Het bericht dat ISIS beschikt over chemische wapens |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Islamitische Staat beschikt over chemische wapens?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat de Verenigde Staten tussen 2003 en 2011 verouderde chemische wapens hebben aangetroffen in Irak?2 Was deze informatie reeds bij u bekend?
De aangetroffen chemische wapens zijn destijds vernietigd en de restproducten zijn in Irak opgeslagen. De restproducten zijn niet meer als chemisch wapen bruikbaar.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze verouderde chemische wapens niet zijn vernietigd?
De aangetroffen chemische wapens zijn destijds vernietigd, zie antwoord op vraag 2.
Wat is u bekend over slachtoffers met symptomen die duiden op een chemische aanval in de Syrische grensstad Kobani? Deelt u de bevindingen van de Israëlische experts die bevestigen dat Koerdische strijders zijn omgekomen door een chemische aanval? Zo nee, waarom niet?
Om de bevindingen van de Israëlische experts te kunnen onderschrijven is uitgebreid forensisch onderzoek nodig, waarbij betrouwbare monsters beschikbaar moeten zijn. Nederland beschikt niet over dergelijke monsters en kan de bevindingen van de Israëlische experts daarom niet bevestigen.
Welke maatregelen wilt u bevorderen om te voorkomen dat de Nederlandse trainers die worden uitgezonden naar Irak, het slachtoffer worden van een chemische aanval? Gaat u in navolging van de Britten de Nederlanders voorzien van speciale beschermende pakken?
Nederland zal op basis van dreigingsanalyses gepaste maatregelen nemen voor de Nederlandse trainers. Hierbij worden ook de analyses en maatregelen van de coalitiepartners ter plaatse meegewogen.
Welke maatregelen wilt u (in samenwerking met internationale partners) bevorderen om te voorkomen dat ISIS chemische wapens Syrië en Irak uit smokkelt om elders (bij voorbeeld in Nederland) dood en verderf te zaaien?
De in Irak aangetroffen chemische wapens zijn vernietigd (zie antwoord op vraag3. In Syrië zijn de door het Assad-regime opgegeven chemische wapens en voorlopers, onder toezicht van de OPCW-VN Gezamenlijke Missie in Syrië, succesvol verwijderd en vernietigd. Dit laat onverlet dat het kabinet het kwaadwillenden zo moeilijk mogelijk wil maken om aan aanslagmiddelen te komen. In het kader van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754, nr. 253), wordt de informatiedeling, opsporing en inlichtingenverwerving inzake (pogingen tot) verwerving van aanslagmiddelen geïntensiveerd.
Ziet u nu eindelijk in dat grenscontroles noodzakelijk zijn in de strijd tegen terrorisme om zo (onder andere) te voorkomen dat chemische wapens Nederland binnenkomen en worden ingezet tegen Nederlandse burgers? Zo neen, waarom wilt u dat niet doen?
Nee, het kabinet ziet daartoe geen noodzaak. De grenscontroles aan de buitengrenzen van de EU zijn voldoende. Op grond van een gemeenschappelijk kader voor douanerisicobeheer van de EU is op het goederenverkeer een uitvoerig veiligheidsregime van toepassing waaronder een risicobeoordeling van vracht op onder andere explosieven of chemische wapens. Tijdelijke herinvoering van grenscontroles binnen de EU kan alleen als uiterste middel. Op dit moment staat deze uiterste maatregel niet in verhouding tot de vermeende effectiviteit daarvan.
De vuurwerkopslag in Heerde |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU), Peter Oskam (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u garanderen dat, naar aanleiding van uw antwoord op eerdere vragen1 dat er explosiegevaar bestaat met betrekking tot de vuurwerkopslag in Heerde, bij een explosie van deze opslag enkel schade optreedt aan de opslag zelf en niet aan (onder meer) het zorgcentrum en de supermarkt die zich binnen een straal van 100 meter bevinden?
Het Vuurwerkbesluit stelt eisen aan de (buffer)bewaarplaatsen van consumentenvuurwerk. Deze moeten zodanig zijn geconstrueerd dat de effecten van een mogelijke drukopbouw als gevolg van een calamiteit in de (buffer)bewaarplaatsen via de deuropening worden afgelaten. Deze deur moet zelfsluitend zijn uitgevoerd en zal derhalve alleen open getild worden om een mogelijke overdruk in de bewaarplaatsen af te laten. Daarnaast zijn de (buffer)bewaarplaatsen voldoende brandwerend uitgevoerd om de leefomgeving te beschermen tegen branddoorslag en brandoverslag. Tot slot zijn alle (buffer)bewaarplaatsen voorzien van een automatische sprinklerinstallatie om een eventuele brand te doven. Hierdoor zullen de schadelijk effecten (hittestraling en uitworp vuurwerkartikelen) van een calamiteit in de (buffer)bewaarplaatsen beperkt blijven tot de bewaarplaatsen zelf en de directe nabijheid van de deuropening.
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen heb aangegeven, heeft de gemeente Heerde de vergunning verleend voor de opslag. De gemeente heeft na consultatie van de brandweer van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland geconstateerd dat aan de veiligheidsvoorschriften is voldaan. Ik vertrouw er derhalve op dat de gemeente, daarbij geadviseerd door de Veiligheidsregio, op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan het Vuurwerkbesluit.
Deelt u de mening dat, hoewel er formeel sprake is van «consumentenvuurwerk» in de opslag van Heerde, het gezien de hoeveelheid (500 kilo), de nabije aanwezigheid van het zorgcentrum, de supermarkt en het tankstation alsmede de gevoelens van onveiligheid van bewoners, geen geschikte plek is om vuurwerk op te slaan?
Omdat effecten van een eventuele calamiteit binnen de (buffer)bewaarplaats en de omgeving van de deur blijven (zie antwoord op vraag 1), deel ik uw mening niet.
Kunt u aan alle 25 veiligheidsregio’s deze casus in Heerde doen toekomen met het verzoek om te inventariseren of bij de veiligheidsregio’s (1) meer plekken bekend zijn in het land waar de opslag van consumentenvuurwerk dicht is gelegen bij kwetsbare objecten en (2) dit risico’s kan opleveren voor omwonenden en omgeving bij explosiegevaar? Zou u de uitkomsten hiervan aan de Kamer willen doen toekomen?
(Buffer)bewaarplaatsen van consumentenvuurwerk moeten aan de eisen van het Vuurwerkbesluit voldoen. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, beperken de gevolgen van een eventuele calamiteit zich tot de bewaarplaats zelf. Dit levert daarom geen risico op voor omwonenden. Er is dan ook geen reden om de veiligheidsregio’s een dergelijke inventarisatie uit te laten voeren.
Baseert u uw stelling dat het effect van een eventuele calamiteit tot de betreffende vuurwerkopslag in Heerde beperkt zal zijn op de aanname dat de voorgeschreven sprinklers en de genoemde draadkorven dit effect zullen verhinderen?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik uiteengezet welke eisen op grond van het Vuurwerkbesluit gelden. Die moeten voorkomen dat een eventuele calamiteit tot schade voor omwonenden leidt. Sprinklers en draadkorven maken daar deel van uit, maar het eisenpakket omvat meer.
Is het waar dat de genoemde draadkorven met name bestemd zijn voor vervoer en dat het betreffende vuurwerk in de opslag in Heerde buiten het bereik ligt van deze draadkorven?
De verpakking van het vuurwerk in draadkorven is bedoeld om de effecten van een eventuele calamiteit te beperken zowel tijdens het transport als tijdens opslag.
Op welke wijze wordt middels de dakconstructie van de opslag rekening gehouden met het explosiegevaar binnen de vuurwerkopslag?
De vuurwerkbewaarplaatsen moeten volgens het Vuurwerkbesluit zodanig geconstrueerd zijn dat een mogelijke drukopbouw in de bewaarplaats altijd via de deuropening wordt afgelaten. De dakconstructie en de gevels van de vuurwerkbewaarplaatsen dienen niet om de druk af te laten.
Wat is de aanpak van de veiligheidsregio’s met betrekking tot de aanpak van gevaarlijke stoffen-incidenten en verschilt deze aanpak per veiligheidsregio of is deze overal gelijk?
De aanpak van incidenten met gevaarlijke stoffen door de veiligheidsregio’s is in grote lijnen als volgt.
De meldkamer alarmeert de benodigde hulpverleningseenheden en -functionarissen op basis van de meldingsinformatie (incidentlocatie, wel/geen brand, transportongeval, risicobedrijf, wel/geen slachtoffers etc.) en haar informatiesystemen (object- en omgevingsinformatie waaronder de aanwezigheid van vuurwerkopslagplaatsen en procedures). Gealarmeerd worden: brandweervoertuigen, ambulances, politie-eenheden, leidinggevenden en specialistische functionarissen.
De leidinggevenden van de hulpverlenende diensten bepalen, op grond van nadere (verkennings)gegevens, welke eenheden aanvullend worden gealarmeerd en welke processen worden gestart.
Bij ongevallen met gevaarlijke stoffen worden maatregelen genomen om de bron te bestrijden en maatregelen om effecten in de omgeving te voorkomen of beperken. Deze maatregelen kunnen ondermeer betreffen: het waarschuwen en informeren van de bevolking met sirenes, NL Alert en/of (social) media, schuilen in woningen en gebouwen, ontruimen en evacueren en het stilleggen van het verkeer.
De coördinatie van de incidentbestrijding vindt in iedere veiligheidsregio plaats volgens de Gecoördineerde Regionale IncidentenbestrijdingsProcedure (GRIP), zoals beschreven in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (Kamerstuk 29 668, nr. 37).
Veiligheidsregio’s kunnen een beroep doen op het Landelijk Informatiepunt Ongevallen Gevaarlijke Stoffen (LIOGS), dat in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ondergebracht is bij DCMR Milieudienst Rijnmond. Het LIOGS adviseert veiligheidsregio’s in de acute fase van de incidentbestrijding (het eerste uur) over de gevaren van de bij het incident betrokken gevaarlijke stoffen en de te nemen maatregelen. Bovendien kunnen veiligheidsregio’s via het LIOGS gebruik maken van assistentiemogelijkheden van het bedrijfsleven.
Naar aanleiding van de brand bij Chemie Pack is een landelijke kennisadviesstructuur opgezet, waarvoor de Inspectie Leefomgeving en Transport systeemverantwoordelijk is. Onderdeel van deze structuur is het Crisis Expert Team Milieu en Drinkwater, een 24 uur per dag 7 dagen per week bereikbaar operationeel netwerk van de kennisinstituten (o.a. het RIVM) op het gebied van milieu en drinkwater. Veiligheidsregio’s worden door het Crisis Expert Team Milieu en Drinkwater geadviseerd aansluitend op de advisering door het LIOGS.
In alle veiligheidsregio’s is de aanpak van ongevallen met gevaarlijke stoffen gelijk. Die aanpak is gebaseerd op GRIP, wordt uitgevoerd volgens dezelfde processen en maakt gebruik van dezelfde expertise.
Kunt u aangeven waar de vernietiging van in beslaggenomen vuurwerk plaatsvindt en wat de jaarlijkse kosten hiervan zijn?
In 2012 waren de totale kosten voor de vernietiging van het vuurwerk € 1,6 mln en in 2013 € 1,9 mln. De vernietigingen worden uitgevoerd bij EST Energetics GmbH in Duitsland. Domeinen Roerende Zaken van het Ministerie van Financiën houdt toezicht op de vernietiging. De ILT is in 2014 een nieuwe aanpak gestart waarbij importeurs via bestuursrechtelijke weg wordt opgedragen afgekeurd consumentenvuurwerk uit de handel te nemen. Hierdoor nemen de kosten waarschijnlijk af.
Is het waar dat in een aantal andere landen het bestrijden van een brand in een consumentenvuurwerkopslag met water (gezien de mogelijk reactie met magnesium houdend vuurwerk) verboden is? Hoe vindt deze bestrijding in Nederland plaats?
Door diverse deskundigen (RIVM, TNO, IFV, en buitenlandse instanties) is in de afgelopen jaren naar de gevolgen van het blussen van een brand in een vuurwerkopslagplaats gekeken. Uit die onderzoeken blijkt dat het blussen van een beginnende brand in een vuurwerkopslagplaats prima met water kan. Daarom is en blijft in het Vuurwerkbesluit een automatisch werkende sprinklerinstallatie voorgeschreven.
Hebt u kennisgenomen van het nieuws dat Turkije de man heeft vrijgelaten die in februari 2013 in Kopenhagen de Deense journalist Lars Hedegaard probeerde te vermoorden en die vervolgens in Turkije is gearresteerd?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een schande is dat Turkije de man die een aanslag pleegde op Lars Hedegaard, heeft vrijgelaten? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse verontwaardiging hierover kenbaar maken in het kader van de strijd tegen terrorisme?
Denemarken heeft navraag gedaan over deze kwestie, die in eerste instantie een strafrechtelijke zaak is tussen Denemarken en Turkije, bij de Turkse autoriteiten. De Turkse autoriteiten hebben beloofd de zaak grondig uit te zoeken. Het kabinet ziet geen reden het NAVO-lidmaatschap van Turkije aan de orde te stellen.
Deelt u de mening dat Nederland alles moet doen om Denemarken te helpen de Turken onder druk te zetten om de aanslagpleger op Lars Hedegaard opnieuw op te pakken en uit te leveren aan Denemarken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een land dat terroristen vrijlaat, niet in de NAVO thuishoort?
Zie antwoord vraag 2.
Spoorhinder in Den Bosch en Rosmalen |
|
Remco Dijkstra (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de spoorhinder die omwonenden ervaren in Den Bosch (ondere andere aan de Willem van Oranjelaan) en bij het verhoogde spoor te Rosmalen?
Ik ben hiermee bekend. Ik heb hierover het afgelopen jaar enkele brieven van omwonenden ontvangen. Ik vind het belangrijk om aan te geven dat beide situaties verschillend van aard zijn. In Den Bosch is de hinder ontstaan naar aanleiding van de uitvoering van het tracébesluit Sporen in Den Bosch om de spoorcapaciteit te vergroten. In Rosmalen is de hinder ontstaan naar aanleiding van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart, waar een nieuw werk voor het spoor gerealiseerd is. Hier is de capaciteit van het spoor niet gewijzigd. Ook hiervoor is overigens een tracébesluit genomen.
Hoe beoordeelt u de leefomgeving van omwonenden in dit gebied? Hoe verwacht u dat deze situatie zich ontwikkelt ten tijde van de aanleg van het derde spoor langs de Betuweroute?
Omgevingshinder door het spoor in Nederland is een onderwerp dat mijn continue aandacht heeft. Een toename van vervoer over het spoor roept meteen de vraag op wat het effect is voor de leefbaarheid van de directe omgeving. Voor aspecten zoals geluid en externe veiligheid bestaat er duidelijke wet- en regelgeving. Voor geluid geldt de SWUNG wetgeving en voor externe veiligheid geldt Basisnet. In de situaties van zowel Den Bosch als Rosmalen is deze wetgeving leidend geweest en valt de nieuwe situatie binnen de gestelde normen. Voor trillingen is in Rosmalen niet bekend of er een toename is. Een nulmeting destijds was niet aan de orde en niet verplicht. Maar gezien de brieven van omwonenden, ben ik momenteel in gesprek met omwonenden om te komen tot een oplossing.
Voor landelijk beleid omtrent trillingen is er op dit moment alleen regelgeving voor aanlegprojecten; voor bestaand spoor zit de regelgeving nog in de ontwikkelfase. Eén en ander wordt bemoeilijkt door het feit dat er op dit moment geen eenduidig verband te leggen is tussen het spoorgebruik en de hinder die ondervonden wordt. Dit hangt namelijk sterk af van de lokale bodemgesteldheid, de infrastructuur en de omliggende bebouwing.
In de perioden van omleiding in verband met de aanleg van het 3e spoor in Duitsland wordt op dit traject door Den Bosch en Rosmalen geen grote toename van het aantal goederentreinen verwacht. Zoals aangegeven in mijn brief 1over het derde spoor wordt nog in kaart gebracht wat ten aanzien van trillingen de gevolgen kunnen zijn.
Kunt u aangeven welke afspraken zijn gemaakt met deze omwonenden omtrent trillings- en geluidshinder? Zijn deze afspraken ook nagekomen? Zo nee, waarom niet?
Begin 2014 heb ik brieven ontvangen van omwonenden in Rosmalen. Er is afgelopen maanden een aantal gesprekken geweest, waarbij de bezwaren zijn geïnventariseerd. Vervolgens is nagegaan of Rijkswaterstaat, verantwoordelijk voor de uitvoering van het tracébesluit Omlegging Zuid-Willemsvaart, en ProRail, verantwoordelijk voor de uitvoering van het kunstwerk voor het spoor, juist hebben gehandeld.
Diverse experts zijn betrokken geweest bij het verrichten van metingen bij omwonenden en de inventarisatie van mogelijk maatregelen. Zoals het zich nu laat aanzien zijn er geen fysieke maatregelen te treffen die voldoen aan het doelmatigheidscriterium. Hierover vindt nader overleg plaats met bewoners en betrokken experts.
Recent is aan omwonenden bericht dat op het traject Den Bosch – Rosmalen de maatregel van snelheidsbeperking zal worden onderzocht. Samen met omwonenden, de gemeente en ProRail zal mijn ministerie kijken naar de inrichting van een proef. Deze proef maakt deel uit van het landelijk onderzoek naar de maatregel van snelheidsbeperking. De eerste fase van dit onderzoek, de beleidsanalyse, is eind augustus 2014 afgerond. Hieruit blijkt dat het beperken van de snelheid voor met name goederentreinen in nachtelijke uren, een positief effect zou kunnen hebben voor de omgeving. De proef in Rosmalen zal zodanig ingericht worden, dat de effectiviteit, de operationele consequenties en de handhaafbaarheid vastgesteld kunnen worden.
Tenslotte hebben een aantal omwonenden bij Rijkswaterstaat een verzoek voor nadeelcompensatie ingediend. De onafhankelijke commissie, die is ingesteld om deze aanvragen te behandelen en de Minister hierover te adviseren, zal naar verwachting op korte termijn haar conceptadviezen aan de indieners doen toekomen.
Ziet u mogelijkheid om met deze omwonenden en de desbetreffende decentrale overheden in gesprek te gaan en te zoeken naar oplossingen voor de hinder? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat een snelheidsbeperking van goederentreinen rond station Den Bosch zou kunnen leiden tot minder overlast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het mogelijk om dit te onderzoeken?
Ja, in het kader van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer is afgesproken om deze maatregel te onderzoeken voor toepassing in de spoorzone in Den Bosch. Dit is vastgelegd in mijn brief over PHS, die ik op 17 juni 2014 aan de Kamer heb gestuurd2. Dit onderzoek wordt afgestemd op en moet passen binnen het lopende landelijke onderzoek. Er zal gekeken worden of dit onderzoek gekoppeld kan worden aan de proef naar deze maatregel in Rosmalen.
Kunt u deze vragen vóór 5 november 2014 beantwoorden?
Ja, bij dezen.
Het bericht "Wildgroei aan medische zelftesten" |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wildgroei aan medische zelftesten; huisartsen pleiten voor keurmerk»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel genoemde enorme groei aan niet gevalideerde medische zelftesten die vrij verkrijgbaar zijn?
Online verkrijgbare zelftesten voldoen vaak niet aan de eisen van de richtlijn in-vitro diagnostica en het Besluit in-vitro diagnostica of hebben geen of een onjuiste CE-markering. Deze testen zijn daarom mogelijk niet betrouwbaar en er is dan een grotere kans op vals-positieve of vals-negatieve uitslagen. Hierin zit een potentieel risico voor de individuele gezondheid en de volksgezondheid.
Het online bestellen van zelftesten is een mogelijkheid waar steeds meer mensen gebruik van zullen gaan maken. Dit geeft ook volop kansen voor het vergroten van de zelfredzaamheid, mits er voldoende aandacht is voor de eventuele risico’s van de zelftesten. Het Ministerie van VWS en de inspectie besteden hier gezamenlijk aandacht aan (zie antwoord op vraag 5). Mensen die deze testen bestellen, moeten zich ook bewust zijn van de risico’s.
Wat is bekend over de invloed van medische zelftesten op de ontwikkeling van de zorg en de zorgkosten in Nederland?
Over de invloed van medische zelftesten op de ontwikkeling van de zorg en de zorgkosten in Nederland is weinig bekend. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd in haar advies over health checks om te onderzoeken wat de gevolgen van screening zijn voor de zorg; levert het onnodige wachtlijsten en vervolgkosten in de zorg op of stelt het juist een hoop mensen gerust?
Daarnaast heb ik, om meer inzicht te krijgen in de vraag of preventief (zelf)onderzoek in het algemeen leidt tot meer of minder kosten in de zorg, dit jaar door Panteia een Quickscan laten uitvoeren. Op 2 juli 2014 heb ik de Kamer het onderzoek toegestuurd, vergezeld van een toelichting (Kamerstuk 32 793, nr. 152).
In de onderzoeken wordt uitgegaan van testen die doen wat ze beloven. Er wordt online ook veel troep aangeboden. Dat is niet altijd gemakkelijk aan te pakken wanneer de aanbieder in het buitenland is gevestigd.
Deelt u de opvatting van de in het artikel genoemde artsen dat er sprake is van een wildgroei aan medische zelftesten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kan de consument zien dat medische zelftesten betrouwbaar zijn? Zijn hiervoor aanvullende maatregelen gewenst? Zo ja, welke maatregelen moeten volgens u worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Het advies vanuit het Ministerie van VWS is om bij (ernstige) klachten of het vermoeden van een SOA of HIV een test door een huisarts of een GGD te laten doen. Een zorgverlener kan beter inschatten of er sprake is van een verkeerde uitslag, afgaande op de klachten die iemand heeft en de aanleiding om te testen. Daarnaast kan een zorgverlener adviseren, direct behandelen of doorverwijzen.
Na overleg tussen VWS en IGZ is extra informatie geplaatst op rijksoverheid.nl waarmee wordt gewezen op de risico’s van zelftesten. De website adviseert om zelf waakzaam te zijn bij het aanschaffen van zelftests via internet. Het advies is om er vooral op te letten of een zelftest een CE-markering met een viercijferige code heeft, een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing en de vermelding dat de test bestemd is voor thuisgebruik. Dan voldoet de test tenminste aan de veiligheids- en kwaliteitseisen uit de wetgeving. Om mensen te informeren over de gevaren van het aanschaffen van geneesmiddelen via het internet is de website www.internetpillen.nl opgericht. Ik ben voornemens om op deze website ook informatie toe te voegen over de risico’s die kleven aan de aanschaf van zelftesten op internet.
Daarnaast besteedt de inspectie in haar toezicht aandacht aan zelftesten op basis van het Besluit in-vitro diagnostica, dat is gebaseerd op de Europese Richtlijn medische hulpmiddelen voor in-vitro diagnostiek. Daarbij richt zij zich in het bijzonder op illegale zelftesten en hoogrisico-zelftesten. De inspectie heeft hiervoor ook al waarschuwingen uitgedeeld en boetes opgelegd in het kader van de Wet uitbreiding bestuurlijke handhaving volksgezondheidswetgeving (WUBHV). Veel aanbieders van zelftesten zijn echter buiten Europa gevestigd en daarom is het moeilijk aanbieders aan te spreken en de wet te handhaven. Daarnaast is uit onderzoek van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en SOA-Aids Nederland gebleken dat websites die thuistesten aanbieden een groot verloop kennen waardoor deze moeilijk aan te pakken zijn.
In oktober 2012 heeft de Europese Commissie een nieuw voorstel gedaan voor een Verordening voor in-vitro diagnostica. In Brussel wordt momenteel over deze nieuwe verordeningen onderhandeld en daarbij vraag ik onder andere aandacht voor de problematiek rond de (online) zelftesten. Het probleem blijft dat de internethandel van buiten de EU moeilijk te controleren is. Voor meer informatie verwijs ik ook naar de beantwoording van de vragen van de Kamerleden Bouwmeester en Wolbert (beiden PvdA) over HIV zelftests (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1935) en de Kamerbrief Aanpak illegale handel in geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (Kamerstuk 33 599, nr. 12).
Het bericht dat de gemeente Enschede aanvragers van een uitkering vier weken laat wachten alvorens de aanvraag in behandeling te nemen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u zich uw antwoorden herinneren van 2 oktober jongstleden op eerdere vragen over de zoekperiode van vier weken die de gemeente Enschede hanteert bij aanvragen van bijstandsuitkeringen? Wat is uw reactie op het nieuws dat de gemeente Enschede nog altijd de uitkeringsaanvraag voor aanvragers die ouder zijn dan 27 jaar met een maand opschort alvorens die in behandeling te nemen?1 2
Ja.
In het geval van bijstandsaanvragers van 27 jaar en ouder dient een gemeente de aanvraag voor bijstand in behandeling te nemen op het moment dat deze ingediend wordt. In artikel 52 van de WWB is geregeld dat het college uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag een voorschot van algemene bijstand verstrekt.
Bent u bereid om aan deze uitvoeringspraktijk per direct een einde te maken? Zo ja, welke sanctiemogelijkheden zijn er indien de gemeente de behandeling van de uitkeringsaanvraag blijft opschorten met een maand?
De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd aan het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. De gemeenteraad controleert het college.
Er is geen sprake van toetsing door het Rijk of van individueel toezicht op het handelen van de gemeente. Slechts in uitzonderlijke gevallen bemoeit het Rijk zich met de uitvoeringspraktijk van een individuele gemeente, namelijk indien sprake is van een ernstige tekortkoming in de rechtmatige uitvoering van de wet.
Deelt u de mening dat van het met terugwerkende kracht in behandeling nemen van een bijstandsuitkering geen sprake kan zijn en dat aan mensen in nood binnen vier weken een voorschot van in ieder geval 90% van de bijstandsnorm verstrekt dient te worden conform artikel 52 van de Wet werk en bijstand (Wwb)? Welke stappen kan de Inspectie SZW ondernemen wanneer gemeenten zich onttrekken aan deze plicht?
Aanvullend op het antwoord op vraag 1 kan ik u mede delen dat de Inspectie SZW in principe geen uitspraken doet over de uitvoering van de WWB bij individuele gemeenten.
Het is passend bij een decentrale uitvoering dat in het geval van klachten over de werkwijze van een gemeente, belanghebbende een klacht kan indienen bij de klachtencommissie van de gemeentelijke sociale dienst, dan wel de gemeentelijke ombudsman. Tevens staat voor een belanghebbende de mogelijkheid open om bezwaar aan te tekenen tegen de beslissing van het college ten aanzien van zijn recht op bijstand en kan eventueel beroep worden ingesteld.
Zijn er meer gemeenten die de uitkeringsaanvraag van mensen ouder dan 27 jaar met een maand opschorten? Acht u aanvullende wetten en regels noodzakelijk teneinde te bewerkstelligen dat uitkeringsaanvragen direct in behandeling worden genomen en voorschotten worden verstrekt? Zo nee, op welke wijze wilt u voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering met als gevolg schulden en andere sociale problemen?
Een dergelijke praktijk bij gemeenten is mij niet bekend. Ik acht het niet nodig om met aanvullende wetten en regels te komen om te bewerkstelligen dat uitkeringsaanvragen direct in behandeling worden genomen en voorschotten worden verstrekt. De wetgeving voorziet hier reeds in.
In beginsel moet acht weken na het in behandeling nemen van de aanvraag op de aanvraag worden beslist. Uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag is er recht op een voorschot van algemene bijstand. Hiermee wordt voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering en dat er als gevolg daarvan schulden worden opgebouwd of dat er andere sociale problemen ontstaan.
Het bericht ‘Of slapen er terroristen in Zwolle’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Of slapen er terroristen in Zwolle»?1
Ja.
Blijft u bij uw standpunt dat er geen aanwijzingen zijn voor islamitische asielterroristen in Nederland, terwijl asielzoekers die aanwijzingen wèl hebben? Zo ja, waarom?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 7 oktober 2014 ben ik naar aanleiding van vragen van leden van uw Kamer ingegaan op de berichtgeving in Bild am Sontag van 5 oktober jl. Ik heb toen aangegeven dat het in die berichtgeving over vooropgezet misbruik van de vreemdelingenketen door ISIS of andere jihadistische organisaties, gaat om mogelijke scenario’s, waarvoor tot nu toe nog geen concrete aanwijzingen zijn.
In het artikel van 15 oktober jl. in NRC.NEXT wordt de bredere vraag opgeworpen, of zich onder de grote aantallen asielzoekers uit Syrië individuen bevinden die met name de terroristische organisatie ISIS aanhangen. Hier gaat het dus niet om het vooropgezette plan van een jihadistische organisatie om de vreemdelingenketen te misbruiken, maar om de situatie dat zich onder de asielzoekers personen kunnen ophouden die sympathiseren met een terroristische organisatie en/of mogelijk een gevaar vormen voor de nationale veiligheid. Ik heb op 30 oktober 2014 een brief aan uw Kamer gestuurd over hoe er binnen de vreemdelingenketen signalen over dergelijke personen worden opgepakt (Maatregelen om misbruik van vluchtelingenstromen door jihadistische organisaties te voorkomen). Vanwege operationele belangen kan ik geen specifieke mededelingen doen over eventuele aanwijzingen hieromtrent.
Hoe beoordeelt u, uit het oog van veiligheid, het feit dat vermeende asielterroristen gewoon een land uit kunnen kiezen en daar naartoe reizen?
In geval van een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid kunnen grenscontroles aan de binnengrenzen tijdelijk worden heringevoerd. De situatie is echter niet zodanig dat Nederland dergelijke grenscontroles zal herinvoeren. Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen als restrictief worden opgevat. Tijdelijke herinvoering van grenscontroles kan alleen als uiterste middel. Een beoordeling dient plaats te vinden in hoeverre de tijdelijke maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voldoende kan verhelpen, en of de maatregelen tot die bedreiging in verhouding staan. Op dit moment staat het inzetten van deze uiterste maatregelen niet in verhouding tot de effectiviteit daarvan. Bovendien zou het ook economische schade ten gevolge hebben voor Nederland.
De EU-lidstaten zetten in op betere samenwerking en het delen van informatie in plaats van op het sluiten van de binnengrenzen. Ik heb nationaal gekozen voor de 38 maatregelen zoals beschreven in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754, nr. 253) en met uw Kamer besproken in het aansluitende debat op 4 september 2014.
Bovendien, zoals reeds gesteld in mijn brief van 30 oktober 2014, worden door de IND vreemdelingenrechtelijke mogelijkheden bezien en eventuele vreemdelingenrechtelijke acties ondernomen, wanneer in voorkomende gevallen vreemdelingen kunnen worden gerelateerd aan terrorisme en radicalisering.
Deelt u de mening dat u onverantwoordelijk handelt door het huidige beleid aangaande opname van mogelijke asielterroristen voort te zetten? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid alsnog de grenzen te sluiten voor mensen uit islamitische landen en de subsidies voor Vluchtelingenwerk en de asieladvocatuur te stoppen? Zo neen, waarom niet?
Het grenscontroleproces is een integer en veilig proces gebaseerd op internationale en Europese wet- en regelgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met verschillende belangen, waaronder de mobiliteit van de passagier, waarbij niet wordt ingeboet aan veiligheid. De Koninklijke Marechaussee controleert van elke passagier die de Schengen buitengrens passeert de echtheid van het paspoort en controleert eveneens of de houder van het paspoort hoort bij het aangeboden paspoort.
In mijn brief van 31 oktober 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 269) heb ik toegelicht dat de inzet binnen de vreemdelingenketen zich richt op het investeren in het veiligheidsbewustzijn (awareness) van de medewerkers zodat medewerkers alert zijn op dergelijke signalen en weten op welke wijze dit signaal kan worden doorgeleid naar de AIVD of de Nationale Politie. Het stopzetten van de subsidie voor Vluchtelingenwerk draagt hier niet aan bij en vind ik dan ook geen te overwegen optie.
Elke asielzoeker heeft recht op juridische bijstand van een advocaat in het geval hij een aanvraag doet om een verblijfsvergunning asiel. Op grond van de regelgeving op het terrein van de gesubsidieerde rechtsbijstand ontvangt de advocaat voor deze werkzaamheden een vergoeding. De IND zal de aanvraag volgens de gebruikelijke regels beoordelen. Daarbij zullen alle relevante feiten die boven water komen worden betrokken. Daarbij hoort niet dat een advocaat op voorhand geen vergoeding krijgt voor zijn werkzaamheden.
De ebola uitbraak |
|
Geert Wilders (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat president Obama vandaag met Europese leiders een spoedoverleg houdt over de ebola-epidemie?1
Ja.
Waarom neemt u niet deel aan dit overleg over de ebola-crisis?
De Nederlandse regering heeft hiervoor geen uitnodiging ontvangen.
Neemt u de gevaren van de ebola-epidemie voor de Nederlandse volksgezondheid wel serieus?
Ja. Ik verwijs naar mijn brief van 21 oktober 2014 over het risico op ebola in Nederland.
Bent u bereid het initiatief te nemen om ervoor te zorgen dat alle Europese landen alle vluchten van en naar met ebola besmette gebieden in West-Afrika, en in het bijzonder Sierra Leone, Liberia en Guinee, met onmiddellijke ingang staken? Zo ja, vanaf wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee. De drie getroffen landen hebben, conform de WHO richtlijnen, exit screening ingesteld. Voor verdere toelichting daarop verwijs ik naar de hierboven genoemde brief. Wij staan op het standpunt dat het virus moet worden geïsoleerd, niet de drie getroffen landen. Het is belangrijk dat grenzen in de regio open blijven: voor effectieve bestrijding van de crisis zelf, maar ook voor de economie in de regio en voor de Nederlandse bedrijven die daar handel drijven.
De mogelijkheden van collega woningcorporaties om Vestia bezit over te nemen |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de wens van de Bossche woningcorporatie Zayaz om het bezit van Vestia in ’s Hertogenbosch over te nemen? Zo nee, bent u bereid om hierover contact op te nemen met Zayaz of de wethouder Wonen in ’s Hertogenbosch?
Volgens de regelgeving neergelegd in de circulaire MG 2013–02 kan afgeweken worden van de aanbiedingsvolgorde (woningen eerst te koop aanbieden aan corporaties, alvorens bijvoorbeeld beleggers in de gelegenheid te stellen om te kopen) als in het kader van een sanering of herstelplan algemene afspraken zijn gemaakt met het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) over verkoop. Vestia behoefde de woningen derhalve niet eerst aan corporaties aan te bieden. Vestia heeft de woningcorporaties, waaronder ook Zayaz, per brief gewezen op de mogelijkheid de verkoopinformatie te beoordelen en een bieding uit te brengen. Zowel Zayaz als Vestia hebben aangegeven dat Zayaz toegang heeft gekregen tot de beschikbare informatie.
Zayaz heeft vervolgens besloten geen bieding uit te brengen. Tijdens het contact tussen Vestia en de gemeente in september 2014 over hun zienswijze, heeft de gemeente Vestia verzocht contact op te nemen met Zayaz over een eventuele bieding. Vestia heeft Zayaz niet gevraagd een bod uit te brengen, aangezien er op dat moment al een getekend koopcontract lag met Patrizia. Dit heeft Vestia naar alle partijen gecommuniceerd. Nader contact met de wethouder van de gemeente ’s Hertogenbosch acht ik niet nodig, gezien het feit dat de gemeente haar zienswijze over de voorgenomen verkoop heeft ingediend. Deze zienswijze zal ik meewegen bij mijn besluit.
Bent u op de hoogte van het feit dat Vestia eerst wel maar nu niet meer bereid is om haar bezit in ’s Hertogenbosch aan Zayaz te verkopen, omdat er een intentieovereenkomst ligt met de Duitse vastgoedinvesteerder Patrizia? Hoe beoordeelt u deze gedraaide houding van Vestia?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het wenselijker is dat lokale woningcorporaties te koop staand Vestia bezit overnemen in plaats van buitenlandse vastgoedbeleggers? Kunt u uw antwoord toelichten?
In beginsel vind ik het wenselijk dat corporatiewoningen met een maximale huur onder de liberalisatiegrens bij verkoop worden aangeboden aan zittende huurders en lokale woningcorporaties. Dit uitgangspunt is neergelegd in de verkoopregelgeving (de MG 2013–02). Het door het CFV goedgekeurde verbeterplan van woningcorporatie Vestia voorziet onder meer in de pakketgewijze verkoop van woningen. Deze verkoop is noodzakelijk om er voor te zorgen dat Vestia op eigen kracht, dus zonder wederom een beroep te doen op saneringssteun, uit de financiële problemen komt. In de verkoopregelgeving is neergelegd dat voor saneringscorporaties als Vestia van de bovenstaande aanbiedingsvolgorde kan worden afgeweken. Lokale woningcorporaties kunnen daarbij in de voorgeschreven openbare aanbieding van de woningen meedingen. De woningcorporatie moet vervolgens haar voornemen tot verkoop aan de ILT voorleggen, waarbij in de toetsing, op basis van de zienswijzen van de huurders, de gemeente en het CFV, de belangen tegen elkaar worden afgewogen. Deze afweging kan er toe leiden dat verkoop aan beleggers door bijvoorbeeld een hogere opbrengst uiteindelijk de voorkeur verdient. De regelgeving voorziet in geval van verkoop aan beleggers in waarborgen voor de huurderbelangen, in de vorm van een toetsing op integriteit van de koper en een eis aan sociaal verhuurgedrag.
In welke mate speelt de belangstelling vanuit lokaal gebonden woningcorporaties voor Vestiabezit een rol in uw meningsvorming omtrent de voorgenomen verkoop van Vestiabezit aan Patrizia? Kunt u dit toelichten?
Bij een saneringscorporatie kan het eerst aanbieden van de woningen aan een andere corporatie worden overgeslagen. Vanwege een zorgvuldig oordeel over het volkshuisvestelijk belang, weeg ik in deze situatie de belangstelling van andere corporaties echter wel mee, in combinatie met andere wegingsfactoren zoals de zienswijzen van de desbetreffende gemeenten en de huurdersorganisatie, alsmede de hoogte van de bieding van de corporatie ten opzichte van de bieding van een niet-corporatie in de context van het grote financiële probleem van deze saneringscorporatie.
In welke mate heeft u inzicht over de bereidheid bij woningcorporaties werkzaam in het verkoopgebied van Vestia om Vestiabezit over te nemen?
Vestia heeft aan de ILT aangegeven welke corporaties een bieding hebben gedaan. Biedingen van de corporaties in gemeenten met een negatieve zienswijze zijn desgevraagd aan de ILT overhandigd.
Vindt u ook niet dat de collega woningcorporaties, die Vestia in de lucht houden met 700 miljoen euro steun, een eerste recht van koop zouden moeten hebben?
Het verkoopbeleid van Vestia is er op gericht om op eigen kracht, zonder nieuwe saneringssteun, uit de financiële problemen te komen. Daartoe heeft Vestia ook delen van haar bezit aan collega-corporaties verkocht. Een eerste recht van koop voor collega-corporaties zou kunnen leiden tot lagere verkoopopbrengsten en vervolgens de noodzaak tot aanvullende, door de corporaties op te brengen, saneringssteun. Ik geef daarom de voorkeur aan het handhaven van de eis tot openbare aanbieding, waarbij woningcorporaties kunnen meebieden, waarna een belangenafweging plaats vindt. Het volkshuisvestelijk belang dat mede tot uiting komt in de zienswijze van gemeente en huurdersorganisatie speelt in die afweging een belangrijke rol.
Bent u bereid, voorafgaand aan de oordeelsvorming over de verkoop aan Patrizia, bij de woningcorporaties die in het verkoopgebied van Vestia gevestigd zijn uit te zoeken in welke mate zij interesse hebben in een deel van de Vestiaportefeuille?
Zoals aangegeven hebben woningcorporaties via de openbare aanbieding en op uitnodiging van Vestia hun belangstelling kunnen tonen. Nader onderzoek daarnaar acht ik niet nodig.
Misdaden van ISIS tegen Yezidi’s in Irak |
|
Michiel Servaes (PvdA), Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de bevindingen van de onderzoekers van het kantoor van de Hoge Commissaris voor Mensenrechten van de Verenigde Naties?1
Ja.
Kunt u de in deze rapportage gepubliceerde aantallen omtrent moord, verkrachting en slavernij bevestigen? Hoe kwalificeert u deze?
Nee. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die dergelijke berichten kan bevestigen.
In algemene zin kan gesteld worden dat het kabinet vertrouwen heeft in de rapportage van het kantoor van de Hoge Commissaris voor Mensenrechten van de Verenigde Naties (OHCHR).
Het kabinet heeft meermaals aangegeven dat ISIS hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk is voor zeer ernstige internationale misdrijven, zoals misdaden tegen de menselijkheid en genocide.
Beschikt u over cijfers, al dan niet aangeleverd door de Verenigde Naties, van het aantal Yezidi’s dat door ISIS-terroristen is vermoord of gevangengenomen? Zo ja, kunt u deze cijfers met de Kamer delen?
De cijfers waarover het kabinet beschikt komen uit de meest recente rapportage (bijgevoegd) van OHCHR en UNAMI2 . Daarin wordt ingegaan op vermeende mensenrechtenschendingen, waaronder moord en detentie, in de periode van 6 juli tot en met 10 september. Het rapport stelt dat Yezidi’s, net als andere etnische en religieuze gemeenschappen, systematisch doelwit zijn van het geweld van ISIS.
Bent u voorts bekend met de berichten dat ISIS mosterdgas zou hebben ingezet? Hoe kwalificeert u deze berichten?2
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die dergelijke berichten kan bevestigen.
In hoeverre dragen de Nederlandse (militaire) inspanningen in Noord-Irak bij aan de bescherming van minderheden in de regio? Verwacht u dat de inzet van de coalitie op korte termijn zal leiden tot bevrijding van burgers die op dit moment gevangen zitten?
De militaire inspanningen van de internationale coalitie dragen bij aan het vermogen van de Iraakse en Koerdische strijdkrachten om gebieden waarin minderheden door ISIS worden bedreigd opnieuw onder controle te krijgen. Nederland draagt bij aan dit doel door middel van de inzet van het luchtwapen en het trainen van lokale strijdkrachten. Voorts heeft Nederland middelen beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp aan vluchtelingen en ontheemden, waaronder minderheden. Het is moeilijk in te schatten of dit op korte termijn zal leiden tot bevrijding van burgers die gevangen zitten.
Ronselpraktijken op een luchtmachtbasis |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Jihadist ronselt op Volkel»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat er wordt bedoeld met «ronselpraktijken, die heel bedreigend overkwamen»? En wat doet u tegen het ronselen, specifiek binnen Defensie?
Het ronselen of rekruteren van personen voor de gewelddadige jihad is strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht (Sr). In het bijzonder moet hierbij worden gedacht aan het in artikel 205 Sr strafbaar gestelde werven van een persoon voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd en het in artikel 134a Sr strafbaar gestelde deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme dat de ministers van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 29 augustus jongstleden aan uw Kamer zonden, is tevens meegedeeld dat in het kader van bestuurlijke maatregelen onder andere ter reductie van het aantal jihadgangers die worden geronseld door terugkeerders, gedacht wordt aan tijdelijke maatregelen als een periodieke meldplicht, contactverboden en medewerking aan herhuisvesting (Kamerstuk 29 754, nr. 253). Deze aanpak is integraal en geldt daarom ook voor eventuele (ex-)werknemers van Defensie.
In dit specifieke geval was er geen sprake van ronselpraktijken door de persoon in kwestie. De MIVD doet indien nodig onderzoek naar (mogelijke) radicalisering van medewerkers van Defensie. Defensie neemt de veiligheid van haar personeel zeer serieus. Als daartoe aanleiding bestaat worden voorzorgsmaatregelen genomen om de veiligheid en het beveiligingsbewustzijn van de medewerkers te verhogen. Om het beoogde effect niet te ondergraven, worden over genomen of nog te nemen maatregelen doorgaans geen mededelingen gedaan.
Is het bij de inlichtingendiensten en politie bekend wie de geradicaliseerde ex-militair is? Zo ja, is men de jihadist al op het spoor en is hij inmiddels opgepakt en vastgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geradicaliseerde ex-medewerkers van Defensie zijn betrokken bij jihadistische activiteiten?
Over aantallen geradicaliseerde ex-medewerkers van Defensie die betrokken zijn bij jihadistische activiteiten kan ik geen uitspraken doen.
Welke maatregelen zijn er genomen tegen geradicaliseerde ex-militairen? Wat is er bekend over deze groep, qua achtergrond?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan om, behalve te zwichten voor de islamitische dreiging door militairen te verbieden in uniform te reizen, het defensiepersoneel extra te beveiligen?
Zie antwoord vraag 2.
De strijd rondom ADHD-medicatie voor volwassen |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Argos «Strijd om ADHD-medicijnen voor volwassenen»1 en het bericht «Offlabelgebruik methylfenidaat omstreden»?2
Ja.
Kunt u ingaan op de registratieprocedure van het middel Strattera van farmaceut Eli Lilly? Kunt u reageren op de uitlatingen van Dick Bijl over het onderzoek dat door deze farmaceut is gedaan, en hierbij specifiek ingaan op de samenstelling van de patiëntengroep?
De registratieprocedure van het middel Strattera is beschreven in het Europese publieke beoordelingsrapport – de zogenaamde EPAR. Deze EPAR is te vinden op de website van de Britse evenknie van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), registratieautoriteit MHRA (http://www.mhra.gov.uk/home/groups/pl-a/documents/websiteresources/con020684.pdf). Het Verenigd Koninkrijk (in casu de MHRA) is voor Strattera de leidende lidstaat in Europa. Deze stelt de rapporten op en de overige lidstaten geven hier hun commentaar op. Deze rapporten en de commentaren hierop zijn in het EPAR terug te vinden, evenals de reacties van de firma Eli Lilly op de commentaren.
De punten die Dick Bijl opvoert ten aanzien van de inclusie- en exclusiecriteria van patiënten in de onderzoeksgroepen zijn bij het CBG bekend en deze zijn ook onderdeel van discussie geweest. In twee van de tien studies was de samenstelling van de patiëntengroep niet optimaal. Deze tekortkomingen zijn tijdens de beoordeling aan de orde geweest en meegewogen. Alles in beschouwing genomen was de baten/risico balans positief.
Kunt u uiteenzetten op basis van welke onderzoeken en argumenten het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) ervoor heeft gekozen geen vergunning te verstrekken voor het middel Concerta voor gebruik door volwassenen? Kunt hierbij ook ingaan op de vraag waarom het middel wel veilig voor kinderen wordt geacht?
Ook voor deze aanvraag voor indicatie-uitbreiding heeft de MHRA een EPAR gepubliceerd waarin de registratieprocedure staat beschreven. Hieruit is op te maken dat er onderzoek naar werkzaamheid en risico’s is gedaan bij 944 patiënten verdeeld over vier studies: drie kortetermijnstudies en een langetermijnstudie.
De bewijslast schoot tekort zowel wat betreft de werkzaamheid als de risico’s op een groot aantal punten, waarvan de belangrijkste zijn:
In de langetermijnstudie bleek Concerta zich niet te onderscheiden van placebo.
In de studies bleken de patiënten te lijden onder een groot aantal bijwerkingen: zo was er een duidelijke verhoging van hartslag en bloeddruk te zien, waarbij onduidelijk bleef of dit verband hield met een toegenomen risico op hart- en vaataandoeningen en sterfte. Bovendien gaf een aantal psychiatrische bijwerkingen als angst en spanning, depressie, vijandigheid en agressie reden tot grote zorg over de risico’s.
De registratiehouder heeft nog tijdens deze procedure verder afgezien van deze indicatie-uitbreiding naar volwassenen. Het beoordelingsrapport (EPAR) is te vinden op de site van de MHRA: http://www.mhra.gov.uk/home/groups/l-unit1/documents/websiteresources/con2033483.pdf
Concerta is voor gebruik bij kinderen geregistreerd op basis van een vergelijkbare besluitvormingsprocedure, op basis van voor deze doelgroep relevant onderzoek en data. Hierbij is werkzaamheid aangetoond, zowel bij korte- als langetermijngebruik. Risico’s op bijwerkingen blijken bij kinderen kleiner te zijn en dan met name op de bijwerkingen die bij volwassenen in sterkere mate worden waargenomen: de cardiovasculaire en de psychiatrische bijwerkingen. Daarnaast wordt in de bijsluiter beschreven hoe de behandelaar deze bijwerkingen dient te monitoren en hoe hij hier op kan reageren, waardoor het risico ingeperkt kan worden.
Klopt het dat het middel wel mag worden voorgeschreven aan volwassenen die het middel ook als kind al kregen, en hier goed op reageerden? Waarom mag het middel niet meer worden voorgeschreven wanneer ADHD pas op latere leeftijd wordt ontdekt?
Ja, het oordeel hierover kan goed aan de behandelaar worden overgelaten, mits deze de adviezen opvolgt die in de bijsluiter zijn vermeld en hiermee de risico’s van voortgezet gebruik bewaakt.
Voor het tweede gedeelte van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Aan hoeveel volwassen patiënten is Concerta nog voorgeschreven nadat de registratie van dit middel is afgewezen door het CBG? Hoe vaak wordt andere ADHD-medicatie voor volwassenen voorgeschreven?
Volgens de stichting Farmaceutische kengetallen zullen dit jaar naar verwachting voor het eerst meer dan 100.000 personen van 18 jaar of ouder methylfenidaat gebruiken. SFK geeft aan dat het aantal volwassen gebruikers van Concerta dat dit middel ook al gebruikte op of voor hun 18de, zo’n 25 – 50% bedraagt.
Klopt het dat de afwijzing van de registratie voor Concerta toevallig aan het licht is gekomen, en dat een afwijzing van een registratie in de regel geheim wordt gehouden vanwege bedrijfsbelangen, zoals wordt gesteld in het artikel in Medisch Contact? Wat vindt u van deze procedure?
Dit is onjuist, de afwijzing is niet geheim gehouden. De MHRA heeft het EPAR op haar website gepubliceerd (http://www.mhra.gov.uk/home/groups/l-unit1/documents/websiteresources/con2033483.pdf). Daarnaast zijn de notulen van de Collegevergadering waar de indicatie is besproken openbaar gemaakt via de website van het CBG (http://www.cbg-meb.nl/NR/rdonlyres/CAD97DE3-BB79-406C-9137-44060EB778F5/0/Openbaarverslag716eCollegevergadering.pdf)
Wat is uw reactie op het voornemen van de commissie van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie om Concerta als eerste aangewezen middel op te nemen in een nieuwe richtlijn voor volwassenen met ADHD? Bent u van mening dat er veilig kan worden voorgeschreven, ondanks de afwijzing door het CBG? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBG is, in samenwerking met andere Europese registratieautoriteiten, tot een afwijzend oordeel gekomen over het gebruik van Concerta bij volwassenen met ADHD, omdat de risico’s groter zijn dan de voordelen. Het CBG baseert zich bij haar oordeel op alle beschikbare wetenschappelijke data. Dit is een belangrijke conclusie van de registratie autoriteiten waar de behandelaren rekening mee dienen te houden. Het lijkt me voorbarig om nu al te reageren op een voornemen van de richtlijn commissie van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat deze nieuwe richtlijn voor psychiaters leidend wordt bij het toezicht?
Voor de IGZ zal een nieuwe richtlijn pas van toepassing kunnen zijn bij het toezicht, vanaf het moment dat deze door de beroepsvereniging landelijk als beroepsstandaard is gepubliceerd.
In algemene zin lijkt mij een inhoudelijke afwijzing van een indicatiegebied van een geneesmiddel door het CBG een belangrijk uitgangspunt voor toezicht van de IGZ.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin het CBG het middel Concerta niet heeft willen registeren, maar de IGZ aangeeft de richtlijn van de beroepsgroep, waarin Concerta het eerste aangewezen middel is, als leidend te zien? Bent u van mening dat deze situatie verwarrend en onwenselijk is voor patiënten en artsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u alsnog duidelijkheid creëren voor patiënten en artsen?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, het lijkt me goed om eerst het besluitvormingsproces in de wetenschappelijke vereniging over de richtlijn af te wachten.
Vindt u het noodzakelijk dat er nieuw wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan, nu de bestaande onderzoeken voor verschillende interpretaties vatbaar blijken? Zo nee, waarom acht u dat niet nodig?
Ik wacht eerst af wat het oordeel van de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie wordt. Het is voorbarig om hierover nu al te speculeren.
De overname van Ziggo door Liberty Global (UPC) |
|
Bart de Liefde (VVD), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «KPN voelt zich benadeeld bij fusie van Ziggo en UPC»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de overname van Ziggo door Liberty Global en de mogelijke gevolgen voor respectievelijk de (vaste) telefonie-, TV- en internetmarkt, dus zowel voor de gehele triple play markt als de deelmarkten die daar onderdeel van zijn?
De overname van Ziggo door Liberty Global past in de Europese consolidatieslag die zichtbaar is in de telecommunicatiesector. Schaalgrootte levert bedrijven kostenvoordelen op, wat van belang is in een markt waar grote investeringen in netwerken gedaan moeten worden om de groeiende vraag naar capaciteit aan te kunnen. Met de overname transformeert de Nederlandse consumentenmarkt zich van een structuur met één sterke speler en twee sterke regionale spelers, naar een markt met twee spelers die beiden op nationaal niveau actief zijn.
Voor Nederland betekent de overname dat er een sterke speler naast KPN ontstaat op de (vaste) telefonie-, televisie- en internetmarkt. Dat er naast KPN een tweede sterke nationale speler ontstaat, is op zichzelf een goede zaak. De Europese Commissie heeft op 10 oktober 2014 haar besluit bekendgemaakt met daarin haar onafhankelijk oordeel over de gevolgen van de overname. De Europese Commissie heeft geconcludeerd dat er, met een aantal voorwaarden die de Europese Commissie stelt aan Liberty Global, geen extra mededingingsproblemen zijn te verwachten als gevolg van de overname. Het is aan de ACM om, gegeven het besluit van de Europese Commissie, te beoordelen welke regulering onder de huidige marktomstandigheden nodig is.
De ACM heeft op 31 oktober 2014 haar onafhankelijk oordeel bekend gemaakt over de vraag welke ex-ante marktregulering in de komende jaren nodig is, om te borgen dat de Nederlandse telecommunicatiemarkt effectief concurrerend is. In dat oordeel heeft de ACM de gevolgen van de overname van Ziggo door Liberty Global meegewogen. De ACM heeft geconcludeerd dat er een risico is dat een gefuseerd Ziggo/UPC en KPN niet voldoende met elkaar concurreren. Daarnaast constateert de ACM dat er een risico is dat KPN op de zakelijke markten over aanmerkelijke marktmacht beschikt. De ACM constateert verder dat op de kabelnetwerken geen vorm van toegang mogelijk is, die vergelijkbaar is met de «ontbundelde» toegang tot het netwerk van KPN. Omdat regelgeving vraagt om concurrentieproblemen op deze markten allereerst op het niveau van de «ontbundelde toegang» op te lossen, oordeelt de ACM dat de verplichting voor KPN om die «ontbundelde toegang» te leveren in de komende drie jaar gecontinueerd moet worden. De ACM komt tot de conclusie dat met het reguleren van de toegang tot de netwerken van KPN, er voldoende andere aanbieders op de internetmarkt zijn die concurreren met KPN en Ziggo/UPC. Met die ontbundelde toegang kunnen concurrenten van KPN en Ziggo/UPC zelf bepalen welke diensten zij aanbieden over de aansluitnetwerken van KPN.
Het is aan de ACM om binnen het kader van de Telecommunicatiewet te beoordelen wat de noodzakelijke toegangsregulering is om effectieve concurrentie op de Nederlandse telecommunicatiemarkten te borgen in de komende jaren. Het kabinet zou het wenselijk vinden dat niet alleen KPN, maar ook kabelbedrijven zoals Ziggo en UPC direct worden geprikkeld door het toelaten van concurrenten op hun netwerk. Gezien de conclusies van de ACM is daar, onder de huidige marktomstandigheden, een aanpassing van het Europese ex-ante marktreguleringskader voor nodig.
Kunt u aangeven hoe de nieuwe marktstructuur op deze markten er uit zal zien? Welke marktaandelen ontstaan er? Is straks in één of meerdere van deze markten sprake van een economische machtspositie in de zin van art. 24 van de Mededingingswet? Kunt u de Autoriteit Consument en Markt (ACM) verzoeken hier onderzoek naar te doen? Op welke termijn kan de Kamer deze analyse tegemoet zien?
Op de consumentenmarkten ontstaat na de overname van Ziggo door Liberty Global een marktstructuur met twee sterke, vergelijkbare partijen. Onderzoeksbureau Telecompaper rapporteert over het tweede kwartaal van 2014 de volgende marktaandelen in de onder vraag 2 genoemde markten.
Televisie
Internet
Vaste Telefonie
Triple play
Ziggo/UPC
59,8%
44,1%
41,4%
61%
KPN
20,9%
39,9%
41,8%
21%
Overig
19,3%
16%
16,8%
18%
Marktaandelen consumentenmarkten (bron: Telecompaper)
Daarnaast zijn de verhoudingen in de zakelijke en mobiele markten van belang. De ACM concludeert dat er zonder regulering een risico bestaat dat KPN een machtspositie op de zakelijke markten heeft. De ACM rapporteert over de zakelijke markten en de mobiele markt de volgende marktaandelen.
Bedrijfsnetwerken
Tweevoudige telefoonaansluitingen
Meervoudige telefoonaansluitingen
Mobiele Telefonie
Ziggo/UPC
5–10%
10–15%
5–10%
0–5%
KPN
55–60%
80–85%
45–50%
30–35%
Overig
25–40%
5–10%
35–40%
65–70%
Marktaandelen zakelijke en mobiele markten (bron: ACM)
De ACM heeft in het marktonderzoek dat ten grondslag ligt aan het ontwerpbesluit dat zij op 31 oktober 2014 heeft bekendgemaakt, rekening gehouden met de overname van Ziggo door Liberty Global. Dat betekent dat de ACM in haar bevindingen rekening heeft gehouden met bovenstaande marktverhoudingen. De ACM concludeert dat KPN op de wholesalemarkt voor ontbundelde toegang beschikt over aanmerkelijke marktmacht. Om de uit die machtspositie voortvloeiende mededingingsproblemen op te lossen, legt de ACM regulering op aan KPN.
Het begrip aanmerkelijke marktmacht uit de Telecommunicatiewet komt overeen met het begrip economische machtspositie uit het mededingingsrecht. Omdat deze begrippen overeenkomen, ligt het niet voor de hand om de telecommunicatiemarkten die de ACM op grond van de Telecommunicatiewet heeft onderzocht en gereguleerd, vervolgens te onderzoeken op basis van artikel 24 van de Mededingingswet. De ACM kan desondanks, wanneer zij daartoe aanleiding ziet, een onderzoek starten naar de vraag of een partij misbruik maakt van een economische machtspositie. Die aanleiding kan liggen in bijvoorbeeld een klacht van een concurrent. Het is op zichzelf niet verboden om te beschikken over een economische machtpositie. Wel is het verboden voor een partij met een economische machtspositie om misbruik te maken van die sterke positie. Van misbruik kan sprake zijn als een dominante partij bijvoorbeeld concurrenten uitsluit ten koste van de consument. Het is aan de ACM om te beslissen of zij aanleiding ziet een onderzoek te starten. De ACM heeft desgevraagd aangegeven daar op dit moment geen aanleiding toe te zien.
Kan de nieuwe marktstructuur zo spoedig mogelijk meegenomen worden in nieuwe en lopende marktanalyses? Wanneer kunnen deze analyses verwacht worden? Bent u bereid met ACM af te spreken dat zij daarbij ook kijken naar de effecten op de markt voor analoge TV, digitale TV, snel internet en telefonie? Zo nee, waarom niet?
De ACM heeft de nieuwe marktstructuur en de gevolgen van de overname van Ziggo door Liberty Global al meegewogen in het door haar op 31 oktober 2014 gepubliceerde ontwerpbesluit. Dat betekent dat de effecten van de overname van Ziggo op de geanalyseerde markten voor internet, telefonie en de zogenaamde zakelijke netwerkdiensten door de ACM zijn geanalyseerd, en ten grondslag liggen aan de door de ACM bekendgemaakte voorgenomen regulering van KPN. De ACM heeft de televisiemarkt niet afzonderlijk geanalyseerd. In december 2011 heeft de ACM geconcludeerd dat deze markt naar haar oordeel niet langer in aanmerking komt voor regulering. Dat oordeel is door het College van Beroep voor het bedrijfsleven geaccepteerd. De ACM heeft aangegeven op dit moment geen aanleiding te zien om haar oordeel over de televisiemarkt te heroverwegen.
Acht u de gestelde voorwaarden bij de overname, namelijk het afstoten van Film1 en het creëren van meer ruimte voor TV via internet, afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, kunt u of de ACM hier nog maatregelen aan toevoegen? Hoe beziet u in dit licht de positie van andere partijen die met de kabelaanbieders concurreren en:2 hun eigen diensten over het kabelnetwerk zouden willen aanbieden en/of3 diensten van de fusiecombinatie zouden willen wederverkopen als onderdeel van hun eigen bundels?
Ik merk allereerst op dat de Europese Commissie tot een onafhankelijk oordeel is gekomen over de vraag wat de gevolgen voor de concurrentie zijn van de overname van Ziggo door Liberty Global. In de door de haar gestelde voorwaarden onderkent de Europese Commissie het belang van het ongehinderd kunnen leveren van televisiediensten over het internet. Netneutraliteit is voor Nederland een belangrijke pijler die de concurrentiemogelijkheden van dienstenaanbieders over het internet moet borgen. De Europese Commissie laat zien dat ook zij daarvoor aandacht heeft.
De Europese Commissie concludeert dat, omdat Ziggo en UPC actief zijn in verschillende geografische gebieden en niet met elkaar concurreren om dezelfde eindgebruikers, de overname de concurrentie in de televisie, internet en telefoniemarkt niet aanzienlijk beperkt. De Europese Commissie onderkent daarnaast weliswaar een risico dat de Nederlandse marktstructuur onvoldoende concurrentie borgt, maar heeft niet kunnen vaststellen dat dit door de overname van Ziggo door Liberty Global wordt veroorzaakt of versterkt. Gezien de wijze waarop de Europese Commissie de overname heeft beoordeeld, is deze uitkomst niet onverwacht.
De ACM is de onafhankelijke autoriteit die, gegeven het besluit van de Europese Commissie, op grond van de Telecommunicatiewet beoordeelt welke regulering onder de huidige marktomstandigheden nodig is. Op grond van die bevoegdheid kan de ACM, wanneer er sprake is van een of meer partijen met aanmerkelijke marktmacht op een relevante markt, passende toegangsregulering opleggen.
De conclusie die de ACM op 31 oktober 2014 heeft bekendgemaakt, is dat KPN beschikt over aanmerkelijke marktmacht op de markt voor ontbundelde toegang en gereguleerd wordt.
De conclusies van de Europese Commissie en de ACM betekenen dat andere partijen die hun diensten via het kabelnetwerk van Ziggo/UPC willen aanbieden dit over het internet kunnen doen (zogenaamde «over the top» diensten). Voor andere mogelijkheden, zoals het wederverkopen van de diensten van Ziggo/UPC of het aanbieden van eigen diensten over het kabelnetwerk, geldt dat partijen hierover commercieel zullen moeten onderhandelen met Ziggo/UPC. Wel kunnen andere partijen gebruik maken van de gereguleerde toegang op de netwerken van KPN en op die wijze concurreren met Ziggo/UPC.
Deelt u nog steeds de mening dat «two is not enough» omdat hiermee sprake is van onvoldoende concurrentie en innovatie op de telecom, TV en internetmarkten? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen en op welke termijn mogen die stappen verwacht worden?
Ja, die mening deel ik nog steeds. Dat betekent wat mij betreft dat er structureel sprake moet zijn van toegangsmogelijkheden tot deze netwerken. Ik heb ook aangegeven dat het wat mij betreft logisch zou zijn om beide netwerken te reguleren.
Ik heb onder andere in de middellangetermijnvisie op telecommunicatie, media en internet aangegeven, zorgen te hebben over de vraag of het Europese kader voldoende is toegerust om concurrentie te waarborgen in convergerende telecommunicatiemarkten. Twee grote spelers is wat mij betreft niet genoeg voor een duurzaam concurrerende markt. Dat betekent dat toegangsregulering wat betreft het kabinet ook nodig is in een markt met twee grote spelers. Het kabinet zou het wenselijk vinden dat niet alleen KPN, maar ook kabelbedrijven direct worden geprikkeld door het toelaten van concurrenten op hun netwerk. Gezien de conclusies van de ACM is daar, onder de huidige marktomstandigheden, een aanpassing van het Europese ex-ante marktreguleringskader voor nodig. Om dat te realiseren is het noodzakelijk om anderen in Europa te overtuigen van ons standpunt dat het onder dit soort marktomstandigheden wenselijk is beide netwerken te reguleren. Dat betekent dat wat betreft Nederland de lat voor het reguleren van beide netwerken lager moet worden gelegd, zodat het makkelijker wordt om twee partijen te reguleren.
Het kabinet heeft in het afgelopen jaar op nationaal niveau gesproken met de sector over de wenselijke en noodzakelijke aanpassingen in het huidige marktreguleringskader. Daarnaast heeft het kabinet zich ingezet om een evaluatie en de discussie over de noodzakelijk aanpassingen in het Europese kader op de Europese agenda te krijgen. De Europese Commissie start mogelijk in 2015 met het proces van herziening van de Europese telecommunicatierichtlijnen. Een evaluatie en herziening van het Europese kader is een proces dat een aantal jaren in beslag zal nemen.
Ik zal in 2015 in Europa aandacht blijven vragen voor de noodzaak om het Europese kader te heroverwegen en geschikt te maken voor convergerende markten. De ACM zal de marktontwikkelingen nauwlettend monitoren en ik heb de ACM verzocht mij een jaar na haar definitieve besluit te informeren over de ontwikkelingen in de internet-, televisie- en vaste telefoniemarkt.
Is uw mening over toegangsregulering ongewijzigd gebleven, namelijk dat de toegang tot het netwerk van KPN in stand moet blijven zoals het nu is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord gedetailleerd toelichten?
Ik vind het van groot belang dat effectieve toegang tot het netwerk van KPN verzekerd blijft. Of deze in stand moet blijven zoals dat het geval was, is aan de ACM om te beoordelen. Daarbij moet de ACM een afweging maken tussen de effectiviteit van de toegangsregulering en de mogelijkheden voor KPN om met Ziggo/UPC te concurreren. Ik vind het van belang dat beide goed geborgd zijn.
Wat vindt u van de uitspraken van KPN in de media, namelijk dat deregulering van KPN nu voor de hand zou liggen? Hoe beoordeelt u die roep om deregulering?
Ik ben van mening dat de Nederlandse telecommunicatiemarkt gebaat is bij open netwerken en dat een marktstructuur met twee partijen voldoende aanleiding vormt om te reguleren.
Na het bekendmaken van de voorlopige bevindingen van de ACM, volgt nu allereerst een nationale consultatie. KPN kan in de nationale consultatie haar zienswijze geven op de conclusies van de ACM. De ACM zal daar vervolgens op reageren, waarna een Europese consultatie volgt. Uiteindelijk is het aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven om, indien daarom wordt gevraagd, zich een oordeel te vormen over het besluit van de ACM.
Kunt u een analyse geven van de overeenkomsten en verschillen tussen KPN en de fusiecombinatie op de telecom, TV en internetmarkten? Zo ja, wilt u dan ook ingaan op de verschillen in markt- en machtspositie met betrekking tot de consumenten-, business tot business-, retail- en wholesalemarkt? Wilt u per markt aangeven of, en zo ja, en welke vorm van regulering wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs voor de marktposities naar mijn antwoord op vraag 3. Uit de marktaandelen blijkt dat de posities van KPN en de fusiecombinatie Ziggo/UPC op de telefonie-, internet- en televisiemarkten voor consumenten in toenemende mate vergelijkbaar zijn. De fusiecombinatie kent een sterkere positie op televisie, de verhouding op de internetmarkt is vrijwel gelijk en KPN heeft een sterkere positie op vaste telefonie. Op de zakelijke markten en mobiele markten heeft KPN een significant sterkere positie dan Ziggo/UPC. De ACM constateert dat er in de zakelijke markten een risico bestaat dat KPN over een machtspositie beschikt.
De ACM concludeert in haar onderzoek dat de kabel, omdat zij geen vergelijkbaar toegangsproduct kan bieden, niet actief is op de wholesalemarkt voor ontbundelde toegang. Dat is de markt voor het leveren van aansluitingen aan concurrerende aanbieders, die daarmee hun eigen diensten kunnen aanbieden aan eindgebruikers. KPN heeft op die wholesalemarkt een marktaandeel van nagenoeg 100 procent.
Op grond van de geldende regelgeving is het voorbehouden aan de ACM om zich een onafhankelijk oordeel te vormen over de vraag welke regulering, gezien deze marktverhoudingen, op welke markt noodzakelijk is. De ACM heeft dat nu gedaan voor de wholesalemarkt voor ontbundelde toegang en heeft geconcludeerd dat regulering van KPN noodzakelijk is. De ACM zal ook binnen enkele maanden bekendmaken welke regulering op de telefoniemarkt zij noodzakelijk acht.
Acht u het wenselijk dat beide netwerken onder dezelfde regelgeving vallen om zo tot eerlijke concurrentie te komen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht dat zeker wenselijk. Beide netwerken vallen ook onder dezelfde regelgeving. De ACM is de bevoegde autoriteit om relevante telecommunicatiemarkten te onderzoeken, en, indien dat nodig is, daar maatregelen op te leggen. De ACM heeft dat inmiddels gedaan.
Het is de vraag of de uitgangspunten van het Europese ex-ante marktreguleringskader in de toekomst ongewijzigd gehandhaafd moeten blijven. Zo is in het Europese kader een voorkeur neergelegd voor het reguleren van de zogenaamde «ontbundelde toegang» tot netwerken. Dat is een vorm van toegang waarbij een aanbieder een aansluitlijn huurt van bijvoorbeeld KPN, en die aansluit op zijn eigen netwerk. Het kader heeft die voorkeur, omdat concurrenten met die toegang worden gestimuleerd hun eigen infrastructuur aan te leggen en zich goed kunnen onderscheiden in hun dienstenaanbod. Het Europese kader sorteert daarmee voor op regulering van die netwerken die technisch geschikt zijn om die vorm van toegang te bieden. Het is de vraag of dat uitgangspunt in de toekomst gehandhaafd moet blijven. Ik ben van plan dat Europees ter discussie te stellen. Ik vind het meer voor de hand liggen om de concurrentiesituatie op de retailmarkten leidend te laten zijn, voor het beantwoorden van de vraag op welke netwerken regulering nodig is. Dat kan dan zijn op één netwerk of op meerdere netwerken. Het is aan de toezichthouders om op basis van de marktverhoudingen in de retailmarkten te bepalen op welke netwerken regulering nodig is. Vervolgens, bij het formuleren van de toegangsverplichtingen op die netwerken, kan de toezichthouder dan rekening houden met de technische mogelijkheden van een netwerk.
Daarnaast geldt er op grond van het Europese kader voor de ACM een additionele bewijslast wanneer de ACM aanleiding zou zien de televisiemarkt te onderzoeken. De televisiemarkt is niet door de Europese Commissie vooraf aangemerkt als een verplicht te onderzoeken telecommunicatiemarkt. De ACM moet in dat geval aantonen dat deze markt in aanmerking komt voor ex-ante regulering door deze aan drie criteria te toetsen. Alleen als de markt aan die drie criteria voldoet, komt deze voor ex-ante regulering in aanmerking en kan de ACM onderzoeken of er sprake is van effectieve concurrentie of dat een of meer partijen beschikken over aanmerkelijke marktmacht. De ACM heeft in 2011 geoordeeld dat de televisiemarkt niet aan deze drie criteria voldoet en daarmee niet voor ex-ante regulering in aanmerking komt. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft dit oordeel bevestigd.
Het is de vraag of dit onderscheid tussen de televisiemarkt en de traditionele telecommunicatiemarkten voor internet en telefonie gehandhaafd moet blijven, gezien de mate waarin deze inmiddels met elkaar verweven zijn. Ik zal bij de nog te starten herziening van het regelgevend kader in Europa pleiten voor een vereenvoudiging van het systeem en mogelijk een ander reguleringsmodel. Ik zal eveneens aan de orde stellen dat, in geval van het handhaven van het huidige systeem, bovenstaande uitgangspunten heroverwogen worden.
Kunt u of de ACM toegang tot de kabel van de fusiecombinatie afdwingen? Welke bevoegdheden staan u of de ACM daarbij ter beschikking? Welke bevoegdheden bent u of de ACM voornemens in dit dossier concreet in te zetten en op welke termijn mag die inzet verwacht worden? Indien verdere regulering van de kabel niet mogelijk is, welke Europese danwel nationale wetgeving staat dat niet toe? Wat vindt u daarvan?
Op 29 oktober 2014 heb ik, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet en de Mediawet 2008 omtrent verplichtingen voor aanbieders van programmadiensten aan de Kamer gestuurd(Kamerstuk 33 991, nr. 5)Daarin geef ik aan dat uit de uitspraak van het Hof van Justitie van 7 november 2013 (C-518, UPC/Hilversum, PvEU 2014 C9) volgt dat het elektronisch transport over het kabelnetwerk als een elektronische communicatiedienst moet worden gekwalificeerd. Dat betekent dat de levering van internettoegang, televisiediensten en vaste telefonie door kabelbedrijven onder het Europese telecommunicatiekader vallen en alleen gereguleerd kunnen worden op basis van het Europese regime dat in hoofdstuk 6a van de Telecommunicatiewet is opgenomen. In het Europese kader is eveneens bepaald dat de taken benoemd in hoofdstuk 6a van de Telecommunicatiewet moeten worden uitgevoerd door een onafhankelijke nationale regelgevende instantie, die dit op onpartijdige en transparante wijze uitvoeren. In Nederland is dit de ACM. In het Europese kader zijn voorts regels neergelegd om een zorgvuldige procedure te borgen. Deze zijn in hoofdstuk 6b van onze Telecommunicatiewet opgenomen. Zo moet de ACM wanneer een voorgenomen besluit aanzienlijke gevolgen heeft voor de desbetreffende markt, haar voornemen volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht nationaal consulteren.
De ACM is in Nederland de bevoegde autoriteit die op grond van hoofdstuk 6a van de Telecommunicatiewet toegang tot de kabel kan afdwingen. Aan een dergelijk besluit van de ACM dient op grond van artikel 6a.1 van de Telecommunicatiewet een bepaling van de relevante markt en een onderzoek naar de concurrentiesituatie op die relevante markt ten grondslag te liggen. Wanneer uit dat onderzoek blijkt dat een relevante markt niet daadwerkelijk concurrerend is, legt de ACM de onderneming of ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht passende verplichtingen op. De ACM is nu tot een oordeel gekomen over de noodzakelijke regulering en dat onafhankelijk oordeel respecteer ik. Zoals gezegd, zal ik in Europa pleiten voor aanpassing van het Europese ex-ante marktreguleringskader.
Bent u van plan de Europese Commissie en de lidstaten een voorstel te doen om de regulering van de kabel gelijk te stellen aan die van het telecomnetwerk? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik zal pleiten voor een snel te starten herziening van het regelgevend kader. Ik heb al eerder bij Eurocommissaris Kroes aandacht gevraagd voor de wijze waarop het Europese ex-ante telecomkader uitpakt in de Nederlandse marktstructuur. Het is mijn inzet om aan de Europese Commissie en lidstaten een alternatief reguleringsmodel voor te leggen. Het is mijn inzet is om te komen tot een eenvoudiger reguleringsmodel waarbij het makkelijker wordt om toegangsregulering bij twee, technologisch verschillende, vaste netwerken, te realiseren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Telecom voorzien op 12 november a.s.?
Ja.
Homoacceptatie en coming out day |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het benchmark rapport van Workplace Pride over LHBT1 acceptatie op de werkvloer?
Ja.
Wat vindt u van een initiatief als het homo-acceptatieplan van de KNVB2 en van de verschillende initiatieven in het land zoals de campagne «Homo! is geen scheldwoord» van Bureau Gelijke Behandeling tijdens Coming Out Day op zaterdag 11 oktober jl.?
Het is heel goed als organisaties als de KNVB laten zien dat zij werk maken van veiligheid en sociale acceptatie van LHBT’s. Dat is een mooi resultaat van de landelijke Gay-Straight Alliantie (hierna: GSA) Gelijke Spelen. Ook de andere GSA’s (onderwijs, ouderen, woonomgeving) richten zich op maatschappelijke organisaties in hun domein. Maar daar kan nog heel wat winst geboekt worden. Komende maand verschijnt een evaluatie van de GSA’s door het Verwey-Jonkerinstituut inclusief aanbevelingen voor de toekomst. Ik kom ook dit jaar zoals afgesproken met een midterm review emancipatie, met daarbij plannen voor de komende twee jaar. Hierbij zal ik ook de aanbevelingen van het Verwey-Jonkerinstituut betrekken.
Deelt u de mening dat er ook veel goede initiatieven zijn binnen organisaties, scholen, bedrijven en sportclubs die de acceptatie van LHBT’ers de afgelopen jaren hebben verbeterd?
Ja.
Ziet u mogelijkheden om een overleg tussen partijen te faciliteren om best practices op het gebied van diversiteitsbeleid te delen en te kijken of zij elkaar en het onderwerp kunnen versterken (waarbij te denken valt aan bijvoorbeeld de KNVB, de VNG3, bonden, onderwijsorganisaties, maar ook bedrijven die een goed diversiteitsbeleid hebben)?
Ja, ik ben graag bereid om met zoveel mogelijk betrokken organisaties in de week rond IDAHO (de Internationale Dag tegen Homofobie en Transfobie – 17 mei 2015) een gezamenlijk, geregisseerd, en duidelijk signaal af te geven.
Daartoe zal ik organisaties op verschillende maatschappelijke domeinen uitnodigen met mij aan tafel te gaan om te bespreken hoe zo’n geregisseerde actie tot stand kan komen. Ik streef ernaar de rondetafelbijeenkomst voor het einde van dit jaar te houden. Ik zal de Tweede Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Wilt u daarbij het idee bespreken of het mogelijk is alle marketingactiviteiten van participerende organisaties gedurende een week te koppelen aan het thema homo-acceptatie? Deelt u de mening dat er op deze manier een duidelijk signaal afgegeven kan worden? Is de overheid (Rijk, Gemeenten, Provincies) bereid om hier ook zelf aan mee te doen in de eigen uitingen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het mogelijk een dergelijke rondetafel nog dit jaar te organiseren zodat er in mei 2015 tijdens de internationale dag tegen homofobie een geregisseerde actie kan plaatsvinden? Bent u bereid de Kamer hierover voor 1 november 2014 te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Vervanging windturbines |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat windturbines die zijn ondersteund met de MEP-regeling momenteel worden vervangen met gebruikmaking van de SDE+-regeling?1 2
Ja.
Kunt u een inventarisatie maken van windturbines die worden vervangen door nieuwe windturbines met de SDE+-regeling en daarbij aangeven welke leeftijd de turbines hebben die vervangen worden?
SDE+ subsidie is aangevraagd voor 34 bestaande windprojecten waarbij sprake is van vervanging. Het vermogen van de bestaande turbines bedraagt ca. 56 MW. De oudste van de te vervangen windturbines is in 1996 in gebruik genomen en de jongste turbine in 2007. Gemiddeld zijn de turbines ten tijde van aanvragen van de SDE+ subsidie bijna 11 jaar in gebruik; enkele projecten zullen ten tijde van de geplande vervanging korter dan 10 jaar in gebruik zijn en komen daarom (nog) niet in aanmerking voor een SDE subsidie.
In hoeverre draagt volgens u de vervanging van bestaande nog draaiende windturbines bij aan de toename van duurzame energieproductie?
Eén op één vervanging van bestaande windturbines zal de eerste jaren een beperkte toename van de productie laten zien. Een nieuwe vergelijkbare turbine kent namelijk een hoger rendement en een betere prestatie dan een turbine van ca. tien jaar oud. De toename van de energieproductie kan 5 tot 10% bedragen.
Daarnaast is bij vervanging sprake van behoud van vermogen of van opschaling.
Klopt het volgens u dat het basisbedrag in de SDE+-regeling in het geval van het vervangen van een bestaande windturbine gunstiger is omdat investeringen in de fundering en de aansluiting niet nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
Het basisbedrag in de SDE+-regeling heeft bij het vervangen van een bestaande windturbine een gunstiger effect omdat enkele investeringen niet nodig zijn. Een voorwaarde voor het verkrijgen van SDE+ subsidie is overigens dat de fundering wordt vernieuwd. Deze kosten worden betrokken bij het bepalen van het basisbedrag.
Bent u bereid om te bezien hoe deze gunstigere behandeling van de vervanging van bestaande windturbines ten opzichte van nieuwe windturbines voorkomen kan worden in de SDE+-regeling?
Ja. Als gevolg van enkele maatregelen zal deze gunstigere uitwerking met ingang van 2015 worden voorkomen. Voor vervanging van bestaande windturbines zal in de SDE+ een categorie worden opgenomen met een daarop toegesneden basisbedrag, dat lager is dan voor volledig nieuwe windturbines.
Daarnaast zal ik voor windturbines die zijn ondersteund vanuit de MEP-regeling3 maar nog niet de einddatum van de 10 jaarstermijn hebben bereikt, letten op cumulatie met de SDE+- subsidie voor de vervangende windturbines. Bij één op één vervanging zal de SDE+- subsidie voor de vervangende windturbines dus pas beginnen na de 10 jaarstermijn. Ter voorkoming van overstimulering voor aanvragen uit 2014 geldt de cumulatietoets uit het Europese Milieubescherming en Energiesteunkader (MESK). Deze toets zal ik strikt toepassen.
Ik zal uw Kamer op korte termijn nader informeren over de SDE+ 2015.
Bent u bereid om te bekijken of de SDE+-regeling aangepast kan worden zodat bestaande windmolens niet worden vervangen terwijl ze nog niet versleten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid te bezien in welke mate vervanging van windmolens ondersteuning verdient. Momenteel berekent ECN de basisbedragen. Voor vervanging van bestaande windturbines zal in de SDE+ een categorie worden opgenomen met een basisbedrag, dat lager is dan voor nieuwe windturbines. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Ten slotte wijs ik erop dat er in de SDE+ een maximum is gesteld aan de jaarlijkse subsidie voor een windmolen. Om de maximale subsidie te ontvangen moet een producent dus de windmolen gedurende de 15 jaarstermijn in stand houden. Bij de MEP was dit niet het geval.
Wilsbekwaamheid bij zieke kinderen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Wanneer is een kind wilsbekwaam»?1, en het onderzoek van de in de uitzending genoemde kinder- en jeugdpsychiater?
Ja.
Deelt u de mening van deze psychiater dat kinderen onder de 12 jaar «vaak heel goed in staat zijn mee te beslissen over hun behandeling»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De basis voor de uitzending ligt in een artikel van kinderpsychiater Irma Hein in de Jama Pediatrics van 13 oktober 2014. Het artikel gaat over de competentie van kinderen om te beslissen over deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek. In het artikel wordt omschreven in hoeverre een specifiek meetinstrument, in dit geval de MacArthur Competence Assessment Tool for Clinical Researsch (MacCAT-CR), behulpzaam kan zijn bij het bepalen van de bekwaamheid van een kind tussen de zes en achttien jaar. Het ging daarbij specifiek om de bekwaamheid ten aanzien van beslissingen gericht op deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek.
Het artikel laat zien dat er een sterke correlatie is tussen leeftijd en bekwaamheid om beslissingen omtrent deelname te nemen. De door de onderzoekers voor de beschreven studie gemodificeerde versie van de MacCAT-CR laat zien dat statistisch onder de negen jaar en zeven maanden bekwaamheid onwaarschijnlijk is, terwijl deze boven de elf jaar en tweeënhalve maand waarschijnlijk is. Aan de hand van het toegepaste meetinstrument zou het in individuele gevallen moeten worden aangetoond. Daarnaast is aangegeven dat het onderzoek beperkingen kent. Zo geven de onderzoekers aan dat deelnemers van uiteenlopende soorten medisch-wetenschappelijk onderzoek zijn onderzocht, zodat de gevonden leeftijdsgrenzen minder goed toepasbaar kunnen zijn op specifieke patiëntengroepen.
Het onderzoek laat dus zien dat, met behulp van het aangepaste meetinstrument, bekwaamheid om te beslissen over deelname aan bepaalde typen medisch-wetenschappelijk onderzoek kan worden aangetoond bij kinderen onder de twaalf jaar. De resultaten van het onderzoek lenen zich er daarmee naar mijn mening niet voor om uitspraken te doen over de bekwaamheid van kinderen in het algemeen over beslissingen in of buiten wetenschappelijk onderzoek, daargelaten dat het slechts één studie betreft.
Bent u van mening dat deze kinderen zouden moeten kunnen meebeslissen over hun medische behandeling, waaronder het testen van nieuwe medicijnen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het recht om zelf te kunnen beslissen over behandeling en deelname aan onderzoek is een groot goed, en vind ik zeer belangrijk. Dat geldt ook voor kinderen, voor zover die in staat zijn daarin een weloverwogen besluit te nemen. De Commissie Doek, die in 2009 adviseerde over medisch-wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen, en de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, hebben aangegeven dat de grens waarop kinderen zelfstandig over hun deelname zouden moeten kunnen beslissen aangepast zou kunnen worden, en gelijk getrokken met de WGBO. Een voorstel tot aanpassing van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen in verband met het wijzigen van de mogelijkheden voor het verrichten van onderzoek met minderjarigen en meerderjarige wilsonbekwamen (Kamerstukken 33 508) ligt momenteel voor advies bij de Raad van State. In dat voorstel worden de genoemde adviezen gevolgd, en de wet gewijzigd zodat minderjarigen vanaf zestien jaar zelfstandig over deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek kunnen beslissen (zie hierover de brief van 12 juni 2014, Kamerstukken II 2013–2014, 33 508, nr. 12).
De Commissie Doek stelde voorts in haar rapport dat «schaarse studies naar het begrip van wat deelname aan een onderzoek inhoudt [laten] zien dat zieke kinderen vanaf een jaar of twaalf in het algemeen begrijpen wat het doel is van een onderzoek en dat aan deelname bepaalde risico’s kleven. Sommige kinderen bereiken dit denkstadium pas bij een latere leeftijd dan twaalf jaar». Daarmee ben ik van mening dat er geen prangende reden is om kinderen onder de twaalf jaar zelf over hun behandeling of deelname aan onderzoek te laten beslissen. Ook het loslaten van de vaste leeftijdsgrens acht ik niet wenselijk. Zoals aangegeven bij de totstandkoming van de WGBO bevordert een vaste leeftijdsgrens de rechtszekerheid, en maakt die de wetsbepaling goed hanteerbaar voor hulpverleners (Kamerstukken II 1989–1990, 21 561, nr. 3, p. 19).
Dit betekent overigens niet dat kinderen tot twaalf jaar geen invloed op deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek kunnen uitoefenen. Artikel 4, tweede lid, van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen stelt immers dat wanneer een minderjarige of wilsonbekwame meerderjarige proefpersoon zich verzet tegen handelingen waaraan hij wordt onderworpen of tegen een aan hem opgelegde gedragswijze, het onderzoek niet met die proefpersoon mag plaatsvinden. Op die wijze kunnen kinderen tot twaalf jaar, en overigens ook oudere wilsonbekwame minder- en meerderjarige proefpersonen, te kennen geven dat ze niet willen meedoen.
Kunt u schetsen hoe wet- en regelgeving ten aanzien van de wilsbekwaamheid van kinderen beneden de 12 jaar geregeld is, met name daar waar het gaat om het (mee)beslissen over medische handelingen? Wat is de rol van de ouders ten opzichte van het kind in deze?
Er zijn verschillende wetten waarin de wilsonbekwaamheid een belangrijke rol spelen. Voor een thematische benadering hiervan verwijs ik graag naar het rapport van de thematische wetsevaluatie Wilsonbekwaamheid en vertegenwoordiging (bijlage bij Kamerstukken II 2011–2012, 25 424, nr. 184). Het vertrekpunt voor de verschillende regelingen is steeds de WGBO. Deze wet kent voor minderjarigen twee leeftijdsgrenzen. Bij minderjarige patiënten tot twaalf jaar wordt de toestemming gegeven door de ouders die met het gezag belast zijn of de voogd (artikel 7:465 eerste lid BW). Bij kinderen van twaalf jaar tot zestien jaar dient behalve de ouders die het gezag uitoefenen of de voogd ook het kind toestemming te geven (artikel 7:450 eerste lid BW), tenzij de verrichting kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen of als de patiënt de verrichting, na de weigering van de toestemming van de ouders of voogd, weloverwogen blijft wensen (artikel 7:450, tweede en derde lid, van BW). Minderjarigen kunnen vanaf zestien jaar zelf een behandelingsovereenkomst aangaan, en ook zelf over de behandeling beslissen op basis van de WGBO (artikel 7:447 eerste lid BW).
Kunt u de medisch-ethische kant van dit vraagstuk schetsen?
Het artikel van kinderpsychiater Irma Hein gaat over deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek en de bekwaamheid van jonge kinderen daarover te beslissen. Als het gaat om dergelijke beslissingen, dient er voldoende ruimte te zijn voor de eigen waarden en opvattingen van het kind, zoals de commissie Doek al aangaf. Tegelijk zal rekening gehouden moeten worden met de mogelijkheden van kinderen om weloverwogen tot een goede waardering van de eigen belangen te kunnen komen. Bovendien is van belang dat ouders hun rol als opvoeders van het kind vorm kunnen geven. Daarnaast speelt ook steeds een rol de weging van het belang van medisch-wetenschappelijk onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe therapieën of diagnostiek, ook bij jonge kinderen, tegen de belangen van de kinderen die aan dergelijk onderzoek zouden moeten deelnemen en de risico’s en belasting die dergelijk onderzoek met zich meebrengt.
Zoals aangegeven meen ik dat een juiste balans gevonden kan worden door de grens waarop minderjarigen zelfstandig kunnen beslissen over deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek gelijk te trekken met die in de WGBO, en zal ik een voorstel voor aanpassing van de thans voorliggende wetswijziging zo snel mogelijk aan de Kamer sturen.
Misbruik van EU subsidie voor de kweek van meervallen |
|
Henk Leenders (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van KRO Reporter: Vissen naar Subsidie?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Unie nu de subsidie terugvordert van Nederland?
Ik verwijs u voor de beantwoording naar de Kamerbrief inzake subsidie ontwikkeling aquacultuur die gelijktijdig aan uw Kamer is verzonden.
Deelt u de mening dat het verkeerd is dat er subsidie is verstrekt voor het kweken van tilapia, welke vervolgens gebruikt wordt om meerval/clarresse te kweken, waardoor kwekers van meerval die geen subsidie krijgen oneerlijk beconcurreerd worden?
Nee. Ik deel uw mening dat dit verkeerd zou zijn geweest, maar dit is hier niet aan de orde. De rechtbank Oost-Brabant heeft in 2013 hierover geoordeeld. Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op de vragen 9 en 10 van het lid Van Gerven (SP) die gelijktijdig aan uw Kamer is verzonden.
Gaat u deze subsidie verhalen op de ontvanger? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor de beantwoording naar de Kamerbrief inzake subsidie ontwikkeling aquacultuur die gelijktijdig aan uw Kamer is verzonden.
Op welke wijze gaat (met terugwerkende kracht) gecontroleerd worden of de overige subsidies voor kweekvis juist zijn toegepast?
Zie antwoord vraag 4.
Dit was niet de eerste keer dat de EU onjuist verstrekte subsidies op gebied van landbouw en visserij heeft teruggevorderd; kunt u een totaaloverzicht geven over de afgelopen 5 jaar met de onterecht verstrekte bedragen? Zijn deze onterecht verstrekte bedragen teruggevorderd?
Ik verwijs u hiervoor naar de Kamerbrief van 20 december 2013 (TK 21 501, nr. 762) over de in 2013 opgelegde correcties en naar de Kamerbrief van 12 mei 2012 over de in de periode 2002–2012 opgelegde correcties (TK 28 625, nr. 150).
Welke initiatieven gaat u nemen om de controle op subsidies te versterken?
Zie antwoord vraag 4.
De opvang van Nederlandse kinderen in gezinsopvanglocaties |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Staat moet hoge vergoeding betalen aan asielkinderen»?1
Ja.
Waarom zijn twee Nederlandse kinderen samen met hun Guinese moeder twintig maanden opgevangen in een vrijheidsbeperkende gezinsopvanglocatie (GOL) terwijl dat onrechtmatig is?
Op gezinslocaties wordt onderdak geboden aan gezinnen met minderjarige kinderen zonder recht op opvang, die anders in een humanitaire noodsituatie zouden geraken. Deze gezinslocaties zijn in beginsel niet bedoeld om onderdak te bieden aan personen met een verblijfsvergunning, EU-burgers of personen met de Nederlandse nationaliteit. Deze personen kunnen immers veelal aanspraak maken op andere regelingen en voorzieningen, zoals de Wet werk en bijstand, de Wet op de Jeugdzorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning. In bijzondere individuele situaties kan er echter aanleiding bestaan om kinderen met de Nederlandse nationaliteit onderdak te bieden in een gezinslocatie. Dit kan voorkomen wanneer een deel van het gezin niet-rechtmatig in Nederland verblijft. Of Nederlandse kinderen onderdak krijgen op een gezinslocatie betreft echter een keuze van de ouders zelf.
Vanzelfsprekend wordt aan de leden van het gezin met de Nederlandse nationaliteit die onderdak krijgen in de gezinslocatie, geen vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Deze maatregel uit de Vreemdelingenwet 2000 kan immers enkel aan vreemdelingen worden opgelegd. In de casus waarover het bericht van vraag 1 gaat, heeft de rechter bepaald dat deze maatregel derhalve ten onrechte aan de twee kinderen is opgelegd.
Op welke wijze waren uw diensten bij de in beperkingstelling bekend met het Nederlanderschap van de kinderen en is dit aspect, inclusief de onrechtmatigheid, vooraf meegewogen in de beslissing?
Op het moment dat de Nederlandse nationaliteit van de kinderen bekend werd bij de diensten in de vreemdelingenketen, is onvoldoende onderkend dat de opgelegde maatregel beëindigd had moeten worden. Naar aanleiding van deze casus is dit expliciet onder de aandacht gebracht van de medewerkers in de vreemdelingenketen die werken op de gezinslocaties.
Bent u in meer zaken dan deze door de rechtbank veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding vanwege het onrechtmatig beperken van de vrijheid van Nederlandse kinderen in een GOL?2 Zo ja, in hoeveel zaken?
Voor zover mij bekend is dit de eerste keer dat schadevergoeding op deze grond is toegekend.
Zijn er op dit moment meer kinderen met de Nederlandse nationaliteit die in een vrijheidsbeperkende GOL verblijven? Zo ja, hoeveel?
Er verblijven op dit moment circa tien kinderen in de acht gezinslocaties die de Nederlandse nationaliteit hebben. Voor deze kinderen geldt geen vrijheidsbeperkende maatregel ex. art. 56 Vw. Zij ontvangen in het kader van het bieden van maatwerk onderdak op de gezinslocatie. Er wordt in deze zaken gezocht naar een oplossing waarbij deze kinderen elders onderdak kan worden verleend. Hierbij is de medewerking van de Nederlandse ouder, indien in beeld, van belang, evenals de medewerking van de ouder die geen rechtmatig verblijf heeft.
Deelt u de mening dat het uw verantwoordelijkheid is geen kinderen onrechtmatig in vrijheidsbeperking te plaatsen en dat kinderen met de Nederlandse nationaliteit daarom nooit in GOL’s mogen worden geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is mijn verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat een vrijheidsbeperkende maatregel enkel wordt opgelegd als dit rechtmatig is. Dat betekent echter niet dat nimmer aan kinderen met de Nederlandse nationaliteit onderdak kan worden geboden op een gezinslocatie. Zoals aangegeven kan daartoe in bijzondere individuele situaties aanleiding bestaan indien er sprake is van een humanitaire noodsituatie. Het bieden van onderdak aan deze kinderen geschiedt in die situaties echter enkel op basis van vrijwilligheid.
De vrije artsenkeuze en Europeesrechtelijke belemmeringen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Inperking vrije artsenkeuze mag niet van Brussel»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van dit onderzoek dat de voorgenomen inperking van de vrije artsenkeuze in strijd is met de Europese wet?
Die conclusie deel ik niet. De voorgestelde wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet (Zvw) maakt het mogelijk dat een zorgverzekeraar een lagere of in het geheel geen vergoeding geeft indien een verzekerde met een naturapolis gebruik maakt van zorg bij een niet door de zorgverzekeraar gecontracteerde zorgaanbieder. In grensoverschrijdende situaties kan dit een belemmering van het vrij verkeer van diensten opleveren in relatie tot niet-gecontracteerde zorgaanbieders in andere EU-lidstaten. Met betrekking tot het onderwerp van grensoverschrijdende zorg in relatie tot de verkeersvrijheden is er in Europees verband een afzonderlijke richtlijn vastgesteld: Richtlijn 2011/24/EU betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg2 (hierna: de Patiëntenrichtlijn). Zoals uitgebreid uiteengezet in de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer ben ik er van overtuigd dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw in overeenstemming is met deze richtlijn. Ook de Raad van State concludeert in zijn voorlichting aan de Eerste Kamer van 22 oktober 2014 over de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw dat er sprake is van een verschil in opzet tussen de Patiëntenrichtlijn en het Nederlandse stelsel. De patiëntenrichtlijn lijkt uit te gaan van een publiek georganiseerd zorgverzekeringsstelsel en het Nederlandse stelsel gaat uit van een private verzekering onder publieke randvoorwaarden. De voorgestelde regeling sluit echter in grote lijnen aan bij het stelsel van de Patiëntenrichtlijn.
Wat is uw mening over het standpunt van deskundigen die stellen dat de wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet geen stand zal houden voor het Europees Hof van Justitie?
Dat standpunt deel ik niet. Zij lijken hun standpunt mede te baseren op uitspraken van het Europees Hof van Justitie in zaken waarbij het ging om publiek georganiseerde ziektekostenstelsels (volledige naturastelsels). Die zijn niet te vergelijken met het huidige private Nederlandse stelsel onder publieke randvoorwaarden, waarin een verzekerde voorafgaand aan het kalenderjaar een keuze maakt voor natura- of een restitutiepolis. Dat maakt vergelijken lastig. De algemene lijn die volgt uit de uitspraken van het Europees Hof van Justitie op het terrein van de vergoeding van grensoverschrijdende zorg is enkele jaren geleden gecodificeerd in de Patiëntenrichtlijn. Zoals hierboven reeds aangegeven ben ik er van overtuigd dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet in overeenstemming is met deze richtlijn.
Deelt u de mening dat het kunnen kiezen voor een bepaalde polis een andere keuze is dan een vrije artsenkeuze? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is een verschil tussen het kiezen voor een bepaalde polis en de vrije artsenkeuze, maar in ons stelsel bepaalt de polis van welk zorgaanbod de verzekerde gebruik kan maken indien hij een volledige danwel marktconforme vergoeding wenst. Een verzekerde kan kiezen voor een naturapolis of restitutiepolis (of mengvorm daarvan). Bij een naturapolis heeft een verzekerde recht op volledige vergoeding indien hij kiest uit het door de zorgverzekeraar gecontracteerde zorgaanbod. De verzekerde heeft dan nog steeds de vrijheid om te kiezen voor een niet-gecontracteerde aanbieder, maar dan bestaat de mogelijkheid dat hij een lagere vergoeding krijgt. Het is aan de verzekerde om te beoordelen of hij het gecontracteerde aanbod binnen de naturapolis bevredigend vindt. Indien het niet bevredigend is kiest de verzekerde een andere polis en daarmee voor een ander gecontracteerd zorgaanbod. Hiernaast heeft de verzekerde keuze voor een restitutieverzekering. In dit geval blijft de verzekerde recht hebben op een markconforme vergoeding voor gebruik van zorg, ongeacht of de zorg gecontracteerd is of niet. De keuzevrijheid van de patiënt wordt niet ingeperkt door de wetswijziging van artikel 13 Zvw. Door de wetswijziging wordt het mogelijk om een meer gedifferentieerd aanbod van naturapolissen aan te gaan bieden. Hierdoor neemt het aantal keuzeopties voor de verzekerde toe.
Wat vindt u van het standpunt van de aangehaalde deskundigen dat bijna de helft van alle zelfstandige behandelcentra failliet gaat door de inperking van de vrije artsenkeuze, dat dit leidt tot lange wachtlijsten en dat zorgverzekeraars minder innovatieve en effectieve behandelingen zullen inkopen?
Een mogelijke consequentie van de wijziging van artikel 13 Zvw is dat zorgaanbieders zonder contract minder zekerheid hebben over de inkomsten die zij zullen genereren. Echter het staat niet vast dat zorgaanbieders zonder contract failliet gaan, restitutieverzekerden kunnen gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg tegen een marktconforme vergoeding en ook naturaverzekerden kunnen gebruik blijven maken van niet-gecontracteerde zorg, hierbij kan de vergoeding echter lager (of op 0) worden vastgesteld. Voor mij staat het belang van de patiënt/verzekerde voorop. Zolang zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen en ervoor zorgen dat zorg binnen een redelijke afstand en op een redelijke termijn kan worden geleverd is er geen knelpunt. Ik verwacht ook niet dat de wijziging van artikel 13 Zvw zal leiden tot wachtlijsten.
Hiernaast zijn in de voorgestelde wetswijziging een aantal transparantievereisten voor verzekeraars opgenomen met betrekking tot de inkoop van zorg. Deze transparantievereisten schrijven voor dat verzekeraars inzicht moeten geven in hoe zij invulling geven aan hun non-discriminatoir inkoopbeleid, hoe zij ruimte bieden aan innovatief aanbod en dat zij voor 1 april hun inkoopbeleid inzichtelijk dienen te maken (inclusief de kwaliteitscriteria op basis waarvan zij inkopen). De NZa zal op deze verplichtingen toezien en hierover jaarlijks rapporteren.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie2 over vergoeding van zorg in een ander EU-land, waar volgens het Hof planbare zorg in een ander EU-land volledig vergoed moet worden als die zorg in het eigen land niet binnen redelijke termijn gegeven kan worden? Wat betekent deze uitspraak voor de vergoeding van zorg die Nederlanders in het buitenland hebben genoten, omdat de zorg niet binnen redelijke termijn in Nederland gegeven kon worden?
Ja, ik ben op de hoogte van deze uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Petru.4 Deze zaak ging over een Roemeense vrouw die aan haar ziektekosteninstelling op grond van de Europese sociale zekerheidsverordening nr. 1408/71 toestemming had gevraagd voor een medische behandeling in een andere lidstaat. Bij dit toestemmingsmechanisme, waarvan verzekerden ingevolge de Ziekenfondswet en de Zorgverzekeringswet ook al enkele decennia gebruik kunnen maken, worden de volledige behandelingskosten vergoed zonder maximering tot het tarief van het verzekeringsland. Die toestemming mag door de ziektekosteninstelling niet geweigerd worden indien de zorg behoort tot het verzekerde pakket en niet binnen een termijn die medisch verantwoord is in eigen land kan worden gegeven. In deze uitspraak heeft het Hof gepreciseerd, dat ook een gebrek aan geneesmiddelen en de meest fundamentele medische benodigdheden ertoe leiden dat toestemming moet worden gegeven aan een sociaal verzekerde om zich in een andere lidstaat te laten behandelen.
Ook Zvw-verzekerden kunnen hun zorgverzekeraar op grond van de Europese sociale zekerheidsverordening nr. 883/2004 (sinds 2010 de rechtsopvolger van verordening nr. 1408/71) vragen om toestemming voor een behandeling in een andere lidstaat. Die toestemming mag niet worden geweigerd indien de zorg niet binnen een termijn die medisch verantwoord is in Nederland kan worden gegeven.
Behalve een nadere precisering van het Hof bevat de genoemde uitspraak geen verandering in de reeds jaren bestaande praktijk.
Overigens hebben verzekerden op basis van de Zvw op dit moment reeds recht op een volledige vergoeding van zorg indien de verzekeraar niet aan zijn zorgplicht kan voldoen (de zorg niet binnen redelijke afstand en redelijke termijn kan leveren). In het wetsvoorstel waarmee artikel 13 Zvw wordt gewijzigd, is hierover expliciet een bepaling opgenomen (art 13 Zvw lid 2 sub b).
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de houdbaarheid van het wetsvoorstel dat de wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet bevat?
De uitspraak heeft geen gevolgen voor het genoemde wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel doet, net als de Patiëntenrichtlijn, niets af aan het toestemmingsmechanisme in de Europese sociale zekerheidsverordening dat al enkele decennia bestaat. Een verzekerde kan, naast zijn rechten op grond van de Zorgverzekeringswet, jegens zijn zorgverzekeraar een beroep blijven doen op dit toestemmingsmechanisme.
Heeft deze uitspraak tot gevolg dat de zorgverzekeraar straks toch niet-gecontracteerde zorg in het buitenland volledig moet vergoeden, indien de zorg niet binnen redelijke termijn in Nederland kon worden gegeven?
Ja, dit is echter geen nieuwe ontwikkeling maar een systeem dat al decennia lang bestaat. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 hebben verzekerden op basis van de Zvw op dit moment reeds recht op een volledige vergoeding van zorg indien de verzekeraar niet aan zijn zorgplicht kan voldoen.
Kent u de analyse van de uitspraak door de Frankfurter Rundschau3, waarin wordt gewezen op het kwaliteitsverschil van de gezondheidszorg in Duitsland en met name Bulgarije en Roemenië? Bent u van mening dat, aangezien het Hof nu heeft bepaald dat zorg in een ander EU-land ook vergoed moet worden als in het thuisland het essentiële medische materiaal ontbreekt om tijdig de behandeling uit te voeren, dit zou kunnen leiden tot medisch toerisme vanuit die landen? Voorziet u medisch toerisme in Nederland als gevolg van het arrest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen kan dit volgens u hebben voor de Nederlandse ziekenhuizen?
Ja, die analyse ken ik. De uitspraak kan er inderdaad toe leiden dat er meer verzekerden uit landen met een gebrek aan essentieel medisch materiaal zorg gaan inroepen in een andere lidstaat. In hoeverre die verzekerden er voor zullen kiezen om voor dergelijke behandelingen naar Nederland te komen kan ik niet inschatten. Overigens geldt op grond van de Europese sociale zekerheidsverordening 883/2004 een betalingsverplichting voor de lidstaat waar de betrokkenen verzekerd zijn.
Medisch toerisme kan beslag leggen op de capaciteit van zorgaanbieders. Zorgaanbieders dienen een eigen keuze te maken voor wat betreft het behandelen van buitenlandse patiënten, tenzij er sprake is van acute zorg, die dient altijd verleend te worden. Zorgaanbieders kunnen zorg bieden aan buitenlandse patiënten, zolang zij hun contractuele afspraken met zorgverzekeraars nakomen (indien van toepassing) en zorgverzekeraars aan hun zorgplicht blijven voldoen.
De verlaging van de huwbare leeftijd in Bangladesh |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «HRW: Don’t lower marriage age»1 en «Bangladesh: don’t lower marriage age»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichten.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Pathways to Power: Creating Sustainable Change for Adolescent Girls»3 van Plan International?
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport van Plan International.
Deelt u de conclusie van het rapport van Plan dat kindhuwelijken een serieuze bedreiging vormen voor de gezondheid, het welzijn en de kansen op onderwijs en een goede toekomst voor meisjes en daarom bestreden moeten worden?
Ik deel deze conclusie van Plan volledig. Kindhuwelijken hebben niet alleen een desastreus effect op de gezondheid, het welzijn en de toekomst van meisjes en vrouwen, maar ook op de ontwikkeling van samenlevingen als geheel. Het terugdringen en uiteindelijk beëindigen van kindhuwelijken is daarom een belangrijke prioriteit in mijn beleid.
Deelt u de mening van Human Rights Watch dat de voorgenomen verlaging van de huwbare leeftijd in Bangladesh voor meisjes van 18 jaar naar 16 jaar in de wet in strijd is met het internationaal recht en de VN-verklaring van de rechten van het kind, die iedereen onder de 18 als kind kwalificeert? Zo ja, bent u bereid om, eventueel samen met andere landen en/of via de VN, Bangladesh aan te spreken op de verlaging van de huwbare leeftijd? Ziet u in internationaal verband mogelijkheden om deze verlaging tegen te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van Human Rights Watch dat deze voorgenomen verlaging indruist tegen de verklaring «alles te doen om kindhuwelijken te bestrijden» die Bangladesh op de Girl Summit in Londen, onder andere op aandringen van Girls Not Brides waarmee Nederland samenwerkt, heeft afgelegd? Zo ja, bent u bereid hierover met Bangladesh in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het Bengaalse voorstel om de huwbare leeftijd voor meisjes te verlagen van 18 jaar naar 16 jaar is onder andere in strijd met de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, de Conventie voor uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het Kinderrechtenverdrag. Het voorstel gaat in tegen inspanningen van de internationale gemeenschap om een einde aan kindhuwelijken te maken en staat haaks op de uitspraken van de Minister-President Hasina van Bangladesh op de Girl Summit van 22 juli jongstleden. Recent leek er langzaam maar zeker een omslag in Bangladesh te ontstaan naar vermindering van kindhuwelijken.
Als de wettelijk toegestane huwbare leeftijd voor meisjes 16 jaar wordt, zal dit een ernstige terugslag betekenen voor de aanpak van kindhuwelijken. Het Bengaalse maatschappelijke middenveld heeft zich scherp uitgelaten over deze plannen. Verlaging van de huwelijksleeftijd frustreert tevens het werk van onze partners in Bangladesh om de oorzaken van kindhuwelijken aan te pakken en zich in te zetten om schadelijke normen en waarden te corrigeren.
Het Bengaalse Ministerie van Vrouwen en Kinderen onderzoekt thans de wenselijkheid van het voorstel. Er zijn krantenberichten die melden dat de regering de huwelijksleeftijd voor meisjes handhaaft op 18 jaar, maar dit wordt vooralsnog niet bevestigd.
De Nederlandse ambassade in Dhaka werkt samen met andere landen, de Verenigde Naties en non-gouvernementele organisaties (NGO’s) om de ernstige gevolgen van het voornemen voor de verlaging van de wettelijke huwelijksleeftijd over te brengen aan de Bengaalse autoriteiten. Tevens zal ik onze zorgen over deze ontwikkeling waar mogelijk aan de orde stellen in gesprekken met Bengaalse Ministers en de internationale gemeenschap.
Steunt Nederland op dit moment non-gouvernementele organisaties die zich in Bangladesh inzetten voor de rechten van meisjes? Ziet u mogelijkheden om deze NGO’s meer te steunen?
Nederland steunt momenteel al een aantal NGO’s die zich specifiek inzetten op het terrein van de rechten voor meisjes en het beëindigen van kindhuwelijken. Via UNICEF worden projecten tegen kindhuwelijken in onder andere Bangladesh gefinancierd voor een periode van 4 jaar (2014–2017). Save the Children en de Stichting Kinderpostzegels – gefinancierd uit het Kindhuwelijken fonds – bereiden de uitvoering van projecten in Bangladesh voor. De Population Council is in 2012 met Nederlandse financiering een onderzoeksprogramma gestart met drie partnerorganisaties in drie districten met een hoog percentage kindhuwelijken (het zogenaamde «Balika project»).