Het vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) en de komst van de “azijnkip” |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Brussel: kippen kunnen ontsmet met azijnzuur»?1
Het artikel geeft geen volledige beschrijving van de stand van zaken. De Europese Commissie heeft de bevoegdheid aan lidstaten voorstellen te doen voor het toelaten van decontaminerende middelen op dierlijke producten, maar een dergelijk voorstel ligt er op dit moment niet.
Klopt het dat de Europese Commissie overweegt om de «azijnkip» toe te laten, waarbij kippen worden ontsmet met het middel perazijnzuur? In hoeverre verschilt de azijnkip van de chloorkip?
De VS heeft de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminerende middelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Hiertoe vindt allereerst een risicobeoordeling plaats door de EFSA. Op basis daarvan is het aan de Europese Commissie of zij aan de lidstaten toelating van een middel voor decontaminatie wil voorstellen.
Chloorverbindingen en perazijnzuur zijn verschillende stoffen met een verschillend werkingsmechanisme en verschillende eigenschappen voor wat betreft effectiviteit en veiligheid voor consument, werknemers en milieu. Deze stoffen moeten dan ook individueel worden beoordeeld.
Hoe oordeelt u over de publicatie «A Rotten Deal: Why TTIP threatens EU food safety standards for poultry» van Friends of the Earth Europe?2
De publicatie vermeldt terecht dat de Europese Unie veel waarde hecht aan het farm-to-fork principe: het borgen van de voedselveiligheid in alle schakels van de keten. Dit principe is en blijft van essentieel belang bij alle onderhandelingen waarbij voedselveiligheid een punt van aandacht is.
Ik deel de suggestie niet dat de toelating van decontaminerende middelen voor pluimveevlees per definitie leidt tot een afname van de voedselveiligheid. De EU hanteert het principe dat bij de toepassing van decontaminerende middelen geborgd moet worden dat de hygiëne in de productieketen niet afneemt.
Deelt u de conclusie dat toelating van pluimveevlees tot de EU, met de toevoeging van chemische middelen als peroxyazijnzuur, verband houdt met de onderhandelingen over TTIP? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Aanvragen voor toelating van decontaminerende middelen voor dierlijke producten worden, los van de lopende TTIP-onderhandelingen, conform de geldende EU procedures beoordeeld en afgehandeld. De EU heeft op dit vlak eigen wetgeving met bijbehorende risicobeoordeling.
Wat is uw reactie op de constatering: «The US poultry industry has made it clear that it won’t support this trade deal unless it creates better access to the EU market for US poultry products»?
Ik laat deze uitspraak voor rekening van de Amerikaanse pluimveesector.
Deelt u deze constatering: «The EU’s ban on the use of antimicrobial rinses came into effect in 1997 […] This requirement means that imports of US poultry treated with chemical rinses are not permitted»? Waarom dreigt de Europese Commissie dit standpunt te veranderen?
Decontaminatie van pluimveevlees in de EU is op dit moment niet toegelaten, omdat daarvoor tot dusverre geen middelen zijn goedgekeurd. Decontaminatie is in de EU wettelijk alleen toegestaan als dat gebeurt met middelen die daarvoor zijn toegelaten onder de voorwaarden die voor toelating zijn gesteld. De Europese Commissie heeft geen plannen om dit wettelijke kader van «decontaminatie uitsluitend met toegelaten stoffen» te wijzigen.
Staat u nog steeds achter uw bewering dat u niet instemt met TTIP als dit betekent dat de EU de import van chloorkippen moet toestaan?3 Waarom gaat u wel akkoord met de zogenaamde «azijnkip»?
Ik heb benadrukt dat er aan de Europese voedselstandaarden geen concessies zullen worden gedaan. Dit blijft mijn opvatting en dit is ook de strekking van het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie. Ook voor de discussie over perazijnzuur geldt dat Nederland niet akkoord zal gaan als toelating hiervan een verlaging van de voedselveiligheid zou betekenen.
Deelt u de mening dat TTIP, overeenkomstig het WTO-verdrag, slechts voedselveiligheid als legitieme reden zal erkennen om eventueel importen tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgangspunt voor de EU bij de onderhandelingen over TTIP is dat niet op het Europees niveau van consumentenbescherming wordt ingeboet en de beleidsvrijheid behouden blijft om wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu. Daarbij gelden wel beperkingen, in lijn met onder andere WTO-verplichtingen. Zo dienen de (handels)maatregelen proportioneel te zijn ten opzichte van het beoogde doel, mogen deze niet leiden tot een arbitraire en niet te rechtvaardigen discriminatie tussen landen en geen vorm van verkapt protectionisme zijn.
Wat is volgens u het gevolg voor boeren en het MKB, als «wederzijdse erkenning» van milieu dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden gaat gelden binnen TTIP, indien de importtarieven worden afgeschaft?
Op het gebied van voedselveiligheid, dier- of plantgezondheid kunnen de EU en VS vaststellen dat bijvoorbeeld procedures en controles gelijkwaardig zijn en voor beide partijen het gewenste niveau van bescherming bieden. Organisaties, procedures en testmethodes kunnen in dat geval wederzijds erkend worden. Een mogelijk voorbeeld is dat kan worden afgesproken dat wanneer de NVWA Nederlandse zuivelproducten heeft goedgekeurd, de VS deze ook zal toestaan zonder zelf opnieuw inspecties uit te voeren. Dit vermindert dure onderzoeken die nu vaak dubbel plaatsvinden om toegang tot elkaars markten te verkrijgen. Dit kan veel tijd en geld schelen.
Dit betekent echter niet dat op het vlak van milieu, dierenwelzijn of arbeidsstandaarden alle regelgeving en standaarden geharmoniseerd moeten worden om handel te laten plaats vinden. Op dit moment vindt al zeer omvangrijke handel plaats in tal van producten tussen de EU en de VS (evenals tussen EU en vele andere landen wereldwijd), ondanks verschillen die in wetgeving en standaarden op deze punten kunnen bestaan.
Het voldoen aan hoge standaarden en kwaliteitseisen geeft verder ook kansen om producten met extra toegevoegde waarde in de markt te profileren.
De EU heeft daarnaast aangegeven dat het aan geldende EU standaarden vasthoudt, zoals op het gebied van genetisch gemodificeerde organismen en hormoonvlees. Voor dierenwelzijn zal de EU de beleidsvrijheid behouden en is in het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie voor TTIP opgenomen dat gestreefd moet worden naar equivalentie op het terrein van dierenwelzijn.
Verlaging van importtarieven en het opheffen van non-tarifaire handelsbelemmeringen in de VS en de EU stimuleert onderlinge handel en heeft voordeel voor consumenten en bedrijven, vooral ook voor het MKB. Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid en economische groei. Nederland is een wereldspeler op landbouwgebied en is na de VS de grootste exporteur van agrarische producten in de wereld. De open en op export georiënteerde economie van Nederland kan daarom veel voordeel hebben bij het vergroten van toegang tot buitenlandse markten. Producten met hoge kwaliteit kunnen daarbij extra toegevoegde waarde genereren. De effecten in de verschillende sectoren moet echter nauwkeurig in ogenschouw worden genomen en er dient een goede balans te worden gevonden in markttoegangskansen tussen de EU en de VS. Daarbij zal ook worden besproken of er in bepaalde gevallen uitzonderingen dienen te worden gemaakt voor gevoelige sectoren, bijvoorbeeld door het afspreken van bepaalde tariefquota.
Deelt u de mening dat het toelaten van Amerikaanse producten die met lagere standaarden zijn geproduceerd, kan leiden tot oneerlijke concurrentie voor Europese boeren en het MKB die wél moeten voldoen aan Europese standaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u het denkbaar dat Europese producenten vervolgens zullen gaan pleiten voor lagere Europese standaarden, teneinde oneerlijke concurrentie te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 8 aangegeven behoudt de EU de eigen beleidsvrijheid om wetgeving op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu, alsmede op het terrein van dierenwelzijn, vast te stellen. Net als de EU heeft de VS consumentenbescherming hoog in het vaandel. Trans-Atlantische standaarden vormen daarmee ook een kans: zij zijn hoger dan waar ook in de wereld en zullen beide economieën sterker maken. Als TTIP leidt tot een gemeenschappelijke aanpak, wordt het waarschijnlijker dat deze over de hele wereld gevolgd zal worden. Dit kan leiden tot algemene verbetering van de regelgeving in plaats van tot neerwaartse nivellering.
Ik ben het oneens met de suggestie dat standaarden niet meer verhoogd worden uit angst voor hoge schadeclaims. Onder het mechanisme van investeringsbescherming kunnen buitenlandse investeerders aanspraak maken op schadevergoeding indien zij schade lijden aan hun investering door overheidshandelen in strijd met de gemaakte internationale afspraken. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook onder het nationale recht kennen. Deze basisregels zien op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non-discriminatoire behandeling, het onbeperkt overmaken van kapitaal en stellen voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden (alleen met gepaste schadevergoeding). Mogelijke betaling van compensatie zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die standaarden. Het is hierbij voor Nederland van belang dat het recht van staten om in het publieke belang, zoals op het terrein van milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden, non-discriminatoire maatregelen te nemen wordt gewaarborgd zonder daarbij het risico van schadeclaims te lopen. Op dit moment is er over investerings-bescherming in TTIP een proces van reflectie gaande, zowel op nationaal als op EU-niveau. In de TTIP-onderhandelingen eist Nederland in dit kader maximale beleidsvrijheid voor overheden.
Hoe voorkomt u dat Europese milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden niet meer verhoogd worden als TTIP van kracht wordt? Deelt u de mening dat dit risico bestaat, uit angst voor hoge schadeclaims als gevolg van de investeringsbescherming (ISDS)? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kunnen maatregelen (zoals wetsvoorstellen) ter verhoging van maatschappelijke standaarden nog succesvol door de Regulatory Cooperation Council komen, als zij eerst worden beoordeeld op «handelsverstorende effecten»?
De in TTIP mogelijk in te stellen «Regulatory Cooperation Body» is bedoeld om informatie uit te wisselen tussen regelgevende instanties in de EU en de VS en de samenwerking tussen deze instanties te bevorderen. Daarmee kan dit orgaan nuttige adviezen geven om onnodige verschillen in regelgeving weg te nemen zonder dat de beleidsvrijheid van overheden ingeperkt wordt. Dit orgaan zal niet over de bevoegdheid beschikken om wetgeving aan te nemen of standaarden aan te passen. Het is de nadrukkelijke inzet van Nederland dat deze bevoegdheid in de handen blijft van de regelgevende en wetgevende instanties in de EU en de VS.
Hoe voorkomt u dat standaarden na het afsluiten van TTIP later alsnog worden verlaagd, omdat het een zogenaamd levend verdrag betreft (living agreement)?
Zoals in antwoord 8, 11 en 12 aangegeven behoudt de EU beleidsvrijheid om op de genoemde terreinen wetgeving vast te stellen onder de genoemde randvoorwaarden. Toelating van eventuele nieuwe decontaminerende middelen in de EU dient dan ook volgens de procedures te verlopen die in de EU-wetgeving zijn opgenomen, inclusief strikte risicobeoordeling. Hieraan wordt door de EU vastgehouden, ook na het afsluiten van TTIP.
Hoe kunt u garanderen dat de chloorkip buiten de EU blijft als TTIP een levend verdrag is? Deelt u de mening dat op een later moment alsnog kan worden besloten om de chloorkip toe te laten?
Zie antwoord vraag 14.
Het rapport van Oxfam Novib over investeringen van de Wereldbank |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de inhoud van het rapport van Oxfam Novib «The suffering of others» van 2 april 2015?1
Ja, ik ken het rapport.
Kunt u een waardering geven van de conclusies en aanbevelingen die in het rapport worden gedaan ten aanzien van misbruik van gelden van de International Finance Corporation (IFC)?
Ik neem het rapport zeer serieus. Hoewel het stuk weinig nieuwe informatie bevat en ook niet aantoont dat de problemen structureel zijn, zal ik IFC tijdens de Voorjaarsvergadering aansporen om de conclusies en aanbevelingen in de reguliere dialoog die IFC met het middenveld heeft te bespreken. Ik zal de resultaten van die dialoog nauwlettend in de gaten houden.
De afgelopen paar jaar heeft Nederland zich in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep sterk gemaakt om de risico’s, die inherent zijn aan investeren via financiële intermediairs, nog beter te beheersen. IFC heeft mede daardoor de afgelopen jaren diverse verbeteringen doorgevoerd, neergelegd in een Actie Plan naar aanleiding van het Audit report 2013 van IFC’s Compliance Advisor/Ombudsman. Ook blijft IFC werken aan een interne cultuur waarin het realiseren van ontwikkelingseffecten en vermijden van ecologische en sociale schade een centrale plaats innemen. Genoemd kunnen ook worden training voor het personeel en het benoemen van een vice president Corporate Risk and Sustainability. Nederland zal de IFC hierin de komende jaren verder blijven aanmoedigen.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het rapport dat de effecten van investeringen door de IFC het tegenovergestelde zijn van wat door de Wereldbank wordt beoogd?
Deze conclusie vind ik te algemeen gesteld. IFC steunt haar klanten actief, ook financiële intermediairs, om hun capaciteit ten aanzien van het analyseren en beheersen van sociale en milieu risico’s te verbeteren en waar nodig in lijn te brengen met IFCs Sustainability Framework.
Er zijn altijd risico’s verbonden aan investeringen, ook bij investeringen in ontwikkelingslanden. IFC steunt deze financiële intermediairs dan ook niet alleen met geld, maar verleent ook technische assistentie zodat zij kunnen voldoen aan de eis van IFC dat het risico op negatieve neveneffecten op mens en milieu adequaat wordt afgedekt.
Uiteraard kan het altijd beter. Dat vind IFC ook en daarom hanteert ze sinds 1 januari 2012 ook strengere regels. De voorbeelden in het Oxfam rapport hebben allemaal betrekking op investeringen die voor die tijd gedaan zijn.
Hoe beoordeelt u de stelling in het rapport dat er geen publieke informatie is over de besteding van 94% van de investeringen van de IFC?2
Het rapport heeft de stelling dat er geen publieke informatie is over 94% van de IFC investeringen in financiële intermediairs met een risico rating «high risk», dus niet over 94% van alle IFC investeringen. Daarbij gaat de stelling in het rapport over de klanten van de financiële intermediairs waarin IFC investeert.
Dat hierover geen publieke informatie is, betekent niet dat IFC ook geen informatie heeft – integendeel, IFC houdt nauwgezet dergelijke investeringen in de gaten. In veel landen verbiedt de privacywetgeving het verspreiden van informatie over leningen verstrekt door financiële instellingen. Echter, in het geval er aanwijzingen zijn dat een IFC klant de performance standards schaadt kan de Compliance Advisor/Ombudsman informatie over de investeringen opvragen.
Kunt u aangeven wat de financiële bijdrage is van Nederland aan dit type activiteiten van de IFC?
Nederland levert geen bijdragen aan IFC investeringen in investeringsfondsen. Wel draagt Nederland bij aan het Global Agriculture and Food Security Program (GAFSP), dat onder meer via banken financiering ondersteunt voor kleine boeren. IFC beheert dit programma. Daarnaast draagt Nederland bij aan het Conflict-Affected States in Africa Program (CASA). Met CASA ondersteunt IFC capaciteitsopbouw voor banken en diens klanten in fragiele staten in Afrika.
Hoe controleert u wat er met de financiële bijdrage van Nederland aan de IFC gebeurt?
Het is voor de controle door Nederland op IFC in de eerste plaats essentieel om sterk vertegenwoordigd te zijn in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep. Hier worden de interne regels vastgesteld. Doordat Nederland voorzitter is van een kiesgroep kunnen we direct met het management van de bank in gesprek gaan wanneer er een investeringsbeslissing genomen wordt of wanneer er bij een bestaande investering problemen ontstaan. Dit is in het geval van de Honduras casus ook gebeurd, en wordt ook in het Oxfam rapport benoemd. Zie voorts ook mijn antwoord onder 1.
Nederland heeft haar trustfundbeleid aangescherpt, zoals ook een paar keer met de Tweede Kamer besproken. Er is gekozen om focus aan te brengen en Nederland steunt steeds minder trustfunds, maar wel met een wat grotere bijdrage. Hierdoor krijgt Nederland een stoel aan tafel bij betreffende steering committees. Daarnaast is er regulier overleg tussen medewerkers van mijn ministerie en IFC, dit geldt zeker ook voor GAFSP en CASA. Nederland wordt door de omvang van haar bijdragen en actieve rol in steering committees als een belangrijke donor beschouwd door IFC.
In hoeverre is het type activiteiten dat de IFC ontplooit nog steeds de meest aangewezen manier om de doelstellingen van de Wereldbank te bereiken?
IFC levert met haar activiteiten een belangrijke bijdrage aan het versterken van de private sector in ontwikkelingslanden, dat een belangrijke voorwaarde is voor het bereiken van de doelstellingen van de Wereldbankgroep. De op de financiële sector gerichte activiteiten maken hier een belangrijk deel van uit. Met het steeds verder verbeteren van haar risicomanagement kan IFC het ontwikkelingseffect van haar operaties blijven vergroten.
Tussen 2010 en 2013 investeerde IFC USD 15,5 miljard in financiële intermediairs, waaronder USD 7 miljard in op het MKB gerichte banken en USD 1,4 miljard in microkrediet instellingen. De door IFC gesteunde financiële intermediairs hebben mede hierdoor in 2013 meer dan 5 miljoen leningen met een totale waarde van USD 275 miljard verstrekken aan kleine bedrijven in ontwikkelingslanden en 29 miljoen microkredieten met een totale waarde van USD 28 miljard aan individuen.
Doordat IFC de financiële intermediairs waarin ze investeert ook technische assistentie geeft ontstaat er een multiplier effect. IFC beïnvloed zo namelijk niet alleen de IFC middelen bij die klant, maar alle middelen van die klant. Wanneer de IFC klant daarnaast ook nog externe middelen katalyseert, bijvoorbeeld door gezamenlijk met een andere partij aan een bedrijf te lenen, zullen voor de gezamenlijke lening aan dat bedrijf de performance standards moeten gelden. Op deze wijze worden belangrijke ontwikkelingswinsten gerealiseerd.
Bent u bereid de Nederlandse bijdrage aan de IFC te heroverwegen, indien de IFC geen volledige transparantie geeft over haar investeringen en de effecten ervan?
Nee, daartoe zie ik geen aanleiding.
De toelaatbaarheidsverklaringen voor het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat scholen voor speciaal voortgezet onderwijs op basis van een dossier een toelaatbaarheidsverklaring voor leerlingen moeten aanvragen zonder dat ze de leerling kennen of gesproken hebben? Zou het in uw ogen niet beter zijn dat scholen voor primair speciaal onderwijs een «schooladvies», zoals gebruikelijk in het regulier onderwijs, geven en zelf de toelaatbaarheidsverklaring voor deze leerlingen aanvragen, zodat er op geen enkele wijze belangenverstrengeling ontstaat danwel dat de «slager het eigen vlees moet keuren»?
Het samenwerkingsverband vo bepaalt of de leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (vso). De aanvraag daarvoor wordt gedaan door de school van aanmelding. Deze school heeft immers de zorgplicht en is verantwoordelijk voor een passende plek voor de leerling. In deze verantwoordelijkheidsverdeling past niet dat de aanvraag door de school voor speciaal onderwijs (so) wordt gedaan. Hoe de procedure voor het afgeven van een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) wordt ingericht, bepaalt het samenwerkingsverband. Dat kan op basis van een onderbouwd dossier zijn, maar ook een gesprek kan daarvan onderdeel uitmaken. Wat het schooladvies betreft, dit advies gaat over het niveau van de leerling, niet over de benodigde ondersteuning of over een eventuele plaatsing in het vso. Ook leerlingen afkomstig uit het so krijgen een schooladvies over hun niveau.
Geldt het aangekondigde uniforme formulier voor de toelaatbaarheidsverklaring voor alle leerlingen in het speciaal onderwijs of alleen voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking?1
Dit geldt alleen voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen. Gezien de ernst van hun beperking is voor deze leerlingen het speciaal onderwijs het meest aangewezen. Voor andere leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, is het niet op voorhand duidelijk dat de leerling is aangewezen op speciaal onderwijs. Het kan dan ook per regio verschillen of deze ondersteuning het best in het regulier of in het speciaal onderwijs kan worden geboden. Het past daarom niet om daar met uniforme formulieren te werken.
Acht u het wenselijk dat ouders van leerlingen op het primair speciaal onderwijs al vanaf het derde schooljaar een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs kunnen aanvragen? Zo ja, wat zijn hiervan de consequenties voor scholen?
Nee, dat acht ik niet wenselijk en dat is ook niet de praktijk. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Ziet u mogelijkheden om een aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs alleen in behandeling te nemen vanaf september in het jaar voorafgaand aan de overstap van het primair naar het voortgezet speciaal onderwijs?
Wettelijk is hiervoor niets geregeld. Wel zijn er mogelijkheden om hieraan invulling te geven. In het vo is het al de praktijk dat wordt gewerkt met een vaste aanmelddatum voor instroom in het eerste leerjaar. Ook het vso kan dit doen. Daarnaast kunnen de samenwerkingsverbanden po en vo in een regio onderling afspraken maken over de aanmelding en overgang van po/so naar vo/vso.
Ziet u mogelijkheden om een richtlijn te maken met vaste criteria voor het (voortgezet) speciaal onderwijs voor leerlingen in cluster 4?
Nee, want dit zou volledig indruisen tegen de uitgangspunten van passend onderwijs waarbij juist in het samenwerkingsverband de procedure en criteria voor de toelaatbaarheid tot het (v)so worden bepaald. Het niet functioneren van het stelsel met landelijke criteria was bovendien juist één van de redenen voor de invoering van passend onderwijs.
Wat is de reden dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor het primair onderwijs valt en niet onder de cao voor het voortgezet onderwijs?
Dit is historisch bepaald. Van oorsprong is de wetgeving voor het (v)so geënt op de wetgeving voor het primair onderwijs, zo ook de cao voor die sector. Pas in de afgelopen vijftien jaar zijn de doelgroep en het onderwijs in het vso langzaam veranderd. Er zijn steeds meer leerlingen ingestroomd met een normaal tot hoog cognitief niveau en er is een ontwikkeling geweest van opvang naar onderwijs, waarbij bovendien steeds meer de focus wordt gericht op het perspectief na onderwijs. Met de Wet kwaliteit (v)so, waarin drie uitstroomprofielen zijn gedefinieerd, is een volgende slag in het kwaliteitstraject gemaakt. Hierdoor neemt de afstand tussen de verschillende scholen binnen het primair respectievelijk voortgezet onderwijs af en is tegelijkertijd te zien dat het so en het vso sterker van elkaar worden onderscheiden. Met de invoering van passend onderwijs is ook de verhouding tussen het speciaal en regulier onderwijs veranderd. Scholen voor (v)so werken steeds nauwer samen met reguliere scholen.
Al deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat in de sectorakkoorden voor het primair en voortgezet onderwijs de ontvlechting van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is aangekondigd. Op dit moment ben ik samen met de PO-Raad en VO-raad bezig met de uitwerking hiervan. In de volgende voortgangsrapportage passend onderwijs, die voor het zomerreces naar uw Kamer gaat, zal ik u hierover nader informeren.
Wat zijn in uw ogen de consequenties voor het vervullen van vacatures binnen het speciaal onderwijs en voor de samenwerking met het reguliere voortgezet onderwijs (tussenklassen, kansklassen etc.) van de constructie dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het primair onderwijs valt?
Nu het vso steeds meer gaat aansluiten bij het onderwijs in het vo kan ik mij voorstellen dat de cao po een belemmering kan zijn. Dit aspect maakt dan ook deel uit van de uitwerking van de ontvlechting die ik in het antwoord op vraag 6 heb toegelicht.
Ziet u de mogelijkheden om alle leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs onder dezelfde cao te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om dat te bepalen. Het is de sector zelf, namelijk de werkgeversorganisaties en de vakbonden, die de cao-afspraken maakt.
Ziet u mogelijkheden om het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het voortgezet onderwijs te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie het traject rond de ontvlechting in het antwoord op vraag 6. Dit zou er op termijn ook toe kunnen leiden dat het vso onder de cao voor het voortgezet onderwijs gaat vallen.
Het bericht dat illegale Marokkanen niet kunnen worden uitgezet |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat Marokko sinds vorig jaar weigert illegale Marokkanen vanuit Nederland terug te laten keren?1 Zo ja, waarom is dit niet met de Kamer gecommuniceerd en moet dit via een uitspraak van de Raad van State bekend worden?
Ja. De Marokkaanse autoriteiten hadden inderdaad aangegeven niet langer mee te werken aan gedwongen terugkeer. Inmiddels hebben de Marokkaanse autoriteiten toegezegd de samenwerking op het terrein van gedwongen terugkeer te zullen hervatten.
Het is niet gebruikelijk uw Kamer actief te informeren over welke landen wel of niet (volledig) meewerken aan gedwongen terugkeer. Dit was onder eerdere kabinetten ook niet het geval. De mate waarin landen meewerken is immers niet altijd even constant en is vaak onderwerp van bespreking met de betreffende autoriteiten. Daarnaast zal het verstrekken van informatie hierover veelal niet dienstig zijn aan het vinden van een oplossing.
Hoe legt u uit dat deze illegalen straks, wellicht met een forse schadevergoeding op zak, weer vrij in de Nederlandse samenleving rond kunnen lopen? Erkent u dat hieruit blijkt dat de aanpak van de illegaliteit in Nederland zwaar tekort schiet?
Het kabinet betreurt het dat de Marokkaanse autoriteiten hebben gemeend sociale zekerheid op deze wijze te moeten koppelen aan de internationaal gewoonterechtelijke verplichting om eigen onderdanen terug te nemen, waaraan ook Marokko is gehouden. Na intensief overleg hebben de Marokkaanse autoriteiten toegezegd de samenwerking op het terrein van gedwongen terugkeer te zullen hervatten.
Waarom laat u zich door Marokko chanteren nu dat land kennelijk door het niet terugnemen van illegalen wil afdwingen dat geen verdrag over sociale zekerheid wordt opgezegd? Welke stappen gaat u ondernemen teneinde dit land tot de orde te roepen? Is de Marokkaanse ambassadeur daartoe al ontboden? Zo nee, waarom niet?
Er heeft op diverse niveaus intensief overleg plaatsgehad met de Marokkaanse autoriteiten over zowel het sociale zekerheidsdossier, als het terugkeerdossier, waaronder met de Marokkaanse ambassadeur. Dit heeft eraan bijgedragen dat de Marokkaanse autoriteiten hebben toegezegd de samenwerking met Nederland op het terrein van gedwongen terugkeer te zullen hervatten.
Bent u bereid het principe «uitzetten of vastzetten» mogelijk te maken waardoor vreemdelingen die (nog) niet kunnen worden uitgezet ook niet vrij in de samenleving rond kunnen blijven lopen? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 20152 maakte het opleggen van vreemdelingenbewaring aan Marokkaanse vreemdelingen in een aantal gevallen niet langer mogelijk.3 Nu de Marokkaanse autoriteiten hebben toegezegd de samenwerking met Nederland op het terrein van gedwongen terugkeer te zullen hervatten, zal naar verwachting ook in die gevallen weer kunnen worden overgegaan tot het opleggen van vreemdelingenbewaring.
Het onder druk zetten van de cliëntenraad voor het programma ‘Anita wordt opgenomen’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het gegeven dat het tv-programma «Anita wordt opgenomen», waarbij de presentatrice eind vorig jaar in een ggz-instelling verbleef, alleen tot stand kon komen door stevige druk op de cliëntenraad uit te oefenen?1
Als de bestuurder daadwerkelijk druk heeft uitgeoefend op de cliëntenraad om het adviestraject te beëindigen ondanks de positieve uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV), dan vind ik dat uiterst betreurenswaardig. De cliëntenraad moet eigenstandig een afweging kunnen maken, zeker wanneer het gaat om fundamentele zaken als de privacybescherming van kwetsbare cliënten.
Klopt de bewering dat de cliëntenraad door de directie van GGz-Centraal onder druk is gezet om alsnog medewerking te verlenen aan de opnames van het tv-programma, ondanks bezwaren van personeel en patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betreffende instelling heeft in een reactie op haar website aangegeven dat er rondom het adviestraject met de cliëntenraad is gesproken over mogelijke financiële consequenties. Het is niet aan mij om te beoordelen of de zorgaanbieder daarbij druk heeft uitgeoefend op de cliëntenraad om het adviestraject te beëindigen en of er daarbij gesproken is over (hoge) schadeclaims. Het is ook niet aan mij om dat nader te onderzoeken. Op verzoek van (een van de) partijen kan een dergelijk geschil worden voorgelegd aan de LCvV of de rechter.
Klopt het dat producent Skyhigh-TV dreigde met een hoge schadeclaim, indien er geen medewerking zou worden verleend bij de productie en het uitzenden van het tv-programma? Om wat voor bedrag ging het daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Is het inderdaad zo dat er door de directie gedreigd is dat de claim mogelijk ten koste zou gaan van de directe zorgverlening? Wat is hierop uw reactie? Bent u bereid de directie ter verantwoording te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven aangegeven, is mij niet bekend of en zo ja, op welke wijze er druk is uitgeoefend door de zorgaanbieder op de cliëntenraad. Het is ook niet aan mij om de bestuurder ter verantwoording te roepen. Dat is aan de raad van toezicht. Zo’n dreiging zou ik overigens verwerpelijk vinden.
Vindt u het wenselijk dat in een ggz-instelling medewerkers en patiënten onder druk gezet worden door directies en tv-producenten om medewerking aan een tv-programma af te dwingen? Zo nee, wat gaat u doen om dit in het vervolg te voorkomen?
Zoals hierboven aangegeven vind ik dat de cliënten en personeelsvertegen-woordiging eigenstandig een afweging moeten kunnen maken, zeker wanneer het gaat om fundamentele zaken als de privacybescherming van kwetsbare cliënten en medewerkers. GGZ Nederland heeft over het cameragebruik binnen GGZ instellingen bovendien branchenormen geformuleerd.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording op vergelijkbare vragen van de leden Bouwmeester en Tamanal (beiden PvdA), ben ik voornemens de huidige medezeggenschapsregels in de zorg te verbeteren.2 Daarbij streef ik ernaar de medezeggenschapsregels aan te scherpen door onder andere een instemmingsrecht in te voeren voor zaken die direct het cliëntenbelang raken, en door de praktijk en het gebruik van de bestaande geschillenprocedure te verduidelijken en waar nodig te verbeteren.
Doet dit voorval u ook zo denken aan de situatie destijds bij de Spoedeisende Hulp van het VUmc te Amsterdam waar tv-producent Eyeworks ongevraagd mensen filmde?2
Ik kan niet beoordelen in hoeverre deze zaak overeenkomt met de casus van het VuMC. De wettelijke regels zoals ik die in mijn reactie rondom de VuMC casus aangegeven heb, zijn onverminderd van kracht.5
Zoals ook in die reactie is aangegeven, volgt uit de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) dat patiënten alleen mogen worden gefilmd wanneer zij voorafgaand aan de opnames toestemming hebben gegeven. Deze toestemming moet vrijwillig en weloverwogen zijn, en ondubbelzinnig en uitdrukkelijk zijn gegeven op basis van juiste en volledige informatie. Ook moeten patiënten tijd hebben om die informatie te verwerken en de gevolgen van hun toestemming in te schatten. Zoals het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) rondom de VuMC-Eyeworks casus aangaf, kan er bij spoedeisende situaties, waarbij personen een dringende hulpvraag hebben – en dus ook bij crisissituaties in de GGZ – geen sprake zijn van welbewuste toestemming.
Kunt u zich uw reactie nog herinneren op bepaalde moties3? Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat patiënten alleen mogen worden gefilmd wanneer zij voorafgaand vrijwillig en weloverwogen toestemming hebben gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat er bij het filmen in een ggz-instelling überhaupt geen sprake kan zijn van een weloverwogen besluit bij het geven van toestemming om te filmen? Zo ja, bent u van mening dat er sprake is van een overtreding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een zorgaanbieder zich houdt aan de hierboven vermelde wettelijke regels, alsook aan de geldende regels rondom medezeggenschap en eventuele branchenormen op dit vlak, dan zie ik geen bezwaar tegen het maken van tv-opnames, mits aan alle voorwaarden is voldaan.
Uit de uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) maak ik op dat de medezeggenschapsregels op de locatie Flevoland niet goed zijn gehanteerd. Echter, de cliëntenraad heeft vervolgens besloten het adviestraject niet verder te vervolgen en heeft ook geen beroep tegen de uitzendingen ingediend bij de rechter.
Bent u van plan de Raad van Bestuur en/of de Raad van Toezicht van deze ggz-instelling tot de orde te roepen? Zo nee, hoe denkt u dan dat dergelijke ongewenste situaties in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Zoals ook aangegeven op de vragen van de leden van de PvdA over deze zaak ben ik van mening dat de zorgaanbieder geen schoonheidsprijs verdient.6 Echter, in de zorg hebben we regels vastgesteld rondom medezeggenschapsgeschillen. Die zijn door beide partijen gevolgd. Ik heb daarin geen rol. Het aanspreken van de raad van bestuur is de taak van de raad van toezicht. Wanneer de kwaliteit of veiligheid van zorg – ten gevolge van deze zaak – in het geding komt, dan zal de IGZ optreden.
Bent u bereid, evenals in de situatie destijds met Eyeworks in het VUmc, alles in het werk te stellen om het oneigenlijk verkregen beeldmateriaal te laten vernietigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitzendingen van «Anita wordt opgenomen» zijn op televisie te zien geweest. De zorginstelling heeft in een reactie aangegeven dat alle betrokkenen voor het filmen om toestemming zijn gevraagd en voor de uitzending hebben kunnen aangeven welke beelden over hen persoonlijk mochten worden uitgezonden. Ik ga ervan uit dat beeldmateriaal waar cliënten geen toestemming voor hebben gegeven om uit te zenden, door de tv-producent is dan wel wordt vernietigd.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek te laten doen naar deze casus? Zo neen, waarom niet?
De IGZ heeft in oktober 2014 een anoniem signaal ontvangen over de aankondiging van de tv-opnames voor het programma «Anita wordt opgenomen». De IGZ heeft hierop contact opgenomen met de Raad van Bestuur van de instelling, om te verifiëren of in de besluitvorming rondom deelname aan het programma de privacy en de patiëntenrechten voldoende bewaakt werden. De toen bij IGZ bekende informatie gaf geen aanleiding voor nader onderzoek of ingrijpen in de handelwijze van de instelling.
De IGZ neemt op basis van recente berichtgeving in de pers rondom het tv-programma het nieuwe signaal in behandeling en doet zo nodig nader onderzoek.
De inspectie heeft overigens niet de taak om toe te zien op of te bemiddelen bij individuele geschillen rondom de medezeggenschap tussen een zorgaanbieder en diens cliëntenraad. De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) bevat daarvoor een geschillenprocedure bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden en een weg naar de kantonrechter.
Ontduiken van btw-regels door internetbedrijven die zich op de Nederlandse markt richten |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van aanbieders van digitale diensten die vanuit het buitenland opereren en hun diensten via Nederlandstalige websites aan Nederlandse klanten aanbieden? Bent u ook op de hoogte van de betalingsmogelijkheid door middel van iDeal bij deze buitenlandse aanbieders?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Onder welk btw-tarief vallen buitenlandse aanbieders van digitale diensten die zich in het Nederlands richten op de Nederlandse markt met daarbij de mogelijkheid om met iDeal te betalen?
Voor elektronische diensten die belast zijn in Nederland geldt het algemene btw-tarief van 21%. De tarifering staat los van de gebruikte betaalmethode die gehanteerd wordt.
Deelt u de mening dat er sprake is van oneerlijke concurrentie aangezien deze buitenlandse ondernemers 21% meer winst kunnen maken dan hun Nederlandse concurrenten, terwijl zij op dezelfde markt opereren?
Ondernemers die in een andere lidstaat of derde land, en ondernemers die in Nederland zijn gevestigd, zijn allemaal verplicht in Nederland btw te voldoen over elektronische diensten, die tegen betaling aan particuliere consumenten in Nederland worden verricht. De concurrentiepositie van deze ondernemers is qua btw-plicht dus gelijk.
Bent u op de hoogte van de fraudegevoeligheid van deze mogelijkheid tot iDeal-betaling doordat deze buitenlandse ondernemers geen btw-nummer hebben?
Het niet voldoen van wettelijk verschuldigde btw staat los van de gehanteerde betaalmethode. De payment provider heeft ook geen positie in de relatie tussen de belastingplichtige ondernemer en de belastingadministratie.
Waarom wordt de payment provider niet verplicht om de aanbieders van digitale diensten die zich richten op Nederland te vragen om hun btw-nummer? Bent u bereid om dit te verplichten om zo fraude te voorkomen?
Niet in Nederland gevestigde ondernemers die hier omroepdiensten, telecommunicatiediensten en elektronische diensten verrichten aan particulieren en andere niet-ondernemers worden daarover sinds 1 januari 2015 in alle gevallen in Nederland de btw verschuldigd. Voor de controle op de juiste afdracht van de belasting speelt de belastingadministratie in het land van vestiging van die ondernemer een belangrijke rol. Omgekeerd geldt dit voor de Nederlandse Belastingdienst wanneer in Nederland gevestigde ondernemers die diensten verrichten voor in andere landen gevestigde niet-ondernemers. Een en ander is vastgelegd in de Europese verordening betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de btw die bij de totstandkoming van deze regeling is aangepast1.
In het EU-recht wordt nu niet specifiek voorzien in de registratie van btw-identificatienummers van e-commerce aanbieders door de payment providers ten behoeve van de belastingadministraties. Mij is ook geen initiatief van de Europese Commissie op dit gebied bekend. Afgezien van de haalbaarheid, nut en noodzaak van zo’n maatregel, ligt een puur nationale maatregel op dit punt niet voor de hand, omdat het systeem van de btw-heffing over e-commerce diensten in de hele EU hetzelfde is.
Wat vindt u ervan dat advertentienetwerken zoals Google Adwords mee lijken te werken aan deze enorme belastingontduiking door buitenlandse ondernemers die zich op Nederlandse consumenten richten en geen btw betalen, dit terwijl in de beleidsregels van Google Adwords duidelijk staat dat Google van adverteerders eist dat ze alle toepasselijke wet- en regelgeving naleven?
Het is mij niet bekend dat sprake is van «enorme belastingontduiking door buitenlandse ondernemers» en evenmin dat Google Adwords daaraan zou meewerken.
Aansporing van Google door de Belastingdienst om zich te houden aan de door dit bedrijf zelf opgestelde gedragsregels acht ik niet aan de orde. De interne governance die geen betrekking heeft op de btw-plicht van het bedrijf zelf, acht ik de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf.
Wat is volgens u de reden dat Google Adwords haar eigen regels niet naleeft, dit ondanks het feit dat Google hierop gewezen is? Heeft dit te maken met het gegeven dat bedrijven die belasting ontduiken de prijzen om op Google te mogen adverteren flink omhoog drijven en het dus voor Google lucratief is om weg te kijken? Bent u bereid de rol van Google te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om tevens met Google in overleg te treden en dit bedrijf aan te sporen om de eigen regels beter na te leven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) op te dragen, ook mede naar aanleiding van meerdere verzoeken van gedupeerden, om een onderzoek te starten naar buitenlandse aanbieders van digitale diensten die de Nederlandse btw-regels omzeilen en zo hun Nederlandse concurrenten uit de markt spelen?
Onderzoek naar eventuele onregelmatigheden bij de afdrachten van btw wordt in eerste instantie door de Belastingdienst verricht. Afhankelijk van diverse omstandigheden, waaronder de aard en omvang van een eventuele fraude en strafvorderlijke mogelijkheden, kan door en in samenspraak met het Openbaar Ministerie worden besloten tot de inzet van de FIOD om nader strafrechtelijk onderzoek te verrichten.
Bent u bereid om zonder aangespoord te worden actiever op te treden tegen dit soort oneerlijke concurrentie waar Nederlandse ondernemers de dupe van worden, ook omdat dit zichtbaar en openbaar gebeurt en de Belastingdienst hiervan op de hoogte is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart onderzoekt na de vliegramp bij Germanwings |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart wil onderzoeken na de vliegramp bij Germanwings?1
Ja.
Bent u bereid het voorbeeld van de Duitse regering te volgen, door een speciale werkgroep op te richten die veiligheidskwesties in de luchtvaart gaat bestuderen, naar aanleiding van de crash van vorige week in de Franse Alpen met het toestel van Germanwings? Zo nee, waarom niet?
In Annex 13 van het ICAO-verdrag is vastgesteld op welke wijze een onderzoek wordt ingesteld om de oorzaken van het ongeval of incident te achterhalen en om incidenten en ongevallen in de toekomst te voorkomen. Conform Annex 13 is Frankrijk de leider van het onderzoek. Duitsland is als land waar de luchtvaartmaatschappij geregistreerd staat deelnemer aan het onderzoek. Aangezien het een airbus betrof is de EASA, als certificeerde van het vliegtuig, ook betrokken.
Zaken als eisen die aan vliegtuigen en bemanning moeten worden gesteld, worden in Europa door het Europese Agentschap voor de luchtvaartveiligheid (EASA) voorbereid en als Europese regel vastgelegd. Op deze wijze wordt de expertise van alle lidstaten benut en hebben de regels een brede doorwerking. De EASA heeft de dag nadat de acties van de co-piloot bekend werden aanbevelingen gepubliceerd. Daarmee heeft het Agentschap aangetoond de actuele problematiek prioriteit te geven.
Duitsland heeft aangegeven de informatie waar hun discussiegroep meekomt in te brengen in internationaal verband.
Nederland zal er bij EASA op aandringen om de werkzaamheden te continueren en in internationale samenwerking dit onderwerp op korte termijn te bespreken. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Naast leren van het verleden is er ook op de toekomst gericht EU-onderzoeksprogramma (Future Safety Sky) dat onder leiding van het Nederlandse Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium veiligheidskwesties in de luchtvaart bestudeert. Het programma bestrijkt een breed terrein van veiligheidsonderwerpen en brengt 32 partners (instituten, landen en sectorpartijen) samen om onderzoek af te stemmen en mogelijke gaten af te dekken.
Ik heb vertrouwen in de manier waarop in internationaal verband (ICAO, EASA en de betrokken staten) wordt samengewerkt. Dit maakt het niet nodig om als Nederland een eigen werkgroep in te stellen.
Voelt u, net zoals uw Duitse collega(«s), de verantwoordelijkheid om als verantwoordelijk bewindspersoon na te gaan of er nog verbeterslagen gemaakt kunnen worden ten aanzien van de vliegveiligheid in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sector in zijn aard en qua regelgeving zo internationaal als luchtvaart. Mijn verantwoordelijkheid houdt in dat verbeteracties vergen dat er vanaf het begin af aan wordt ingezet op internationale samenwerking om kennis te mobiliseren en draagvalk te creëren. ICAO en EASA dragen hier in belangrijke mate aan bij en geven prioriteit aan urgente vraagstukken.
Deelt u de mening dat een dergelijke werkgroep alle aspecten van vliegveiligheid tegen het licht moet houden, waaronder de techniek (bijvoorbeeld het mechanisme van de cockpitdeur), de (frequentie van) medische en psychologische testen voor piloten en zaken als luchtkwaliteit in de cockpit? Zo nee, waarom niet?
De EASA is speciaal in het leven geroepen om al die aspecten die u noemt vorm te geven en is daar actief mee bezig. Daarbij werkt EASA nauw samen met lidstaten en sector. Zoals bij antwoord 2 aangegeven zal Nederland er bij EASA op aandringen de werkzaamheden in relatie tot de Germanwings ramp te continueren en op korte termijn te agenderen. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Er zijn in Europees verband vastgelegde verplichtingen om elk incident en ongeluk te onderzoeken met slecht één doel: leren, zodat de veiligheid kan worden verbeterd. Er is een Europese verplichting om alle ongevallen te melden en middels veiligheidsmanagement na te gaan welke maatregelen geïntroduceerd moeten worden.
Ik heb er vertrouwen in dat de inzet van de mensen in dit systeem er toe zal leiden dat passende maatregelen zullen worden voorgesteld en geïntroduceerd. Ik zie geen toegevoegde waarde voor een door mij in te stellen werkgroep buiten het beschreven systeem.
Bent u bereid om in nader contact te treden met uw Duitse collega(«s) om ervaring en kennis te delen, nu de Duitse regering besloten heeft een speciale werkgroep op te richten? Ziet u mogelijkheden om bilateraal en in Europees verband gezamenlijk op te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik zal bij de Duitse collega informeren op welke wijze hij de Europese verbanden zal benutten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Luchtvaart voorzien op 8 april 2015?
Het antwoord bereikt u voor het uitgestelde AO.
Het bericht dat een stadsparel een yuppengetto wordt |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stadsparel wordt yuppengetto»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de verhuurder de verhuizing van een bewoner aangrijpt om de huurprijs te verdubbelen, en wat gaat u doen tegen dergelijke huurverhogingen?
Woningcorporaties kunnen bij mutaties de huur aanpassen naar een prijsniveau dat (beter) aansluit bij de kwaliteit van de woning overeenkomstig de systematiek van het Woningwaarderingsstelsel. In dit geval heeft de corporatie, zo blijkt uit het artikel in de Volkskrant, de beslissing tot aanpassing van de huurprijzen van het betreffende complex bij mutatie weloverwogen genomen.
De gewenste woningvoorraad in een gemeente is een lokale aangelegenheid en wordt doorgaans in prestatieafspraken tussen de gemeente en corporaties vastgelegd. In de Herzieningswet Toegelaten Instellingen wordt dit nog steviger verankerd, met de gemeente in de regierol. De gemeente legt in een woonvisie vast wat de gewenste voorraad is (locatie, grootte, huur) en de corporatie moet de voorgenomen werkzaamheden hierop baseren. In de prestatievoornemens die naar de gemeente gaan moet de corporatie op het niveau van de viercijferige postcode inzicht geven in haar voornemens voor verkoop en liberalisatie van woningen. Bovendien krijgen gemeente en huurders inzage in de investeringscapaciteit van de corporatie. Wil de gemeente liberalisatie voorkomen, dan dient zij te schetsen wat de gewenste voorraad is en moet ze dit samen met de huurders betrekken bij de prestatieafspraken. Ik heb hierin geen rol. Overigens zullen veel gemeenten streven naar een gevarieerd aanbod aan huurwoningen, waarbij sprake is van zowel sociale huurwoningen- als middeldure huurwoningen voor bijvoorbeeld jonge huishoudens met doorgroeiperspectief.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de huurprijzen in het Utrechtse complex en bij woningcorporaties worden verlaagd in navolging van de motie Karabulut/Monasch?2
De situatie in Utrecht is een lokale aangelegenheid. De woningcorporatie heeft een keuze gemaakt welke woningen in het sociale segment verhuurd blijven en welke woningen (bij mutatie) worden geliberaliseerd.
Hoe verhoudt de drang naar een «participatiesamenleving» van dit kabinet zich tot het verminderen van de sociale samenhang, integratie en participatie in deze Utrechtse buurt?3 4
In deze vraag zit de veronderstelling dat het aantrekken van midden en hogere inkomens leidt tot een verlaging van de sociale samenhang, integratie en participatie. Dit causale verband is niet hard te maken, omdat er ook wijken5 bekend zijn waarbij juist de gemengde samenstelling van de wijk samengaat met veel initiatieven vanuit bewoners en ondernemers en waarbij een sterke sociale samenhang wordt ervaren tussen de verschillende bewoners. Er liggen dus ook kansen.
Gaat u de stad Utrecht tegemoet komen opdat de stad kan experimenteren met enerzijds het bevorderen van gemengde wijken en anderzijds het kunnen doen van investeringen door woningcorporaties? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zoals in eerdere antwoorden is geschetst kunnen woningcorporaties worden aangesproken op het in stand houden van een betaalbare sociale huurwoningvoorraad. De Herzieningswet Toegelaten Instellingen biedt daar ook de mogelijkheden toe door middel van het maken van prestatieafspraken. Zie verder de antwoorden op vraag 2. Daarnaast kunnen corporaties ook onder condities investeren in niet Diensten van Algemeen Economisch Belang (niet DAEB) activiteiten (duurdere huur, koop) wanneer blijkt dat marktpartijen geen interesse hebben. Op grond van de Herzieningswet Toegelaten Instellingen moet de gemeente eerst een martkttoets uitvoeren om dat na te gaan. Of dat het geval is kan ik niet beoordelen. Ik constateer wel dat de gemeente in haar woonvisie (pagina 20)7 aangeeft dat er een gering aanbod vrije sectorhuurwoningen is en dat de investeringsbereidheid voor woningen in het middensegment groot is. Ik verwacht dan ook dat marktpartijen belangstelling zullen tonen.
Een verzoek van de gemeente Utrecht om experimenteerruimte op de onderdelen zoals bedoeld in uw vraag, heb ik vooralsnog niet ontvangen.
Is het uw bedoeling dat de verhuurderheffing, de extra belasting voor verhuurders van sociale huurwoningen, als gevolg heeft dat er yuppengetto's ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan verhuurders zelf om te bepalen hoe zij de verhuurderheffing opbrengen. Hiervoor hebben ze verschillende mogelijkheden, natuurlijk binnen de grenzen van de geldende regelgeving. Zoals hiervoor aangegeven kunnen over de uitwerking hiervan op de woningvoorraad binnen een gemeente prestatieafspraken worden gemaakt.
Bent u van mening dat het een perverse prikkel is dat verhuurders geen verhuurderheffing hoeven te betalen over woningen met een huurprijs boven de liberalisatiegrens van 710 euro? Zo ja, per wanneer gaat u de verhuurderheffing en liberalisering van sociale huurwoningen stoppen? Zo nee, waarom niet?
Minder criminaliteit door militairen op straat |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «een derde minder criminaliteit door militairen op straat»?1
Ja.
Bent u, gelet op het streven van de regering om de krijgsmacht ook in te zetten voor de binnenlandse veiligheid, bereid om ook in Nederland militairen in te zetten om de criminaliteit op «hot spots» fors terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale Politie is in het algemeen voldoende toegerust om criminaliteit aan te pakken en te bestrijden, ook op plaatsen waar aan wordt gerefereerd met de term «hot spots». Mocht een specifieke situatie daartoe echter aanleiding geven, kunnen civiele bestuurders en autoriteiten om bijstand van de krijgsmacht vragen. De krijgsmacht voert immers binnen het Koninkrijk veiligheidstaken uit en biedt reeds dagelijks en op vele gebieden ondersteuning.
Hoge servicekosten voor toegangskaarten |
|
Jasper van Dijk , Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Tijd voor Meldpunt!» van 27 maart 2015?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze uitzending waarin één van de gasten zich beklaagt over de hoge servicekosten die gerekend worden bovenop de prijs voor een toegangskaartje?
Ik vind het belangrijk dat culturele evenementen voor een groot publiek toegankelijk zijn. Tegelijkertijd is het aan de marktpartijen om de hoogte van de prijs en van eventuele bijkomende kosten te bepalen. Wanneer consumenten van mening zijn dat de uiteindelijke prijs te hoog is, kunnen ze besluiten de toegangskaart niet te kopen.
Heeft u kennisgenomen van de berekening in de uitzending, waaruit blijkt dat maar liefst 56.000 euro per week voor «onderhoud van de website» wordt opgestreken? Vindt u dit nog redelijk?
Ik heb kennis genomen van de uitzending waarin een berekening wordt gegeven van de in de vraag genoemde € 56.000. Deze berekening is gebaseerd op aantallen die door een consument worden genoemd. Ik heb geen zicht op de juistheid van deze aantallen. Daarnaast is het niet aan mij om te bepalen of sprake is van redelijke kosten en voor welke onderdelen handelaren kosten in rekening brengen.
Deelt u de mening dat het absurd is om servicekosten te rekenen voor het zelf uitprinten van je eigen toegangskaartje? Wat onderneemt u tegen dit soort praktijken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een toegangskaartje geen gewoon product is, omdat het meestal om unieke evenementen gaat en aanbieders dus een «aanmerkelijke marktmacht» hebben?
Bij zeer populaire evenementen kan het voorkomen dat de vraag naar toegangskaarten het aanbod daarvan overstijgt en kunnen verkopers beschikken over een bepaalde mate van marktmacht. Op grond van het verbod op misbruik van een economische machtspositie in de Mededingingswet ziet de ACM erop toe dat ondernemingen met een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door concurrenten uit te sluiten of consumenten uit te buiten. Het is aan de ACM om te beoordelen of de Mededingingswet is overtreden. Partijen kunnen desgewenst een klacht indienen bij de ACM.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, bestaan thans voldoende regels die de transparantie borgen. Het bepalen van de hoogte van de servicekosten is aan marktpartijen. Indien een consument vindt dat de prijs van een toegangskaart te hoog is en/of de bijkomende kosten niet acceptabel zijn, kan hij afzien van de overeenkomst.
Deelt u de mening dat de opbouw van de servicekosten overzichtelijk in beeld moet worden gebracht voor de klant? Zo ja, bent u bereid om u in te zetten voor een zogenaamd «all-in ticket»?
Ja, deze mening deel ik. Goede informatie is belangrijk voor de consument om tot een weloverwogen koopbeslissing te kunnen komen. De huidige wetgeving voorziet hierin. Op grond van de recent in werking getreden Implementatiewet richtlijn consumentenrechten (afdeling 2b titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) dient een handelaar aan de consument informatie te verstrekken over onder andere de totale prijs en over eventuele bijkomende kosten. Deze informatie moet voor het sluiten van de overeenkomst worden verstrekt (artikel 6:230l BW). Zolang deze informatie niet is verstrekt, is de consument niet aan de overeenkomst gebonden. Daarnaast is het aanbieders van producten en diensten op grond van regels over oneerlijke handelspraktijken verboden om onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over onder de prijs. Deze bepalingen zorgen in voldoende mate ervoor dat een consument op transparante wijze wordt geïnformeerd over de prijs(opbouw). Het invoeren van nadere regels vind ik derhalve niet nodig.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van deze regels. Wanneer deze regels worden overtreden, kan zij onder meer boetes (tot € 450.000 per overtreding) en dwangsommen opleggen.
Deelt u de mening dat de servicekosten per transactie moeten worden gerekend, in plaats van per kaartje?
Het is aan de markt om te bepalen op welke wijze eventuele bijkomende kosten zoals servicekosten in rekening worden gebracht. Zoals in de uitzending is aangegeven, brengen sommige handelaren servicekosten per transactie in rekening en andere handelaren per verkochte toegangskaart.
Deelt u de mening dat hoge servicekosten voorkomen worden door instelling van een maximum, bijvoorbeeld van vijf procent? Zo ja, bent u bereid hiermee aan de slag te gaan?
Ik vind het onwenselijk om servicekosten te maximaliseren. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, vind ik het belangrijk dat consumenten voor het sluiten van een overeenkomst op de hoogte worden gesteld van de prijs en alle eventuele bijkomende kosten. Wanneer een consument de kosten te hoog vindt, kan hij van de koop afzien.
Bent u bereid u in te spannen voor meer transparantie en lagere kosten voor de servicekosten? Zo nee, waarom laat u bezoekers aan hun lot over, aangezien de aanbieders een aanmerkelijke marktmacht hebben?
Zie antwoord vraag 5.
De kritiek vanuit het onderwijsveld op huidige aanpak op het voorkomen van radicalisering onder jongeren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op aanpak radicalisering: Onderwijs is geen politiemacht»?1
Ja
Bent u van mening dat het een zeer zorgelijk signaal is dat het onderwijsveld stelt dat veel kinderen van allochtone komaf zich niet thuis voelen in Nederland? Zo ja, op welke manier speelt u op dit zeer zorgelijke signaal in?
Ja, wij vinden dit zorgelijk. Jongeren moeten het gevoel hebben dat zij ertoe doen. Zij moeten binnen in plaats van buiten worden gesloten. Zo kunnen we er mede voor zorgen dat de voedingsbodem voor radicale denkbeelden zo klein mogelijk blijft. Wij zijn van mening dat de school een plek is waar leerlingen elkaars achtergrond leren kennen en begrijpen, waardoor ze kunnen opgroeien tot verantwoordelijke burgers. Het is belangrijk dat kinderen al in een vroeg stadium burgerschapskennis en – vaardigheden leren. Ze leren dan ook om op een open manier een dialoog te voeren over hun normen en waarden. Het onderwijs is echter niet de enige partij die hier een rol in speelt. Ook ouders, familie en vrienden en andere sociale verbanden, zoals sportclubs, kunnen hier een belangrijke rol in spelen. In de brief die wij u op 16 maart jl. hebben toegestuurd, hebben wij de rol die het onderwijs speelt bij het tegengaan van radicalisering uiteengezet.2 Voor de maatregelen die wij nemen voor de versterking van het burgerschapsonderwijs, verwijzen wij naar de brief die u daarover hebt ontvangen op 29 april jl.3
Deelt u de analyse van docenten en onderwijsexperts dat een diepgeworteld gevoel van onrecht bij kinderen van allochtone komaf, voortkomend uit racisme, sociaal economische ongelijkheid en kansenongelijkheid, ten grondslag ligt aan vervreemding van de Nederlandse samenleving en daarmee de voedingsbodem is voor radicalisering?
Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de oorzaken van radicalisering complex en niet eenduidig zijn. Momenteel loopt in opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek naar triggerfactoren voor radicalisering. De eerste resultaten daarvan worden verwacht voor de zomer van 2015.
Wij herkennen dat er groepen leerlingen zijn die zich niet herkend en erkend voelen in deze samenleving. Zoals wij onder vraag 2 ook uiteen hebben gezet moeten leerlingen het gevoel hebben dat zij ertoe doen. Welke rol onderwijs daarin kan vervullen, staat in het antwoord onder vraag 2.
Onderschrijft u de opmerking van docenten dat het onderwijs geen politiemacht is en er nu te veel focus ligt op het opsporen van kinderen die dreigen te radicaliseren? Zo nee, welke concrete maatregel neemt u dan met het oog op het wegnemen van een voedingsbodem voor radicalisering van jongeren?
Natuurlijk ligt in het onderwijs niet de volledige oplossing voor maatschappelijke problemen. Wij vinden echter dat het onderwijs een belangrijke opdracht heeft om bij te dragen aan de vorming van leerlingen tot maatschappelijk betrokken en kritisch denkende burgers. Het onderwijs kan en moet daarnaast ook bijdragen aan de curatieve en de repressieve aanpak van radicalisering onder jongeren. Voor onze visie op de rol van het onderwijs in het tegengaan van radicalisering en op burgerschapsonderwijs verwijzen wij naar eerder genoemde brieven daarover.
Kunt u inzichtelijk maken op welke manier u voornemens bent om docenten en scholen toe te rusten om in te spelen op het diepgewortelde gevoel van onrecht bij allochtone kinderen? Welke rol ziet u voor een vak als burgerschapsvorming in het voorkomen van radicalisering?
Als kinderen gevoelens van onrecht of uitsluiting hebben, hebben we het ook over sociale veiligheid. Leerlingen kunnen optimaal leren en zich ontwikkelen als ze zich veilig en geaccepteerd voelen. Scholen hebben de belangrijke taak om een veilig en respectvol schoolklimaat te waarborgen. Ook in het burgerschapsonderwijs dat scholen geven, heeft de aandacht voor gelijkheid en tolerantie een plaats. Voor maatregelen die genomen worden om leraren en scholen te ondersteunen op gebied van burgerschap en het tegengaan van radicalisering, verwijzen we u naar eerder genoemde brieven over deze beide onderwerpen.
Burgerschapsonderwijs kan kinderen leren om mentaal weerbaar te zijn en draagt bij aan het gevoel van verbondenheid met onze democratische rechtsstaat. Burgerschapsonderwijs is niet dé oplossing tegen radicalisering. Daarvoor is meer nodig.4 Burgerschapsonderwijs is ook meer dan het voorkomen of bestrijden van radicalisering. De burgerschapsopdracht is een structurele, brede opdracht aan alle scholen, voor alle leerlingen, om hen te helpen een eigen identiteit te ontwikkelen en hen voor te bereiden op het functioneren in een democratische rechtsstaat.
Grote verschillen in inschrijfkosten voor Woningnet |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de Huurdersvereniging Amsterdam dat inschrijf- en verlengingskosten voor woningzoekenden en huurders in Amsterdam twee keer zo hoog zijn dan in andere plaatsen?1
In het algemeen geldt dat er geen regels zijn voor de verdeling van de kosten die met een regionaal woonruimteverdeelsysteem gemoeid zijn. Naast de inschrijver kunnen ook de betrokken gemeenten en de verhuurders er voor kiezen een deel of het geheel van de kosten op zich te nemen. Ten aanzien van de stelling dat de kosten in de Amsterdamse regio twee keer zo hoog zijn, merk ik op dat dit niet voor de verlengingskosten geldt: die liggen onder het gemiddelde in de Woningnet-regio’s.
Klopt het dat de inschrijf- en verlengingskosten bij Woningnet niet bedoeld zijn voor winst, maar ter bekostiging van het digitale systeem? Zo ja, hoe verklaart u de grote verschillen in kosten voor woningzoekenden en huurders? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?2
Ik deel de stelling dat de kosten van inschrijving en verlenging bedoeld zijn om de kosten te dekken die gemaakt worden om het systeem draaiende te houden. Ik meen echter dat dit niet beperkt hoeft te worden tot alleen het digitale systeem. Bijvoorbeeld een klantcontactcentrum en klachtafhandeling en de overige kosten van Woningnet (of een andere organisatie die het systeem draaiend houdt), zoals kantoor en personeel. De verschillen tussen de regio’s verklaar ik uit de keuzes die gemaakt worden om de kosten te dekken, zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle regionale woonruimteverdeelsystemen, zoals Woningnet, met de daarbij horende inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten? Hoe kunt u de verschillen verklaren?
In de bijlage3 treft u een overzicht aan van de kosten die de bekende regionale woonruimteverdeelsystemen in rekening brengen. Wat betreft de verschillen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u een overzicht verschaffen voor de gebieden in ons land waar geen regionaal woonruimteverdeelsysteem is, met de daarbij horende inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten die gemeenten en of woningcorporaties kosten rekenen? Hoe kunt u de verschillen verklaren?3
Een overzicht van inschrijvings- en verlengingskosten in regio’s waar geen regionaal woonruimteverdeelsysteem is, is niet beschikbaar en lastig op te stellen. Immers de gemeenten en verhuurders kunnen keuzes maken, die de kosten sterk beïnvloeden, zoals een gezamenlijk systeem van twee woningcorporaties en één systeem per gemeente. Afhankelijk van de situatie kan de woningzoekende keuzes maken die de kosten eveneens sterk beïnvloeden, zoals slechts bij één woningcorporatie inschrijven. Derhalve is een eenduidig overzicht niet voorhanden. Een korte inventarisatie via internet bevestigt het idee dat er flinke verschillen zijn. Als voorbeeld: in Tilburg hebben de corporaties de krachten gebundeld en kost inschrijven € 13, verlengen € 11. In Maastricht is een verdeelsysteem van drie corporaties, inschrijven kost hier € 32, verlengen is gratis. In Assen dient de woningzoekende zich per corporatie in te schrijven, waarbij de inschrijfkosten per corporatie uiteenlopen van € 30 tot € 0. Ook hier is het verlengen doorgaans gratis. Een verklaring van de gevonden verschillen kan gevonden worden in de keuzes die de aanbieders van de huurwoningen maken over de verdeling van de kosten.
Is het nog steeds zo dat in gebieden zonder regionaal woonruimtesysteem de verschillen in kosten voor inschrijving en verlenging groter zijn dan in regio's met een woonruimteverdeelsysteem van samenwerkende woningcorporaties, zoals in 2008 vastgesteld? Zo ja, wat heeft u gedaan om de verschillen te verkleinen?4
Gezien het feit dat een systematisch overzicht van de kosten in gebieden zonder regionaal woonruimteverdeelsysteem niet beschikbaar is, kan ik deze stelling niet onderschrijven. Wel ben ik van mening dat sociale huurwoningen transparant en overzichtelijk aangebonden dienen te worden, waarbij de regionale woningmarkt de juiste schaal is. Een regionale aanbieding van sociale huurwoningen verdient daarom de voorkeur. Om die reden heb ik dit onderwerp in 2013 besproken met Aedes. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u van mening dat eventuele kosten voor inschrijving en/ of verlenging voor iedere woningzoekende en huurder, uniform zouden moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen noodzaak om de lokale vrijheden op dit punt te beknotten.
Welke stappen hebben woningcorporaties gezet in «de regionale aanbieding en standaardisering van de informatie over de vrijkomende sociale huurwoning», en welke goede voorbeelden zijn door Aedes gestimuleerd?5
In het Aedes-Magazine van november 2014 is aandacht besteed aan woonruimteverdeling (zie bijlage).7 In dit artikel zijn voorbeelden gegeven hoe in verschillende regio’s wordt omgegaan met de woonruimteverdeling. Woningcorporaties zoeken elkaar steeds vaker op. In 250 van de 408 gemeenten werken corporaties lokaal of regionaal samen.
Wat zijn de te verwachten effecten van de onlangs door het parlement aangenomen Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting en de instelling van woonregio's op de woonruimteverdeelsystemen en de daaraan gekoppelde kosten voor woningzoekenden en huurders?6
Voor wat betreft mogelijke veranderingen in woonruimteverdeelsystemen als gevolg van de veranderde wetgeving, merk ik op dat in de nieuwe wetgeving geen regels voor woonruimteverdeling zijn opgenomen. Derhalve verwacht ik van de nieuwe wetgeving geen directe effecten voor woonruimteverdeelsystemen, noch voor de daaraan gekoppelde kosten.
Bent u bereid om bijvoorbeeld via Aedes en de Vereniging Nederlandse Gemeenten, woningcorporaties en gemeenten te stimuleren om te komen tot eenduidige woonruimteverdeelsystemen met zo min mogelijk kosten voor huurders? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder bij het antwoord op vraag 5 aangegeven, geniet het mijn voorkeur dat sociale huurwoningen via regionale systemen worden aangeboden. Uit het voorgaande mag tevens worden afgeleid, dat ik het accepteer dat de kosten voor degene die bij deze systemen wil inschrijven, niet overal hetzelfde zijn. Ik breng in mijn contacten met Aedes en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het nut van regionale woonruimteverdeelsystemen onder de aandacht.
De voorkeursbehandeling van jongeren, vrouwen en allochtonen in pensioenfondsbesturen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Onder verwijzing naar uw antwoord op eerdere vragen ter zake van de voorkeursbehandeling van jongeren, vrouwen en allochtonen in pensioenfondsbesturen1 2, mag er van worden uitgegaan, door het niet ingaan op de vraag over solidariteit (vraag 4), dat niet alle vormen van solidariteit bij pensioenproducten tot uiting hoeven te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Niet alle vormen van solidariteit hoeven bij pensioenregelingen tot uiting te komen in de bestuurssamenstelling. De rechtvaardiging van een voorkeur voor een vrouw, een jongere of een allochtoon dient te liggen in het streven naar een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het bestuur. Wanneer bij de samenstelling van het bestuur rekening wordt gehouden met de opbouw van het deelnemersbestand dan zullen deelnemers zich hierin beter herkennen en is het draagvlak groter. De deskundigheid en professionaliteit van het bestuur van pensioenfondsen staan echter altijd voorop.
Kan de conclusie worden getrokken, door het niet ingaan op de vraag over de representativiteit van vakbonden (vraag 6), dat u ook grote twijfels heeft of vakbonden representatief genoeg zijn om alle werknemers in pensioenfondsbesturen te vertegenwoordigen? Zo nee, hoe denkt u dan over de beperkte representativiteit van vakbonden (ca. 20%)?
Nee. Ik heb in mijn eerdere antwoord aangegeven dat bij bedrijfstakpensioenfondsen werkgeversverenigingen en vakbonden verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van de pensioenregeling als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden in de betreffende bedrijfstak, en dat zij er voor kunnen kiezen om zelf betrokken te zijn bij de uitvoering van de pensioenregeling middels bestuursdeelname. De vraag omtrent de representativiteit speelt daarbij geen rol. Uiteraard zijn bestuursleden gehouden aan de wettelijke eis om de belangen van alle deelnemers op evenwichtige wijze af te wegen. De wet versterking bestuur pensioenfondsen en de daarin opgenomen governance-arrangementen zorgen er voor dat alle belanghebbenden een rol hebben in het kader van medezeggenschap en verantwoording.
De enorme groei van het aantal antisemitische incidenten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht van het Centrum Informatie en Documentatie over Israël «meer antisemitische incidenten»?1
Ja.
Deelt u de grote zorgen over de toename van het aantal antisemitische incidenten met meer dan 70 procent? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet is bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid. De manier waarop mensen zich bijvoorbeeld op sociale media discriminatoir uitlaten en oproepen tot haat of discriminatoir gemotiveerd geweld is schokkend. Zichtbaar is dat gebeurtenissen elders in de wereld, zoals het Midden-Oosten, Brussel en Parijs, bijdragen aan onbehagen en angst en ook onverdraagzaamheid voeden. Mensen benaderen elkaar dan vaak niet meer als individu en gaan af op afkomst en vooroordelen. Dit staat een samenleving, waarin iedereen in veiligheid zichzelf mag zijn, in de weg.
Het is onaanvaardbaar dat moskeeën en Joodse gebedshuizen en instellingen in Nederland worden geconfronteerd met incidenten als bekladding, brandstichting en vernielingen. Het kabinet neemt de gevoelens van angst binnen deze gemeenschappen serieus. Het is van het allergrootste belang dat hier gezamenlijk tegen wordt gestreden: door de overheid, maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en burgers. Discriminatie gaat ons immers allemaal aan; het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. In het licht van het vraagstuk van radicalisering van jongeren is het belang daarvan nog meer toegenomen.
Meldingen en aangiftes bij de politie van antisemitisme en andere vormen van discriminatie zijn een belangrijke bron van informatie over de omvang en reikwijdte van discriminatie en antisemitisme. Meldingen en aangiftes zijn ook van het grootste belang voor de effectieve bestrijding van discriminatie en antisemitisme door politie, Openbaar Ministerie en gemeenten. Alleen als er melding dan wel aangifte wordt gedaan, kunnen daders ter verantwoording worden geroepen.
In hoeverre deelt u de ongerustheid over het feit dat het aantal meldingen verdubbelde van belediging van en fysiek geweld tegen Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de uitkomsten van het onderzoek «Antisemitism Worldwide» dat daar waar de Islam groeit ook het aantal antisemitische incidenten toeneemt?
Het kabinet is bezorgd over antisemitische incidenten en verwerpt antisemitisme en elke vorm van discriminatie. Het hedendaagse antisemitisme openbaart zich op verschillende manieren in de samenleving. Het Jihadistische gedachtegoed, alsmede de aanslagen die uitsluitend of mede gericht waren op Joodse doelwitten in Brussel, Parijs en Kopenhagen, zorgen bij de Joodse gemeenschap in Nederland voor een sterk gevoel van angst en onbehagen. Hierover heb ik recent gesproken met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap. Antisemitisch gedachtegoed kan ook samenhangen met affiniteit met conflicten in het Midden-Oosten en beeldvorming over het handelen van Israël ten opzichte van de Palestijnse gebieden. Affiniteit met één van de partijen of opvattingen over het Midden-Oosten mogen evenwel nooit en te nimmer leiden tot antisemitische uitingen of gedragingen dan wel vijandelijkheden van welke aard ook tussen mensen in Nederland.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde het aantal antisemitische incidenten te verminderen?
Graag verwijs ik naar de brief van 3 december 2014 (TK 2015–2015, 30 950, nr. 75) over de aanpak van antisemitisme en de voortgangsbrief van 19 februari 2015 (TK 2014–2015, 30 950, nr. 76). Voor het eind van dit jaar zal het kabinet voorstellen doen om te komen tot een herijking van de aanpak van discriminatie.
De incidenten met gevaarlijke stoffen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat ernstige incidenten tijdens het vervoer van levensgevaarlijke stoffen niet altijd gemeld worden?1 2
Ik heb kennisgenomen van de berichten.
Klopt het dat bedrijven geen melding doen uit angst voor boetes? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om bedrijven toch tot melding te dwingen?
De reden waarom incidenten met gevaarlijke stoffen niet worden gemeld, is niet altijd duidelijk. In de praktijk blijkt onbekendheid met de meldplicht of het meldpunt een belangrijk aspect te zijn. De ILT bevordert het melden van incidenten onder meer door voorlichting te geven over de meldplicht. Als blijkt dat bedrijven incidenten met gevaarlijke stoffen niet melden, treedt de ILT strafrechtelijk of bestuursrechtelijk handhavend op.
Klopt het dat sommige vervoerders niet bekend zijn met de meldplicht? Zo ja, werkt het systeem van meldplicht en handhaving wel voldoende?
Vervoerders geven voor het niet-melden van incidenten in voorkomende gevallen aan, niet op de hoogte te zijn van de meldplicht. De ILT heeft de meldplicht in de afgelopen jaren breed onder de aandacht gebracht bij haar ondertoezichtstaanden door onder meer speciale sectorbijeenkomsten te organiseren en voorlichting over de meldplicht te geven. Ook de brancheorganisaties besteden aandacht aan de meldplicht.
Om het melden van incidenten te vergemakkelijken, is in 2014 één meldloket gevaarlijke stoffen ingericht bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT. Er is op dit moment bij de ILT een stijging waarneembaar van het aantal meldingen.
Is er binnen het meld- en handhavingssysteem niet teveel een cultuur ontstaan die werkt op basis van vertrouwen?
Het uitgangspunt is dat bedrijven de regelgeving moeten naleven. De ILT neemt meldingen in ontvangst, houdt toezicht en treedt handhavend op indien er niet wordt nageleefd.
Klopt het dat er door de Inspectie Leefomgeving en Transport niet actief gehandhaafd wordt op het niet melden van incidenten? Bent u bereid stappen te zetten om dit wel te gaan doen? Zo ja, welke stappen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet juist. ILT handhaaft actief op de meldingsplicht. In 2014 zijn er zeven processen verbaal opgemaakt.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende Algemeen overleg Externe veiligheid van 16 juni 2015?
Dat heb ik bij deze gedaan.
De verkoop van al het sociale woningbezit van het Wooninvesteringsfonds |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de juridische bezwaren van onder andere de gemeente Delft ervoor zorgen dat de verkoop van Round Hill niet voor 31 maart 2015 kan worden afgerond?
Ja.
Klopt het dat op uiterlijk 31 maart 2015 het Wooninvesteringsfonds (WIF) bijna 300 miljoen euro moet afbetalen aan zijn banken en dat die datum niet gehaald wordt nu er een bezwaarprocedure loopt? Welke opties heeft het WIF om nu toch aan haar betalingsverplichting te voldoen?
De bestaande financiering van de woningportefeuille van het WIF liep af op 31 maart 2015. De verkoop van de portefeuille is niet gerealiseerd in verband met de lopende bezwaarprocedure. Hiermee kunnen de verkoopopbrengsten niet worden ingezet voor aflossing. Inmiddels is met de verkopende partij, Round Hill, een akkoord bereikt over uitstel van levering en met de banken is een overbruggings-financiering afgesproken. De nieuwe uiterste leveringsdatum is 1 juli 2015.
Het WIF heeft kunnen herfinancieren voor een periode van 3 maanden.
Kunt u aangeven hoe het WIF aan nieuwe financiering gaat komen? Heeft dit gevolgen voor het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV), het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) of andere woningcorporaties?
De banken die de bestaande leningen hadden verstrekt, hebben (ongeborgde) overbruggingsfinanciering verstrekt voor 3 maanden (tot 1 juli 2015). Deze financiering heeft dus geen effect voor het CFV, het WSW of andere corporaties.
Leidt de herfinanciering van het WIF met borging door het WSW tot een aanvaardbaar niveau van lasten zodat verkoop onnodig is om de continuïteit te waarborgen? Zou bij herfinanciering onder actuele voorwaarden saneringssteun nodig zijn om de continuïteit te waarborgen?
Het probleem is niet het lastenniveau dat voortkomt uit een eventuele financiering (geborgd of ongeborgd). Het probleem is dat er geen partijen waren tussen einde 2012 en het einde van 2014 die bereid waren WIF te herfinancieren vanaf 31 maart 2015. Corporaties/certificaathouders waren in die periode niet bereid aanvullend vermogen te storten om bankleningen mogelijk te maken. Verkoop was derhalve eind 2014 de enige oplossing om tot aflossing van de lening per 31 maart 2015 te komen.
Bent u van mening dat het, vanwege het feit dat het WIF moet herfinancieren of zichzelf ontbinden, buitengewoon merkwaardig is dat het WSW tot nu toe nooit een verzoek voor borging van de herfinanciering heeft ontvangen? Vindt u dit een normale gang van zaken en kunt u toelichten waarom het bestuur van het WIF eenzijdig haar kaarten heeft gezet op verkoop in plaats van herfinanciering, dit tegen de expliciete wens in van een grote meerderheid van de certificaathouders?
De vraag bevat aannames en stellingnames over wat partijen al dan niet gedaan hebben en waartoe partijen al dan niet toe bereid zijn/waren. Ik beperk mijn reactie tot zaken die in relatie tot regelgeving voor woningcorporaties van belang zijn. De verkoop van de WIF-portefeuille is het resultaat van een traject van 2 jaar waarin is gezocht naar oplossingen voor het financieringsprobleem. Het uitblijven van reële financieringsvoorstellen, onder andere omdat er geen partijen bereid waren het eigen vermogen van het WIF aan te vullen, heeft vorig jaar geleid tot het onderzoeken van een eventuele verkoop. Toen eind november 2014 diende te worden besloten over een verkoop bleek dit de enige beschikbare oplossing om de financiering per 31 maart 2015 af te lossen.
Kunt u aangeven hoe groot het boekverlies is dat de certificaathouders zullen leiden en welke financiële gevolgen dit heeft voor de vijf certificaathouders met de meeste certificaten?
Het boekverlies van de certificaathouders heeft geen relatie met de verkoop. Het vastgoed van het WIF is door de vastgoedcrisis sterk gedaald in waarde. Daarmee is de waarde van het WIF sterk gedaald en het eigen vermogen zoals ingebracht door certificaathouders ook sterk afgenomen. Het beperkte eigen vermogen van het WIF is ook de reden waarom het aantrekken van vreemd vermogen zo lastig is gebleken. De meeste certificaathouders hebben dan ook de afgelopen jaren afgeboekt op hun certificaten.
In de openbare bijlage bij de jaarrekening van WIF wordt de nominale waarde van onder andere de 5 grootste certificaathouders gegeven. In de jaarrekeningen over 2013 van de certificaathouders staat de waarde van de WIF certificaten. Dit geeft het volgende beeld (bedragen *1.000 euro):
Nominale waarde
WIF-certificaten
Collegiale lening verstrekt aan WIF
Waardering volgens jaarrekening 2013
Woonbron
39.000
16.600
Ressort Wonen
8.760
6.985
Vivare
6.565
0
Stichting Mooiland
6.049
1.500
1
Wst De Goede Woning
6.000
1.500
Gezien de actuele situatie ligt het in de lijn der verwachting dat corporaties in de jaarrekening 2014 de certificaten (verder) zullen afwaarderen. Het CFV houdt in zijn financiële beoordeling rekening met de WIF-certificaten. Het CFV verwacht dat corporaties door afwaardering van de certificaten niet in de problemen zullen komen.
Het niet naleven van de meldplicht voor incidenten met gevaarlijke stoffen |
|
Eric Smaling (SP), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Meldplicht voor incidenten gevaarlijke stoffen niet nageleefd»?1
Ja.
Is het waar dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet actief handhaaft op het niet melden van incidenten? Zo ja, wat is daarvan de reden? Zo nee, waaruit blijkt dan het tegendeel?
Nee, dit is niet juist. Alle incidenten met gevaarlijke stoffen moeten direct worden gemeld bij de ILT. Om de naleving van de wettelijke meldplicht te bevorderen, past de ILT verschillende interventies toe, preventief door voorlichting te geven en repressief door handhavend op te treden. In 2014 is er acht keer handhavend opgetreden vanwege het niet melden van een incident. In zeven situaties is tegen de betrokken bedrijven proces verbaal opgemaakt.
Onderschrijft u de conclusie van ILT dat de meld- en registratieprocedure van incidenten te omslachtig is? Zo ja, hoe is dat volgens u te vereenvoudigen? Zo nee, hoe kan er voor gezorgd worden dat er vaker melding gemaakt wordt van incidenten met gevaarlijke stoffen?
Het is van belang dat voor de meldplichtige duidelijk is waar incidenten met gevaarlijke stoffen moeten worden gemeld. De inrichting van één meld- en registratieloket voor gevaarlijke stoffen bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT in 2014 vergemakkelijkt het melden en registreren van incidenten met gevaarlijke stoffen. ILT geeft voorlichting om de bekendheid met de meldplicht en het Meld- en Informatiecentrum te vergroten.
Is het waar dat vervoerders niet altijd bekend zijn met ILT, en om die reden geen melding maken van incidenten met gevaarlijke stoffen? Zo ja, wat kan er volgens u aan gedaan worden om de bekendheid van ILT onder vervoerders te vergroten?
Vervoerders geven voor het niet-melden van incidenten in voorkomende gevallen aan, niet op de hoogte te zijn van de meldplicht. De ILT heeft de meldplicht in de afgelopen jaren breed onder de aandacht gebracht bij haar ondertoezichtstaanden door onder meer speciale sectorbijeenkomsten te organiseren en voorlichting over de meldplicht te geven. Ook de brancheorganisaties besteden aandacht aan de meldplicht.
Om het melden van incidenten te vergemakkelijken, is in 2014 één meldloket gevaarlijke stoffen ingericht bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT. Er is op dit moment bij de ILT een stijging waarneembaar van het aantal meldingen.
Is het waar dat het aantal incidenten veroorzaakt door menselijk falen is toegenomen de afgelopen jaren? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?
Het is niet bekend of het aantal incidenten door menselijk falen de afgelopen jaren is toegenomen. Uit eerder onderzoek en analyse van incidenten blijkt dat onder meer het niet-volgen van procedures bij laad- en loshandelingen alsmede het ontbreken van laad- en losprocedures redenen zijn voor incidenten. De aanwezigheid en naleving van dergelijke procedures zijn dan ook vast onderdeel van de controles die de ILT uitvoert.
Bent u van mening dat er verplicht een gevarenaanduiding op een transportmiddel moet worden bevestigd als er gevaarlijke stoffen aan boord zijn, ook als het gaat om kleinverpakking met gemengde transporten? Zo ja, gaat u zich hier hard voor maken? Zo nee, waarom niet?
In de internationale verdragen inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, over de weg en over de binnenwateren (RID, ADR en ADN), zijn reeds verplichtingen met betrekking tot de kenmerking van de vervoersmiddelen en met betrekking tot verpakkingen opgenomen. Dat is ook het geval voor het vervoer van kleinverpakkingen, de zogeheten gelimiteerde hoeveelheden. Transportmiddelen die gevaarlijke stoffen in gelimiteerde hoeveelheden en boven bepaalde drempelhoeveelheden vervoeren, moeten zijn voorzien van specifieke kenmerking. Vanuit veiligheidsoogpunt heeft nadere regelgeving daarom geen toegevoegde waarde.
Het draagvlak voor legalisering van softdrugs |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Drugsbeleid» van EenVandaag waar 29.131 leden van het EenVandaag Opiniepanel aan hebben meegedaan?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat 56 procent van de deelnemers vindt dat u experimenten met de organisatie van wietteelt door gemeenten zou moeten toestaan?
Ik heb kennis genomen van dit percentage.
Klopt het dat u net als uw ambtsvoorganger geen ruimte ziet voor de experimenten met de teelt en verkoop van wiet die lokale bestuurders hebben ingediend?
Ik onderschrijf de ernst van de problematiek. Met de burgemeesters ben ik dan ook van mening dat deze problematiek moet worden bestreden. Het lokaal bestuur beschouw ik hierin als een zeer belangrijke partner. Ik onderhoud regelmatig contact met burgemeesters van gemeenten die zich met deze problemen geconfronteerd zien. De voortzetting van de gezamenlijke aanpak van deze vormen van overlast en criminaliteit blijft van groot belang.
In het licht van de internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft verbonden is het op dit moment niet mogelijk om over te gaan tot (experimenten met) regulering van de teelt. Zoals uit het onderzoek «Internationaal recht en cannabis, een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt» volgt, stuit eventuele regulering op juridische bezwaren. De conclusies van het rapport, dat ik op 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden2, zijn nog steeds van toepassing.
Daarnaast is het grootste gedeelte van de wietproductie bestemd voor de export. Uit het WODC-rapport «De export van in Nederland geteelde cannabis» volgt dat ongeveer 80 tot 90% (tussen de 78 en 91 procent of tussen de 86 en 95 procent, afhankelijk van de gebruikte definitie van gebruik door niet-ingezetenen) van de in Nederland geteelde cannabis bestemd is voor de export.
Dit onderzoek heb ik op 16 december 2014 aan uw Kamer gezonden3. Van de totale teelt is maar een klein gedeelte bestemd voor de Nederlandse coffeeshops. Regulering zal derhalve van zeer beperkt nut zijn bij het beter kunnen bestrijden van de georganiseerde criminaliteit die zich met de hennepteelt bezighoudt.
De gezamenlijke, geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit en overlast moet worden voortgezet. Met de inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet, die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, hebben Openbaar Ministerie en politie er een middel bijgekregen om het faciliteren van illegale hennepteelt beter aan te pakken. Door samen krachtig op te trekken kan drugscriminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast verder worden teruggedrongen.
Bent u bereid om experimenten met gereguleerde wietteelt toe te laten met als doel de belangen van de volksgezondheid, de openbare orde, de algemene veiligheid van personen en goederen of de rechtszekerheid beter te waarborgen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Welke alternatieven biedt u om de huidige problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe en op welke termijn gaat u de problemen met straatoverlast, illegale drugshandel en branden door wietteelt oplossen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Bank weigert rekening aan sekswerkersclub’ |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bank weigert rekening aan sekswerkersclub»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen dienaangaande?2
Ja
Hoe beoordeelt u de afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening voor een belangenbehartiger van sekswerkers door de Triodos Bank?
Triodos Bank heeft mij aangegeven een uitgesproken beleid te hebben ter zake van de zakelijke klanten die zij bereid is te accepteren. Uit de acceptatiecriteria van deze bank blijkt dat Triodos Bank bancaire diensten verleent aan ondernemingen en organisaties die naar de mening van Triodos Bank een bijdrage leveren aan een samenleving waarin de kwaliteit van leven wordt bevorderd. Triodos Bank verleent volgens haar beleid geen financiering aan onder meer bedrijven die werkzaam zijn in de pornografie. Naar ik heb begrepen was dit uitsluitingscriterium tevens een belangrijke reden om de belangenbehartiger in kwestie niet als klant te accepteren. Ik treed niet in de beoordeling door een bank van individuele gevallen.
Dat er in de markt diversiteit is in het beleid dat diverse banken voeren, is op zichzelf niet bezwaarlijk. Tegelijkertijd is daar wel een spanningsveld, want indien geen enkele bank bereid zou zijn een belangenbehartiger van sekswerkers als klant te accepteren vanwege de aard van de werkzaamheden, wordt deelname aan het betalingsverkeer voor die belangenbehartiger praktisch onmogelijk. Het is bekend dat er banken zijn die wel rekeningen openen voor medewerkers uit de seksbranche. Zolang er voldoende mogelijkheden zijn voor medewerkers uit de seksbranche om bij (andere) banken een zakelijke betaalrekening aan te vragen, hoeft het specifieke beleid van één bank niet tot problemen te leiden voor deze medewerkers. Van de NVB heb ik begrepen dat het beleid omtrent het accepteren van zakelijke klanten door banken binnenkort nog eens zal worden verwoord en uitgelegd aan banken en sekswerkers in een informatiefolder die hierover door de NVB wordt opgesteld.
Deelt u de opvatting dat een representatieve, effectieve en stabiele belangenbehartiger voor sekswerkers nodig is om de (rechts)positie van sekswerkers fundamenteel te versterken? Zo ja, hoe verhoudt genoemde afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening zich tot uw inzet tot vergroting van de zelfredzaamheid van sekswerkers? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat een representatieve, effectieve en stabiele vereniging van belangenbehartigers voor sekswerkers kan bijdragen aan de positieverbetering van prostituees. In de brief van 23 juni 20143 van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven op welke wijze overleg met belangenbehartigers van prostituees structureel wordt gefaciliteerd.
Ik verwijs voorts naar het antwoord op vragen 2 en 4. In het kader van het landelijk programma prostitutie wordt onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Verder draagt het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) bij aan positieverbetering van sekswerkers. Tenslotte is het van belang om in gezamenlijkheid te werken aan de positieverbetering van prostituees. Naast het Rijk, gemeenten, dienstverleners en hulpverleners spelen vooral sekswerkers zelf hierbij een rol.
Bent u van mening dat de betrokken bank de afwijzing van de aanvraag voldoende heeft onderbouwd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s acht u onacceptabel bij de aanvraag van betaalfaciliteiten door ondernemers binnen de seksbranche?
Banken beoordelen zelf in hoeverre de acceptatie van een bepaalde klant aanvaardbaar is in het licht van onder meer alle regelgeving waaraan banken moeten voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om antiwitwasregelgeving, op grond waarvan een bank de identiteit van de klant moet vaststellen. Ik ga ervan uit dat een bank de wettelijke regels toepast ongeacht de branche waarin de potentiële klant precies actief is.
Deelt u de mening dat hier sprake is van het categoraal uitsluiten van de seksbranche van betaalfaciliteiten die noodzakelijk zijn voor een maatschappelijk geaccepteerde deelname aan het economisch verkeer? Zo ja, op welke wijze wordt er in het landelijk programma prostitutie aandacht besteed aan de toegang van sekswerkers tot de financiële dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2 en 4. Zoals hiervoor aangegeven wordt in het kader van het landelijk programma prostitutie onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Tijdens een gesprek tussen onder meer de NVB, prostituees en exploitanten en het departement van Veiligheid en Justitie op initiatief en onder leiding van de burgemeester van Amsterdam is gebleken dat het beleidskader niet bij iedereen duidelijk is. Dat is ook de reden dat de NVB met een informatiefolder hierover komt (zie ook antwoord 2).
Welke mogelijkheden ziet u om een doorbraak te forceren waarbij financiële dienstverleners en zorgverzekeraars sekswerkers gelijk behandelen ten opzichte van andere ondernemers?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 4. Ik vind het van belang dat bedrijven kunnen deelnemen aan de betalingsinfrastructuur. Deelname aan het betalingsverkeer is immers een vereiste om te kunnen participeren in de samenleving. Tegen die achtergrond monitor ik dan ook de ontwikkelingen op dit punt.
Bent u bereid om de aftrekbaarheid van kosten van kleding en verzorging voor sekswerkers mogelijk te maken? Zo ja, binnen welke termijn kunt u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de omstandigheden kwalificeren de inkomsten van sekswerkers als winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden of loon uit een (fictieve) dienstbetrekking.
Voor de kostenaftrek van ondernemers en genieters van resultaat uit overige werkzaamheden gelden generieke bepalingen. Uit deze bepalingen volgt dat de kosten voor persoonlijke verzorging niet aftrekbaar zijn en de kosten ter zake van kleding slechts aftrekbaar zijn als deze kwalificeren als «werkkleding». Voor sekswerkers van wie de inkomsten kwalificeren als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden geldt dus dat kostenaftrek voor werkkleding mogelijk is, namelijk wanneer de kleding zo bijzonder is dat deze (nagenoeg) uitsluitend door prostituees wordt gedragen en niet geschikt is om ook in het «normale» dagelijkse leven te dragen. Kostenaftrek is ook mogelijk indien de kleding is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het behalen van winst of resultaat te worden gedragen.4 Hiervan is sprake indien de kleding is voorzien van een of meer aan de onderneming of werkzaamheid verbonden beeldkenmerken. De bewijslast ter zake van de aftrek van kosten voor werkkleding rust op de belastingplichtige.
Een sekswerker die loon geniet uit een (fictieve) dienstbetrekking kan zelf geen kosten van kleding en verzorging aftrekken in de inkomstenbelasting. Of de werkgever kleding en verzorging vrij van loonheffing kan vergoeden of verstrekken is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. De regels die de Belastingdienst hiervoor hanteert zijn opgenomen in het Handboek Loonheffingen.5
De impact van aardbevingsschade in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Effect aardbevingen Groningen te vergelijken met die in Zuid-Europa»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de visie van de Veiligheidsregio Groningen dat de aardbevingen in Zuid-Europa met veel schade en slachtoffers weliswaar veel zwaarder zijn dan die in Groningen, maar vergelijkbaar zijn qua impact omdat de aardbevingen door gaswinning zich veel dichter onder de oppervlakte voordoen?
Hoewel de gemeten piekversnellingen vergelijkbaar kunnen zijn, is de duur en de frequentie-inhoud van de trillingen verschillend. Een beving is opgebouwd uit trillingen met verschillende frequenties. Dat houdt in snel of langzaam schuddende bewegingen. Als de frequentie-inhoud laag is zijn het voornamelijk langzame trillingen. Sterkere natuurlijke aardbevingen hebben veelal een langere duur en lagere frequentie-inhoud.
Deze parameters (duur en frequentie-inhoud) bepalen samen met de kwetsbaarheid («fragility») van de gebouwen mede de impact aan het aardoppervlak. Natuurlijke bevingen hebben dus een andere impact aan het oppervlak dan geïnduceerde bevingen.
Bent u bereid om in te gaan op het verzoek van de Veiligheidsregio Groningen om bij aardbevingen die in de toekomst zullen plaatsvinden naast de schaal van Richter ook de grondversnelling inzichtelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Met het nieuwe seismologische netwerk in Groningen, dat op dit moment wordt opgebouwd, wordt het mogelijk om ook de grondversnelling direct na de beving inzichtelijk te maken in de vorm van «shake-maps». Dit is in ontwikkeling bij het KNMI en zal publiek worden gemaakt. Naar verwachting is het netwerk in de zomer van 2015 operationeel en zullen ook de «shake-maps» beschikbaar komen en openbaar worden gemaakt.
Kent u basisschool CBS de Regenboog in Bedum, die volgens betrokkenen gevestigd is in een oud gebouw wat logischerwijs minder bestand is tegen zware aardbevingen?
Er is een programma opgezet om alle scholen in het aardbevingsgebied indien nodig bouwkundig te versterken. Dit is een gezamenlijk project van schoolbesturen, gemeenten en NAM. NAM heeft in overleg met gemeenten en schoolbesturen inspecties uit laten voeren. CBS De Regenboog maakt hier onderdeel van uit. Er zijn geen acute risico’s geconstateerd en gebouwonderdelen die een eventueel verhoogd risico tijdens aardbevingen kunnen veroorzaken zijn inmiddels verwijderd.
Is het waar dat de gemeente Bedum over een onderzoeksrapport beschikt waarin wordt geconcludeerd dat deze basisschool geen hogere risico’s loopt op grote aardbevingsschade?
In het kader van het programma zoals genoemd in het antwoord op vraag 4, is basisschool De Regenboog onlangs geïnspecteerd en heeft de gemeente Bedum een voorlopige rapportage ontvangen. De eerste conclusies van deze voorlopige rapportage luiden dat de school geschikt en veilig is voor het geven van onderwijs. Wel waren er een paar kleine bouwkundige aanpassingen nodig. Die zijn onmiddellijk uitgevoerd en afgerond. De definitieve rapportage over de aardbevingsbestendigheid van het schoolgebouw wordt over enkele weken verwacht.
Wat is het Rijksbeleid voor het risico op aardbevingen bij gevoelige objecten zoals basisscholen?
Het schoolbestuur is eerstverantwoordelijk voor een veilige leer- en leefomgeving van studenten/leerlingen en docenten en dus voor een veilig schoolgebouw. Met betrekking tot de aanpak van de gevolgen van de gaswinning in Groningen ligt hier ook een verantwoordelijkheid van het Rijk om scholen in de positie te brengen om aan hun verantwoordelijkheid te kunnen voldoen. Dat vereist een goede informatievoorziening, voldoende controles en zekerheden of de risico’s in voldoende mate zijn afgedekt. NAM heeft als mijnbouwbedrijf ook een verantwoordelijkheid met betrekking tot het voorkomen van schade als gevolg van gaswinning. In dat kader is NAM gestart met het bouwkundig onderzoek van scholen. Eventuele, in relatie tot aardbevingen, geconstateerde onvolkomenheden aan gebouwen zullen daarbij worden hersteld. Dit traject gebeurt in samenspraak met schoolbesturen, gemeentebesturen, de provincie en de nog aan te stellen Nationaal Coördinator Groningen.