De positie van Pakistaanse minderheden |
|
Harry van Bommel , Kees van der Staaij (SGP), Pieter Omtzigt (CDA), Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «meute lyncht Pakistaanse christenen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel incidenten er in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden waarbij religieuze minderheden in Pakistan het slachtoffer zijn geworden?
Het is moeilijk om volledig inzicht te krijgen in het precieze aantal incidenten dat het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden. Wel kan worden gesteld dat de positie van minderheden in Pakistan al geruime tijd onder druk staat. Het op 20 november jl. gepubliceerde ambtsbericht voor Pakistaanse minderheden vermeldt dat volgens verschillende bronnen het geweld tegen religieuze minderheden in Pakistan is toegenomen. Ook het rapport «Vrijheid van Godsdienst in de Wereld 2014» van Kerk in Nood geeft dit aan.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Vrijheid van Godsdienst in de Wereld 2014» van Kerk in Nood waarin wordt aangegeven dat de situatie in Pakistan op het gebied van godsdienstvrijheid wederom ernstig is verslechterd?
Ja.
Wat voor invloed heeft de verkiezing van Pakistan in de VN-mensenrechtenraad op de geloofwaardigheid van dit VN-orgaan?
De waarde van de VN-mensenrechtenraad is juist dat alle lidstaten de dialoog met elkaar aangaan. Alle VN-lidstaten hebben inspraak bij de onderhandelingen over resoluties en kunnen interveniëren bij plenaire vergaderingen van de Mensenrechtenraad (MRR) en bij het Universal Periodic Review (UPR) proces. De leden van de VN Mensenrechtenraad hebben daarnaast ook stemrecht.
Heeft u bovendien kennisgenomen van de foto's die circuleren op social media waarin de Pakistaanse rechter Shaukat Aziz Siddiqui de moordenaar van voormalig gouverneur Salmaan Taseer innig omhelst? Wat is uw beoordeling van het Pakistaanse rechtssysteem, mede ook naar aanleiding van de recente veroordeling van Asia Bibi in hoger beroep?
Ja, ik heb kennisgenomen van de foto’s.
Artikel 295-C stelt het beledigen van de profeet Mohammed strafbaar. De straf hierop is de doodstraf of een levenslange gevangenisstraf. In december 2013 herbevestigde het Federal Sharia Courtnog eens dat de doodstraf de enige juiste straf voor blasfemie is. Deze wetsartikelen over blasfemie staan echter op gespannen voet met internationale mensenrechtenverdragen. De onnauwkeurige bewoording in de artikelen, de minimale bewijslast en het ontbreken van sancties op valse beschuldigingen maken misbruik mogelijk. De Pakistaanse regering staat desalniettemin onder druk van conservatieve islamitische groeperingen om de blasfemiebepalingen ongewijzigd in stand te houden, zoals ook is aangegeven in het thematisch ambtsbericht over minderheden in Pakistan. In veel gevallen laten de autoriteiten (politie/rechtbank) na om religieuze minderheden te beschermen tegen religieus geweld.
Zijn er acties ondernomen of voorgenomen om Pakistan te wijzen op de verantwoordelijkheid om minderheden effectief te beschermen?
Nederland wijst in bilateraal en multilateraal verband op de verantwoordelijkheid van de Pakistaanse autoriteiten om minderheden te beschermen en op het feit dat de blasfemiewetgeving op gespannen voet staat met internationale mensenrechtenverdragen. Onlangs nog is vanuit de EU tijdens het bezoek van EUSR voor Mensenrechten Lambrinidis (26–29 oktober) opgeroepen het moratorium op de doodstraf niet op te heffen, nationale mensenrechteninstituties te versterken en mensenrechtenverplichtingen na te leven.
Naar aanleiding van de situatie zoals beschreven in het artikel «meute lyncht Pakistaanse Christenen», wordt nu binnen de EU gekeken naar verdere mogelijkheden om bij de Pakistaanse autoriteiten deze problematiek aan de orde te stellen. Ook heeft NL reeds samen met een aantal gelijkgezinde landen (niet alleen EU listaten) een gesprek bij de Pakistaanse autoriteiten aangevraagd om de situatie rondom de vrijheid van godsdienst te bespreken.
Wanneer komt het nieuwe thematische ambtsbericht voor Pakistaanse minderheden uit? Bent u bereid om in afwachting daarvan Pakistaanse christenen aan te merken als risicogroep zoals u voorheen ook voor Pakistaanse Ahmadi’s hebt gedaan? Zo nee, waarom niet?
Op 20 november jl. is het thematisch ambtsbericht voor Pakistaanse minderheden gepubliceerd. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal bezien of de informatie in het thematisch ambtsbericht aanleiding geeft tot aanpassingen in het huidige asielbeleid voor Pakistaanse christenen en, indien dit het geval is, uw Kamer daarover informeren.
Vragen van het lid Van Bommel (SP) aan de minister van Buitenlandse Zaken over een bufferzone aan de Egyptische grens met Gaza |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Army Blows up Houses, Egyptians Evacuate Near Gaza»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Egypte is begonnen met het aanbrengen van een bufferzone aan de grens met Gaza en dat hiervoor 800 huizen worden verwoest en 10.000 burgers gedwongen worden te verhuizen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja. Het zou gaan om 1.156 huishoudens. Egypte besloot op 17 november jl. de geplande bufferzone van 500 meter breed uit te zullen breiden tot een zone van 1 kilometer breed.
Is het waar dat de getroffen burgers in het gebied compensatie is beloofd? Geldt deze compensatie voor alle getroffen burgers? Is er reeds compensatie uitbetaald? Bent u bereid bij uw Egyptische collega’s erop aan te dringen dat getroffenen worden gecompenseerd?
De Egyptische autoriteiten hebben bevestigd dat aan de bewoners van het betreffende gebied compensatie wordt uitgekeerd. Nederland acht compensatie belangrijk gezien het feit dat het ontwikkelingsperspectief van de betreffende regio al jarenlang zeer gering is en anti-terrorismemaatregelen geen voedingsbodem mogen vormen voor nieuw terrorisme.
Welke gevolgen heeft deze bufferzone voor de toegang van de bevolking in Gaza tot Egypte en voor de mogelijkheden voor handel over de grens?
Sinds de terreuraanslagen van 24 oktober jl. waarbij zeker 31 Egyptische veiligheidstroepen gedood werden door terroristen heeft Egypte de noodtoestand in Noord-Sinaï afgekondigd. De bufferzone heeft geen effect op Gaza, anders dan dat vele voor smokkel en illegaal personenvervoer gebruikte tunnels vernietigd worden. Tegelijkertijd zijn ook de officiële grensovergangen met Gaza gesloten, hetgeen vooral voor personenverkeer en humanitaire goederen belemmerend is. Handel van reguliere goederen vond voordien ook niet via deze grensposten plaats.
Deelt u de opvatting dat het belangrijk is dat de grens niet gesloten wordt voor Palestijnse burgers? Bent u bereid hier aandacht voor te vragen bij uw Egyptische collega’s?
Het kabinet is van mening dat antiterreurmaatregelen in de Sinaï niet ten koste mogen gaan van de burgerbevolking in Gaza. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen hieromtrent reeds overgebracht aan de Egyptische ambassadeur in Nederland.
De enorme steun van Turkse jongeren voor jihadistisch geweld tegen niet-moslims |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Asscher noemt opvatting Turkse jongeren verontrustend»?1
Ja.
Erkent u dat er een relatie bestaat tussen de islamitische achtergrond van de genoemde Turkse jongeren en de steun van deze groep voor jihadistisch geweld?
De relatie die naar aanleiding van de peiling door u wordt verondersteld wordt door veel Turkse jongeren niet onderschreven. Inmiddels heb ik veel Turks Nederlandse jongeren gesproken. Uit die gesprekken bleek mij niet dat er een relatie bestaat tussen de islamitische achtergrond van de jongeren en de steun van deze groep voor jihadistisch geweld.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen nu blijkt dat meer dan vier op de vijf Turkse jongeren zich lijkt te keren tegen onze Westerse vrijheid en tolerantie?
De uitkomst van deze peiling mag niet leiden tot een verharding in onze samenleving. Echter, we kunnen en mogen het ook niet accepteren dat onze Turks Nederlandse jongeren zich tegen de Nederlandse samenleving keren. Ik wil met de Turks Nederlandse gemeenschap afspreken hoe we ervoor gaan zorgen dat de Turks Nederlandse jongeren zich meer op onze samenleving en haar kernwaarden gaan richten. Het gesprek hierover moet gevoerd worden op het niveau van de huiskamers. Ouders, scholen, moskeeën en buurthuizen spelen een cruciale rol om de binding van Turks Nederlandse jongeren met de Nederlandse samenleving te versterken.
Tevens ben ik al in gesprek met Turkse organisaties. Reacties van het IOT en CMO stemmen mij hoopvol als het gaat om een gezamenlijke aanpak voor het vervolg.
Hoe duidt u de uitlatingen van wijlen professor Fortuyn, dat er in Nederland een «vijfde colonne aanwezig is van mensen die het land naar de verdoemenis willen helpen»?
De veronderstelling dat er een «vijfde colonne» zou bestaan in Nederland deel ik nadrukkelijk niet.
Begrijpt u dat het noodzakelijk is om veel meer te investeren in onze veiligheidsdiensten, om de islamitische terreurdreiging het hoofd te bieden? Zo ja, wanneer zien we de ernst van het kabinet terug in fors extra geld voor onze staatsveiligheid?
Het kabinet heeft besloten tot een structurele toevoeging van € 25 miljoen euro aan het budget van de AIVD.
Begrijpt u dat velen in Nederland geschrokken zijn van uw naïeve houding aangaande de islamitische steun in ons land voor jihadistisch geweld?
Met de 38 maatregelen in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme zet het kabinet hard in op de bestrijding en verzwakking van de jihadistische beweging in Nederland en tegengaan van radicalisering. Zoals te lezen in de voortgangsrapportage die 12 november 2014 (Kamerstuk 32 824, nr. 78) naar de Tweede Kamer is gestuurd worden er de nodige maatregelen – zowel vanuit VenJ als vanuit SZW – genomen. Zo is SZW o.a. bezig met de oprichting van een expertcentrum, wordt ondersteuning geboden aan onderwijs, professionals en gemeenten voor het opzetten of uitbouwen van een gedegen preventieve aanpak, zijn er ondersteunende projecten gestart voor de opbouw van effectieve (sleutelfiguren-)netwerken en worden lokale initiatieven gestimuleerd om tegengeluid te bieden tegen jihadistische propaganda.
Problemen met ontvangst van Omroep Zeeland via Digitenne |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de slechte ontvangst van Omroep Zeeland via de antenne van Digitenne?
Ik heb het bericht hierover via www.totaaltv.nl gelezen.
Wat gaat u doen om het technische probleem, waarbij alleen midden-Zeeland goed bereik heeft via één etherzender, te verbeteren?1
Voor de beantwoording van de gestelde vragen heb ik onder meer informatie ingewonnen bij het Ministerie van Economische Zaken. Voor een goed begrip geef ik een korte schets van de huidige situatie zoals die mij bekend is.
Via het netwerk van Digitenne kunnen onder meer de publieke zenders NPO 1, NPO 2, NPO 3 en één regionale publieke omroep worden ontvangen zonder andere kosten dan de kosten die voor de ontvangstapparatuur verschuldigd zijn. Wanneer iemand het Digitenne-aanbod inclusief de commerciële zenders wenst te ontvangen, is abonnementsgeld verschuldigd. De publieke zenders vallen onder de verantwoordelijkheid van NPO als publieke vergunninghouder voor DVB-T.
In het verleden heeft Agentschap Telecom, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, getoetst in hoeverre de NPO voldoet aan de vergunningsvoorwaarde om overal in Nederland minimaal dakontvangst te realiseren. Volgens Agentschap Telecom voldoet de publieke omroep ook in Zeeland aan deze eis. Dit betekent volgens Agentschap Telecom overigens niet dat overal en altijd 100 procent dekking is gegarandeerd. Dit is bij geen enkele ethertoepassing te garanderen.
Het signaal van Digitenne kan dan volgens Agentschap Telecom in heel Zeeland worden ontvangen, mits men beschikt over de juiste ontvangstapparatuur waaronder in voorkomende gevallen de juiste dakantenne. Nu NPO als vergunninghouder voldoet aan de gestelde vergunningsvoorwaarden, is het aan Digitenne en NPO zelf om, als zij daartoe aanleiding zien en als dat frequentie- en vergunningstechnisch mogelijk is, verbetering na te streven. Er is daarom geen reden om hierop in te grijpen.
Hoeveel procent van de inwoners uit Zeeland kan Omroep Zeeland niet ontvangen?
Volgens Agentschap Telecom is deze vraag niet zondermeer te beantwoorden. Indien ontvangst van Omroep Zeeland via het Digitenne netwerk op bepaalde locaties niet lukt, is dat zeer afhankelijk van de lokale omstandigheden. Om hoeveel gevallen dit concreet gaat is mij niet bekend.
Bestaan er alternatieven naast Digitenne om Omroep Zeeland in Zeeland te kunnen ontvangen? Zijn deze alternatieven toereikend?
Aangezien Omroep Zeeland zelf heeft besloten zijn uitzendingen via de satelliet met ingang van 2 december 2014 uit kostenoverwegingen te staken, is de satelliet daardoor niet langer een goed alternatief naast Digitenne. Omroep Zeeland kan wel via de kabel, DSL, glasvezel of via streaming internet worden bekeken en mogelijk in 2015 ook via 4G/LTE. Ieder alternatief heeft zijn eigen voor- en nadelen, waarbij het onder meer gaat om beschikbaarheid, internetsnelheid, kosten voor Omroep Zeeland en kosten voor de consument. Het is aan Omroep Zeeland om af te wegen of deze alternatieven toereikend zijn.
Deelt u de mening dat slechte ontvangst van de regionale omroep niet strookt met de inzet van dit kabinet waar het belang van de regionale omroep juist wordt benadrukt?2
Zoals ik hiervoor heb geschreven voldoet de uitzending van Omroep Zeeland via Digitenne aan de vergunningsvoorwaarden. Dit strookt met de inzet van het kabinet.
Welke oplossing stelt u voor om er zeker van te zijn dat Omroep Zeeland in heel Zeeland kan worden ontvangen en bekeken?
Zie mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Het bericht dat Oeganda nieuwe anti-homowetgeving voorbereidt |
|
Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Uganda planning new anti-gay law despite opposition»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het zeer onwenselijk is dat de Oegandese regering toch een nieuwe, nog striktere anti-homowetgeving wil gaan introduceren die «onnatuurlijk» gedrag wil verbieden en bestraffen?
Het is nog niet duidelijk wie het uitgelekte concept van de nieuwe anti-homowetgeving heeft gemaakt, en of deze is ontwikkeld door de regeringspartij NRM of individuele parlementariërs. Daarom is het nog onbekend of het wetsvoorstel wel wordt ingediend. Wel deelt het kabinet de opvatting dat het zeer onwenselijk zou zijn als een dergelijk wetsvoorstel zou worden aangenomen. Iedere ontkenning of inperking van gelijke rechten voor LHBT’s gaat in tegen internationaal vastgelegde en ook door Uganda onderschreven mensenrechten. Dergelijke wetgeving zou ook strijdig zijn met Resolutie 275 van de Afrikaanse Commissie voor de Rechten van Mensen en Volkeren (ACHPR) van mei van dit jaar. Deze resolutie roept alle ondertekenaars van het Afrikaans Handvest voor de Rechten van Mensen en Volkeren (waaronder Uganda) op een eind te maken aan geweld en mensenrechtenschendingen op grond van seksuele oriëntatie en genderidentiteit en met wetgeving te komen om die vormen van
geweld en mensenrechtenschendingen strafbaar te maken.
Deelt u de opvatting dat moet worden voorkomen dat een eventueel verbod op de «promotie» en «financiering» van «onnatuurlijke» daden een bedreiging vormt voor de waakhond organisaties en activisten die strijden voor Lesbische, Homo-, Biseksuele en Transgender (LHBT)-rechten? Welke stappen bent u voornemens te gaan zetten om dit te voorkomen?
Ja. Op dit moment zet Nederland via de ambassade in Kampala met de internationale donorgemeenschap alle diplomatieke kanalen in om de Ugandese regering te wijzen op de verstrekkende gevolgen die dit voorstel zou kunnen hebben. Deze kunnen verder reiken dan de LHBT gemeenschap. Ook personen en organisaties die werkzaam zijn op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) alsmede HIV/Aids kunnen het risico lopen gecriminaliseerd te worden volgens het uitgelekte concept voorstel.
Bent u bereid via bilaterale en multilaterale kanalen uw afkeur van eventuele nieuwe anti-homowetgeving te uiten bij de Oegandese regering? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Omdat de status van het voorstel onduidelijk is, acht het kabinet de in antwoord op vraag 3 geschetste inzet op dit moment het meest effectief. Het is belangrijk in gesprek te treden met alle betrokken partijen in Uganda en te onderstrepen dat een nieuw wetsvoorstel dat homoseksualiteit en «promotie» daarvan criminaliseert niet alleen principieel onjuist zou zijn, maar ook belangrijke negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor grote delen van de bevolking. Niet alleen de rol van mensenrechtenactivisten, maar ook buitenlandse steun op het gebied van HIV/Aids en SRGR zal onder druk komen te staan en daarmee essentiële dienstverlening voor grote groepen van de Ugandese bevolking. De multilaterale kanalen zullen in dit verband een belangrijke rol spelen.
Bent u bereid om, in lijn met de aankondiging van president Obama om sleutelfiguren achter de gewraakte anti-homowetgeving de toegang tot de VS te ontzeggen, de druk op de Oegandese autoriteiten op te voeren door tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken van de EU te pleiten voor het opstellen van een Europese zwarte lijst van officials die betrokken zijn bij het aanmoedigen van schendingen van LHBT-rechten?2
De specifieke toepassing van de aankondiging van president Obama om sleutelfiguren de toegang tot de VS te ontzeggen is het kabinet niet bekend. Het kabinet heeft u eerder aangegeven twijfel te hebben bij de uitvoerbaarheid van een dergelijke maatregel in EU-kader en de effectiviteit ervan. Het is van belang juist ook met de voorstanders van anti-homowetgeving in gesprek te blijven om hen te overtuigen van het feit dat deze ingaat tegen zowel de Ugandese Grondwet als de mede door Uganda onderschreven internationale mensenrechtenverdragen. Daarnaast zet Nederland samen met de lidstaten van de EU, de VS en andere partners in op het versterken van het maatschappelijk middenveld en het ondersteunen van progressieve stemmen die tegengas kunnen geven aan de anti-homobeweging in Uganda.
Welke lokale initiatieven zijn er (extra) gesteund om de belangen en de veiligheid van de LHBT-gemeenschap in Oeganda te waarborgen nadat de steun aan de centrale Oegandese overheid in de justitiële sector opgeschort werd?3
Zoals door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking eerder toegezegd, is Uganda aan de lijst van landen toegevoegd die in aanmerking komen voor financiering uit het Mensenrechtenfonds. De Nederlandse ambassade heeft een financieringsverzoek ontvangen van ongeveer € 900.000 voor een periode van 3 jaar van de mensenrechtenverdedigersorganisatie East and Horn of Africa Human Rights Defenders Project (EHAHRDP). Dit verzoek is positief beoordeeld en de verwachting is dat het project nog voor het einde van dit jaar kan worden opgestart. Daarnaast heeft Nederland een extra bijdrage van € 1,5 miljoen toegewezen aan de Democratic Governance Facility, een mede door Nederland gefinancierd multi-donor fonds. De extra Nederlandse bijdrage wordt ingezet ter versterking en uitbreiding van de programma’s en activiteiten op het gebied van rechtshulp en mensenrechten. Het kabinet verwijst ook graag naar zijn recente brief aan uw Kamer over de andere besteding van de opgeschorte hulp in de justitiële sector in Uganda.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland invulling gegeven heeft aan de toegezegde steun aan het juridisch beroep tegen de oorspronkelijk anti-homowetgeving?4
De Nederlandse ambassade heeft een verzoek om financiële hulp ontvangen voor het juridisch beroep. Het overleg over dit verzoek is uiteindelijk niet afgerond omdat de onverwachts snelle beslissing van het Constitutioneel Hof de verdere procedure overbodig maakte en additionele financiering niet meer nodig was. Mocht in de toekomst een dergelijk beroep weer actueel worden, dan is het kabinet bereid een verzoek om financiële steun opnieuw te overwegen.
De korting op de naheffing van de EU voor het Verenigd Koninkrijk |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Britse Minister verdedigt claim halvering Britse naheffing EU»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het krankzinnig is dat Nederland de volle € 642 miljoen moet betalen, terwijl de Britten 50% korting op hun naheffing claimen? Kunt u uitleggen hoe dat mogelijk is?
Het Verenigd Koninkrijk ontvangt sinds 1984 een specifieke korting op de EU-afdrachten. Deze korting is destijds ingesteld om het verschil tussen de Britse afdrachten aan de EU en ontvangsten van de EU deels te verminderen. De Britse korting wordt gebaseerd op het verschil tussen enerzijds het aandeel van het VK in de BTW-grondslag en anderzijds het aandeel van het VK in de ontvangsten van de EU-uitgaven. Van dit verschil ontvangt het VK 2/3-deel terug. Dit is vastgelegd in het Eigen Middelenbesluit artikel 4 (Raadsbesluit 2007/436/EG).
Vervolgens worden voor de berekening van de korting een aantal correcties toegepast, waaronder voor het feit dat de EU-begroting, anders dan in 1984, in toenemende mate gefinancierd wordt op basis van het BNI in plaats van op basis van de BTW-grondslag. Deze correctie maakt de totale korting die het VK krijgt kleiner. De revisie van het Britse BNI heeft via die correctie invloed op de Britse korting: doordat het Britse BNI relatief sterker is toegenomen dan het EU gemiddelde daalt de correctie en stijgt de korting.
Jaarlijks vindt in mei een herberekening van de Britse korting plaats over de jaren tot en met t-4. De revisie van het Britse BNI zal er toe leiden dat in mei de Britse korting over eerdere jaren naar boven zal worden bijgesteld.
De Britten hebben geen 50% korting op hun naheffing gekregen. De omvang van de Britse korting is sinds het bekend worden van de nieuwe BNI-cijfers ongewijzigd gebleven.
Kunt u uitleggen hoe de systematiek rondom de Britse «rebate» functioneert en waarom Minister Osborne van het Verenigd Koninkrijk denkt 50% korting op de naheffing te kunnen claimen?
Zie antwoord vraag 2.
Als het Verenigd Koninkrijk een rebate krijgt op de naheffing, betekent dit dan dat deze korting wordt omgeslagen op de andere lidstaten? Zo ja, hoeveel moet elke lidstaat extra afdragen vanwege deze korting?
De Britse korting wordt door de andere lidstaten gecompenseerd naar rato van hun BNI met uitzondering van Duitsland, Nederland, Zweden en Oostenrijk. Die landen betalen 25% van hetgeen ze op grond van hun BNI-aandeel extra zouden moeten bijdragen als gevolg van de Britse korting. Dit is vastgelegd in het Eigen Middelenbesluit artikel 5.1.b.(Raadsbesluit 2007/436/EG).
Bent u het er mee eens dat de naheffing aan Nederland van € 642 miljoen zo snel als mogelijk van tafel moet en gaat u deze boodschap in Brussel luid en duidelijk afgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn beantwoording van de Kamervragen over de gevolgen van de macro-economische revisies voor de EU-afdrachten van 3 november 2014, mijn brief van 11 november 2014 met het verslag van de Eurogroep en Ecofin-Raad van 6 en 7 november jongstleden (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1185) alsmede mijn brief aan de Kamer van 11 november 2014 (Informatie aangaande onderbouwing naheffing EU-afdrachten)(Kamerstuk 21 501-07, nr. 1186).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor donderdag 13 november 2014?
Ja.
De gevolgen van het besluitmoratorium voor vluchtelingen uit Irak |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich het afgekondigde besluit- en vertrekmoratorium voor Irak?
Ja.
Heeft het besluitmoratorium mede tot gevolg dat kwetsbare minderheidsgroepen, zoals Yezidi’s, christenen en alleenstaande vrouwen en andere groepen genoemd in paragraaf C7/13.3 en C7/13.4.3 van de Vreemdelingen circulaire 2000 uit Irak anderhalf jaar moeten wachten op een besluit over hun verblijfsstatus? Hoe gaat u om met deze situaties, in het licht van het feit dat zij op individuele gronden doorgaans recht hebben op een verblijfsvergunning?
In de Kamerbrief van 7 oktober 2014 (Kamerstuk 19 637 ,nr. 1900) heb ik toegelicht waarom voor asielaanvragen van Irakezen afkomstig uit de provincies Bagdad, Anbar, Ninewa, Salaheddin, Ta’mim, Diyala en Babil een besluitmoratorium is ingesteld. De situatie in deze delen van Irak is volatiel en onoverzichtelijk. Onder deze omstandigheden is het voor de IND veelal niet mogelijk om bij een asielverzoek te beoordelen of de betrokken asielzoeker het risico loopt op vluchtelingrechtelijke vervolging of een risico zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook is het niet mogelijk op zorgvuldige en op feiten gebaseerde wijze vast te stellen of in deze delen van Irak, voor een bestendige periode, sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de EU-Kwalificatierichtlijn (2011/95). In andere woorden, of de mate van willekeurig geweld in die provincies voor een bestendige periode dusdanig is dat een burger louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige bedreiging van zijn leven. Onder deze omstandigheden is het instellen van een besluitmoratorium een passende beleidsmaatregel. Kern van het besluitmoratorium is dat de wettelijke beslistermijn in individuele asielzaken met maximaal 1 jaar wordt verlengd. Deze verlenging geschiedt in de hoop dat na ommekomst van die periode beter kan worden geoordeeld of een asielvergunning kan worden verleend of niet.
Het instellen van het besluitmoratorium geeft de IND dus de mogelijkheid om beslissingen op asielzaken aan te houden. Hieruit volgt echter geen verplichting voort. In zaken waarin, zonder nader onderzoek en ongeacht de recente ontwikkelingen vanwege de opkomst van IS, duidelijk is dat de betrokken asielzoeker het individuele risico loopt op vervolging of een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM, kan de IND een vergunning verstrekken. Om die reden heb ik de IND gevraagd om zaken van LHBT’s en leden van groepen die in het landenbeleid zijn aangemerkt als een kwetsbare minderheid (waaronder de in uw vraag genoemde Yeziden, christenen en alleenstaande vrouwen) op hun merites te beoordelen.
In zaken van vreemdelingen die geloofwaardig hebben gemaakt dat zij tot een dergelijke groep behoren en hun individuele vrees voldoende hebben onderbouwd, kan door de IND een positieve beslissing worden genomen.
Volledigheidshalve merk ik nog wel op dat de verhoogde asielinstroom kan betekenen dat deze zaken later worden behandeld dan normaal.
Welke gevolgen heeft het besluitmoratorium voor de bovengenoemde groep op het gezinsherenigingsbeleid en voor gezinsleden van vluchtelingen die willen nareizen? Zijn er mogelijkheden c.q. bent u bereid af te wijken van het besluitmoratorium, indien dat schrijnende situaties oplevert?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht dat een asielvergunning kan worden verstrekt aan leden van de in het landenbeleid aangemerkte groepen. Het instellen van het besluitmoratorium heeft voor deze groep dan ook niet noodzakelijkerwijs gevolgen voor het nareisbeleid. Wel kan, als gezegd, meer algemeen de verhoogde instroom betekenis hebben voor de doorlooptijden.
Hoe lang verwacht u dat het besluit- en vertrekmoratorium in werking zal blijven? Welke mogelijkheden heeft de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) om in zaken, waarbij evident vaststaat dat een asielzoeker uit Irak op individuele gronden asielbescherming behoeft (of juist niet), een beslissing te nemen?
Het besluitmoratorium is ingesteld voor de duur van zes maanden. Na afloop van deze termijn zal ik bezien of er aanleiding is het moratorium eenmalig met zes maanden te verlengen.
Voor het tweede deel van deze vraag, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
De misstanden bij de aanleg van de bouw- en infraprojecten voor het WK 2022 in Qatar |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat er, ondanks een aantal verbeteringen, nog steeds veel misstanden zijn bij de aanleg van de bouw- en infraprojecten voor het WK 2022 in Qatar?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onverantwoord en onbegrijpelijk is dat bij de voorbereiding van een groot sportevenement sprake is van moderne slavernij en (zoveel) doden vallen?
Het Kabinet maakt zich onverminderd zorgen over de positie van arbeidsmigranten in Qatar. Nederland heeft hierover regelmatig contact met de Qatarese autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband. Ook wordt in contacten met het in Qatar actieve Nederlands bedrijfsleven gewezen op hun eigen verantwoordelijkheid om te ondernemen op basis van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen.
In 2015 wordt een bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Qatar beoogd waar het onderwerp arbeidsrechten ook besproken zal worden. Van dit bezoek zal verslag worden gedaan aan de Tweede Kamer.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over schendingen van arbeidsrechten bij de bouw van faciliteiten voor het WK 2022 in Qatar?2 Is sindsdien met de Qatarese autoriteiten gesproken over de schending van arbeidsrechten bij de bouw van faciliteiten voor het WK 2020? Zo ja, bent u bereid de Kamer daarvan verslag te doen? Zo nee, kunt u toezeggen dit gesprek snel te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland, direct of via EU-partners, bij de recente Universal Periodic Review bij de VN zorg uitgesproken over de arbeidsomstandigheden in Qatar? Zo ja, kunt u verslag doen van het verloop en de uitkomst van deze discussie?
Ja. Nederland heeft tijdens de UPR Qatar van april 2014 aanbeveling gedaan om de leef- en werkomstandigheden van arbeidsmigranten te verbeteren. Voor een volledig verslag van de UPR Qatar verwijs ik u naar het verslag van de werkgroep op http://www.ohchr.org/EN/HRBodies/UPR/Pages/QASession19.aspx.
Wat is gedaan om deze thematiek op de agenda van relevante organisaties als de Internationale Arbeidsorganisatie ILO te houden, en welke voortgang kunt u melden in de door het kabinet gedane toezegging om met internationale partners op te trekken om de situatie in Qatar te verbeteren?
Nederland onderhoudt actieve contacten met de ILO die een leidende rol speelt op deze thematiek. Ook in EU-verband staat de positie van arbeidsmigranten nadrukkelijk op de agenda. Op 12 november 2014 ondersteunde de EU een verklaring over de positie van arbeidsmigranten in Qatar, waarin Qatar tevens wordt opgeroepen mee te werken aan het ILO-onderzoek. Het rapport wordt in maart 2015 aan de Beheersraad van ILO voorgelegd.
Heeft u ook contact gezocht met de KNVB, die via de FIFA druk kan uitoefenen op het organiserend comité? Zo ja, wat was de uitkomst van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft regelmatig contact met de KNVB, onder andere over de ontwikkelingen in Qatar. Het is aan de KNVB hoe het overleg met de FIFA gevoerd wordt.
Het beschikbaar stellen van noodhulpfondsen voor kleine NGO's |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw interview «NGO’s van groot belang voor noodhulp»?1 2
Ja.
Is het nog steeds uw ambitie om «meer dan voorheen» noodhulpgelden te willen besteden via NGO’s?
Ja, op de wijze en onder de voorwaarden zoals omschreven in mijn brief van 19 september over de inrichting van het Relief Fund.
Deelt u de opvatting dat kleine NGO’s, die beschikken over lokale netwerken en vrijwilligers, bij de bestrijding van ebola in West-Afrika heel effectief kunnen zijn?
Kleine NGO’s met lokale netwerken en vrijwilligers spelen een belangrijke rol omdat zij op «grassroot level» functioneren en snel nieuwe gevallen en problemen in de bestrijding van ebola kunnen signaleren. Deze informatie is van belang om niet alleen de ziekte zelf te bestrijden, maar ook een beeld te krijgen wat er onder de bevolking leeft en de ramp achter de ramp in kaart te brengen. Ook kunnen ze behulpzaam zijn bij het bedienen van concrete hulpvragen in het veld. Daarentegen kennen kleine NGO’s ook nadelen; de hulpacties zijn kleinschalig waardoor er grote risico’s bestaan voor overlappingen en lacunes in de hulp. Ook zijn er niet altijd goede protocollen voor medewerkers en verschilt de kwaliteit van de hulpverlening onderling. De centrale coördinatie door de VN is daarom van groot belang. Overigens werken veel VN-organisaties en grote NGO’s nauw samen met kleinere lokale NGO’s en wordt een deel van het werk via kleine, vaak lokale NGO’s uitgevoerd.
Herkent u zich in de opvatting dat grotere NGO’s bij de bestrijding van ebola minder snel kunnen opereren en gebonden zijn aan protocollen en politieke verhoudingen?3
Nee. De uitbraak van ebola heeft geleid tot een uiterst complexe hulpvraag mede door de omvang van de uitbraak, het besmettingsgevaar en de gebrekkige infrastructuur en medische voorzieningen in de getroffen landen. Een ebola-uitbraak van deze schaal is nog nooit eerder voorgekomen. Dit vraagt om nieuwe, specifieke en tegelijkertijd grootschalige aanpak. De ziekte moet zo snel mogelijk onder controle worden gebracht en hierbij spelen VN-organisaties en grote NGO’s een belangrijke rol, omdat zij centraal de coördinatie op zich kunnen nemen en in staat zijn op korte termijn de hulp zodanig op te schalen dat bestrijding van een ramp als ebola over het gehele gebied mogelijk wordt. Alleen op die manier dan de uitbraak onder controle worden gebracht.
Waarom heeft u een groot deel van de toegezegde noodhulp voor de bestrijding van ebola toegezegd aan de VN en een veel kleiner deel aan NGO’s?
Uitgangspunt bij humanitaire hulp is dat het terecht moet komen bij die slachtoffers die dat het hardst nodig hebben. Om dit te kunnen realiseren dient de hulp zo gecoördineerd mogelijk te worden gegeven. Alleen door goede coördinatie kan worden verzekerd dat de hulp niet versnippert en dat lacunes en overlappingen worden voorkomen. We hebben gekozen voor drie kanalen om hulp te geven: de VN, het Rode Kruis en de grotere NGO’s. Het grootste deel van de huidige Nederlands bijdrage gaat naar het geïntegreerde hulpverzoek van de VN, waarbinnen ook weer lokale «implementing partners» worden ingeschakeld. Daarnaast gaat EUR 1,5 miljoen van de Nederlandse noodhulp naar de NGO Artsen zonder Grenzen die in deze ramp een centrale rol speelt bij het opsporen en behandelen van ebola patiënten.
Bent u bereid meer middelen ter beschikking te stellen aan NGO’s in de strijd tegen ebola en daarbij in het bijzonder te kijken naar kleinere NGO’s met lokale netwerken?
Als Nederlandse hulporganisaties met lokale NGO netwerken in de ebola landen met goede voorstellen komen, dan zal ik daar welwillend naar kijken. Belangrijk daarbij is dat de voorgestelde activiteiten goed aansluiten op de hulpbehoefte en passen binnen een internationaal gecoördineerde aanpak van de ebola crisis.
Welke mogelijkheden ziet u voor kleinere NGO’s, die nog niet beschikken over een Framework Partnership Agreement (FPA) met de Europese Commissie, om snel in aanmerking te komen voor toegang tot het noodhulpfonds?
Zie vraag 8.
Bent u bereid de strikte eis voor NGO’s om te beschikken over een FPA te versoepelen, voor aanvragen, beperkt in omvang, van kleine Nederlandse NGO’s in de strijd tegen ebola?
Het is voor de bestrijding van ebola op dit moment belangrijk alle mogelijkheden tot verbetering van de hulp te benutten. NGO’s kunnen hierin een rol spelen, maar ook zij dienen te voldoen aan kwaliteitseisen. Een Framework Partnership Agreement (FPA) met de Europese Commissie biedt de garantie dat hulporganisaties beschikken over voldoende implementatiecapaciteit, kwaliteit van planning en uitvoering en adequate systemen voor financieel beheer en verantwoording. Dit zijn cruciale voorwaarden voor doelmatige en rechtmatige inzet van overheidsfinanciering.
Om in aanmerking te komen voor financiering uit de begroting voor noodhulp en het Relief Fund moeten NGO’s met ingang van 2015 beschikken over een FPA. Voor het verkrijgen van FPA is met de Tweede Kamer afgesproken dat organisaties de tijd hebben tot 1 mei 2015. Alleen ervaren professionele organisaties komen in aanmerking voor een FPA. Door de samenwerking te beperken tot organisaties met een FPA kan de hulp sneller en effectiever worden verstrekt. Hiermee kunnen de administratieve procedures voor noodhulp tot een minimum worden beperkt terwijl de risico’s niet groter worden. In een humanitaire noodsituatie is dit van grote waarde en daarmee kunnen meer mensenlevens worden gered.
In hoeverre kan in deze crisissituatie voor kleine Nederlandse NGO’s volstaan worden met een geldige COCA (Checklist Organizational Capacity Assessment) of anderszins een check door het ministerie op kwaliteitseisen?
Het kabinet verwacht met de FPA-eis een aanzienlijke beperking van de beheerslast te bereiken. Bovendien voegt het kabinet zich hiermee aan het internationale streven om met een eenduidige methode om op de kwaliteit van NGO’s toe te zien. Steeds meer EU lidstaten hanteren het FPA criterium, hetgeen ook voor de NGO’s tot een vermindering van administratieve druk leidt. Een COCA is hiervoor geen alternatief omdat een dergelijk assessment voor iedere organisatie afzonderlijk moet worden uitgevoerd.
Welke andere mogelijkheden dan het noodhulpfonds zijn er voor kleine NGO’s om in aanmerking te komen voor fondsen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zijn er mogelijkheden via ambassades in West-Afrika? Zo ja, welke?
Beslissingen over humanitaire hulp worden, vanuit het uitgangspunt van het humanitair imperatief, op centraal niveau genomen. Dit betekent dat ambassades geen mandaat hebben om met decentrale fondsen humanitaire hulp te verlenen. Soms is het echter wel mogelijk dat ambassades activiteiten financieren die aan humanitaire hulp gerelateerd zijn. Zo dragen de ambassades in Accra, Dakar en Bamako momenteel bij aan preventie van ebola.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het debat over de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2015?
Ja.
Misbruik van de introducéregeling bij schietsportverenigingen |
|
Nine Kooiman , Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de televisieuitzending van het programma «Undercover in Nederland», waarin naar voren kwam dat er nog steeds schietsportverenigingen zijn die onzorgvuldig omgaan met de aangescherpte regels, waaronder de introducéregeling?1
Hoewel de onregelmatigheden die in de uitzending zijn aangetoond slechts betrekking hadden op een klein aantal schietverenigingen, ben ik hierover toch teleurgesteld. De aanscherping van de regels voor schietverenigingen is immers het gevolg van het tragische schietincident in Alphen aan de Rijn. Men zou daarom verwachten dat álle schietverenigingen zich hiervan serieus bewust zouden zijn.
Welke maatregelen kunnen worden getroffen als schietsportverenigingen zich niet aan de regels houden? Welke van die maatregelen zullen worden getroffen tegen de schietsportverenigingen in genoemde televisieuitzending als deze zich niet aan de regels hebben gehouden?
Als een schietvereniging zich niet aan de regels houdt, kan het certificaat dat de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA) verleent, door de KNSA worden ingetrokken. Voor verenigingen die bij de KNSA aangesloten zijn, geldt dat zij ook nog geroyeerd kunnen worden. Het bestuur van de KNSA heeft mij laten weten dat tegen de verenigingen waar de onregelmatigheden zijn geconstateerd maatregelen zijn genomen. Twee van de drie verenigingen die nog niet gecertificeerd waren, zijn door de KNSA geïnformeerd dat zij niet gecertificeerd zullen worden. Van de vereniging die wel gecertificeerd was, is het certificaat direct door de KNSA ingetrokken.
Als er signalen binnenkomen over onregelmatigheden, zoals via deze uitzending, is dat voor de politie altijd aanleiding om te handhaven. Als blijkt dat aanwezigen bijvoorbeeld met een zwaarder kaliber wapen schieten terwijl zij daar geen vergunning voor hebben, of dat sprake is van alcoholgebruik op de baan, kan de politie het (verenigings-)verlof intrekken. De politie zal per geval bezien welke maatregelen genomen worden tegen schietsportverenigingen die zich niet aan de regels houden.
Is het mogelijk om een schietsportvereniging te sluiten indien deze zich niet aan de regels heeft gehouden? Zo ja, wanneer wordt daartoe overgegaan en kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
De grondslag voor het functioneren van een schietvereniging waar de schietsport wordt beoefend, vervalt op het moment dat de vereniging niet (meer) door de KNSA gecertificeerd is. Het eventuele verenigingsverlof alsmede de individuele verloven van leden worden dan namelijk ingetrokken. Vanaf dat moment kan er op de betreffende schietvereniging niet meer met vuurwapens geschoten worden.
Hoe vaak heeft de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA) de afgelopen twee jaar certificaten van schietsportverenigingen ingetrokken of niet verlengd? Welke redenen lagen daaraan ten grondslag?
De KNSA heeft in de afgelopen twee jaar nog geen certificaten ingetrokken, behoudens de eerdergenoemde certificaten naar aanleiding van de televisie-uitzending. Van verlengen is nog geen sprake; de geldigheidsduur van de voor het eerst verleende certificaten is nog niet verlopen. In circa 10% van de door de KNSA verrichte audits is geen certificaat uitgereikt. Een tweede audit heeft daarna plaatsgevonden of moet thans nog plaatsvinden.
Welke stappen zijn inmiddels genomen met betrekking tot het voorkomen van misbruik van de introducéregeling na het verschijnen van het onderzoeksrapport: «Met scherp schieten: een onderzoek naar een aantal veiligheidsrisico’s met betrekking tot de schietsport»?
Naar aanleiding van genoemd onderzoeksrapport is in de Circulaire wapens en munitie, naast het model introducéregister van de KNSA, onder bijlage C9 een introducéregister opgenomen. Een vastgesteld register is hiermee een standaardonderdeel geworden van de richtlijnen waaraan een schietsportvereniging zich heeft te houden. Iedere introducé moet zich registreren alvorens er geschoten kan en mag worden. Tevens is het bijhouden van dit register een onderdeel van de certificering. De politie bekijkt tijdens de controles van de schietsportverenigingen het juiste gebruik van het voorgeschreven register. Daarbij is van belang dat het voorgeschreven introducéregister daadwerkelijk aanwezig is en compleet is ingevuld. In het register dienen datum, naam, woonplaats, soort legitimatiebewijs, nummer legitimatiebewijs en naam en lidnummer van het lid dat de introducé begeleidt te zijn ingevuld. In de CWM is dit register als verplicht te gebruiken model opgenomen.
Bovendien dienen bij het ter beschikking stellen van verenigings- of privéwapens aan introducés de in paragraaf 2.2.5 van de CWM genoemde voorschriften door de schietvereniging in acht te worden genomen.
Gelet op de beperkte omvang van de problematiek en de reeds ingevoerde maatregelen, is er naar mijn mening geen aanleiding méér kwantitatief toezicht door de politie en controlebezoeken door de KNSA in te zetten om eventueel misbruik van de introducéregeling tegen te gaan.
Wat is er concreet terechtgekomen van de door u in 2013 aangekondigde maatregelen om misbruik van de introducéregeling tegen te gaan? Bent u nog steeds van mening dat de oplossing voor dit misbruik niet in méér (kwantiteit) toezicht en controlebezoeken door de politie en KNSA zit omdat de beperkte aard en omvang van de problematiek hiertoe geen aanleiding biedt?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat het schieten zonder enige screening of Verklaring Omtrent het Gedrag door introducés risico's met zich meebrengt die alleen in theorie aanwezig zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, welke conclusies trekt u daaruit?3
Ja, die mening ben ik nog steeds toegedaan, aangezien het inderdaad een theoretisch risico betreft.
Hoe vaak per jaar worden de schietsportverenigingen gemiddeld gecontroleerd door politie en hoe vaak door de KNSA?
Het toezicht op de schietsportvereniging wordt door de politie primair uitgeoefend op basis van risico-indicatie. Wanneer hier sprake van is, wordt een schietsportvereniging direct bezocht. Daarnaast is de heersende praktijk dat elke vereniging gemiddeld eenmaal per twee jaar wordt bezocht.
De geldigheid van een KNSA-certificaat bedraagt vier jaar. Wanneer er aanwijzingen zijn dat een vereniging niet meer voldoet aan de voorschriften voor certificering, wordt tussentijds gecontroleerd en zo nodig het certificaat ingetrokken.
Op welke manieren wordt er bij deze controles door politie en de KNSA strikter gelet op eventueel misbruik van de introducéregeling? Aan welke voorwaarden is een schietsportvereniging gebonden als het introducés laat schieten?
Zie antwoord vraag 5.
Is er voldoende zicht op de wijze waarop schietsportverenigingen invulling geven aan de introducéregeling?
Ja. De politie en de KNSA houden toezicht op het op de juiste wijze uitvoeren van de introducéregeling. Verenigingen worden hierover ook regelmatig voorgelicht.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de realisatie van een landelijk registratiesysteem voor introducés en recreanten?4
De realisatie van een landelijk registratiesysteem voor introducés en recreanten is afhankelijk van de medewerking van de KNSA. De KNSA heeft mij laten weten in een dergelijk systeem geen toegevoegde waarde te zien. Ook zal het eventuele onregelmatigheden niet voorkomen.
Wat moet er volgens u gebeuren om misstanden te voorkomen zoals getoond in voornoemde televisieuitzending?
Misstanden zijn nooit helemaal te voorkomen. Ik ga er echter van uit dat de maatregelen die de KNSA nu heeft genomen, samen met de controles van de politie, een waarschuwende en preventieve werking hebben.
De berichten “Mantelzorger niet in beeld” en “Mantelzorgers voelen zich soms zwaar belast” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Mantelzorger niet in beeld»1 en «Mantelzorgers voelen zich soms zwaar belast»?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat veel gemeenten mantelzorgers helemaal niet in beeld hebben?
De zorg en ondersteuning die mantelzorgers aan naasten bieden is onmisbaar. Vanwege deze waardevolle bijdrage is het kabinetsbeleid erop gericht dat gemeenten mantelzorgers vroegtijdig in beeld krijgen en indien nodig integraal maatwerk in de ondersteuning aan cliënt en diens mantelzorger bieden.
Daartoe is in de Wmo 2015 de positie van de mantelzorger verstevigd. Voortaan dient de gemeente bij de beoordeling van een melding van een behoefte aan ondersteuning de situatie van de cliënt én die van de mantelzorger integraal te bezien. De gemeente betrekt daarbij wat redelijkerwijs de mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger zijn. Op die manier komt de mantelzorger en diens belastbaarheid eerder in beeld bij gemeenten.
Daarnaast zijn gemeenten op basis van de Wmo 2015 vanaf 1 januari a.s. belast met de jaarlijkse waardering van mantelzorgers. Deze taak zal eraan bijdragen dat gemeenten mantelzorgers in een vroeg stadium in beeld krijgen. In het afgelopen voorjaar hebben het Ministerie van VWS en de VNG – in samenwerking met Mezzo – een informatiekaart «Mantelzorgwaardering» uitgebracht waarin wordt aangegeven hoe gemeenten de toegang tot de waardering voor mantelzorgers gestalte kunnen geven3.
Verder heeft het Ministerie van VWS op 11 november jl. – in samenwerking met de VNG en veldpartijen als Mezzo en NOV – een notitie «Mantelzorgondersteuning is de basis» uitgebracht, met daarin aandachtspunten voor gemeenten bij de vormgeving van de mantelzorgondersteuning. Gemeenten worden onder meer suggesties aangereikt voor hoe ze mantelzorgers in de nieuwe situatie, vanaf 1 januari 2015, goed kunnen bereiken4.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de GGD’en, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waaruit blijkt dat het veelal 50-plussers zijn die mantelzorg verlenen?
Zoals ook blijkt uit het bericht op nu.nl van 10 november jl. betreft het hier een onderzoek uit 2012. Er zijn geen actuele cijfers beschikbaar omtrent de omvang van informele zorg die door 50-plussers wordt verleend. Eind 2015 levert het SCP, naar aanleiding van de motie van het lid Bergkamp c.s. van 11 december 20125, een kwantitatief onderzoek op naar de huidige stand van zaken van informele zorg, waarin wordt meegenomen wat de omvang en de belasting van mantelzorg voor mantelzorgers is.
Uit eerder onderzoek van het SCP volgt dat het aandeel in de bevolking dat mantelzorg geeft, het hoogst is tussen de 45 en 65 jaar6. De oververtegenwoordiging van deze leeftijdscategorie wil niet zeggen dat jongeren of ouderen minder bereid zouden zijn mantelzorg te verlenen. De verklaring hiervoor ligt in het gegeven aan wie de meeste mantelzorg wordt verleend, namelijk ouders en schoonouders, en in het gegeven dat de groep 45–64 jarigen in de bevolking relatief groot is.
Wat is uw reactie op het bericht dat 85-plussers gemiddeld maar liefst 24 uur per week mantelzorg verlenen?
Dat met het stijgen van de leeftijd het gemiddeld aantal mantelzorguren toeneemt wordt volgens het SCP vooral verklaard doordat ouderen meestal mantelzorg verlenen aan hun partner. Het relatief hoge aantal uren mantelzorg dat 85-plussers verlenen, wordt eveneens hierdoor verklaard. De hulp aan partners/huisgenoten in het dagelijkse leven is gemiddeld intensiever dan de hulp aan bijvoorbeeld ouders of vrienden.7
Wat is uw reactie op het onderzoeksresultaat dat met het stijgen van de leeftijd het gemiddeld aantal mantelzorguren toeneemt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het een kwetsbare situatie is wanneer ouderen zoveel mantelzorg verlenen, gezien het feit dat met het stijgen van de leeftijd ook het risico op uitval toeneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kans op overbelasting is relatief groot voor mensen die een partner of kind verzorgen. Dat geldt echter zowel voor ouderen als andere leeftijdscategorieën mantelzorgers die een partner of kind verzorgen. Wel geldt bij ouderen dat zijzelf mogelijk gezondheidsproblemen hebben en daardoor moeite kunnen hebben met het geven van mantelzorg.
Voor het voorkomen van overbelasting is van belang dat de gemeente bij het onderzoek naar een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, wat betreft de mogelijkheden voor mantelzorg, uitgaat van wat redelijkerwijs van de desbetreffende mantelzorger mag worden verwacht. Leeftijd speelt daarbij een rol, maar ook aspecten als de aard van de relatie en de situatie waarin de cliënt en de mantelzorger zich op dat moment bevinden.
Het integraal kijken naar de situatie van de cliënt en de mantelzorger, zoals uitgangspunt in de Wmo 2015, stelt de gemeente in staat de mantelzorger goed toe te rusten zodat deze zijn informele zorgtaken goed kan volhouden. Hierbij is goed respijtbeleid door gemeenten van belang. Het tijdelijk overnemen van de totale zorg ter ontlasting van de mantelzorger, ook bij de oudere mantelzorger, zorgt ervoor dat de mantelzorger even op adem kan komen. Het kan gaan om zorg die buitenshuis of aan huis wordt georganiseerd, zoals dagopvang of begeleiding thuis in de vorm van een thuishulp.
Zoals ik in mijn voortgangsbrief «informele zorg» van 11 november jl.8 heb aangekondigd, laat ik momenteel een onderzoek uitvoeren naar werkbare elementen van goede praktijkvoorbeelden op het terrein van respijtzorg. De verkregen inzichten met betrekking tot hoe gemeenten voor verschillende doelgroepen passende respijtzorg kunnen organiseren, waaronder de oudere cliënt en/of mantelzorger, worden meegenomen in de nieuwe handreiking respijtzorg die VWS en VNG begin 2015 uitbrengen.
Realiseert u zich dat door uitval van de mantelzorger twee mensen de dupe worden, met menselijk leed en hogere zorgkosten tot gevolg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regering realiseert zich dat het vroegtijdig in beeld krijgen van mantelzorgers waarbij overbelasting dreigt, van belang is om overbelasting en eventuele uitval van de mantelzorger te voorkomen.
Naast integraal maatwerk richting cliënt en mantelzorg door gemeenten, is een goed samenspel tussen de informele en de formele zorg hiervoor van wezenlijk belang. Het programma «In voor Mantelzorg», wat door mij wordt gefinancierd met € 4 miljoen van de € 11 miljoen aan extra middelen voor 2014 ten behoeve van de uitvoering van de motie van de leden Van der Staaij c.s.9, richt zich op het verbeteren van de samenwerking tussen beroepskrachten en mantelzorgers. Het programma waaraan 80 zorgaanbieders in de ouderen- en gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg, ziekenhuizen, revalidatiecentra, thuiszorg en crosssectorale eerstelijns samenwerkingsverbanden deelnemen, dient te resulteren in duurzame en voor de mantelzorger merkbare verbeteringen in de ondersteuning. Verder bevat de op 15 september jl. opgeleverde Toekomstagenda Informele Zorg en Ondersteuning waarover ik u eveneens in bovengenoemde voortgangsbrief bericht, tal van acties de die de deelnemers uit de zorg- en welzijnketen de komende periode inzetten om een goed samenspel op de werkvloer te bevorderen. Zo zal ActiZ bevorderen dat haar leden de mantelzorger goed betrekken bij de bespreking van het zorg(leef)plan met de cliënt.
Bent u het ermee eens dat er dringend actie nodig is van gemeenten om alle mantelzorgers in beeld te krijgen en te houden, niet in het minst de oudere mantelzorgers, en waar nodig actief te ondersteunen? Welke acties gaat u hierin ondernemen?
Het kabinet vertrouwt erop dat gemeenten zich bewust zijn van het belang om mantelzorgers goed te ondersteunen. Gemeenten hebben er alle belang bij dat (dreigende) overbelasting vroegtijdig wordt gesignaleerd en wordt voorkomen dan wel bestreden. Dit komt het welbevinden van de cliënt ten goede en mantelzorg voorkomt of beperkt vaak de noodzaak voor de gemeenten om duurdere vormen van ondersteuning in te zetten.
Gemeenten dienen in hun beleidsplan aan te geven op welke wijze mantelzorgers worden ondersteund. Ter uitvoering van het plan dienen gemeenten algemene maatregelen te treffen die mantelzorgers goede ondersteuning bieden opdat zij hun mantelzorgtaken goed kunnen verrichten, zoals het inrichten van een steunpunt voor mantelzorgers en/of het organiseren van lotgenotencontact voor mantelzorgers.
Medio 2014 heeft het kabinet, in het kader van de extra middelen Van der Staaij c.s., 6 miljoen via een decentralisatie-uitkering aan gemeenten overgemaakt. Dit bedrag is bestemd voor gemeenten die, vooruitlopend op het in werking treden van de Wmo 2015, in 2014 al activiteiten inzetten ter verbetering van de ondersteuning van mantelzorgers. Begin volgend jaar organiseer ik samen met de VNG een praktijkdag mantelzorg voor gemeenten waar goede praktijkvoorbeelden zullen worden gepresenteerd, onder andere betreffende de ondersteuning van de oude mantelzorger.
Verder heb ik samen met partijen uit de zorg- en welzijnketen en gemeenten (waaronder Mezzo en ouderenorganisaties als CSO en ANBO) de Toekomstagenda Informele Zorg en Ondersteuning opgesteld. Deze agenda bevat tal van actiepunten die de deelnemers de komende periode gaan uitvoeren en die er onder meer toe strekken een goede ondersteuning van mantelzorgers op gemeentelijk niveau te bevorderen. Zo zal GGZ Nederland samen met Mezzo en de VNG werken aan een beter ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers van GGZ-patiënten. Ook zijn goede praktijkvoorbeelden in beeld gebracht, zoals het sociaal wijkteam in de Hoogeveense wijk De Weide dat actief kwetsbare ouderen bezoekt, samen met hen mogelijkheden en ondersteuningsbehoeften inventariseert en indien nodig zorgt voor ondersteuning op maat. Het komende jaar zal ik het proces rondom de toekomstagenda blijven faciliteren door partijen periodiek bij elkaar te laten komen om zowel de agendapunten als de onderlinge samenwerking waar nodig te actualiseren.
Bent u zich ervan bewust dat het grotere beroep dat op mantelzorgers wordt gedaan door het snijden in het budget voor zorg en ondersteuning een groot risico met zich meebrengt op overbelasting, met alle maatschappelijke gevolgen van dien?
Door maatwerk van de gemeente kan na invoering van de Wmo 2015 beter worden aangesloten op de behoeften van de cliënt en diens mantelzorger. Het integraal kijken naar een cliënt en zijn netwerk stelt gemeenten in staat om de mantelzorger die dit echt nodig heeft, op maat toe te rusten. Gemeenten kunnen op basis van de Wmo 2015 zorg- en ondersteuningsbehoeften passender oplossen dan in de huidige situatie, dichterbij en meer samen met de burger en zijn omgeving. Hierdoor zullen gemeenten respijtzorg effectiever en efficiënter kunnen organiseren.
Overigens zullen gemeenten vanaf 2015 structureel 11 miljoen extra middelen voor de ondersteuning van mantelzorgers onvangen. Ik verwacht met deze en de bestaande middelen gemeenten in staat te stellen mantelzorgers waar nodig op maat te ondersteunen.
Het rapport Web en Winkel |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport Web & Winkel dat Detailhandel Nederland op 6 november jl. heeft gepubliceerd?
Ja.
Bent u bereid om samen met provincies en gemeenten een afwegingskader op te stellen waarmee gemeenten en provincies kunnen beoordelen of winkelgebieden al dan niet toekomstbestendig zijn?
Op dit moment werk ik met marktpartijen, waaronder Detailhandel NL, Thuiswinkel.org, aan de Retailagenda. Als hiervoor voldoende draagvlak bestaat bij de betrokken partijen, waaronder nadrukkelijk ook gemeenten en provincies, zal worden bezien hoe tot een dergelijk afwegingskader te komen.
Welke kansen ziet u ten aanzien van de beleveniseconomie en op welke manier gaat u hier in de Retailagenda op in?
Wanneer we kijken naar de toekomst van de retail, dan is het evident dat deze sector niet op zichzelf staat, maar verbonden is met allerlei andere thema’s, zoals de vraag van consumenten en burgers naar vitale en aantrekkelijke binnensteden. Vanuit de Retailagenda werk ik samen met tal van partijen vanuit zowel de markt als overheden, om te bezien op welke wijze we ruimte kunnen creëren voor nieuwe concepten en kansrijke initiatieven. Hierover maken we afspraken om in 2015 mee aan de slag te gaan. In het eerste kwartaal van 2015 kan ik u hierover nader informeren.
Is het waar dat mobiele pinautomaten regelmatig niet functioneren doordat er in landelijke gebieden geen netwerkdekking is? Zo ja, kunt u aangeven hoe groot het probleem is?
Het is mij niet bekend dat mobiele pinautomaten niet zouden functioneren doordat er in landelijke gebieden niet voldoende netwerkdekking zou zijn. Uit cijfers van de Europese Commissie uit januari 20141 blijkt dat Nederland internationaal gezien juist een hoge netwerkdekking kent, namelijk een dekking van 99%. Toch kunnen er plaatsen zijn waar geen mobiele dekking is. Een 100% mobiel dekkend netwerk is alleen technisch al niet realiseerbaar. Er zullen altijd plaatsen zijn waar geen mobiel bereik is zoals in parkeerkelders en in bosrijk gebied. In de grensregio’s speelt bovendien dat er afspraken zijn gemaakt met buurlanden over de maximale sterktes van de signalen van de netwerken. Dit is noodzakelijk om verstoringen van elkaars netwerk te voorkomen.
De effecten van het gebruik van landbouwgif op drinkwaterwinning |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van de conclusie die in het Alterra-rapport 2542 «Ecologische gevolgen van bollenteelt op de Veluwe» getrokken wordt dat, vanwege het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, de teelt van bollen, waaronder lelies, significante schadelijke gevolgen kan hebben voor natte delen van Natura2000-gebieden?1
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt individuele middelen in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen aan de hand van internationaal vigerende toetsingskaders op tal van aspecten. Eén van deze aspecten is het effect op niet-doelwit organismen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar risico’s voor deze organismen binnen het toepassingsgebied, maar ook naar risico’s voor deze organismen buiten het toepassingsgebied. Dit kunnen bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden zijn. Voor het bepalen van deze risico’s wordt uitgegaan van een «realistic worst case» scenario en het beschermen van kwetsbare soorten («vulnerable focal species»). De keuze van de kwetsbare soort is afhankelijk van het specifieke beschermdoel.
Het Ctgb kijkt tijdens de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen nog niet naar de effecten van de toepassing van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Om te voorkomen dat dit tot een onderschatting van het daadwerkelijke milieurisico zou kunnen leiden, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge.
De beoordeling leidt alleen tot een toelating van individuele middelen als er geen onacceptabele risico’s zijn voor niet-doelwit organismen. Bij goed landbouwkundig gebruik zijn de risico’s van individuele middelen voor niet-doelwit organismen daarmee aanvaardbaar.
Deelt u de volgende conclusie van de onderzoekers: «de potentiele effecten voor waterleven, bodemleven, vogels en door uitspoeling naar het grondwater, afgemeten aan het bestrijdingsmiddelengebruik op een gemiddeld Nederlands bloembollenperceel in 2008 zijn allen groter dan de potentiële effecten op een zelfde perceel met aardappels, granen of maïs»?
De hoeveelheid actieve stof die per hectare wordt toegediend is in principe niet relevant. Relevant is de daadwerkelijke blootstelling van de kwetsbare organismen aan gewasbeschermingsmiddelen, omdat er zonder blootstelling géén effect is. Blootstelling en effect neemt het Ctgb mee in zijn risicobeoordeling (zie het antwoord op vraag 1).
Deelt u de mening dat deze conclusie ook gevolgen zou moeten hebben voor de teelt van bollen en andere gif-intensieve gewassen in en rond drinkwaterwinningsgebieden? Zo ja, welke consequenties verbindt u aan dit rapport? Zo nee, welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u hiervoor?
De onderzoekers van Alterra concluderen dat door het hogere gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op bollenpercelen de kans op negatieve effecten op de natuurwaarden op de Veluwe waarschijnlijk groter is dan bij aardappels, granen of maïs. Ook concluderen de onderzoekers dat in deze studie niet is vastgesteld hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is.
Bij de toelatingsaanvragen worden ook effecten op drinkwaterwingebieden beoordeeld. Mocht daaruit blijken dat voor de toelating in of bij deze gebieden gebruiksbeperkingen nodig zijn, dan worden deze opgenomen in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift van het betreffende middel.
Omdat de studie van Alterra niet aangeeft hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is en omdat bij de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen de risico’s voor drinkwaterwingebieden worden beoordeeld, hebben de conclusies uit het Alterrarapport geen gevolgen voor de bollenteelt in en rond drinkwaterwingebieden.
Deelt u de mening dat de vaststelling van de onderzoekers, dat het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen nadelige gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelen van Natura2000 gebieden, naar alle waarschijnlijkheid ook opgaat voor de doelen van de Kaderrichtlijn Water? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke gegevens baseert u zich? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is beschreven, is niet vastgesteld hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is. Daarnaast geldt ook voor oppervlaktewater dat de risico’s daarvoor bij de toelating worden beoordeeld. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal daarom geen nadelige gevolgen hebben voor de doelen van de Kaderrichtlijn Water.
Bent u bereid om deze vragen voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Water op 17 november 2014 te beantwoorden?
Helaas was het niet mogelijk om de vragen te beantwoorden in dit korte tijdbestek, vanwege de relatie met de door u aan mijn collega van EZ gestelde vragen.
Het bericht 'Matchfixing stopt niet bij de grens' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de inhoud van het artikel «Matchfixing stopt niet in Nederland»? Wat is uw huidige inzet als het gaat om bestrijding van matchfixing, fraude en witwasserij binnen en rond de sport?1 Kunt u een stand van zaken geven?
Op 2 juni 2014 heb ik u, samen met de Minister van Veiligheid en Justitie, geïnformeerd2 over de maatregelen die we samen met alle relevante partners treffen om matchfixing te bestrijden. Dit betreft zowel (inter)nationale samenwerking, de inrichting van een nationaal platform matchfixing en de inrichting van het strategisch beraad matchfixing. Verder zijn aanvullende preventieve maatregelen getroffen in de sport en worden op het terrein van kansspelen maatregelen ter bestrijding van matchfixing opgenomen in de nieuwe Wet op de kansspelen. Deze maatregelen worden thans geïmplementeerd.
Wat is uw opvatting over het feit dat de World Anti-Doping Agency heeft geconcludeerd dat de sport al in criminele handen is en wat leert dat u over de actuele situatie binnen de Nederlandse sport?
Zoals vermeld in mijn antwoord op eerdere Kamervragen van de leden Bruins Slot en Oskam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 647) is de conclusie een persoonlijke opvatting van de director general van WADA waarbij niet helder is op grond waarvan hij deze conclusie heeft getrokken. Ik wil hierover dan ook niet speculeren.
Waarom is er voor gekozen om het wetenschappelijk onderzoek naar matchfixing alleen op internet te publiceren, en niet via een presentatie in aanwezigheid van alle betrokken partijen?
Partijen uit de sport, kansspelen, politie en Openbaar Ministerie zijn betrokken geweest bij het wetenschappelijk onderzoek naar matchfixing. Kort voor de publicatie zijn de uitkomsten van het onderzoek gepresenteerd aan alle betrokken stakeholders.
Is er wel of geen sprake geweest van gokgerelateerde matchfixing binnen de Nederlandse sport, en hoe verhoudt zich dit tot de Bochum-tape, waarvan de inhoud bekend is bij het Openbaar Ministerie in Amsterdam en Rotterdam?
Zoals ik meerdere keren heb aangegeven richting uw Kamer, onder meer bij mijn brief aan uw Kamer van 21 mei 20133, kan het Openbaar Ministerie (OM) geen mededelingen doen over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing en vervolging, en de privacy belangen van betrokkenen, liggen hieraan ten grondslag.
Waarom is het convenant inzake matchfixing nog steeds niet gereed? Kunt u een stand van zaken naar de Kamer sturen over de voortgang van de werkzaamheden van het nationaal platform matchfixing?
Het nationaal platform matchfixing is inmiddels twee maal bijeengekomen. Uit deze eerste bijeenkomsten komt het beeld naar voren dat de deelnemers zo concreet mogelijk over signalen willen kunnen spreken. Om de informatiedeling binnen het platform goed te laten functioneren, zal een convenant worden opgesteld, waaraan alle partijen bijdragen. Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de wettelijke en praktische mogelijkheden om informatie te delen binnen het platform. Momenteel wordt door het platform gewerkt aan het opstellen van een convenant voor het nationaal platform matchfixing. Dit is een gecompliceerd traject waarbij onder meer inzichtelijk moet worden welke privacy aspecten gepaard gaan met het delen van informatie tussen verschillende private en publieke partijen en hoe het delen van informatie zo efficiënt mogelijk kan geschieden met inachtneming van de privacy. Eind januari zullen de deelnemers opnieuw in overleg gaan over het convenant.
Tot een convenant tot stand is gekomen zal het platform worden benut om te stimuleren dat al zo veel mogelijk informatie wordt gedeeld waar dat wettelijk en praktisch gezien al mogelijk is zonder een convenant.
Bent u bereid met de KNVB in overleg te treden over het bewerkstelligen van good governance binnen het voetbal en overige sporten in Nederland?
Ik ben in overleg met NOC*NSF en de KNVB over goed bestuur in de sport. Ook ondersteun ik de sport in het verbeteren van de integriteit in de sport ondermeer door inrichting van het vertrouwensloket in de sport en de ontwikkeling van preventieve en educatieve maatregelen op brede terrein van integriteit.
De vervolging van een Nederlandse coffeeshopeigenaar in Thailand |
|
Magda Berndsen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Tilburgse drugssmokkelaar Johan van L. (35) in Thailand opgepakt»1, «Nederlandse «drugssmokkelaar» in Thaise cel»2 en «Nederlander al weken in Thaise cel na verzoek OM»?3 Klopt deze berichtgeving?
Ik heb kennisgenomen van deze berichten. De daarin genoemde persoon is in Thailand aangehouden op grond van een Thais strafrechtelijk onderzoek. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het bericht dat de Nederlander is aangehouden nadat de Thaise justitiële autoriteiten door het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) zijn geïnformeerd over een groot strafrechtelijk onderzoek naar coffeeshops in Noord-Brabant? Zo ja, waarover heeft het OM de Thaise autoriteiten precies geïnformeerd en met welk doel?
In Nederland loopt sinds 2011 een strafrechtelijk onderzoek naar vier coffeeshops in Noord-Brabant. Eén van de hoofdverdachten in dit onderzoek woont sinds 2008 in Thailand. Hij wordt onder meer verdacht van overtreding van de Opiumwet, deelname aan een criminele organisatie en witwassen. In het kader van het onderzoek heeft het Openbaar Ministerie (OM) een rechtshulpverzoek gezonden aan Thailand, omdat er aanwijzingen waren dat in Thailand belangrijk bewijsmateriaal voor de Nederlandse strafzaak aanwezig was, alsmede dat in Thailand veel vermogen van de verdachte aanwezig was. Desgevraagd zijn de Thaise autoriteiten in juli 2014 door de politie nader geïnformeerd over de achtergronden van de zaak die aan het rechtshulpverzoek ten grondslag lag. Het doel van het informeren van de Thaise autoriteiten was dan ook de uitvoering van het rechtshulpverzoek te bevorderen en te bespoedigen met het oog op de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek in Nederland. De Thaise autoriteiten hebben besloten een zelfstandig strafrechtelijk onderzoek te starten tegen de genoemde persoon dat ziet op aspecten waarover het Nederlandse onderzoek zich niet uitstrekt. In het kader van dit Thaise onderzoek is betrokkene aangehouden.
Kunt u toelichten of het vaker voorkomt dat door of namens het OM een buitenlandse autoriteit wordt verzocht een zelfstandige vervolging in te stellen, in verband met feiten die in Nederland onder de achterdeurproblematiek van het gedoogbeleid worden verstaan?
Als een strafzaak een internationale component heeft, bijvoorbeeld omdat de verdachte zich buiten Nederland bevindt, is het gebruikelijk afstemming te zoeken met andere landen. Van geval tot geval wordt beoordeeld of een (rechtshulp)verzoek wordt ingediend en of er informatie kan worden uitgewisseld, dan wel samenwerking met het buitenland nodig en wenselijk is.
Bij de afweging om het buitenland al dan niet te informeren, en bij het bepalen van de inhoud van de eventueel te verstrekken informatie, speelt de stand van zaken in de jurisprudentie, ook met betrekking tot de achterdeurproblematiek, vanzelfsprekend een rol. Voorts wordt daarbij betrokken het beleid zoals dat in Nederland wordt gevoerd. Zoals evenwel blijkt uit het antwoord op vraag 2 gaat het in de onderhavige zaak over meer dan alleen feiten die te relateren zijn aan de zogenoemde achterdeurproblematiek.
Kunt u toelichten of het gebruikelijk is dat door of namens het OM aan een buitenlandse autoriteit informatie wordt verstrekt uit een Nederlands strafrechtelijk onderzoek, in verband met feiten die in het buitenland zwaar bestraft worden maar in Nederland onder de achterdeurproblematiek van het gedoogbeleid vallen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt bij dergelijke verzoeken uitgelegd wat het Nederlandse gedoogbeleid inhoudt en komt daarbij ook de recente stroom van rechterlijke uitspraken aan de orde waarbij rechters te kennen hebben gegeven coffeeshops niet meer voor de aanvoer via de achterdeur te willen bestraffen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat wanneer door het OM aan een buitenlandse autoriteit om de vervolging van een Nederlander wordt verzocht, daarbij voor het OM een bijzondere zorgplicht voor de rechtsgang van de betreffende onderdaan, inclusief de detentieomstandigheden geldt? Zo ja hoe wordt daar invulling aangegeven? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld moet worden dat verhuizing naar een ander land er niet toe moet leiden dat een verdachte zich aan strafvervolging onttrekt. Per geval zal worden bezien in welk land de vervolging uit een oogpunt van goede rechtsbedeling het beste kan plaatsvinden. De nationaliteit van de verdachte kan daarbij een rol spelen, maar is niet altijd doorslaggevend. Indien een rechtshulpverzoek of andersoortige contacten er voorzienbaar toe leiden dat de betrokken persoon in een andere Staat zal worden blootgesteld aan een behandeling die strijdig is met fundamentele rechten zoals onder andere neergelegd in het EVRM, dan kan dat het OM ervan weerhouden om contact te zoeken met een andere Staat, ongeacht de nationaliteit van de verdachte. In dit geval is van deze situatie geen sprake.
Deelt u de opvatting dat een Nederlander bij voorkeur in Nederland berecht dient te worden, zeker waar het feiten betreft die volledig zien op handelen in Nederland, gerelateerd aan de achterdeur van coffeeshops? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze speelt de wijze van opereren van het Thaise Anti-Money Laundering Office onder auspiciën van de huidige militaire junta een rol bij uw beoordeling over het al dan niet verstrekken van informatie over Nederlanders door het OM aan Thailand?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de opvatting dat inkomsten uit coffeeshops waarover in Nederland belasting is betaald, niet aangemerkt kunnen worden als «witgewassen»?
De Brandpunt uitzending “De lange arm van Kagame” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de Brandpunt uitzending «De lange arm van Kagame»?1
Het kabinet betreurt het dat Brandpunt geen hoor en wederhoor heeft toegepast en daardoor niet het feitenrelaas van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken of ambassade Kigali heeft kunnen weergeven.
Kunt u aangeven in hoeverre de uitspraken van de klokkenluider in de uitzending over het manipuleren van rapporten overeenkomen met de werkelijkheid?
De uitspraken van de voormalige vertrouwenspersoon stroken niet met de werkelijkheid. Er is geen sprake van manipulatie van onderzoeksrapporten door de Nederlandse overheid.
De voormalige vertrouwenspersoon heeft eerder dit jaar soortgelijke uitspraken gedaan in een schriftelijk interview. Omdat zijn uitspraken individuele asielzaken betreffen is het kabinet gebonden aan vertrouwelijkheid en kan niet ingaan op concrete details. Wel kan het kabinet u informeren dat de IND het Ministerie van Buitenlandse Zaken indertijd om een schriftelijke zienswijze heeft gevraagd op de uitspraken van de voormalige vertrouwenspersoon. Hierin worden de uitspraken van de voormalige vertrouwenspersoon over manipulatie van zijn onderzoeksrapporten weerlegd. De zienswijze van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is indertijd door de IND verzonden naar de behandelend rechter in de betreffende asielzaak en de gemachtigde van betrokken asielzoeker. Daarbij is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangeboden om de totstandkoming van het betreffende individuele ambtsbericht mondeling toe te lichten aan de rechter. Het kabinet is van mening dat hiermee op correcte wijze en via de geëigende weg inzicht is verstrekt in de gang van zaken.
Bent u bereid een nader onderzoek uit te voeren naar de uitspraken van deze klokkenluider? Kunt u nader toelichten hoe dergelijke individuele ambtsberichten tot stand komen? Hoe wordt de objectiviteit van dergelijke ambtsberichten getoetst?
Daar ziet het kabinet geen aanleiding toe aangezien het Ministerie van Buitenlandse Zaken reeds ten behoeve van de juridische procedure in een individuele asielzaak een toelichting heeft verstrekt op de gang van zaken. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Individuele ambtsberichten (IAB) worden op verzoek van de IND door het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgesteld. In het IAB wordt, voorzover mogelijk, antwoord gegeven op specifieke onderzoeksvragen van de IND in een individuele asielzaak. Aan IAB’s ligt onderzoek in het land van herkomst van de asielzoeker ten grondslag. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een vertrouwenspersoon die op basis van zijn of haar kennis, netwerk en toegang door de ambassade is geworven. Integriteit en zorgvuldigheid zijn belangrijke vereisten voor een vertrouwenspersoon om het onderzoekswerk te kunnen doen, dat vaak in moeilijke en complexe omstandigheden wordt uitgevoerd. Het functioneren van een vertrouwenspersoon wordt geregeld met hem of haar besproken.
Vertrouwenspersonen werken op basis van een werkinstructie met richtlijnen voor het verrichten van onderzoek. Zo worden er eisen gesteld aan te gebruiken bronnen en onderzoeksmethoden en dient de vertrouwenspersoon hierover te rapporteren in zijn verslag. Op deze manier wordt inzichtelijk gemaakt hoe de informatie van de vertrouwenspersoon is verkregen en hoe de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen kan worden beoordeeld. Bij dit onderzoek is het essentieel dat de veiligheid van de asielzoeker, diens familie of de onderzoeker niet in gevaar wordt gebracht en de band met Nederland danwel de asielprocedure niet bekend wordt. De Rwandese autoriteiten zijn op geen enkele wijze betrokken bij of geïnformeerd over deze onderzoeken. Het onderzoek van een vertrouwenspersoon wordt door zowel ambassade als ministerie kritisch getoetst op het gebruik van bronnen, betrouwbaarheid van informatie en onderzoeksmethoden. De IND vergewist zich ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming ervan dat het IAB zorgvuldig tot stand is gekomen, inhoudelijk inzichtelijk is en voldoende wordt onderbouwd door de onderliggende stukken.
In het geval een vreemdeling twijfelt aan de juistheid van het IAB, kan deze in de lopende procedure ook nog aan de rechters vragen om te toetsen of het IAB wordt gedragen door de onderliggende stukken en aan de besluitvorming ten grondslag kan worden gelegd. De rechter kan volledig inzage krijgen in de onderliggende stukken van een IAB.
Kunt u uiteenzetten welke garanties Nederland heeft gekregen van Rwanda dat er eerlijke processen zullen plaatsvinden?
Rwanda is een rechtsstaat in opbouw; het justitiële apparaat is opgebouwd na de totale ineenstorting in 1994. Op basis van de uitspraken van het International Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR) kan worden geconcludeerd dat het Rwandese rechtssysteem inmiddels grotendeels voldoet aan de internationale standaarden. Het ICTR, het Europees Hof voor de rechten van de Mens en een aantal nationale rechtbanken in Europa oordelen dat de Rwandese rechterlijke macht voldoet aan het vereiste van een eerlijk proces. Berechting in Rwanda van een in Nederland of elders verblijvend persoon kan alleen als Rwanda verzoekt om uitlevering. Dit staat los van onderzoek in het kader van artikel 1F Vluchtelingenverdrag dat Nederland eigenstandig uitvoert, waarbij inzake individuele zaken geen contact is tussen IND en Rwandese autoriteiten.
Een nieuw vogelpesttype in Duitsland |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Nieuw vogelpesttype in Duitsland»?1
Ja.
Heeft de uitbraak van H5N8-virus in Duitsland gevolgen voor de Nederlandse pluimveesector? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen? Zo nee, waarom niet?
Het met H5N8 besmette kalkoenenbedrijf in Duitsland is op 6 november jl. geruimd en er is een beschermings- en toezichtsgebied ingesteld conform de Europese regelgeving. Voor lege vrachtwagens, die terugkomen uit Duitsland en waarmee gevogelte of broedeieren zijn vervoerd, is een tweede reiniging en ontsmetting in Nederland ingesteld. Deze verplichte tweede reiniging en ontsmetting is beschreven bij de tijdelijke maatregelen en blijft van kracht tot deze nationale verplichting wordt ingetrokken.
Welke stappen hebt u sinds vorig jaar gezet om de kansen op besmetting met het vogelgriepvirus te verminderen? Tot welke structurele maatregelen hebben deze stappen geleid?
Voor de huidige uitbraak van hoogpathogene vogelgriep kende Nederland de afgelopen jaren met name uitbraken van laagpathogene vogelgriep, die veelal bij buitenuitloopbedrijven plaats vonden. Daarom is er bij het Centraal Veterinair Instituut (CVI), onderdeel van Wageningen-UR, onderzoek uitgezet naar risicofactoren voor vogelgriep, bijvoorbeeld naar de vraag of er bepaalde perioden met een verhoogd risico op vogelgriep te identificeren zijn. Ik zal uw Kamer begin volgend jaar informeren over de resultaten.
Op welke wijze is het bedrijfsleven betrokken bij het opstellen van beleid of maatregelen om de kans op besmetting te verkleinen?
Het beleidsdraaiboek vogelgriep (AI) is in overleg met het bedrijfsleven opgesteld.
Klopt het dat er nader onderzoek is gedaan naar de kans op besmetting bij uitloopkippen? Zijn deze onderzoeken en uitkomsten voor de Kamer beschikbaar? Zo ja, wilt u deze delen met de Kamer? Zo nee, wanneer zijn deze onderzoeken naar verwachting beschikbaar?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn de processen van signalering van vogelgriep en ontsmetting van bedrijven tot exportvrije status voldoende geborgd binnen het Ministerie van Economische Zaken na de opheffing van de productschappen?
De productschapstaken voor dierziektes zijn, waar het een publieke taak betreft, grotendeels overgenomen door het Ministerie van Economische Zaken. Hieronder vallen de taken ten aanzien van vogelgriepmonitoring.
Reiniging en ontsmetting zijn taken van het bedrijfsleven zelf.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg dierziekten en antibioticagebruik op 11 december 2014?
Ja.
Het bericht ‘Pestcultuur onder ambtenaren komt door gouden kooi’ |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pestcultuur onder ambtenaren komt door gouden kooi»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Herkent u het beeld dat in het artikel geschetst wordt dat pesten onder ambtenaren veelvuldig voorkomt? Herkent u ook de genoemde oorzaken, namelijk politieke omgeving, crisis en geringe mobiliteit?
Pesten is een verschijnsel dat helaas voorkomt in zowel de publieke als private sector. Er is mij geen Nederlands onderzoek bekend dat specifiek gericht is op de oorzaken van pesten onder ambtenaren. Meerdere factoren zijn van invloed op het ontstaan van pesten. Uit TNO- onderzoek blijkt dat het in de werksituatie gaat om factoren als; de organisatie van werkprocessen, de stijl van leidinggeven, de organisatiecultuur, de communicatie, de taakverdelingen en structurering van werkprocessen en werkdruk.
Hoe hoog ligt het percentage ambtenaren dat gepest wordt (volgens het onderzoek van CNV en Universiteit Twente)?
In het artikel in Binnenlands Bestuur wordt bericht dat 17% van alle werknemers in Nederland op het werk structureel gepest wordt, maar het genoemde onderzoek van CNV en de Universiteit van Twente geeft geen cijfers specifiek over ambtenaren.
Het onderzoeksinstituut TNO en het CBS voeren sinds 2005 de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) uit, met een representatieve respons van ruim 22.000 tot 24.000 werknemers per jaar. Uit de NEA van 2013 blijkt dat in de overheidssector 5,7% van de werknemers gepest wordt en in de niet-overheidssector 7,5%.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de geciteerde onderzoeker dat baanzekerheid een negatieve invloed op de sfeer heeft? Deelt u de mening dat ambtenaren spreekwoordelijk zijn opgesloten in een gouden kooi (goed betaald, werkzekerheid en uitgesteld loon in vorm pensioen) en dat dit een relatie heeft tot pestgedrag onder ambtenaren?
Uit internationaal onderzoek blijkt dat hoe groter de zekerheid op een baan is, hoe kleiner het risico op ongewenst gedrag. Zoals ik aangaf bij vraag twee, zijn meerdere factoren van invloed op het ontstaan van pesten.
Ik zie het bespreekbaar maken van pesten en het met elkaar vast stellen van gedragsregels als belangrijkste insteek voor individuele overheidsorganisaties om pestgedrag op de werkvloer aan te pakken.
Hoe is het gesteld met de mobiliteit onder ambtenaren, mede in vergelijking tot werknemers in de private sector? Welke maatregelen neemt u om mobiliteit onder ambtenaren te bevorderen?
De interne mobiliteit (functieverandering bij dezelfde werkgever) bij de overheid is relatief hoog in vergelijking met de private sector. Dit is grotendeels te verklaren door de grootte van overheidsorganisaties, waardoor meer interne loopbaanmogelijkheden bestaan. De externe mobiliteit (overstap naar een andere werkgever) is relatief laag.
De primaire verantwoordelijkheid voor personeelsbeleid van ambtenaren ligt bij de individuele werkgevers binnen de overheid. Ik vraag als verantwoordelijk Minister voor het openbaar bestuur wel aandacht voor kwaliteit van personeel en goed werkgeverschap. Onderdeel daarvan is dat de juiste mensen op de juiste plek zitten. Op dit moment is de personeelsmobiliteit binnen het openbaar bestuur nog niet optimaal. Bij zo’n 10% van de werknemers sluit de werksituatie onvoldoende aan bij hun wensen, terwijl zij geen andere baan zoeken. Daarom worden vanuit het Ministerie van BZK richting het openbaar bestuur de volgende activiteiten ondernomen:
Binnen de sector Rijk zijn belemmeringen voor mobiliteit weggenomen doordat de overstap tussen ministeries administratief eenvoudiger is gemaakt en de arbeidsvoorwaarden van de ministeries zoveel mogelijk zijn geharmoniseerd. Daarnaast is door invoer van het Functiegebouw Rijk beter inzichtelijk welke functies vergelijkbaar zijn en wat logische loopbaanstappen zijn. Per ministerie worden allerlei aanvullende initiatieven genomen om de mobiliteit van medewerkers te bevorderen.
Deelt u de mening dat de pestcultuur «top-down» moet worden teruggedrongen, met daarin ook een belangrijke rol voor u? Zo ja, welke maatregelen neemt u om pestgedrag tegen te gaan?
Het is primair aan de werkgevers om zorg te dragen voor de veiligheid en gezondheid van werknemers. Dit geldt ook voor de werkgevers in de publieke sector. In de Arbowet is bepaald dat de werkgever, binnen het algemeen arbeidsomstandighedenbeleid, beleid dient te voeren dat gericht is op het voorkomen, en als dat niet mogelijk is beperking van de psychosociale arbeidsbelasting (waaronder pesten). Als er sprake is van pesten dan is het van belang dat dit besproken wordt in de desbetreffende organisatie. Het is aan werkgevers en werknemers om die maatregelen te kiezen die in hun organisatie effectief zijn. Een top down aanpak ligt hierbij niet in de rede.
Het programma Duurzame Inzetbaarheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zet in op het agenderen van psychosociale arbeidsbelasting bij werkgevers en werknemers en op het stimuleren dat door hen tijdig maatregelen genomen worden. Gelet op de ernst van de problematiek zijn de activiteiten van het programma gericht op pesten een jaar vervroegd (naar 2015).
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel gedane suggestie dat pesters ook financieel gestraft zouden moeten worden, «bijvoorbeeld door een periodiek over te slaan»? Bestaan er gedragsregels – inclusief consequenties van gedrag – en is dit een effectief instrument? Welke maatregelen treft u die direct of indirect effect hebben op de (pest)cultuur onder ambtenaren?
Ambtenaren zijn wettelijk verplicht zich als een goed ambtenaar te gedragen. Doen zij dat niet, dan kunnen zij disciplinair worden gestraft. In de rechtspositieregelingen van de verschillende overheidssectoren (zoals gemeenten, provincies, politie, defensie en Rijk) zijn de disciplinaire straffen opgesomd die aan de ambtenaar kunnen worden opgelegd. De disciplinaire straffen variëren van een schriftelijke berisping tot strafontslag. Ook financiële maatregelen zijn mogelijk. Zo kent het Algemeen Rijksambtenarenreglement de mogelijkheid van een gehele of gedeeltelijke inhouding van salaris tot maximaal een half maandsalaris, de mogelijkheid om het salaris gedurende maximaal twee jaar vast te stellen op een bedrag dat maximaal twee jaarlijkse periodieken lager ligt, het niet toekennen van periodieke salarisverhogingen gedurende maximaal vier jaar en uitsluiting van indeling in een hogere salarisschaal voor een periode van maximaal vier jaar. Afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van de gedragingen van de betreffende ambtenaar en de mate van toerekenbaarheid, kan de individuele overheidswerkgever dus een passende disciplinaire straf opleggen. Deze straf kan al dan niet financieel van aard zijn. Er kan ook een combinatie van straffen worden opgelegd en straffen kunnen voorwaardelijk en onvoorwaardelijk worden opgelegd.
Elke overheidsorganisatie kan zijn eigen specifieke gedragsregels en procedures hebben rondom het functioneren van ambtenaren, naast de regels en procedures die in de betreffende overheidssector gelden. Elke overheidsorganisatie heeft hier ook zijn eigen verantwoordelijkheid in en elke situatie betreffende pesten is anders. Daarom leg ik overheidsorganisaties niet van bovenaf op hoe om te gaan met het (financieel) straffen van pestende ambtenaren, gedragsregels of de pestcultuur.
Wel stimuleer ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid integriteitsbeleid in overheidsorganisaties. De focus op integriteitsbeleid zal in de toekomst onder andere gericht zijn op het verder verankeren van integriteit in de organisatiecultuur en de dagelijkse werkzaamheden. Het versterken van een transparante en veilige cultuur in overheidsorganisaties zal ook bijdragen aan de aanpak van pesten. Een effectieve aanpak van pesten is namelijk niet alleen een kwestie van het aanpakken van de individuele dader, maar van een cultuur in organisaties waar pestgedrag mogelijk is.
De toekomst van het Dokkumer ziekenhuis De Sionsberg |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toekomst De Sionsberg hangt aan zijden draad»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. Inmiddels is sprake van een aanvraag van faillissement van Zorggroep Pasana, waar het ziekenhuis De Sionsberg onderdeel van uit maakt.
Hoe is de stand van zaken met betrekking tot het Dokkumer ziekenhuis? Hoe komt het dat de eerder verwachte opbrengsten van het ziekenhuis zo sterk tegen vallen?
De financiële problemen bij ziekenhuis De Sionsberg, waarover de afgelopen week verschillende berichten in de media verschenen, zijn niet nieuw. Deze financiële problemen zijn ondermeer ontstaan door een jarenlange terugloop van het aantal patiënten, waardoor de omzet van het ziekenhuis ontoereikend is. De afgelopen twee jaar is geïnvesteerd in de herinrichting van de logistieke (zorg-)processen (waaronder de formatie) en de kwaliteit, met als doel het proberen het aantal patiënten dat zich in het ziekenhuis meldt te vergroten. Het bestuur van De Sionsberg geeft aan dat deze aanpassingen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Het ziekenhuis heeft sinds maandag 24 november jl. een opnamestop afgekondigd.
Inmiddels is duidelijk geworden dat de Raad van Toezicht van de Zorggroep Pasana heeft ingestemd met het voorstel van de Raad van Bestuur om faillissement aan te vragen. Dat is echt een stevige teleurstelling voor de mensen die in het ziekenhuis werken en zich met hart en ziel inzetten voor goede zorg. Ik leef met hen en hun families mee. Het is een belangrijke taak voor de regio om deze mensen van werk naar werk te begeleiden. Het is aan de zorgverzekeraars om te zorgen dat de patiënten goede zorg in de regio houden.
Ik vind dit ook heel vervelend voor de inwoners van deze regio in Friesland die gewend waren gebruik te maken van dit ziekenhuis, omdat de situatie voor het verkrijgen van zorg voor hen gaat veranderen.
Op dit moment zijn er geen signalen dat een mogelijk faillissement zal leiden tot een situatie waarin de continuïteit van zorg in de regio in gevaar komt. Daar ziet de NZa ook nauwlettend op toe. Dat laat natuurlijk onverlet dat het voor betrokkenen erg vervelend is en er voor hen een lastige tijd aanbreekt.
Welke toekomst heeft u voor ogen voor ziekenhuiszorg in de regio Noordoost Friesland? Welke inzet verwacht u van andere partijen om ziekenhuiszorg voor deze regio te garanderen? Welke rol voor u zelf staat u daarbij voor ogen?
Zorgverzekeraar De Friesland heeft aangegeven dat voor nieuwe patiënten capaciteit beschikbaar is in omliggende ziekenhuizen, namelijk het Medisch Centrum Leeuwarden en het Nij Smellinghe te Drachten. Huisartsen en ambulancediensten zijn hiervan op de hoogte.
Ik zie geen rol voor mijzelf weggelegd, tenzij de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp en de acute verloskunde binnen 45 minuten in het geding is. Daar is op dit moment geen sprake van. Ik vind het van belang dat er voldoende medisch specialistische zorg in de regio beschikbaar is. Voor wat betreft de acute zorg is reeds in 2011 besloten om te stoppen met de spoedeisende hulp en de acute verloskunde van De Sionsberg. Naar aanleiding van deze sluiting zijn er diverse maatregelen genomen om de acute zorg in de regio binnen 45 minuten te borgen. De zorgverzekeraar is hier verantwoordelijk voor in het kader van de zorgplicht, waar de NZa op toeziet. In het licht van deze besluiten zie ik geen noodzaak tot verdere maatregelen voor de bereikbaarheid van acute ziekenhuiszorg.
Deelt u de mening dat de bereikbaarheid van ziekenhuiszorg in de regio Noordoost Friesland meer aandacht behoeft? Bent u bereid in gesprek te gaan met het ziekenhuis De Sionsberg?
Ik vind het van belang dat er voldoende medisch specialistische zorg in de regio beschikbaar is. De zorgverzekeraar is gezien haar zorgplicht aan zet om voldoende medisch specialistische zorg in de regio in te kopen. De zorgverzekeraar kan via de zorginkoop sturen op de spreiding van zorgvoorzieningen en kan partijen vragen om tot inhoudelijke afstemming te komen.
Indien er een gesprek gewenst is door het bestuur van het ziekenhuis De Sionsberg ben ik daartoe bereid.
Oversteekplaatsen voor otters |
|
Rudmer Heerema (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheid moet otters beschermen»?1
Ja.
Op welke wijze gaat de Nederlandse Staat invulling geven aan de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag d.d. 4 november 2014 inzake de monitoringsplicht van de otterpopulatie en de te nemen maatregelen om verkeersdoden onder migrerende otters te voorkomen (zaaknummer 200.132.309/01)?
Monitoring van de otter is onderdeel van de verplichte monitoring in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze monitoring wordt van jaar tot jaar in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) uitgevoerd door Alterra. EZ gaat in overleg met de provincies en Rijkswaterstaat de verkeersknelpunten, vermeld in het arrest, voor de otter aanpakken.
Kunt u precies aangeven welke verkeersknelpunten zullen worden aangepakt en binnen welke termijn? Is de regering voornemens om zowel de 21 urgente als de 79 potentiële knelpunten aan te pakken? Zo ja, binnen welke termijn en welk afwegingskader wordt hierbij toegepast? Met welke specifieke maatregelen worden de verkeersknelpunten aangepakt? Wat zijn de kosten (graag uitsplitsen naar investering en exploitatie) van iedere specifieke maatregel en ieder verkeersknelpunt?
Het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (Rijkswaterstaat) en de provincies Friesland en Overijssel starten direct met de
zeven meest urgente knelpunten zoals benoemd in het arrest. Voorts komt er nader overleg tussen de provincies en het EZ om de andere 14 urgente knelpunten die in het arrest genoemd staan op te lossen. Dit kan naar verwachting grotendeels in 2016 worden afgerond. Halverwege 2017 moeten, conform het arrest, alle 21 urgente knelpunten zijn opgelost. Over de overige knelpunten zal nader overleg plaatsvinden. Vier van de zeven maatregelen liggen langs rijkswegen.
De kosten van deze door Rijkswaterstaat te realiseren maatregelen bedragen circa € 665.000. Van de overige drie urgente maatregelen, die door de provincies worden uitgevoerd en bekostigd heb ik nog geen beeld. De scope en kosten van de 14 overige (niet urgente) maatregelen moeten nog nader worden vastgesteld.
Hoeveel (extra) oversteekplaatsen moeten er worden gerealiseerd? Wie is er verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van deze zogenaamde oversteekplaatsen, het Ministerie van Economische Zaken, lokale overheden of een andere partij?
In het rapport van Alterra «Infrastructurele knelpunten voor de otter» (nr. 2513), dat in opdracht van EZ is opgesteld, staat per knelpunt aangegeven welke maatregelen mogelijk zijn om een oplossing te bieden voor het voorkomen van slachtoffers van otters in het verkeer. Bij drie knelpunten lijkt het plaatsen van een nieuwe oversteekplaats (faunabuis) een mogelijke oplossing. In de overige gevallen betreffen het andere maatregelen zoals het plaatsen van een geleidend raster. Voor uw vraag over het beheer en onderhoud, verwijs ik u naar mijn brief van 18 december 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 885).
Kunt u aangeven hoeveel otters er nu precies in Nederland zijn? Welk aantal wordt er nagestreefd, hoeveel otters overlijden er jaarlijks en wat zijn hier de oorzaken van? Welke maatregelen zijn en worden er genomen om de doelstellingen met betrekking tot de (nagestreefde) hoeveelheid otters te realiseren? Wat zijn hiervan de jaarlijkse kosten?
De huidige omvang van de otterpopulatie (op basis van de monitoringsronde in de winter van 2013/2014) wordt geschat op 112–125 individuen. Er is geen hard getal te noemen waarop een otterpopulatie een duurzame omvang heeft bereikt. Op basis van literatuur wordt voor middelgrote tot grote zoogdieren vaak een getal genoemd van 500 individuen.
In 2014 zijn er 37 otters dood aangetroffen, waarvan 34 verkeersslachtoffers. Omdat het verkeer de belangrijkste doodsoorzaak van otters is, wordt er momenteel gewerkt aan het oplossen van de belangrijkste verkeersknelpunten. De kosten van deze maatregelen staan in het antwoord op vraag 3. Er zijn geen overige jaarlijkse kosten behalve van monitoring en genetisch onderzoek en onderhoudskosten van de aan te leggen voorzieningen.
Kunt u aangeven of snelheidsbeperkingen nodig zijn op de rijks-, provinciale en gemeentelijke wegen en zo ja, waar, waarom en op welke termijn? Kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt met de snelheden die nu gelden op deze wegen en de doelstellingen die nu gelden voor de verkeersveiligheid?
Snelheidsbeperkende maatregelen zijn mogelijk een oplossing bij het knelpunt N351 Kuinre-Wolvega, Pieter Stuyvesantweg/Spanga. Een otterwissel kruist hier de provinciale weg. De provincie Friesland heeft dit knelpunt inmiddels opgepakt en kijkt momenteel welke oplossingen hier mogelijk en uitvoerbaar zijn.
Welk doel streeft u na met de voorgenomen maatregelen onder vragen 3, 4, 5 en 6? Is dat de instandhouding van het aantal otters? Zo ja, welk aantal wordt dan nagestreefd? Of is het een doelstelling, analoog aan de doelstellingen wat betreft gewonden en doden binnen het verkeersveiligheidsbeleid, van een maximum aantal gewonde en gedode otters als gevolg van het verkeer? Zo ja, welke doelstellingen worden dan binnen welke termijn nagestreefd?
Het doel van de voorgenomen maatregelen betreft het wegnemen van knelpunten voor de otter om zodoende de gestage groei van de otterpopulatie en de verdere verspreiding en migratie naar nieuwe leefgebieden niet in de weg te staan. Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn streeft Nederland, op termijn, naar een goede staat van instandhouding van de otters. Zie ook mijn antwoord op vraag 5. Het oplossen van de belangrijkste verkeersknelpunten heeft prioriteit.
Deelt u de mening dat de investeringen uit het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO) van ruim 500 miljoen euro, in het licht van het bovenstaande niet effectief zijn gebleken? Zo nee, waarom niet? Kan worden aangegeven met cijfers in hoeverre otters gebruikmaken van de reeds voor de otter aangelegde oversteekplaatsen? In hoeverre zijn deze opgenomen in het MJPO? Kan de effectiviteit van dergelijke oversteekplaatsen worden onderbouwd, mede in het in het licht van diverse peperdure oversteekplaatsen die niet of nauwelijks worden gebruikt, zoals de eekhoornbrug in het Haagse bos?
Hiervoor verwijs ik u graag naar de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 7 oktober 2014 (Kamerstuk 29 652, nr. 4), waarin specifiek wordt ingegaan op de effectiviteit en de budgettaire vrije ruimte van het MJPO.
Deelt u de mening dat de voorgenomen maatregelen onder vragen 3, 4, 5 en 6 op dit moment niet uit de begroting van Infrastructuur en Milieu gefinancierd moeten worden, maar uit de begroting van Economische Zaken?
De maatregelen genoemd onder vragen 3, 4, 5 en 6 worden gefinancierd uit de begroting van EZ.
Kunt u aangeven wat de financiële effecten voor de betrokken provincies zijn op het moment dat de decentralisatie van natuur naar de provincies geëffectueerd is? Betekent dit met het huidige wetsvoorstel voor de nieuwe natuurbeschermingswet dat de provincies verantwoordelijk worden voor de financiële gevolgen?
Rijk en provincies hebben in het Bestuursakkoord Natuur (2011) en het Natuurpact (2013) afgesproken dat het Rijk verantwoordelijk is voor de kaders en ambities en provincies verantwoordelijk zijn voor het invullen en uitvoeren van dit beleid, waaronder het soortenbeleid binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland. Ik ben in overleg met provincies om dit nader uit te werken, binnen de financiële afspraken van het Bestuursakkoord en het Natuurpact.
Kunt u per provincie opsommen welke (provinciale) infrastructurele maatregelen geen doorgang meer kunnen vinden als de middelen ingezet moeten worden voor de aanpak van de reeds genoemde knelpunten?
Ik heb geen beeld van de wijze waarop de provincies de begroting aanpassen rond de op te lossen knelpunten. Dit is bovendien een verantwoordelijkheid van de provincies.
In hoeverre gaat deze uitspraak ook gevolgen hebben voor de handelwijze met andere beschermde diersoorten in relatie tot de bestaande en nieuw aan te leggen infrastructuur?
De uitspraak van het Gerechtshof heeft geen verdere gevolgen. Elke wegbeheerder die een nieuwe weg aanlegt of uitbreidt, dient reeds rekening te houden met effecten op beschermde soorten en dient eventueel mitigerende maatregelen te nemen, zoals de aanleg van kleine faunatunnels. Rijkswaterstaat en ProRail voeren verder de momenteel geprogrammeerde maatregelen uit het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO) uit. Gezien het gebiedsgerichte karakter van het MJPO treffen in het verlengde daarvan provincies en gemeenten ook vaak aanvullende maatregelen. Verder hebben Rijk en provincies in het Bestuursakkoord Natuur (2011) en het Natuurpact (2013) afgesproken dat provincies verantwoordelijk zijn voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland en soortenmaatregelen binnen en buiten het netwerk.
Bent u tevens bekend met het bericht «Gerechtshof: staat moet otters helpen bij oversteken», waaruit blijkt dat de overheid verbindingen tussen gebieden met wilde hamsters moet herstellen?2 Hoeveel en welke maatregelen zijn er genomen om deze verbindingen te herstellen? Welke doelstellingen worden hiermee nagestreefd en welke doelstellingen zijn er tot op heden gerealiseerd? Wat hebben deze maatregelen tot op heden gekost, welke financieringsbron is hiervoor gebruikt en wat is de gebleken effectiviteit?
Ja.
Nederland heeft vanaf 1995 actief beleid gevoerd om de korenwolf te beschermen, mede door een dreigende infractieprocedure van het Europese Hof. Er zijn diverse opeenvolgende hamsterbeheerplannen uitgevoerd, gericht op herstel van een aantal kernleefgebieden en agrarische natuurbeheer. De hoofddoelstelling is om een duurzame hamsterpopulatie te realiseren die, naast reservaatbeheer, inpasbaar is in de agrarische bedrijfsvoering.
Het korenwolfbeleid is geëvalueerd en blijkt in de afgelopen twintig jaar in effectiviteit te zijn toegenomen (Planbureau voor de Leefomgeving, 2014). De kosten van het korenwolfbeleid bedragen momenteel 1,2 miljoen euro per jaar. De provincie Limburg en het Ministerie van Economische Zaken dragen zorg voor de financiering.