Het bericht dat Polen drie spookvliegvelden heeft laten bouwen met subsidie van de EU |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Polen drie nauwelijks gebruikte vliegvelden heeft laten bouwen met subsidie van de EU?1
Ja.
Klopt het dat Polen ruim 100 miljoen euro subsidie heeft ontvangen voor de bouw van deze vliegvelden? Zo ja, kunt u toelichten uit welke fondsen deze subsidie afkomstig is, en kunt u daar een tijdlijn bij geven?
Reuters noemt een bedrag van 125 miljoen euro voor tenminste drie vliegvelden. Voor de in het artikel genoemde vliegvelden kan ik u melden dat de gelden verstrekt zijn in de periode 2007–2013. Het gaat om een bijdrage aan uitbreiding van de luchthaven van Lodz van circa 18.082.000 euro via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Daarnaast gaat het om een bijdrage aan uitbreiding van de regionale luchthaven van Lublin ter waarde van 30.000.000 euro tevens via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Tot slot gaat het om een bijdrage voor uitbreiding en modernisering van luchthaven infrastructuur te Rzeszow van 9.481.000 euro uit het Cohesiefonds. Ook werd uit ditzelfde fonds subsidie gegeven voor aanleg van een nieuwe passagiersterminal te Rzeszow van 8.590.000 Euro.
In totaal komt dit tot een bedrag van 66.153.000 euro voor de genoemde vliegvelden.2 De Europese bijdragen bedroegen in de regel 25% tot 30% van de totale investering, de rest van de investering is gedaan met Poolse publieke middelen.
Kunt u aangeven wat volgens u de oorzaak is van het mislukken van deze projecten?
Een oordeel over het al dan niet slagen van individuele projecten hangt mede af van de doelstellingen waarvoor deze van Europese middelen zijn voorzien. Ik laat een dergelijke beoordeling op projectniveau aan de verantwoordelijke Europese instellingen over.
Ik verwijs u voor een onafhankelijke en meer algemene analyse naar het rapport over EU financiering van vliegvelden van de Europese Rekenkamer dat 16 december jl. verscheen. Hierin wordt verstrekking van Europese gelden aan vliegvelden in de periode 2000–2013 geëvalueerd aan de hand van een selectie van 20 vliegvelden. Ook twee Poolse vliegvelden zijn meegenomen, waaronder het door Reuters genoemde vliegveld te Rzeszow. De Europese Rekenkamer is kritisch over de geselecteerde vliegvelden en stelt onder meer dat te veel vliegvelden te dicht bij elkaar zijn gebouwd en er vaak sprake is van overcapaciteit.
Wat zijn de gevolgen van de bouw van de drie spookvliegvelden voor het uitkeren van de EU-subsidiegelden aan Polen voor de komende zeven jaar?
Wanneer zou blijken dat de vliegvelden niet volgens de destijds geldende regels voor Europese financiering zijn voorzien, dan zou dit aanleiding kunnen zijn tot maatregelen tegen de bij het project betrokken partijen. Hier zijn mij vooralsnog geen aanwijzingen voor bekend. Gevolgen voor de subsidieverlening aan Polen in de komende 7 jaar zijn niet aan de orde.
Hoe oordeelt u de volgende uitspraak van een voormalig ambtenaar van het Poolse Ministerie van Vervoer met betrekking tot de lokale overheden in Polen, die verantwoordelijk waren voor de planning van de bouw van de vliegvelden: «The local governments decided, «I’m a prince in my domain, the government doesn’t tell me what I’m supposed to do, we do what we want.»»? Welke consequenties zouden volgens u op Europees niveau aan deze uitspraak verbonden moeten worden?
Ik beschouw dit als een uitspraak van een Poolse burger.
Doen zich vergelijkbare situatie voor in andere landen dan Polen? Zo ja, welke?
Ik verwijs naar het genoemde rapport van de Europese Rekenkamer d.d. 16 december 2014 waarin vergelijkbare situaties worden beschreven.
Deelt u de mening dat deze vorm van rondpompen van geld, zeker gezien de niet-rendabele besteding, zeer onwenselijk is?
Ondoelmatige besteding van Europese gelden aan vliegvelden is onwenselijk.
Welke lessen kan de Europese Commissie volgens u trekken uit de subsidiëring van de spookvliegvelden?
De Europese Rekenkamer beveelt aan dat de Commissie in de periode 2014–2020 enkel EU gelden verschaft aan vliegvelden die financieel levensvatbaar zijn en waarvoor de investeringsbehoeften zorgvuldig zijn beoordeeld en bewezen. Bovendien zouden de lidstaten coherente regionale, nationale en grensoverschrijdende plannen moeten hebben voor het ontwikkelen van vliegvelden om overcapaciteit, duplicatie en ongecoördineerde investeringen te voorkomen.
In reactie geeft de Commissie onder meer aan dat voor de periode 2014–2020 al voor een significant andere aanpak wordt gekozen. De focus ligt op vliegvelden die onderdeel zijn van het kernnet van het trans-europese vervoernetwerk (TEN-T). Daarnaast vereist de nieuwe cohesieverordening 2014–2020 dat financiering nu onderbouwd is met transportplannen op regionaal en nationaal niveau, met een strategie per transportsector en een levensvatbare pijplijn van projecten die onder deze plannen vallen. Voor wat betreft grotere projecten die individueel door de Europese Commissie worden beoordeeld, zijn de kwaliteitseisen en toetsing aangescherpt.
Met deze maatregelen is de EU op de goede weg. Verbetering van processen om ondoelmatige besteding te voorkomen door best practices en evaluaties, zoals die van de Europese Rekenkamer, is een continu proces.
Bent u bereid om er bij de Commissie op aan te dringen dat de besteding van EU-gelden beter gemonitord wordt?
Goede monitoring en transparante verantwoording van de besteding van EU-gelden is voor Nederland een permanent aandachtspunt, zoals recent verwoord door de Minister van Financiën in zijn brief aan uw Kamer over het jaarverslag van de Europese Rekenkamer (Kamerstuk 24 202, nr. 30, vergaderjaar 2014–2015).
De in dit geval verstrekte gelden vallen onder het cohesiebeleid. Ook specifiek binnen dit beleidsterrein zet Nederland zich, zoals door de Staatssecretaris van Economische Zaken aan uw Kamer is meegedeeld (Kamerstuk 21 501-08, nr. 493), in voor resultaatgerichte en goed verantwoorde besteding van deze middelen. Mede dankzij de Nederlandse inzet is de cohesieverordening voor de periode 2014–2020 op dit punt aangescherpt. Nederland zal deze inzet voortzetten.
De plannen om het financiële beheer van KLM van Nederland naar Frankrijk over te hevelen en daarmee KLM een groot deel van haar resterende autonomie te laten verliezen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Franse macht geeft paniek»?1
Ja.
Klopt het dat er binnen Air France KLM concrete plannen bestaan om het financiële beheer van KLM, de enige winstgevend poot, over te brengen naar Parijs, alwaar de financieel structureel verlieslatende poot Air France bestuurd wordt?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen bij Air France KLM en KLM op de voet. Zo heb ik vorige week nog overleg gevoerd met dhr. De Juniac, de CEO van Air France KLM en dhr. Elbers de CEO van KLM over de situatie bij het bedrijf. Zij werken
thans aan plannen om tot structurele verbetering van de financiële resultaten te komen. Naar verwachting wordt in februari de concrete invulling van de plannen bekend. Over mogelijke wijzigingen in het financieel beheer kan op dit moment dus nog geen nadere informatie worden gegeven. Air France en KLM staan voor een grote uitdaging om een passende strategie te vinden op de toenemende internationale concurrentie en de druk die hieruit voortvloeit op de financiële resultaten. Het is aan beide bedrijven om dit nu ook gezamenlijk op te lossen. Overigens is het zo dat niet alleen Air France maar ook KLM in het afgelopen decennium in sommige jaren winst heeft gemaakt en in andere jaren verlies heeft geleden.
De positie van de Staat als aandeelhouder in deze is beperkt. In onderstaande figuur wordt de eigendomstructuur aangegeven en toegelicht. De Nederlandse Staat houdt een belang van 5,9% in KLM. De Nederlandse stichtingen SAK I en SAK II hebben samen 44,2% (32,9 + 11,3) van de KLM aandelen en 0,9% is in handen van particuliere beleggers. Derhalve is 51% in Nederlandse handen. De overige 49% is in handen van de holding Air France KLM. De stichtingen SAK I en SAK II oefenen niet direct namens de Nederlandse staat invloed uit op KLM, maar zijn alleen van belang in het kader van het veilig stellen van de landingsrechten van KLM. Het aandeelhouderschap voor de Nederlandse Staat binnen de holding Air France KLM geeft op zich zelf dus weinig invloed.
De beperkte invloed van de Staat als aandeelhouder neemt niet weg dat het voor Nederland belangrijk is dat KLM – binnen het concern Air France KLM – een zelfstandige positie behoudt. Dit geeft KLM meer invloed op de ontwikkeling van het netwerk op Schiphol. Vanwege het belang van dit netwerk voor de internationale bereikbaarheid, de werkgelegenheid en de Nederlandse economie zijn bij de goedkeuring van de fusie in 2004 door de overheid ook afspraken gemaakt met de gefuseerde onderneming; de zogenaamde staatsgaranties. In het antwoord op de vragen 7 en 8 wordt hier nader op ingegaan.
Een zelfstandige positie van KLM binnen het concern Air France KLM kan niet los worden gezien van een autonome positie van KLM op het gebied van financieel beheer. Dit betekent namelijk dat KLM als zelfstandige luchtvaartmaatschappij kan blijven investeren (zoals ten aanzien van vlootfinanciering) en verantwoordelijk blijft voor haar eigen kasstromen, bankrelaties, beheer van de financiële kaspositie en uitvoering van haar eigen hedging.
Naast overleg met de bestuurder van Air France KLM en KLM is er regelmatig contact met de vice voorzitter van de Board van Air France KLM, dhr. Hartman en de commissaris in de Board van Air France KLM die is benoemd op voordracht van de Nederlandse Staat (de heer De Hoop Scheffer). In deze gesprekken worden de zorgen en belangen vanuit Nederland besproken en verwachtingen gedeeld. De gesprekken vinden overigens in constructieve sfeer plaats. Ook is de Staat als aandeelhouder vertegenwoordigd in de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering van KLM.
Kunt u een precieze omschrijving geven van de plannen die op tafel liggen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u deze plannen in het belang van Nederland, de Nederlandse economie en de Nederlandse Staat (als aandeelhouder)?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat het financieel gezonde KLM niet uitgehold wordt door de holding Air France?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer heeft u het afgelopen jaar overleg gehad met de bestuurders die namens de Nederlandse Staat invloed uitoefenen in KLM (Stichting Administratie Kantoor (SAK) I, SAK-II en het directe aandeelhoudersbehang)? Met wie vonden er overleggen plaats, wanneer en wat was de uitkomst?
Wat betreft invloed van de Staat op Air France KLM en KLM zijn in de eerste plaats de contacten met de bestuurders van beide bedrijven van belang. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 5. Met de bestuurders van de stichtingen zelf is van overheidzijde geen contact geweest, omdat zij geen rol hebben in de besluitvorming inzake bedrijfsvoering van Air France KLM. Zoals aangegeven hebben de stichtingen alleen een functie in het kader van het veiligstellen van de landingsrechten door KLM aandelen in bezit te houden (waarmee die aandelen aantoonbaar in Nederlandse handen zijn, wat vanwege luchtvaartpolitieke eisen nodig is).
Vallen de plannen die nu op tafel liggen, binnen de gemaakte afspraken, zoals het Memorandum of Understanding uit 2010?
Bij goedkeuring van de fusie tussen Air France en KLM is door de overheid een aantal afspraken gemaakt met de gefuseerde onderneming om een aantal publieke belangen te borgen ten aanzien van markttoegang (verkeersrechten) en netwerkkwaliteit. Een aantal van deze garanties is op basis van een Memorandum of Understanding (MoU) in 2010 verlengd. Bij brief van 6 mei 2010 heeft de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat de Kamer geïnformeerd over dit MoU en de inhoud daarvan2.
Met het oog op de Nederlandse luchtvaartpolitieke status van KLM is de afspraak in stand gebleven dat KLM gevestigd is in Nederland en hier de thuisbasis heeft. Verder blijft de afspraak staan dat KLM zijn bestaande operationele en andere Nederlandse vergunningen houdt en zich, samen met de nationale luchtvaartautoriteiten, er ook voor inzet om de bestaande routevergunningen te behouden. Wat betreft het aspect netwerkkwaliteit blijft de afspraak geldig dat Air France KLM opereert met een multi-hub systeem in Europa waarbij zowel Parijs Charles de Gaulle als Schiphol als Europese en intercontinentale hub de hoekstenen zijn. Uit de strategiedocumenten van Air France KLM valt af te leiden dat de genoemde afspraken ook in de toekomst worden gehandhaafd.
Heeft de Nederlandse Staat harde afspraken gemaakt over wat het terug zou krijgen voor het ter beschikking stellen van alle verdragsafspraken en landingsrechten aan de maatschappij?
Zie antwoord vraag 7.
Ziet u aanleiding om uw Franse collega en/of Air France aan te spreken op de plannen?
Zoals genoemd is er intensief contact met KLM en Air France KLM. In december heb ik ook gesproken met mijn Franse collega Vidalies waarbij het belang van KLM voor het netwerk op Schiphol en de Nederlandse economie onder de aandacht is gebracht. Daarnaast is gesproken over de uitdagingen die de huidige luchtvaartmarkt biedt aan Air France en KLM en de noodzaak voor beide bedrijven om met een gezamenlijke strategie concurrerend te blijven.
Kunt u de Kamer het Memorandum of Understanding en de andere afspraken die met Air France KLM gemaakt zijn vertrouwelijk ter inzage aanbieden?
Ik ben bereid om dit Memorandum of Understanding en de afspraken met de Staat vertrouwelijk ter inzage te leggen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de winsten van KLM structureel gebruikt worden om de verliezen van Air France goed te maken?
Zowel Air France als KLM hebben binnen de holding Air France KLM een eigen balans en verlies- en winstrekening. De financiële middelen van KLM worden tot nu toe geïnvesteerd in de eigen vloot en overige bedrijfsgerelateerde investeringen.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken bij KLM de afgelopen elf jaar, sinds de vorming van Air France KLM?
In 2004 heeft KLM vanwege de toenemend schaalgrootte en consolidatie in de luchtvaart en ook vanwege de toen ook weinig rooskleurige financiële vooruitzichten als zelfstandig bedrijf er voor gekozen om een fusie aan te gaan met Air France. Dit is gedaan nadat eerder andere opties voor samenwerking en/of een fusie met andere luchtvaartmaatschappijen zijn verkend. Deze fusie is door de Nederlandse overheid goedgekeurd, waarbij zoals is aangegeven een aantal afspraken is gemaakt.
De fusie heeft voor beide ondernemingen goed uitgepakt. De omzet voor KLM is sinds de fusie met Air France in 2004 substantieel toegenomen en het aantal bestemmingen is eveneens gegroeid.
Duidelijk is dat Air France en KLM thans gezamenlijk een antwoord moeten vinden op strategische uitdagingen als gevolg van de toenemende concurrentie, zowel mondiaal van onder meer de Golfcarriers als in Europa van de low cost carriers. Zoals aangegeven heeft de positie van KLM binnen Air France KLM de volle aandacht van mijzelf en betrokken collega’s.
Het bericht dat ziekenhuizen dreigen patiënten te weigeren om dure medicijnen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat patiënten het risico lopen voor bepaalde behandelingen geweigerd te worden, omdat onduidelijk is wie de rekening van nieuwe, dure geneesmiddelen gaat betalen?1
Laat ik voorop stellen dat financiële belemmeringen geen reden mogen zijn om patiënten zorg, waaronder medicatie, te weigeren als zij hier conform de criteria van het basispakket wel recht op hebben.
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en dienen dus voldoende verantwoorde zorg in te kopen. Artsen dienen in beginsel voor te schrijven conform de geldende behandelrichtlijnen. Zorgverzekeraars maken met ziekenhuizen in het kader van de zorginkoop afspraken over het verlenen en financieren van zorg. Hierbij kunnen ook specifieke afspraken gemaakt worden over dure geneesmiddelen. Financiële problemen mogen echter nooit over de rug van de patiënt worden uitgevochten. Ziekenhuizen en zorgverzekeraars dienen problemen in gezamenlijkheid op te lossen.
Vooralsnog zijn er alleen signalen van veldpartijen dat er een risico bestaat dat ziekenhuizen dure geneesmiddelen dreigen te weigeren. In hoeverre en in welke mate dit ook daadwerkelijk voorkomt en wat de oorzaken zijn is niet helder.
De Signaleringscommissie Kanker (SCK) van KWF Kankerbestrijding heeft in zijn signaleringsrapport (Toegankelijkheid van dure kankergeneesmiddelen, juni 2014) eerder ook al aangegeven zich zorgen te maken over de toegankelijkheid van dure oncolytica in de nabije toekomst. Ik heb met hen afgesproken om een werkgroep in te stellen waarin alle relevante veldpartijen zijn vertegenwoordigd. Deze werkgroep gaat nader onderzoek doen naar de mate en oorzaken van praktijkvariatie (waaronder mogelijke financiële belemmeringen) en komt tot voorstellen om de toegankelijkheid van dure oncologiemiddelen te borgen binnen de kaders van het hoofdlijnenakkoord.
Parallel aan de opdracht die ik aan het KWF verstrek, ben ik met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in gesprek of zij in de breedte een systeemtechnische analyse kunnen doen naar mogelijke knelpunten/belemmeringen. En daarnaast breder dan de oncologie onderzoek te doen naar mogelijke (financiële) belemmeringen bij het voorschrijven van dure geneesmiddelen.
Daarnaast geldt ten aanzien van de betaalbaarheid van dure geneesmiddelen dat ook de farmaceutische industrie een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft in het stellen van reële geneesmiddelenprijzen. Zorgverzekeraars, zorgaanbieders en de overheid hebben tegelijkertijd de rol om niet zomaar elke prijs bij het inkopen van een medicijn te accepteren. Het budgettaire kader zorg (BKZ) is niet onbegrensd. Er zijn niet voor niets bestuurlijke akkoorden afgesloten, waarin opgenomen is dat de groei binnen het kader blijft.
De solidariteit van mensen en het draagvlak voor premiestijgingen is niet onbegrensd.
Wat zijn volgens u de voornaamste redenen van het probleem dat ziekenhuizen nu voor het eerst dreigen dure geneesmiddelen te weigeren? Deelt u de analyse uit het artikel dat de rek er uit is, doordat er een vloed aan nieuwe dure geneesmiddelen is, mensen langer leven en de omzetten van ziekenhuizen afvlakken? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog zijn er alleen signalen van veldpartijen dat er een risico bestaat dat ziekenhuizen dure geneesmiddelen dreigen te weigeren. In hoeverre en in welke mate dit ook daadwerkelijk voorkomt en wat de oorzaken zijn is niet helder. Vandaar dat ik met KWF heb afgesproken een werkgroep in te stellen waarin alle relevante veldpartijen zijn vertegenwoordigd en ben ik met de NZa in gesprek over een aanvulling op dit traject. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Verwacht u net als de zorginkoper van Achmea een kostenstijging van 5% per jaar voor dure geneesmiddelen?
De kosten van dure geneesmiddelen toegepast binnen het ziekenhuis vallen binnen het budgettaire kader medisch specialistische zorg. Voor dit kader is met veldpartijen voor de jaren 2015 tot en met 2017 een structurele, landelijke volumegroei afgesproken van maximaal 1,0% per jaar (exclusief loon- en prijsbijstelling). Uiteraard neemt dit niet weg dat afzonderlijke onderdelen binnen dit kader sterker of minder sterk kunnen stijgen, of zelfs kunnen dalen.
Voor specifiek de dure geneesmiddelen geldt dat ik op dit moment zicht heb op de kosten van bepaalde dure geneesmiddelen die recent beschikbaar zijn gekomen of op korte termijn beschikbaar komen. Om een uitspraak te kunnen doen over de kostenontwikkeling voor de komende jaren is dit echter onvoldoende. Hiervoor moet er rekening gehouden worden met meer factoren, zoals bijvoorbeeld eventuele patentexpiraties van dure geneesmiddelen. Zie antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat medici bepaalde behandelingen met dure geneesmiddelen mogen weigeren aan patiënten die toevallig bij de verkeerde verzekeraar zitten? Zo nee, waarom niet?
Voor alle zorg die onder het basispakket valt geldt dat indien een patiënt de juiste medische indicatie hiervoor heeft, de patiënt recht heeft op deze zorg. Het maakt hiervoor niet uit bij welke verzekeraar een patiënt verzekerd is. Daarbij geldt voor artsen dat zij kwalitatief goede zorg moeten verlenen conform geldende behandelrichtlijnen en voor verzekeraars geldt dat zij op grond van de Zorgverzekeringswet een zorgplicht jegens hun verzekerden hebben.
Als een bepaalde behandeling met dure geneesmiddelen wordt geweigerd, hoe wordt dan gewaarborgd dat de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht voldoet?
Mocht een verzekerde van mening zijn dat een zorgverzekeraar zijn zorgplicht niet naleeft, omdat de verzekeraar bijvoorbeeld weigert een bepaalde behandeling te vergoeden, dan kan hij hiervoor een klacht indienen bij de eigen verzekeraar. Als de verzekerde na afhandeling niet tevreden is, dan kan hij zich wenden tot de SKGZ (stichting klachten en geschillen zorgverzekering http://www.skgz.nl). De verzekerde kan daarnaast een signaal afgeven bij de NZa. De NZa kan zo’n signaal meenemen bij het uitoefenen van haar toezicht op de zorgplicht van verzekeraars.
Mocht een verzekerde vinden dat een arts of het ziekenhuis geen goede zorg levert, omdat bijvoorbeeld de behandeling met een bepaald geneesmiddel geweigerd wordt, dan kan de verzekeraar een klacht indienen bij het betreffende ziekenhuis. Mocht de verzekerde niet tevreden zijn over de klachtafhandeling door de zorginstelling dan kunnen ze ook terecht bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Het LMZ geeft advies en begeleiding bij klachten over de kwaliteit van de zorg.
Tot wie kan een patiënt zich wenden als een bepaalde behandeling met een duur geneesmiddel geweigerd wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Wie betaalt uiteindelijk de rekening voor het dure geneesmiddel, als het ziekenhuis patiënten moet weigeren omdat zij aan het jaarlijks maximum zitten van uitgaven aan geneesmiddelen?
Ziekenhuizen en zorgverzekeraars maken in het kader van de zorginkoop afspraken over het verlenen en financieren van zorg. Hierbij kunnen ook specifieke afspraken gemaakt worden over dure geneesmiddelen. Afhankelijk van die afspraken ligt het financiële risico indien er meer zorg wordt geleverd dan verwacht bij het ziekenhuis of bij de verzekeraar oftewel moet het ziekenhuis of de verzekeraar dit betalen. Daarbij geldt dat zorgverzekeraars voldoende verantwoorde zorg dienen in te kopen, zij hebben immers een zorgplicht jegens hun verzekerden.
Wel is het mogelijk dat een patiënt een natura-polis heeft afgesloten, waarbij zijn verzekeraar bepaalde zorg niet bij een betreffende zorgaanbieder heeft gecontracteerd. Dit betekent niet dat de behandeling geweigerd wordt, het kan dan alleen wel betekenen dat de zorgverzekeraar de patiënt moet doorgeleiden naar een ziekenhuis waar hij deze behandeling wel heeft gecontracteerd. Dit geldt overigens voor de gehele behandeling die een patiënt voor een bepaalde indicatie nodig heeft en niet alleen voor de medicatie die onderdeel is van de behandeling. In eerdere brieven aan u (juni 2014, TK 32 620 nr. 120) en recent nog in antwoord op Kamervragen (brief dd 19 januari 2015, kenmerk 7802119–1341229-Z) heb ik aangegeven hoe omgegaan moet worden met situaties waarin omzetplafonds zijn afgesproken.
Kunt u bij de instellingen navragen over welke dure geneesmiddelen en behandelingen het gaat, en de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord op vraag 1. Ik wil de uitkomsten van dit onderzoek afwachten. Ik verwacht u voor de zomer over de uitkomsten van het onderzoek te kunnen informeren.
Het project ‘Conflict-Free Tin Initiative’ |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u reeds opdracht gegeven tot het uitvoeren van een evaluatie van het pilot project «Conflict-Free Tin Initiative» in de Kalimbi mijn in Nyabibwe? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze evaluatie tegemoet zien?
Er is geen opdracht gegeven voor het uitvoeren van een evaluatie. Monitoring en regelmatig overleg met alle betrokken stakeholders heeft tijdens de uitvoering tot tussentijdse aanpassingen geleid in de implementatie van een certificeringsmechanisme. Bovendien heeft dit geleerd dat door het gebruik van certificering en tracering van herkomst van mineralen het wel degelijk mogelijk is om uit zogenaamde hoog-risico gebieden conflict-vrij mineralen te exporteren. Nu dit certificeringsproces operationeel is, zal de inzet in de vervolgfase zich richten op de positieve invloed die van certificering en tracering uitgaat op de stabiliteit en sociaaleconomische ontwikkeling in de regio. Daarbij zal eind 2016 een mid-term evaluatie worden uitgevoerd waarin het onder vraag 2 gestelde aan bod zal komen. Uw Kamer zal hierover te zijner tijd worden geïnformeerd.
Zult u in de evaluatie de vraag opnemen in hoeverre het pilot project een positieve invloed heeft gehad op de stabiliteit in de regio en wat de sociale en economische gevolgen zijn geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de open brief waarin een zeventigtal Congo-deskundigen zijn bezorgdheid uit over de manier waarop de conflictmineralen in Congo worden aangepakt?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de deskundigen over de averechtste gevolgen van de initiatieven op dit vlak?
Deze zorgen deel ik. Het risico dat de verkoop van mineralen uit het oosten van DR Congo als gevolg van de Dodd Frank Act section 1502 zou stoppen, was reden voor het ontwikkelen van het Nederlandse Conflict-Free Tin Initiative. Het CFTI laat zien dat bedrijven wel mineralen uit een conflictgebied kunnen betrekken zonder direct bij te dragen aan het conflict. Dit versterkt de sociaaleconomische ontwikkeling in de regio.
Bent u het eens met de deskundigen dat er dringend serieuze stappen gezet moeten worden om de geloofwaardigheid, de continuïteit en de capaciteit van de programma’s te verbeteren?
Het conflictvrij winnen van mineralen zal inderdaad niet de oplossing zijn voor alle conflicten en problemen rondom grondstofwinning. Het Kabinet wijst erop dat het onmogelijk is om in één keer te komen tot duurzame grondstofwinning in DR Congo. Daarom worden stap voor stap verschillende aspecten van de problematiek aangepakt met consultatie van overheden en met betrokkenheid van lokale gemeenschappen. Positieve resultaten zijn bereikt met het opzetten van lokale monitoringscomités en het trainen van relevante overheidsfunctionarissen om de betrokkenheid van de lokale gemeenschap goed te verankeren. Hierop wordt voortgebouwd. Daarnaast is er extra inzet op het verbeteren van arbeidsomstandigheden en het vergroten van de economische weerbaarheid van de betrokken mijnwerkersgemeenschappen. Voor de continuïteit in de vervolgfase is ook het stap voor stap overdragen van het certificeringsproces en -kosten naar bedrijven van belang. In het najaar van 2014, toen de Nederlandse bijdrage aan CFTI afliep, werd hiertoe een aanzet gegeven.
Hoe ziet u dit in relatie tot de Europese verordening over conflictmineralen (2014/0059(COD)), waarin de Europese Commissie voorstelt een vrijwillig zelf-certificeringssysteem in te voeren teneinde het gebruik van conflictmineralen aan banden te leggen?
Het voorstel van de Europese Commissie sluit goed aan bij bestaande vrijwillige initiatieven, zoals het CFTI. De Commissie gaat uit van de OESO handleiding: «OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas». Mede op verzoek van Nederland streeft de Commissie naar «wederzijdse erkenning» van haar systeem en deze OESO handleiding. Dit betekent dat bedrijven die kunnen aangeven via bestaande initiatieven, waaronder het CFTI, te voldoen aan de OESO-richtlijnen ook voldoen aan de vereisten in de Europese verordening. Het voorstel van de Commissie bepleit een vrijwillig systeem en dat steun ik. Na drie jaar zal een evaluatie door de Europese Commissie uitwijzen of het systeem in de praktijk effectief is.
Het sluiten van de Philipsvestiging te Emmen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het besluit van Philips om de Emmense vestiging te sluiten en het werk naar Polen en Spanje te verplaatsen?1
Ja.
Deelt u de mening dat Philips als Nederlandse onderneming fors profiteert van Nederlandse belastingvoordelen voor ondernemingen en tegelijk ten koste van de werkgelegenheid in Emmen straks het werk elders laat uitvoeren?
Nee. Het kabinet voert modern industriebeleid ter versterking van het Nederlandse vestigingsklimaat. Fiscale instrumenten vormen een belangrijk onderdeel van dit beleid, dat gericht is op goede randvoorwaarden voor alle ondernemers en bedrijven. Nederland heeft een aantrekkelijk fiscaal stimuleringspakket. Dit geldt in het bijzonder voor innovatieve bedrijven. Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht kan het kabinet echter geen uitspraken doen over belastingaangelegenheden van individuele belastingplichtigen zoals Philips.
Deelt u de mening dat de werkgelegenheid in zuidoost Drenthe behouden moet blijven en dat het kabinet in samenwerking met het lokaal bestuur alles op alles moet zetten om Philips op andere gedachten te brengen?
Zie mijn brief aan uw Kamer van 20 januari 2015 (Kamerstuk 32 637, nr. 164) over het vestigingsklimaat Twente en de sluiting van de Philips-vestiging in Emmen. De beslissing van Philips om de fabriek in Emmen te sluiten is een klap voor de regio, vooral voor de mensen die hun baan verliezen. Het kabinet betreurt dan ook deze beslissing. Bij het goede vestigingsklimaat in Nederland hoort echter ook dat de overheid de eigen verantwoordelijkheid van een bedrijf respecteert indien een beslissing vanwege bedrijfseconomische redenen genomen wordt. Uiteindelijk is het aan de onderneming om, mede op basis van een bedrijfseconomische afweging, de keuzes te maken die zij nodig acht. De eerste verantwoordelijkheid voor een eventueel stimulerings- en of investeringsplan ligt bij de regio’s zelf. Het Rijk is altijd bereid om mee te denken. In het algemeen bestaan er goede mogelijkheden om bij de uitvoering van regionale plannen gebruik te maken van het instrumentarium uit het bedrijvenbeleid (voor individuele bedrijven, kennisinstellingen en de topsectoren), de Europese Structuurfondsen (EFRO en Interreg) en de sectorplannen.
Deelt u de constatering dat na Unilever, Philips nu de tweede gerenommeerde onderneming is die in korte tijd een deel van zijn werkzaamheden naar het buitenland verplaatst, niet omdat verlies wordt geleden, maar om de winst te maximaliseren? Bent u bereid om op korte termijn met VNO in overleg te treden over welke mogelijkheden er zijn om Nederlandse bedrijven ervan te weerhouden werkzaamheden naar het buitenland te verplaatsen, een en ander gelet op hun speciale (mede-) verantwoordelijkheid voor het indien mogelijk behouden van werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Er is, op verschillende niveaus, zeer regelmatig contact tussen verschillende ministeries en werkgeversverenigingen zoals VNO. Hier wordt over een breed scala aan onderwerpen gesproken; zo ook over het verbeteren van het vestigingsklimaat en versterking van de werkgelegenheid.
Echter, de beslissing op welke locatie een bedrijf zijn productie laat plaatsvinden is een afweging die primair door bedrijven zelf genomen dient te worden op basis van hun business case. Naast loonkosten spelen daarbij ook andere factoren, zoals kwaliteit en nabijheid van afzetmarkten, een rol. Het kabinet kan en wil bedrijven er niet van weerhouden om op basis van bedrijfseconomische afwegingen werkzaamheden naar het buitenland te verplaatsen.
Naast bedrijven die werkzaamheden naar het buitenland verplaatsen, zijn er ook volop bedrijven (soms dezelfde) die activiteiten naar Nederland verplaatsen of in Nederland uitbreiden. Dat is op zichzelf een gezonde economische ontwikkeling. In de brief over reshoring (Kamerstuk 29 544, nr. 553) heeft het kabinet aangegeven welke maatregelen het neemt om reshoring een impuls te geven, onder meer via de loonkostensubsidie in de Participatiewet en de concrete acties die het kabinet onderneemt om het vestigingsklimaat te versterken. Voor bedrijven is het belangrijk om in kaart te brengen wat de baten en kosten zijn van reshoring. De Kamer van Koophandel – via het online aanbieden van een reshoring potentieel scan – en de Universiteit van Tilburg – via het ontwikkelen van een total cost of ownership model – dragen bij aan het inzichtelijk maken van de factoren die van belang zijn voor beslissingen omtrent reshoring. Het kabinet heeft beide partijen met elkaar in contact gebracht en vindt hun inspanningen veelbelovend. Het kabinet is daarnaast in contact getreden met de Algemene Werkgeversvereniging Nederland (AWVN) over reshoring. AWVN is voornemens een netwerk van bedrijven te creëren om de mogelijkheden voor reshoring in kaart te brengen. Het kabinet juicht dit toe en zal dit waar mogelijk faciliteren. Het kabinet kiest er bij dit onderwerp dus voor om voornamelijk met de werkgeversverenigingen te schakelen en niet met individuele werkgevers zoals Philips en Unilever.
Zou er in samenwerking met het lokaal bestuur geen stimulerings- en investeringsplan moeten komen, dat de werkgelegenheid in zuidoost Drenthe ook voor de komende jaren aanjaagt en verder uitbouwt? Hoe kunt u daar aan bijdragen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met Philips en Unilever en/of met VNO in overleg te treden over de mogelijkheden die «reshoring» biedt om werk juist naar Nederland terug te halen zoals dat bij Philips Drachten is gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Aanhoudende klachten over het telefoniebedrijf Pretium |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over Pretium, dat nog steeds mensen belt om abonnementen over te zetten zonder dat deze mensen dit zelf willen?1
Ja.
Is het waar dat Pretium zich niets aantrekt van het schriftelijkheidsvereiste, dat sinds 13 juni 2014 van kracht is? Waarom is dit zo?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van het schriftelijkheidsvereiste. Het is aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder om al dan niet onderzoek te doen naar de feiten. De ACM doet geen mededelingen over individuele zaken. Wel heb ik van de ACM vernomen dat zij in het kader van de handhaving van de nieuwe consumentenregels die sinds 13 juni 2014 gelden, onderzoek doet naar de naleving van deze regels. Eén van de onderwerpen daarbij is de naleving van het schriftelijkheidsvereiste.
Is het waar dat ook KPN zich niets aantrekt van het schriftelijkheidsvereiste, dat sinds 13 juni 2014 van kracht is?
Het gaat in dit geval om een dienst (wholesale line rental – WLR), waarbij de nieuwe aanbieder naast overname van telefoonverkeer ook de telefoonaansluiting op het netwerk van KPN overneemt. De aanbieders hebben in 2007 in samenspraak met de voormalige Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) specifieke afspraken gemaakt om het wisselen van aanbieder in het kader van WLR soepel te laten verlopen. In deze WLR-afspraken is opgenomen dat in geval van twijfel over een overstapverzoek door de oude aanbieder een wilsuiting van de consument bij de nieuwe aanbieder kan worden opgevraagd. KPN heeft mij laten weten in het eerstkomende WLR-overleg van de marktpartijen aan de orde te zullen stellen deze WLR-afspraken beter te laten aansluiten bij de nieuwe consumentenwetgeving. Voorop staat uiteraard dat de nieuwe aanbieder die de aansluiting overneemt zich bij het sluiten van een overeenkomst via de telefoon aan het schriftelijkheidsvereiste houdt.
Waarom werkt KPN kennelijk op deze manier mee aan deze gang van zaken? Waarom zegt KPN hier niets aan te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het schriftelijkheidsvereiste kennelijk niet van toepassing op het bedrijf dat een klant kwijtraakt? Indien dit zo is, kunt u de wet op dit punt aanpassen, dan wel KPN en andere telefoniebedrijven nogmaals wijzen op het schriftelijkheidsvereiste, ook bij vertrek van een klant?
Het schriftelijkheidsvereiste van artikel 230v, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek is een onderdeel van de op 13 juni 2014 in werking getreden Implementatiewet richtlijn consumentenrechten. Het schriftelijkheidsvereiste geldt voor handelaren die potentiële klanten een telefonisch aanbod doen voor het aangaan van een overeenkomst betreffende het geregeld afleveren van diensten, de levering van water, gas, elektriciteit of stadsverwarming. Alleen handelaren die potentiële klanten benaderen dienen zich aan het nieuwe vereiste te houden. Reden hiervoor is dat met de invoering van het schriftelijkheidsvereiste is beoogd consumenten te beschermen tegen het ongewild overgezet worden naar een nieuwe aanbieder.
Ik ben niet voornemens om de wet aan te passen opdat ook handelaren die een klant kwijtraken gehouden zijn zich aan een schriftelijkheidsvereiste te houden. De consument wordt voldoende beschermd om te voorkomen dat hij ongewild aan een overeenkomst vastzit. Na het telefonisch aanbod dient de handelaar het aanbod in schriftelijke of elektronische vorm naar de consument te sturen.
Zolang de consument het aanbod niet door middel van een schriftelijke handtekening of op elektronische wijze aanvaardt, komt er geen overeenkomst tot stand. Na de aanvaarding van de overeenkomst heeft de consument een bedenktermijn van 14 dagen waarbinnen hij zonder opgave van reden de overeenkomst kan opzeggen.
Daarnaast wil ik zo min mogelijk drempels opwerpen voor consumenten die willen overstappen naar een andere handelaar (in dit geval in de zin van dienstverlener). Als de wet ook een schriftelijkvereiste kent voor de handelaar die een klant kwijtraakt, kost het de consument meer tijd en moeite om over te stappen.
Kunt u de Autoriteit Consument en Markt (ACM) wijzen op het schriftelijkheidsvereiste? Kunt u dit meenemen bij het prioriteitenoverleg dat u voert met de ACM? Wanneer gaat u de ACM vragen om actie te ondernemen op dit onderwerp?
De ACM is volledig bekend met de nieuwe regels uit de richtlijn consumentenrechten, in het bijzonder ook met het schriftelijkheidsvereiste.
De ACM doet geen mededelingen over individuele zaken. Wel heb ik van de ACM vernomen dat zij in het kader van de handhaving van de nieuwe consumentenregels die sinds 13 juni 2014 gelden, onderzoek doet naar de naleving van deze regels. Eén van de onderwerpen daarbij is de naleving van het schriftelijkheidsvereiste.
De gevolgen van de nieuwe Wet werk en zekerheid (Wwz) voor het onderwijs |
|
Karin Straus (VVD), Johannes Sibinga Mulder |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen die de PO- en VO- raad signaleert rond de nieuwe Wet werk en zekerheid (Wwz)?1
Ja.
Bent u het met de conclusie van hen eens dat de nieuwe verplichting om na drie flexibele contracten een werknemer in vaste dienst te nemen zou kunnen leiden tot grote problemen rond het (tijdelijk) vervangen van leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs? Zo ja, hoe gaat u dit probleem oplossen? Zo nee, waarom niet?
Nee ik verwacht niet dat dit tot grote problemen zal leiden. De maatregelen in de Wet werk en zekerheid (Wwz) – als uitvloeisel van het sociaal akkoord – bewerkstelligen een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt en verkleinen het gat in bescherming tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde en onbepaalde tijd. Zo wordt de doorstroom naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bevorderd. Leerkrachten in het primair en voortgezet bijzonder onderwijs vallen ook onder deze wet. Ook invalkrachten in het onderwijs hebben behoefte aan zekerheid als het gaat om werk en inkomen net als invalkrachten in andere sectoren. Voor hen moet dus ook gelden dat na zes contracten of na vier jaar (de ketenbepaling maakt het mogelijk deze afwijking bij cao af te spreken) uitzicht zal bestaan op een vast contract. Er blijven voldoende mogelijkheden om flexibiliteit te organiseren.
In de Wwz zijn ook bepalingen opgenomen die meer flexibiliteit mogelijk maken:
Bent u bekend met het feit dat invalleerkrachten vaak kort, één tot enkele dagen per keer, worden ingezet? Deelt u de mening dat het voor de kwaliteit van het onderwijs juist belangrijk kan zijn dat een invalleerkracht meerdere malen bij eenzelfde school mee kan draaien, omdat deze de school, de werkwijze van de school en de leerlingen kent?
Dit doet zich voor bij onverwachte afwezigheid van de vaste leerkracht. Activiteiten als cursussen en buitengewoon verlof zijn immers structureel en daarmee planbaar. Bij onverwachte afwezigheid kan het zo zijn dat de invalleerkracht een tot enkele dagen wordt ingezet. Deze korte vervanging is naar mijn inschatting niet van invloed op de kwaliteit van het onderwijs. De afwijkingsmogelijkheden die ik heb genoemd in het antwoord op vraag 2 bieden voldoende mogelijkheden om deze situatie te voorkomen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er straks genoeg invallers beschikbaar blijven als zij niet vaker dan drie maal kunnen worden ingezet per school? Bent u bang dat deze wet tot lege klassen kan leiden?
Nee, ik verwacht niet dat de Wwz tot lege klassen zal leiden. Het probleem kan alleen bestaan als sprake is van plotselinge onvoorzienbare afwezigheid van een leerkracht. Voor die situaties blijven er genoeg mogelijkheden over om vervangers in te zetten. Dit blijkt ook uit mijn antwoord op vraag 2.
Welke oplossingen ziet u om lege klassen bij gebrek aan invalkrachten op piekmomenten te voorkomen?
Zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 2 en 4.
Kunt u aangeven waarom er bij de Wet flexibiliteit en zekerheid in 1999 een uitzondering is gemaakt op de zogenoemde ketenbepaling voor de situatie in het onderwijs, waardoor het mogelijk is om in een periode van drie jaar een ongelimiteerd aantal contracten mogelijk te maken? Wat waren de overwegingen destijds?
In artikel 7:668a, lid 5, Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan van alle onderdelen van dat artikel ten nadele van de werknemer kan worden afgeweken, zonder dat hieraan nadere voorwaarden zijn verbonden.
Deze bepaling is toepasselijk op alle arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht. In het bijzonder onderwijs maar ook in andere sectoren. Er is dus geen sprake van een uitzonderingsmogelijkheid die alleen voor het bijzonder onderwijs is ingesteld. De overwegingen destijds voor een collectieve uitzondering waren dat een uitzondering op de ketenbepaling op grond van een gezamenlijke afweging van sociale partners verantwoord was. Gebleken is dat deze ongeclausuleerde afwijkingsmogelijkheid te veel ruimte bood, met als gevolg een toenemend langdurig en onvrijwillig verblijf van werknemers in de flexibele schil. In het sociaal akkoord is daarom afgesproken de wetgeving op dat punt aan te scherpen. Zoals reeds genoemd, blijven er ook in de Wwz nog uitzonderingsmogelijkheden bestaan die plotselinge vervanging in het onderwijs mogelijk maken.
Bent u bereid voor (inval)leerkrachten een uitzondering te maken voor wat betreft de nieuwe ketenbepaling van de Wet werk en zekerheid? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de uitzondering die bij de Wet flexibiliteit en zekerheid gemaakt is?
De Wwz biedt ook voor het onderwijs voldoende mogelijkheden om bij plotselinge afwezigheid van een docent, een invalkracht in te zetten. Een uitzondering voor het onderwijs is daarom niet nodig. Wel heb ik toegezegd voorlichting te geven en mee te denken over mogelijke oplossingen die de nieuwe wetgeving biedt.
Klopt het dat in de cao afwijkingen van de nieuwe ketenbepaling kunnen worden afgesproken? Heeft u er vertrouwen in dat de sociale partners met een werkbare oplossing kunnen komen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2 zijn afwijkingen bij cao mogelijk. Ik heb er alle vertrouwen in dat sociale partners hun verantwoordelijkheid zullen nemen en met een werkbare oplossing zullen komen. Binnen de sociaal economische verhoudingen past het mij overigens niet om in te grijpen in overleg tussen werkgevers en werknemers.
Marokko dat asielzoekers gaat opvangen voor de EU |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «EU betaalt Marokko voor migranten»?1
Ja.
Hoe duidt u de ontwikkeling dat asielzoekers die naar EU-lidstaten willen komen worden opgevangen in bijvoorbeeld Marokko?
Het Kabinet hecht aan opvang van vluchtelingen in de regio. Nederland acht het daarom van belang om, wanneer zich een humanitaire crisis voordoet waarvan de gevolgen regionaal voelbaar zijn en waar voor het overleven van deze vluchtelingen internationale ondersteuning noodzakelijk is, ondersteuning te bieden bij opvang van vluchtelingen in de regio en levert daartoe een substantiële bijdrage aan humanitaire hulp. Nederland levert in dit kader ook belangrijke steun aan de VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR), met onder meer een bedrag van 33 miljoen euro als kernbijdrage voor 2015, die UNHCR kan inzetten waar de noden het hoogst zijn. Voor duurzame opvang in de regio is het Kabinet voorts van mening dat zelfredzaamheid van vluchtelingen en sociaaleconomische ondersteuning van gastgemeenschappen van belang is. Daarom is één van de doelstellingen voor het Nederlandse Relief Fund om balans aan te brengen tussen ondersteuning van vluchtelingen en van gastgemeenschappen.
Daarnaast heeft Nederland zich verplicht om asielzoekers die in Nederland een veilig heenkomen zoeken asiel te verlenen wanneer zij daar recht toe hebben. Dat wordt bepaald in de Nederlandse asielprocedure en is onderhevig aan een rechterlijke toets.
De verplichting tot het bieden van bescherming aan hen die dat nodig hebben, geldt niet alleen voor de EU maar voor alle landen die partij zijn bij het VN-vluchtelingenverdrag. Marokko heeft in de afgelopen twee jaar het migratiebeleid herzien en een asielsysteem ingericht. In dit kader zijn door Marokko enkele duizenden migranten geregulariseerd en hebben enkele honderden personen een asielstatus gekregen. Met deze laatste stap geeft Marokko daadwerkelijk invulling aan de verplichtingen die voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag. Met de EU-bijdrage waarnaar wordt verwezen in het onderhavige artikel, wordt Marokko ondersteund bij de verdere implementatie van het nieuwe migratiebeleid.
Deelt u de visie dat de opvang van asielzoekers beter in het buitenland kan geschieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij het – inmiddels falende – asielbeleid primair in te zetten op opvang in de regio en te stoppen met het opnemen van tienduizenden asielzoekers in Nederland? Kunt u een toelichting hierbij geven?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke andere landen zijn of worden er afspraken gemaakt teneinde asielzoekers die naar de EU-lidstaten willen reizen op te vangen en welke bedragen zijn hiermee gemoeid?
Derde landen worden op verschillende manieren ondersteund bij de opvang van vluchtelingen, zoals door de al eerder genoemde humanitaire hulp via bijdragen aan organisaties als UNHCR, het programma voor migratie en ontwikkeling en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Daarnaast worden met name de nabuurschapslanden gericht ondersteund bij de inrichting van een asielsysteem. Zo kan vanuit de EU ondersteuning worden geboden bij de opbouw van een asiel- en migratiedienst, worden door EASO trainingen gegeven aan de medewerkers van asieldiensten en worden thematische bijeenkomsten georganiseerd waarop specifieke asielgerelateerde thema’s verder worden uitgediept. De resultaten van deze inspanningen worden langzaam maar zeker zichtbaar, bijvoorbeeld in de vorm van een daadwerkelijk functionerend asielsysteem in een land als Moldavië. Vanwege de diversiteit van de activiteiten en omdat het voor een deel ook personele inzet betreft, is het niet mogelijk aan te geven welke bedragen hiermee zijn gemoeid.
Wordt gegarandeerd dat asielzoekers die in derde landen worden opgevangen, niet de mogelijkheden krijgen om alsnog een (vervolg)asielverzoek in te dienen bij EU-lidstaten in de geest van de Dublinverordening? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan niet worden gegarandeerd. Zoals onder het antwoord op vraag 2, 3 en 4 is weergegeven, heeft Nederland zich verplicht om het asielverzoek te behandelen van personen uit derde landen die niet eerder in een EU land verbleven.
Deelt u de analyse dat een opt-out op immigratie voor Nederland veruit de beste oplossing is voor het almaar groeiende vluchtelingenprobleem?
Gelet op het feit dat de komst van asielzoekers naar Nederland meestal verband houdt met crises in landen van herkomst, deel ik niet de analyse dat een opt-out ten aanzien van het Europese immigratie- en asielbeleid een structurele oplossing voor het vluchtelingenprobleem zou zijn. Structurele oplossingen zullen vooral gerealiseerd moeten worden in de landen van herkomst.
Het bericht dat mensen met een budgetpolis volgend jaar niet terecht kunnen bij academische ziekenhuizen |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Budgetpolis? Niet naar academisch ziekenhuis»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat mensen met een kleiner inkomen, die sneller voor een budgetpolis zullen kiezen, op deze manier een financiële drempel opgelegd krijgen voor behandelingen in een academisch ziekenhuis? Zo ja, waarom?
Als mensen zorg nodig hebben die alleen door een academisch ziekenhuis verleend kan worden, moet hierin worden voorzien en wordt deze volledig vergoed. Er is derhalve geen sprake van dat budgetpolishouders als gevolg van niet-contracteren van academische ziekenhuizen deze behandelingen bij academische ziekenhuizen zelf moeten betalen.
Een zorgverzekeraar die zorg in natura levert moet voor de verzekerden die kiezen voor deze naturapolis voldoende zorg hebben ingekocht om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen: binnen redelijke afstand en redelijke termijn. Ook voor de budgetpolis (een vorm van naturapolis) geldt deze zorgplicht.
Dit betekent dat indien een verzekerde met een naturapolis op medisch noodzakelijke gronden naar een ziekenhuis wordt verwezen dat niet is gecontracteerd, maar dit (academische) ziekenhuis het enige ziekenhuis is waarin bepaalde zorg die de verzekerde nodig heeft wordt geleverd, de verzekerde gewoon recht heeft op vergoeding van deze niet-gecontracteerde zorg.
Dit is op dit moment niet expliciet in de zorgverzekeringswet (Zvw) geregeld, maar vloeit voort uit de zorgplicht van de zorgverzekeraar. In het wetsvoorstel art 13 Zvw werd dit wel expliciet vastgelegd (art 13 lid 2 sub b Zvw). Dit is vergelijkbaar met en geldt ook voor grensoverschrijdende zorg.
Deelt u de vrees dat, indien de vrije artsenkeuze wordt afgeschaft, budgetpolishouders als gevolg van het niet-contracteren van academische ziekenhuizen behandelingen bij academische ziekenhuizen volledig zelf zullen moeten betalen, en hen daardoor de facto de toegang tot deze ziekenhuiszorg wordt ontzegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op hun zorgplicht, en hen er aan te herinneren dat de toegang tot academische ziekenhuizen bij de verplicht te leveren zorg hoort? Zo nee, waarom niet?
Het is niet nodig om zorgverzekeraars hierop aan te spreken omdat zorgverzekeraars zelf al via de website van Zorgverzekeraars Nederland in reactie op het onderhavig artikel het volgende hebben aangegeven: «Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, dat geldt voor alle polissen, óók de budgetpolis. Als mensen zorg nodig hebben die alleen door een academisch ziekenhuis verleend kan worden, moet hierin worden voorzien en wordt deze volledig vergoed. De basis is dat elke polis recht geeft op passende zorg/ behandeling; dat geldt zowel voor een budgetpolis als voor een andere polis.»
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars meer helderheid moeten verschaffen welke zorg wel en welke niet binnen hun budgetpolissen valt, zodat mensen een weloverwogen poliskeuze kunnen maken? Bent u bereid hier bij de zorgverzekeraars op aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zorgverzekeraars dienen dit moment reeds transparante informatie over de zorgverzekering (prijs, kwaliteit, voorwaarden) te verschaffen op basis van artikel 40 WMG. De NZa heeft in haar beleidsregel «informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten 2014» gepubliceerd op welke wijze invulling wordt gegeven aan het toezicht op artikel 40 WMG en aan welke transparantverplichtingen de zorgverzekeraar moet voldoen.
Volgens deze beleidsregel moet de verzekeraar op zijn website helderheid te verschaffen over welke zorgaanbieders door hem zijn gecontracteerd. Tevens zal de zorgverzekeraar op verzoek van verzekerden telefonisch informatie moeten verstrekken. De NZa ziet hierop toe.
Kunt u zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor het kerstreces, de Kamer informeren over de uitkomst van het hierover gevoerde overleg tussen u en de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF), ziekenhuizen en zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
In dit overleg met NPCF, ziekenhuizen en zorgverzekeraars is conform bovenstaande lijn gesproken over de zorgplicht in relatie tot de budgetpolis. Tevens is in dit gesprek nog nadrukkelijk de informatieplicht van zorgverzekeraars aan de orde geweest.
De ‘Global Teacher Prize 2015’ |
|
Pieter Duisenberg (VVD), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Als ik dat miljoen win, gaat het naar het onderwijs»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de eervolle nominatie van Jelmer Evers, docent geschiedenis in Utrecht, als een van de 50 wereldwijd genomineerden voor de «Global Teacher Prize 2015»?
Uiteraard, daar hebben de Minister en ik hem ook mee gefeliciteerd.
Kent u de doelstelling van de «Global Teacher Prize» voor innovatie en inspirerende leraren, om voor het onderwijs te zijn wat de Nobelprijs is voor de Vrede? Wat is uw reactie op deze doelstellingen in de context van de kwaliteit van het onderwijs in Nederland?
Ik ken de doelstelling van de «Global Teacher Prize» en ik sta daar volledig achter. De prijs draagt bij aan een positief imago van leraren, inspireert andere leraren en de genomineerden zijn een voorbeeld voor andere leraren. In Nederland hebben we iets soortgelijks; de leraar van het jaar verkiezing die de Onderwijscoöperatie organiseert.
Onderschrijft u het belang van «Samen Leren» en dat, hoewel dit een Nederlands initiatief is, dit principe niet ophoudt bij de landsgrenzen?
Op 31 oktober 2014 hebben de Minister en ik een reactie naar de Tweede Kamer gestuurd op de notitie «Samen Leren». In «Samen Leren» staat dat het doel van die notitie is om het Nederlandse onderwijs één van de beste ter wereld te maken. Uiteraard ben ik van mening dat »leren van elkaar» niet ophoudt bij de landsgrenzen.
Kent u de onbegrensde mogelijkheden van online onderwijs?
Ik weet dat online onderwijs leraren en leerlingen veel mogelijkheden biedt. Met de Innovatie Impuls Onderwijs is 20 miljoen euro beschikbaar gesteld voor scholen om te experimenteren met innovatieve projecten. Een voorbeeld daarvan is Leerlingen voor Leerlingen, dit is een online video repository. Leerlingen voor Leerlingen is een project waarbij ouderejaars leerlingen online video’s plaatsen waarin ze de lesstof uitleggen aan jongerejaars leerlingen.
Bent u van mening dat het inspirerend kan zijn voor alle Nederlandse leraren om via een online medium van 50 wereldwijd genomineerde docenten te horen wat hen een goede leraar maakt?
Jazeker.
Bent u bereid een initiatief te verkennen waarbij online instrumenten kunnen worden opgezet met de verhalen van deze 50 inspirerende leraren en hierover contact op te nemen met de organisatie van de «Global Teacher Prize»?
Wij zijn deze verkenning gestart en het blijkt dat de organisatie van de Global Teacher Prize zelf al zeer actief is op social media en verhalen van de genomineerde leraren verspreidt via Facebook. Ik heb de social media kanalen van het ministerie ingezet om dit ook onder de aandacht te brengen van de Nederlandse leraren. Tevens is op www.delerarenagenda.nl een artikel verschenen over de Global Teacher Prize en de nominatie van Jelmer Evers.
De regelgeving inzake onbemande luchtvaartuigen |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Je vliegt met je drone bij een zendmast. Mag dat»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over initiatieven als de Dutch Drone Academy, waar gebruikers op een verantwoorde wijze leren omgaan met onbemande luchtvaartuigen?
De overheid heeft voor modelvliegen de randvoorwaarden voor het gebruik in de Regeling modelvliegen vastgelegd. Eigen initiatief vanuit de sector om binnen deze randvoorwaarden voor verdere veiligheid te zorgen verwelkom ik.
Waarom is het voor hobbyisten toegestaan om zonder examen of vergunning met een luchtvaartuig tot 25 kilogram te vliegen, terwijl dit voor professioneel gebruik niet is toegestaan? Zou het niet eerder voor de hand liggen om massa en toepassing, in plaats van de aard van het gebruik, de doorslag te laten geven voor het al dan niet nodig hebben van een vergunning?
Door ICAO (International Civil Aviation Organization) is voor internationale operaties vastgelegd dat voor de operator, de piloot en het onbemand systeem bepaalde vergunningen zijn vereist. Dit stelsel van vergunningen wordt ook in Nederland gebruikt. Hiermee komt de Nederlandse regelgeving in lijn met de aanpak in andere landen en wordt het voor de beroepsmatige gebruiker mogelijk om probleemloos ook in andere landen te opereren.
Bij het opstellen van de Regeling modelvliegen in 2005 was de gangbare praktijk op dat moment dat de hobbyist bij het gebruik maken van zijn kostbare model risico’s meed, mede gezien het feit dat er geen sprake was (en is) van een commercieel belang. Tevens was toen de praktijk dat het overgrote deel van de hobbyisten bij een modelvliegvereniging was aangesloten en vloog op daartoe aangewezen modelvliegterreinen.
Voor beroepsmatig gebruik kan niet worden uitgesloten dat er druk kan ontstaan op de operator aangaande de vluchtlocaties en de omstandigheden waaronder wordt gevlogen. Daarnaast speelt mee dat een hele sterke groei van de operaties wordt verwacht, waardoor een breedschaliger gebruik in het luchtruim wordt voorzien. Om deze beroepsmatige groep veilig aan het luchtverkeer te laten deelnemen is het voor de veiligheid noodzakelijk dat de operator op een van tevoren aangegeven manier veilig kan opereren, dat de piloot bekwaam is en dat het onbemande systeem veilig genoeg is om de operatie uit te kunnen voeren.
Deze bekwaamheden moeten aantoonbaar zijn, zodat legale van illegale vluchten onderscheiden kunnen worden door de handhavingsdiensten.
Bent u bereid om de Kamer per brief nader te informeren over de stand van de ontwikkelingen in wet- en regelgeving met betrekking tot de onbemande luchtvaart en hierbij specifiek in te gaan op de kansen voor burgers en bedrijven aan de ene kant en de waarborgen voor veiligheid en privacy aan de andere kant?
Uiterlijk in februari zal het kabinet het WODC-rapport «Het gebruik van drones; Een verkennend onderzoek naar onbemande luchtvaartuigen», met een eerste kabinetsstandpunt op hoofdlijnen, aan u doen toekomen. Dit zal worden gevolgd door een uitgewerkt kabinetsstandpunt, dat voor de zomer naar uw Kamer zal worden gestuurd.
Zowel het rapport als het kabinetsstandpunt zullen ingaan op de in de vraag genoemde aspecten.
Voor wat betreft de regelgeving voor professioneel gebruik is de huidige status dat een AMvB met een onderliggende ministeriele regeling, die kaders neerleggen voor niet complexe operaties, op korte termijn zullen worden gepubliceerd en van kracht worden. Het systeem voor modelvliegen wordt hiermee niet aangepast. Het huidige systeem van ontheffingen voor commerciële operaties zal hierdoor worden vervangen door regels die meer rechtszekerheid bieden.
Ziet u noodzaak tot stroomlijning van de vergunningen terzake, met name om onredelijke verschillen tussen hobbyisten en professionele gebruikers weg te nemen?
Ja, ik zie noodzaak tot stroomlijning van regelgeving: het bestaande verbod voor professioneel gebruik met de mogelijkheid tot ontheffingen daarop wordt, zoals bij vraag 4 aangegeven, vervangen door een helder kader in een AMvB en bijbehorende ministeriële regeling. Tevens zal worden bezien of de Regeling modelvliegen aanpassing behoeft omdat de gangbare praktijk bij modelvliegen dat vooral bij modelvliegverenigingen gevlogen wordt niet meer opgaat, onder andere gezien de sterk groeiende verkoop van drones de laatste tijd. Om bij de gewenste aanpassing van de regelgeving ook concrete ervaringen uit de praktijk te kunnen betrekken, heb ik ILT en de Luchtvaartpolitie gevraagd een rapportage op te stellen over de incidenten met drones het afgelopen jaar.
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse ambassade in Amman een instituut sponsort dat een Hamas terrorist als rolmodel voor journalisten ziet?1
Ja.
Klopt het dat Ahlam Tamimi, verantwoordelijk voor de dood van vijf Nederlanders en tien Israëli’s, door het Jordaanse Media Instituut werd aangeprezen en dat Nederland dit instituut steunt?
Zie antwoord op voorgaande pagina (vragen Van Klaveren en Bontes) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1042)
Deelt u de mening dat het Nederlandse geld ingezet moet worden om verdere verzoening te bevorderen en dat het Jordaans Media Instituut door Ahlam Tamimi te steunen hier niet aan bijdraagt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om via de Nederlandse ambassadeur in Amman om opheldering te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Communicatie van de Sociale Verzekeringsbank inzake pgb overeenkomsten richting gemeenten |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat veel persoonsgebonden budgethouders op tijd, soms al maanden geleden, hun nieuwe zorgovereenkomst hebben opgestuurd en nog steeds geen bevestiging daarvan hebben gehad van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat dit in sommige gevallen lang heeft geduurd. Vanaf 15 december zijn er door de SVB brieven uitgestuurd naar alle budgethouders Wmo en Jeugd die nog geen bericht hadden ontvangen na het insturen van hun overeenkomsten. De zorgkantoren hebben ditzelfde gedaan naar alle budgethouders die vallen onder de Wlz. In deze brieven heeft de SVB gemeld dat declaraties van budgethouders van wie de ingezonden overeenkomst nog niet is goedgekeurd, in januari toch betaald zullen worden.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze budgethouders herinneringsbrieven krijgen van de SVB, terwijl zij de gevraagde documenten op tijd, en soms al meerdere malen, hebben ingezonden?
Ja, de SVB heeft aangegeven dat dit kon gebeuren door het «kruisen» van de verzenddatum van de herinneringsbrief en de verwerkingsdatum van de door de budgethouder ingestuurde post.
Bent u op de hoogte van het feit dat, ondanks dat budgethouders hun gevraagde documenten en overeenkomsten hebben ingestuurd, zij toch op de lijst van «niet bevestigde contracten» belanden die aan gemeenten wordt gestuurd?
Het betreft hier niet de lijst van niet bevestigde contracten, maar een lijst met budgethouders die nog niets ingestuurd hebben. Deze lijst is door de SVB aan de gemeenten en zorgkantoren geleverd, conform de bestuurlijke afspraak dat zij persoonlijk contact opnemen met deze budgethouders om te vernemen waarom er niets is ingestuurd.
Naar analogie van de situatie genoemd bij antwoord 2, kan het voorkomen dat deze lijst en het ingezonden zorgcontract elkaar gekruist hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat de SVB al dagen slecht dan wel niet bereikbaar is, en mensen nergens meer heen kunnen met hun melding en vragen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. De SVB heeft in de eerste week van december de capaciteit van de telefooncentrale op kunnen schalen. Uit de rapportagecijfers van de SVB blijkt dat nu iedereen die belt iemand aan de lijn krijgt; er wordt op piekmomenten gewerkt met een terugbelverzoek. Overigens kunnen mensen met vragen over hun pgb ook terecht bij de verstrekker ervan, het zorgkantoor dan wel de gemeente.
Deelt u de mening dat budgethouders die netjes hun administratie op orde hebben en tijdig alles hebben aangeleverd, niet in de problemen mogen komen met hun zorg en uitbetaling door het niet goed en tijdig afhandelen door de SVB?
Ik deel deze mening. In het geval de pgb-verstrekker of de SVB niet tijdig rond zijn met de werkzaamheden rond het trekkingsrecht zijn maatregelen genomen waardoor de declaraties tijdig uitbetaald kunnen worden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Keijzer d.d. 13 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1040).
Bent u bereid actie te ondernemen, en te zorgen dat alle aangeleverde zorgovereenkomsten en mails op tijd worden afgehandeld, zodat budgethouders hun zorg ook vanaf 1 januari 2015 kunnen blijven voortzetten, en krijgen uitbetaald? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
In mijn brief van 20 januari jl. heb ik u geïnformeerd over maatregelen die zijn voorbereid om het tijdig uitbetalen van zorgverleners mogelijk te maken. Deze maatregelen worden in januari uitgevoerd.
Kunt u deze vragen op zo kort mogelijke termijn beantwoorden, nog voor aanvang van het kerstreces?
Dit is niet mogelijk gebleken.
Het bericht “Dualisme in Vianen in het geding” |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dualisme in Vianen in het geding»?1
Ja.
Is het waar dat een partij in de gemeente Vianen geen wethouder kon vinden en haar fractievoorzitter bij de collegevergaderingen laat aanschuiven? Zo ja, is het toegestaan dat een raadslid structureel deelneemt aan collegevergaderingen? Zo ja, op grond van welke wet- en regelgeving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Inmiddels is bekend geworden dat de betrokken fractievoorzitter niet meer aan de vergaderingen van het college zal deelnemen, in afwachting van een bestuurlijk aanvaardbare oplossing. Hoewel uit artikel 57 Gemeentewet de mogelijkheid volgt dat ook anderen dan burgemeester en wethouders aan de vergaderingen van het college deelnemen, en dit naar de letter van de wet dus ook raadsleden zou kunnen betreffen, ziet die mogelijkheid primair op ambtenaren – in het bijzonder de gemeentesecretaris – en deskundigen. Het dualistisch stelsel zoals in de Gemeentewet vervat gaat uit van een scheiding van functies en bevoegdheden. Het is inherent aan dit stelsel dat raadsleden niet deelnemen aan de vergaderingen van het college. Indien raadsleden al dan niet structureel zouden deelnemen aan de vergaderingen van het college, zou dit op een principieel punt afbreuk doen aan het dualistisch stelsel. Daar waar dit zich voor zou doen, zal ik allereerst de burgemeester, als voorzitter van het college, aanspreken op zijn verantwoordelijkheid ter zake. Voor het overige, zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de opvatting dat de dualisering er niet bij gebaat is als gemeenteraadsleden de facto structureel deelnemen aan collegevergaderingen? Zo ja, hoe kunt u dit soort situaties voorkomen? Zo nee, wat betekent dit dan voor de dualisering binnen de gemeenten in het algemeen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft u de beschikking over instrumenten om gemeenten aan te spreken als zij zich niet organiseren volgens de wet?
In dergelijke gevallen zal ik mij zoals gezegd met de burgemeester verstaan om zo eerst langs bestuurlijke weg tot een oplossing te komen. Daarbij is ook een rol weggelegd voor de commissaris van de Koning (als rijksorgaan). In laatste instantie kan een beroep worden gedaan op het (generieke) interbestuurlijk toezichtinstrumentarium.
De Nederlandse steun aan een Hamas-terrorist |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland sponsort carrière Hamas-moordenares»?1
Ja.
Deelt u de afschuw van het gegeven dat de Nederlandse ambassade in Jordanië het Jordaanse Media Instituut (JMI) steunt, terwijl deze organisatie de Hamas-terrorist Tamimi in dienst heeft en deze moordenares zelfs aanprijst als rolmodel?
De Nederlandse Ambassade in Amman heeft een project van het Jordaans Media Instituut (JMI) ondersteund. Het betrof een project ter bevordering van vrouwenrechten: «Monitoring and Analysing Women’s Rights Issues in the Jordanian Daily Print Media and Radio Stations». Het doel van het project was het bevorderen van de aandacht voor vrouwenrechten in de Jordaanse media. Dit project liep van 1 december 2011 tot en met 30 november 2013. De totale Nederlandse bijdrage bedroeg € 117.025,- uit het Mensenrechtenfonds. Er is geen enkele relatie tussen het artikel op de website van het JMI en het door Nederland gesteunde project.
Naar aanleiding van het genoemd artikel is contact opgenomen met het JMI. Het Instituut bevestigde dat op de website van het instituut een artikel over Ahlam Al-Tamini is verschenen. Dit artikel was geschreven door een van de studenten in het kader van een afstudeerproject. Het JMI betreurt dat niet duidelijker is vermeld dat het Instituut geen inhoudelijke verantwoordelijkheid voor dit artikel draagt. Het bewuste artikel is inmiddels verwijderd. Ahlam Al-Tamini is niet in dienst van het JMI.
Gelet op bovenstaande zie ik geen reden om de Nederlandse projectsteun terug te vorderen, noch om andere donoren daartoe aan te sporen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de Nederlandse ambassade steun geeft aan een organisatie die bewust een Hamas-terrorist aanprijst als rolmodel? Kunt u een overzicht geven van de bedragen en mogelijk andere vormen van steun?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om te zorgen dat de steun (niet alleen direct maar ook via organisaties als de EU en UNESCO) die men geeft, wordt ingetrokken en de reeds gegeven steun wordt teruggevorderd? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toezeggen dat u ook de overige landen en instellingen zult aansporen hun steun aan het JMI te staken? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De nareis van meerderjarige kinderen van vluchtelingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het beleid voor gezinshereniging soms ongunstig uitpakt?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op de opmerkingen hierover van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR)?
In algemene zin wil ik het beeld corrigeren dat meerderjarige ongehuwde kinderen niet zouden kunnen nareizen. Nederland heeft er namelijk bewust voor gekozen om de gunstigere regels voor gezinshereniging met vluchtelingen, ook open te stellen voor meerderjarige (niet-gehuwde) kinderen, hoewel de Richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG) lidstaten daartoe niet verplicht. Uit het advies (Na de Vlucht herenigd)2 van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, blijkt dat Nederland zich hiermee in positieve zin onderscheidt van andere Europese landen.
Voorwaarde is dan wel dat er tussen het meerderjarig kind en de ouder(s) in Nederland sprake moet zijn van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» om tot Nederland te worden toegelaten. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeelt aan de hand van de door de vreemdeling ingebrachte individuele omstandigheden of er sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen de ouder(s) en het ongehuwd meerderjarig kind. Dat een meerderjarig kind alleen zou achterblijven in een land waar de situatie van alleenstaande ongehuwde meisjes bijzonder precair is door de sterke afhankelijkheid van het gezin om zich in het maatschappelijk leven te kunnen bewegen, vormt een overweging in deze beoordeling.
Wanneer is sprake van bijzondere afhankelijkheid? Op welke wijze wordt het criterium «more than normal emotional ties» in de beslispraktijk uitgelegd? Wanneer is daar wel en wanneer is daar geen sprake van?
Bij de beoordeling of sprake is van «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» tussen het meerderjarig kind en zijn gezin, kijkt de IND naar de specifieke individuele omstandigheden van de gezinssituatie. Gelet op het individueel karakter van deze beoordeling, is het niet mogelijk om op voorhand alle situaties te beschrijven die al dan niet voldoen aan deze voorwaarde. Op 23 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd3 over een aanpassing in deze beoordeling voor meerderjarige kinderen die minderjarig waren op het moment van het vertrek van hun vader of moeder uit het land van herkomst en meerderjarig zijn op het moment dat de aanvraag tot gezinshereniging wordt gedaan. Indien dit inmiddels meerderjarig kind altijd thuis heeft gewoond bij zijn ouders, zal dit in beginsel volstaan voor een positief besluit, tenzij er sprake is van contra-indicaties, zoals dat het meerderjarig kind een eigen gezin heeft gesticht.
Hoe verhoudt het criterium van vóór 2013 (gewone afhankelijkheid) zich in de beslispraktijk tot het criterium van na 2013 (bijzondere afhankelijkheid)? Klopt het dat hiermee gezinnen van vluchtelingen aan een net zo zwaar criterium moeten voldoen als reguliere gezinsmigranten?
Meerderjarige kinderen kunnen in beginsel geen reguliere aanvraag tot gezinshereniging doen, maar kunnen zich wel beroepen op artikel 8 EVRM indien ze zich toch willen herenigen met hun ouders. Voor de uitleg van het begrip «feitelijke gezinsband» bij nareisaanvragen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij artikel 8 EVRM en de jurisprudentie daaromtrent. Dit heb ik eerder aan uw Kamer geschreven, onder meer in een reactie op een aanbeveling van de Kinderombudsman, waarin nadrukkelijk hierom werd gevraagd. Bij meerderjarige kinderen betekent dit dat sprake moet zijn van «meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid» zoals dit geldt in het reguliere beleid en dat inderdaad bij meerderjarige kinderen voortaan een grotere mate van afhankelijkheid van het gezin wordt gevergd.
Hoeveel meerderjarige kinderen hebben als gevolg van dit verzwaarde criterium niet kunnen nareizen met de rest van het vluchtelingengezin?
Het antwoord op bovenstaande vragen vergt intensief en tijdrovend individueel dossieronderzoek. Deze aantallen zijn niet automatisch te generen uit het informatiesysteem van de IND.
Zoals ik ook in mijn brief van 24 maart 2014 aan uw Kamer heb geschreven, is het niet (meer) mogelijk om een uitsplitsing te maken naar gevraagd verblijfsdoel in nareiszaken. De verblijfsdoelen (verblijf bij partner/echtgenoot of kind bij ouder) die voorheen in INDIS bij nareiszaken (MVV) waren geregistreerd, zijn in de conversie naar INDIGO overgezet naar de minder gedetailleerde kwalificatie «Nareis asiel» opdat deze zaken eenduidig in het systeem zouden zijn te onderscheiden binnen de categorie gezinsherenigingsaanvragen.
Welke mogelijkheden zijn er in het bestaande beleid om, indien één of twee meerderjarige kinderen noodgedwongen moeten achterblijven, deze kinderen toch te laten nareizen, bijvoorbeeld vanwege onevenredige hardheid?
Zoals ik heb geschreven in het antwoord op vraag 2, geldt de voorwaarde dat sprake moet zijn van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» tussen het meerderjarig kind en zijn ouders. Alle individuele omstandigheden waarvan de vreemdeling meent dat deze in dit verband van belang zijn om deze meer dan normale emotionele afhankelijkheid aan te tonen, kunnen door hem of haar worden ingebracht bij de IND. Als er sprake is van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid», kan een meerderjarig kind nareizen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over partner- en gezinsmigratie op 14 januari 2015?
Ja.
Uitbreiding gemeentelijke milieuzones waaronder Amsterdam, Utrecht en Rotterdam |
|
Remco Dijkstra (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «bedrijfsverkeer zonder uitstoot in Amsterdam» en «verbod op bevoorraden meubelzaak»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat er inmiddels een wildgroei van verschillende gemeentelijke regimes qua milieuzones aan het ontstaan is, waardoor ondernemers straks per gemeente een nieuw wagenpark moeten aanschaffen en per gemeente verkeersexamens moeten doen om de verschillende regels en verkeersborden überhaupt nog te begrijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen of gaat u ondernemen om meer duidelijkheid voor ondernemers en automobilisten te scheppen?
Die mening deel ik niet. De milieuzones die door de gemeenten worden ingevoerd in het kader van de aanpak van luchtkwaliteitknelpunten zoals geïdentificeerd in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gebonden aan het wettelijke kader van het Reglement Verkeersborden en Verkeersregels. Daarin is het toegangsregime geregeld voor de milieuzone. Deze regels worden afgestemd in een landelijk overleg tussen gemeenten, bedrijfsleven en het Rijk. De milieuzones verschillen alleen in de categorieën van voertuigen waarop de gemeente de milieuzone van toepassing verklaart (vrachtverkeer, personen-, of bestelauto’s).
In de dertien gemeenten met een milieuzone vrachtverkeer geldt een uniform toegangsregime dat is vastgelegd in een convenant tussen de betrokken partijen. Transportbedrijven kennen deze afspraken. Voor personen- en bestelauto’s heeft tot op heden alleen de gemeente Utrecht een formeel besluit genomen tot invoering van de milieuzone. Voorafgaande aan dit traject is er ook over bestelauto’s een landelijk overleg geweest met gemeenten en bedrijfsleven. Indien andere gemeenten de milieuzone willen uitbreiden naar personen- of bestelauto’s dan wordt dit landelijk overleg hervat, waarbij het uitgangspunt zal zijn om te komen tot een uniform toegangsregime.
Voorlichting over milieuzones en het toegangsregime gebeurt in eerste instantie door gemeenten en samen met brancheorganisaties, waarbij een redelijke termijn in acht wordt genomen tussen aankondiging en invoering van de milieuzone. Daarnaast informeert het Rijk het publiek over milieuzones via de site www.milieuzones.nl.
Hoe verhouden de voornemens van Rotterdam en Amsterdam zich tot de afspraken in de recent ondertekende Green Deal Zero Emissie Stadsdistributie (ZES)? Is hier niet sprake van een stapeling van lasten voor ondernemers? Zo nee, waarom niet? Vindt u dat de overheid een betrouwbare partner is voor het bedrijfsleven als lokale besturen de afspraken/eisen telkens bijstellen, mede gelet op de scherpe kritiek op de voorgenomen uitbreidingsplannen door de diverse brancheverenigingen, zoals TLN, EVO, BOVAG,?
Een milieuzone heeft tot doel de lokale luchtkwaliteit op korte termijn te verbeteren. De normen moeten worden gehaald en daarom mogen de meest vervuilende voertuigen de zone niet in. Doel van de Green Deal Zero Emissie Stadslogistiek is om op langere termijn toe te groeien naar de vermindering van energiegebruik van voertuigen in de steden via betere benutting van de weg, slimmere logistieke concepten en het naar nul-emissie terug brengen van voertuigen. Hierbij wordt niet uitgegaan van verboden, maar van voordelen binnen de zones voor partijen die bijvoorbeeld al heel snel gaan rijden met hybride of elektrische voertuigen.
Zoals in de landelijke Green Deal is afgesproken, is het aan de lokale overheden om hier de komende jaren lokaal invulling aan te geven in proefprojecten (zogeheten living labs), waarin ervaring wordt opgedaan met innovatieve technologieën. De genoemde brancheverenigingen zijn deelnemer in de Green Deal en kunnen derhalve aanschuiven bij lokale initiatieven en meedenken. In goed overleg zal gekeken worden hoe het pad naar Zero Emissie Stadslogistiek kan worden vormgegeven. Overigens zullen de zuiniger voertuigen naar verwachting ook een positief effect hebben op de luchtkwaliteit.
Hoe verhouden deze gemeentelijke milieuzones zich tot uw uitspraak dat een milieuzone altijd tijdelijk is? Deelt u de mening dat er sprake is van «ondernemer en automobilist pesten» door ondernemers en automobilisten op te zadelen met extra kosten voor een tijdelijke maatregel? Zo nee, waarom niet?
De concentraties fijn stof en stikstofdioxide blijven dalen. Bijna overal in Nederland liggen de concentraties (vaak ruim) onder de Europese grenswaarden. Er zijn echter ook veel plekken waar de concentraties net onder de norm zitten en met schommelingen in de achtergrondconcentraties een knelpunt kunnen vormen. Milieuzones kunnen daarom de komende jaren nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze knelpunten niet opnieuw optreden. Dit is aan de gemeenten. Overigens komt de overheid ondernemers en burgers bij de invoering van milieuzones tegemoet met sloop- en vervangingsregelingen, waarmee de financiële gevolgen worden beperkt.
Ik volg de ontwikkeling in de luchtkwaliteit op de voet en wil nu niet vooruitlopen op de termijn waarop dit instrument kan worden afgeschaft. Daarbij hecht ik veel waarde aan initiatieven zoals de Green Deal Zero Emissie Stadslogistiek waarbij overheid, bedrijven, bestuurders en maatschappelijke organisaties gezamenlijk zoeken naar innovatieve manieren om de transitie naar duurzame mobiliteit met positieve prikkels te stimuleren en daarmee ook kansen voor groene groei te pakken voor het Nederlands bedrijfsleven.
Hoe beoordeelt u de voornemens van Rotterdam en Amsterdam in relatie tot het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)? Worden hierdoor geen aanvullende eisen bovenop de huidige EU en landelijke normen gesteld? Hoe verhouden deze verplichte kosten voor ondernemers en automobilisten zich tot de effectiviteit van deze maatregel en de inzet op bronbeleid, aangezien de maatregelen van het Rijk en de EU voor ruim 75% invloed hebben op de luchtkwaliteit in de genoemde steden? Zijn de voorgenomen milieuzones dan niet milieutechnisch overbodig en zo nee, waarom niet? Is het terugdringen van roet ook een legitimatie om een milieuzone in te stellen? Zo ja, op welke gronden en met welke streefwaarden?
Uit de monitoring van het NSL blijkt dat met name Rotterdam en Amsterdam nog knelpunten hebben, waardoor het nog onzeker is of in 2015 de norm voor stikstofdioxide (NO2) wordt gehaald. Het niet halen van de norm betekent ook dat er een risico ontstaat voor het uitvoeren van projecten in de steden. Het NSL is er op gericht om in geval van knelpunten te zorgen voor extra maatregelen om deze aan te pakken. Het past dus in de NSL-aanpak dat gemeenten zorgen voor uitbreiding van hun maatregelenpakket.
Het NSL is een samenwerkingsprogramma. Het bevat maatregelen van rijk, provincies en gemeenten, die allemaal bijdragen aan verbetering van de luchtkwaliteit. Iedere overheid stelt zijn eigen maatregelenpakket samen. Gemeenten maken daarbij ook gebruik van kosten-batenanalyses. Uiteindelijk is het een lokale afweging welke maatregelen gekozen worden.
Ik zet mij in voor Europees bronbeleid (normering en adequate testprocedures) voor voertuigen, omdat dat de meest effectieve manier is om te zorgen voor een landelijke daling van te hoge concentraties stikstofdioxide, en daarmee voor een afname van knelpunten. Voor vrachtwagens heeft de invoering van nieuwe testprocedures inmiddels tot een zeer lage uitstoot van stikstofoxiden geleid. Echter, voor personenauto’s en bestelauto’s blijken de effecten van scherpere Europese normen in de praktijk tot dusver tegen te vallen, waardoor een deel van de stedelijke knelpunten is blijven bestaan.
Op nationaal niveau worden daarnaast stimuleringsmaatregelen en fiscale maatregelen genomen die bijdragen aan een snelle verschoning van het wagenpark.
Het uitgangspunt is om de gezondheidsschade zo snel mogelijk te beperken en de normen op tijd te halen. Daarom is het belangrijk dat, naast het rijk en de provincies, de steden zoveel mogelijk maatregelen nemen die er op korte termijn voor zorgen dat de stedelijke concentraties stikstofoxiden verminderen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zijn milieuzones ook uit het oogpunt van fijnstof, met inbegrip van roet, de komende jaren nodig om ervoor te zorgen dat luchtkwaliteitknelpunten bij de huidige grenswaarde niet opnieuw optreden.
Bent u het ermee eens dat de overheid juist eenduidige regels moet vastleggen en moet inzetten op bronbeleid in plaats van symboolpolitiek? Zo nee, waarom niet? Kunt u de effectiviteit van bronmaatregelen afzetten tegen de effectiviteit van milieuzones, zowel qua kosten als opbrengsten? Kan hierbij ook een overzicht verstrekt worden van alle uitgaven in relatie tot de specifieke maatregel in het kader van het NSL- programma en andere gerelateerde programma's, zoals de green deals?
In het antwoord op vraag 2 is al aangegeven dat er landelijke afspraken worden gemaakt over het toegangsregime en de borden voor milieuzones. In het antwoord op vraag 5 is aangegeven dat ik primair inzet op bronbeleid, maar dat dit door tegenvallende praktijkemissies op korte termijn nog onvoldoende effect heeft op de knelpunten in de steden. Milieuzones richten zich specifiek op stedelijke knelpunten. De kosteneffectiviteit op lokaal niveau wordt op een rij gezet door de gemeente zelf. Zij kiezen uit alle alternatieven en innovatieve oplossingen wat het beste past in hun gemeente. Er is geen overzicht beschikbaar van alle uitgesplitste uitgaven in relatie tot specifieke maatregelen in het NSL door rijk, provincies en gemeenten. Provincies en gemeenten richten zelf hun maatregelenpakket in, waarbij het Rijk kan faciliteren waar nodig. Ten behoeve van deze maatregelpakketten heeft het Rijk, in vier verschillende tranches, circa 320 miljoen euro subsidie verleend aan de provincies en gemeenten voor maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. De provincies en gemeenten moeten hier voor een deel cofinanciering tegenover stellen.
In aanvulling op bestaande maatregelen wil ik innovatieve oplossingen benutten die passen in de mobiliteitsbehoeften. Daarom is het ministerie deelnemer aan de Green Deals Zero Emissie Bussen en Zero Emissie Stadslogistiek en stimuleer ik bijvoorbeeld het rijden op waterstof. Als de maatregelen te zijner tijd voldoende effect sorteren, dan kan dat reeds genomen maatregelen overbodig maken.
Bent u bereid om een «nee, tenzij» regel in te voeren en in overleg met de gemeenten andere alternatieven te onderzoeken buiten de uiterste maatregel van een milieuzone, waarbij kosten en baten voor ondernemers worden betrokken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat allereerst op bronbeleid moet worden ingezet en daarnaast op innovatieve oplossingen die passen in de mobiliteitsbehoeften, zoals het toepassen van Open Parkeerdata vanuit Platform Beter Benutten, wat voor aanzienlijk minder zoekverkeer zorgt en daarmee ook schonere lucht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om in ieder geval een kader te scheppen dat bepaalt onder welke condities een gemeente mag overgaan tot het instellen van een milieuzone, en onder welke condities een dergelijke milieuzone weer ongedaan zou moeten worden gemaakt? Deelt u de mening dat – als gemeenten besluiten om aanvullende eisen te stellen in het kader van NSL – het Rijk hier geen bijdrage aan moet leveren in financiële zin dan wel in het kader van wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven bepalen gemeenten op basis van hun eigen afweging en inzicht of ze een milieuzone instellen. Het Rijk faciliteert de uitbreiding van de milieuzone naar personenauto’s en bestelauto’s om de luchtkwaliteit te verbeteren, door aanpassing van de reikwijdte van het milieuzonebord en binnenkort ook door middel van een subsidie voor vervanging van bestelauto’s in grensgemeenten van NSL-knelpuntgemeenten die een milieuzone voor bestelauto’s invoeren.
Kunt u aangeven op welke wijze milieuzones in andere EU-lidstaten zijn vormgegeven en of er binnen die EU-lidstaten vergelijkbare verschillen zijn als die in Nederland ontstaan? Kunt u ook aangeven op welke wijze het voor automobilisten uit andere EU-lidstaten te achterhalen is waar in Nederland een milieuzone geldt en of het voertuig voldoet aan de criteria?
In de Europese Unie zijn meer dan 400 afzonderlijke zogenaamde Low Emission Zones van kracht. Zo zijn er in Duitsland al sinds jaren milieuzones voor personenauto’s in veel grote steden. De Europese Commissie heeft een speciaal platform opgericht waar informatie over de verschillende toegangsregimes wordt uitgewisseld, dat op de volgende website te vinden is: http://urbanaccessregulations.eu/. Hier kunnen automobilisten uit andere landen ook terecht voor informatie over de Nederlandse milieuzones.
De import van illegaal gekapt hout |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Illegaal hout ook hier volop te koop»?1
Ja.
Maakt zich u ook zorgen over de conclusie van het rapport, namelijk 46% van al het hout in Nederland buiten het Europese importverbod valt?
Voor de beantwoording van deze vraag is navraag gedaan bij de opsteller van het rapport, Stichting Probos. De conclusie dat 46% van al het hout in Nederland buiten de Houtverordening valt, berust op een verkeerde presentatie van gegevens.
Niet al het hout dat op de Nederlandse markt wordt aangeboden, wordt geïmporteerd. Een klein deel is afkomstig uit Nederlandse bossen. Van al het hout dat we wel importeren viel in de periode 2008–2013 gemiddeld 6% niet onder de Houtverordening, berekend op basis van de hoeveelheid, in gewicht, en 16% berekend op basis van de geldelijke waarde. Een behoorlijk deel van het hout dat we importeren betreft overigens «transit trade», wat betekent dat het niet wordt aangeboden op de Nederlandse markt.
Van al het hout dat we importeerden in de periode 2008–2013 betrof 66% primaire houtproducten (rondhout, gezaagd hout, plaatmaterialen, houtpulp, e.d.) en 34% secundaire houtproducten (vloeren, meubels, boeken, e.d.). Van de primaire houtproducten viel in die periode 1% niet onder de Houtverordening, van de secundaire houtproducten was dit 16,8% (berekend op basis van de hoeveelheid, in gewicht).
In de publiciteit is een vertekend beeld ontstaan van de hoeveelheid hout in Nederland die niet onder de Houtverordening valt. Desalniettemin vind ik ook een percentage van 16,8% van de hoeveelheid geïmporteerde bewerkte houtproducten die niet gedekt wordt door de Houtverordening een punt van zorg.
Wanneer wordt gekeken naar de geldelijke waarde van de Nederlandse import van buiten de EU, dan hebben de secundaire producten die niet onder de Houtverordening vallen een aandeel van ca. 46% binnen de totale import van secundaire houtproducten van buiten de EU. Echter, de waarde in Euro’s is iets anders dan de hoeveelheid hout die ermee gemoeid is. Daarbij importeert Nederland niet alleen secundaire houtproducten van buiten de EU, maar ook van binnen de EU.
Vindt u het ook zorgelijk dat de stijgende trend in de import van secundaire houtproducten leidt tot meer import van illegaal hout en vervolgens meer illegale ontbossing?
Een stijgende trend in de import van secundaire houtproducten leidt niet per definitie tot meer import van illegaal hout, maar maakt het wel lastiger om na te gaan waar het verwerkte hout oorspronkelijk vandaan komt en onder welke omstandigheden het gekapt is. Deze ondoorzichtigheid, gecombineerd met producerende landen die in een aantal gevallen minder belang hechten aan de legaliteit van het hout dat ze importeren en verwerken, zorgt voor een verhoogd risico op illegaal hout. Het is aan bedrijven die dergelijke producten op de markt willen aanbieden om zich bewust te zijn van dit risico en hiernaar te handelen.
Bent u ook van mening dat de import van secundaire houtproducten die van illegale origine zijn moet worden voorkomen?
Ik ben inderdaad van mening dat we het risico op illegaal hout op de Nederlandse markt moeten minimaliseren. Dat doen we onder andere door goed te controleren op de naleving van de Houtverordening.
Welke oplossing stelt u voor om er zeker van te zijn dat er door middel van bewerkte producten geen «fout hout» meer wordt geïmporteerd?
Dit jaar vindt de evaluatie van de EU-Houtverordening door de Europese Commissie plaats, waarbij ook nadrukkelijk de lidstaten worden geconsulteerd.
Ik zal in dat kader de problematiek van de import van bewerkte producten van illegaal hout, zoals genoemd in het rapport van Probos, aan de orde stellen. De Europese Commissie is inmiddels van het rapport op de hoogte.
Bent u bereid om samen met grote Nederlandse meubelbedrijven, die de meeste secundaire houtproducten (stoelen) voor Nederland importeren, afspraken te maken over het waarborgen van het importeren van meubels van gecertificeerd hout?
Verschillende brancheorganisaties van meubelbedrijven hebben zich aangesloten bij de Green Deal Bevorderen Duurzaam Bosbeheer, een deal waar ik zelf ook medeondertekenaar van ben. Het doel van deze Green Deal is dat het gebruik van hout uit duurzaam beheerde bossen gemeengoed wordt in Nederland (zie voor meer informatie de website http://bewustmethout.nl). In het kader van deze Green Deal wordt door de Centrale Bond van Meubelfabrikanten, de Raad Nederlandse Detailhandel en INretail met WNF besproken hoe samengewerkt kan worden om daar waar nodig houtstromen te verduurzamen.
Duurzaamheidscertificaten voor hout zijn overigens geen garantie voor de legaliteit van het hout. Ook producten met een dergelijk keurmerk vallen daarom onder de EU-Houtverordening. Daarnaast worden de duurzaamheidscertificaten voor hout regelmatig onderworpen aan een toets door toetsingscommissie TPAC om te bezien of ze nog voldoen aan de criteria van het duurzaam inkoopbeleid.
Op dit moment is die toets gaande voor het FSC-keurmerk.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederlandse importbedrijven een voldoende doorzichtig, en dus traceerbaar, importbeleid van secundaire houtproducten naleven?
In het kader van de Houtverordening zijn bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen verplicht om een stelsel van zorgvuldigheidseisen te hanteren (een «due dilligence»-systeem). Dit stelsel bestaat uit het verzamelen (en 5 jaar beschikbaar houden) van gegevens over de herkomst van het hout, het uitvoeren van risicoanalyses om in te schatten of het hout illegaal gekapt kan zijn en het minimaliseren van het risico op illegaliteit door het nemen van maatregelen.
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) controleert Nederlandse bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen op naleving van het verbod om illegaal gekapt hout op de markt te brengen en op de aanwezigheid van een due dilligence systeem, en gaat na hoe dat systeem in de praktijk wordt toegepast. De NVWA controleert alleen bedrijven die producten op de markt brengen die onder de Houtverordening vallen.
Bent u bereid om het probleem van geïmporteerde bewerkte illegaal hout in Nederland en Europa op de Europese agenda zetten?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat is uw mening over de aanbeveling van het Wereld Natuur Fonds (WNF) om de EU-Houtverordening uit te breiden, en daar een importverbod op illegaal hout van niet alleen de primaire, maar ook secundaire houtproducten in op te nemen en wat zijn daarbij uw overwegingen?
De EU-Houtverordening betreft niet een importverbod, maar een verbod op het op de EU-markt aanbieden van illegaal gekapt hout. Onder de Houtverordening vallen nu nagenoeg alle primaire houtproducten (rondhout, gezaagd hout en plaatmateriaal) en een groot deel van de secundaire houtproducten (onder andere kantoormeubilair, bedden en kledingkasten). Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om exportlanden, en met name China, die geen wetgeving hebben op illegaal hout aan te sporen tot een beter beleid en wetgeving omtrent houtkap?
Er bestaat sinds 2009 een bilateraal overleg tussen de Europese Commissie en het verantwoordelijk departement voor het bosbeheer in China over het bestrijden van de handel in illegaal hout.
Uber |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat Uber zich noch door hoge boetes noch door een gerechtelijke uitspraak laat afschrikken?1
Alle burgers en bedrijven dienen zich aan de democratisch tot stand gekomen wet- en regelgeving te houden, dit geldt ook voor Uber. Met UberPOP heeft Uber een initiatief gelanceerd dat niet past binnen de huidige regelgeving, waarin eisen zijn gesteld om de kwaliteit en veiligheid van het taxivervoer voor de consument te waarborgen. Dit blijkt tevens uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 december 2014. De rechter heeft geconstateerd dat Uber de Wet personenvervoer 2000 overtreedt en dat er geen reden is de door ILT aan Uber opgelegde Last onder Dwangsom (LOD) op te schorten. ILT zal dan ook handhavend blijven optreden. Voor het bepalen van de hoogte van de LOD heeft de ILT een afweging gemaakt in termen van evenredigheid en afschrikwekkendheid. Mocht dat nog niet voldoende blijken, kan de ILT een hogere last opleggen of denken aan andere zwaardere prikkels.
Wat vindt u ervan dat Uber onlangs zijn UberPOP-diensten heeft uitgebreid naar Rotterdam en Den Haag?
Alle burgers en bedrijven moeten zich aan geldende regelgeving houden. Het bedrijf Uber mag zich ontwikkelen waar en zoals het wil, zolang het zich aan de wet houdt. ILT blijft optreden waar dat niet het geval is.
Op welke wijze gaat u handhaven dat Uber zich aan de gerechtelijke uitspraak houdt, nu blijkt dat het bedrijf zich niet laat afschrikken door boetes?
De voorzieningenrechter stelt in haar uitspraak van 8 december 2014 vast dat ILT terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat Uber de Wet personenvervoer 2000 heeft overtreden. De rechter oordeelt verder dat er geen reden is de aan Uber opgelegde LOD op te schorten. Dat betekent dat Uber bij elke nieuwe door de ILT geconstateerde overtreding een dwangsom verbeurt, tot een maximum van € 100.000,-. De ILT zal dan ook handhavend blijven optreden. Voor meer informatie verwijs ik u naar mijn brief over de genoemde uitspraak van
14 januari 2015.
Wat vindt u ervan dat Europese bedrijven in de Verenigde Staten voor wetsovertredingen boetes krijgen die oplopen tot meerdere miljarden, maar Amerikaanse bedrijven hier wegkomen met een dwangsom van € 100.000,–?
Verschillende landen hebben verschillende rechtsstelsels, waarbij elk land een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het eigen rechts- en sanctiestelsel. In Nederland kennen we democratisch tot stand gekomen regelgeving en bijbehorende sancties die zorgvuldig worden uitgevoerd. De ILT heeft voor wat betreft de dwangsom een afweging gemaakt in termen van evenredigheid en afschrikwekkendheid. Mocht dit niet voldoende blijken te zijn, kan ILT een hogere last opleggen of denken aan andere zwaardere prikkels.
Bent u ervan op de hoogte dat chauffeurs van UberPOP ruzie hebben met reguliere taxichauffeurs die zich netjes aan de wet houden zoals onlangs in Rotterdam?2 Verwacht u gezien de gerechtelijke uitspraak een toename van spanningen tussen de legale taximarkt en UberPOP? Zo ja, hoe gaat u hier mee om? Zo niet, waar baseert u dit dan op?
Ik ben ervan op de hoogte dat er spanningen zijn. Ik verwacht niet dat deze spanningen toenemen door de gerechtelijke uitspraak, omdat duidelijk is dat op overtredingen wordt gehandhaafd. Handhaving is vanzelfsprekend gericht op zoveel mogelijk naleving. Indien er spanningen optreden tussen personen bij de taxistandplaats, is het in eerste instantie aan de burgemeester en/of de politie om de openbare orde te handhaven.
Vindt u het wenselijk dat sommige bedrijven, zoals KLM en ICS, hun klanten stimuleren om verboden diensten van Uber te gebruiken door bijvoorbeeld gratis tegoed weg te geven? Zo nee, wat gaat u hier tegen ondernemen?
Het staat voor mij voorop dat alle burgers en bedrijven zich gewoon aan de democratisch tot stand gekomen regelgeving moeten houden. Voor mij is, ook in een dergelijke samenwerking tussen private partijen, alleen relevant dat UberPOP op dit moment niet voldoet aan de regels en dus illegaal is. Hier zal de ILT dan ook op blijven handhaven.
Wat vindt u van de opstelling van Uber dat het zich niet aan de taxiwetgeving hoeft te houden omdat ze het niet met de wetgeving eens is? Is dit hoe de wet werkt? Zo niet, kunt u dan (aan Uber) uitleggen hoe het wel werkt?
Iedereen in Nederland moet zich aan de wet houden. In het geval van UberPOP overtreedt Uber de Wet Personenvervoer 2000. De ILT heeft Uber daarvoor een last onder dwangsom opgelegd.
Wat vindt u van de opstelling van Uber dat het zich niet aan de taxiwetgeving hoeft te houden omdat die verouderd zou zijn? Hoeven mensen en bedrijven zich inderdaad niet aan de wet te houden op het moment dat ze vinden dat de wet verouderd is? Zo niet, kunt u dan (aan Uber) uitleggen hoe het wel werkt?
Zie het antwoord op vraag 7.
In welke lidstaten van de Europese Unie is UberPOP wel toegestaan binnen de taxiwetgeving, en welke voorwaarden worden dan gesteld aan een UberPOP-chauffeur?
Voor zover mij bekend biedt Uber de dienst UberPOP aan in verschillende steden in Nederland, België (alleen Brussel), Spanje, Duitsland, Frankrijk, Italië, Polen en Tsjechië. Frankrijk heeft via nieuwe regelgeving per 1 januari 2015 alle Uberdiensten verboden. In België (Brussel), Spanje en in diverse steden in Duitsland is de dienst verboden. In Duitsland was UberPOP tevens op nationaal niveau verboden, maar dit verbod is om procedurele redenen (voorlopig) weer opgeheven. In Italië loopt een rechtszaak over de UberPOP diensten. Van Polen en Tsjechië is mij geen informatie bekend over procedures of specifieke eisen die gesteld worden aan UberPOP-chauffeurs.
Ziet u mogelijkheden voor de legale taxibranche om meer gebruik te maken van innovaties zoals mobiele apps, waardoor de taximarkt transparanter wordt voor de klant? Kunt u dat toelichten?
Daar zijn zeker mogelijkheden voor. Het is mij bekend dat verschillende taxibedrijven al langer gebruik maken van apps om vraag en aanbod te combineren. Onder de huidige taxiregelgeving is veel mogelijk. De taxiwetgeving gaat niet over vraag en aanbod, maar stelt slechts regels aan de chauffeur en het voertuig.
Lopen UberPOP-chauffeurs het risico om een strafblad te krijgen na het (stelselmatig) overtreden van de taxiwetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten? Als dat het geval is, hoe gaat u ervoor zorgen dat de UberPOP-chauffeurs weten dat ze het risico lopen op een strafblad? Waarom krijgen alleen de chauffeurs een strafblad en de directie van Uber niet?
Ja, het verrichten van taxivervoer zonder een daartoe verleende vergunning is verboden op grond van artikel 76, lid 1, van de Wet Personenvervoer 2000. Overtreding van dit verbod is een misdrijf (economisch delict). Het mag bekend worden verondersteld dat gegevens van misdrijven worden vastgelegd in de justitiële documentatie. Ten aanzien van de directie van Uber is door het Openbaar Ministerie nog geen beslissing genomen omtrent eventuele strafrechtelijke vervolging.
Kunt u nogmaals bevestigen dat taxidiensten onder het lage btw-tarief van zes procent vallen en dat chauffeurs die hun auto als taxi gebruiken en hier inkomsten mee genereren, dit moeten afdragen? Kunt u ook bevestigen dat dit mede om Europese richtlijnen gaat waar alle taxidiensten onder vallen?
Ja. Zelfstandig opererende personen die zich richten op het tegen betaling vervoeren van personen, worden voor de btw-heffing aangemerkt als ondernemer en moeten over de ontvangen vergoeding 6% btw afdragen. Dat deze personen dan btw-plichtige personen zijn volgt uit de Europese BTW-richtlijn3 en de Nederlandse wet op de omzetbelasting 1968 die voorschrijven dat een ieder die zelfstandig en regelmatig tegen vergoeding prestaties verricht in het economische verkeer belastingplichtig is voor de btw.
Wat vindt u ervan dat chauffeurs van taxidienst UberPOP geen btw afdragen over hun omzet? Waarom handhaaft de Belastingdienst hier niet op?
In zijn algemeenheid geldt dat de inspecteur van de Belastingdienst aan de hand van de feiten en omstandigheden zal moeten beoordelen of sprake is van btw-ondernemerschap met de daarbij behorende btw-verplichtingen. Als daarvan sprake is, worden deze personen gehouden aan alle daarbij behorende fiscale verplichtingen. De veronderstelling dat de Belastingdienst hier niet op handhaaft is onjuist. Ondernemers die (taxi)vervoersdiensten verrichten vallen onder het reguliere toezicht van de Belastingdienst. Als deze ondernemers ervoor kiezen om zich niet te melden bij de Belastingdienst en zich niet houden aan de fiscale regels, dan lopen zij het risico bij controle te worden geconfronteerd met een naheffing van btw en boeten, en mogelijk zelfs strafvervolging.
Wat vindt u ervan dat chauffeurs van UberPOP hun inkomsten opgegeven als «resultaat uit overige werkzaamheden»? Is dit toegestaan? Moeten taxichauffeurs niet ingeschreven staan als ondernemer en aan de bijbehorende verplichtingen voldoen?
Afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de mate van zelfstandigheid, aanwezigheid van ondernemersrisico, winstverwachting, hoeveelheid uren en de intensiteit van de bestede werkzaamheden kunnen de behaalde inkomsten van chauffeurs van UberPOP voor de inkomstenbelasting worden gekwalificeerd als loon uit dienstbetrekking, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Of een kwalificatie van de inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden op zijn plaats is, is dus afhankelijk van de omstandigheden van het geval en kan hier niet in algemene zin worden beoordeeld.
Indien de behaalde inkomsten fiscaal worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden dan mogen de zakelijke kosten en de afschrijvingen ook in mindering worden gebracht op het resultaat. De resultaatgenieters hebben echter geen recht op specifieke tegemoetkomingen voor ondernemers.
Ondernemingen die in Nederland zijn gevestigd, moeten worden ingeschreven in het handelsregister. Dit geldt voor alle branches, ook voor het vervoer van personen. Soms is het echter lastig om te bepalen of er sprake is van een bedrijfsmatige activiteit (en dus een onderneming). Op basis van artikel 2 van het Handelsregisterbesluit en de Beleidsregel ondernemingsbegrip in het handelsregister beoordeelt de Kamer van Koophandel of er sprake is van een onderneming. Dat inkomsten voor de inkomstenbelasting worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden hoeft er overigens niet aan in de weg te staan dat de activiteiten voor het handelsregister als onderneming kunnen worden aangemerkt.
Kunt u aangeven welke fiscale verplichtingen autobezitters hebben die hun auto als taxi gebruiken en hier inkomsten mee genereren?
De fiscale verplichtingen van autobezitters die hun auto als taxi gebruiken en hier inkomsten mee genereren kunnen verschillen per situatie en zijn afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Over de inkomsten van particulieren verkregen uit werkzaamheden verricht voor UberPOP is – afhankelijk van de omstandigheden – inkomsten- en/of loonbelasting (en sociale premies) verschuldigd. Daarnaast worden zelfstandig opererende personen die zich richten op het tegen betaling vervoeren van personen voor de btw-heffing aangemerkt als ondernemer en moeten zij over de ontvangen vergoeding 6% btw afdragen. Voorts kunnen taxivervoerders in de zin van de Wet personenvervoer 2000 onder voorwaarden gebruikmaken van tegemoetkomingen in de BPM en de MRB.
Wat vindt u van de opstelling van UberPOP-chauffeurs dat zij zich niet aan de belastingwetgeving hoeven te houden omdat die verouderd zou zijn, danwel dat ze het er niet mee eens zijn? Is de fiscus hiermee akkoord gegaan? Zo niet, waar blijkt dat dan uit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Belastingplichtigen moeten zich aan de geldende belastingwetgeving houden. Dat geldt uiteraard ook voor Uber. Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verbiedt het mij om uitlatingen te doen over de wijze waarop de handhaving van de Belastingdienst bij individuele belastingplichtigen plaatsvindt. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 13.
In hoeverre zijn UberPOP-chauffeurs volgens u van de wettelijke verplichtingen op de hoogte?
Vooropgesteld moet worden dat iedereen in Nederland de wet behoort te kennen. Dit geldt zowel ten aanzien van de WP 2000, fiscale wet- en regelgeving en andere wet- en regelgeving die de UberPOP-chauffeurs aangaat. In de uitoefening van haar taak als toezichthouder heeft de ILT regelmatig contact met chauffeurs. Chauffeurs worden daarbij gewezen op de geldende regels. Ook stuurt de ILT waarschuwingsbrieven naar chauffeurs, waarin hen de regels nog eens worden uitgelegd. Ook de Belastingdienst wijst personen die werkzaam (willen) zijn in (onder andere) de taxibranche regelmatig gevraagd en ongevraagd op hun fiscale verplichtingen. Op de internetpagina van de Belastingdienst is tevens de nodige informatie rond taxi’s voorhanden.
(Potentiële) UberPOP-chauffeurs kunnen dus op verscheidene manieren aan informatie komen over hun wettelijke verplichtingen. Het is belangrijk dat (potentiële) chauffeurs en consumenten goed voorgelicht worden over de regels. Daarom zal ik, naast het blijven voortzetten van bovenstaande acties, tevens de informatie over de taxiregelgeving op de internetpagina’s op www.rijksoverheid.nl en www.ilent.nl uitbreiden.
Bent u van mening dat de overheid voldoende doet om deze chauffeurs, maar ook andere deelnemers aan de zogenaamde «deeleconomie», te informeren over hun verantwoordelijkheden en plichten?
Zie het antwoord op vraag 17. Daarnaast doet ook Koninklijk Nederlands Vervoer aan voorlichting van (potentiële) chauffeurs. KNV taxi geeft in de algemene media regelmatig aan dat UberPOP illegaal vervoer is. Tevens waarschuwt KNV hun leden voor het feit dat ze een boete of strafblad riskeren als ze voor UberPOP gaan rijden.
De flessenhals van de A4 |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rijkswaterstaat is de weg kwijt»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn voor de snelheidsverlaging naar 80 kilometer per uur en de rijstrookafsluiting bij de A4 Burgerveen–Leiden, terwijl de bedoeling is en was dat met de totale verbreding naar twee keer drie rijstroken met maximaal 100 kilometer per uur moet kunnen worden gereden? Wanneer wordt dit gerealiseerd?
In de richting van Den Haag naar Amsterdam geldt sinds 25 oktober 2014 een definitieve rijstrook indeling en een maximum snelheid van 100 km/u.
In de richting van Amsterdam naar Den Haag is sinds 1 december 2014 ook de definitieve wegindeling met 3 rijstroken gereed en opengesteld. Echter vinden hier tot medio maart 2015 vanaf de vluchtstrook nog werkzaamheden plaats aan de westwand van de verdiepte ligging ter hoogte van Leiden, waardoor hier tot die tijd nog een maximum snelheid van 80 km/u geldt.
Indien er sprake is van fouten door de aannemer, kunnen de kosten dan worden verhaald?
De openstelling van de A4 met de definitieve 2 x 3 rijstroken heeft conform planning plaatsgevonden in het vierde kwartaal van 2014. Het verhalen van kosten bij de aannemer is niet aan de orde. De aannemer voert tot medio maart 2015 herstelwerkzaamheden aan de westwand op eigen kosten uit.
Waarom worden de weggebruikers niet proactief geïnformeerd over de redenen van de snelheidsbeperking en de rijstrookafsluiting? Gaat dit alsnog gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De weggebruikers zijn proactief geïnformeerd.
In 2014 is de weg gefaseerd in gebruik genomen. Sinds de eerste fase in april 2014 is hierover gecommuniceerd door de pers uit te nodigen, persberichten te sturen, via aangrenzende gemeenten te communiceren, communicatie via omgevingsgroepen, communicatie op de weg, digitale nieuwsbrief en bewonersbrieven. Ook is gecommuniceerd via rws.nl en facebook en twitter van RWS.
Voor de laatste fasering zijn de weggebruikers over de nieuwe situatie pro actief geïnformeerd middels een persbericht verspreid via landelijke en regionale media en via de aangrenzende gemeenten. De omgeving heeft een digitale nieuwsbrief ontvangen en men is geïnformeerd via het W4-bulletin, uitgegeven door de W4 partners binnen dit project. Dit bulletin wordt huis-aan-huis verspreid in de aangrenzende gemeenten.
Heeft Rijkswaterstaat voornemens om in de toekomst beter en vroeger te communiceren over verkeerssituaties als deze?
Zie het antwoord op vraag 4.