De crowdfundingsite www.geefgezondheid.nu |
|
Renske Leijten (SP), Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Welk gevoel krijgt u bij de website waarop mensen met ziekte en beperkingen zorg, ondersteuning, geneesmiddelen, hulpmiddelen en vele andere zaken kunnen crowdfunden?1
Uitgangspunt is dat mensen voor zorg en ondersteuning een beroep kunnen doen op hun zorgverzekeraar en/of hun gemeente. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar of de gemeente om op basis van de zorgverzekering respectievelijk de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en het gemeentelijk beleid vast te stellen of betrokkene in aanmerking komt voor de gevraagde zorg of voorziening. Voor gemeenten geldt op grond van de Wmo 2015 dat zij na een melding van een ondersteuningsbehoefte een zorgvuldig onderzoek moeten instellen volgens de daaraan in de wet gestelde eisen.
De projecten die thans op de in de vragen bedoelde website staan en waarvoor donaties worden gevraagd, betreffen echter voorzieningen die gemeenten respectievelijk het UWV niet of slechts ten dele hebben toegekend, dan wel een behandeling die bij de betreffende indicatie niet tot het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoort. Bij de projecten op deze site gaat het om voorzieningen of zorgvormen waarbij niet – of slechts ten dele – wordt voldaan aan de geldende (toekennings-)voorwaarden.
Indien mensen toch een voorziening willen hebben die zij op grond van bijvoorbeeld de Wmo niet of slechts ten dele toegekend hebben gekregen, is het hun eigen keuze op welke wijze zij de financiële middelen daarvoor verwerven. Dat geldt eveneens indien het gaat om zorg die geen deel uitmaakt van het basispakket van de Zvw. Het gaat in dergelijke situaties om de eigen beslissing van mensen zelf om al dan niet via crowdfunding te proberen het door hen gewenste bedrag bij elkaar te krijgen. In die keuze van de mensen willen de Staatssecretaris en ik niet treden.
Vindt u het passend dat mensen met een hulpvraag in concurrentie met elkaar moeten strijden om giften van burgers of bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er ook zaken gefinancierd kunnen worden via de site die vergoed moeten worden door de zorgverzekering of de gemeente (Wmo)?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze website overbodig te maken door ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars en gemeenten gewoon vergoeden wat mensen nodig hebben voor hun gezondheid en/of om te kunnen deelnemen aan de samenleving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat onderdeel uitmaakt van het wettelijk pakket aan zorgverzekeringen en overheidsverstrekkingen is onderdeel van politieke besluitvorming. Zoals hiervoor aangegeven is het aan zorgverzekeraars respectievelijk gemeenten om verzoeken om zorg of ondersteuning zorgvuldig te onderzoeken en te bezien of deze op basis van de wet al dan niet gehonoreerd moeten en kunnen worden. Het gaat hier om zorgvormen of voorzieningen die geen onderdeel zijn van het basispakket van de Zvw of slechts ten dele vallen onder de Wmo, dan wel waarbij niet voldaan wordt aan de daarvoor geldende toekenningsvoorwaarden in het kader van de Zvw of de Wmo. Om die reden heeft de overheid in deze gevallen geen taak of verantwoordelijkheid.
Bent u voorts bereid om – zolang deze website bestaat – te analyseren welke verzoeken om crowdfunding worden gedaan en te kijken welke zaken onterecht niet worden vergoed? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer de eerste analyse toezenden?
Nee, gezien het antwoord op vraag 4 zien de Staatssecretaris en ik daartoe geen aanleiding.
Het bericht dat er enkele doden zijn gevallen bij een aanslag op een VN-konvooi nabij de luchthaven van Somalië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Zijn Nederlandse militaire trainers en stafofficieren in gevaar geweest bij de aanslag op een VN-konvooi nabij de luchthaven van Somalië?1 Kunt u uiteenzetten onder welke omstandigheden de aanslag heeft plaatsgevonden en wie er voor de bescherming van het konvooi verantwoordelijk waren?
Er waren geen Nederlanders aanwezig bij het VN-konvooi toen de aanslag werd gepleegd. Nederlandse militaire trainers en/of stafofficieren zijn dus niet in gevaar geweest. Onder welke omstandigheden de aanslag heeft plaatsgevonden is nog niet duidelijk; hier doet de VN nog onderzoek naar.
Staat u nog steeds achter het besluit, genomen tijdens de ministerraad van 13 december 2013, om de Nederlandse deelname aan de Trainingsmissie van de Europese Unie (EUTM) Somalië te verplaatsen van Uganda naar het uiterst onveilige Mogadishu?
Ja. De reden voor de verplaatsing naar Mogadishu is ongewijzigd. De aansturing van de missie ter plaatse is efficiënter. Daarnaast staan in deze fase de training, mentoring en adviseringactiviteiten centraal. Dergelijke activiteiten zijn beter te realiseren op locatie. Wel is de veiligheidssituatie zorgelijk. Hierop treft EUTM Somalië de benodigde veiligheidsmaatregelen.
Kunt u een appreciatie geven van het dreigingsniveau in en rond Mogadishu in het algemeen en Mogadishu International Airport in het bijzonder? Hoe heeft het dreigingsniveau zich ontwikkeld sinds de verplaatsing naar Mogadishu?
Het dreigingsniveau voor Mogadishu International Airport is significant en het dreigingsniveau voor de rest van Mogadishu is hoog. Sinds de verplaatsing van EUTM Somalië naar Mogadishu zijn er geen wijzigingen in het dreigingsniveau geweest.
Voldoen de Force Protection-eenheden van de African Union Mission in Somalia (AMISOM) naar tevredenheid bij het verplaatsen van EUTM Somalië van de luchthaven naar trainingslocaties elders? Zo neen, welke maatregelen gaat u nemen om de verplaatsing wel veilig en naar tevredenheid te laten plaatsvinden?
Het verplaatsen van de luchthaven naar de trainingslocaties in de stad Mogadishu gebeurt onder leiding van een militaire beveiligingseenheid. Deze beveiligingseenheid is op dit moment een Italiaanse eenheid die onderdeel uitmaakt van EUTM Somalië. De verplaatsingen gebeuren in konvooien waarbij AMISOM ondersteuning levert. Tot op heden zijn er geen aanslagen gepleegd op deze konvooien.
Kunt u aangeven hoe de invloed van de islamitische terreurbeweging Al-Shabaab zich het afgelopen jaar heeft ontwikkeld? Welke gebieden hebben de slachters van Al-Shabaab in handen? Hoe heeft het draagvlak onder de Somalische bevolking voor deze terreurbeweging zich ontwikkeld? Op welke schaal en met welke regelmaat pleegt Al-Shabaab aanslagen in Mogadishu?
Begin 2014 is AMISOM, in samenwerking met het Somalische nationale leger, in zuid en centraal Somalië een offensief begonnen tegen Al Shabaab. Hierbij zijn diverse plaatsen heroverd op de groepering. Desondanks zijn er nog veel gebieden in zuid en centraal Somalië waar Al Shabaab invloed op uitoefent. Het draagvlak van de groepering onder de Somalische bevolking wordt waarschijnlijk in hoge mate bepaald door de mate waarin de Somalische federale regering zich als een aantrekkelijk alternatief kan presenteren aan de Somalische bevolking. Vooralsnog weet de Somalische federale regering maar beperkt haar invloed buiten Mogadishu te verspreiden. Wat betreft de situatie in Mogadishu: er zijn dagelijks geweldsincidenten in de Somalische hoofdstad. Deze aanslagen betreffen voornamelijk gerichte liquidaties en de inzet van geïmproviseerde explosieven. In 2014 heeft Al Shabaab tot op heden een vijftal grootschalige aanslagen in Mogadishu uitgevoerd, onder andere op het parlement en het presidentiële paleis. Het absolute aantal aanslagen in 2014 in Mogadishu ligt vooralsnog lager dan in 2013.
In welke mate draagt de aanwezigheid van de Keniaanse krijgsmacht in Somalië volgens u bij aan de regionale onveiligheid en spanningen in de grensstreek met Kenia?
Kenia heeft, door een gedeelde grens, belang bij een stabiel Somalië, onder andere vanuit het oogpunt van de vluchtelingen- en migratieproblematiek en om incursies van Al-Shabaab zo veel als mogelijk te voorkomen. Daarom leidden acties van Al Shabaab in 2011 op Keniaans grondgebied tot een Keniaanse inval in de grensregio, gericht tegen bases van Al Shabaab. De hierbij betrokken Keniaanse troepen werden in het voorjaar van 2012 onder de Afrikaanse vredesmacht AMISOM gebracht. Kenia draagt via AMISOM bij aan het terugdringen van Al Shabaab en aan de stabilisatie van Somalië. Echter, mede door de rol die Kenia in Somalië speelt, blijft Al Shabaab aanslagen in Kenia plegen.
Heeft de door Al-Shabaab gepleegde aanslag in Kenia, waarbij 36 mensen om het leven kwamen, ook niets met de islam te maken, zoals u tevens beweert over de gruwelijke terreurdaden van de Islamitische Staat in Syrië en Irak? Zo ja, hoe verklaart u dan dat de niet-moslims van de moslims werden gescheiden en daarna op brute wijze werden geëxecuteerd?2
Het kabinet treedt niet in strikt religieuze kwesties. Het kabinet constateert evenwel dat het overgrote deel van de Islamitische wereld de acties van zowel Al Shabaab als van ISIS veroordeelt. Vaak wordt dit gemotiveerd door te zeggen dat deze organisaties vanwege het gebruikte geweld en de wreedheden, zoals wederom bewezen door de terroristische aanslag van 3 december jl., niet een islamitisch karakter kunnen hebben.
Deelt u de mening dat het opbouwen van een democratie en rechtsstaat in Somalië een kansloze exercitie is die de Nederlandse belastingbetaler bovendien op onnodige kosten jaagt? Zo neen, waarom niet?
Het opbouwen van een democratie en rechtsstaat in Somalië is een langdurig proces waarin veel landen samenwerken. De internationale gemeenschap deelt het besef dat het waarschijnlijk is dat de situatie in Somalië zal verslechteren wanneer er geen internationale hulp meer geboden wordt.
Om te voorkomen dat Somalië terugvalt naar de situatie waarin het land voor 2012 verkeerde, is het, onder andere vanuit het oogpunt van piraterijbestrijding, van belang dat de internationale gemeenschap blijft bijdragen aan de wederopbouw van Somalië. Naast inzet voor de opbouw van een democratie en rechtsstaat, maakt ook EUTM Somalië deel uit van deze inspanningen. De missie draagt door het trainen van Somalische veiligheidstroepen bij aan stabiliteit in Somalië, een voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van het land en de aanpak van oorzaken van piraterij op land. Nederland zal de bijdrage aan de EUTM Somalië niet beëindigen naar aanleiding van de aanslag in Mogadishu. De EUTM treft de benodigde veiligheidsmaatregelen bij de uitvoering van de missie.
Bent u bereid de Nederlandse militaire bijdrage aan EUTM Somalië als de wiedeweerga terug te trekken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Winterse illegalenopvang in Amsterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Winteropvang geschikt voor 135 asielzoekers»?1
Ja.
In hoeverre is het waar dat Amsterdam 135 illegalen, die weigeren zich aan de wet te houden die stelt dat ze terug dienen te keren naar het land van herkomst, beloont met gratis warme maaltijden, onderdak en douchemogelijkheden?
Uit informatie van de gemeente Amsterdam heb ik begrepen dat vanaf 15 december a.s. wordt gestart met een tijdelijke nachtopvang voor drie maanden voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Vreemdelingen die nooit een verblijfsaanvraag hebben ingediend, komen hier niet voor in aanmerking. De opvang is een basisvoorziening die 7 dagen per week is geopend vanaf 17.00 uur tot 09.00 uur. De gebruikers krijgen een avondmaaltijd, de mogelijkheid om gebruik te maken van douches, een slaapplek en de volgende ochtend een ontbijt.
Deelt u de visie dat de gemeente Amsterdam zich schuldig maakt aan een vorm van bestuurlijke anarchie door wetsovertredingen bewust te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Voorop blijft staan dat personen aan wie geen verblijf toekomt in Nederland, zelf verantwoordelijk zijn om terug te keren naar het land van herkomst. Aan dit uitgangspunt wil de gemeente Amsterdam niet tornen en ik zal in mijn gesprekken met de gemeente Amsterdam het belang van terugkeer blijven onderstrepen. Uitgeprocedeerde of illegale vreemdelingen hoeven bovendien niet van onderdak verstoken te blijven, maar kunnen er ook voor kiezen stappen te zetten om terug te keren. Dan wordt hen onderdak geboden in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel.
Bent u bereid de 870.000 euro die Amsterdam uittrekt voor deze opvang te korten op het gemeentefonds?
Nee. Ik heb uw Kamer eerder gemeld dat ik niet voornemens ben om gemeenten, die een vorm van nachtopvang bieden, financieel te compenseren.
Wat gaat u nu eindelijk doen om zowel uitgeprocedeerde asielzoekers als linkse gemeentebesturen te dwingen zich aan de wet te houden?
Ik vind het belangrijk om samen met de gemeenten te werken aan een maatschappelijk beheersbare situatie en dat dit gebeurt met respect voor de uitgangspunten van het vreemdelingenbeleid, want ook dat vormt onderdeel van het creëren van een maatschappelijk beheersbare situatie. Gemeenten dienen ervoor te waken dat de initiatieven die ze ondernemen, zelf niet debet zijn aan het creëren van een situatie van een steeds groter wordende groep uitgeprocedeerde vreemdelingen, die geen verantwoordelijkheid nemen voor hun terugkeer en eindeloos lang in Nederland blijven. Daarmee zou immers weer een ander maatschappelijk probleem dreigen te ontstaan, zoals in het verleden het geval was toen er sprake was van structurele noodopvang.
Vreemdelingen die bescherming vragen in Nederland en bescherming nodig hebben, krijgen deze ook. Maar als na een zorgvuldige beoordeling van de asielaanvraag blijkt dat er geen aanleiding bestaat om een asielzoeker bescherming te verlenen, is terugkeer aan de orde. Terugkeer betreft in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Als terugkeer na een afgewezen asielaanvraag niet meer vanzelfsprekend is, wordt het asielbeleid zinledig. Daarom ook moet terugkeer onderdeel zijn van de dialoog met gemeenten. Ik vind het belangrijk dat ook gemeenten uitgeprocedeerde vreemdelingen zonder verblijfsstatus aanspreken op de verplichting ons land te verlaten en hun verantwoordelijkheid terug te keren. Dat is ook consequent mijn boodschap richting de VNG en de gemeenten.
Daar waar zicht op uitzetting bestaat wordt in voorkomende gevallen overgegaan tot vreemdelingenbewaring, om vanuit bewaring het daadwerkelijke vertrek te realiseren. Als geen zicht op uitzetting bestaat, bijvoorbeeld omdat een herkomstland niet meewerkt aan gedwongen vertrek, kan het instrument vreemdelingenbewaring niet worden toegepast. Maar ook dan biedt de rijksoverheid vreemdelingen voldoende mogelijkheden om zelfstandig te kunnen terugkeren, waarbij de kern blijft dat wie bereid is om actief aan terugkeer te werken, onderdak krijgt.
Het artikel ‘Twentse bedrijven op weg naar Duitse grond’ |
|
Michiel van Veen (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Twentse bedrijven op weg naar Duitse grond»?1
Ja.
Is het waar dat alleen dit jaar al zes Twentse bedrijven naar Gildehaus zijn verhuisd of daar hebben uitgebreid en dat het erop lijkt dat meerdere Twentse en Achterhoekse bedrijven naar Duitsland zullen verhuizen?
Zie mijn brief van 20 januari 2015 (Kamerstuk 32 637, nr. 164) over het vestigingsklimaat Twente en de sluiting van de Philips-vestiging in Emmen.
Wat zegt dit bericht over het Nederlandse investerings- en vestigingsklimaat?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de ontwikkeling dat Nederlandse bedrijven in de grensregio’s aan de andere kant van de grens gaan investeren? Zo ja, welke signalen heeft u daarover ontvangen? Welke gevolgen heeft het voor de werkgelegenheid in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het gemiddelde verschil in grondprijs tussen de grensgemeenten in Nederland en in Duitsland?
Grondprijzen worden mede door de markt bepaald; ze hangen o.a. samen met de economische ontwikkeling van de regio, de aanwezige fysieke en digitale infrastructuur, beschikbaarheid van arbeid en verkopersbelangen. De situatie verschilt sterk per regio. De grondprijzen kunnen in Duitsland significant, circa factor 5/6 oftewel 80–130 euro per m2, lager zijn ten opzichte van de regio Twente/Achterhoek.
Is bekend hoeveel internationale bedrijven Duitsland als vestigingslocatie verkiezen boven Nederland en waarom?
Over 2013 is van zes projecten bekend dat Duitsland boven Nederland is verkozen.2 In twee gevallen betrof het bedrijven die al een link met Duitsland hadden, in twee gevallen gaf de Duitse afzetmarkt de doorslag, in één geval speelden lagere kosten (een combinatie van energie-, arbeids-, grondkosten en kosten voor levensonderhoud) een rol en in één geval was het acquisitietraject met Duitsland al te ver doorlopen om alsnog de keuze voor Nederland te maken.
Benaderen Nederlandse ambtenaren ook Duitse en Belgische bedrijven over de grens met het aanbod om zich in Nederland te komen vestigen, net zoals het Duitse Bundesamt Nederlandse bedrijven benadert met aantrekkelijke voorwaarden?
Nee, er is geen actieve ambtelijke lobby om Duitse bedrijven naar Nederland te lokken. Verzoeken van Duitse bedrijven die zich oriënteren om zich in Nederland te vestigen worden uiteraard wel opgepakt. De NFIA richt zich bijvoorbeeld op de acquisitie van buitenlandse bedrijven en investeerders in Nederland. Ook de participatie-activiteiten van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen hebben buitenlandse ondernemers in het vizier.
Bent u bereid om in kaart te brengen hoe het Nederlandse vestigingsklimaat in de grensregio’s verschilt van Duitsland en België en daarbij de verschillen te duiden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rol van de regionale steunkaart in het aantrekken van bedrijven?
De regionale steunkaart maakt het mogelijk om in enkele vooraf aangewezen gebieden, waaronder de Achterhoek, beperkte staatssteun te geven. De regio’s die zijn aangewezen op de steunkaart kunnen op basis van de kaart zelf een regeling opstellen, die een extra stimulans is voor bedrijven om zich te vestigen of om zich uit te breiden. De uitvoering van deze regeling vindt vervolgens decentraal plaats, onder verantwoordelijkheid van de betreffende provincie of gemeente. Een goed voorbeeld is de subsidieregeling Regionale Investeringssteun Groningen, ten behoeve van ondernemingen in vooral het Eemsdelta-gebied.
Het privacy lek van het UWV |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen «UWV ontzettend laks met privacy»?1
Ja.
Klopt het dat de beveiliging van gevoelige persoonlijke gegevens bij de gemeente 's-Hertogenbosch en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) «zo lek is als een mandje»?
Het onderzoek van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) naar de toegang tot Suwinet van niet-Suwipartijen wijst uit dat de toegang tot Suwinet op een aantal punten verbeterd moet worden om aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) te voldoen. Wij hechten aan een goede bescherming van persoonsgegevens. De overheid dient daarbij het goede voorbeeld te geven. Snelle actie is nodig om de tekortkomingen weg te nemen, inmiddels gebeurt dat ook. Het UWV en de gemeente Den Bosch pakken de noodzakelijke verbeteringen op.
Kunt u bevestigen dat er geen beveiligingsplan is, geen adequate analyse en afwikkeling van beveiligingsincidenten en een volledige logging ontbreekt en dat dit een onacceptabel risico vormt dat gegevens in verkeerde handen komen?
Wij stellen vast dat niet alle gestelde beveiligingseisen worden nageleefd en dat daarmee de risico’s te groot zijn. Het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI), dat onderdeel is van UWV, beschikt niet over een actueel vastgesteld beveiligingsplan, een adequate procedure voor beveiligingsincidenten en een formeel vastgestelde procedure voor het verlenen van autorisatie aan de gebruikersbeheerder van een gegevensafnemende organisatie. Verder wordt 70% van de gegevensuitwisselingen gelogd.
UWV heeft inmiddels het beveiligingsplan geactualiseerd en de genoemde procedures opgesteld. UWV stelt het plan en de procedures begin 2015 formeel vast. Aan het realiseren van logging voor de nog ontbrekende 30% wordt gewerkt. Dit betreft de logging van gegevens die via het zogenoemde Suwinet Inlezen in ICT-systemen van gegevensafnemende organisaties worden ingelezen. In Ierland hadden drie ambtenaren toegang tot Suwinet. De gegevens die ze opvroegen werden volledig gelogd. Omdat het CBP heeft opgemerkt dat ze meer toegang krijgen dan zou moeten, is op uitdrukkelijk verzoek van de Staatssecretaris deze toegang per 14 augustus 2014 afgesloten.
De gemeente ‘s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat het College van B&W binnenkort het reeds aanwezige beveiligingsplan Suwinet formeel zal vaststellen. Ook de reeds aanwezige procedures voor het melden van beveiligingsincidenten, worden binnenkort formeel vastgesteld. Voor 2015 is het uitvoeren van de audit naar de beveiliging van Suwinet opgenomen in het bedrijfsplan.
Deelt u de mening dat een dergelijke inbreuk op de privacy ontoelaatbaar is en zo snel mogelijk moet worden aangepakt?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Wat is de stand van zaken van de samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om misbruik en oneigenlijk gebruik van Suwinet, het systeem van gegevensuitwisseling op het terrein van werk en inkomen, door ambtenaren te voorkomen?
Zoals de Staatssecretaris u eerder informeerde zijn gemeenten aan de slag gegaan om de beveiliging bij het gebruik van gegevens via Suwinet op orde te brengen (Kamerstuk 26 448, nr. 516). Op haar verzoek doet de Inspectie SZW momenteel vervolgonderzoek bij gemeenten. De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer in april 2015 over de resultaten van dit onderzoek informeren.
Wat gaat u op korte termijn doen om dit lek te dichten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wilt u deze vragen uiterlijk een dag voor het Algemeen overleg Handhaving van 17 december aanstaande beantwoorden?
Ja.
De gaten in de huidige ebola-hulpverlening |
|
Roelof van Laar (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gaten in ebola-hulp West-Afrika: flexibele respons vereist» van Artsen zonder Grenzen?1
Ja.
Deelt u de analyse van Artsen zonder Grenzen dat er in alle drie de ergst door ebola getroffen gebieden nog steeds onvoldoende adequate faciliteiten voor diagnose en hulp aan patiënten zijn en er ook in de andere geboden hulpelementen, zoals voorlichting en tracering van besmettingen, nog grote gaten zitten? Zo ja, hoe kunnen Nederland, de EU en andere landen deze gaten vullen?
Ja. De internationale gemeenschap – donorlanden, VN, NGOs – hebben de afgelopen maanden een grote inspanning geleverd in de bestrijding van Ebola. Dit heeft effect gehad: in enkele gebieden lijkt het aantal besmettingen gestabiliseerd. De WHO spreekt steeds minder in termen van één grote uitbraak en steeds vaker over verscheidene kleine uitbraken. Deze verscheidenheid aan uitbraken op verschillende geografische locaties vraagt om een flexibele aanpak van de internationale gemeenschap.
Zo is er behoefte aan snelle diagnostiek van Ebola, om mogelijke nieuwe besmettingsbronnen te ontdekken. Daarom heeft Nederland o.a. drie laboratoria meegezonden met de eerste rotatie van de Karel Doorman. Nederlandse laboranten zullen hier de komende maanden bloedonderzoek uitvoeren om snel vast te kunnen stellen of een patiënt daadwerkelijk besmet is. Nederland werkt hierbij samen met de NGO Save the Children en het Verenigd Koninkrijk.
Daarnaast stellen de Nederlandse ongeoormerkte financiële bijdrages aan WHO, UNICEF, Rode Kruis, en Artsen zonder Grenzen deze organisaties in staat snel in te springen op de behoeftes.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel toegezegde hulp nog steeds niet ter plaatse is en dat bijvoorbeeld van de 700 door het Verenigd Koninkrijk toegezegde bedden in Sierra Leone, er pas 11 operationeel zijn? Bent u bereid er bij het Verenigd Koninkrijk en andere internationale partners, op aan te dringen dat zij de toegezegde hulp ook daadwerkelijk zo snel mogelijk zullen leveren? Welke stappen gaat u nemen ter aanmoediging?
Het Verenigd Koninkrijk heeft gerapporteerd dat het van de toegezegde EUR 230 mln inmiddels EUR 159 mln aan hulpgeld heeft uitgekeerd. Het is daarmee de grootste Europese donor. Deze hulp wordt voornamelijk ingezet in Sierra Leone, waar het VK «lead donor» is en waar de epidemie op dit moment het grilligst om zich heen slaat. In een sterk groeiende epidemie loopt de hulpverlening soms achter de feiten aan en kan het gebeuren dat in gebieden met een nieuwe uitbraak van het virus enige tijd te weinig capaciteit beschikbaar is. Het gaat daarbij in Sierra Leone vooral over tekorten aan medische hulpverleners, niet zozeer gebrek aan ziekenhuisbedden. Het zal nog enkele weken duren voordat alle centra waarin de bedden staan bemand kunnen worden. Op dit moment ligt daar de eerste prioriteit van het VK. Experts verwachten dat het hoogtepunt van de Ebola-epidemie in Sierra Leone in de komende maanden zal worden bereikt, waarna met de huidige hulp, net als in Liberia een daling van het aantal nieuwe gevallen kan worden ingezet.
Kenmerkend voor de hulpverlening in Sierra Leone is verder dat alle hulp met en via de lokale overheid wordt uitgevoerd. Hierdoor wordt meer tijd gestoken in afstemming en capaciteitsopbouw dan bijvoorbeeld in Liberia, maar dit wordt bewust gedaan om ervoor te zorgen dat de hulp duurzamer wordt en de lokale autoriteiten beter in staat zijn om de zorg voor de bevolking over te nemen zodra de internationale hulp wordt beëindigd.
Ten slotte geldt dat het zeker niet zo is dat het VK alleen verantwoordelijk is voor de hulp in Sierra Leone. De internationale gemeenschap heeft hierin een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Als lead donor hebben de Britten afspraken met een lange lijst andere landen over de hulpverlening in Sierra Leone. Ook Nederland speelt hierin een rol. Zo zijn al grote hoeveelheden hulpgoederen in Sierra Leone afgeleverd en zijn nieuwe goederen onderweg.
Deelt u de visie van Artsen zonder Grenzen dat het problematisch is dat, omdat de hulpverlening zo laat op gang en ter plaatse kwam, deze hulp op dit moment vaak niet meer goed aansluit bij wat ter plaatse op dit moment nodig is? Zo ja, hoe kan de tijd tussen identificatie van noden en het leveren van wat nodig is verkort worden? Deelt u de visie van Artsen zonder Grenzen dat een meer flexibele aanpak nodig is om in de getroffen gebieden in de meest urgente noden te voorzien? Zo ja, welke concrete maatregelen stelt u voor om de door Nederland en de EU geleverde hulp hierop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die visie niet. WHO en UNMEER maken een doorlopende analyse van de noden ter plaatse. Het is van belang dat hulporganisaties hierop flexibel kunnen inspelen, daarom kies ik ook voor ongeoormerkte bijdrages. Dit betekent dat organisaties flexibel zijn om zelf te bepalen waar ze deze bijdragen aan besteden. Om een snelle respons in de toekomst te bevorderen wordt er momenteel een nieuwe NGO-financieringsfaciliteit uitgewerkt. Middelen uit deze faciliteit zijn snel inzetbaar zodat NGOs direct ter plaatse aan de slag kunnen. Daarnaast bestaat er de zogeheten blokallocatie met het Nederlandse Rode Kruis. Het Rode Kruis kan hierdoor snel beschikken over flexibel in te zetten financiële middelen om noden te lenigen in een rampgebied. Hier hebben ze ook bij de Ebola ramp gebruik van gemaakt. Zoals in de Kamerbrief over het Relief Fund wordt aangekondigd zal een dergelijke constructie ook worden uitgewerkt met Artsen zonder Grenzen.
Zijn er landen in de EU met een «biologisch rampenbestrijdingsteam», waar Artsen zonder Grenzen om vraagt? Zo ja, ziet het kabinet mogelijkheden de inzet van deze teams te bevorderen?
Binnen de EU zijn er geen modules van «biologische rampenbestrijdingsteams» bekend. Wel is er beschikking over een breder CBRN rampenbestrijdingsteam: een team van experts van chemische, biologische of radiologische/nucleaire stoffen. Een onderdeel van het CBRN team is USAR, het Urban Search and Rescue Team. Dit team kan binnen 24 uur worden ingezet tijdens een crisissituatie en beschikt over experts die bijvoorbeeld tijdens een instorting van een gebouw of een aardbeving zoek- en reddingsoperaties kunnen uitvoeren.
Er zijn verschillende lidstaten die de beschikking hebben over dergelijke CBRN teams.
Een biologische rampenbestrijding vraagt om een respons gebaseerd op het creëren van bewustwording, het pleiten voor doeltreffend optreden, sociale mobilisatie op basis van vrijwilligerswerk en logistieke ondersteuning. De Nederlandse aanpak ter bestrijding van Ebola is gebaseerd op bovenstaande respons. Door middel van financiële bijdragen aan o.a. de WHO, UNICEF, het Rode Kruis en Artsen zonder Grenzen zijn projecten gefinancierd die zich o.a. richten op het trainen van lokale vrijwilligers, voorlichting geven over preventie en veilige begrafenissen en in stand houden van reguliere gezondheidszorg.
Bericht dat duizenden vliegpassagiers onterecht geen compensatie kregen bij vertraging |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat duizenden reizigers onterecht geen compensatie hebben ontvangen bij vertraging van een vliegreis?1
Ik herken dit beeld niet.
Wat gaat u voor actie ondernemen zodat deze duizenden reizigers alsnog de compensatie ontvangen waar ze recht op hebben?
Ik heb geen aanleiding te concluderen dat in Nederland duizenden reizigers compensatie zijn misgelopen wegens een onjuiste interpretatie van de regels. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) past elke uitspraak van het Europees Hof van Justitie (verder: het Hof) met onmiddellijke ingang toe. Wat betreft de uitspraak over de vliegtuigtrap («botsing met vliegtuigtrap leidt niet tot een buitengewone omstandigheid») kan ik u melden dat de ILT voor de uitspraak al zo oordeelde in voorkomende gevallen. Passagiers kunnen altijd tot een jaar na de vlucht een klacht indienen bij de ILT. De ILT onderzoekt elke klacht en oordeelt of deze gegrond is of niet. Als een luchtvaartmaatschappij het oordeel van de ILT niet opvolgt, legt de ILT een boete op.
Deelt u de mening dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ook als taak heeft om de reiziger juist te informeren over de passagiersrechten in de luchtvaart en zich ook moet inspannen om de reizigers de compensatie te laten krijgen waar ze recht op hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De ILT werkt daarom voortdurend aan ontwikkeling en verdere verbetering van haar website. Het afgelopen jaar heeft ze daarbij ook consumentenorganisaties betrokken. Begin 2015 publiceert de ILT een vernieuwd passagiersrechtendeel van haar website, dat tot stand is gekomen met betrokkenheid van Consumentenbond en ANWB. Behalve de website van de ILT licht ook Consuwijzer consumenten voor over passagiersrechten.
Kunt u zich voorstellen dat nu (nadat de ILT al drie keer op de vingers is getikt door het Europese Hof van Justitie) langzamerhand het beeld ontstaat dat de ILT onterecht de kant van de luchtvaartmaatschappij kiest en daarmee de passagier in de kou laat staan?
Het door u geschetste beeld strookt niet met de werkelijkheid. De ILT is in geen enkele Hofzaak partij geweest en is niet door het Hof op de vingers getikt. In de loop der jaren heeft het Hof inmiddels een groot aantal uitspraken gedaan met een nadere interpretatie van de regels. Deze uitspraken hebben een directe werking en leiden indien nodig tot onmiddellijke aanpassing van het ILT-beleid.
Het artikel noemt drie uitspraken van het Hof. In het antwoord op vraag 2 gaf ik al aan dat ILT voorafgaand aan de uitspraak over de vliegtuigtrap in vergelijkbare gevallen al oordeelde in lijn met de Hofuitspraak, namelijk dat passagiers recht hadden op compensatie. De andere uitspraken, over overstappen en aankomsttijd, heeft de ILT direct overgenomen in haar beleid.
Passagiers die naar aanleiding van deze uitspraken menen toch recht op compensatie te hebben, kunnen eerst een verzoek indienen bij de betrokken luchtvaartmaatschappij. Weigert deze de compensatie te betalen, kan een klacht worden ingediend bij de ILT. Passagiers kunnen een compensatieaanvraag indienen via de website van een luchtvaartmaatschappij.
Kunt u zich herinneren dat u de Kamer tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg Luchtvaart op 20 februari 2014 toegezegd heeft dat de dienstverlening van de ILT verbeterd zou worden en dat ook consumentenorganisaties betrokken zouden worden, waarop een motie is ingetrokken?2 Wat heeft u tot op heden gedaan met deze toezeggingen?
De ILT heeft in 2014 meerdere keren overleg gevoerd met consumentenorganisaties. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 al aangaf heeft dit overleg onder andere geleid tot een vernieuwd passagiersrechtendeel op de website van de ILT. Het overleg met de consumentenorganisaties wordt in 2015 voortgezet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat passagiers weten waar ze recht op hebben?
De ILT houdt toezicht op de informatievoorziening door luchthavens en -maatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen zijn, op grond van de Verordening, verantwoordelijk voor goede informatievoorziening aan passagiers. Op alle Nederlandse luchthavens hangen posters van de passagiersrechtencampagne van de Europese Commissie en zijn informatiefolders verkrijgbaar. Ook staat bij de incheckbalies op Nederlandse luchthavens een tekst om passagiers te informeren over hun rechten. Passagiers kunnen tevens terecht op de website van luchtvaartmaatschappijen. Daar staat informatie over de rechten die de Verordening passagiers biedt, waaronder het recht op compensatie. Bijna alle luchtvaartmaatschappijen hebben een digitale procedure voor het aanvragen van compensatie.
De ILT geeft ook op haar eigen website informatie over passagiersrechten. Ook staat daar een klachtenformulier, waarmee een passagier zijn klacht over het niet ontvangen van compensatie kan indienen. Op haar website verwijst de ILT ook naar de passagiersrechten app van de Europese Commissie.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat luchtvaartmaatschappijen in het vervolg niet meer met smoesjes onder de compensatie uit kunnen komen?
Ik herken dit beeld niet. De ILT onderzoekt klachten en houdt inspecties. Daaruit blijkt dat luchtvaartmaatschappijen de Verordening goed naleven. Als een passagier het niet eens is met een oordeel van de luchtvaartmaatschappij, kan hij een klacht indienen bij de ILT en doet de ILT uitgebreid onderzoek naar de toedracht om te bepalen of een luchtvaartmaatschappij al dan niet terecht een beroep doet op buitengewone omstandigheden. Bij het bepalen van dit oordeel betrekt de ILT relevante rechterlijke uitspraken. Verder is er voortdurende afstemming met de Europese Commissie en andere Europese toezichthouders om te komen tot nadere interpretatie van het begrip buitengewone omstandigheden. Luchtvaartmaatschappijen leven het oordeel van de ILT na. Doen ze dat niet, legt de ILT een boete op. Dit is tot op heden nog niet voorgekomen. Luchtvaartmaatschappijen betalen altijd de compensatie uit, als de ILT vaststelt dat een klacht gegrond is.
Het bericht over het negeren van draagvlak voor windmolens op land |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Friese provinciebestuur af wil van solitaire dorpswindmolens, ten gunste van de projecten in het IJsselmeer en aan de kop van de Afsluitdijk?1 Wat is uw mening hierover?
Ja.
Ik heb hier geen mening over en dat past mij ook niet. Ik heb samen met mijn collega van Infrastructuur en Milieu duidelijke afspraken gemaakt met de provincies, waaronder de provincie Friesland, over het beschikbaar krijgen van voldoende ruimte om de met de verschillende provincies afgesproken taakstelling voor wind op land in te vullen. Daarbij is ook een duidelijke rolverdeling afgesproken. Conform de betreffende bepalingen in de wet ben ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk voor de ruimtelijke besluitvorming over grootschalige windenergie (groter dan 100 MW). Met het IPO is afgesproken dat die besluitvorming in overleg met de betreffende provincies plaats vindt. Het kader voor de besluitvorming is de op 31 maart 2014 aan de Staten Generaal aangeboden structuurvisie windenergie op land (SvWOL)2. Voor de provincie Friesland is uitsluitend een locatie in het Friese deel van het IJsselmeer aangemerkt als geschikt voor grootschalige windenergie, en de besluitvorming over de invulling van die locatie wordt nu al geruime tijd onder mijn regie voorbereid in het kader van de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Dit is volledig in overeenstemming met de wens van het provinciebestuur bij het op- en vaststellen van de SvWOL.
De besluitvorming over het bieden van ruimte voor kleinschaligere windenergieprojecten (kleiner dan 100 MW) is zowel op grond van de wet als gelet op de genoemde afspraken de verantwoordelijkheid van de provincie. Mijn rol daarbij beperkt zich tot het beoordelen of de door de provincie geboden ruimte voor kleinschaligere windenergie samen met de ruimte voor grootschalige projecten voldoende is voor de invulling van de met de provincie afgesproken taakstelling.
Specifiek voor de provincie Friesland geldt dat ik deze provincie naar aanleiding van een op 24 april jl. door uw Kamer aangenomen motie3 over het maximeren van het RCR-project Windpark Fryslân op 250 MW tot uiterlijk 1 januari 2015 de tijd heb gegeven om de met haar afgesproken taakstelling in te vullen en vast te stellen. Daarbij heb ik aangegeven dat ik bij het opstellen van het ontwerpinpassingsplan voor windpark Fryslân rekening zal houden met de door de provincie vast te stellen planologische invulling van haar taakstelling. In lijn met de in de motie genoemde omvang ga ik daarbij voor windpark Fryslân uit van een minimale omvang van 250 MW en een grotere omvang naarmate de provincie minder ruimte op land weet te vinden en vast te leggen. Op dit moment ben ik nog in afwachting van de invulling door de provincie Friesland.
Vindt u het wenselijk dat de doelstelling van 530 MW aan wind op land, die de provincie Friesland binnen zes jaar gerealiseerd moet hebben, niet alleen als minimum maar ook als maximum-resultaat wordt opgevat? Zo nee, waarom niet?
De afspraken met de provincie gaan over de ruimte die nodig is om in 2020 in totaal 6.000 MW opgesteld wind op land vermogen te kunnen realiseren. Friesland heeft daarbij een taakstelling van 530,5 MW op zich genomen. Voor de invulling van de kabinetsdoelstelling van 14% duurzame energie in 2020 acht ik dit voldoende. Daarnaast heb ik met de provincies ook gesproken over de bijdrage van wind op land aan de doelstelling van 16% duurzame energie in 2023. Alhoewel daar geen afspraken over zijn gemaakt, acht ik het wel verstandig dat de provincies, waaronder ook Friesland, nu al nadenken over hun bijdrage aan de invulling van de doelstelling voor 2023 en in dat kader voor de periode na 2020 de afgesproken taakstelling niet als maximum beschouwen.
Wat vindt u ervan dat een provinciebestuur besluit om grootschalige projecten, die worden opgezet en geëxploiteerd door energiebedrijven, voorrang te verlenen boven lokale initiatieven die de economie en sociale voorzieningen van dorpen ten goede komen?
De impliciete veronderstelling die uit deze vraag, spreekt dat lokale initiatieven per definitie beter zijn voor de economie en sociale voorzieningen van gemeenschappen dan grootschaligere projecten, deel ik niet. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u het onwenselijk dat een provinciebestuur een initiatief met breed draagvlak onder zowel bewoners als maatschappelijke organisaties opzij schuift om zijn eigen plannen er door te drukken? Zo nee, waarom niet?
Bij de besluitvorming over windenergie zal draagvlak altijd een van de factoren zijn die wordt meegewogen. Bij de besluitvorming over grootschalige windenergieprojecten met toepassing van de RCR betrek ik met mijn collega van Infrastructuur en Milieu dit element bij de besluitvorming door het Rijk. Bij de besluitvorming over kleinschaligere projecten is het aan de provincie om de afweging te maken. Ik ga er daarbij vanuit dat de provincies het aspect draagvlak eveneens meenemen, maar het is aan de provincies en niet aan mij om te bepalen op welke wijze dat gebeurt.
Meer in zijn algemeenheid teken ik daarbij aan dat bij veel windinitiatieven blijkt dat het draagvlak voor die initiatieven afneemt naarmate het tijdstip van besluitvorming dichter bij komt. Een geconstateerd draagvlak voorafgaand aan de start van een besluitvormingsproces biedt niet altijd garantie voor de toekomst.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van de Commissie van Advies onder leiding van Pieter Winsemius in opdracht van Fryslân foar de Wyn, dat de helft van de Friese windopgave op land gerealiseerd kan worden, met draagvlak?2
Het gaat hier om een advies aan en op verzoek van het provinciaal bestuur. Het provinciaal bestuur betrekt dit advies bij haar besluitvorming. Zoals ik ook in de antwoorden hiervoor heb aangegeven, meng ik mij niet in die provinciale besluitvorming en in dat kader past het mij ook niet om een inhoudelijk oordeel uit te spreken over een advies dat een rol speelt bij die provinciale besluitvorming.
De aangifte tegen het ministerie van Financiën |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Gerechtshof eist vervolging Ministerie van Financiën»?1
Ja.
Klopt het dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aangifte heeft gedaan tegen uw ministerie?
Bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden loopt een procedure in hoger beroep in een zaak van een zwartspaarder. Het gaat hier om de beslissing van de Rechtbank Gelderland om opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting in stand te laten.
Op 11 november 2014 is op grond van een daartoe strekkend verzoek van kant van de zwartspaarder, door de president van het gerechtshof strafrechtelijke aangifte gedaan. Het betreft hier de verdenking van het misdrijf van het beïnvloeden van getuigen gepleegd door (medewerkers en/of hulppersonen van) het Ministerie van Financiën.
De aangifte is door de Directeur-Generaal Belastingdienst aanleiding geweest om ook zijn visie in een brief neer te leggen en onder de aandacht te brengen bij het arrondissementsparket.
Wat klopt er van de berichtgeving dat het Ministerie van Financiën tijdens een slepende rechtszaak de instructie heeft gegeven aan twee getuigen om in de rechtszaal niet de waarheid te spreken?
Het gaat in deze zaak niet om het niet de waarheid spreken, maar om de vraag of een beroep op de fiscale geheimhoudingsplicht moet worden gedaan. In de berichtgeving wordt gerefereerd aan een uitspraak van de Landsadvocaat. Deze doelde met deze opmerking op de beleidslijn om de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk geheim te houden. Deze beleidslijn is ook met uw Kamer gedeeld. Ik wijs in dit verband op de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 13 februari 2012 in antwoord op een vraag van het lid Omtzigt (Kamerstuk 31 066, nr. 119). De beleidslijn houdt in dat de Belastingdienst zich ten doel stelt de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk (eventueel tot in hoogste instantie) geheim te houden, niet alleen voor zijn eigen veiligheid maar ook om mogelijk toekomstige tipgevers niet af te schrikken. Deze beleidslijn is bij alle bij dit dossier betrokken medewerkers van de Belastingdienst bekend en dus ook bij de getuigen. Het lag volstrekt voor de hand dat de getuigen zich op hun verschoningsrecht zouden beroepen. De getuige heeft deze beleidslijn benoemd als instructie.
Over welke afstemming, belangen en niveaus sprak de landsadvocaat tijdens de zitting namens de Belastingdienst, toen hij stelde: «Er spelen hier andere belangen en er heeft op hoge niveaus afstemming plaatsgevonden»?
Zie antwoord vraag 3.
Welke percentages en totale bedragen heeft de anonieme tipgever tot nu toe ontvangen en wat is de exacte afspraak die hierover blijkbaar is gemaakt?
In een brief aan de Kamer van 2 februari 2010 (Kamerstuk 31 066, nr. 85) heeft mijn voorganger de contouren geschetst van de wijze waarop sinds 1985 is omgegaan met situaties waarin burgers tegen betaling informatie aan de Belastingdienst beschikbaar willen stellen. In deze brief beziet de Staatssecretaris vervolgens of deze contouren, mede in het licht van de overeenkomst met de tipgever, nog bijstelling of aanvulling behoeven. De Staatssecretaris komt tot de conclusie dat dit niet nodig is. De hieronder geschetste hoofdlijnen bieden zodoende nog steeds een toereikend kader om in alle gevallen een zorgvuldige en evenwichtige individuele afweging te kunnen maken.
Het handelen van de Belastingdienst en de FIOD wordt bepaald en beperkt door het hierna genoemd kader, welke voortvloeit uit de reeds bestaande tipgeldregeling van 1985:
Het moet gaan om een aanzienlijk fiscaal belang;
de Belastingdienst moet zich ervan vergewissen dat het gaat om betrouwbare informatie;
in alle gevallen moet een inschatting worden gemaakt van mogelijke aan de tip verbonden risico’s voor de tipgever en de betrokken ambtenaren;
tipgeld wordt pas uitbetaald als en naar gelang de extra opbrengst in de schatkist is gevloeid;
concessies in de heffing-, invordering- en boetesfeer worden niet gedaan;
in geen enkel geval wordt strafrechtelijke immuniteit verleend;
met betrekking tot het uitloven van tipgelden wordt een zeer terughoudend beleid gevoerd.
Als een tip binnenkomt, wordt een afweging gemaakt op basis van de bovenstaande criteria en wordt de beslissing over het al dan niet maken van afspraken met een tipgever uiteindelijk door de Staatssecretaris genomen of, namens hem, door de Directeur-generaal Belastingdienst.
De exacte afspraak (waaronder de percentages) die met deze tipgever over zijn vergoeding zijn gemaakt valt onder de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en kan ik niet openbaar maken.
Kunt u aangeven waarom er door het ministerie geen gehoor wordt gegeven aan de uitspraak van de rechtbank dat de «anonieme tipgever» bekend moet worden gemaakt?
Het explosief stijgend aantal mensen dat het eigen risico niet meer kan betalen |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het aantal mensen dat het verplicht eigen risico niet meer kan betalen, en een betalingsregeling heeft getroffen met zorgverzekeraar VGZ, sinds 2012 is vervijfvoudigd?1 2
Ik heb kennis genomen van het artikel waarin enkele verzekeraars aangeven dat meer gebruik wordt gemaakt van mogelijkheden om het eigen risico gespreid te betalen. Dat beeld sluit aan op de ontwikkeling die eerder door de NZa is geschetst.
Op 2 juli 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over een NZa-onderzoek naar de mogelijkheid om desgewenst het eigen risico gespreid te betalen.3 Uit dit onderzoek blijkt dat 24 van de 26 verzekeraars in 2014 een mogelijkheid tot gespreid betalen bieden, tegen 20 verzekeraars in 2012. In 2014 kan 94% van de verzekerden desgewenst gebruik maken van een mogelijkheid tot gespreid betalen, tegenover 65% twee jaar eerder. In 2014 staat bij alle 24 verzekeraars de mogelijkheid tot gespreid betalen open voor alle verzekerden. In 2012 was de mogelijkheid van vijf verzekeraars specifiek gericht op klanten van de gemeenten en boden 15 verzekeraars de regelingen aan voor alle verzekerden.
Ik heb geen inzage in de stijging van het aantal mensen dat gebruik maakt van de mogelijkheid tot gespreid betalen van het eigen risico. Evenmin is bekend hoeveel mensen gebruik maken van deze mogelijkheid uit financiële noodzaak. Mogelijk ziet een deel van de verzekerden het gespreid betalen van het eigen risico inmiddels als normale service van verzekeraars nu bijna alle verzekeraars de mogelijkheid bieden. Zo kunnen verzekerden die verwachten het eigen risico in een jaar vol te maken, er vooraf al voor kiezen om dat eigen risico in vaste termijnen te betalen (net zoals bijvoorbeeld energie of gemeentelijke lasten in vaste termijnen betaald worden).
De door verzekeraars gesignaleerde stijging lijkt gedeeltelijk te verklaren doordat meer verzekeraars meer mogelijkheden tot gespreid betalen aanbieden en bij verzekerden ook meer bekendheid hiervoor is ontstaan.
Heeft u inzage in de, naast de in het artikel genoemde getallen, totale stijging van het aantal mensen dat een betalingsregeling met een zorgverzekeraar heeft getroffen? Zo nee, bent u bereid die gegevens te achterhalen en te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat naast onder andere huisartsen, nu ook zorgverzekeraars steeds nadrukkelijker hun zorgen uitspreken over het mijden van medisch noodzakelijke zorg vanwege het alsmaar stijgende eigen risico?
Het is belangrijk dat er meer inzicht ontstaat in de aard en omvang van zorgmijding, en dat ook bekend is bij welke groepen dit het meeste manifest is. Ik heb daarom uw Kamer eerder al toegezegd een extra onderzoek te laten verrichten naar de achtergrond van mensen die zorg vanwege de hoogte van het eigen risico zouden mijden. Bij de beantwoording van begrotingsvragen heb ik gemeld dat dit onderzoek in samenwerking met onder meer de LHV in het voorjaar 2015 zal worden verricht. Mijn streven is om in dit onderzoek ook samen te werken met patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars.
Daarnaast zal Vektis, zoals al eerder is gemeld, in het voorjaar van 2015 een analyse verrichten over het gebruik van ziekenhuiszorg in 2012 in vergelijking met 2013, het jaar waarin het verplicht eigen risico is verhoogd van € 220 naar € 350. Een overeenkomstig onderzoek naar de effecten op het eerstelijnszorggebruik is op 2 juli 2014 aan uw Kamer gezonden.
De kosten (en baten) voor verzekeraars zijn mij niet bekend. Deze maken deel uit van de beheerskosten en reguliere bedrijfsprocessen. Zo bieden zorgverzekeraars veelal ook de mogelijkheid om desgewenst de Zvw-premie in vaste termijnen, dan wel in één keer te betalen.
Wat is uw reactie op de opmerking dat er een grens is bereikt, en dat het oorspronkelijke doel van het eigen risico, het kostenbewust maken van mensen, voorbij is gestreefd, en dat het nu met name chronisch zieken en ouderen dupeert?
Ik wil de uitkomsten van de reeds aangekondigde onderzoeken afwachten voordat ik reageer op de vraag wanneer een grens is bereikt. Het eigen risico dient meerdere doeleinden. Naast kostenbewustzijn en een rem op gebruik van niet noodzakelijk zorg, dient het ook als medefinanciering van de totale zorgkosten.
Ik wil wel benadrukken dat ons zorgstelsel nog steeds zeer toegankelijk is. Zo zijn bijvoorbeeld de zorg door een huisarts of wijkverpleegkundige uitgezonderd van het eigen risico. Daarnaast worden mensen met een minimuminkomen gecompenseerd voor het eigen risico. Iemand met een minimum inkomen krijgt een zorgtoeslag, waardoor de gemiddelde premie en eigen risico inclusief zorgtoeslag 466 euro per jaar is.
Wat is uw reactie op de afkeur die zorgverzekeraars uiten over het alsmaar stijgende eigen risico? Wanneer is voor u de grens bereikt? Hoeveel aanwijzingen vanuit het veld heeft u nodig, tot u inziet dat het eigen risico leidt tot het mijden van medisch noodzakelijke zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat enkele zorgverzekeraars mensen ontmoedigen het eigen risico te verhogen tot 875 euro, omdat ze de gevolgen ervan niet kunnen overzien? Zou niet juist de overheid haar burgers in bescherming moeten nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een verzekerde dient zelf een goede afweging te maken om al dan niet te kiezen voor een vrijwillig eigen risico. Die keuze is niet zonder risico’s en ik vind het een goede zaak dat verzekeraars proberen hun verzekerden daarvan bewust te maken. Tegenover een premiekorting op de korte termijn, staat het risico dat de verzekerde in staat moet zijn om zelf het hogere eigen risico (verplicht en vrijwillig) te kunnen opbrengen indien onverhoopt meer zorgkosten worden gemaakt.
Wat zijn, los van het onnodige menselijk leed, de maatschappelijke kosten van het mijden of uitstellen van medisch noodzakelijke zorg op de lange termijn?
Daar kan ik op dit moment geen uitspraak over doen. Ik hecht er aan om het reeds genoemde onderzoek naar de aard en omvang van zorgmijding samen met andere partijen uit te voeren, mede met het oog op de bredere maatschappelijke impact.
Wat zijn de kosten van de betalingsregelingen die zorgverzekeraars moeten treffen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak wordt het eigen risico kwijtgescholden omdat mensen het echt niet kunnen betalen?
Het is niet bekend hoe vaak het eigen risico wordt kwijt gescholden. Meer in het algemeen geldt dat gedeeltelijke kwijtschelding van schulden in elk geval plaatsvindt bij minnelijke schuldsanering (MSNP) en wettelijke schuldsanering (WSNP). Bij MSNP en WSNP wordt in de regel 90% van de openstaande schuld kwijtgescholden. WSNP gaat via de rechter en als dat wordt toegewezen, is elke schuldeiser verplicht er aan mee te werken. Bij MSNP is dat laatste niet het geval.
Bij de wanbetalersregeling wordt bij WSNP en MSNP de nog niet betaalde bestuursrechtelijke premie door het Zorginstituut Nederland kwijtgescholden, teneinde de betrokkene voldoende ruimte te bieden om zijn normale nominale premie blijvend aan de zorgverzekeraar te kunnen betalen. Indien een betalingsregeling is getroffen wordt de inning opgeschort en wordt de opslag kwijtgescholden wanneer de betalingsregeling succesvol is geëindigd.
Wat zijn de maatschappelijke kosten en baten van mensen die in de schulden belanden, doordat zij het verplicht eigen risico of overige zorgkosten niet langer kunnen betalen?
Schulden ontstaan veelal door problemen op meerdere terreinen tegelijk. De zorg is er slechts één daarvan. De maatschappelijke kosten van mensen waar bijvoorbeeld uithuiszetting dreigt, kunnen aanzienlijk zijn (vele tienduizenden euro’s).
Vindt u dat de kosten en de maatschappelijke gevolgen van het eigen risico opwegen tegen de opbrengsten? Kunt u uw antwoord toelichten?
We hebben in Nederland een solidair stelsel dat toegang geeft tot goede, noodzakelijke zorg. De kosten daarvan dragen we samen: via de Zvw-premie, inkomensafhankelijke bijdrage, eigen risico en belastingen. Zorgkosten hoeven in beginsel geen reden te zijn om af te zien van noodzakelijke zorg. Huishoudens met lage en middeninkomens worden gedeeltelijk gecompenseerd via de zorgtoeslag. In de zorgtoeslag die zij ontvangen is ook rekening gehouden met het eigen risico.
Bij de begrotingsbehandeling heb ik al aangegeven dat mijn uitspraak uit zijn verband is getrokken. Water noch zorg zijn gratis, maar voor beide geldt dat bij gebruik geen echte prijs wordt ervaren. We betalen met zijn allen voor een zorgstelsel dat iedereen goede, toegankelijke en betaalbare zorg biedt. Om dat ook zo te houden is het belangrijk dat iedereen zijn bijdrage levert om het zorgstelsel betaalbaar te houden. Daarbij past dat we ons allemaal bewust zijn van de kosten van zorg.
Afbouw of afschaffing van het eigen risico is op dit moment niet aan de orde. Het financiële tekort dat hiermee zou ontstaan zou ofwel leiden tot een veel hogere nominale premie, ofwel resulteren in ingrepen in het wettelijk verzekerd pakket.
Vindt u nog steeds dat mensen zorg zien als «gratis» water dat uit de kraan komt?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een plan te maken om het eigen risico af te bouwen en af te schaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
De toekomst van het landelijk centrum De Riethorst voor geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sluiting dreigt voor GGZ-centrum Riethorst in Ede»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Op welke wijze wordt het GGZ-centrum De Riethorst in Ede op dit moment gefinancierd?
De curatieve GGZ die GGZ-centrum De Riethorst levert wordt momenteel gefinancierd op basis van Diagnose Behandelcombinaties (DBC’s).
Deelt u de mening dat de beoogde Diagnose Behandel Combinaties (DBC’s) voor 2015 niet voldoende zijn om de specialistische zorg van het GGZ-centrum voor doven en slechthorenden in De Riethorst in stand te houden?
Nee, die mening deel ik niet. Binnen de DBCs zijn er mogelijkheden om specialistische zorg aan doven en slechthorenden te vergoeden. Wanneer de gespecialiseerde ggz voor doven en slechthorenden een beperkt onderdeel uitmaakt van het totale zorgaanbod van een zorgaanbieder, verwacht ik dat de zogenaamde max-max tarieven voldoende marge bieden (de Riethorst is onderdeel van de ggz-instelling Pro Persona). Met deze max-max tarieven kunnen zorgverzekeraars en zorgaanbieders een tot 10% hoger tarief afspreken wanneer het reguliere maximumtarief niet voldoet. Indien een zorgaanbieder moeite heeft om de zeer specialistische zorg zoals de geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden kostendekkend uit te voeren, kunnen zij daarover in gesprek gaan met de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden, ook als het gaat om doven of slechthorenden met een psychische stoornis dienen zij ervoor te zorgen dat passende zorg beschikbaar blijft.
Deelt u voorts de mening dat deze specialistische geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden behouden moet blijven?
Ja, het uitgangspunt dat ook doven en slechthorenden toegang moeten hebben tot goede geestelijke gezondheidszorg deel ik. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben de verantwoordelijkheid om de geestelijke gezondheidszorg zo in te richten dat deze ook is toegerust op de hulpvragen van doven en slechthorenden, en dat kennis en expertise op dat gebied behouden blijft.
Deelt u bovendien de mening dat De Riethorst niet kan wachten op de uitkomsten van het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit naar meerkosten, maar dat eerder een oplossing gevonden moet worden?
Zoals ik hierboven aangaf kan Pro Persona in gesprek treden met de zorgverzekeraars indien zij moeite heeft om de zeer specialistische zorg zoals de geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden kostendekkend uit te voeren.
Bent u bereid het voor zorgverzekeraars mogelijk te maken dat zij deze vorm van (gecombineerde) specialistische zorg aan doven en slechthorenden wel voldoende kunnen vergoeden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al aangaf bestaat de mogelijkheid om specialistische zorg aan doven en slechthorenden te vergoeden met behulp van de ruimte die de max-max tarieven bieden. Pro Persona kan daarover in gesprek gaan met de zorgverzekeraars. Ik kan daar natuurlijk niet in interveniëren. Gezien de signalen ben ik wel bereid om met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan om zicht te krijgen op mogelijke belemmeringen die zij ervaren bij de inkoop van deze zorg, of bij het vervullen van hun zorgplicht. Ook vraag ik de NZa om te onderzoeken of er verbeteringen mogelijk zijn in de bekostiging van de ggz voor doven en slechthorenden.
Wilt u de Kamer voor het einde van dit jaar informeren over de oplossing voor de financiering van De Riethorst in 2015 om sluiting te voorkomen, en hoe het traject zal verlopen voor een structurele oplossing voor de jaren daarna?
Ik ga er vooralsnog vanuit dat aanbieders en verzekeraars hun verantwoordelijkheid nemen om voldoende passend zorgaanbod voor deze specifieke doelgroep beschikbaar te houden. Na het gesprek met de zorgverzekeraars begin 2015 zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten en over het verdere traject.
De kosten van beleggingsfondsen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Beleggingskosten blijven ondoorzichtig»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat een fondsbeheerder een vergoeding krijgt van het fonds waarin deze beheerder belegt voor zijn klanten? Vindt u ook dat dit een perverse prikkel met zich meebrengt? Is de verleiding dan niet groot om als fondsbeheerder te beleggen in een fonds dat goed voor de beheerder zorgt, in plaats van voor de klant?
Sinds 1 januari 2014 geldt het provisieverbod voor beleggingsondernemingen. Dit verbod heeft als doel de belegger te beschermen tegen de prikkels die van provisies uitgaan en ertoe kunnen leiden dat beleggingsondernemingen niet in het belang van de klant handelen, bijvoorbeeld om het product met de hoogste provisie te adviseren aan de klant. Op basis van het provisieverbod mag een beleggingsonderneming niet langer een (distributie)vergoeding ontvangen van een beheerder van een beleggingsfonds voor de aan- of verkoop van of advies over dat fonds aan de klant. Het provisieverbod ziet dus op vergoedingen die een beleggingsonderneming als tussenpersoon ontvangt van fondsbeheerders en niet op de vergoedingen die een fondsbeheerder voor het beheren van het fonds zelf rekent. Deze laatste (beheer)vergoeding wordt vrijwel altijd in mindering gebracht op het beleggingsrendement van het fonds, in plaats van direct in rekening gebracht bij de belegger. Dit is in Nederland en de rest van de wereld een algemeen gebruikelijke praktijk bij beleggingsfondsen. Het artikel in de Volkskrant waar aan wordt gerefereerd, gaat dus niet zozeer over omzeilen van het provisieverbod, maar waarschuwt de belegger voor hoge beleggingskosten in bepaalde beleggingsconstructies van fondsen. Als het fonds belegt in een ander fonds, kan sprake zijn van een dubbele beheervergoeding. Het artikel waarschuwt dat deze stapeling van kosten tot lagere rendementen voor beleggers kan leiden. Of hiervan sprake is, kan een belegger zien in de verplichte documentatie die een beleggingsfonds beschikbaar moet hebben op basis van (Europese) wet- en regelgeving.
Wat vindt u van de situatie die wordt beschreven in het artikel, waarbij het verbod op de distributievergoeding wordt omzeild door fondsen te stapelen? Bent u bereid maatregelen te nemen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de kosten die fondsen hanteren voldoende inzichtelijk zijn voor klanten? Hoe zou de inzichtelijkheid van kosten verbeterd kunnen worden?
Informatie over kosten van beleggen kunnen mijns inziens vollediger en inzichtelijker. Dit geldt zowel voor beleggen in fondsen als voor beleggen in aandelen, obligaties of andere financiële instrumenten. Voor Nederland geldt dat de banken hebben afgesproken dat zij per 1 januari 2015 inzicht in de kosten zullen geven aan beleggers aan de hand van een vergelijkende kostenmaatstaf voorafgaand aan hun dienstverlening. De vergelijkende kostenmaatstaf is een optelsom van de eigen kosten voor de beleggingsdienstverlening en de geschatte kosten voor het financieel product (bijvoorbeeld een beleggingsfonds) die nu al op grond van Europese richtlijnen transparant moet worden gemaakt. Nederland loopt daarmee vooruit op Europese regelgeving, die informatieverstrekking over de kosten van beleggen verbetert. Het gaat dan om MiFID II2 (voor beleggings-ondernemingen) die op 1 juli 2016 dient te zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en PRIIPS3 (voor verpakte retailbeleggingsproducten) die van toepassing is vanaf 31 december 2016. Deze Europese regelgeving zal de huidige informatie-eisen ten aanzien van de kosten van financiële producten verbeteren. Deze regelgeving zorgt ervoor dat de belegger voorafgaand aan de dienstverlening alle informatie over kosten ontvangt en dat deze kosten op inzichtelijke wijze worden weergegeven. Beleggers worden daardoor beter in staat gesteld om de kosten te vergelijken. In Europees verband zal ik pleiten voor een praktisch werkbare vergelijkende kostenmaatstaf zodat ook beheerders van beleggingsfondsen aan de hand van een vergelijkende kostenmaatstaf meer inzicht moeten geven in de kosten van het beleggingsfonds.
Wordt het verbod op de distributievergoeding voorts omzeild door hogere transactiekosten in rekening te brengen? Wat vindt u van de hoogte van de kosten die worden berekend door beleggingsfondsen, bijvoorbeeld van de in het artikel genoemde 2,3% van AA MMF World Equities? Staan deze kosten in realistische verhouding tot de activiteiten die de fondsmanager verricht voor zijn klanten?
Als gevolg van het provisieverbod voor beleggingondernemingen betaalt de belegger voortaan zelf direct voor de dienstverlening die hij ontvangt. Doordat de beleggingsonderneming alleen een vergoeding ontvangt van de klant, verdwijnt het risico dat de beleggingsonderneming vanwege de provisie niet in het belang van de klant handelt. Dat de kosten die direct bij de belegger in rekening worden gebracht (relatief) hoog zijn, betekent mijn inziens niet direct dat het provisieverbod wordt omzeild. Uiteraard moet de belegger duidelijk geïnformeerd worden over de hoogte van de kosten van de dienstverlening en het product voordat hij zijn beleggingsbeslissing neemt. De belegger kan dan zelf bepalen of de kosten te hoog zijn of niet. De toekomstige Europese wet – en regelgeving is leidend bij het bepalen welke kosten de beleggingsonderneming en de aanbieder van het product inzichtelijk moet maken. Zoals ik hierboven heb aangegeven zijn er momenteel diverse initiatieven om informatie over kosten van beleggen vollediger en inzichtelijker te maken.
Het bericht dat het eigen risico niet meer te betalen is |
|
Reinette Klever (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Eigen risico niet meer te betalen»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Voor een inhoudelijke reactie verwijs ik naar mijn antwoorden op Kamervragen van de leden Leijten en Van Gerven over hetzelfde artikel.
Is het niet uw verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar blijft? Zo ja, waarom zadelt u dan honderdduizenden mensen met een betalingsprobleem op? Zo nee, waarom niet?
We hebben in Nederland een solidair stelsel dat toegang geeft tot goede, noodzakelijke zorg. Zorgkosten hoeven in beginsel geen reden te zijn om af te zien van noodzakelijke zorg. Huishoudens met een laag en middeninkomen worden gedeeltelijk gecompenseerd via de zorgtoeslag. In de zorgtoeslag die mensen ontvangen is ook rekening gehouden met het verplicht eigen risico.
Niet bekend is hoeveel mensen die gebruik maken van de mogelijkheid tot gespreid betalen van het eigen risico dat doen uit financiële noodzaak. Doordat de mogelijkheid nu door nagenoeg alle verzekeraars en breed wordt aangeboden, kan deze door verzekerden ook als reguliere service worden ervaren. Verzekerden die verwachten het eigen risico vol te maken kunnen er zo vooraf voor kiezen om het verplicht eigen risico in vaste termijnen te betalen. Mensen met een minimum inkomen betalen dan de compensatie via de zorgtoeslag. Zij betalen dan gemiddeld 466 euro per jaar aan premie en eigen risico.
Wanneer neemt u maatregelen om de buffers en winsten van de zorgverzekeraars terug te geven aan de burgers, in de vorm van een lager eigen risico?
De reserves van de zorgverzekeraars betreffen geld dat eigendom is van private verzekeraars. Die reserves kan de overheid dan ook niet aanwenden voor een verlaging van het eigen risico. Dat zou immers een wederrechtelijke gedeeltelijke onteigening van de middelen van zorgverzekeraars betekenen. Zorgverzekeraars kunnen er zelf voor kiezen om overreserves terug te geven aan verzekerden via een lagere nominale premie. Bij de Zvw-premie 2015 geven zorgverzekeraars al ruim € 1,4 miljard terug. Dit is recent bevestigd door de NZa. De omvang die verzekeraars moeten aanhouden aan reserves is politiek bepaald. Solvabiliteit II betekent een hoger reserve (van 11% → 15/17%) evenals de overheveling van de wijkverpleegkundige.
Hoe redelijk vindt u het dat u vele miljarden euro's uitgeeft aan extra asielzoekers, nabetalingen aan Brussel en ontwikkelingshulp aan corrupte landen, en tegelijkertijd de Nederlandse bevolking keihard in haar portemonnee pakt?
De zorguitgaven zijn na de sociale zekerheid de grootste uitgavenpost van de overheid. We geven in Nederland in 2015 collectief ongeveer € 71 miljard uit aan zorg, zo’n 11% van ons BBP. Slechts een fractie hiervan, ongeveer € 5 miljard, wordt opgebracht via eigen bijdragen in de curatieve en de langdurige zorg. Daarbij worden mensen met een minimum inkomen in de regel gecompenseerd voor verhoging van het eigen risico. In 2015 bedragen de totale uitgaven aan zorgtoeslag circa € 4 miljard. Ik deel het beeld dat de Nederlandse bevolking in haar portemonnee wordt gepakt dan ook niet.
Wilt u uw prioriteiten onmiddellijk veranderen, en de belangen van de Nederlandse bevolking boven die van het buitenland zetten? Zo neen, waarom niet?
Zorg is een prioriteit van dit kabinet. Ondanks de economische crisis is afgesproken dat de zorgkosten per jaar mogen stijgen omdat zorg voor een toenemend aantal patiënten (door vergrijzing, technische mogelijkheden en toenemend aantal chronisch zieken) nodig is. Nederland kent een zeer goede en toegankelijke zorg. Dat is in het belang van de Nederlandse bevolking. Het beleid is gericht op nog verdere verbetering van de kwaliteit en behoud van de betaalbaarheid.
Het snel willen instemmen met de nieuwe richtlijn voor pensioenen in de EU zonder de Kamer daarover tijdig en adequaat te informeren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat het behandelvoorbehoud bij het EU-voorstel tot herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) COM (2014) 167 formeel beëindigd is met de volgende toezeggingen: «1. De Staatssecretaris informeert de commissie SZW in een afzonderlijke rapportage per kwartaal en zo nodig vaker over de voortgang in de onderhandelingen en over opties die voorliggen ter besluitvorming in de Raad en onderliggende fora. Dit heeft met name betrekking op: 2. Het conceptstandpunt van de Raad wordt voorafgaand aan de besluitvorming in de Raad tijdig en met een waardering van het kabinet aan de Tweede Kamer toegezonden.»?1
Bij het Algemeen Overleg van 10 juni jl. over de IORP-richtlijn heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met uw Kamer haar zorgen gewisseld over het voorstel tot herziening van de IORP-richtlijn. Daarbij zijn er afspraken gemaakt over de wijze waarop de Tweede Kamer vervolgens geïnformeerd zou worden (Kamerstuk 33 931, nr. 5). Wij hechten zeer aan deze afspraken en zijn van mening dat we de Tweede Kamer zo goed mogelijk geïnformeerd hebben.
Allereerst is op 17 oktober een eerste voortgangsrapportage naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 931, nr. 7). Daarin werd beschreven hoe de onderhandelingen tot op dat moment waren gevorderd. Er waren stappen in de goede richting gezet maar daarnaast bestonden er op belangrijke onderdelen nog steeds knelpunten voor Nederland. Daarin werd aangegeven dat een eerst mogelijke datum voor een bespreking op politiek niveau de Ecofin Raad van 9 december zou zijn maar dat het onzeker was of dit gehaald werd.
Ondanks gestage voortgang in de onderhandelingen zag het er in de daarop volgende weken niet naar uit dat er voor het einde van dit jaar consensus mogelijk zou zijn tussen de lidstaten. Rond de laatste raadswerkgroep, op 27 november, zijn de onderhandelingen echter in een stroomversnelling geraakt. Op basis van deze raadswerkgroep heeft het Italiaanse voorzitterschap een nieuw compromis voor het onderhandelingsmandaat voor het Europees parlement gepubliceerd op 28 november. Met dit voorstel werd in zeer grote mate tegemoetgekomen aan de Nederlandse inbreng tijdens de onderhandelingen. Het kabinet heeft dit compromis snel doch zorgvuldig bestudeerd en vervolgens zo snel mogelijk – gezien de voorziene agendering van het onderhandelingsmandaat in Coreper op 10 december – met een appreciatie naar de Tweede Kamer verstuurd (Kamerstuk 33 931, nr. 8).
De zorgen van uw Kamer hebben bij ons tijdens de onderhandelingen continu op het netvlies gestaan. Zo waren er zorgen over de gedetailleerde en uniforme bepalingen over de pensioencommunicatie, de ruime en gedetailleerde gedelegeerde bevoegdheden voor de Europese Commissie en de Europese toezichthouder EIOPA, de gedetailleerdheid van de bepalingen over de governance en de mogelijke gevolgen hiervan voor pensioenfondsen, werkgevers en deelnemers. Ook heeft uw Kamer in een motie (Kamerstuk 21 501-20, nr. 876) opgeroepen om zich er voor in te zetten dat de Europese Commissie de pensioenstelsels van individuele lidstaten ongemoeid laat en in een motie (Kamerstuk 33 931, nr. 1) opgeroepen om niet in te stemmen met de gedelegeerde regelgeving in dit voorstel.
Bij de onderhandelingen heeft het voorzitterschap op alle Nederlandse eisen substantiële concessies gedaan. Daarmee is in de afgelopen weken in zeer grote mate aan de gedeelde zorgen van het kabinet en de Tweede Kamer tegemoet gekomen. Het kabinet is dan ook positief over het huidige voorstel. Tijdens de onderhandelingen is er tevens intensief contact geweest met de Nederlandse pensioensector. Ook de sector geeft aan dat de grote knelpunten voor de Nederlandse pensioenfondsen zijn weggenomen. In de brief aan de Kamer van 4 december wordt per onderwerp uiteengezet hoe aan de Nederlandse bezwaren is tegemoet gekomen.
Wij zijn ons er van bewust dat er weinig tijd zit tussen de rapportage van het kabinet aan de Tweede Kamer op 4 december en de consensus die hierover naar verwachting deze week tussen de lidstaten (Coreper 10 december) wordt vastgesteld. Wij zijn er echter van overtuigd dat er nu een voorstel ligt dat aan de zorgen van de Tweede Kamer en het kabinet tegemoet komt en waarmee aan de door de Kamer ingediende moties (Kamerstuk 21 501-20, nr. 876 en Kamerstuk 33 931, nr. 1) invulling wordt gegeven. Het nu voorliggende voorstel sluit aan bij het Nederlandse stelsel, terwijl het voorstel voor lidstaten met minder ver ontwikkelde tweedepijler pensioenstelsels een bijdrage kan leveren voor een meer toekomstbestendige inrichting van de oudedagsvoorzieningen, hetgeen de financiële stabiliteit in Europa als geheel ten goede komt.
Latere besluitvorming is in onze ogen ongewenst. Er ligt nu een voorstel voor, waarbij de zorgen voor Nederland zijn weggenomen. Wanneer er geen consensus hierover wordt bereikt tussen de lidstaten voor het einde van dit jaar dan verschuift de discussie naar een nieuw voorzitterschap. De onderhandelingen kunnen zich dan weer in een voor Nederland ongewenste richting op begeven.
Het voorstel bevat een bepaling om de richtlijn pas 6 jaar na de inwerkingtreding opnieuw te evalueren. Met een akkoord op het huidige voorstel zijn daarmee meer ingrijpende voorstellen vanuit Europa op het terrein van aanvullende pensioenen naar verwachting van het kabinet voorlopig niet aan de orde.
Hoe komt het dat er nu in één keer een compromis op tafel ligt van maar liefst 79 pagina’s Europese pensioenregulering, zonder dat u van te voren een brief geschreven heeft over de opties die op tafel lagen in de raad én de onderliggende fora?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom stuurde u een compromis dat u op 28 november heeft ontvangen, pas op donderdagmiddag 4 december naar de Kamer – na het al vrolijk in de pers te hebben verspreid – om vervolgens de Kamer voor het voldongen feit te zetten dat u voornemens bent om op woensdag 10 december bij de bijeenkomst van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper) er gewoon mee in te stemmen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om het voorstel van de agenda van de Coreper af te halen en niet eerder dan 25 januari 2015 daar te laten agenderen, zodat de Kamer het fatsoenlijk kan beoordelen en er met u van gedachten over kan wisselen en het kan afwijzen of goedkeuren, zoals altijd de bedoeling en de afspraak was?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze omstreden EU-richtlijn op een ordentelijke wijze behandeld dient te worden, aangezien zij een forse impact kan hebben op het Nederlandse pensioenstelsel met een vermogen van meer dan 1200 miljard euro?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u zelf de wijze waarop u de Kamer sinds juni slechts eenmaal zeer summier geïnformeerd heeft over de onderhandelingen, die in volle gang bleken te zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 9 december 2015, 10.30 uur, beantwoorden, zodat er eventueel een plenair debat naar aanleiding van het verslag van een Algemeen overleg (VAO) kan plaatsvinden op die dinsdag, inclusief stemmingen?
Ja.
De salarissen van bestuurders van woningcorporaties |
|
John Kerstens (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van FNV Woondiensten over de salarissen van corporatiebestuurders?1
Wij hebben kennis genomen van het bericht hierover op de website van de FNV.
Is het waar dat in 2013 ongeveer driekwart van de corporatiebestuurders meer verdiende dan de norm zoals die is vastgelegd in de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014? Hoeveel van deze bestuurders verdienen – naar uw verwachting – ook in 2014 meer dan de in de regeling vastgestelde norm? Is het waar dat de salarissen van ongeveer de helft van de corporatiebestuurders in 2013 zijn gestegen ten opzichte van 2012? Deelt u de mening dat dit absurd en onwerkelijk is, zeker in het licht van de vele misstanden in deze sector in de voorbije jaren?
Op basis van de WNT moeten woningcorporaties jaarlijks bezoldigingsgegevens aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst melden. Over 2013 behoefden corporaties nog niet aan te geven welk maximum voor hen in 2014 van toepassing zou zijn, omdat de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 nog niet gold. Het jaaroverzicht 2013 van de Minister voor Wonen en Rijksdienst bevat daarom alleen een gecontroleerd overzicht van de overschrijdingen van het wettelijke maximum van € 228.599,- in 2013. 44 van de topfunctionarissen overschreden in 2013 deze norm op een totaal aantal van 728 topfunctionarissen (niet zijnde intern toezichthouders).
Aanleiding voor de invoering van de regeling voor woningcorporaties in 2014 was de constatering dat het beloningsniveau vaak fors is en niet passend te achten bij het maatschappelijke karakter van de woningcorporaties. Daarbij vielen niet alleen de excessieve beloningen bij diverse grotere woningcorporaties op, maar vooral ook de soms relatief erg hoge beloningen bij kleinere woningcorporaties. Gezien het doel van de regeling, het verlagen van de bezoldiging naar een niveau dat passend is bij de aard van de instelling en de zwaarte van de functie, zal naar verwachting volgend jaar dan ook uit de verantwoording blijken dat een fors aantal bestuurders de gedifferentieerde bezoldigingsnorm voor 2014 overschrijdt.
Waar het de salarisontwikkeling betreft, zijn de mij ter beschikking staande gegevens voor 2012, zoals die u vorig jaar vertrouwelijk zijn verstrekt, niet vergelijkbaar met de gegevens die voor 2013 op basis van de WNT door de corporaties zijn geleverd. Dit wordt onder meer veroorzaakt door in- en uitstroom van bestuurders, fusies, de aanpassing van het bezoldigingsbegrip en door de toevoeging van topfunctionarissen die geen bestuurders zijn. Over de ontwikkeling van salarissen bij alle corporatiebestuurders kunnen wij dan ook geen betrouwbare uitspraak doen.
Wat betreft de bestuursleden van Aedes, die ook door FNV bouw zijn onderzocht, is bij een aantal sprake van een daling van de bezoldiging en bij een aantal van een stijging. Salarisstijgingen in 2013 tot aan het in 2013 geldende bezoldigingsmaximum waren toegestaan. Ook salarisstijgingen die boven dit maximum uitgaan maar waarop het overgangsrecht van toepassing is, zijn niet onrechtmatig. Het stelt mij niettemin teleur dat niet alle Aedes-bestuursleden, voor zover zij weten dat zij de normen in 2014 gaan overschrijden, vrijwillig hebben afgezien van een salarisstijging.
Kunt u de Kamer inzicht verschaffen in het effect van het buiten toepassing verklaren van de ministeriële regeling voor 2013 op de salarissen van corporatiebestuurders? Zo ja, wat is uw opvatting over dit effect? Zo nee, waarom niet?
Het directe effect van het buiten toepassing verklaren van de ministeriële regeling in 2013 is dat de bezoldiging van nieuwe bestuurders in 2013 alleen gebonden was aan het toen geldende algemeen wettelijk maximum van € 228.599,- Een deel van de corporaties heeft bij nieuwe benoemingen afspraken gemaakt die passen binnen de buiten toepassing verklaarde regeling voor 2013. Een deel heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om rechtmatig een hogere bezoldiging af te spreken dan onder de buiten toepassing verklaarde regeling toegestaan zou zijn. Voor zover dit gaat om fors hogere bedragen betreuren wij dat, maar de Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft geen wettelijke mogelijkheden om daar tegen op te treden.
Was het in 2013 voor corporatiebestuurders mogelijk hun salaris op te plussen tot het niveau van de destijds geldige WNT-norm (toen nog 130% ministerssalaris)? Zo ja, kunt u ingaan op het overgangsrecht van corporatiebestuurders die in 2013 hun salaris hebben verhoogd? Hebben deze bestuurders tot en met 2017 op basis van overgangsrecht recht op hun opgehoogde salaris? Zo ja, zijn er mogelijkheden om het overgangsrecht voor deze bestuurders buiten werking te stellen of te bekorten aangezien zij volledig in strijd met de geest van de WNT hebben gehandeld? Bent u bereid deze mogelijkheden ten volle te benutten? 2
Corporaties kunnen met topfunctionarissen in 2013 salarisverhogingen overeen gekomen zijn tot het wettelijke bezoldigingsmaximum voor 2013. Deze bestuurders hebben inderdaad tot en met 2017 op basis van het overgangsrecht recht op dit opgehoogde salaris. Op basis van de door de instellingen geleverde data kan geen beeld worden verkregen van tussentijdse wijziging van afspraken. Mij zijn overigens ook anderszins geen gevallen bekend waarbij in 2013 bestaande afspraken zijn gewijzigd om de bezoldiging te verhogen.
Aan overgangsrecht kan niet worden getornd. Onze democratische rechtsstaat, vereist nu eenmaal dat bestaande afspraken enige tijd moeten worden gerespecteerd. Dat neemt niet weg dat als betrokkenen uit eigener beweging eerder vrijwillig tot matiging overgaan en dus sneller aan de norm voldoen, wij dat zeer toejuichen.
Indien u geen inzicht heeft in de salarisontwikkeling van de door FNV Bouw onderzochte bestuurders, bent u in dat geval bereid van de expliciet genoemde voorbeelden na te gaan hoe de salarissen van deze bestuurders zich in 2012 en 2013 ontwikkeld hebben? Deelt u de mening dat vertegenwoordigers van de koepelvereniging van woningbouwcorporaties, op het gebied van beloningen, persoonlijk het juiste voorbeeld dienen te geven richting hun collega-bestuurders in de sector?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van FNV Bouw dat het – hoewel dit primair aan sociale partners is – wenselijk is dat salarissen van (corporatie-)bestuurders onder dezelfde cao komen te vallen als van andere werknemers in de sector? Deelt u de mening dat hierdoor de salarissen en de salarisontwikkeling transparanter worden en meer in de pas zullen lopen met de in sector betaalde beloningen?
Voor de antwoorden op deze vragen wordt verwezen naar de brief van 17 december 2014 aan de Tweede Kamer in reactie op de motie Karabulut over het onder de cao laten vallen van de topsalarissen van woningcorporatiedirecteuren.3
Hoe beoordeelt u de hoogte van de salarissen van corporatiebestuurders in relatie tot de vastgelopen cao-onderhandelingen en de voorbeeldfunctie die bestuurders jegens hun personeel hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de hoogte van de salarissen van corporatiebestuurders in relatie tot de resultaten van de parlementaire enquête woningbouwcorporaties? Deelt u de mening dat het aantal salarisverhogingen en (WNT-)normoverschrijdingen de juistheid van de conclusies van de enquêtecommissie onderstrepen en laten zien dat er nog steeds veel mis is met de cultuur in deze sector? Welke maatregelen neemt u om de cultuur, onder bestuurders in deze sector, te veranderen?
Met de in 2014 ingevoerde regeling voor woningcorporaties worden de salarissen van corporatiebestuurders genormeerd en afgebouwd tot een passend niveau. De regeling kan op draagvlak rekenen bij bestuurders en toezichthouders in de corporatiesector. In 2013 hebben een aantal bestuurders vrijwillig afgezien van verhoging van de bezoldiging. Het zou goed zijn als dit voorbeeld gevolgd werd door andere bestuurders wiens bezoldiging op termijn afgebouwd dient te worden. In de beleidsregels toepassing WNT 2014 is nog eens expliciet aangegeven dat het vrijwillig niet toepassen van de verhoging niet leidt tot het volledig vervallen van het recht op de overgangsperiode ingevolge de WNT.
Is het waar dat corporatiebestuurders na 1 januari 2013 bonussen hebben ontvangen, zoals FNV-bestuurder Vos beweert?2 Zo ja, binnen welke termijn gaat u deze bonussen, die, indien betaalt na 01-01-2013, op grond van de WNT onwettig zijn, terugvorderen?
Alle woningcorporaties leggen jaarlijks verantwoording af op basis van de WNT. Deze verantwoording wordt gecontroleerd door accountants. Waar sprake is van onrechtmatigheden worden door de toezichthouder handhavingsmaatregelen genomen. Mij heeft geen informatie bereikt waaruit blijkt dat er sprake is van onrechtmatige bonussen. De oordeelsbrieven van de toezichthouder zijn openbaar en zijn te vinden op de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Het bericht ‘FIFA: Welzijn arbeiders Qatar niet onze zaak’ |
|
John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «FIFA: Welzijn arbeiders Qatar niet onze zaak»? Wat is uw algemene opvatting daarover, ook als het gaat om de bid-procedure inzake de totstandkoming van het WK Voetbal in 2022?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het Kabinet maakt zich onverminderd zorgen over de positie van arbeidsmigranten in Qatar. Nederland heeft hierover regelmatig contact met de Qatarese autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband. Wat betreft de bid-procedure inzake het WK Voetbal 2022 vind ik openheid van zaken van groot belang. In dat kader is het belangrijk dat de FIFA het rapport omtrent de toewijzingen van 2018 en 2022 openbaar zal maken.
Kunt u op korte termijn in overleg treden met de KNVB om er voor te zorgen dat de FIFA wel verantwoordelijkheid neemt voor de arbeidsomstandigheden van arbeiders die werken aan de bouw van stadions en infrastructuur voor het WK Voetbal in 2022? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er is regelmatig contact met de KNVB, waarbij ook wordt gesproken over de ontwikkelingen in Qatar. Ik constateer een pro-actieve houding van de KNVB over de positie van arbeidsmigranten en blijf hierover met hen in gesprek.
Kunt u op korte termijn in overleg treden met de internationale vakbond (ITUC) om actie te ondernemen richting FIFA en de wereldvoetbalbond te wijzen op zijn rol bij de mensonterende omstandigheden waarin arbeiders moeten werken in Qatar? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
De internationale vakbond (International Trade Union Confederation, ITUC) is zeer wel in staat om zelf de FIFA aan te spreken op hun beleid en doet dat ook. ITUC is goed op de hoogte van de arbeidsomstandigheden in Qatar en heeft hier zelf publiekelijk over gerapporteerd. ITUC is op dit dossier ook actief binnen de International Labour Organization (ILO), die internationaal de leidende rol vervult om de omstandigheden voor arbeidsmigranten in Qatar te helpen verbeteren. Nederland blijft nauw optrekken met de ILO en andere internationale partners om hier een constructieve bijdrage aan te leveren.
Deelt u de mening dat de voorzitter van de FIFA ook publiekelijk moet uitleggen waarom hij denkt dat de erbarmelijke arbeidsomstandigheden waaronder de arbeiders werken «door het WK juist zijn verbeterd», ook nu is gebleken dat al honderden arbeiders zijn overleden bij de bouw van stadions en infrastructuur voor het WK 2022? Bent u bereid de FIFA-voorzitter hierop aan te spreken?
Ja, echter ik kan de FIFA niet verplichten publiekelijk uitleg te geven over gedane uitspraken. Voor het aanspreken van de FIFA verwijs ik u naar hetgeen ik hierover zeg in mijn antwoorden op vraag 2 en 3.
Veertig keer zo duur worden van een geneesmiddel na nieuwe registratie |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat farmaceut Genzyme een bestaand geneesmiddel MabCampath voor behandeling van leukemie herregistreerde voor MS onder de naam Lemtrada, en daarmee de prijs voor het geneesmiddel laat stijgen van 15 euro per milligram naar 618 euro per milligram?1 2
Het is mij bekend dat geneesmiddel Lemtrada, dat vroeger werd ingezet voor de behandeling van leukemie en circa € 17,– per milligram kost, nu geregistreerd is voor Multiple Sclerose (MS) met een prijs van circa € 618,– per milligram. Hoewel ik toejuich dat er een nieuwe toepassing van dit middel ontdekt is voor de ernstige aandoening MS, acht ik een dermate groot prijsverschil tussen de vrij toepasbare werkzame stof en de nieuwe geregistreerde toepassing ervan, uiterst discutabel.
De 36 keer hogere prijs per milligram komt globaal overeen met de kosten voor vergelijkbare MS-producten. Dit wekt de indruk dat de basis voor de huidige gestelde prijs gebaseerd is op de prijs van andere producten die al voor MS beschikbaar waren. Of de kosten voor het aanvullende onderzoek dermate hoog waren, dat dit de hogere prijs voor de nieuwe registratie rechtvaardigt, kan ik niet achterhalen.
Deze casus staat niet op zichzelf. De afgelopen periode zijn ook andere geneesmiddelen die een onevenredig hoge prijs kenden, geïntroduceerd. In Nederland, maar ook daarbuiten, leidt dit in toenemende mate tot discussie over de aanvaardbaarheid van de steeds stijgende geneesmiddelenprijzen. Naast de aanvaardbaarheid van de grote financiële impact die nieuwe, waardevolle geneesmiddelen kunnen hebben en de druk die dit legt op de betaalbaarheid van zorg in zijn geheel (zoals bijvoorbeeld bij geneesmiddelen voor behandeling van Hepatitis C), staat in de discussie de vraag centraal hoe een reële prijs voor geneesmiddelen kan worden bepaald.
Ik keur het af indien fabrikanten zouden kiezen voor het nastreven van onevenredig hoge winstmarges boven het nemen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om een bijdrage aan zorg voor patiënten te leveren voor aanvaardbare prijzen. Het legt een enorme druk op ons zorgsysteem en bedreigt op termijn ook hun eigen positie.
Ik zie het als mijn taak om ervoor te waken dat binnen het systeem doelmatige zorg geleverd kan worden en dat er geen ongewenste prikkels uitgaan van huidige wet- en regelgeving. Zoals aangegeven in het AO geneesmiddelen d.d. 2 oktober 2014 bezie ik in hoeverre ik dergelijke ongewenste praktijken rond prijsstelling van geneesmiddelen kan aanpakken. Dit vergt wel een brede aanpak, waarbij ook aandacht moet uitgaan naar Europese regelgeving en mededingingsrechtelijke aspecten.
Verder zie ik ook een grote rol voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders om niet zomaar elke prijs bij het inkopen van een geneesmiddel te accepteren.
Tot slot geldt specifiek voor de casus Lemtrada dat het Zorginstituut Nederland binnenkort een duiding gaat uitbrengen over de plaats van Lemtrada in het verzekerde pakket. In deze duiding doet het Zorginstituut een uitspraak over de bewezen effectiviteit van het middel. Indien het daar aanleiding toe ziet, kan het Zorginstituut mij daarbij ook adviseren voor dit middel een financieel arrangement af te sluiten. De duiding van het Zorginstituut wacht ik af.
Overigens geldt wel dat ik slechts prijsarrangementen afsluit in de uitzonderlijke gevallen waarin sprake is van financiële risico’s en zogenaamd «marktfalen». In alle andere gevallen is het aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om in het kader van de zorginkoop afspraken over de prijs te maken.
Bent u bereid het geneesmiddel Lemtrada te laten weren als MS-medicijn als Genzyme de prijs niet bijstelt naar het niveau van MapCampath? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het product is door de European Medicines Authority (EMA) geregistreerd en is daarmee toegelaten tot de markt. De duiding van het Zorginstituut zal moeten uitwijzen of het product ook daadwerkelijk voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk – en daarmee tot het verzekerde pakket behoort. Los van het oorspronkelijke gebruik van de werkzame stof loopt de prijs van Lemtrada in vergelijking tot vergelijkbare geneesmiddelen voor MS niet uit de pas.
In deze situatie zal ik het product niet op voorhand uitsluiten van vergoeding uit het verzekerde pakket. Indien het Zorginstituut daar aanleiding toe ziet, kan het Zorginstituut mij wel adviseren voor dit middel een financieel arrangement af te sluiten. Ik wacht het advies van het Zorginstituut hierover af.
Erkent u dat deze gang van zaken vergelijkbaar is met de registratie van het geneesmiddel Tecfidera (van Biogen Idec), waarvan de grondstof al registratie/toepassing kende voor een aandoening?
Ik ben het met u eens dat er gelijkenissen zijn tussen de Tecfidera-casus (Biogen Idec) en deze casus3. Wel vind ik het in het belang van de patiënt om de verschillende casus steeds individueel te beoordelen.
Hoeveel meer vergelijkbare situaties – waarbij een bestaand geneesmiddel en/of de grondstof door registratie voor een nieuwe aandoening een veel duurdere prijs krijgt – zijn u bekend? Kunt u de Kamer informeren?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen over de vergoeding van het geneesmiddel Tecfidera4 heb aangegeven zal ik de komende tijd met betrokkenen bepalen hoe drug-rediscovery goed geregeld kan worden, zonder dat er extreem hoge prijzen gevraagd worden. Daarnaast zal ik met betrokken partijen inzichtelijk maken hoeveel meer vergelijkbare situaties er bekend zijn. Hierover zal ik u te zijner tijd berichten.
Waarom wordt bij registratie van geneesmiddelen niet opgemerkt dat het middel reeds op de markt is of was, ook al is dat voor een andere aandoening?
Het registreren van een geneesmiddel voor een nieuwe indicatie komt vaker voor. Daarbij is wel degelijk bekend dat het gaat om een werkzame stof die eerder voor een andere indicatie werd geregistreerd. De registratie van aanvullende indicaties staat echter los van de vergoedingsbeslissing en prijsstelling van een geneesmiddel voor die indicaties.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de door u «overgenomen» motie-Leijten, over het opnieuw tegen een hoge prijs in de markt zetten van reeds werkzame medicijnen/grondstoffen? Op welke termijn kunt u hier de Kamer over informeren?3
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn beantwoording van de Commissiebrief Tweede Kamer inzake verzoek om stand-van-zakenbrief met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie-Leijten (29 477, nr. 300) en de (overgenomen) motie-Leijten (29 477, nr. 301).
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de motie-Leijten over het uitsluitend voorschrijven van Tecfidera bij MS-patiënten? Op welke termijn kunt u hier de Kamer over informeren?4
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn beantwoording van de Commissiebrief Tweede Kamer inzake verzoek om stand-van-zakenbrief met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie-Leijten (29 477, nr. 300) en de (overgenomen) motie-Leijten (29 477, nr. 301).
Bent u van mening dat, zolang farmaceutische bedrijven enorme winsten maken en meer geld uitgeven aan marketing dan aan onderzoek, het omkatten van medicijnen en het exorbitant verhogen van de prijs, hard aangepakt dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
Het bericht '2600 rechtszaken om functies bij Nationale Politie' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «2.600 rechtszaken om functies bij Nationale Politie»?1
Ja.
Is het waar dat van de 65.000 medewerkers bij de nationale politie, 9.000 medewerkers een geschilprocedure zijn begonnen?
De situatie is dat 9.872 medewerkers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van december 2013, waarin staat naar welke functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) zij zijn overgegaan. Hiervan tekenden vervolgens 2.652 medewerkers beroep aan tegen hun beslissing op bezwaar. Van hen trokken 65 hun beroepszaak weer in.3
Is het waar dat van de 9.000 geschilprocedures, 2.600 procedures geleid hebben tot een rechtszaak?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geschillen zijn nog onder de rechter?
Van de 2.587 beroepszaken die daadwerkelijk aan de rechter zijn voorgelegd is inmiddels in 16 zaken een uitspraak gedaan. Deze eerste uitspraken bevestigen overigens een correcte handelwijze van de werkgever. In 5 van de 16 zaken is hoger beroep ingesteld.
Met hoeveel geschilprocedures respectievelijk rechtszaken is rekening gehouden bij de start van de reorganisatie?
De overgang naar de LFNP-functie vormt nadrukkelijk geen onderdeel van de personele reorganisatie. Wel doet zich de situatie voor dat de eindfase van de besluitvorming rondom het LFNP (bezwaar en beroep) vrijwel samenvalt met de start van de personele reorganisatie. Omdat de geschilprocedures los staan van de personele reorganisatie hebben zij geen effect op de voortgang daarvan. In het kader van de invoering van het LFNP ligt het huidige aantal beroepschriften in lijn met de verwachting.
Welke gevolgen heeft dit aantal geschilprocedures voor de voortgang van de reorganisatie? Kunnen de gestelde deadlines worden gehaald?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Alleen Duitsers straks nog baas op Facebook” |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Alleen Duitsers straks nog baas op Facebook»?1
Ja.
Is het waar dat Duitsers straks een unieke positie hebben doordat zij als enige Europeanen Facebook voor de rechter kunnen dagen als hun naam, foto’s en video’s gebruikt worden en gebruikers in andere landen, waaronder Nederland, dit recht niet hebben? Zo ja, hoe en waarom kunnen Duitsers dit recht wel blijven behouden en hoe kan het dat er specifieke voorwaarden gelden die alleen op Duitsland van toepassing zijn? Zo nee, wat is er dan niet waar?2
Facebook heeft eind november aangekondigd per 1 januari 2015 wereldwijd nieuwe privacyvoorwaarden door te voeren. Het CBP gaat onderzoeken welke gevolgen dit heeft voor de privacy van Facebook-gebruikers in Nederland, onder meer hoe toestemming wordt verkregen voor het gebruiken van hun persoonsgegevens. Ik zal dit onderzoek afwachten en acht daarom de vraag hoe de positie van Nederland ten aanzien van Facebook zich verhoudt tot die van Duitsland, nu nog niet aan de orde.
Is het waar dat de Europese activiteiten van Facebook, door het hoofdkantoor in Dublin, onder de Ierse wet en privacyvoorwaarden vallen? Zo ja, wat betekent dit voor de bescherming van de privacy in Nederland van Nederlandse gebruikers van Facebook en de toepasselijkheid van Nederlands recht? Zo nee, welke wettelijke en privacyvoorwaarden zijn dan wel van toepassing?
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft aangegeven dat Facebook een vestiging heeft in Nederland, persoonsgegevens van inwoners in Nederland verwerkt en dat het CBP bevoegd is om als toezichthouder op te treden. Dit is in lijn met een uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Google tegen Spanje van 13 mei 2014.
Is de inhoud van het genoemde bericht voor u aanleiding om de vernieuwde Facebook voorwaarden te laten onderzoeken door het College bescherming persoonsgegevens (CBP) of ziet u aanleiding om andere stappen te ondernemen? Zo ja, waar richt het onderzoek zich dan op of welke andere acties overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt zelf waarnaar het onderzoek doet. Het CBP heeft op 16 december 2014 aangekondigd het door Facebook aangekondigde nieuwe privacybeleid te onderzoeken. De aanleiding is de recente aankondiging van het bedrijf dat per 1 januari 2015 nieuwe privacyvoorwaarden zullen gelden voor Facebook-gebruikers. De privacyvoorwaarden geven Facebook onder meer het recht om gegevens en foto’s uit Facebook-profielen te gebruiken voor commerciële doeleinden. Het CBP heeft Facebook in een brief verzocht te wachten met het doorvoeren van het nieuwe privacybeleid tot de resultaten van het onderzoek bekend zijn.
Deelt u de mening dat de privacybescherming van Nederlandse gebruikers van Facebook minimaal gelijk moet zijn aan de bescherming van gebruikers uit andere EU-landen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Alle EU-landen dienen zich in ieder geval minimaal aan de EU-richtlijnen inzake privacy-bescherming te houden. Voor verdere inhoudelijke oordelen wacht ik de resultaten van het door het CBP aangekondigde onderzoek af. Ik verwijs ook naar de antwoorden op de vragen 1 en 4.
De effectiviteit van Voor- en vroegschoolse educatie (vve) |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het interview van prof. dr. Fukkink bij Radio 1 Vandaag over de effectiviteit van Voor- en vroegschoolse educatie (vve)?1
Ja.
Deelt u de mening van prof.dr. Fukkink dat VVE programma’s niet effectief zijn?
Nee.
Door de inspectie wordt toezicht gehouden op de kwaliteit van de programma’s. Daarnaast worden de programma’s, die in het kader van de voorschoolse educatie uitgevoerd kunnen worden, erkend door een onafhankelijke erkennings-commissie. De commissie beoordeelt inhoudelijk of het programma werkt en of de doelen van het programma worden bereikt. De programma’s zijn beschreven in de databank Effectieve Jeugdinterventies.
Wat vindt u van de effectiviteit van VVE programma’s? Kunt u aangeven waarom er weinig bekend is over de effectiviteit van deze programma’s?
Internationale onderzoeken laten positieve resultaten zien van vve en ook het CPB heeft vve gericht op risicoleerlingen beoordeeld als een kansrijke optie binnen het kennisbeleid (CPB 2006). Ook in 2011 heeft het CPB het beleidsveld vve in haar kosten-batenanalyse positief beoordeeld (CPB 2011). In internationaal vergelijkend onderzoek scoren Nederlandse achterstandskinderen substantieel beter dan in andere landen.2
In 2009 heeft OCW de opdracht gegeven tot een longitudinaal onderzoek op basis waarvan onderbouwde uitspraken kunnen worden gedaan over de maatschappelijke opbrengsten van investeringen in opvang en educatie in de voor- en vroegschoolse periode. Dit is het zogenaamde Pre-COOL cohortonderzoek. Eind 2015 zullen de uitkomsten van dit onderzoek beschikbaar komen. Een recent gepubliceerd artikel op basis van de Pre-COOL-gegevens geeft de eerste aanwijzingen dat er een positief effect van voorschoolse opvang en educatie op de ontwikkeling van kinderen te vinden is.3
Wat vindt u van de suggesties van prof.dr. Fukkink om de effectiviteit van VVE te verbeteren door programma’s te wijzigen die teveel gericht zijn op taal en het aanpakken van de opleiding van de leidsters?
Suggesties en inzichten van wetenschappers als prof.dr. Fukkink vind ik waardevol om het vve-beleid verder te verbeteren. OCW nodigt in januari 2015 prof.dr. Fukkink en andere wetenschappers uit om te praten over de evaluatieresultaten van de wet Oke. Hun opvattingen zullen worden meegenomen in de beleidsreactie van het kabinet.
In vve-programma’s vormt taal een belangrijke component, omdat onvoldoende taalbeheersing een grote belemmering kan vormen in de latere schoolloopbaan van kinderen. Juist op vroege leeftijd hebben taalinterventies het meeste effect.
Momenteel is voor de opleidingen van leidster in de voorschool in het Besluit Basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (artikel 4) geregeld dat de beroepskrachten geschoold moeten zijn op niveau PW-3.4 Binnen deze mbo-opleiding moet minimaal 1 module over het verzorgen van voorschoolse educatie zijn gevolgd.
Met de G37 heb ik aanvullende afspraken gemaakt over het opleidingsniveau van leidsters in de voorschool. Om de kwaliteit van vve verder te verbeteren, investeren de G37 in professionalisering van de pedagogisch medewerkers onder meer door de extra inzet van hbo-gekwalificeerde medewerkers. Deze kunnen een belangrijke rol vervullen bijvoorbeeld via coaching op de werkvloer en uitwisselingen tussen pedagogisch medewerkers en leerkrachten. Dit blijkt ook uit het implementatieonderzoek van de pilot startgroepen.5 De onderzoekpilot startgroepen moet inzicht geven of de taalontwikkeling van doelgroep-peuters verbeterd kan worden door een sterke verbinding tussen de voorschool en de basisschool. In de vroegschool krijgen kinderen in groep 1 begeleiding van een gediplomeerde leerkracht basisonderwijs.