Het personeelsbestand van de Belastingdienst |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven uit hoeveel fte het managementteam van de Belastingdienst bestaat? In hoeverre is dit aantal de afgelopen tien jaar gewijzigd?1
Het Managementteam van de Belastingdienst bestaat op dit moment uit totaal 12 leden, te weten de Directeur Generaal Belastingdienst, vier MT-leden met een concernverantwoordelijke portefeuille (CIO, CFO, Fiscale aangelegenheden en HR&Communicatie), de Algemeen Directeur Belastingen en de Algemeen Directeur Douane, de directeuren van Toeslagen, FIOD, Centrale Administratie en Belastingtelefoon en de directeur DG Belastingdienst.
De omvang van de topstructuur (schaal 16 en hoger in de leidinggevende functies) wordt jaarlijks afgestemd met en goedgekeurd door het Ministerie van BZK. Sinds 2005 jaar is de afspraak met BZK dat de leiding aan de top wordt uitgevoerd binnen de bandbreedte van 100 managers in schaal 16, 25 in schaal 17 en 6 in schaal 18.
Vergeleken met de situatie van tien jaar geleden is de inrichting van de organisatie van de Belastingdienst sterk veranderd, maar de afgesproken aantallen zijn gelijk gebleven. Na 2004 zijn Toeslagen en Belastingtelefoon ingericht, beide met een directeur formatief op schaal 17, passend binnen de 25 schalen 17. In 2009 is besloten na de McKinsey rapportage tot het aanstellen van een CIO, een extra schaal 18. In 2010 is vanwege de wijziging van de besturing van Belastingen een algemeen directeur Belastingen aangesteld, ook een extra schaal 18. Beide functies passen binnen de afspraken met BZK over de omvang van schaal 18. In 2014 is voor de versterking van de integrale advisering aan de dienstleiding de functie van directeur DGBel aan het MT toegevoegd, niveau schaal 17 en passend binnen de afspraak van 25 schalen 17. De Directeur-generaal is lid van de topmanagementgroep binnen de Algemene bestuursdienst.
Kunt u aangeven hoeveel aan fte beschikbaar is voor de uitvoering binnen de Belastingdienst? In hoeverre is dit aantal de afgelopen tien jaar gewijzigd?
Alle cijfers zijn in fte’s (fulltime equivalenten), betrekking hebbend op ambtelijk personeel (dus exclusief externen en uitzendkrachten).
Tot. Uitvoering (incl. staf)
28.249
27.583
666
Kunt u die cijfers specificeren voor de Heffing en de Inning?
Er wordt geen aparte administratie bijgehouden die per belastingmiddel specificeert hoeveel mensen werken voor heffing respectievelijk bijzondere inning.
Hoeveel mensen zijn binnen ieder cluster (Centrum voor Infrastructuur en Exploitatie, Centrum voor Applicatieontwikkeling en onderhoud, Belastingtelefoon, et cetera) belast met uitvoerende werkzaamheden en hoeveel mensen zijn belast met managementtaken? Kunt u tevens aangeven in hoeverre deze verhouding de afgelopen tien jaar is gewijzigd?
Vanwege de organisatorische veranderingen van de afgelopen tien jaar is een precieze vergelijking per dienstonderdeel van de situatie 2004–2014 niet goed mogelijk. Het bedrijfsonderdeel B/CICT is opgesplitst in resp. B/CAO en B/CIE. Er zijn twee nieuwe bedrijfsonderdelen gevormd, Belastingtelefoon en Toeslagen. Het bedrijfsonderdeel B/CPP (Centrum voor Proces- en Productontwikkeling) is opgeheven en de taken daarvan zijn verdeeld over de primaire processen.
Management1) 2014
Management 2004
Verschil
Uitvoering 2014
Uitvoering 2004
Verschil
Belastingen
783
714
69
15.338
15.434
– 96
Douane
234
244
– 10
4.342
4.939
– 597
B/CA
84
72
12
1.564
1.075
489
BelastingTelefoon
40
40
793
0
793
Toeslagen
37
37
717
0
717
FIOD
50
67
– 17
1.230
1.116
114
DGBel
11
13
– 2
222
166
56
B/CFD
70
65
5
1.153
1.006
147
B/CKC
36
22
14
575
481
94
B/CAO (voorheen deel van B/CICT)
66
66
1.404
0
1404
B/CIE (voorheen deel van B/CICT)
61
61
911
0
911
voorheen B/CICT
0
275
– 275
0
2.908
– 2.908
voorheen B/CPP2)
0
4
– 4
0
458
– 458
Totaal
1.472
1.476
– 4
28.249
27.583
666
Onder management wordt verstaan lijnmanagement (dus excl. projectleiders).
Het betreft een afgesloten administratie waarbij het onderscheid in management en overige individuele functies op een andere wijze was geregistreerd.
In 2010 is afgestapt van het collegiaal management, waarbij het management van een dienstonderdeel gezamenlijk alle teams in dat onderdeel aanstuurde. In het collegiaal management was bij verschillende onderdelen sprake van zelfsturende teams. Deze verandering betekende een andere besturingsfilosofie en daarmee ook een andere indeling van de managementstructuur. Uitgangspunten van het P&O-beleid zijn dat iedere medewerker recht heeft een leidinggevende, niet alleen voor de sturing, maar ook in de personele zorg, en dat in de stijl van leidinggeven aandacht behoort te zijn voor de professionele ruimte van de medewerker.
Voor de span of control wordt als stelregel 1:25 aangehouden, met mogelijke uitzonderingen voor zeer gespecialiseerde teams (denk bijvoorbeeld aan fiscale teams die banken en verzekeraars behandelen). Dat betekende in sommige gevallen dat extra teamleiders nodig waren. Kijkend voor het totaal van de Belastingdienst naar de verhouding aantal uitvoerenden (in fte’s) op één manager, dan is het beeld als volgt: in 2014 1:19.2 (1.472/28.249) en in 2004: 1:18.7 (1.476/27.583).
Kunt u per loonschaal (1 t/m 18) aangeven hoeveel fte en hoeveel medewerkers hieronder vallen binnen de Belastingdienst? Kunt u tevens aangeven hoeveel fte en medewerkers hier tien jaar geleden onder vielen?2
In onderstaande tabel is de bezetting per schaal in 2014 en 2004 opgenomen. Daarnaast zijn er binnen de Belastingdienst groepsfuncties (B t/m I), die met een range van BBRA-schalen correspondeert. Deze range is apart inzichtelijk gemaakt.
Schaal
2014 in fte
2004 in fte
Verschil 2014–2004
Schaal 18
6
5
1
Schaal 17
27
15
12
Schaal 16
118
102
16
Schaal 15
170
216
– 46
Schaal 14
718
1.030
– 312
Schaal 13
739
364
375
Schaal 12
1.011
735
276
Schaal 11
1.522
1.033
489
Schaal 10
1.411
1.258
153
Schaal 09
748
1.042
– 294
Schaal 08
696
856
– 160
Schaal 07
399
728
– 329
Schaal 06
519
711
– 192
Schaal 05
355
664
– 309
Schaal 04
516
105
411
Schaal 03
7
509
– 502
Schaal 02
0
1
– 1
Schaal 01
0
45
– 45
Groepsfunctie
GF I+
schaal 14–16
567
–
567
GF I
schaal 11–13
1.522
1.220
302
GF G
schaal 9–11
–
1
– 1
GF F
schaal 9–11
4.493
3.611
882
GF E
schaal 7–9
4.678
4.365
313
GF D
schaal 7–8
327
470
– 143
GF C
schaal 5–7
7.547
7.584
– 37
GF B
schaal 3–5
1.625
2.389
– 764
Overig
294
–
294
30.0151)
29.059
956
In de tabel bij vraag 4 zijn de 294 medewerkers «overig» niet opgenomen. Dit verklaart het verschil in de totalen over 2014 tussen vraag 4 (1.472 + 28.249 = 29.721) en vraag 5 (30.015).
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 wordt de omvang van de topstructuur (schaal 16 en hoger in de leidinggevende functies) goedgekeurd door het Ministerie van BZK. De afspraak met BZK is dat de leiding aan de top wordt uitgevoerd binnen de bandbreedte van 100 managers in schaal 16, 25 in schaal 17 en 6 in schaal 18. De feitelijke bezetting van managers in schaal 16 ligt op dit moment rond de 85; dat heeft er mee te maken dat op hetzelfde managementniveau ook managers in schaal 15 zijn ingedeeld, die afhankelijk van de zwaarte van hun functie en de persoonlijke ontwikkeling van die manager kunnen doorgroeien naar schaal 16, mits het aantal van 100 niet wordt overschreden. Over de afgelopen tien jaar is er dus geen groei van het aantal managers binnen de topstructuur.
In bovenstaande tabel is voor 2014 een bezetting opgenomen van 118 fte in schaal 16. Dit aantal ziet niet alleen op de medewerkers in leidinggevende functies, maar ook op medewerkers in specialistische functies in de vaktechniek. Een deel van deze medewerkers is geplaatst in de groepsfunctie I+. Dit verklaart ook de bezettingsafname in de schalen 14 en 15 tussen 2004 en 2014.
Kunt u een vergelijking maken tussen de Belastingdienst en andere Rijksdiensten wat betreft de omvang en de inschaling van het management?
Ter beantwoording van deze vraag is contact opgenomen met het Ministerie van BZK. Voor de rijksdienst in zijn totaliteit is de verhouding management/uitvoering 14.4. Zoals bij het antwoord op vraag 4 aangegeven, is de verhouding management/uitvoering bij de Belastingdienst 19.2.
Is het aantal M1- en M2-managers bij de Belastingdienst de afgelopen jaren gewijzigd? Zo ja, hoeveel M1- en M2-managers waren er tien jaar geleden en hoeveel zijn er nu?
De termen M1 en M2 worden nog steeds gebruikt maar hebben in feite hun relevantie verloren met de huidige inrichting. Bij de inrichting van de managementlaag wordt tegenwoordig gesproken over MT- leden, directeuren en plaatsvervangend directeuren en teamleiders.
Management (M0/M1)
176
201
– 25
Teamleiders (M2)
1.296
1.274
22
Totaal
1.472
1.476
– 4
Door afrondingsverschillen kan de som van de onderdelen verschillen van het totaal.
Is het aantal fte aan managers in dezelfde verhouding verminderd als het aantal fte dat belast is met uitvoerende taken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Anders dan in de vraag wordt verondersteld is er geen sprake van vermindering van het aantal fte belast met uitvoerende taken. Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat in de periode 2004–2014 de uitvoering met 666 fte is toegenomen, ofwel 2,4%. Uit het antwoord op vraag 7 blijkt dat het management in dezelfde periode is afgenomen met 4 fte, ofwel –0,3%.
Heeft de reorganisatie die vanaf 2003 is doorgevoerd, waarbij de vijf doelgroepdirecties zijn komen te vervallen, geleid tot een vermindering van het aantal fte en aantal medewerkers binnen het management?
In 2003 zijn de doelgroepdirecties opgeheven en vervangen door belastingregio’s met elk een regiodirecteur. Per 1 januari 2013 is een nieuw besturingsmodel bij het bedrijfsonderdeel Belastingen ingevoerd. De dertien belastingregio’s hebben plaatsgemaakt voor vier lijndirecties ingericht per segment: Semi Massale Processen (SMP), Particulieren, Dienstverlening en Bezwaar (PDB), Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en Grote Ondernemingen (GO). De reorganisatie heeft tot doel het toezicht en de dienstverlening voor de toekomst op peil te houden en tegelijkertijd de processen goedkoper te maken door deze opnieuw te ontwerpen en te concentreren. Een vergelijking met tien jaar geleden is niet goed mogelijk vanwege het verschil in takenpakketten toen en nu.
Problemen met aangiftes met betrekking tot zedendelicten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twentse zorginstellingen: misbruik van verstandelijk gehandicapte kinderen blijft vaak onbestraft|»?1
Ja.
Is het waar dat het vervolgen van daders van zedendelicten jegens verstandelijk gehandicapten wordt belemmerd door het feit dat de slachtoffers niet altijd goed in staat zijn bij aangiftes een goede verklaring af te leggen? Zo ja, over welke informatie beschikt u en kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom is dat niet waar?
Zedenzaken met slachtoffers met een verstandelijke beperking zijn complex en deze slachtoffers zijn kwetsbaar. Om die reden zijn voor deze zaken speciaal opgeleide zedenrechercheurs beschikbaar, waarover meer in mijn antwoord op vraag 3.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat in zaken met slachtoffers met een verstandelijke beperking meestal namens hen aangifte wordt gedaan door een instelling of verzorger die op basis van uitlatingen van de betreffende persoon of andere gronden vermoedt dat er sprake is van strafbaar handelen door een derde. Het slachtoffer zelf wordt, als er voldoende concrete aanleiding is om te denken aan een strafbaar feit, vervolgens door de politie gehoord als getuige/betrokkene.
De verklaring van het slachtoffer speelt in zedenzaken veelal een extra grote rol bij het kunnen beoordelen of er aanknopingspunten zijn voor strafrechtelijk onderzoek en bij de daarop volgende bewijsvoering. Dit komt doordat er vaak geen sporen en/of geen directe getuigen zijn. De betrouwbaarheid van deze verklaring is dus doorgaans cruciaal en daarmee de vraag of die verklaring voldoende begrijpelijk, volledig en consistent is. Mensen met een verstandelijke beperking hebben geregeld in meer of mindere mate moeite om een begrijpelijke, volledige en consistente verklaring af te leggen. Bovendien kan de mate waarin en de manier waarop er door personen rondom een slachtoffer met een verstandelijke beperking voorafgaand aan een politieverhoor al gesproken is met het slachtoffer en eventuele getuigen later vragen oproepen over de betrouwbaarheid van hun verklaringen, omdat de kans bestaat dat er sprake is geweest van beïnvloeding. Deze aspecten kunnen tot gevolg hebben dat het moeilijker is om voldoende bewijs te verzamelen en uiteindelijk tot vervolging over te kunnen gaan.
Over welke mogelijkheden beschikt de politie in het geval van geestelijk gehandicapte slachtoffers toch te komen tot een bruikbare aangifte dan wel op andere wijze bewijsmateriaal te verzamelen, bijvoorbeeld door het horen van getuigen? Wordt er van die mogelijkheden gebruik gemaakt? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Voor het horen van zowel slachtoffers, verdachten als getuigen met een verstandelijke beperking worden speciaal opgeleide zedenrechercheurs ingezet. In bijzondere gevallen kunnen deze gespecialiseerde verhoorders een beroep doen op een recherchepsycholoog, die rechercheurs kan adviseren bij het voorbereiden en uitvoeren van het verhoor van een persoon met een verstandelijke beperking. Eenheden van de nationale politie beschikken over een of meer psychologen, of kunnen een beroep doen op psychologen van andere eenheden. Zoals eerder toegezegd door de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie2 zal uw Kamer geïnformeerd worden over de resultaten van een door de politie ingestelde werkgroep. Deze werkgroep heeft onder meer de opdracht richtlijnen op te stellen voor het inschakelen van (externe) deskundigen bij het verhoor van mensen met een verstandelijke beperking. Uw Kamer zal daarover voor het zomerreces van dit jaar worden bericht.
Bij de beoordeling of een aangifte tot een strafrechtelijke verdenking en een onderzoek kan leiden, neemt het OM alle voorhanden zijnde informatie mee. Naast het horen van het slachtoffer en eventuele getuigen kan het gaan om sporen en camerabeelden. Ook wordt de eventuele verklaring van een verdachte betrokken bij de bewijsvoering. Het kan een complicerende factor zijn als ook de vermoedelijke dader een verstandelijke beperking heeft.
Wat gebeurt er met een melding van een zedendelict dat door of namens een geestelijk gehandicapte wordt gedaan? Bestaat de mogelijkheid dat de politie dan een mogelijke verdachte aanspreekt op wat er gemeld is? Zo ja, gebeurt dit ook? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de beoordeling van de aangifte gaat de politie in beginsel in gesprek met iedereen tegen wie een aangifte van een zedendelict is gedaan. Dat is alleen anders als een verdachte vanwege zijn eigen verstandelijke beperkingen niet in staat wordt geacht over de feiten een verklaring af te leggen. Als er onvoldoende bewijs is om iemand als verdachte aan te merken, maar de persoon tegen wie aangifte is gedaan is wel bekend, dan wordt deze persoon in kennis gesteld van het feit dat er tegen hem of haar aangifte is gedaan. Dat is niet anders bij mensen met een verstandelijke beperking, met dien verstande dat het ook hier uitmaakt of ingeschat wordt of de verstandelijk beperkte in staat is om de reikwijdte van zo’n gesprek te bevatten. Als dat niet het geval is, dan wordt hierover veelal gesproken met degene die oorspronkelijk aangifte heeft gedaan.
Begrijpt u de onvrede bij zorginstellingen over het niet kunnen vervolgen van daders van een zedenmisdrijf jegens geestelijk gehandicapte bewoners? Zo ja, wat kunt u doen teneinde die onvrede weg te nemen en de vervolging van de daders te verbeteren?
Het is mogelijk dat eventuele onvrede bij zorginstellingen voortvloeit uit het verwachtingsniveau over de reikwijdte van het strafrecht. Het is van belang dat medewerkers van zorginstellingen helder voor ogen hebben welk grensoverschrijdend seksueel gedrag strafbaar is, ter onderscheid van anderszins ongewenst of ongepast seksueel gedrag. De politie en het OM zijn alleen bevoegd op te treden tegen strafbaar seksueel gedrag. Het OM en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hebben mij geïnformeerd dat een deel van het seksuele gedrag dat door instellingen onder de aandacht van de politie en de IGZ wordt gebracht niet strafbaar is. De onmogelijkheid om in die gevallen strafrechtelijk te kunnen ingrijpen, kan door instellingen worden ervaren als een onbevredigend resultaat. Het OM heeft samen met de IGZ het initiatief genomen om zorginstellingen uitgebreider voor te gaan lichten over seksueel misbruik in de zorg. Dit heeft onderm meer tot doel een passend verwachtingsniveau over de reikwijdte van het strafrecht te bereiken.
Daarnaast is het van belang dat instellingen de in mijn antwoord op vraag 2 genoemde factoren in het oog houden die de bewijsvoering moeilijker kunnen maken. Aanhakend daarop verdient het aanbeveling dat in een zo vroeg mogelijk stadium overleg plaatsvindt tussen een instelling en de politie bij een vermoeden van seksueel misbruik, zodat de waarde van het bewijs zo min mogelijk wordt beïnvloed. In dat verband zijn de resultaten van de tweede opdracht aan de eerder genoemde door de politie ingestelde werkgroep relevant. Deze opdracht betreft het opstellen van richtlijnen voor zogenaamde taxatiegesprekken die instellingen kunnen voeren. Ook over deze resultaten zal uw Kamer zoals reeds toegezegd worden geïnformeerd.
Tenslotte zal het OM in gevallen waarin sprake is van kwetsbare personen vervolging instellen als er voldoende bewijs is en vervolging naar het oordeel van het OM bijdraagt aan de veiligheid en veerkracht van de mensen die het betreft. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat vervolging in onvoldoende mate zou plaatsvinden.
Het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de noodklok luidt omdat het oplossen van misdaden in gevaar komt |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NFI luidt de noodklok»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoeveel capaciteit er binnen het NFI moet worden vrijgemaakt voor het uitvoeren van THC-testen op het moment dat het besluit, houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing op deze lijst van hasjiesj en hennep met een gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van 15 procent of meer (hierna: THC-maatregel), zal worden ingevoerd?
Zoals aangegeven zal nader worden ingaan op de handhaving van de THC-maatregel in de reactie van het kabinet op het rondetafelgesprek van 6 oktober 20144. Het is relevant daarbij de uitkomsten te betrekken van de THC-monitor, uitgevoerd door het Trimbos, waarvan de resultaten in mei worden verwacht. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal uw Kamer op een later moment informeren over het moment waarop uw Kamer de reactie kan verwachten.
Verder heb ik uw Kamer bij brief van 10 februari 2015 (kenmerk 2015Z02300) toegelicht dat het NFI ten behoeve van de invulling van de taakstelling een contourenplan heeft opgesteld, dat nog punt van bespreking is met de vakbonden, de politie en het Openbaar Ministerie (OM). Ik ga daar in mijn antwoord op vraag 5 nader op in.
Kunt u uiteenzetten ten koste van welke andere onderzoeken de THC-testen zullen worden uitgevoerd, en wat hiervan de gevolgen zijn, zoals u al eerder is gevraagd tijdens een schriftelijk overleg, maar waarop destijds geen duidelijk antwoord is gegeven?2
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze hebben de betrokken organisaties meegedacht over hoe effectieve en efficiënte invulling gegeven kan worden aan de handhaving van de THC-maatregel? Hoe wordt een zorgvuldige afweging van beschikbare middelen gemaakt?3 Waar zal de prioriteit komen te liggen? Bent u van mening dat het handhaven van de THC-maatregel niet ten koste mag gaan van het oplossen van misdrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in het luiden van de noodklok door het NFI aanleiding om de THC-maatregel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. In mijn hiervoor genoemde brief van 10 februari 2015 heb ik uw Kamer bericht dat het NFI de taakstelling heeft aangegrepen om vanuit haar missie te kijken naar de kerntaken van de organisatie en de inrichting en uitvoering daarvan. Het door het NFI ten behoeve van de invulling van de taakstelling opgestelde contourenplan is nog punt van bespreking. Op weg naar 2018 neemt het NFI maatregelen om te komen tot het duurzaam borgen van de robuustheid van de productie en van het innovatief vermogen van alle NFI-productgroepen. De inrichting van de robuustheid wordt in goed overleg met het OM en de nationale politie besproken. De kernproductie van het NFI blijft onverkort overeind en de capaciteit voor onderzoeken die binnen de kernproductie vallen blijft gewaarborgd.
Op welke datum ontvangt de Kamer uw reactie op datgene wat tijdens het rondetafelgesprek (d.d. 6 oktober 2014) is opgemerkt over de uitvoerbaarheid (o.a. geen eenduidige meetmethode, verbod op bezit meetapparatuur in de coffeeshop, handhaving, vervolging, capaciteit) van de THC-maatregel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, gezien de zorgen die er leven over de capaciteitsproblemen bij het NFI, waarbij het oplossen van misdaden mogelijk in gevaar komt?
Over de bezuinigingen bij het NFI staat een algemeen overleg met uw Kamer gepland op 19 maart aanstaande. Vooruitlopend daarop zijn deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De steeds hogere drempels bij het vragen van extra uren door rechtshulpverleners bij bewerkelijke zaken |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u uw antwoorden op eerdere vragen over de steeds hogere drempels bij het vragen van extra uren door rechtshulpverleners bij bewerkelijke zaken?1
Ja.
Klopt het dat de toegekende aanvragen voor extra uren bij bewerkelijke zaken niet altijd hele toekenningen betreffen en dus niet alle uren die worden aangevraagd daadwerkelijk worden goedgekeurd? Of wordt er alleen over goedgekeurde aanvragen gesproken als ook alle uren die zijn aangevraagd worden toegekend? Kunt u uw antwoord cijfermatig toelichten?
Bij bewerkelijke zaken dient onderscheid te worden gemaakt tussen de goedkeuring door de raad voor rechtsbijstand van de aanvraag voor extra uren enerzijds, en de goedkeuring dan wel afwijzing van het aantal gevraagde extra uren anderzijds. Een goedgekeurde aanvraag impliceert derhalve niet dat alle gevraagde extra uren worden goedgekeurd.
De Raad voor Rechtsbijstand registreert hoeveel aanvragen voor extra uren worden goedgekeurd en eveneens hoeveel aanvragen worden afgewezen. Binnen de categorie «toegekende aanvragen» wordt geregistreerd welk percentage van de gevraagde uren wordt goedgekeurd. In de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand2 worden die gegevens jaarlijks gepubliceerd. Uit die monitor blijkt dat in 2013 77% van de aanvragen voor een extra uren-zaak werd goedgekeurd. In die zaken werd vervolgens 75% van het aantal gevraagde uren goedgekeurd. Ik ben van mening dat deze wijze van registreren een goed beeld geeft van de toekenning en afwijzing van zowel zaken waarin extra uren worden toegekend, als ook het aantal extra uren dat daadwerkelijk wordt toegekend.
Deelt u de mening dat het een vertekend beeld geeft als aanvragen als toegekend worden geregistreerd terwijl het dan niet tevens betekent dat alle aangevraagde extra uren daadwerkelijk zijn toegekend? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om dit vollediger te registreren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de Kenniswijzer van de Raad voor Rechtsbijstand, die vanaf 1 januari 2015 is ingegaan, waarin letterlijk staat dat in civiele zaken niet snel tot een oordeel wordt gekomen dat een zaak bewerkelijk is, behalve bij uitzonderlijke groepszaken? Hoe moet dit precies worden gelezen en vanaf wanneer geldt deze instructie? Welke gevolgen heeft dit voor rechtzoekenden?
Het beleid met betrekking tot extra uren-zaken is ongewijzigd gebleven. Vanaf
1 januari 2015 zijn de nieuwe werkinstructies met betrekking tot extra uren van kracht. Die werkinstructies vervangen de eerdere Leidraad Bewerkelijke zaken.
In de werkinstructies is op onderdelen getracht concreter toe te lichten in welke gevallen een goedkeuring van extra uren voor de hand ligt, en in welke gevallen dat doorgaans niet het geval is. De uitzonderlijke groepszaken waarnaar wordt verwezen zijn een voorbeeld van zaken die naar hun aard doorgaans bewerkelijk zijn. Dat was echter voor 1 januari 2015 niet anders. De beoordeling in de praktijk is derhalve gelijk gebleven. De wijzigingen hebben dan ook geen gevolgen voor rechtzoekenden. Voor rechtsbijstandverleners is het ook niet moeilijker dan voorheen om in een zaak extra uren toegekend te krijgen.
Bent u ondanks de mededeling dat niet snel tot het oordeel wordt gekomen dat een civiele zaak bewerkelijk is nog steeds van mening dat er geen sprake is van een beleidswijziging? Is het door deze bepaling voor rechtshulpverleners moeilijker om een vergoeding te krijgen voor bewerkelijke zaken dan voorheen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De herkomst-etikettering op vlees |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat het Europarlement een resolutie heeft aangenomen die aandringt op het verplichten van de herkomstetikettering van vlees in verwerkte producten?1 2
Ja.
Bent u bereid vervolgstappen te nemen naar aanleiding van de aanname van deze resolutie? Zo ja, welke vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
De Europese verordening over de verstrekking van voedselinformatie aan Consumenten ((EU 1169/2011) biedt de mogelijkheid om te komen tot de aanduiding van de herkomst van vlees als ingrediënt. De Verordening legt de bevoegdheid om voorstellen voor nadere regels te doen bij de Europese Commissie.
Het Europees parlement vraagt nu expliciet aan de Europese Commissie om deze voorstellen te doen. De Europese Commissie zal binnenkort aangeven hoe zij invulling geeft aan deze wens.
Op 21 maart 2014 heb ik u geïnformeerd over mijn standpunt in deze: ik sta positief tegenover het voorstel om herkomst- of oorsprongsetikettering voor «vlees als ingrediënt» te verplichten op het niveau van lidstaat of derde land. De lasten die dit met zich meebrengt voor het bedrijfsleven en de toezichthouder moeten wel proportioneel zijn. De wens van Europees parlement komt overeen met mijn standpunt.
Zodra dit onderwerp op de agenda staat bij de betreffende Raad in Brussel, zal bovengenoemd standpunt ingebracht worden.
Bent u bereid op Europees niveau aan te dringen op verdere uitwerking van deze resolutie om te komen tot daadwerkelijke regelgeving? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid nu al aanpassingen in de Warenwet te plegen naar aanleiding van deze aangenomen resolutie, om daarmee in Nederland de herkomstetikettering van vlees op verwerkte producten te verplichten, aangezien een rapport van de Europese Commissie aantoont dat 90% van de ondervraagden deze etikettering graag wil? Zo ja, welke aanpassingen gaat u plegen, en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zal niet vooruitlopen met aanpassingen in de Warenwet, omdat er sprake is van één EU-markt en er blijvend sprake moet zijn van een gelijk speelveld en dat deze maatregel geen concurrentieverstoring mag veroorzaken. Alleen met Europees vastgestelde regelgeving kan dit worden gerealiseerd.
De mogelijke bewapening van Nederlandse onbemande vliegtuigen (drones) |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat bij de VS is verzocht om een onderdeel aan te schaffen (Multi-Spectral Targeting Systems (MST)-B), waardoor de vier Amerikaanse Reapers die u wilt aanschaffen, bewapend kunnen worden?1
Zoals beschreven in de B-brief van 21 november 2013 (Kamerstuk 30 806, nr. 16) wil Defensie een Medium Altitude Long Endurance Unmanned Aerial Vehicle (MALE-UAV) systeem aanschaffen. Defensie heeft de intentie een dergelijk systeem van «de plank» te kopen. De MQ-9 Reaper voldoet als enige aan de eisen in de behoeftestelling. Daarom heeft Defensie in de Verenigde Staten informatie gevraagd over vier Reaper toestellen en bijbehorende middelen in de standaard «van de plank» configuratie. In die configuratie beschikt een Reaper over een Multi-spectral Targeting System (MTS-B) dat voorziet in de vereiste daglicht- en infraroodcamera functionaliteit. Het MTS-B systeem kent daarnaast andere functies zoals afstandsmeting met behulp van laser of laseraanwijzing van objecten. Het feit dat de Reaper in een standaardconfiguratie beschikt over een MTS-B met alle daarin opgenomen functionaliteiten doet niet af aan het feit dat de Nederlandse behoefte geen betrekking heeft op een MALE-UAV als wapendrager. Mocht daaraan in de toekomst alsnog behoefte zijn, informeer ik u daarover.
Kan het (MTS)-B onderdeel gebruikt worden om raketten af te vuren? Zo ja, waarom wilt u dit aanschaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw uitspraak dat u niet voorziet dat de Nederlandse drones de komende 15 jaar bewapend zullen worden? Hoe rijmt u dat met bovenstaande?3
Bewapening van de MALE-UAV is momenteel niet aan de orde.
Klopt het dat Nederlandse militairen nog dit jaar in de VS gaan trainen in het gebruik van drones? Zo ja, kunt u uitsluiten dat deze militairen betrokken raken bij targeted killings door Amerikaanse drones?4
Met oog op de tijdige beschikbaarheid van de capaciteit, heeft Defensie bij de Amerikaanse overheid vier MQ-9 opleidingsplaatsen aangevraagd om kennis en expertise ten aanzien van het opereren met deze klasse onbemande vliegtuigen op te bouwen. Als die worden toegewezen, zullen twee piloten en twee sensor-operators de opleiding gaan volgen. Deze opleidingsplaatsen worden niet uit het projectbudget bekostigd. Het is uitgesloten dat deze militairen tijdens hun opleiding betrokken raken bij wapeninzet.
Valt de door u gewenste aanschaf van vier Reapers minstens 50 miljoen euro duurder uit? Wat is hiervan de oorzaak? Wat worden de totale kosten voor aanschaf?5
Defensie is nog in afwachting van Amerikaanse informatie over het product en de prijs. Ik verwacht dat Defensie die informatie binnen afzienbare tijd ontvangt, waarna die zal worden beoordeeld. Naar verwachting kan ik de Kamer in de loop van 2015 informeren over de gecombineerde C/D-fase. Verder verwijs ik u naar mijn reactie – die u gelijktijdig ontvangt – op het verzoek van de vaste commissie voor Defensie over hetzelfde onderwerp (ingezonden op 12 februari jl. met kenmerk 2015Z02322/2015D05276).
Het rapport met adviezen voor de aanpak van vogelgriep van de dierenbescherming |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Dierenbescherming «Diervriendelijker aanpak vogelgriep – Geef ze een griepprik en een betere uitloop» met adviezen voor de aanpak van vogelgriep?1
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel dat de Dierenbescherming geeft over de huidige aanpak van de vogelgriep?
Er is het afgelopen decennium veel vooruitgang geboekt met betrekking tot een maatschappelijk verantwoorde dierziektebestrijding, waaronder vogelgriep:
Op dit moment loopt een evaluatie van de bestrijding van de vogelgriepuitbraken van eind 2014, uitgevoerd door organisatie adviesbureau Berenschot. Voor de zomer zal ik u dit evaluatierapport met daarbij mijn reactie daarop toesturen.
Deelt u de mening van de Dierenbescherming dat er nog belangrijke stappen te zetten zijn op het gebied van dierenwelzijn bij de aanpak van de vogelgriep?
Ik blijf streven naar verbeteringen op het gebied van dierenwelzijn tijdens een uitbraak van een dierziekte. Ik laat bijvoorbeeld onderzoek uitvoeren naar vogelgriepvaccins die niet per injectie maar met verstuivers kunnen worden toegediend. Met deze methode zou het op termijn mogelijk kunnen worden om grote aantallen dieren in korte tijd te vaccineren. Ook staat de acceptatie van vaccinatie in het internationale handel hoog op mijn agenda. Maar voor beide onderwerpen geldt dat er slechts langzaam vooruitgang wordt geboekt.
Bent u bereid de adviezen van de Dierenbescherming mee te nemen in een nieuw plan van aanpak van de vogelgriep? Zo ja, welke adviezen? Zo nee, waarom niet?
Samengevat zijn de voorstellen van de Dierenbescherming sympathiek, maar niet allemaal uitvoerbaar, zeker niet binnen de voorgestelde tijdslijn. Zo kan dit najaar niet worden gestart met vaccinatie van commercieel pluimvee omdat er geen goed werkend vaccins beschikbaar is. Daarbij zal het grootschalig preventief vaccineren van Nederlands pluimvee tegen vogelgriep leiden tot veel en langdurige exportbeperkingen.
Aan een aantal onderwerpen waar de Dierenbescherming over adviseert werk ik al:
Ten slotte stelt de Dierenbescherming voor om de structuur van de pluimveesector te wijzigen en uitloopbedrijven te weren uit waterrijke gebieden. In mijn Kamerbrief van 13 april 2015 over onderzoek vrije uitloop en laagpathogene vogelgriep heb ik u geïnformeerd over de relatie tussen het risico van vogelgriep en waterrijke gebieden. Ik zal hierover met de pluimveesector in gesprek gaan.
De uitzending met betrekking tot het gerommel met zwemdiploma’s |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de grote verschillen in kwaliteit van de zwemdiploma’s in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Over verschillen in kwaliteit van de zwemdiploma’s bestaan zorgen bij stakeholders in de zwemsector. Het is van belang om in te blijven zetten op de kwaliteit. De sector ziet dit belang en wil ervoor zorgen dat de kwaliteit beter gegarandeerd wordt. Dit blijkt uit overleg dat recent met de sector is gevoerd.
Wat vindt u van de wildgroei aan verschillende zwemdiploma’s, richtlijnen en onduidelijke regelgeving als het gaat om zwemlessen aan kinderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw zorgen over de toegenomen verscheidenheid aan zwemdiploma’s en de onduidelijkheid rond de kwaliteitseisen. Hierdoor kunnen ouders niet goed een beredeneerde keuze maken voor een kwalitatief goede zwemles en een gegarandeerd goed zwemdiploma. Die zorgen worden ook door de zwemsector gedeeld.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat eigenlijk iedereen, zonder nadere voorschriften, een zwemschool kan beginnen en zelfstandig zwemdiploma’s kan verstrekken? Zo ja, gaat u dit per direct verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen die in de uitzending zijn geuit over de stoomcursussen die gegeven worden door commerciële ondernemers, wat ertoe leidt dat sommige kinderen daardoor te weinig zwemvaardigheid ontwikkelen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat het zwemdiploma een erkend document dient te zijn, zodat ouders erop kunnen vertrouwen dat hun kind goede en degelijke zwemlessen krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze u uitvoering geeft aan de motie over een onderzoeksprogramma zwemvaardigheid?2
Op 18 februari 2015 is er een overleg met betrokkenen gevoerd over zwemvaardigheid, zwemveiligheid en het borgen en delen van zwemkennis in Nederland.
Aan het overleg hebben de meest betrokken stakeholders in de zwemsector en vertegenwoordigers van VWS en OC en W deelgenomen.
De komende maanden werkt de sector aan een gemeenschappelijke aanpak en aan het verwerven van draagvlak bij alle betrokkenen. Hierbij is ook aandacht voor de in de motie gestelde onderzoeksvragen. Zodra dit proces is afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten. Ik verwacht dat de zwemsector voor de zomer 2015 tot een afronding komt.
De komst van een islamitische geweldsprediker naar Rijswijk |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deze haatbaard komt naar Rijswijk»?1
Ja.
Klopt het dat «sjeik» Muhammad Hassan banden heeft met de extremistische moslimsbroederschap met zijn motto: «Allah is ons doel, de profeet onze leider, de koran onze wet, de jihad onze weg en sterven voor Allah onze grootste hoop»?
Mohammed Hassan is een salafistische (ultraconservatieve) prediker van Egyptische komaf. Het salafisme in Egypte is, in tegenstelling tot de organisatie van de Moslimbroederschap, niet hiërarchisch of gecentraliseerd. Salafistische geleerden als Mohammed Hassan hebben invloed gewonnen door hun preken op o.a. satelliettelevisie. Mohammed Hassan is geen lid van de Moslimbroederschap, maar dat betekent niet dat hij niet sympathiek staat tegenover de doelstellingen van die beweging. Hij hield zich tot 2011, net als veel andere salafistische predikers, afzijdig van de politiek.
In de periode na het aftreden van voormalig president van Egypte Mubarak hebben de salafisten zich nadrukkelijker geuit met betrekking tot de politieke koers van het land. Mohamed Hassan stond achter president Morsi en de implementatie van de nieuwe constitutie in 2012. Na de afzetting van president Morsi in 2013 en de massale vervolging van de Moslimbroederschap heeft Mohammed Hassan getracht te bemiddelen tussen de beweging en de nieuwe leiding van Egypte. Dit heeft echter geen doorbraak opgeleverd. Mohammed Hassan heeft zich vervolgens aan het nieuwe klimaat aangepast door zich terughoudend op te stellen. Dit is hem overigens op kritiek komen te staan van moslimbroeders en meer politiek radicale salafisten. Zij verwijten hem bijvoorbeeld het veroordelen van het geweld van ISIS in Syrië maar het «negeren» van de vervolging van zijn geloofsbroeders in eigen land. Er is kortom een band tussen Mohammed Hassan en de moslimbroederschap, maar die is niet eenduidig te duiden.
In hoeverre deelt u de visie dat predikers als Muhammad Hassan, die oproepen tot geweld tegen onder anderen afvalligen, een gevaar vormen voor de openbare veiligheid?
De stichting Rohamaa was voornemens om op 8 maart aanstaande een liefdadigheidsgala in Rijswijk te organiseren. Voor deze gelegenheid wilde de stichting diverse predikers uit het buitenland laten spreken. Over de sprekers van buiten de EU die door de stichting Rohamaa uitgenodigd waren, is veel maatschappelijke onrust ontstaan. De verdere voorbereidingen van de bijeenkomst in Rijswijk vonden plaats in een tijdsgewricht dat er in Nederland grote maatschappelijke ongerustheid bestaat over de risico's van het jihadisme. Hiermee komen naast vraagstukken rondom de vrijheid van meningsuiting ook vraagstukken rondom de openbare orde aan bod. De visa van een drietal sprekers zijn ingetrokken met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust. De stichting heeft naar aanleiding van de ontstane maatschappelijke onrust en het intrekken van de visa van enkele predikers besloten om het evenement niet door te laten gaan in de oorspronkelijke opzet.
Bent u bereid geweldspredikers, waaronder Muhammad Hassan, tot persona non grata te verklaren en hen de toegang tot ons land te weigeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid moskeeën waar wordt opgeroepen tot geweld te sluiten? Zo neen, waarom niet?
Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. In geval van een rechtspersoon is (verboden verklaring en) ontbinding alleen mogelijk als het doel en/of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde.
De vermelding van zorgzwaartepakket 4 Verpleging en Verzorging |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Is u bekend dat de indicatiestelling voor zorgzwaartepakket 4 Verpleging en Verzorging (V&V) op verschillende sites van verzorgings- en verpleeghuizen anders staat dan op de site van de rijksoverheid?1 Zo ja, wat vind u hiervan? Hoe moet de definitie werkelijk luiden?
Het zorgzwaartepakket dat in de link waarnaar u verwijst is vermeld, is gedateerd. Het wijkt af van het huidige zorgprofiel VV 4, zoals dat is opgenomen in de Regeling langdurige zorg (Staatscourant nr. 36917, jaargang 2014).
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze van omschrijven van hun zorgaanbod (en voor aanpassingen van de omschrijving indien de zorgzwaartepakketten/zorgprofielen zijn gewijzigd). Ik zal de branche-organisatie er evenwel op wijzen.
In de Regeling langdurige zorg zijn de met de Wlz geïntroduceerde zorgprofielen vastgelegd. Deze zorgprofielen zijn in 2015 nagenoeg gelijk aan de zorgzwaartepakketten zoals die onder de AWBZ bestonden, met dien verstande dat de zorgprofielen de te leveren zorg niet langer in uren uitdrukken. Overeenkomstig de Wet langdurige zorg, is uitdrukkelijk de ruimte gegeven aan de zorgaanbieder om, binnen de globale omvang die door de zorgprofielen wordt uitgedrukt (en waarin zij onderling verschillen) de zorg te leveren waarop iemand is aangewezen. De zorgzwaartepakketten bestaan wel nog als bekostigingstitel.
De zorgprofielen zijn vastgelegd in de Regeling langdurige zorg. Zorgprofiel VV4 is hierin als volgt omschreven: «beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging». Cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid betreffende veel aspecten hulp nodig, zoals bij de communicatie en het nemen van besluiten. Ook ten aanzien van alle psychosociale/cognitieve functies hebben zij behoefte aan hulp, toezicht of sturing alsmede ten aanzien van ADL.
Voor de volledige omschrijving wijs ik op genoemde regeling.
Bent u van mening dat iemand niet alleen in aanmerking komt voor een zorgzwaartepakket 4 V&V als hij of zij beginnende dementie heeft, maar ook als hij of zij met andere ouderdomsverschijnselen wordt geconfronteerd?
Het CIZ geeft uitvoering aan de indicatiestelling zoals deze in de Wlz is vastgelegd. Een verzekerde heeft recht op Wlz-zorg indien sprake is van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap en verzekerde ten gevolge daarvan een blijvende behoefte heeft een permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Indien is vastgesteld dat is voldaan aan de hier vermelde criteria, bestaat er toegang tot de Wlz. Daarnaast stelt het CIZ vast welk zorgprofiel het beste bij de verzekerde past. De zorgprofielen omschrijven welke zorg er mogelijk is, voor cliënten met een vergelijkbare zorgbehoefte. Gelet op de beschrijving van het zorgprofiel waaraan u refereert, wordt dit profiel niet uitsluitend geïndiceeerd wanneer sprake is van beginnende dementie. Er kunnen ook andere beperkingen of aandoeningen aan de orde zijn, waardoor een verzekerde in aanmerking komt voor dit zorgprofiel.
Hoeveel indicaties zijn er in 2012, 2013 en 2014 ZZP 4 V&V afgegeven door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)?
Onderstaand treft u het aantal mensen met een indicatie op 1 januari van het betreffende jaar aan. Dat is de reguliere vorm van rapporteren over het aantal indicaties per jaar (dit ter voorkoming van dubbeltellingen en het effect van kortdurende indicaties). Voor de goede orde zij vermeld dat de indicatiecijfers altijd hoger liggen dan het gebruik omdat elk jaar een aantal geïndiceerden de indicatie niet verzilvert.
2012
30.950
2013
33.415
2014
33.020
Kunt u aangeven of sinds de invoering van de zorgzwaartepakketten in 2009 de indicatie voor zorgzwaartepakket V&V 4 is gewijzigd? Zo ja, op welke wijze is dit pakket gewijzigd?
Het zorgprofiel als zodanig is niet gewijzigd. De toegangscriteria voor dit zorgprofiel zijn ook niet gewijzigd. De zorgprofielen onder de Wlz zijn vastgelegd in de Regeling langdurige zorg. Het enige verschil ten opzichte van de zorgzwaartepakketten is dat in de zorgprofielen geen uren meer worden vermeld.
Kunt u aangeven hoeveel zorgzwaartepakketten 4 V&V er voor 2015 zijn ingekocht door zorgkantoren en hoeveel er de komende jaren nodig zijn (geraamd is)?
De zorgkantoren hebben in de eerste inkoopronde voor 2015 in november 2014 productieafspraken gemaakt voor 23,5 duizend zorgzwaartepakketten VV4. Dit aantal kan toenemen omdat gedurende het jaar 2015 de afspraken worden bijgesteld. Daarnaast betreffen de afspraken van de zorgkantoren alleen zorg in natura. Cliënten met ZZP 4 V&V kunnen de zorg ook krijgen met een pgb.
Naar verwachting zal door de demografische ontwikkelingen het aantal VV4 de komende jaren verder toenemen. Daar is in de ramingen van VWS voor het toekomstige budget van de zorgkantoren rekening mee gehouden.
Kunt u het signaal bevestigen dat het CIZ in de indicatiestelling de afweging maakt dat er geen aanleiding is voor een intramurale indicatie wanneer een oudere «nog op de alarmknop kan drukken»? Is dit een criterium voor het al dan niet toekennen van een ZZP4 of hoger? Zo nee, bent u dan bereid het CIZ hiervan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het CIZ indiceert conform de criteria die in de Wlz zijn vastgelegd. In de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2015 (die u onlangs zijn toegezonden) zijn de criteria nader uitgewerkt. Een criterium als «nog in staat om te alarmeren» is hierin niet opgenomen.
Permanent toezicht is hierin omschreven als onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de verzekerde vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/(levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor verzekerde kan worden voorkomen. Bij verzekerden die een behoefte hebben aan permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) mis gaan.
Voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid geldt dat zorg en toezicht 24 uur per dag in de nabijheid nodig is. Er is geen noodzaak tot permanente actieve observatie. Het betreft een vorm van beschikbaarheid van zorg die hoofdzakelijk bestaat uit passief toezicht. Het toezicht is nodig op zowel geplande als ongeplande zorgmomenten, waarbij de zorgverlener het initiatief moet nemen. Hiervoor is nodig dat de zorgverlener meerdere malen per dag poolshoogte gaat nemen en zo nodig ingrijpt, om ernstig nadeel voor verzekerde te voorkomen.
De uitzending Beschadigd |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de eerste uitzending van «Beschadigd» gezien? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja, zoals ik ook in de antwoorden van Kamerlid Leijten aangaf vond ik het een indrukwekkende documentaire. Ik vind het heel moedig van deze mensen om hun verhaal voor de camera te vertellen. Hiermee zorgen ze voor meer begrip bij hulpverleners voor dit probleem en helpen ze tevens ook andere mensen met hetzelfde probleem hulp te zoeken. Maar ik ben ook geschokt over de negatieve ervaringen die patiënten met zelfbeschadiging hebben op de spoedeisende hulp. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA) blijkt dat zij dit beeld absoluut niet herkennen en het ook volstrekt onacceptabel te vinden.
Hoeveel mensen in Nederland, en van welke leeftijd, beschadigen zichzelf? Hoeveel van die mensen zoeken hulp bij professionele zorgverleners?
Zelfbeschadiging wordt als zodanig niet geregistreerd omdat het geen stoornis betreft, maar een symptoom. Op basis van het Letsel Informatie Systeem van VeiligheidNL wordt geschat dat het jaarlijks aantal personen dat op een SEH-afdeling werd behandeld voor zelf toegebrachte letsels in de periode 2009–2013 fluctueerde tussen 13.000 en 16.000 (13.000 in 2013). Statistische analyse van de SEH-cijfers laat in deze periode geen significante stijging of daling zien (Kerncijfers Zelf toegebracht letsel, VeiligheidNL, december 2014). Bij zelf toegebracht letsel is geen onderscheid te maken tussen suïcidepogingen (met de intentie om zichzelf te doden) en ander zelfbeschadigend gedrag: deze intentie is vaak niet goed vast te stellen op de SEH. Zelfverwondend gedrag komt op alle leeftijden voor, maar het meest tijdens de adolescentie (90%). Bij de meeste adolescenten betreft het een tijdelijk verschijnsel. Echter, bij een aanzienlijk deel van deze mensen die zich melden op de eerste hulp betreft het een ernstig symptoom van een complexe psychische stoornis die op korte termijn professionele en gespecialiseerde hulp behoeft.
Welke vormen van behandeling bij zelfbeschadiging c.q. gespecialiseerde instellingen zijn er in Nederland?
Voor de behandeling van zelfbeschadiging en onderliggende psychische problemen zijn verschillende mogelijkheden. Dit is mede afhankelijk van de diagnose. Zo is er een behandelprotocol voor jongeren met zelfbeschadigend gedrag en een e-health programma, bijvoorbeeld bij stichting Palier. Via www.zelfbeschadigingondercontrole.nl wordt deskundige online zorg geboden die wordt vergoed door de zorgverzekeraar.
Over het algemeen is, conform de richtlijnen, ambulante deeltijd of klinische behandeling aangewezen binnen de specialistische GGZ. Medicamenteuze behandeling is belangrijk bij bijvoorbeeld psychotische stoornissen. Er is een verschil tussen de behandeling van de gevolgen van zelfbeschadiging en de behandeling van het gedrag van de onderliggende psychische stoornis.
Gevolgen van zelfbeschadiging moeten altijd adequaat worden behandeld in het ziekenhuis. Vervolgens is consultatie door de consultatieve psychiatrische dienst in het ziekenhuis passend en indien nodig gevolgd door een verwijzing naar de GGZ, al dan niet via de huisarts. Een tijdige onderkenning dat het bij deze mensen kan gaan om een ernstig symptoom van een ernstige en complexe psychische aandoening die behandeling behoeft is belangrijk.
Wat vindt u van de negatieve ervaringen van patiënten met zelfbeschadiging die op de Eerste Hulp terechtkomen?
Dit vind ik niet acceptabel. Het betreft hier hele kwetsbare mensen waarbij de juiste bejegening juist cruciaal is voor het verdere verloop van de ziekte. Behandeling van alle patiënten op de SEH zou gelijkwaardig moeten zijn in alle situaties en onder alle voorkomende omstandigheden. Een negatieve, ongelijkwaardige bejegening hangt veelal samen met onvoldoende kennis en hieruit voortvloeiende vooroordelen en ervaren onmacht. Dit vooroordeel jegens mensen met psychische problemen is een breder maatschappelijk fenomeen. Organisaties als het Fonds Psychische Gezondheid, de Stichting Samen Sterk zonder Stigma, de patiëntenorganisaties en beroepsverenigingen zetten zich in op het bestrijden van deze vooroordelen.
Deelt u de mening dat de eerste opvang op de Eerste Hulp van ziekenhuizen en huisartsenpost voor elke patiënt gelijkwaardig moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle patiënten met somatische aandoeningen of psychische stoornissen verdienen een gelijkwaardige en deskundige benadering. Bejegening dient respectvol te gebeuren. Behandeling dient plaats te vinden op basis van de ernst en urgentie van het letsel en de ziekte, niet op basis van de toedracht.
Wat vindt u ervan dat patiënten aangeven onverdoofd gehecht te zijn, en dat dit vaak om grote wonden gaat? Is dit in overeenstemming met de richtlijnen die artsen hiervoor hebben vastgesteld? Op welke wijze houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hier toezicht op?
Ik heb mij door artsen laten informeren dat er heel soms redenen kunnen zijn om bij hechten niet te verdoven, bijvoorbeeld wanneer het verdoven zelf meer pijn doet dan het hechten of wanneer de risico’s van hechten te groot zijn. Echter, daar moet met een patiënt wel goed over gecommuniceerd worden.
Naar aanleiding van de uitzending zijn er bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) signalen gemeld over de behandeling van patiënten met zelfbeschadiging. Het LMZ heeft deze signalen doorgeleid naar de IGZ. De IGZ neemt deze signalen serieus. Binnen een aantal weken beziet de IGZ wat ze met het beeld uit de signalen kan en gaat doen.
De IGZ heeft bij mij aangegeven zorgaanbieders, zowel in de somatische als in de geestelijke gezondheidszorg aan te spreken op de specifieke risico’s in de zorg voor patiënten met zowel somatische als psychische problematiek. De behandeling van psychiatrisch patiënten met een zogeheten somatische co-morbiditeit is een terugkerend en bekend probleem binnen de psychiatrie en de ziekenhuiszorg. Het is voor zowel algemene ziekenhuizen als GGZ-instellingen zeer moeilijk om patiënten optimaal te behandelen die zeer ernstig lichamelijk ziek zijn en tegelijkertijd ook ernstige psychiatrische verschijnselen hebben. Goede afspraken over samenwerking tussen GGZ en ziekenhuizen zijn daarom extra belangrijk.
Wat vindt u van het feit dat deze patiënten na afloop geen klacht in durven dienen bij het ziekenhuis?
Dit vind ik heel erg. De klachtenprocedures dienen laagdrempelig toegankelijk te zijn. Patiënten zouden door hun huisarts of andere hulpverlener, of door een patiëntenvertrouwenspersoon, aangemoedigd en gesteund moeten worden bij het indienen van een klacht.
Deelt u de in de uitzending uitgesproken zienswijze over handelingsverlegenheid» van medewerkers? Wat kunt u doen om deze handelingsverlegenheid te verbeteren?
Handelingsverlegenheid kan alleen veranderen door scholing, bijscholing en kwaliteitseisen aan herregistratie. In de opleiding tot spoedeisende hulp arts van de KNMG wordt aandacht besteed aan de adequate behandeling van patiënten met gedragsstoornissen/psychiatrische problematiek. De IGZ onderzoekt op dit moment signalen van patiënten met zelfbeschadiging die zijn doorgestuurd van het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Binnen een aantal weken beziet de IGZ wat ze met het beeld uit de signalen gaat doen.
Op welke wijze kan de kennis over en aandacht voor mensen die met zelfbeschadiging op de Eerste Hulp voor hulp komen worden verbeterd? Bent u bereid hierover met de vertegenwoordigers van de ziekenhuizen in gesprek te gaan?
Een onprofessionele of negatieve houding jegens patiënten met zelfbeschadigend gedrag komt veelal voort uit onvoldoende kennis en vaardigheden, met daaruit voortvloeiende vooroordelen en ervaren onmacht. De consultatieve psychiatrische dienst van een ziekenhuis kan een belangrijke bijdrage leveren in het met chirurgen en SEH-artsen gezamenlijk ontwikkelen van lokale richtlijnen of zorgpaden, inclusief het bespreekbaar maken en professioneel leren hanteren van gevoelens die zelfbeschadiging oproept. De Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen heeft aan mij aangegeven dat zij de signalen dat er sprake zou zijn van onvoldoende kennis op de SEH’s niet herkent. Zie verder vraag 8.
Op welke wijze kunnen mensen die aan zelfbeschadiging doen door de spoedeisende hulp beter naar achterliggende hulpverlening worden geholpen?
Een tijdige onderkenning dat het hier meestal gaat om een ernstig symptoom van een ernstige en complexe psychische aandoening die behandeling behoeft is belangrijk. Waarop vervolgens consultatie dient plaats te vinden, bij voorkeur door de consultatieve psychiatrische dienst in het ziekenhuis.
Ook bij niet acute zorg moet worden ingeschat welke behandeling geïndiceerd is en of moet worden doorverwezen naar de GGZ, al dan niet via de huisarts. Als deze zorg al aanwezig is dient terugkoppeling met de behandelaar plaats te vinden. Het kwaliteitsdocument ketenzorg bij suïcidaliteit voorziet in dergelijke afspraken.
Bent u van mening dat er in opleidingen van medisch personeel (van verpleegkundigen tot artsen) die later werkzaam zullen zijn op Eerste Hulpposten of huisartsenposten voldoende aandacht en kennis voorhanden is om patiënten met een GGZ-problematiek (specifiek: automutilatie) goed te helpen?
De Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen heeft mij laten weten dat er in principe voldoende aandacht en kennis zou moeten zijn bij alle spoedeisende hulp-artsen van de KNMG. In de opleiding wordt aandacht besteed aan de adequate behandeling van patiënten met gedragsstoornissen/psychiatrische problematiek. Mocht dit toch niet voldoende zijn, bijvoorbeeld naar aanleiding van het onderzoek van de IGZ, dan kan gekeken worden of in de verlengde versie van het opleidingscurriculum zoals dat nu geschreven wordt meer aandacht aan deze problematiek kan worden besteed.
Als u van mening bent dat er in de opleidingen meer aandacht moeten komen voor patiënten met een GGZ-problematiek op eerste hulpposten en huisartsenposten, wat kunt u hier concreet aan doen?
Binnen de beroepsgroep van spoedeisende hulp-artsen KNMG wordt aandacht besteed aan deze problematiek. Zie verder vraag 11.
Bent u bekend met het feit dat mensen die zichzelf beschadigen binnen een behandelrelatie met een zorgverlener soms een contract moeten tekenen zichzelf niet te beschadigen en als zij dit wel doen zij een soort van strafmaatregel krijgen? Wat vindt u hiervan?
Nee, dat is mij niet bekend. De medische beroepsgroep adviseert een professionele houding aan te nemen bij de behandeling van zelfbeschadiging en op een empathische en niet straffende wijze te werken aan een crisissignaleringsplan, om in de toekomst zelfbeschadiging te voorkomen door tijdig hulp in te roepen. Dit in het kader van een goed behandelplan. In het behandelplan kan worden afgesproken dat het doel van de behandeling moet zijn om zelfbeschadiging te verminderen en dat er overeenstemming tussen patiënt en behandelaar nodig is om dit doel te bereiken. Dit is iets anders dan het tekenen van een contract met bijbehorende strafmaatregelen. Dit soort afspraken lijken mij niet effectief en vind ik onwenselijk. Het zet patiënten onnodig onder druk.
Heeft u er zicht op hoeveel van dit soort contracten (zie vraag 13) er afgesloten zijn, en hoe vaak zorgverleners dit instrument gebruiken? Is dit een normale handelwijze in de geestelijke gezondheidszorg?
Nee, daar heb ik geen zicht op. Het is ook geen normale handelwijze in de GGZ. Zie vraag 13.
Deelt u de mening dat het afsluiten van dit soort «niet-beschadigingscontracten» gezondheids- en veiligheidsrisico’s voor de patiënt met zich mee kan brengen, en dus contraproductief kan werken? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 13.
De behandeling van mensen die zichzelf beschadigen op de spoedeisende hulp (SEH) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de indrukwekkende reportage «Beschadigd»?1
Ik vind het heel moedig van deze mensen om hun verhaal voor de camera te vertellen. Hiermee zorgen ze voor meer begrip bij hulpverleners voor dit probleem en helpen ze tevens ook andere mensen met hetzelfde probleem hulp te zoeken. Maar ik ben ook geschokt over de negatieve ervaringen die patiënten met zelfbeschadiging hebben op de spoedeisende hulp. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA) blijkt dat zij dit beeld absoluut niet herkennen en het ook volstrekt onacceptabel te vinden.
Erkent u dat iemand die zichzelf beschadigt in zowel psychische als medische nood verkeert?
Zelfbeschadiging is een uiting van psychische pijn en kan voorkomen bij specifieke psychiatrische diagnoses, waaronder schizofrenie, eetstoornis, verslaving of een posttraumatische stress stoornis. Bij een aanzienlijk deel van de mensen die zich melden op de SEH en zichzelf hebben beschadigd, betreft het dus een ernstig symptoom van een complexe psychische stoornis die op korte termijn professionele en gespecialiseerde hulp behoeft. Consultatie door de consultatieve psychiatrische dienst van het ziekenhuis, gevolgd door een verwijzing naar de GGZ, al dan niet via de huisarts, is de geëigende zorgroute.
Vindt u ook dat mensen die in medische nood zijn geholpen moeten worden, ongeacht of deze medische nood «door eigen toedoen» is ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, iedereen die zorg nodig heeft die wordt gedekt door de basisverzekering, heeft daar recht op. Differentiëren naar oorzaak lokt willekeur uit. Denk ook aan de risico’s van roken, alcohol en drugs. Of iemand die met 160 kilometer per uur met zijn auto uit de bocht vliegt. Het eigen-schuld criterium vind ik niet in de gezondheidszorg thuis horen.
Bent u van mening dat het lang laten wachten van patiënten met wonden door zelfbeschadiging, of het niet verdoofd hechten daarvan, een overtreding is van de artseneed alsmede een grote inbreuk op de lichamelijke integriteit is?
Niemand wil lang wachten op behandeling, zeker niet op de spoedeisende hulp (SEH). Het langer laten wachten van patiënten op een SEH kan te maken hebben met de mate van ernst van de verwondingen en de verwondingen van de andere mensen op de SEH. Die afweging wordt gemaakt door artsen. Ik ga ervan uit dat de oorzaak van de verwondingen niet wordt meegewogen, alleen de ernst.
Hechten zonder benodigde verdoving behoort niet tot de normale standaard van behandelen en zou ook bij patiënten met zelfbeschadigend gedrag niet voor moeten komen. Het is enkele gevallen toelaatbaar als het op verzoek van de patiënt zelf is of de verwachting bestaat dat de verdoving pijnlijker is dan de hechting.
Kunt u zich voorstellen dat artsen zeggen «geen zin te hebben in «aandachttrekkers»? Wat vindt u van zo'n opmerking?
Nee, dat kan ik me niet voorstellen. Dit is geen professionele houding van een arts en is ook in strijd met de eed van Hippocrates die elke arts heeft afgelegd.
Kunt u zich voorstellen dat artsen zeggen dat ze zonder verdoving hechten «omdat je pijn toch zo fijn vindt»? Wat vindt u van deze opmerking?
Ik vind dit een vreselijke opmerking en vind het verwerpelijk dat zo’n opmerking door een professional wordt gemaakt. In principe wordt er gehecht met verdoving. In een enkel geval kan een wond zonder verdoving worden gehecht als de verdoving pijnlijker is dan de hechting zelf. Een opmerking als «omdat je pijn toch zo fijn vindt »reflecteert aan een onprofessionele straffende houding, die in strijd is met de eed van Hippocrates.
Kunt u zich voorstellen dat mensen met net gehechte wonden naar huis gestuurd worden zonder vervoer? Wat vindt u hiervan?
Patiënten op de SEH worden alleen naar huis gestuurd als dit medisch verantwoord is. Als iemand niet in staat is om met eigen vervoer naar huis te gaan wordt met een verpleegkundige naar een oplossing gezocht, eventueel kan er dan een taxi worden gebeld. Deze taxi is wel voor eigen rekening.
Erkent u dat zowel de bejegening als de behandeling een cruciale rol speelt in de mogelijkheden tot herstel bij patiënten die zichzelf beschadigen?
De behandeling en bejegening zijn cruciale factoren bij het herstel van alle patiënten. Zeker ook voor patiënten die zichzelf beschadigen.
Erkent u tevens dat de verkeerde bejegening en/of behandeling het herstel in de weg kan staan, of zelfs kan leiden tot een veel ernstiger situatie?
Zie vraag 8.
Wat vindt u van het feit dat mensen met een nare ervaring op de SEH zich in het vervolg niet meer (durven te) melden, met alle gevolgen voor de gezondheid van dien?
Dit zou ik heel erg vinden. De spoedeisende hulp is voor mensen die directe medische hulp nodig hebben en dient voor iedereen 24 uur per dag 7 dagen per week beschikbaar te zijn. Ongeacht de oorzaak van de verwondingen. Als door slechte ervaringen mensen zich daar niet meer durven melden, kunnen er grote ongelukken gebeuren. Patiënten zouden door hun huisarts of andere hulpverlener, of door een patiëntenvertrouwenspersoon aangemoedigd en gesteund moeten worden bij het indienen van een klacht.
Zijn er meldingen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnengekomen over niet verdoofd hechten, of veel te lange wachttijden, omdat personeel degene met wonden door zelfbeschadiging niet wilde helpen?
Naar aanleiding van de uitzending zijn er bij de het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) signalen gemeld over de behandeling van patiënten met automutilatie/ zelfbeschadiging. Het Landelijk Meldpunt Zorg heeft deze signalen doorgestuurd aan de IGZ. De IGZ neemt deze signalen serieus. Binnen een aantal weken beziet de IGZ wat ze met het beeld uit de signalen kan en gaat doen.
Kan het ontbreken van meldingen, of het lage aantal, volgens u te maken hebben met de schaamte die mensen voelen, waardoor ze «het erbij laten zitten»? Wat vindt u hiervan?
Onder andere uit de documentaire blijkt dat de schaamte onder mensen die zichzelf beschadigen groot is. Zij geven zelf aan dat dit de reden is dat nare ervaringen vaak niet worden gemeld bij het ziekenhuis. Deze patiënten zijn extreem kwetsbaar, waardoor zij het erbij kunnen laten zitten. Dat vind ik jammer. Het melden van nare ervaringen zorgt ervoor dat een ziekenhuis kan leren van zijn fouten en de zorg voor toekomstige patiënten met dezelfde problemen kan verbeteren. Ik zou patiënten daarom nadrukkelijk willen vragen hun nare ervaringen wel te melden. Zij kunnen door de huisarts, andere hulpverlener of een patiëntenvertrouwenspersoon eventueel worden ondersteund bij het indienen van een klacht.
Bent u bereid mensen met nare ervaringen op de SEH, na zelfbeschadiging, op te roepen zich alsnog te melden?
Zie mijn antwoord op vraag 12. De IGZ heeft naar aanleiding van de aandacht in de media ook al opgeroepen om nare ervaringen op de SEH te melden, zodat de IGZ dit kan onderzoeken. Burgers kunnen dit doen via www.landelijkmeldpuntzorg.nl. Melden bij de IGZ kan ook anoniem.
Is de IGZ bereid een melding voor te leggen aan de Tuchtraad, omdat het indruist tegen de artseneed, die stelt dat je een patiënt in nood moet helpen, geen schade mag toebrengen en diens lijden dient te verlichten?2
De IGZ hanteert haar handhavingskader. Hierin staat dat de IGZ bij ernstige normoverschrijding waarbij de kans op herhaling groot is, de tuchtrechter vraagt om een uitspraak te doen. De bedoelde norm kan de zogeheten tweede tuchtnorm zijn, die betrekking heeft op handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.
Op welke wijze is de problematiek van mensen die aan zelfbeschadiging doen opgenomen in de curricula van medisch personeel? Kan dit beter? Zo ja, bent u bereid verbetering te bepleiten bij onderwijsinstellingen?
Binnen de opleiding tot spoedeisende hulp arts (KNMG) wordt volgens de Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen aandacht besteed aan de behandeling van patiënten met psychische problematiek en het hechten van wonden. Er zijn beoordelingen over gedragsstoornissen en psychiatrische aandoeningen en de vaardigheid van hechten opgenomen in het curriculum. Er wordt niet specifiek aandacht besteed aan de problematiek van mensen die zichzelf beschadigen.
Bent u bereid in contact te treden met ziekenhuizen, artsen en medisch personeel op de SEH om in de toekomst te voorkomen dat patiënten, die zichzelf ernstig verwond hebben, niet goed en adequaat geholpen worden?
Er heeft contact plaatsgevonden met de Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen. De Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen herkent de geluiden niet dat deze categorie patiënten niet adequaat wordt behandeld. Zie verder vraag 11.
Op welke wijze is de richtlijn om patiënten te behandelen met wonden door zelfbeschadiging tot stand gekomen? Zijn daar ervaringsdeskundigen bij betrokken geweest? Bent u bereid de richtlijn te laten herzien, en daarbij ervaringsdeskundigen te betrekken?
In 2013 is de multidisciplinaire richtlijn acute wondzorg verschenen die is ontwikkeld met alle relevante beroepsverenigingen. Om het perspectief van de patiënt hierin te betrekken zijn telefonische interviews en schriftelijke enquêtes gehouden. Deze richtlijn geldt voor alle wondzorg en is niet specifiek opgesteld voor patiënten die zichzelf beschadigen.
Wat zijn precies de meldingen in het Letsel Informatie Systeem, waarin mensen die zich melden met zelfgemaakte wonden worden geregistreerd? Wat is de ontwikkeling van meldingen over de afgelopen vijf jaar? Is er iets te zeggen over prevalentie?
In het Letsel Informatie Systeem (LIS) van VeiligheidNL worden toedrachten geregistreerd van ongevallen, geweld of zelf toegebrachte letsels waarvoor slachtoffers worden behandeld op een Spoedeisende Hulp (SEH) afdeling van een selectie van ziekenhuizen in Nederland. Deze ziekenhuizen vormen een representatieve steekproef van ziekenhuizen in Nederland met een continu bezette SEH-afdeling. Dit maakt een schatting van cijfers op nationaal niveau mogelijk.
Op basis van LIS wordt geschat dat het jaarlijks aantal personen dat op een SEH-afdeling werd behandeld voor zelf toegebrachte letsels in de periode 2009–2013 fluctueerde tussen 13.000 en 16.000 (13.000 in 2013).
Statistische analyse van de SEH-cijfers laat in deze periode geen significante stijging of daling zien (Kerncijfers Zelf toegebracht letsel, VeiligheidNL, december 2014).
Schrikt u er ook van dat zelfbeschadiging bij één op de vier Nederlandse en Vlaamse jongeren in meer of mindere mate voorkomt? Erkent u dat dit noopt tot een inhaalslag op het gebied van opleiding om de bejegening en het begrip voor mensen in een dergelijke situatie te vergroten?
De cijfers zijn afkomstig van een onderzoek van de KU Leuven, in samenwerking met de Universiteit van Nijmegen. Het onderzoek werd gedaan onder ruim 1000 Vlaamse en Nederlandse jongeren van tussen de 12 en 19 jaar. Uit onderzoek blijkt dat zelfverwondend gedrag het vaakst gehanteerd wordt als een manier om met negatieve gevoelens of stress om te gaan. Daarnaast zijn andere vaak voorkomende functies: een gevoel van controle krijgen, ontsnappen aan eisen uit de sociale omgeving en het gebruik omwille van het verkrijgen van aandacht. Internationaal worden dezelfde cijfers gerapporteerd. Dit soort onderzoek is belangrijk om de oorzaken te achterhalen van dit soort symptomen.
Binnen de opleiding tot spoedeisende hulp arts (KNMG) wordt volgens de Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen aandacht besteed aan de behandeling van patiënten met psychische problematiek en het hechten van wonden. Er zijn beoordelingen over gedragsstoornissen en psychiatrische aandoeningen en van de vaardigheid van hechten opgenomen in het curriculum. De IGZ onderzoekt daarnaast signalen van patiënten met zelfbeschadiging die zijn doorgestuurd van het LMZ. Mede op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal blijken of het opportuun is in de opleidingen meer aandacht te besteden aan de bejegening en begrip voor mensen met zelfverwondend gedrag.
Het stoppen van de financiering van het doveninternaat in Haren |
|
Roelof van Laar (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Voortbestaan Internaat Haren alweer bedreigd! Wat is werkelijk Passend Onderwijs voor dove jongeren?»1
Ja.
Is het waar dat het internaat geen financiering zal ontvangen voor nieuwe leerlingen? Zo ja, op welke gronden is de financiering voor het internaat stopgezet?
De subsidie voor verblijf in het internaat zal voor nieuwe leerlingen inderdaad worden afgebouwd. Over de precieze invulling en het tempo van de afbouw ben ik nog in gesprek met Koninklijke Kentalis, de eigenaar van het internaat en de bijbehorende school. Tot 2011 kon iedere leerling voor verblijf op het internaat bekostigd worden op basis van een AWBZ-indicatie voor verblijf, ook als dat verblijf alleen nodig was voor deelname aan het onderwijs en niet in verband met de zorgbehoefte van de leerling. Vanaf 2011 is het Ministerie van VWS het AWBZ-criterium voor verblijfszorg, overeenkomstig de bedoeling van de wet, strikter gaan toepassen. Verblijf werd vanaf dat moment alleen vergoed als dat nodig is in verband met de zorgbehoefte van het kind. Destijds is besloten dat OCW tijdelijk, tot de invoering van passend onderwijs, de leerlingen zou bekostigen die niet in aanmerking komen voor een AWBZ-indicatie. De tijdelijkheid van de subsidie is steeds duidelijk aangegeven. Nu passend onderwijs is ingevoerd en de instellingen in het zogeheten cluster 2 de verantwoordelijkheid en de ruimte hebben gekregen om voor een passend aanbod te zorgen, zal de subsidie worden afgebouwd.
Wat voor onderzoek is gedaan naar de effecten van de sluiting van het internaat en de beschikbare alternatieven? Welk overleg heeft er plaatsgevonden met vertegenwoordigers van betrokkenen als het Dovenschap en FODOK?2
Hier is geen specifiek onderzoek naar gedaan. In overleg met de betrokken partijen, waaronder ook Dovenschap en Fodok, is de tijdelijkheid van de subsidie steeds duidelijk geweest. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven ben ik over de precieze invulling van de afbouw nog in gesprek met Kentalis. Bij dit gesprek zal ik ook Fodok en Dovenschap betrekken.
Erkent u het belang van bereikbaar tweetalig voortgezet speciaal onderwijs (vso), waar zowel Nederlandse gebarentaal als Nederlands onderwijstaal is? Is het waar dat dit onderwijs alleen in Haren wordt gegeven?
Het klopt dat alleen in Haren tweetalig voorgezet speciaal onderwijs op havoniveau wordt geboden. Echter, tweetalig onderwijs is geen noodzakelijke voorwaarde voor het behalen van een havodiploma. Er zijn namelijk andere mogelijkheden om een passend aanbod voor deze leerlingen te organiseren. Een leerling kan ook met ondersteuning van een tolk havo-onderwijs volgen binnen het regulier onderwijs. Met de invoering van passend onderwijs zijn er daarnaast meer mogelijkheden gekomen om dit flexibeler te organiseren. Bijvoorbeeld door dove leerlingen meer te clusteren en deels gezamenlijk onderwijs te laten volgen. Tevens kan er worden gekeken of er binnen het vso mogelijkheden zijn om op andere plekken havo te organiseren, zoals tot voor kort ook in Rotterdam mogelijk was. De cluster 2-instellingen kunnen derhalve eigen keuzes maken bij de inrichting van het onderwijs. In overleg met de ouders van dove leerlingen kan er voor worden gekozen om het speciaal onderwijs voor doven, al dan niet tweetalig, meer over Nederland te spreiden.
Deelt u de zienswijze van FODOK dat het internaat een essentiële voorwaarde voor echt passend onderwijs voor dove kinderen is, ook vanuit de meerwaarde van een op gebarentaal gerichte omgeving voor een goede ontwikkeling van sommige dove kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven kan het behalen van een havodiploma ook zonder verblijf in het internaat gerealiseerd worden. Vanuit die overweging deel ik de opvatting van FODOK niet dat het internaat een essentiële voorwaarde is voor passend onderwijs voor dove kinderen.
Kunt u inzichtelijk maken wat de kosten zijn per leerling voor verblijf op het internaat en wat de kosten zijn die voortvloeien uit het dichterbij volgen van passend onderwijs door middel van een gebarentolk?
Voor de kosten voor verblijf in het internaat is dat mogelijk. Deze bedragen € 30.000,– per leerling. Daarnaast ontvangt de vso school in Haren, de Guyotschool, onderwijsbekostiging (ongeveer € 19.000,– per leerling). De kosten die voortvloeien uit het dichterbij huis volgen van onderwijs zijn lastiger weer te geven omdat hiervoor meerdere mogelijkheden zijn. Ten eerste kan een leerling elders vso volgen. Dan is er geen bekostiging van een doventolk nodig, maar afhankelijk van de afstand en de mate van zelfstandigheid eventueel wel leerlingenvervoer. Ten tweede kan een leerling volledig regulier onderwijs volgen (de onderwijsbekostiging is dan ongeveer € 7.100,– per leerling). Aanvullende tolkkosten zijn dan ongeveer € 30.000,– per jaar. Als er meerdere dove leerlingen in een groep regulier onderwijs volgen, kan dat bedrag lager zijn omdat het dan (deels) mogelijk is om gebruik te maken van een groepstolk. Daarnaast is er, afhankelijk van het arrangement, nog sprake van ondersteuningskosten vanuit cluster 2. Ten derde kan een leerling deels speciaal, deels regulier onderwijs volgen met ondersteuning door cluster 2 (de zogenaamde symbiose). Kortom, de kosten van verblijf in het internaat enerzijds en het bieden van een alternatief dichtbij huis zijn niet zomaar met elkaar te vergelijken.
Welke alternatieven zijn er voor dove kinderen om tweetalig vso te volgen als zij niet langer op het internaat in Haren kunnen verblijven, gezien de verre reisafstand naar Groningen?
De communicatie met individuele ouders loopt via Kentalis. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven ben ik met Kentalis in gesprek over de precieze invulling van de afbouw. De mogelijkheden om in de regio meer alternatieven te organiseren, zijn daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek.
Hoe wordt over het stoppen van de subsidie voor nieuwe leerlingen aan het internaat gecommuniceerd met de ouders van kinderen die in het schooljaar 2015/2016 naar het internaat zouden gaan? Hoe wordt op een zorgvuldige wijze gezorgd voor alternatieven?
Het bericht “Het Radboud UMC weigert orgaandonatie na euthanasie” |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Radboud UMC weigert organen te transplanteren van een patiënt die euthanasie wenst?1
Ja.
Is het waar dat het Radboud UMC de wens van deze patiënt om zijn organen te laten transplanteren na zijn euthanasie heeft afgewezen vanwege het ontbreken van een behandelrelatie? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Om verwarring te voorkomen wil ik allereerst opmerken dat hier sprake was van een orgaandonatie, het uitnemen van organen bij een donor, en niet van een orgaantransplantatie, het plaatsen van een donororgaan in een patiënt met als doel deze patiënt te genezen. Een orgaandonatie kan in principe in ieder ziekenhuis in Nederland worden uitgevoerd, aangezien er zelfstandige uitnameteams (ZUT) actief zijn, die de uitname in ieder ziekenhuis kunnen uitvoeren. Een orgaantransplantatie kan alleen worden uitgevoerd in een van de acht transplantatiecentra in Nederland.
Als er een wens is om na euthanasie organen te doneren moet deze wens altijd zeer zorgvuldig worden bekeken door de betrokken artsen en het ziekenhuis waar beide procedures gaan plaatsvinden. Uit contact met de betrokken ziekenhuizen bleek dat er voldoende bereidheid was om beide wensen van de patiënt ten uitvoer te brengen. Er werd zorgvuldig gehandeld, wat alleen niet helder genoeg naar de patiënt is gecommuniceerd, waardoor er helaas een onduidelijk beeld is ontstaan.
Het Radboud UMC heeft aangegeven alle ondersteuning te willen bieden wanneer het ziekenhuis waar de patiënt onder behandeling is, concludeert de orgaandonatie na de euthanasie te willen uitvoeren. Alle betrokken partijen, waaronder het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis en het Radboud UMC hebben uiteindelijk laten weten dat er wat hen betreft geen belemmeringen waren om de wens van de patiënt om organen af te staan na de euthanasie uit te gaan voeren.
De indruk die is gewekt in de media dat het Radboud UMC vanwege haar katholieke achtergrond weigerde mee te werken aan het euthanasieverzoek en daarmee de orgaandonatie onmogelijk zou maken, is onjuist, zo stelt het Radboud UMC. Het Radboud UMC heeft de afgelopen jaren vaker een euthanasieverzoek ingewilligd en heeft ook eerder meegewerkt aan een orgaandonatie na euthanasie.
Heeft het Radboud UMC naar uw mening zorgvuldig gehandeld jegens deze patiënt? Hoe verhoudt artikel 460 van de Wet geneeskundige behandelovereenkomst zich tot een ziekenhuis dat orgaandonatie na euthanasie weigert? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Gelet op het antwoord op de vorige vraag ben ik van mening dat het Radboud UMC zorgvuldig heeft gehandeld jegens deze patiënt. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven hadden het Radboud UMC en het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis wel duidelijker moeten zijn in de communicatie richting de patiënt.
Euthanasie en orgaandonatie vallen onder respectievelijk de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en de Wet op de orgaandonatie. De Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst is niet van toepassing op euthanasie en orgaandonatie, maar op handelingen op het gebied van de geneeskunst met als doel iemand van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel verloskundige bijstand te verlenen.
Welke wet- en regelgeving en richtlijnen zijn van toepassing op orgaandonatie na euthanasie? Acht u deze voldoende passend voor een dergelijk zeldzaam en complex vraagstuk, waarbij zorgvuldigheid voorop moet staan?
Bij orgaandonatie na euthanasie is sprake van twee aparte procedures. Allereerst moet voldaan zijn aan alle zorgvuldigheidscriteria van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding om te komen tot een zorgvuldig uitgevoerde euthanasieprocedure. Na het overlijden kan worden overgegaan tot de orgaandonatie. In de Wet op de orgaandonatie is deze procedure vastgelegd. De orgaandonatie wijkt dan niet af van iedere andere postmortale orgaandonatie.
Euthanasie en orgaandonatie zijn beide procedures die met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten worden uitgevoerd. Juist daarom zijn zorgvuldigheidseisen waaraan deze procedures moeten voldoen in de twee genoemde wetten opgenomen. Ik acht deze wetgeving dan ook voldoende passend voor de combinatie van orgaandonatie na euthanasie, zeker gelet op de volgtijdelijkheid van de procedures.
Dat de noodzaak is gebleken voor meer praktische handvatten voor het uitvoeren van de combinatie van deze procedures, doet daar niets aan af.
Deelt u de mening dat patiënten, die ernstig ziek zijn en euthanasie wensen gevolgd door orgaantransplantatie, niet in de steek gelaten mogen worden door zorgverleners in hun laatste levensfase? Zo ja, welke maatregelen kunt u treffen om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Ik ben overigens niet van mening dat daarvan in dit geval sprake was. Mensen die bereid zijn hun organen te donoren na euthanasie verdienen groot respect.
Ik ben van mening dat beide procedures met grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten worden uitgevoerd en dat aan de eisen van de van toepassing zijnde wetgeving moet worden voldaan. Voor zover er praktische belemmeringen zijn bij de combinatie van euthanasie en orgaandonatie, juich ik het initiatief van het Maastricht UMC en het Erasmus MC toe om te komen tot een handreiking orgaandonatie na euthanasie toe.
Deelt u voorts de mening dat het tekort aan donororganen een groot maatschappelijk probleem vormt, en een transplantatie voor patiënten letterlijk van levensbelang is? Zo ja, bent u bereid de handen ineen te slaan, teneinde de kwaliteit en kwantiteit van donatie na euthanasie te optimaliseren?
Er is nog steeds een tekort aan orgaandonoren. Iedere orgaandonor is daarom welkom. Het is belangrijk dat deze beide procedures zorgvuldig worden uitgevoerd en dat op een zorgvuldige wijze aan de wens kan worden voldaan om euthanasie en orgaandonatie te combineren. De handreiking kan daaraan bijdragen.
Hoe vaak is de wens van een patiënt om te doneren na euthanasie in de afgelopen twee jaar afgewezen?
Mij is niet bekend hoe vaak de wens van een patiënt om te doneren na euthanasie niet kon worden uitgevoerd. Hierbij zal altijd sprake zijn geweest van een medische contra-indicatie die voor alle postmortale orgaandonaties geldt. U moet daarbij denken aan een te hoge leeftijd van de donor, de aanwezigheid van kwaadaardige tumoren of een infectie.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de acht transplantatiecentra in Nederland en de overige ziekenhuizen?
Het Masterplan Orgaandonatie heeft ervoor gezorgd dat de samenwerking tussen ziekenhuizen binnen de zeven donatieregio’s in Nederland sterk is verbeterd en verder is geprofessionaliseerd. Binnen een donatieregio heeft een Universitair Medisch Centrum (UMC), waar ook het transplantatiecentrum deel van uitmaakt, een coördinerende rol. Vijf UMC’s hebben daarnaast een zelfstandig uitnameteam, waarvan er steeds twee dienst hebben. Deze teams verzorgen in bijna ieder ziekenhuis in Nederland de uitname van de organen bij een donor.
Ontstaan er wel eens problemen door gebrek aan communicatie, logistieke problemen of procedurele onduidelijkheden, waardoor een transplantatie geen doorgang kan vinden? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat, en om welke reden precies?
Het gaat in dit geval om orgaandonatie en niet om orgaantransplantatie. Doel van het Masterplan Orgaandonatie was het verder verbeteren van het proces rond orgaandonatie in ziekenhuizen. Ik heb begrepen dat bij eerdere orgaandonaties na euthanasie zich geen problemen hebben voorgedaan.
Dieronvriendelijke muizenbestrijding |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het inzetten van een zogenoemde «verzuipmachine» waarmee boeren van plan zijn duizenden muizen te verdrinken?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zeer dieronvriendelijke techniek is en dat dit daarnaast ook niet effectief is? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 27 januari (Kamerstuk 27 858, nr. 295) heb ik aangegeven dat de bestrijding van de veldmuis mag plaatsvinden ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Ter voorkoming van schade mag een grondgebruiker de veldmuis doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen, opzettelijk verontrusten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren.
Het is primair aan de grondgebruiker om in het geval van schade aan de gewassen die door de muizen is veroorzaakt, een manier te kiezen om de muizen te doden. Daarbij wijs ik er op dat het ook onder natuurlijke omstandigheden regelmatig gebeurt, bijvoorbeeld bij het onderlopen van uiterwaarden bij hoogwater, dat muizenholen onderlopen en muizen verdrinken.
Heeft u de inzet van deze zeer dieronvriendelijke methode al ontmoedigd, zoals u in antwoord op eerdere vragen heeft beloofd te zullen doen?2 Zo nee, waarom niet? Wanneer en op welke wijze bent u voornemens om de inzet van deze machine te ontmoedigen?
De provincie Fryslân voert met LTO-Noord en het Wetterskip Fryslân de regie over een gezamenlijk onderzoek naar de maatregelen die kunnen worden genomen om de schade van muizen nu en in de toekomst te beperken. Het Ministerie van EZ zal dit onderzoek mede financieren. Ik heb de betrokken partijen gevraagd om hierin aandacht te hebben voor de ontwikkeling van een early warning systeem, voor preventieve maatregelen en voor biologische bestrijding.
De resultaten van het onderzoek zullen duidelijkheid geven over de manier waarop de bestrijding van muizen het beste ingevuld kan worden. Ik zie geen aanleiding om vooruitlopend daarop de betreffende methode te ontmoedigen.
Welke voortgang heeft u in samenwerking met het waterschap en de provincie al geboekt in het komen tot het wegnemen van de oorzaken van de muizenoverlast, zoals de lage waterstanden, het gebrek aan weidegang, roofvogelvervolging en de jacht op predatoren zoals vossen?
Zoals is aangegeven in mijn brief van 27 januari 2015 over het plan van aanpak muizenproblematiek Friesland, moet onderscheid worden gemaakt in preventieve maatregelen en maatregelen voor de acute bestrijding van muizen op perceelniveau. Ik heb betrokken partijen gevraagd om in het genoemde onderzoek naar de maatregelen die kunnen worden genomen om de schade van muizen nu en in de toekomst te voorkomen, aandacht te hebben voor preventieve maatregelen.
Het bericht ‘Zonder hulp belanden we in een doos bij CS’ |
|
Pieter Heerma (CDA) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zonder hulp belanden we in een doos bij CS»?1
Klopt het dat rondom de grootscheepse fraude met kinderopvang De Parel in Capelle, Gouda en Zoetermeer voor miljoenen wordt teruggevorderd bij gedupeerde ouders?
Klopt het bericht dat «gratis kinderopvang» werd aangeboden onder voorwaarde dat de kinderopvangtoeslag niet via de ouders zou lopen, maar direct zou worden overgemaakt aan De Parel? Zo nee, hoe werkte de constructie dan? Zo ja, klopt het dat scholen in de buurt deze «gratis kinderopvang» aan ouders aanbevolen?
Bent u bekend met soortgelijke omvangrijke fraudezaken met kinderopvangtoeslag door kinderopvangorganisaties? Zo ja, om wat voor aantallen gaat het? Zo nee, bent u van mening dat het hier een unieke op zichzelf staande vorm van fraude betreft?
Bent u bekend met het feit dat door een medewerker van De Parel bekend is gemaakt dat tot medio 2011 er gebruik gemaakt kon worden van algemene DigiD codes waarmee Kinderopvangtoeslag opnieuw werd aangevraagd, nadat deze door betrokken ouders was stopgezet?2
Klopt het dat in die jaren gebruik gemaakt kon worden van algemene DigiD-codes waarmee kinderopvangtoeslag aangevraagd kon worden zonder medeweten van betrokken ouders? Zo nee, hoe verhoudt zich dit dan tot de uitspraken van betreffende oud medewerkers en BOink? Zo ja, is hiermee fraude zonder medeweten van betreffende ouders wel erg makkelijk gemaakt?
Acht u het in licht van deze onthullingen opportuun om terugvorderingen van toeslagen stop te zetten tot dat het FIOD-onderzoek is afgerond en meer duidelijk is over de toedracht? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat hier mogelijk sprake is van een specifiek geval, waardoor betrokken ouders in aanmerking zouden kunnen komen voor de slachtofferregeling? Zo nee, waarom niet?3
De uitzending van het programma “Dit is de dag” over de gemeente Oude Pekela |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van het programma «Dit is de dag» over de gemeente Oude Pekela?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen meer gestimuleerd moeten worden en perspectief moet worden geboden op betaald werk? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om actie te ondernemen om samen met gemeenten zoals Oude Pekela mensen te bewegen om vanuit de bijstand nog meer te stimuleren om aan het werk te gaan? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven welke actie u gaat ondernemen?
De harmonisering van de verplichtingen en maatregelen bij de arbeidsinschakeling zijn onderdeel van de Participatiewet die per 1 januari 2015 in werking is getreden. De nieuwe Participatiewet maakt het mogelijk om gemeenten beter te ondersteunen bij hun uitvoeringspraktijk om uitkeringsgerechtigden te activeren om zo snel als mogelijk uitkeringsonafhankelijk te worden. De Participatiewet biedt daarbij aan gemeenten een palet aan re-integratie instrumenten en middelen om de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling te bevorderen. De gemeenten hebben zelf de verantwoordelijkheid voor een juiste uitvoering. In het programma «Dit is de dag» van 31 januari jl. wordt van de gemeente Oude Pekela een beeld geschetst van een gemeente waar uitkeringsafhankelijkheid veel voorkomt. Zoals gezegd is het doel van de Participatiewet om mensen te laten participeren en bij voorkeur naar regulier werk toe te leiden. De gemeente Oude Pekela zegt alles in het werk te stellen om haar inwoners te activeren. Ik verwacht en heb er vertrouwen in dat gemeenten optimaal gebruik maken van de mogelijkheden die de nieuwe Participatiewet hen daarbij biedt.
Wat is uw oordeel over de inzet van de per 1 januari 2015 aangescherpte instrumenten uit de Participatiewet door bijvoorbeeld de gemeente Oude Pekela maar ook andere gemeenten die een hoge werkeloosheid kennen? Wordt daar naar uw oordeel voldoende gebruik van gemaakt? Zo ja, waar blijkt dat uit? Welke gemeenten in Nederland kennen verhoudingsgewijs een hoge werkeloosheid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het artikel «Een nieuwe baan in Duitsland ondanks zijn «hoge» leeftijd»? Wat vindt u van dit artikel?2
Ja. Het artikel in het Dagblad van het Noorden laat zien dat het project van UWV kansen biedt om mensen met een uitkering ook over de grens aan werk te helpen. Het doorkruist daarbij de beeldvorming dat ouderen met een uitkering niet meer aan de slag komen. Het geeft aan dat voor uitkeringsgerechtigden met de juiste kennis en ervaring er kansen en mogelijkheden zijn om ook over de grens aan regulier werk te komen.
Ook bijstandsgerechtigden kunnen solliciteren en regulier werk over de grens aanvaarden.
Het Actiedocument Grensoverschrijdende arbeidsmarkt Drenthe-Emsland is een sprekend voorbeeld van een wijze waarop alle actoren met elkaar samenwerken en afspraken maken om het werken over de grens te bevorderen. Een dergelijke aanpak zou ook prima toepasbaar zijn in Oost-Groningen.
Het Rijk werkt samen met de gemeenten om hen in staat te stellen tot dergelijk beleid te komen en het fourneert daarvoor ook de middelen.
Voor het regionaal sectorplan voor de arbeidsmarktregio Groningen is in totaal 45 mln. euro. beschikbaar. Hiervan is door de Minister van SZW onlangs een bijdrage van 17,8 mln. euro. toegezegd. De werkgevers en vakbonden in de regio investeren zelf 27 mln. euro. In deze arbeidsmarktregio is veel vergrijzing en is het gemiddelde opleidingsniveau laag. Het sectorplan is onder andere gericht op mobiliteit, het duurzaam inzetbaar houden van vakkrachten en het verhelpen van mismatch tussen vraag en aanbod.
Gemeenten kunnen tevens gebruik maken van de mogelijkheid voor subsidie uit het Europees Sociaal Fonds. De inzet van de middelen voor de ESF programmaperiode 2014–2020 is vooral gericht op ondersteuning van de doelen van de Participatiewet.
Verder heb ik op vrijdag 27 februari met een achttal gemeenten, waaronder Pekela en de provincie Groningen het akkoord van Westerlee gesloten. Dit om herstructurering van de Sw bedrijven te bevorderen en te komen tot een nieuwe werkorganisatie voor uitvoering van de Participatiewet.
Voorts is goede voorlichting over werken in het buitenland van belang voor uitkeringsgerechtigden om ook over de grens te gaan solliciteren. De Nederlandse overheid biedt daartoe relevante informatie en documentatie aan over onder andere zorg, belastingen, uitkeringen en pensioen op de websites rijksoverheid.nl, Nederlandse grensinfo.nl en de website startpuntgrensarbeid Benelux.int.
Niet in de laatste plaats werkt het Kabinet samen met de grensprovincies en EU-regio’s in het programma grensoverschrijdende samenwerking (GROS) om de kansen en mogelijkheden om het werken over de grens te bevorderen.
In het AO WWB-onderwerpen en de Participatiewet van 4 maart jl. heb ik uw Kamer toegezegd om voor wat betreft de bijstand aan te haken bij de brief van de Minister van SZW van 2 maart jl. over de stand van zaken met grensoverschrijdende arbeid. In deze brief zegt de Minister van SZW toe om uw Kamer in het voorjaar 2015 een overzicht te doen toekomen van de praktische belemmeringen die de grensregio’s momenteel ondervinden bij grensoverschrijdende arbeid en welke mogelijke oplossingen hiervoor zijn.
Ziet u meer mogelijkheden om ook bijstandsgerechtigden in de grensgebieden over de grens met Duitsland aan de slag te helpen waar de werkgelegenheid groter is, waardoor ze uit kunnen stromen naar werk en niet meer afhankelijk hoeven te zijn van een uitkering?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een «pilot» te steunen om mensen met een bijstandsuitkering in de grensgebieden in Duitsland aan de slag te helpen en daarover ondersteuning te bieden aan bijvoorbeeld de gemeente Oude Pekela? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en daarmee voor de bijstand. De Participatiewet biedt ruimte om uitkeringsgerechtigden te verplichten ook over de grens te solliciteren en regulier werk te aanvaarden. Zoals bij vraag 6 geantwoord, maakt het Rijk door onder andere extra financiële bijdragen dergelijk beleid mede mogelijk.
De afschaffing van de opbrengsten van de proces verbaal-vergoeding voor gemeenten |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de onderzoeksopzet van het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar de gevolgen van de afschaffing van de proces verbaal-vergoeding? Kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?1
De Tweede Kamer heeft mij bij motie2 verzocht om voor 1 juli 2015 te rapporteren wat de gevolgen zijn van het stopzetten van de proces-verbaal-vergoeding (hierna: pv-vergoeding), voor onder meer de afbreuk van de leefbaarheid in gemeenten. Ik heb daarop het WODC verzocht een onderzoek uit te voeren naar de omgang met de pv-vergoedingen door gemeenten. De korte tijd die is verstreken sinds de afschaffing van de vergoedingsregeling, alsmede de voor het onderzoek beschikbaar gestelde periode, maken het op dit moment niet mogelijk de effecten van de afschaffing in kaart te brengen. Het onderzoek is daarom gericht op de wijze van registratie en besteding van de pv-vergoedingen en brengt niet direct de mogelijke gevolgen van de afschaffing in beeld voor de afbreuk van de leefbaarheid, het veiligheidsbeleid in gemeenten en de werklast van de politie.
De keuze voor deze opzet is gelegen in het feit dat het verkrijgen van inzicht in de registratie en besteding van de pv-vergoedingen een noodzakelijke stap is om een mogelijk verband tussen het beëindigen van de vergoedingsregeling en de genoemde gevolgen te verklaren. Dit geldt ook voor de onveiligheidsgevoelens in wijken, een aspect dat overigens geen deel uitmaakt van de motie.
De startnotitie die aan de basis ligt van het onderzoek treft u aan als bijlage.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding ontslagen van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) tot gevolg heeft (gehad)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van de onderzoeksvragen zullen de kosten en de baten van de bestuurlijke strafbeschikking waar mogelijk afgezet worden tegen de kosten en baten die gemeenten in zijn totaliteit hebben op het terrein van handhaving van de openbare orde en veiligheid.
Het onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre inzicht verkregen wordt in eventuele trends en/of wijzigingen in de gemeentebegrotingen.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de wijze waarop gemeenten de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen financieren? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de leefbaarheid in wijken en mogelijke verloedering in het openbaar vervoer en openbare ruimtes? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de werklast van de politie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de onveiligheidsgevoelens in wijken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding tot gevolg heeft dat niet op boa's maar op andere onderdelen van gemeentebegrotingen wordt bezuinigd? Zo ja, op welke wijze en wordt in het onderzoek ook aangegeven op welke onderdelen dit is en wat hier de gevolgen van zijn in gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Gezien de door de Kamer verzochte termijn voor de uitvoering van het onderzoek, zijn de onderzoeksvragen beperkt tot vragen over de registratie en bestedingen in de context van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Het is daarom niet te verwachten dat het onderzoek bezuinigingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting inzichtelijk maakt.
De invloed die afschaffing van de pv-vergoedingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting zou hebben, dient bovendien in samenhang met andere ontwikkelingen te worden beoordeeld, die het bereik van het onderzoek te buiten gaan.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de mate waarin gemeenten gebruik maken van de inzet van bestuurlijke strafbeschikking? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het instrument van de bestuurlijke strafbeschikking kan te allen tijde worden ingezet door gemeenten. Deze is niet afhankelijk van een vergoeding. Tijdens de gesprekken met gemeenten in het kader van het onderzoek zal het daadwerkelijk gebruiken van het instrument aan bod komen.
Op welke wijze wordt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken in het onderzoek dat het WODC uitvoert?
Om de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) op de hoogte te houden en inzicht te bieden in het onderzoek, is de vastgestelde onderzoeksopzet ter kennisneming met de VNG gedeeld. Op deze wijze is het voor de VNG ook mogelijk om, indien gewenst, activiteiten die zij zelf ontplooit te laten aansluiten op het onderzoek.
Bent u ermee bekend dat een aantal gemeenten al heeft aangegeven niet te willen bezuinigen op het aantal boa's in 2015 en dus noodgedwongen op andere onderdelen van de gemeentebegroting bezuinigingen zal doorvoeren?2 Zo ja, kun u een overzicht geven van de betreffende gemeenten, gekoppeld aan de onderdelen waarop deze gemeenten dientengevolge voornemens zijn te bezuinigen in 2015?
Nee, die aanwijzingen zijn er niet. Er is vooralsnog geen reden grote gevolgen voor gemeentebegrotingen te verwachten, gezien het feit dat de vergoedingsregeling nooit heeft beoogd kostendekkend te zijn. Verder is de vergoeding over 2014 door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) aan de deelnemende gemeenten recent nog uitgekeerd.
Het is over 2015 niet bekend welke gemeenten welk bedrag mislopen als gevolg van de afschaffing van de pv-vergoeding. Het uitvoeringsjaar 2014 geeft het meest recente beeld. Toen maakten 357 van de 403 gemeenten gebruik van de bestuurlijke strafbeschikking overlast en parkeren. Een uitsplitsing naar aantallen pv-vergoeding per gemeente over dat jaar treft u aan in de bijlage.
Het WODC-onderzoek zal meer inzicht geven in die gevolgen die samenhangen met de kosten en baten van de bestuurlijke strafbeschikking en de vergoedingsregeling. Er is daarom op dit moment geen aanleiding de VNG tot een inventarisatie te verzoeken.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten boa's noodgedwongen hebben moeten ontslaan? Kunt u een overzicht geven van de betreffende gemeenten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten bezuinigingen hebben moeten doorvoeren met betrekking tot de financiering van de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u als bijlage bij deze antwoorden een overzicht verstrekken van alle gemeenten waarvan (thans) bekend is dat zij inkomsten mislopen als gevolg van de afschaffing, gekoppeld aan het (thans bekende) bedrag dat per gemeente wordt misgelopen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, indien daar aanleiding toe bestaat, de VNG vragen een inventarisatie te maken teneinde een volledig antwoord te kunnen geven op de vragen 9 t/m 13?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel boa’s in totaal actief waren op 31 december 2014? Wat is het concrete streven voor het einde van 2015 ten aanzien van het aantal actieve boa’s? Kunt u hierbij een splitsing maken ten aanzien van de verschillende domeinen waarin boa’s actief zijn?
Op 31 december 2014 waren er in totaal 23.063 boa’s werkzaam. Dit totaal aantal laat zich als volgt onder verdelen: Domein I Openbare Ruimte 3.183, Domein II Milieu, welzijn en infrastructuur 2.756, Domein III Onderwijs 758, Domein IV Openbaar vervoer 4.291, Domein V Werk, inkomen en zorg 691 en in Domein VI Generieke opsporing waren 11.384 boa’s actief.
Ten aanzien van Domein I Openbare Ruimte geldt dat in de lokale driehoek op strategisch niveau (politiek bestuurlijk) wordt bepaald welke leefbaarheids- en veiligheidsproblemen worden aangepakt en welke inzet van onder andere boa’s daaraan bijdraagt. Wat de andere domeinen betreft, zijn geen signalen bekend dat in 2015 naar wezenlijk andere aantallen wordt gestreefd voor de uitoefening van de betreffende opsporingstaken dan de aantallen voornoemd.
Hoe verhoudt zich volgens u de afschaffing van de proces-verbaal-vergoeding tot de invoering van de decentralisaties in het sociaal domein naar gemeenten dit jaar en de gevolgen die dit heeft voor de financiële tekorten van gemeenten?
De invoering van de decentralisaties staat los van de afschaffing van de pv-vergoeding. Een eventuele verhouding tussen beide zie ik dan ook niet.
De stelselmatig onzorgvuldige manier van onderzoek doen door BING (Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten) |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u de negatieve ontwikkelingen aangaande de werkwijze van het commerciële onderzoeksbureau BING?1 2
Van de aangehaalde berichtgeving in de media over BING heb ik kennisgenomen.
Hoe beoordeelt u het feit dat BING door de tuchtrechter de afgelopen jaren meerdere malen veroordeeld is wegens broddelwerk, maar toch blijft doorgaan met het doen van verschillende onderzoeken bij lokale overheden?
Als private onderneming (BING is een besloten vennootschap) is BING zelf verantwoordelijk voor het eigen functioneren waar het onderzoeken betreft uitgevoerd in opdracht van lokale overheden. Daarbij neem ik aan dat het bedrijf zich rekenschap geeft van rechterlijke uitspraken. Voorts merk ik op dat lokale overheden zelf bepalen of er (integriteits)onderzoek wordt ingesteld en van welk bureau zij daarvoor diensten willen afnemen. Het is daarna aan de opdrachtgever zelf om de te volgen werkwijze van het betreffende bureau te beoordelen, evenals de kwaliteit van het resultaat.
Hoeveel opdrachten heeft BING sinds de oprichting mogen uitvoeren namens overheidsinstanties en hoeveel geld hebben deze overheidsinstanties hieraan besteed?
Deze informatie is mij niet bekend. Wel beschik ik over indicatieve gegevens over de jaren 2010, 2011 en 2012. Naar aanleiding van de motie Heijnen c.s. (TK 2012–2013, 33 400 VII, nr. 18) heeft de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur in 2013 in opdracht van mijn ministerie een verkennend onderzoek uitgevoerd naar knelpunten en oplossingen bij integriteitsonderzoek in Nederland3. In mijn brief aan de Tweede Kamer op 8 november 2013 heb ik de Tweede Kamer over de resultaten van dit onderzoek gerapporteerd (TK, 2013–2014, 28 844, nr. 75).
Van de over deze jaren aangetroffen integriteitsrapporten over topambtenaren en politieke ambtsdragers, heeft BING 22 van de 49 onderzoeksrapportages uitgebracht. Het is mij niet bekend welke bedragen hiermee waren gemoeid.
Hoe kan volgens u het beeld weggewerkt worden dat BING een verlengstuk is van de overheid door de eerdere relatie met VNG?
Ik beschik niet over gegevens die het beeld dat u schetst en de vraag bij wie dat beeld thans nog zou leven, zouden bevestigen. Overigens is het niet aan de Minister van BZK om eventuele beeldvorming rond een private onderneming te beïnvloeden.
Bent u van mening dat het vertrouwen in BING geschaad is door de verloren zaken (o.a. Wassenaar, Schiedam, Borne, Nieuwegein)? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over gegevens die een beeld zouden geven over het algemene vertrouwen dat in BING wordt gesteld. BING is een private onderneming.
Deelt u de mening dat er ook onderzoek gedaan moet worden naar de werkwijze van het commerciële onderzoeksbureau BING? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Het eerder genoemde onderzoek van Tilburg University geeft een uitgebreid beeld van de interne en externe instanties en ad hoc commissies die integriteitsonderzoek verrichten. Het onderzoek beschrijft eveneens de verschillende werkwijzen die door instanties bij integriteitsonderzoek worden gevolgd. In dat kader wordt ook BING uitgebreid beschreven.
Eén van de opvallendste bevindingen van de onderzoekers is dat, ondanks de grote variëteit aan instanties, de harde kern van het integriteitsonderzoek opmerkelijk uniform is. Integriteitsonderzoek gaat in ieder geval om reconstructie van de feiten en het verzamelen van bewijs voor deze reconstructie. Vrijwel altijd wordt in het onderzoek een normenkader opgesteld, dat doorgaans bestaat uit «harde» bestuursrechtelijke en «zachte» professionele normen. Het normenkader kan daarbij verschillen, maar de «evergreens» domineren (de Algemene wet bestuursrecht, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de Ambtenarenwet, gedragscodes en rechtspositieregelingen). De verschillen in werkwijze lijken vooral te zitten in de discipline van waaruit vermoedelijke integriteitsschendingen worden onderzocht. Bovendien lijken de verschillen functioneel te zijn, aangezien ze onder meer voortvloeien uit de specifieke context, onderzoeksvraag en benodigde expertise.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 november 2013 (TK, 2013–2014, 28 844, nr. 75) heb ik gemeld dat het onderzoek mijns inziens vooral bruikbare mogelijkheden geeft voor professionalisering aan de kant van de bestuursorganen. Voorts, dat dit met zich meebrengt dat aan de voorkant uniforme kwaliteitseisen worden geformuleerd waaraan externe onderzoeksbureaus zich dienen te conformeren.
In mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 26 augustus 2014 (TK 2013–2014, 28 844, nr. 78) heb ik mijn voornemens geconcretiseerd na een brede consultatieronde onder organisaties in het openbaar bestuur. Ingezet is op versterking en ondersteuning van overheidsorganisaties bij hun rol als opdrachtgever. Concrete acties hebben betrekking op: 1. De beschikbaarheid van een modelonderzoeksprotocol; 2. Het inrichten van een landelijk Steunpunt Integriteitsonderzoek bij BIOS; 3. Ervaringsuitwisseling, opleiding en training.
In deze brief staat dat er uit het onderzoek en de consultatie een behoefte blijkt aan een laagdrempelig advies- en expertisepunt waar bestuursorganen in alle bestuurslagen terecht kunnen indien zij vragen hebben over te maken keuzes en te nemen beslissingen gedurende het proces van afhandeling van een signaal van een vermoeden van een integriteitsschending door een politieke ambtsdrager of ambtelijke topfunctionarissen in al zijn facetten. Het kan dan gaan om vragen die betrekking hebben op het afbakenen van de onderzoeksvraag, advisering over de communicatie en andere keuzes die in een voorfase aan de orde zijn.
Daarom is per 1 januari 2015 het Steunpunt voor integriteitsonderzoek naar politieke ambtsdragers gestart. Bestuurders bij overheden kunnen hier terecht voor passend advies over de aanpak en afhandeling van een vermoeden van een integriteitsschending, vooral bij persoonsgericht onderzoek.
Hoe denkt u de geknapte reputaties van de gedupeerden van BING te compenseren, zowel materieel als immaterieel?
Voor partijen die zich benadeeld voelen door onderzoek door BING en compensatie willen, staat de weg naar de rechter open. Het ministerie is geen partij in een eventueel geschil.
Kunt u inzicht geven in de bedragen die door lokale overheden zijn gespendeerd aan de advocaten die zaken van ambtenaren en politici in behandeling genomen hebben wegens onzorgvuldig onderzoek van BING? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens. Dit zijn aangelegenheden die de lokale overheden zelf betreffen.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de werkwijze van commerciële bureaus zoals BING te reguleren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik volg hierin de Aanwijzingen voor de regelgeving dat regulering door de overheid pas aan de orde is indien het zelfregulerend vermogen van een maatschappelijke sector tekortschiet. Daarvan is geen sprake. Overigens heb ik, zoals beschreven in mijn beantwoording van vraag 6, na uitgebreid onderzoek en een brede consultatie, een aantal maatregelen genomen die erop zijn gericht om het opdrachtgeverschap van de overheden te versterken. Zo kunnen opdrachtgevers inmiddels ook beschikken over een «Handreiking zorgvuldig onderzoek naar integriteitsschendingen politieke ambtsdragers». Deze kan dienen als basis voor de afspraken die zij maken met onderzoeksbureaus, zoals BING.
Wat vindt u van het feit dat BING min of meer een monopoliepositie heeft omtrent integriteitsonderzoeken bij lokale overheden, ondanks stelselmatige onzorgvuldigheden?
Uit het voornoemd onderzoek van Tilburg University blijkt dat lokale overheden toegang hebben tot een breed palet aan onderzoeksinstanties, ad hoc commissies en individuele onderzoekers/deskundigen. Lokale bestuurders zijn autonoom in de uiteindelijke keuze betreffende wie zij precies willen inschakelen voor een integriteitsonderzoek. Bestuurders zullen een opdracht aan een commercieel bureau in de regel moeten aanbesteden. Daarmee kan er geen sprake zijn van een monopoliepositie.
Welke maatregelen kunnen er genomen worden omdat er geen duidelijke regels bestaan voor deze commerciële bureaus zoals BING, waardoor geen rechtsbeschermingsmaatregelen getroffen kunnen worden voor de personen die een integriteitsonderzoek moeten ondergaan?
In het antwoord op vraag 6 heb ik informatie gegeven over de maatregelen die ik heb getroffen in vervolg op de bevindingen in het onderzoek van de Tilburg University. In dit onderzoeksrapport wordt ook beschreven dat er, zeker bij externe instanties, vaak klachtenprocedures en tuchtprocedures voorhanden zijn. Ook BING beschikt over een eigen klachtenregeling op grond van artikel 18 van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Ook staat voor belanghebbenden de weg naar de rechter open.
Hoe beoordeelt u het feit dat er verschillende ex-politici werkzaam zijn binnen BING en hierdoor een schijn van «politieke afrekening» wordt gecreëerd?
Ik beschik niet over gegevens over de medewerkers bij BING, noch over informatie omtrent uw vooronderstellingen. BING is een private onderneming.
Kunt u aangeven hoeveel ex-politici er exact werken voor BING en of deze ex-politici zich ook mengen in onderzoeken waarin oud collega’s onderzocht worden?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens.
Langdurige onbereikbaarheid van overheidswebsites |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat op 10 februari 2015 de website www.rijksoverheid.nl meerdere uren onbereikbaar was? Zo ja, welke overheidssites zijn nog meer door deze storing getroffen?
Ja. De storing betrof in ieder geval de twee grote websites rijksoverheid.nl en Defensie.nl, die een belangrijke functie hebben in het communiceren van informatie van de rijksoverheid naar het algemeen publiek. Daarnaast zijn diverse kleine websites geraakt, die zijn gericht op de communicatie met specifieke groepen. De websites van Geenstijl en Telfort zijn ook getroffen.
Waardoor werd deze storing veroorzaakt en waarom duurde deze zolang?
De storing werd veroorzaakt door een DDoS aanval. De storing duurde zo lang, omdat deze vanwege de complexiteit door de leverancier in eerste instantie als een technische storing en niet als een DDoS aanval werd beoordeeld. Toen de conclusie was, dat het een DDoS aanval betrof, was deze binnen enkele uren afgeslagen.
Welke impact heeft deze storing gehad op het werk van de rijksoverheid en op mensen die overheidsinformatie zochten?
De impact op medewerkers van de rijksoverheid is beperkt tot medewerkers die voor rijksoverheid.nl of de andere getroffen websites werken. Redacteuren konden gedurende de storing geen informatie op de websites plaatsen. De publieksvoorlichters van het loket «Informatie rijksoverheid» konden gedurende de storing de website niet als bron gebruiken voor het beantwoorden van vragen per telefoon of e-mail
Mensen die tijdens de storing informatie van de rijksoverheid zochten, hebben hiervoor rijksoverheid.nl of de andere getroffen websites niet kunnen gebruiken. De vragen van mensen die de publieksvoorlichting «Informatie rijksoverheid» hebben gebeld zijn genoteerd. Na het oplossen van de storing zijn alle vragen, afhankelijk van de voorkeur van de vragensteller, per e-mail of telefoon alsnog beantwoord.
Voor informatie, zoals brieven van de ministers aan de Staten-Generaal, is rijksoverheid.nl niet de enige bron. Deze zijn als Kamerstukken bijvoorbeeld ook op de website van de Tweede Kamer te vinden.
Welke technische maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de centrale informatiesite van de rijksoverheid langdurig onbereikbaar is? Waardoor hebben deze maatregelen niet gewerkt?
Voor de site rijksoverheid.nl en de andere getroffen sites van de rijksoverheid is een set aan beveiligingsmaatregelen (inclusief back-up) genomen, die normaliter afdoende is om DDoS aanvallen te weerstaan of binnen korte tijd op te lossen. Regelmatig vinden DDoS aanvallen plaats. In vrijwel alle gevallen worden deze met succes afgeslagen en blijft de aanval onopgemerkt voor het publiek. Heel 2014 had rijksoverheid.nl een uitval van 0%. Echter, in dit geval is dit niet afdoende gebleken omdat de leverancier eerst aan een andere oorzaak van de storing dacht (zoals in vraag 2 is vermeld).
Wat voor acties overweegt u om een urenlange onbereikbaarheid van de website van de rijksoverheid in de toekomst te voorkomen?
De leverancier zal een verbeterplan opstellen, waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) nauw betrokken zijn. De analysemethode zal daarvan onderdeel zijn.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat ondanks alle inspanningen er altijd een kans blijft op incidenten. Kwaadwillende personen vinden steeds weer mogelijkheden om nieuwe en aanvullende beveiligingsmaatregelen te doorbreken. Deze terugkerende aanvallen vragen om een continue inspanning en toenemende investeringen in tooling en maatregelen Het gaat erom om tegen aanvaardbare kosten de risico’s zo minimaal mogelijk te maken.
Worden voor dienstverlenende overheidswebsites waarbij onbereikbaarheid een zeer grote impact heeft, zoals de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) of de Belastingdienst, extra technische maatregelen genomen om de bereikbaarheid te waarborgen? Zo ja, welke? Hadden die deze storing kunnen voorkomen of verkorten? Zo nee, waarom niet?
Zowel de RDW als de Belastingsdienst hebben beveiligingsmaatregelen genomen om DDoS aanvallen te weerstaan of binnen korte te tijd af te slaan, een zg. anti-DDoS wasstraat, die verschillende technieken omvat. Zij hebben geen last van deze DDoS aanval gehad. De DDoS aanvallen zijn de laatste tijd tot nu toe zonder al te veel problemen voor de bereikbaarheid afgeweerd.
Het NCSC ondersteunt de overheid en de vitale sectoren onder andere door nieuwe beschikbare informatie over cyberaanvallen te delen met de overheidsorganisaties om er lering uit te trekken en te bezien of (nieuwe) extra maatregelen moeten worden genomen.
Gezien de rapportage van de leverancier zelf (zie vraag 2) heeft de duur van de storing niet gelegen aan de beveiligingsmaatregelen, maar aan de analyse van de storing.