Het bericht ‘Tweede Maasvlakte niet op tijd klaar voor containervloed' |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tweede Maasvlakte niet op tijd klaar voor containervloed»?1 Heeft u bovendien kennisgenomen van de brandbrief die het Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart (CBRB) en de Vereniging van Nederlandse Inland Terminal Operators (VITO) op 3 maart 2015 aan u hebben verzonden?
Ja.
Is het waar dat opnieuw ernstige congestie dreigt in de Rotterdamse haven, aangezien de nieuwe containerterminals op de Tweede Maasvlakte niet op tijd klaar zijn om de groeiende ladingstroom in de Rotterdamse haven op te kunnen vangen?
Vorig jaar was er sprake van wachttijden voor de binnenvaart bij de terminals van ECT door de installatie van nieuwe kranen en ICT. Dit jaar worden tijdens piekmomenten weer wachttijden bij de afhandeling van binnenvaartschepen verwacht bij de bestaande containerterminals in de Rotterdamse haven. Dat wordt dit keer met name veroorzaakt door groeiende goederenstromen als gevolg van het economisch herstel. Het is van belang dat onderscheid hier te melden. Genoemde wachttijden zijn dus niet alleen toe te schrijven aan het niet op tijd operationeel zijn van de nieuwe terminals van APMT en RWG op Maasvlakte 2. Zoals in het FD-artikel is aangegeven gaat het hier om een combinatie van oorzaken.
Wat zijn de redenen voor de vertraging bij de ingebruikstelling van de nieuwe terminals op de Tweede Maasvlakte? Welke acties heeft u ondernomen/onderneemt u samen met het Havenbedrijf Rotterdam om de nieuwe terminals zo snel als mogelijk in bedrijf te hebben?
De rechtszaak tussen HbR en ECT is blijkens mededeling van Rotterdam World Gateway (RWG) reden geweest de bouwwerkzaamheden enkele maanden uit te stellen. APMT geeft aan steeds op schema te hebben gelegen. Beide nieuwe terminals zijn inmiddels commercieel geopend en zullen langzaam steeds grotere volumes containers verwerken. Deze opstartfase heeft tijd nodig omdat de nieuwe terminals op Maasvlakte 2 zeer modern en vrijwel volledig geautomatiseerd zijn. De inregeling van de geautomatiseerde systemen kost bij dergelijke grote complexen veel tijd. Alhoewel mijn organisatie en het havenbedrijf Rotterdam in goed contact staan tot de nieuwe terminalexploitanten, ga ik noch het havenbedrijf over de ingebruikstelling daarvan. De nieuwe exploitanten hebben zelf ieder zo’n 700 miljoen geïnvesteerd in de nieuwe terminals en hebben er daardoor zelf belang bij dat de terminals zo snel mogelijk op volle sterkte draaien zodat die investering kan worden terugverdiend. Dat moet echter wel verantwoord gebeuren.
Op welke wijze geeft u invulling aan het verzoek van CBRB en VITO om (1) een probleemanalyse uit te werken, (2) te zoeken naar oplossingen, (3) erop toe te zien dat onvermijdelijke schade wordt geminimaliseerd en (4) te zorgen voor juiste informatie over schade die «het achterland» lijdt als gevolg de wachttijd van vijf à zes dagen die volgens de binnenvaartsector regelmatig voorkomt als gevolg van de congestie in de zeehaven?
Ik heb naar aanleiding van de gezamenlijke brief van het CBRB en VITO inmiddels een bespreking met hen gepland teneinde de door hen naar voren gebrachte onderwerpen te bespreken. ECT heeft maatregelen aangekondigd om de wachttijden bij haar terminals te beperken, zoals het stellen van eisen aan het minimum aantal containers dat per callsize wordt afgehandeld, zo goed mogelijk benutten van opslagcapaciteit, minder lege containers aanhouden in de opslag, het strak vasthouden aan afgesproken tijdstippen, verbeteren van de informatievoorziening en de capaciteit van interterminaltransport en landzijdige afhandeling verbeteren. Ik vind het overigens primair een zaak van de marktpartijen zelf om de drukte tijdens piekmomenten op te lossen.
Hebben de langdurige congestieproblemen ook gevolgen voor de concurrentiepositie van de Rotterdamse haven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen acht u dan noodzakelijk om de schade aan die concurrentiepositie te beperken?
Wachttijden zijn vanzelfsprekend nooit goed voor de concurrentiepositie. In de huidige situatie doen dezelfde problemen zich ook voor bij de directe concurrenten van de Rotterdamse haven, te weten Antwerpen en Hamburg. Daarom is het goed dat we met een vooruitziende blik in de toekomst hebben geïnvesteerd met de aanleg van Maasvlakte 2. Met het operationeel worden van de nieuwe terminals zullen de wachttijden tot het verleden moeten gaan behoren. De structurele oplossing is daarmee voorhanden. Marktpartijen moeten alleen de fase tot de opening van de nieuwe terminals zien te overbruggen.
Deelt u de mening dat de problemen zo snel als mogelijk moeten worden opgelost, mede om te voorkomen dat verladers het vervoer over water weer verlaten en toch weer vaker voor vrachtvervoer over de weg zullen kiezen? Treedt er nu al meer congestie op, op bijvoorbeeld de A15? Zijn er mogelijkheden om tijdelijk meer gebruik te maken van de Betuweroute?
De congestieproblemen waarover wordt gesproken betreft de wachttijden voor binnenvaartschepen. Op dit moment treedt daardoor geen congestie op de A15 op en heb ik ook niet de verwachting dat dat gaat optreden. Met de werkzaamheden aan het derde spoor in Duitsland zijn de mogelijkheden om (extra) gebruik te maken van het spoor beperkt.
Welke rol speelt de nasleep van het jarenlange conflict in de Rotterdamse haven tussen Europe Container Terminals (ECT) en het Havenbedrijf over de toelating van nieuwe stuwadoors op de Tweede Maasvlakte?
Het conflict tussen ECT en HbR is met de uitspraak van de rechtbank in Rotterdam uit de wereld. Dit mag ook blijken uit de gezamenlijke verklaringen die het havenbedrijf Rotterdam en ECT in december 2014 en maart 2015 hebben laten uitgaan over de aanpak van de congestieproblemen.
Hoe verlopen de gesprekken tussen FNV Havens, Rotterdam World Gateway (RWG) en rederijen over het conflict over de arbeidsvoorwaarden voor vaste werknemers bij de nieuwe terminal? Ziet u voor uzelf een rol weggelegd om te zorgen dat deze conflicten (arbeidsvoorwaarden) de reeds forse problemen (vertraging terminals en daarmee samenhangende congestie) niet verergeren?
Ik ben niet betrokken bij de onderhandelingen tussen FNV en RWG over de arbeidsvoorwaarden op de nieuwe terminal. Ik zie daar voor mijzelf op dit moment ook geen rol weggelegd omdat het hier een zaak tussen bond(en) en werkgever betreft.
De uitbraak van vogelgriep in Barneveld |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de recente uitbraak van vogelgriep in Barneveld?1
Ja.
Hoeveel dieren zullen er preventief geruimd moeten worden op boerderijen in de omgeving van dit besmette bedrijf?
Er zijn geen dieren preventief geruimd op bedrijven rondom het besmette bedrijf.
Zullen de adviezen van de dierenbescherming op het gebied van ruimen worden meegenomen bij het ruimen van de dieren?2
De Dierenbescherming vraagt in haar plan aandacht voor het humaan ruimen van dieren en voor de mogelijkheid van vaccinatie bij preventie en bestrijding.
In de dierziektebestrijding wordt voortdurend rekening gehouden met het dierenwelzijn, ook bij het doden van dieren. Ik blijf echter altijd zoeken naar verbeteringen.
De door de Dierenbescherming voorgestelde verbetering om te vaccineren als alternatief voor ruimen is om twee redenen nog niet uitvoerbaar:
Voor de bestrijding van vogelgriep zijn goed werkend vaccins nog niet beschikbaar. Deze moeten geschikt zijn voor toepassing op grote schaal en bescherming bieden tegen verschillende subtypes van het vogelgriepvirus.
Het grootschalig preventief vaccineren van Nederlands pluimvee tegen vogelgriep zal leiden tot veel en langdurige exportbeperkingen. Ondanks de vooruitgang en inspanningen om vaccinatie ook in de internationale handel geaccepteerd te krijgen, is vaccinatie nog geen goed alternatief.
Gaat u, indien een vervoersverbod ingezet wordt, de broedmachines laten stopzetten om daarmee nodeloos dierenleed te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Thieme hierover en tijdens het AO over dierziekten en antibioticumgebruik van 10 december jl. moet de sector voorbereid zijn op maatregelen als een vervoersverbod, bijvoorbeeld door het mogelijk maken van een grotere buffercapaciteit. De broederij is primair verantwoordelijk voor het welzijn van de eendagskuikens. Ook de Welzijnscommissie Vogelgriepuitbraak 2014 benadrukt de rol van de pluimveehouder voor het minimaliseren van de impact op dierenwelzijn.
Bent u bereid deze nieuwe uitbraak mee te nemen bij de besluitvorming over de invoering van de Wet dieraantallen en volksgezondheid en de Brabantwet? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid is een aanvullend instrument wanneer sprake is van een relatie tussen dieraantallen in een gebied of op een bedrijf en de risico’s voor de gezondheid van mensen. De wijziging van de Crisis- en Herstelwet maakt het alleen voor provinciale staten van Noord-Brabant mogelijk om gebruik te maken van de experimenteerbepaling. Omdat de uitbraak in Barneveld geen directe consequenties heeft voor de volksgezondheid, is het niet nodig om deze te betrekken bij de genoemde besluitvorming, dan wel bij een eventueel verzoek van Gelderland om gebruik te maken van de Crisis- en Herstelwet.
Bent u bereid deze nieuwe uitbraak mee te nemen bij de verzoeken vanuit Gelderland om de Brabantwet ook in Gelderland te doen gelden?
Zie antwoord vraag 5.
Het verlies van banen bij het gerechtshof in Leeuwarden |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ferd Crone over het gerechtshof in Leeuwarden: De grens is bereikt», «Krimp dreigt voor Leeuwarder gerechtshof» en «De toekomst van het Leeuwarder gerechtshof is ongewis»?1
Ja.
Is het waar dat er meerdere plannen liggen waardoor er tenminste 54 banen, maar mogelijk veel meer arbeidsplaatsen, bij het gerechtshof in Leeuwarden verloren dreigen te gaan? Zo ja, waarom moeten die arbeidsplaatsen daar weg? Zo nee, wat is er dan wel waar?
Het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voert op dit moment verkenningen uit naar de toekomstige huisvestingsbehoefte van de organisatieonderdelen van het gerechtshof. Er is geen sprake van besluitvorming.
De verkenningen worden uitgevoerd aan de hand van vier mogelijke scenario’s. Het gerechtsbestuur bespreekt deze met omgevingspartners en de medewerkers van het hof. De scenario’s variëren van geen verandering ten opzichte van de huidige situatie tot het concentreren van de kantoorfunctie van het gerechtshof op één locatie. Uit de scenario’s volgt niet dat er arbeidsplaatsen verloren zullen gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Wel is er in drie van de vier scenario’s sprake van verplaatsing van arbeidsplaatsen binnen het werkgebied van het hof. De Rvdr heeft mij bericht dat twee scenario’s uitgaan van een verplaatsing van 54 arbeidsplaatsen uit Leeuwarden. Een ander scenario gaat uit van verplaatsing van alle arbeidsplaatsen uit Leeuwarden naar de locatie Zwolle. Eén scenario brengt geen wijziging in het aantal arbeidsplaatsen in Leeuwarden.
Mijn ambtsvoorganger heeft in eerdere beantwoording van de schriftelijke vragen over een inmiddels ingetrokken voornemen van het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Nederland om de kantoorfunctie van de rechtbank op termijn in Groningen te concentreren, aangegeven dat de Rvdr overleg heeft met gerechtsbesturen over de wijze waarop de kwaliteit van rechtspraak verder kan worden bevorderd en hoe de kantoorfunctie van gerechten daarin past.2 De verkenningen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden passen in dit kader. De Rvdr informeert mij binnenkort over zijn bevindingen naar aanleiding van de gesprekken met gerechtsbesturen en eigen onderzoek. Indien hieruit voortvloeit dat er sprake zal zijn van veranderingen in de huisvestingsbehoefte van gerechten, die raken aan de strekking van de motie-De Vries3, zal ik de Minister voor Wonen en Rijksdienst hierover informeren.
Hoe verhoudt de voorgenomen reorganisatie van het gerechtshof in Leeuwarden en het dreigende verlies van arbeidsplaatsen aldaar zich tot hetgeen eerder is gesteld namelijk dat de fusie van het gerechtshof in Leeuwarden met het gerechtshof in Arnhem weinig praktische gevolgen voor het werk in Leeuwarden zou hebben?
Er is op dit moment geen sprake van een voorgenomen reorganisatie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt de voorgenomen reorganisatie van het gerechtshof in Leeuwarden en het dreigende verlies van arbeidsplaatsen zich tot hetgeen de president van het gerechtshof Leeuwarden eerder heeft beloofd namelijk dat er geen verhuizingen voor het personeel vanuit Leeuwarden zouden plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de burgemeester van Leeuwarden dat er geen goede argumenten zijn voor de plannen met betrekking tot het gerechtshof in Leeuwarden? Zo ja, wat kunt u doen teneinde die plannen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen sprake van plannen met betrekking tot het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het oordeel of er in een zittingsplaats van de rechtspraak ook een kantoorfunctie van het gerecht moet zijn, is primair aan de Rechtspraak zelf. Een goedkeuring mijnerzijds is in die zin niet vereist. De Rvdr informeert mij binnenkort over zijn bevindingen naar aanleiding van het overleg met gerechtsbesturen, waaronder het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, en eigen onderzoek over de wijze waarop de kwaliteit van rechtspraak verder kan worden bevorderd en hoe de kantoorfunctie van gerechten daar in past. De Minister van Wonen en Rijksdienst geeft uitvoering aan zijn coördinerende bevoegdheid waarbinnen hij er op uw verzoek op toeziet dat de betreffende Rijksdiensten zich zullen inspannen zodat de provincies Friesland, Drenthe, Limburg en Zeeland bij de komende afslanking van de rijksoverheid vanaf 2016 per saldo niet meer dan gemiddeld werkgelegenheid verliezen. In dit kader kan hij overleg hebben met mij.
Minderjarigen die werken in wietplantages |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de televisieuitzending van L1 waaruit blijkt dat wietplantages minderjarigen in dienst hebben?1
Ja.
Is het u bekend dat minderjarigen worden benaderd om tegen betaling wiettoppen te knippen? Zo ja, wanneer en op welke manier bent u dit te weten gekomen? Zo nee, bent u bereid dit bericht van L1 te verifiëren bij de lokale Limburgse autoriteiten en de Kamer hierover te informeren?
Ik verwijs naar antwoord 2 en 3 op de Kamervragen van de leden Oskam en Knops (beiden CDA) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat criminele organisaties in Zuid-Limburg minderjarigen inzetten op hennepplantages.
Zijn er bij u zaken bekend waarbij minderjarigen bij invallen in wietplantages zijn aangetroffen die daar werkzaamheden verrichtten? Zo ja, hoe vaak is dat voorgekomen? Wat gebeurt er met de minderjarigen als zij daar worden aangetroffen? Hoeveel minderjarige
Tot op heden in 2015, noch in 2014 zijn er zaken aangemeld bij het Openbaar Ministerie die zien op het werken van minderjarigen in wietplantages. In 2013 was er sprake van vijf minderjarige verdachten die werkzaam waren in wietplantages. Van deze zaken zijn er vier afgedaan met een onvoorwaardelijk sepot. De vijfde zaak is afgedaan met een transactie. Op dit moment zitten er geen minderjarige jongeren in een strafrechtelijk traject.
jongeren zitten in een strafrechtelijk traject als gevolg van hun werkzaamheden in een wietplantage?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat ouders hun kinderen laten werken in de wietteelt? In hoeverre worden ouders aangesproken als hun minderjarige kinderen worden ontdekt bij hun werkzaamheden in de wietplantages? Op welke manier gebeurt dat en door wie?
Ik acht het zeer ernstig als zou blijken dat minderjarigen betrokken zijn bij dergelijke delicten. In geval minderjarige kinderen die werkzaamheden verrichten in wietplantages, doet de politie een zogenoemde zorgmelding bij de gemeentelijke jeugdzorgvoorziening. Van daaruit zal nader onderzoek plaatsvinden en contact worden gelegd met ouders of verzorgers.
Deelt u de mening dat legalisatie van de hennepteelt een deel van de oplossing van het bovengenoemde probleem zou kunnen zijn omdat dan iedereen, waaronder minderjarigen, ook onder de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot het verrichten van arbeid en de handhaving daarvan komt te vallen?
Nee. Het grootste deel van de in Nederland geteelde cannabis is bedoeld voor de export. Dit is eind 2014 in WODC-onderzoek gevalideerd. Complete legalisering van de hennepteelt – ook voor de export – is internationaalrechtelijk en gezien de relaties met onze buurlanden niet haalbaar. Maar ook het reguleren van het beperkte deel van de hennepteelt dat voor de coffeeshops bestemd is, zal de problematiek niet oplossen, juist vanwege het grote resterende deel dat wordt geëxporteerd en dus in de illegaliteit zal blijven. Daarbij komt dat ook deze beperktere regulering volgens het door de Radboud Universiteit uitgevoerde onderzoek Internationaal recht en cannabis: een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt voor recreatief gebruik van P.H.P.H.M.C. van Kempen en M.I. Fedorova (2014), binnen de geldende internationale verdragen niet is toegestaan.
Het opheffen van NPO Radio 6 |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het voornemen van de NPO om per 1 januari 2016 te stoppen met NPO Radio 6?1
Ik heb kennisgenomen van dit voornemen. De NPO brengt uiterlijk 15 juni het concessiebeleidsplan uit waarin voorstellen staan voor de aanbodkanalen voor de NPO voor de komende vijf jaar. In het najaar zal ik over dit palet aan aanbodkanalen (audio en video) – na advisering door de Raad voor Cultuur en het Commissariaat voor de Media – een besluit nemen.
Hoe oordeelt u over het feit dat onderzoek door NPO Radio 6 heeft aangetoond dat ongeveer twee miljoen Nederlanders interesse hebben in soul dan wel jazz en festivals zoals North Sea Jazz?
De NPO meet in zijn leefstijlenonderzoek de interesse voor verschillende muziekstromingen. Het klopt dat ongeveer twee miljoen Nederlanders interesse hebben in soul en/of jazz. Uit onderzoek van de NPO blijkt echter dat dit niet één van de meest geliefde genres is, want in de voorkeurset van de Nederlandse bevolking bevinden deze genres zich rond de dertiende plaats. De impact van NPO Radio 6 als hoofdzender weegt daarom volgens de NPO niet op tegen de kosten die voor de zender gemaakt moeten worden. Omdat de NPO soul en jazz als onderdeel van zijn aanbod ziet, wil hij deze genres – inclusief de daarbij behorende festivals – onderbrengen bij een van de andere zenders, waarschijnlijk NPO Radio 2. Naar NPO Radio 2 luisteren meer dan 2 miljoen mensen, dus meer mensen komen op die manier in aanraking met soul en jazz.
Wat vindt u van het argument dat de concurrentie is toegenomen, terwijl de commerciële tegenhanger (Sublime FM) net de programmering heeft gewijzigd en voor het overgrote deel louter non-stop radio maakt?
De NPO heeft te maken met een snel veranderend medialandschap waarin steeds meer aanbod is. Tegelijkertijd heeft de NPO de ambitie om zijn publiek een pluriform aanbod te bieden. Daarbij maakt de NPO een afweging over de impact van een aanbodkanaal en de besteding van de publieke middelen. De NPO heeft vooruitlopend op de presentatie van het nieuwe concessiebeleidsplan aangekondigd om meer kwaliteit te willen bieden met minder kanalen. Voor het radioaanbod geldt hierbij dat de NPO in de komende concessieperiode inzet op sterke hoofdzenders. Dit omdat de radiomarkt wordt gedomineerd door zenders met een duidelijk profiel en een sterke merkwaarde. Ondanks de ruime mogelijkheden die luisteraars hebben om naar nieuwe online radiokanalen te luisteren, fragmenteert het luistergedrag niet enorm. De NPO wil zich daarom nog meer dan voorheen richten op sterke kanalen en sterke merken voor de luisteraars. Met deze kanalen wil hij impact realiseren en publieke waarde toevoegen, bijvoorbeeld door het agenderen van nieuwe muziek, festivalverslaglegging en concertregistraties en nieuws en achtergrondinformatie. Deze focus op kwaliteit betekent concreet dat er scherpe keuzes moeten worden gemaakt en het budget zo gericht mogelijk moet worden ingezet. Daarom is de NPO voornemens met NPO Radio 6 in de huidige vorm te stoppen.
Deelt u de mening dat de programmering, die sinds korte tijd is opgesplitst in een toegankelijke dagprogrammering en een avond- en weekendprogrammering met meer achtergronden en diepgang (zoals Mijke & Co Live, Winfrieds Woonkamer, Vrije Geluiden VPRO met o.a. Frank Jochemsen en Wilfried de Jong), niet juist aanleiding geven om door te gaan met NPO radio 6?
Het is aan de NPO om programmatische afwegingen te maken.
Hoe oordeelt u over het feit dat de opsplitsing het bereik in de avond heeft verdubbeld (marktaandeel 0.7–1.1), terwijl de targets 0.4–0.5 zijn en dat in november zenderbreed 0.4 werd gescoord? Hoe rijmt u dit met de observatie van NPO dat de zender zich niet ontwikkelt?
Ik heb bij de NPO navraag gedaan naar de cijfers in 2014. Het gemiddelde luistertijdaandeel van Radio 6 over 2014 bedroeg 0,3 procent. In sommige maanden was het aandeel iets hoger (0,4 procent), in andere iets lager (0,2 procent). De NPO trekt mede daarom de conclusie dat de zender zich niet voldoende ontwikkelt.
Bent u zich bewust van het feit dat de zenderprofielen van NPO Radio 2 en 4 in het gedrang kunnen komen wanneer NPO Radio 6 wordt opgeheven, indachtig het feit dat de omroepen hun taakopdrachten moeten vervullen, zoals voor de NTR bijvoorbeeld het bieden van een podium voor lichte muziek, jazz en soul?
De NPO heeft gezegd meer op minder kanalen te willen doen. Dat betekent volgens de NPO meer kwaliteit waarbij hij tevens een afweging maakt over de impact van het aanbod in relatie tot de kosten die ervoor worden gemaakt. Door soul en jazz op NPO Radio 2 te programmeren wordt er – in de ogen van de NPO – meer publiek bereikt. Ook versterkt het soul- en jazzaanbod de publieke waarde van NPO Radio 2. Verder ga ik ervan uit dat de NPO in zijn programmering ervoor zorgdraagt dat de omroepen, waaronder de NTR, kunnen voldoen aan hun wettelijke taakopdracht.
Vindt u NPO Radio 6 ook een goed voorbeeld hoe je efficiënt voor een specifieke doelgroep een kwalitatief hoogwaardig platform kunt bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan niet bang dat met het onderbrengen bij bijvoorbeeld NPO Radio 2 de NPO een doelgroep-zender kwijtraakt, hetgeen sterk indruist tegen de ontwikkelingen in het internationale medialandschap?
Het is aan de NPO het audioaanbod in samenhang vorm te geven. NPO Radio 6 Soul & Jazz is op dit moment een verrijkende hoofdzender: een zender die een specifiek soort aanbod brengt. De doelgroep van NPO Radio 6 Soul & Jazz (hoogopgeleide 35–49 jarigen) bedient de NPO ook met zijn overige aanbod. Er wordt dus geen specifieke doelgroepzender gestaakt, wel is er niet langer een hoofdzender die zich specifiek op de genres jazz en soul richt. Deze genres zullen zoals gezegd niet verdwijnen in het audioaanbod van de NPO, maar een plek krijgen op andere zender.
Wat is uw oordeel over het gemixte profiel van NPO Radio 6, gezien het breed erkende probleem dat de andere zenders een sterk «wit» publiek hebben? Hoeveel belang hecht u aan het feit dat juist NPO Radio 6 geapprecieerd wordt door een zeer gemêleerd publiek, zoals bleek uit onderzoeken die naast de reguliere Kijk- en Luisteronderzoeken (KLO) werden uitgevoerd?
Ik heb van de NPO begrepen dat NPO Radio 6 Soul & Jazz weliswaar een licht hoger weekbereik heeft onder groepen in Nederland met een niet-westerse achtergrond, maar dat dit verschil niet groot is. Het is aan de NPO om een breed en divers publiek aan luisteraars te bedienen. Tegelijkertijd moet de NPO keuzes maken en doelmatig de middelen besteden.
Vindt u het van belang dat er een zender is met een stevig historisch besef, die teruggrijpt naar de roots-muziek (soul, jazz, blues)? Beschouwt u dit met mij als een onmisbaar element in het totale aanbod van de NPO dat niet verloren mag gaan? Zo nee, waarom niet? Bent u op de hoogte van het feit dat Nederland, mocht NPO Radio 6 worden opgeheven, uniek is als land zonder nationaal platform voor Jazz muziek?
De NPO heeft gezegd dat soul en jazz als genres niet verloren zullen gaan in zijn totale portfolio aan audiokanalen. Zo komt er op een van de andere radiozenders meer ruimte voor soul en jazz, inclusief verslaglegging van bijvoorbeeld het North Sea Jazz Festival. Ook kunnen luisteraars op een digitaal themakanaal non-stop soul en jazz horen. Verder wacht ik eerst het concessiebeleidsplan van de NPO af waarin duidelijk wordt hoe de NPO het totaal aan audio- en videokanalen in wil richten.
Wat vindt u van de financiële onderbouwing, indachtig het feit dat er zes jaar is geïnvesteerd en opgebouwd, dat er vele programmatische wijzigingen door de NPO zijn doorgevoerd en dat nu net de techniek Dab+ ingevoerd raakt, waardoor de zender ook in de auto te luisteren is? Is het op grond van deze zaken wel verstandig om zo'n zender op te heffen, zeker in het licht van de constatering dat NPO bazen Radio 6 in het verleden altijd roemden omdat de zender goedkoop en efficiënt was?
Het is aan de NPO om een afweging te maken over de inzet van de beschikbare financiële middelen bij de uitvoering van de taakopdracht. Daarbij verwacht ik dat de NPO dit doet op basis van een doelmatige inzet van middelen. Zij moeten zich hier ook over verantwoorden in de jaarlijkse financiële en programmatische terugblik en in de rapportage over de prestatieovereenkomst.
Wat vindt u van het argument dat efficiëntie wordt opgevoerd als hoofdargument, terwijl NPO Radio 6 met een budget van circa 2,5 miljoen euro per jaar een relatief gering beslag legt op de totale middelen? Kunt u aangeven hoe deze efficiëntie zich verhoudt tot die van de andere radiozenders van NPO?
Zoals ik ook in antwoord op vraag 10 schreef is het aan de NPO om een afweging te maken over de inzet van de beschikbare financiële middelen bij de uitvoering van de taakopdracht en zich daarover te verantwoorden. In algemene zin heeft de NPO mij meegedeeld dat bij de inzet van middelen ook de impact die de activiteit realiseert betrokken moet worden. Ter illustratie kan ik u melden dat het weekbereik van NPO 3FM in 2014 ongeveer 14 keer hoger was dan dat van NPO Radio 6 Soul & Jazz, terwijl het kostenniveau minder dan een factor 3 is.
In hoeverre is KLO-onderzoek afdoende om een zender als NPO Radio 6 op zijn prestaties te beoordelen? Is de rendements- of efficiency-benadering voor alle doelgroep-activiteiten van de NPO zaligmakend, of gelden er ook kwaliteitsnormen waarbij het NPO-brede aanbod belangrijker is dan enkel en alleen marktaandeel?
De taakopdracht van de NPO is zowel aanbods- als publieksgericht. De NPO kent daarmee naast aanboddoelstellingen ook doelstellingen op het gebied van publieksbereik. Zonder voldoende publieksbereik kan de NPO immers geen impact hebben. Deze combinatie betekent dat de NPO altijd vanuit beide oogpunten naar zijn aanbod dient te kijken. Voor NPO Radio 6 Soul & Jazz geldt dat de NPO laat weten dat de zender een relatief beperkte groep mensen bereikt en niet duidelijk groeit. Daarbij overweegt de NPO dat deze doelgroepen ook al met andere programmering wordt bediend en stelt voor soul en jazz op een andere manier (via NPO Radio2 met meer impact te programmeren.
Bent u bereid met NPO in gesprek te gaan, met als inzet de toekomst voor NPO Radio 6 veilig te stellen?
Het (voorgenomen) besluit van de NPO en het totale palet aan aanbodkanalen maakt onderdeel uit van het concessiebeleidsplan dat de NPO op 15 juni presenteert.
Ik zie daar nu geen aanleiding toe. Ik wacht eerst het concessiebeleidsplan af waarin het totale audio-aanbod wordt gepresenteerd. Dit plan wacht ik eerst af omdat ik dan het geheel kan overzien.
De buitenwerkingstelling van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, waarin de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens buiten werking wordt gesteld, onmiddellijk ten uitvoer te leggen voor alle partijen die krachtens de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens verplicht zijn uitvoering te geven aan de bewaarplicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen stelt u zich voor om te voorkomen dat internet- en telecomproviders nog de internet- en belgegevens van gebruikers langdurig bewaren?
De betreffende uitspraak van de kort geding rechter van 11 maart 2015 heeft directe werking. Door deze de uitspraak is het opslaan van verkeersgegevens zonder bedrijfsdoel niet langer toegestaan. Het toezicht op het opslaan en verwerken van verkeersgegevens voor bedrijfsdoeleinden is belegd bij Agentschap Telecom. Tijdens het algemeen overleg datarententie en privacy van 25 maart 2015 heeft de Minister van Economische Zaken toegelicht dat dit Agentschap actief zal toezien op het verwijderen van verkeersgegevens die zonder bedrijfsdoeleinden worden opgeslagen of verwerkt.
Bent u bereid deze vragen per omgaande te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Wij hebben de bovenstaande informatie met uw Kamer gedeeld in onze brief van 24 maart 2015 (Kamerstuk 33 542, nr. 17) en tijdens het hiervoor genoemde algemeen overleg. Vervolgens hebben wij deze schriftelijke vragen beantwoord.
Uitspraken van de Eurocommissaris voor Betere Regelgeving over de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de Eurocommissaris voor Betere Regelgeving, Interinstitutionele Betrekkingen, Rechtsstatelijkheid en het Handvest van de grondrechten op maandag 9 maart 2015 inzake de implementatie van het Europese natuurbeleid in de lidstaat Nederland naar aanleiding van vragen van Europarlementariër Schreijer-Pierik over de fitness check van de Europese natuurwetgeving tijdens de vergadering van de commissie Milieubeheer, Volksgezondheid en Voedselveiligheid in het Europees parlement?1 2
Ja.
Deelt u de opvatting van de Eurocommissaris dat in Nederland veel van de problemen rondom het Europees natuurbeleid ontstaan zijn door de wijze van implementatie en uitvoering door de lidstaat zelf?
Ik verwijs naar mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 8 april 2015 waaruit blijkt dat de Nederlandse implementatiewijze in belangrijke mate wordt bepaald door de eisen die de Vogel- en Habitatrichtlijn stellen, zoals uitgelegd door het Europese Hof van Justitie en de Europese Commissie.
Tegelijk constateer ik dat ook in de nationale wetgeving zaken verbeterd kunnen worden. Ik verwijs naar het bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel natuurbescherming.3
Deelt u de verwondering van de Eurocommissaris over de verschillen in implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn en Europees natuurbeleid tussen de lidstaten en het feit dat deze implementatieverschillen in sommige lidstaten tot veel meer problemen leiden dan in de andere lidstaten?
De situatie in de lidstaten verschilt, wat ook tot verschillen kan leiden in de mate waarin lidstaten problemen ondervinden van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Zoals ik in mijn hiervoor aangehaalde brief heb aangegeven, zijn de resterende natuurgebieden in Nederland sterk versnipperd en verkeren veel Natura 2000-waarden niet in een gunstige staat van instandhouding. Het is een uitdaging om een gunstige staat van instandhouding te realiseren.
Gaat u de knelpunten en genoemde problemen omtrent de uitvoering van Europees natuurbeleid die ontstaan zijn in ons land proactief met de verschillende provincies inventariseren ten behoeve van de fitness check?
Ja.
Heeft Nederland bij de maatregelen ter implementatie van Richtlijn 92/43/EEG volgens u voldoende rekening gehouden met de vereisten op economisch en sociaal gebied?
Ja, de afweging vindt plaats in het kader van de ontwikkeling van het beheerplan voor het aangewezen Natura 2000 gebied. In het beheerplan wordt vastgelegd waar, wanneer en op welke wijze de doelen kunnen worden gerealiseerd. In het beheerplan wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen dienen te worden getroffen en op welke wijze. Bij deze maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede met regionale en lokale bijzonderheden. Dit is ook als zodanig in de Natuurbeschermingswet 1998 vastgelegd.
Zo ja, op welk wijze werd en wordt in Nederland bij de implementatie en de op grond van Richtlijn 92/43/EEG genomen maatregelen exact rekening gehouden met voornoemde vereisten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bovengenoemde problemen en knelpunten, na erkenning van de ontstane problemen door de Eurocommissaris, te verhelpen door maatwerk en bent u, indien als oplossing vereist, te werken aan wetswijzigingen in Nederland?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Programma Aanpak Stikstof?
Verzending van de antwoorden heeft helaas niet plaats kunnen vinden vóór het Algemeen Overleg PAS.
Het bericht dat justitiebanen wegvloeien uit Leeuwarden |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Justitiebanen verdwijnen»?1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat minder centraal gelegen steden zoals Leeuwarden weinig kans maken op het binnenhalen van nieuwe justitiële diensten? Kunt u een overzicht geven van de spreiding van nieuwe justitiële diensten over de verschillende plaatsen in Nederland?
In het verleden is door mijn ambtsvoorganger bij het maken van locatiekeuzes voor politie, meldkamers, rechtspraak en het Openbaar Ministerie rekening gehouden met werkgelegenheidseffecten voor de kwetsbare regio’s, waaronder de provincie Friesland.2 De Minister voor Wonen en Rijksdienst ziet er bovendien op toe dat onder andere de provincie Friesland niet onevenredig zwaar in de werkgelegenheid getroffen wordt door de reorganisatie van de Rijksdienst. In dit verband is Friesland, in afstemming met uw Kamer, in 2013 in werkgelegenheid gecompenseerd.3 In die zin herken ik het beeld niet dat steden die in kwetsbare regio’s zijn gelegen weinig kans maken op het aantrekken van nieuwe werkgelegenheid.
De inrichting van nieuwe dienstverlening, zoals het opzetten van scanstraten en een landelijke helpdesk, is primair aan de Rechtspraak zelf. De gerechtsbesturen en de Raad voor de rechtspraak (hierna: Rvdr) zijn in het kader van hun zorg voor een goede bedrijfsvoering van de rechterlijke organisatie verantwoordelijk. De Rechtspraak kan bij de inrichting van nieuwe dienstverlening rekening houden met mogelijke werkgelegenheidseffecten.
Het besluit om regionale scanstraten in te richten is de uitkomst van onderzoek naar verschillende opties, variërend van lokale scanstraten tot één landelijke scanstraat. Uit dit onderzoek is gebleken dat regionale scanstraten goedkoper zijn dan lokale scanstraten. Ook de mate van professionaliteit zal in regionale scanstraten hoger zijn. Op basis van deze aspecten, en het feit dat regionale scanstraten de meeste full time banen opleveren, heeft de Rechtspraak gekozen voor vier regionale scanlocaties. Er is voor de locatie Zwolle gekozen vanwege de centrale ligging binnen het werkgebied van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De in te scannen stukken kunnen vanuit deze locatie op efficiënte wijze worden opgehaald uit de verschillende zittingsplaatsen binnen het ressort.
Op welke wijze wordt bij de toebedeling van nieuwe justitiële diensten rekening gehouden met de motie Schouten (Kamerstuk 32 637 nr. 111) teneinde de werkgelegenheid in Noord-Nederland te behouden? Hoe is het belang van de werkgelegenheid in Noord-Nederland meegewogen in het besluit om bijvoorbeeld de in het artikel genoemde scanstraat en landelijke helpdesk niet in Leeuwarden te vestigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen dat het niet toewijzen van nieuwe justitiële diensten aan Leeuwarden op langere termijn indirect gevolgen kan hebben voor het voortbestaan van de justitiële functies in Leeuwarden? Kunt u garanderen dan het voortbestaan van de huidige justitiële functies in Leeuwarden niet in gevaar is?
Leeuwarden is één van de 32 locaties in Nederland waar zittingen van de rechtspraak plaatsvinden. De 32 zittingsplaatsen zijn bij algemene maatregel van bestuur met wettelijke voorhangprocedure aangewezen. Een eventuele wijziging van de zittingsplaatsen moet bij het parlement worden voorgehangen. De toewijzing van nieuwe justitiële diensten is dus niet bepalend voor het voortbestaan van de justitiële functies in Leeuwarden. Verder is het oordeel of er in een zittingsplaats nieuwe justitiële dienstverlening van de Rechtspraak moet worden gevestigd en of er een kantoorfunctie van het gerecht moet zijn primair aan de Rechtspraak zelf.
Kunt u aangeven in welke mate bestaande functies uit Leeuwarden zijn weggevloeid naar andere steden? Om hoeveel banen gaat het die hierbij verloren zijn gegaan?
De Rvdr heeft mij laten weten dat na de herziening van de gerechtelijke kaart binnen de Rechtspraak in Noord-Nederland geen banen verloren zijn gegaan. Wel is een aantal functies vanuit Leeuwarden en Assen verplaatst naar Groningen door binnen het bestuursrecht de backoffice te concentreren in Groningen. Zittingen binnen dit rechtsgebied worden ook in Leeuwarden en Assen gedaan, waardoor betreffende medewerkers hun functie ook in Leeuwarden vervullen.
Het bericht dat criminele organisaties in Zuid-Limburg minderjarigen inzetten op hennepplantages |
|
Raymond Knops (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat criminele organisaties in Zuid-Limburg inzetten op het knippen van wiettoppen?1
Ja
Deelt u de mening dat dit een verwerpelijke gang van zaken is met grote risico’s (onder meer voor de veiligheid en de gezondheid) voor de minderjarigen en dat zo spoedig mogelijk gezorgd moet worden dat alle minderjarigen die hiervoor worden ingezet, veilig worden gesteld en de betreffende opdrachtgevers en ronselaars van minderjarigen worden gestraft?
Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat er tijdens het onderzoek naar dit fenomeen al intensief contact is geweest met L1. Het onderzoek heeft echter geen informatie opgeleverd over minderjarigen die worden ingezet bij de hennepteelt. De hoofdofficier van justitie van Limburg heeft op 11 maart 2015 in een uitzending van de Limburgse omroep L1 gereageerd op de mediaberichtgeving en het publiek opgeroepen eventuele signalen direct te melden bij de politie en daarbij de mogelijkheid van anoniem melden via meld misdaad anoniem benadrukt.
Kunt u ervoor zorgen dat het Openbaar Ministerie en de politie-eenheid Limburg zo spoedig mogelijk informatie uitwisselen met L1 om zicht te krijgen op de concrete locaties waar minderjarigen kinderen worden ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven aan welke strafbare feiten personen die minderjarigen inzetten op hennepplantages zich allemaal schuldig maken?
Op grond van art. 3a, vijfde lid van de Opiumwet is het verboden hennep te telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, af te leveren, te verstrekken of de vervoeren; aanwezig te hebben of te vervaardigen. Aan deze feiten zullen deze personen zich dus sowieso schuldig maken.
De rechter dient bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met onder andere de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij kan de rechter dus ook in aanmerking nemen dat het misdrijf door een meerderjarige bijvoorbeeld in vereniging met een minderjarige is gepleegd. In voorkomende gevallen zou de rechter kunnen oordelen dat deze omstandigheid strafverhogend werkt.
Op welke wijze wordt het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) in Limburg bij deze signalen betrokken om zo spoedig mogelijk de betreffende minderjarigen en locaties waar zij zich ophouden in beeld te krijgen?
Het informatieplein van het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) is de plek waarop RIEC-partners informatie delen. Niet is gebleken dat andere RIEC-partners beschikken over relevante informatie over dit fenomeen. Desalniettemin zijn ook de RIEC-partners opgeroepen eventuele relevante signalen op dit punt actief te delen.
Heeft u signalen uit andere regio’s en eenheden dat op hennepplantages minderjarigen worden ingezet? Heeft u zicht in hoeverre minderjarigen ook in andere onderdelen van de drugshandel participeren, zoals in het vervoer en de bezorging van drugs aan afnemers?
Nee. Ik acht het zeer ernstig als zou blijken dat minderjarigen betrokken zijn bij dergelijke delicten. De cijfers in Limburg duiden niet op die betrokkenheid. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Versterkt dit onderzoek van L1 uw voornemen om de wietteelt in Limburg en de rest van Zuid-Nederland keihard te blijven bestrijden?
Dit is geen voornemen maar dagelijkse praktijk. De intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid Nederland zoals die eind vorig jaar door politie en OM is gestart, richt zich onder meer op de aanpak van hennepteelt. De ondermijningsteams in Zuid-Nederland draaien vooral zichtbare, korte acties; het dwarszitten van de criminele industrie is het voornaamste doel. Waar mogelijk wordt crimineel vermogen afgepakt. De ondermijningsteams werken nauw samen met de TaskForce Brabant-Zeeland en het RIEC in die eenheden, zodat andere partners ook zijn aangesloten (zoals de Belastingdienst en gemeenten).
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het aantal onderzoeken naar hennepplantages, ontmantelingen alsmede strafrechtelijke consequenties sinds er in 2014 extra rechercheurs zijn aangesteld in Limburg om hennepkwekerijen aan te pakken?
De ondermijningsteams in Zuid Nederland zijn sinds eind vorig jaar actief. Zij hebben al een flink aantal onderzoeken en acties uitgevoerd, waarover ook de media regelmatig berichten. De teller stond eind 2014 al op: 39 aanhoudingen, 53 doorzochte panden alsmede inbeslagname van 30.000 hennepstekken, 194.000 xtc-pillen, vuurwapens, munitie, andere geweldsmiddelen, hardware voor productie van synthetische drugs, hardware voor de hennepteelt, waardevolle goederen (zoals zeer dure horloges) en grote sommen contant geld. Ik verwacht dat deze teller de komende tijd flink op zal lopen. De verantwoording van de resultaten van de aanpak van ondermijning loopt, zoals gebruikelijk, via de verantwoording zware en georganiseerde criminaliteit van OM en Politie en het jaarverslag RIEC-LIEC. In deze rapportages, die naar verwachting kort voor of na de zomer naar uw Kamer worden gestuurd, worden de resultaten van de intensivering van de aanpak van ondermijning in Zuid Nederland zichtbaar gemaakt.
Het bericht dat hulpverleners te weinig oog hebben voor het kind bij huiselijk geweld |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat hulpverleners te weinig oog hebben voor het kind bij huiselijk geweld?1
Ja.
Is het waar dat de Advies- en Meldpunten Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK’s) niet bijhouden hoeveel van de ruim twintigduizend kinderen bij wie zij mishandeling vaststellen, later weer als slachtoffer wordt gemeld? Zo ja, waarom gebeurt dat niet? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Veilig Thuis (AMHK) moet op grond van de WMO bijhouden wat er met een kind gebeurt na onderzoek en registreert slachtoffers van kindermishandeling als sprake is van een melding en als een onderzoek gestart is. Bij herhaling van een melding of onderzoek bij Veilig Thuis is dus bij Veilig Thuis bekend dat het om een herhaalde melding of onderzoek gaat. Met deze registratie kom je alleen kinderen op het spoor die een volgende keer gemeld worden. In plaats van te wachten op een volgende melding, vind ik het nog belangrijker dat Veilig Thuis na verloop van tijd actief nagaat, hoe het met het kind gaat. Deze handelwijze is in het nieuwe handelingsprotocol vanaf 1 januari voor Veilig Thuis vastgelegd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat het tijd wordt dat in de hulpverlening aan probleemgezinnen de veiligheid van het kind voorop komt te staan?
Hulpverlening en veiligheid van het kind moet altijd voorop staan, ook als de aanleiding voor hulpverlening problematiek van huiselijk geweld van ouders betreft. Door de samenvoeging AMK en SHG tot Veilig Thuis wordt de problematiek van volwassenen èn kinderen integraal bezien en kunnen hulpverleners kinderen niet meer vergeten. Uitgangspunt 1 voor Veilig Thuis is dan ook dat Veilig Thuis prioriteit geeft aan de belangen van kinderen.Voor de werkwijze van Veilig Thuis zijn in het een handelingsprotocol waarborgen opgenomen om te zorgen dat kinderen niet van de radar verdwijnen en indien nodig hulp krijgen. Hierin is opgenomen dat er een veiligheidsplan en een herstel- en hulpverleningsplan moet worden opgesteld voor het kind èn gezin. Hiermee is geborgd dat er hulp komt niet alleen voor de ouders maar ook voor het kind. Dit is een nieuw element in de werkwijze van Veilig Thuis.
Daarnaast is in de wet verplichte meldcode opgenomen dat de meldcode een «kindcheck» moet bevatten bij volwassen cliënten met specifieke problematiek. De kindcheck bij deze cliënten wil zeggen dat de beroepskracht actief vraagt of onderzoekt of de cliënt kinderen heeft die van hem afhankelijk zijn. Is dat het geval, dan legt de beroepskracht het aantal en de leeftijd van deze kinderen vast. In alle gevallen waarin de professional ook maar enige twijfel heeft of de kinderen, vanwege de situatie van de cliënt, veilig zijn, volgt hij de stappen van de meldcode.
Deelt u de mening dat het leveren van zorg op maat door professionals aan slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties valt of staat met het tijdig kunnen beschikken over de juiste en nodige informatie over de ketens heen? Zo ja, waarom bestaan er nog steeds zoveel belemmeringen als het gaat om gegevensuitwisseling en het tijdig kunnen beschikken over de nodige en juiste informatie? Zo nee, waarom niet?
Het delen van informatie tussen professionals is van essentieel belang om geweld in afhankelijkheidsrelaties te signaleren en voor het organiseren van integrale hulp aan slachtoffers. Er is de afgelopen jaren al veel gedaan om informatiedeling tussen professionals te stimuleren. Uit gesprekken met professionals blijkt dat niet altijd duidelijk is in welke gevallen informatie gedeeld mag worden. De Taskforce heeft hier ook aandacht voor gevraagd. Ook vinden professionals het soms moeilijk om het gesprek aan te gaan met ouders, die toestemming moeten geven voor het uitwisselen van informatie. Er is dus ook sprake van handelingsverlegenheid.
De sleutel voor de oplossing ligt in de praktijk. Het is van groot belang dat er bij professionals duidelijkheid bestaat over welke informatie gedeeld mag worden en dat goed georganiseerd wordt dat privacyaspecten worden geborgd. Een professional moet de afweging maken tussen de bescherming van de persoonsgegevens en het belang van de veiligheid van het kind en de cliënt.
Technische hulpmiddelen kunnen hierin ondersteunend zijn, maar kunnen nooit leidend zijn bij beantwoording van de vraag of informatie gedeeld kan worden. Dit is voorbehouden aan de professionaliteit van de hulpverlener. Deze maakt in elk individueel geval een inschatting of het op basis van de betrokken belangen opportuun is om informatie te delen.
De praktische aanpak van kindermishandeling biedt de mogelijkheid om met een aantal gemeenten en professionals in te zoomen op de knelpunten die zij ervaren in informatiedeling en om oplossingen en ervaringen breder te delen. Samen met professionals, de Taskforce en het Rijk wordt gekeken of een stappenplan informatie-uitwisseling tussen beroepsgroepen kan helpen. Daarnaast wordt ook een stappenplan rondom het dubbele toestemmingsvereiste opgesteld.
De app «Info Delen» werkt ondersteunend en geeft spelregels voor zorgvuldige informatie-uitwisseling tussen hulp- en zorgverleners, Veilig Thuis, Raad voor de Kinderbescherming en gezinsvoogdij. De Verwijsindex is een digitaal systeem dat risicosignalen van hulpverleners over jongeren bij elkaar brengt en kan aanleiding zijn voor een professional om een risicoanalyse te maken.
Waarom wordt privacy door talloze hulpverleningsorganisaties die regelmatig langs elkaar heen werken telkens als excuus gebruikt om slachtoffers die hulp nodig hebben in de steek te laten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat de technologieën van vandaag voldoende ruimte bieden om privacyaspecten te borgen terwijl informatie zorgvuldig met elkaar gedeeld kan worden? Zo ja, over welke technologieën heeft u het dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de Verwijs Index Risicojongeren (VIR) en de app «Info Delen» geen oplossingen bieden als het gaat om de oplossing van het probleem van het tijdig kunnen beschikken over de juiste informatie door professionals voor het maken van een risicoanalyse? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om het delen van informatie bij een redelijk vermoeden van kindermishandeling en/of seksueel misbruik verplicht te stellen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Uitwisseling van informatie tussen de verschillende organisaties is onontbeerlijk voor een effectieve aanpak van kindermishandeling. Hiervoor is nodig dat professionals een duidelijk handelingsperspectief hebben bij vermoedens van kindermishandeling. In de praktische aanpak van kindermishandeling ondersteun ik hen daarbij door op lokaal niveau met hen te kijken welke concrete knelpunten zij ervaren in informatiedeling en te zoeken naar werkbare oplossingen. Mocht hieruit blijken dat er oplossingen liggen in wijziging van wet- en/of regelgeving, dan ben ik bereid samen met mijn VenJ collega daar naar te kijken.
Kunt u een dekkend overzicht geven van de relevante wet- en regelgeving, richtlijnen en protocollen van relevante beroepsgroepen en koepelorganisaties als het gaat om het delen van informatie bij huiselijk geweld en kindermishandeling en daarbij inzichtelijk maken waar deze regels onderling botsen en welke wet- en regelgeving aangepast dient te worden? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer een dergelijk overzicht ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Om informatiedeling daadwerkelijk tot stand te brengen is het belangrijk eerst energie te steken in zaken waar de professionals in de praktijk het meest baat bij hebben. Dat is heel concreet kijken naar waar zij in de dagelijkse praktijk knelpunten ervaren en hoe dit opgelost kan worden. Samen met mijn collega van VenJ betrek ik hierin het geven van duidelijkheid over de toepasselijke wet- en regelgeving.
Bent u bereid om deze schriftelijke vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties voorzien op 26 maart 2015?
Ja.
Late abortussen in België |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlanders steeds vaker naar België voor late abortus»?1 Bent u ook geschrokken van deze berichtgeving?
Het is niet wenselijk dat stellen naar het buitenland afreizen om daar hun zwangerschap af te breken. Het gaat hier over het algemeen om een zeer emotionele periode, die zoveel mogelijk in de vertrouwde omgeving zou moeten kunnen worden verwerkt.
Signaleert u dezelfde trend die in het artikel en in de uitzending van Radio 1 naar voren komt, namelijk dat er meer Nederlandse stellen naar België afreizen voor een late abortus? Om hoeveel stellen gaat dit?
Dergelijke gegevens worden niet bijgehouden. Maar in het evaluatierapport over de Regeling late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen2 is beschreven dat in sommige gevallen naar het buitenland wordt uitgeweken voor late zwangerschapsafbreking.
Worden er in België steeds meer abortussen uitgevoerd voor aandoeningen waarover medisch gezien discussie is over een mogelijke behandeling?
Gegevens hierover zijn mij niet bekend.
Wat zijn de meest recente cijfers over late zwangerschapsafbrekingen in Nederland?
Er zijn cijfers beschikbaar van twee commissies: de centrale deskundigencommissie Late zwangerschapsafbreking in categorie 2 gevallen en levensbeëindiging bij pasgeborenen; en de commissie Late zwangerschapsafbreking in categorie 1 gevallen van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG).3 In 2007 waren er voor categorie 1 late zwangerschapsafbrekingen 15 meldingen en in 2012 2 meldingen. In categorie 2 zijn er tussen 2007 en 2012 in totaal 6 meldingen geweest van late zwangerschapsafbrekingen.
Welke gegevens zijn er bekend over het aantal late zwangerschapsafbrekingen in België? Om hoeveel situaties gaat dit? In welke week van de zwangerschap vinden deze late zwangerschapsafbrekingen plaats? Om welke redenen wordt er een late zwangerschapsafbreking overwogen?
Dergelijke gegevens zijn bij mij niet bekend. In het eerdergenoemde evaluatierapport van de Regeling late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging pasgeborenen is hierover opgenomen: «In hoeverre abortus na het bereiken van de levensvatbaarheidsgrens plaatsvindt is niet op te maken uit de tweejaarlijkse verslagen van de bij Wet van 13 augustus 1990 ingestelde Nationale evaluatiecommissie inzake de toepassing van de wetgeving betreffende de zwangerschapsafbreking. Deze verslagen vermelden in een bijlage slechts het aantal gemelde afbrekingen na twaalf weken zwangerschap (gerekend vanaf de conceptie). In de praktijk lijken echter ook afbrekingen ruim na het bereiken van de levensvatbaarheidsgrens voor te komen.»4
Wat zijn de Nederlandse richtlijnen voor artsen om door te verwijzen naar het buitenland voor een late zwangerschapsafbreking? Op welke wijze worden stellen hierin begeleid, zowel voor als na de zwangerschapsafbreking?
Er zijn geen richtlijnen van de beroepsgroep voor de specifieke omstandigheden als een vrouw haar zwangerschap in het buitenland wil laten afbreken. In het evaluatierapport van de Regeling schrijven de onderzoekers dat «de geïnterviewde perinatologen een verwijzing voor LZa naar het buitenland veelal ervaren als slechte medische zorgverlening, omdat het belastend is voor ouders, er tijd over heen gaat en ouders het gevoel kunnen krijgen dat ze «crimineel bezig zijn».5
Is er voldoende voorlichting, bijvoorbeeld in persoonlijke gesprekken of via voorlichtingsmateriaal, om stellen te infomeren over mogelijke medische behandelingen wanneer er een aandoening wordt geconstateerd tijdens de (late) zwangerschap?
De beroepsgroepen geven aan dat stellen uitgebreid geïnformeerd worden in persoonlijke gesprekken, meestal door verschillende betrokken disciplines. Ook worden stellen ondersteund door een medisch-maatschappelijk werker. Omdat het doorgaans om zeer specifieke en uitzonderlijke gevallen gaat, is er echter niet altijd (standaard) voorlichtingsmateriaal beschikbaar.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat stellen vanwege een late zwangerschapsonderbreking naar België afreizen?
In het eerdergenoemde evaluatierapport werd reeds beschreven dat de wetgeving in België in bepaalde, strikt omschreven omstandigheden meer ruimte laat voor late zwangerschapsafbrekingen. Dit kan een van de reden zijn voor stellen om naar België af te reizen. Uit de evaluatie is verder gebleken dat de Nederlandse regeling in de praktijk knelpunten kent en niet altijd aansluit bij de medische praktijk. Daarom heb ik in mijn standpunt op het evaluatierapport (Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 110) aangegeven de huidige regeling aan te zullen passen. Met die aanpassing wil ik recht doen aan de in de evaluatie gesignaleerde knelpunten, waaronder het feit dat stellen nu naar België reizen voor een late zwangerschapsafbreking. De wijzigingen zien met name op de verduidelijking van de regeling waarbij tevens bestaande lacunes worden opgevuld en het strafrecht op termijn meer op afstand wordt geplaatst. Ik hoop dat dit zal leiden tot meer transparantie en duidelijkheid voor de artsen en de ouders, waardoor er in de praktijk beter mee gewerkt kan worden.
Fraude bij ABN Dubai |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «ABN Amro stuurt topbankiers in Dubai weg na fraude,» «ABN Amro onder de loep van financiële waakhond Dubai» en «Fraude komt beurskandidaat ABN Amro slecht uit»?1
Kunt u aangeven of het hier om een bijkantoor gaat of om een dochteronderneming van de staatsbank ABN Amro?
Kunt u bevestigen dat er fraude heeft plaatsgevonden bij deze buitenlandse vestiging van ABN Amro? Kunt u beschrijven hoe deze fraude precies in zijn werk ging?
Hoe kan het dat deze zaak slechts aan het licht is gekomen door een klokkenluider en anders mogelijk niet eens door het interne toezicht was opgemerkt? Wat zegt dit over het interne toezicht van ABN Amro?
Valt er nu nog te achterhalen of er ook sprake is geweest van ongeoorloofde praktijken, zoals witwaspraktijken, of maakt het lichtere regime waarbinnen de omstreden handelstransacties plaatsvonden dat onmogelijk?
Weet u of er meer van dit soort zaken spelen binnen ABN Amro die nog niet in de publiciteit zijn gekomen?
Kunt u aangeven hoe lang deze zaak al speelt? Wat is de rol van de Nederlandse toezichthouder geweest in deze zaak?
Wanneer is De Nederlandsche Bank (DNB) voor het eerst op de hoogte gebracht van deze praktijken? Wordt er samengewerkt tussen DNB en de Dubai Financial Services Authority (DFSA)? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomst van het onderzoek dat Deloitte is gestart naar de omvang van deze fraudezaak binnen ABN Amro?
Wat zijn de consequenties voor de op handen zijnde beursgang? Welk effect zal deze zaak naar uw inschatting hebben op de opbrengst van de bank voor de schatkist?
Het bericht dat Dino Bouterse is veroordeeld voor het verlenen van steun aan Hezbollah |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dino Bouterse krijgt 16 jaar cel in New York»?1 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Het kabinet heeft kennis genomen van het bericht.
Bent u bekend met de op 19 september 2014 naar de Kamer verzonden antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere vragen over het bericht dat Dino Bouterse het voornemen had om Hezbollah-militanten te steunen?2
Ja.
Beschikt het kabinet nog steeds niet over eigenstandige informatie om activiteiten van Hezbollah in Suriname te bevestigen?
Nee.
Kunt u bevestigen dat Hezbollah van plan was om trainingskampen voor terroristen in Latijns-Amerika op te zetten, temeer nu de heer Bouterse dit ook heeft bekend?
Het betrof een undercoveroperatie met personen die zich voordeden als Hezbollah-leden. Uit de uitspraak in de zaak tegen de heer Bouterse blijkt dat de rechter geen bewijs heeft dat Bouterse daadwerkelijk wapens heeft geleverd aan Hezbollah of onderdak heeft geboden aan Hezbollah-operaties.
Bent u bekend met de berichten uit het verleden, onder meer van de Amerikaanse regering, dat Hezbollah-cellen actief zouden zijn in Latijns-Amerika en in het bijzonder Venezuela?3 Heeft u reden om aan te nemen dat Hezbollah nog steeds voornemens is activiteiten te ontplooien in Latijns-Amerika? Deelt u de vrees dat in het bijzonder Latijns-Amerikaanse landen met een groeiend anti-Westers sentiment en sterke banden met Iran, ontvankelijk kunnen zijn voor het huisvesten of faciliteren van anti-Westerse terreurorganisaties?
Ja, het kabinet is bekend met de berichten. Nederland beschouwt Hezbollah als een terroristische organisatie en heeft in EU-kader actief gepleit om de organisatie op de Europese terrorismelijst te plaatsen. Het plaatsen van Hezbollah op deze lijst geeft aan dat de organisatie een bedreiging vormt voor Westerse, en in het bijzonder Europese, belangen. Hiernaast beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie inzake de voornemens van Hezbollah om activiteiten te ontplooien in Latijns-Amerika. Evenmin beschikt het kabinet over eigenstandige informatie dat Latijns-Amerikaanse landen, in vergelijking tot andere landen, meer ontvankelijk zouden zijn voor het steunen van dergelijke organisaties.
De aanvraag van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)tot omzetting van een opvanglocatie naar een asielzoekerscentrum (AZC) met een capaciteit voor 800 tot 1000 personen in het Drentse gehucht Oranje |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het college van B&W van de gemeente Midden-Drenthe al juridisch bindende afspraken heeft gemaakt met het COA over de uitbreiding van de capaciteit van de opvanglocatie in het dorpje Oranje naar 800 tot 1.000 opvangplekken, waarbij de gemeenteraad als volksvertegenwoordigend orgaan geen mogelijkheid heeft gekregen om hierover mede te besluiten, terwijl hiervoor een afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is?
Bovenstaande vragen hebben betrekking op het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe. Meer in het bijzonder wordt gevraagd naar een beoordeling van de wijze waarop dit college een invulling heeft gegeven aan dit college toekomende bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Het zal uw Kamer duidelijk zijn dat het mij, gelet op de in ons land geldende bevoegdheidsverdeling tussen de bestuurslagen, niet past een dergelijke beoordeling te geven. Uw vragen kan ik daarom inhoudelijk niet beantwoorden.
Zo ja, had bij een dergelijke ingrijpende en politiek gevoelige afwijking van het bestemmingsplan dan geen verklaring van geen bedenkingen moeten worden gevraagd aan de gemeenteraad voor het afgeven van de omgevingsvergunning?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het college van B&W van de gemeente Midden-Drenthe heeft toegezegd dat de insteek bij de onderhandelingen met het COA «een aantal asielzoekers dat past bij Oranje» zou zijn, terwijl men zich nu kennelijk al heeft gecommitteerd aan 800 tot 1.000 opvangplekken in een dorpje met slechts 150 inwoners? Indien u dit niet weet, kunt u dit dan navragen bij het gemeentebestuur van Midden-Drenthe?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u de gang van zaken in Oranje wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u dan bereid in overleg met de bewoners, de gemeenteraad, het college van B&W en het COA op zoek te gaan naar een gedragen oplossing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De resultaten van de economische missie naar Abu Dhabi en wapenhandel met Saudi-Arabië |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat Damen Shipyards een contract heeft afgesloten met de Verenigde Arabische Emiraten over de verkoop van zwaarbewapende patrouilleschepen tijdens de wapenbeurs in Abu Dhabi?1
Neen. Het desbetreffende contract is in december 2013 afgesloten.
In hoeverre vallen de schepen, kennis of onderdelen ervan, die in Roemenië worden gebouwd, onder de Nederlandse wapenexportrichtlijnen, aangezien er hoogstwaarschijnlijk sprake is van technologie-overdracht?
Gelet op het feit dat een Nederlands bedrijf contractpartij is voor deze leverantie is een Nederlandse exportvergunning vereist. Alle vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen, technologie inbegrepen, naar niet-bondgenoten worden door zowel Nederland als Roemenië op individuele basis getoetst aan de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Indien dit het geval is, hoeverre verhoudt deze levering zich tot criterium 4: Handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio, met name tot lid a (de lidstaten houden onder andere rekening met het bestaan of de waarschijnlijkheid van een gewapend conflict tussen het ontvangende en een ander land) en lid d (de noodzaak de regionale stabiliteit niet in negatieve zin te beïnvloeden)?
De regionale situatie is op dit moment zorgwekkend. Het toenemend geweld in de bredere regio en de opmars van ISIS baren het kabinet zorgen. In de toepassing van het EUGS wordt zorgvuldig gekeken naar de aard van het goed, het eindgebruik en de eindgebruiker. Er wordt geen vergunning afgegeven indien de goederen een risico vormen voor de regionale stabiliteit.
Wat was de rol van de Minister van Defensie tijdens de wapenbeurs waar dit contract is afgesloten?
De economische missie naar Abu Dhabi was er op gericht de Nederlandse defensie- en veiligheid-gerelateerde industrie te ondersteunen op de Europese en internationale markt. Tevens was de missie een mogelijkheid om de banden met de VAE, een bondgenoot in de strijd tegen de terreurorganisatie ISIS, aan te halen.
Zoals hierboven aangegeven is het contract tussen Damen Shipyards en de VAE niet op deze beurs afgesloten, maar reeds in 2013. Er zijn geen kredietgaranties aan Damen Shipyards verleend ten behoeve van dit contract. Tijdens de beurs zijn geen contracten afgesloten waarbij de overheid een rol heeft gespeeld.
Geeft u wapenexport kredietgaranties aan Damen Shipyards? Zo ja, wat is de omvang en hoe lang worden deze kredietgaranties al afgegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er, naast het contract met Damen Shipyards, nog meer contracten afgesloten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Kan worden aangegeven hoeveel de contracten voor de bedrijven opleveren? Genereert u ook opbrengsten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom neemt u geen voorbeeld aan de Zweedse regering, die nu stopt met wapenhandel met Saudi-Arabië vanwege de mensenrechten?2
De Zweedse regering heeft op 12 maart jl. besloten het Memorandum of Understanding (MoU) met Saoedi-Arabië inzake militaire samenwerking niet te verlengen. Het MoU met Saoedi-Arabië is geen handelsovereenkomst. Er is dan ook geen sprake van een Zweedse stop op de export van militaire goederen naar Saoedi-Arabië.
Het EU Gemeenschappelijk Standpunt wordt door alle Europese Lidstaten gehanteerd bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen. Zweden toetst, net als Nederland, alle vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen naar Saoedi-Arabië op individuele basis aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Hoe verklaart u de verschillende interpretatie omtrent de toepassing van de wapenexport criteria?
Zie antwoord vraag 8.
Het steeds moeilijker worden van het bouwen van moskeeën |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds moeilijker om moskeeën te bouwen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) aangeeft dat moskeebesturen steeds meer weerstand ondervinden bij de bouwplannen van een nieuw gebedshuis?
In Nederland bestaat de grondwettelijke vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Dit betekent dat het eenieder vrij staat te geloven en binnen de grenzen van de rechtsstaat daar ook uiting aan te geven. Dit behelst ook de vrijheid om in een gebedshuis of op een vergelijkbare locatie het geloof uit te oefenen. Dit geldt voor aanhangers van alle religies.
Ik zet mij in voor een samenleving, waar – binnen de grenzen van de rechtstaat – voor alle overtuigingen en leefstijlen ruimte is4 en iedereen in vrijheid en veiligheid kan samenleven. Het is dan ook belangrijk dat negatieve beeldvorming wordt tegengegaan en de verschillende maatschappelijke en religieuze groepen de dialoog met elkaar en de samenleving aan blijven gaan.
Hiertoe heb ik in november een interreligieuze bijeenkomst in de Ridderzaal georganiseerd. Het tegengaan van negatieve vooroordelen maakt ook onderdeel uit van de aanpak gericht op het bestrijden van discriminatie. Er wordt bijvoorbeeld gewerkt aan een «handreiking» waarin betere contacten tussen moskeebestuurders, politie, gemeenten en Antidiscriminatie voorzieningen (ADV’s) worden gestimuleerd onder meer ter preventie van incidenten rondom moskeeën.
Ik zie geen noodzaak om extra maatregelen te nemen, maar wil mij juist in blijven zetten voor de uitvoering van bestaande initiatieven en acties.
Deelt u de constatering dat een «verwachting» van mogelijke parkeerproblematiek de bouw van een moskee niet in de weg mag staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen tegen het blokkeren van de bouw van moskeeën op basis van dit argument?
Bij (nieuw)bouwprojecten of bij de wijziging van een bestemmingsplan hebben bewoners het recht hier bezwaar tegen te maken. Verwachte parkeeroverlast is hierbij een veelgebruikt argument. Dit geldt voor alle bouwwerken met een maatschappelijk doeleinde, dus ook voor moskeeën. Uiteindelijk is het aan de gemeente om de beslissing te nemen en zorgvuldige besluitvorming te betrachten.
Hoe kan het dat er een groeiende weerstand ontstaat tegen de bouw van moskeeën en niet tegen andere gebedshuizen zoals uit het onderzoek Monitor Moslim Discriminatie blijkt?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook dat het bouwen van een moskee een fundamenteel recht is van gelovigen in Nederland? Zo ja, vindt u dat dit recht steeds meer onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat er een toename is van het aantal bezwaren dat gemeenten op jaarbasis binnen krijgt? Speelt de angst voor de Islam hier een rol in? Zo ja, wat gaat u effectief doen om deze angst te bestrijden? Zo nee, waar denkt u dat deze toename aan te wijden is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het politieke klimaat bijdraagt aan de angst voor de bouw van moskeeën, zoals ook uit de Monitor Moslim Discriminatie naar voren komt?3 Zo ja, wat gaat u doen om dit klimaat bij te stellen? Zo nee, wat is dan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen kunnen er genomen worden om de angst voor de bouw van moskeeën te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Rechterlijke uitspraken met betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 |
|
Renske Leijten |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de rechterlijke uitspraak inzake Montferland, waarin wordt geoordeeld dat deze gemeente inwoners geen huishoudelijke verzorging mag ontzeggen, met de gedachte dat de eerste drie uren huishoudelijke verzorging per week algemeen gebruikelijk zouden zijn?1
De voorzieningenrechter stelt in zijn voorlopige oordeel dat, door zonder meer te stellen dat de eerste drie uur huishoudelijke hulp algemeen gebruik zijn, de gemeente Montferland ten onrechte niet de individuele omstandigheden van de inwoners bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen afdoende op de persoon toegespitst onderzoek heeft plaatsgevonden, dat rechtvaardigt dat voor de betrokken personen de voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt.
De rechtbank Midden-Nederland heeft een tussenuitspraak gedaan waarin zij bepaalt dat de gemeente Utrecht voldoende heeft gemotiveerd dat voor de «collectieve voorziening», met als resultaat een schoon huis, de norm van 78 uur (1,5 uur per week) op jaarbasis in beginsel voldoende kan worden geacht. De rechtbank komt tot het oordeel dat in dit geval de aanpassing van 5,5 uur huishoudelijke hulp per week naar 1,5 uur per week geen afbreuk doet aan het begrip «ondersteuning» zoals dat in de Wmo 2015 is bedoeld. Wel komt de rechtbank tot het oordeel dat de gemeente niet naar alle beperkingen van deze persoon voldoende onderzoek heeft gedaan.
In de gedane uitspraken wordt het belang van een zorgvuldig onderzoek benadrukt, zoals dat ook nadrukkelijk verankerd is in de Wmo 2015. De wet expliciteert de elementen die de gemeente ten minste in het onderzoek moet betrekken hetgeen de zorgvuldigheid van de besluitvorming over de ondersteuning, de omvang ervan en de vorm waarin moet waarborgen. De rechters benadrukken dit uitgangspunt in hun uitspraken en stellen het belang van een op de persoon toegespitst zorgvuldig onderzoek voorop.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter dat, zelfs als huishoudelijke verzorging als algemeen gebruikelijke voorzieningen wordt gezien, deze in financiële zin passend moet zijn voor mensen met een inkomen op het niveau van het sociaal minimum? Is de eigen bijdrage van de huishoudelijke hulp toeslag hiermee nog wel houdbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de twee voorlopige voorzieningen stond de vraag centraal of in voldoende mate is beoordeeld of voor de cliënt in dit geval de voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt, waarbij de individuele omstandigheden van belang zijn. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de gemeente niet zonder meer had kunnen concluderen, zonder daarbij een op de persoon toegespitst onderzoek te verrichten, dat de eerste 3 uur huishoudelijke hulp, ook voor deze cliënt, algemeen gebruikelijk zijn. Als gevolg hiervan luidt het oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke grondslag mist, op grond waarvan het besluit geen stand kan houden.
Vervolgens toetst de voorzieningenrechter of het aanmerken van de eerste drie uur huishoudelijke hulp als een algemeen gebruikelijke voorziening past binnen de kaders van de Wmo 2015. Het is in eerste instantie aan de gemeente om te bepalen of een voorziening algemeen gebruikelijk is. Daar waar een gemeente een voorziening wil aanmerken als algemeen gebruikelijk, zal zij dit mede moeten baseren op wat maatschappelijk aanvaardbaar is en wat de jurisprudentie van o.a. de Centrale Raad van Beroep ter zake zegt. Eén van die uitgangspunten is dat een gemeente zich bij de vaststelling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, er ook rekenschap van moet geven of het voor betrokkenen met een inkomen op het niveau van sociaal minimum ook in financiële zin passend is om gebruik te kunnen maken van die voorziening. De rechter overweegt in dit geval niet van het uitgangpunt overtuigd te zijn om de eerste drie uur huishoudelijke hulp als een algemeen gebruikelijke voorziening aan te merken. De voorzieningenrechter toetst het beleid aldus aan de vaste jurisprudentie op dit punt.
Ook bij het heffen van een eigen bijdrage dient een gemeente er rekening mee te houden dat het beleid in een individueel geval passend dient te zijn. Bij het onderzoek op grond van artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 zal de gemeente ook oog moeten hebben voor de financiële situatie van een cliënt. Indien de uitkomst van het onderzoek is dat ondersteuning van de cliënt noodzakelijk is en de cliënt of zijn sociale omgeving dit niet kan organiseren, dan moet het college een passende ondersteuning bieden.
De rechterlijke uitspraken brengen geen veranderingen in de hiervoor beschreven uitgangspunten ten aanzien van het heffen van een eigen bijdrage, zoals vastgelegd in de Wmo 2015. Het heffen van een eigen bijdrage bij de huishoudelijke hulp toeslag is goed mogelijk mits rekening wordt gehouden met de financiële positie van de cliënt. Evenzo geldt dat voor de inzet van dienstencheques. De Wmo 2015 biedt daarvoor ook mogelijkheden.
Hoe verhoudt deze uitspraak van de rechter zich tot gemeenten die gebruik maken van dienstencheques en te hoge eigen bijdrages vragen? Gaat u deze gemeenten hierop aanspreken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom volgt u het oordeel van de rechter niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de rechterlijke uitspraak, waarin de rechter bepaalde dat de gemeente Utrecht niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van de twee eisers, die stelden onterecht gekort te zijn in het aantal uren huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de gemeente Utrecht die niet voornemens is de huishoudelijke verzorging voor alle betrokken inwoners opnieuw te beoordelen, nu gebleken is dat niet bij iedereen zorgvuldig onderzoek is gedaan? Betekent dit dat iedereen afzonderlijk naar de rechter moet? Wat kost dit precies?3
Op grond van de twee tussenuitspraken van de rechtbank Midden-Nederland komt de rechter tot de conclusie dat in deze zaken niet afdoende onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechter komt in de ene zaak tot de conclusie dat de gemeente de beperkingen van de cliënt niet voldoende heeft meegewogen en in de andere uitspraak oordeelt de rechter dat op basis van stukken die in de beroepsfase zijn overgelegd nog nader onderzoek dient plaats te vinden. In beide zaken gaat het om verschillende aspecten die nader onderzoek vergen van de gemeente, waarbij de gemeente de opdracht heeft gekregen om het gebrek te herstellen. Niet gezegd is dat in alle gevallen waarin de gemeente huishoudelijke verzorging heeft toegekend dit niet zorgvuldig zou zijn gebeurd. Het is aan de gemeente Utrecht om, op basis van de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland, te beoordelen of zij genoodzaakt is om in alle gevallen opnieuw het onderzoek uit te voeren. Ik ga er van uit dat de gemeente Utrecht hierin haar verantwoordelijkheid neemt en gerechtelijke procedures voor cliënten waar mogelijk voorkomt.
Hoeveel gemeenten hebben naar aanleiding van rechterlijke uitspraken hun beleid aangepast? Hoeveel gemeenten hebben gehoor gegeven aan uw oproep de uitspraak over het bejaarde echtpaar in Dantumadeel goed te bestuderen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Er is geen centrale registratie van gemeenten die op basis van de gedane rechterlijke uitspraken hun beleid hebben aangepast. Ik ben in mijn brief van 22 december 2014 aan alle voor de uitvoering van de Wmo 2015 verantwoordelijke wethouders uitgebreid ingegaan op het belang van genoemde uitspraak. Ook de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland en van de rechtbank Midden-Nederland zal ik in samenspraak met de VNG onder de aandacht brengen van de verantwoordelijke wethouders. Ik ga ervan uit dat colleges hun beleid, indien de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, inzake het echtpaar Dantumadeel, daar aanleiding toegaf hebben bestudeerd en daar waar nodig hebben aangepast en dat de gemeenteraden daarbij hun controlerende rol vervullen.
Wilt u de Kamer een overzicht doen toekomen van welke gemeenten die besloten hebben de huishoudelijke verzorging te versoberen of te beëindigen, en of zij daadwerkelijk voldoen aan de wettelijke regelgeving en de rechterlijke uitspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de decentralisatiegedachte is het aan gemeenten om hun beleid op grond van de Wmo 2015 vorm te geven. Ik houd dan ook geen lijst bij van gemeenten die de huishoudelijke verzorging hebben versoberd of hebben beëindigd. Dit is ook niet mogelijk, omdat op grond van de Wmo 2015 een besluit tot aanpassing van bestaande voorzieningen een individuele benadering, waaronder onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie, vraagt.
Kunt u aangeven hoe vaak u heeft moeten ingrijpen bij gemeenten die zich niet houden aan deze wetgeving en rechterlijke uitspraken? Zo ja, welke gemeenten betrof dit? Zo nee, waarom niet?
Signalen over gemeenten die mogelijk duiden op een onzorgvuldige uitvoering en rechterlijke uitspraken die wijzen op een onzorgvuldige uitvoering van de wet hebben mijn aandacht. Daar waar mogelijk en nodig informeer ik gemeenten hierover en spreek ik hen daarop aan. Mij hebben geen signalen bereikt van gemeenten die rechterlijke uitspraken naast zich neerleggen.
Een dezer dagen zal ik alle wethouders Wmo en Jeugd wijzen op de recente uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland en van de rechtbank Midden-Nederland. Ik wijs de wethouders er in deze brief op dat de rode draad in de uitspraken is, het benadrukken van het belang van het zorgvuldig onderzoek waarbij de individuele situatie van de onderzochte persoon voorop staat. Hiermee sluiten de uitspraken van de rechters aan bij hetgeen ik met de Wmo 2015 beoog.
Welke maatregelen gaat u treffen ten aanzien van gemeenten die momenteel verzuimen te voldoen aan de Wmo 2015 en de rechterlijke uitspraken die zijn gedaan, en op welke termijn?
In het kader van een goede uitvoering van de Wmo 2015 ben ik van mening dat het belangrijk is dat gemeenten voldoende ruimte en tijd krijgen om hun beleid dienovereenkomstig aan te passen en uit te voeren. De gemeenteraad is primair verantwoordelijk om het college te controleren of zij de wet zorgvuldig uitvoert en in actie te komen daar waar dat nodig is. Voor zover een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om gebruik te maken van de mij in het kader van het bestuurlijk toezicht toekomende bevoegdheden als bedoeld in artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht.
Wat is uw reactie op de uitspraak van wethouder uit Franekeradeel die het niet nodig vind om een keukentafelgesprek te voeren en het afdoende vindt om mensen per brief te informeren over de veranderingen met de huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?5
De gemeente Franekeradeel, evenals de andere gemeenten in regio Noordwest Friesland, werken sinds 2013 volgens het principe van «de kanteling». Vanaf maart 2014 tot en met november 2014, heeft de gemeente keukentafelgesprekken gevoerd, waarbij de individuele omstandigheden van de cliënten beoordeeld zijn en de op handen zijnde veranderingen zijn besproken. Op basis van deze gesprekken heeft de gemeente de beschikkingen getroffen. Alle cliënten met een HH1-indicatie zijn in juli 2014 per brief geïnformeerd over de wijzigingen van de huishoudelijke hulp per 2015. Nadat de besluitvorming in november 2014 van de gemeenteraden in de regio had plaatsgevonden, zijn er brieven verzonden aan de HH1-cliënten waarbij werd vermeld dat er een overgangstermijn zou gelden tot en met 31 maart 2015. Vervolgens zijn alle HH1-cliënten in december of januari gebeld. In dit telefoongesprek is het besluit voor de betreffende cliënt toegelicht, waarbij tijd was ingeruimd voor de persoonlijke omstandigheden en individuele behoeften aan de hand van het complete cliëntendossier.
De gemeente Franekeradeel heeft haar cliënten door middel van telefoon en brieven geïnformeerd over de veranderingen, dit conflicteert niet met de rechterlijke uitspraken. De rechter benadrukt het belang van een zorgvuldig onderzoek; de gemeente Franekeradeel heeft in de jaren 2013 en 2014 «keukentafelgesprekken» gevoerd met haar cliënten. In februari en maart jl. hebben medewerkers van de gemeente Franekeradeel bezoeken thuis gebracht aan cliënten, voor zover clienten op basis van de telefoongesprekken hadden aangegeven daar gebruik van te willen maken.
Hoe verhoudt de werkwijze in Noordwest Friesland om mensen via een telefoongesprek of brief mee te delen dat de thuiszorg is wegbezuinigd zich met de rechterlijke uitspraken dat gemeenten verplicht zijn een individuele afweging te maken op basis van zorgvuldig onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de wethouder van Harlingen die het volgende stelt: «deze thuiszorg van het eerste drie uur zien wij dus niet als maatwerk, waarvoor wij de zorg moeten betalen» en dat de uitspraak in de situatie van Dantumadeel niet voor zijn beleid van toepassing is? Kunt u uw antwoord toelichten?6
In de gemeente Harlingen worden de eerste drie uren huishoudelijke hulp als «algemene voorziening» aangemerkt. De eerste 3 uren enkelvoudige huishoudelijke hulp 1 (HH1) dient de cliënt zelf te betalen, of te regelen. In 2015 kunnen deze cliënten bij de zorgaanbieder HH1 inkopen voor € 8,50 per uur, waarbij de gemeente Harlingen gebruik maakt van de huishoudelijke hulp toelage. Cliënten met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum die deze € 8,50 niet kunnen betalen, kunnen gebruik maken van de Compensatieregeling HH1. Ik heb de gemeente Harlingen gewezen op de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zij volgen deze ontwikkelingen nauwlettend en onderzoeken of de rechterlijke uitspraken consequenties hebben voor hun beleid.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bevallingsverlof dat per dit jaar flexibel kan worden ingezet |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over het soepeler opnemen van bevallingsverlof, dat per 1 januari 2015 mogelijk is?1
Ja.
Deelt u de constatering dat het het grootste deel van werkend Nederland is ontgaan dat de nieuwe Wet Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden in werking is getreden?
De constatering dat het het grootste deel van werkend Nederland is ontgaan dat de nieuwe Wet Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden in werking is getreden deel ik niet.
Na de aanvaarding van het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden in de Eerste Kamer op 16 december 2014 zijn er diverse acties ondernomen om werkgevers, werknemers en andere betrokkenen te informeren over de wijzigingen. Zo is het dossier op rijksoverheid.nl aangepast en heeft rijksoverheid.nl adwords ingezet, zodat de informatie hoog in de zoekresultaten van Google komt. Daarnaast is een persbericht gestuurd naar websites en bladen gericht op ouders en naar intermediairs (vakbonden, werkgevers, organisaties/websites gericht op hr-functionarissen, accountants en administratiekantoren). Veel van deze organisaties hebben het persbericht op hun website gezet of in hun nieuwsbrief aandacht besteed aan het onderwerp.
Wat is er gedaan aan voorlichting omtrent de nieuwe mogelijkheden voor werknemers om arbeid en zorg te combineren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u nog ondernemen om werkend Nederland op de hoogte te stellen van de veranderingen en nieuwe mogelijkheden die de wet biedt?
In mei start een voorlichtingscampagne. Er is voor gekozen om deze campagne met praktische informatie over de verlofregelingen in mei te starten en niet al rond de jaarwisseling. Het is namelijk de algemene ervaring dat rond de jaarwisseling tal van wijzigingen van wet- en regelgeving worden doorgevoerd. Daardoor bestond het risico dat de campagne rond de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden te weinig aandacht zou krijgen. Zoals ook in het desbetreffende artikel in de Twentsche Courant Tubantia is aangegeven, ging de aandacht rond de jaarwisseling vooral uit naar de Wet werk en zekerheid.
Daarnaast zijn niet alle maatregelen uit genoemde wet op 1 januari jl. in werking getreden. Zo treden de maatregelen ten aanzien van het kortdurend en langdurend zorgverlof op 1 juli a.s. in werking.
Door de voorlichtingscampagne in mei te starten zal deze veel aandacht krijgen en in tijd goed aansluiten op de veranderingen die per 1 juli a.s. in werking treden. De campagne loopt via o.a. dagbladen, huis-aan-huisbladen, tijdschriften en radio. Conform een toezegging van de Staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer d.d. 16 december 2014 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 30 169, nr. 39) zal de campagne voor zover er raakvlakken zijn met mantelzorg in samenwerking met het Ministerie van VWS worden vorm gegeven.
Is er in de voorlichting specifiek aandacht voor de veranderingen omtrent het bevallingsverlof, zoals de mogelijkheid om de laatste periode van het bevallingsverlof flexibel op te nemen, de mogelijkheid voor de partner om het verlof over te nemen als de moeder komt te overlijden en de mogelijkheid om het bevallingsverlof te verlengen bij ziekenhuisopname van het kind?
Ja, deze aspecten zijn in december reeds via de onder vraag 3 genoemde acties onder de aandacht van werkgevers, werknemers en andere betrokkenen gebracht en zullen ook deel uit maken van de voorlichtingscampagne.
Het bericht dat Turkije wél meewerkt aan het onderzoek naar Joris Demmink |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Turkije werkt wél mee aan onderzoek Demmink»?1 Hoe duidt u het standpunt van de Turkse ambassade dat Turkije wel degelijk meewerkt aan het onderzoek?
Ja.
Op welke specifieke punten zou Turkije volgens het Openbaar Ministerie (OM) niet meewerken?
Nederland heeft aan Turkije rechtshulpverzoeken gedaan. Deze strekken er onder meer toe om getuigen te horen. Het overleg met de Turkse autoriteiten over uitvoering van deze rechtshulpverzoeken is nog gaande. Dit is door de Turkse Ambassade bevestigd in het door de vraagsteller aangehaalde citaat.
Kunt u aangeven hoe het standpunt van de Turkse ambassade zich verhoudt tot de verklaring van het Nederlandse OM, dat onlangs stelde dat Turkije niet meewerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de tegenstrijdige berichten over de bereidwilligheid van Turkije om mee te werken aan het Demmink-onderzoek een nieuw mistgordijn optrekken rondom deze kwestie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bereid om duidelijkheid te verschaffen over de mate van geboden medewerking van Turkije?
Zoals uit mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4 volgt, deel ik de mening niet dat sprake is van tegenstrijdige berichten.
Kunt u tevens de Kamer per ommegaande informeren over de termijn waarop de ingediende schriftelijke rechtshulpverzoeken ingewilligd kunnen worden?
Zo lang het onderzoek loopt en internationale afstemming plaatsvindt, bestaat de kans dat mededelingen daarover dit proces verstoren en schade toebrengen. Ik acht mij derhalve niet vrij om mededelingen te doen over de uitvoering van rechtshulpverzoeken.
De verantwoordelijkheid bij bodemonderzoek door de overheid |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de casus van een geval van schade door een te late melding door de provincie Noord-Holland van een bodemonderzoek vanwege de aanwezigheid van bodemverontreiniging in Bovenkarspel?1
Ja, ik ben bekend met de casus waarbij sprake is van aanwezigheid van bodemverontreiniging in Bovenkarspel.
Bent u bekend met het feit dat al in 2001 zowel de betrokken provincie als gemeente bekend waren met de uitkomst van het onderzoek op het bronperceel van de vervuiling maar hebben nagelaten om de omgeving in 2001 op de hoogte te brengen van deze situatie?
Afgelopen zomer is het Ministerie door de familie van de eigenaar benaderd met het verzoek om proactief op te treden en een rol te spelen richting de provincie en de gemeente. Naar aanleiding hiervan heeft het Ministerie, samen met de provincie en de gemeente, de situatie grondig bekeken. Daarbij is nagegaan wat ieders bevoegdheden en mogelijkheden op dit terrein zijn.
Op grond van de Wet bodembescherming is het Rijk niet bevoegd met betrekking tot deze specifieke casus. Ook kan het Rijk niet treden in een oordeel van de rechterlijke macht in een civielrechtelijke procedure, inzake de afspraken tussen partijen over koop/verkoop van een woning met bijbehorend perceel en de daaruit voortvloeiende schade. Dit betreft privaatrechtelijke zaken en het past mij niet om daarover in deze casus een mening te vormen.
Alle partijen betreuren de betreffende situatie. Juist daarom hebben Rijk en provincie Noord-Holland, die in deze zaak bevoegd gezag Wet bodembescherming is, samen gekeken naar welke oplossingsrichtingen binnen de mogelijkheden van de taken en bevoegdheden van de provincie liggen en welke inspanning mijn Ministerie hierop kan leveren. De rol van het Ministerie beperkt zich tot het milieuaspect, namelijk het onderzoek en de sanering van de locatie. Hierover zijn diverse gesprekken gevoerd tussen het Ministerie en de provincie. In die gesprekken is aan de provincie het aanbod gedaan het onderzoek en de sanering te financieren. Deze toezegging is niet gebaseerd op een wettelijke verantwoordelijkheid, maar op zorgen voor de gevolgen van de verontreiniging voor de bodem en het milieu.
Hierop heeft de provincie Noord-Holland toegezegd de sanering van de bodemverontreiniging, waarbij het gaat om meerdere woningen, op te pakken.
Het beginsel van «de vervuiler betaalt» staat in het bodembeleid voorop. Historische bodemverontreiniging is echter bijzonder in de zin dat de oorspronkelijke veroorzaker niet altijd aansprakelijk kan worden gesteld door het grote tijdsverloop sinds het ontstaan van de bodemverontreiniging. Dat kan betekenen dat de verontreiniging niet of niet snel wordt aangepakt. Als het gevolg daarvan leidt tot uit milieu oogpunt onwenselijke gevolgen, dan kan de overheid in die gevallen zo nodig het inititiatief nemen om tot een sanering te komen. Dat is in deze situatie het geval. De kwaliteit van de bodem en het gebied zal door de sanering verbeteren. Dat heeft tevens een gunstige invloed op de waarde en leefbaarheid van het gebied, de percelen en woningen. Dit geldt ook voor het perceel en woning van de betreffende eigenaar.
Bent u bekend met het feit dat zowel de betrokken provincie als gemeente daarnaast hebben nagelaten het noodzakelijk geachte bodemonderzoek op de omliggende percelen met vereiste spoed aan te vangen, maar hiermee hebben gewacht tot 2008, waardoor na jaren procederen de eigenaar inmiddels financieel aan het eind van zijn Latijn is, alle bestuurslagen het hoofd erover breken en iedereen snakt naar een oplossing?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat vanwege genoemde vervuiling – die in de jaren zeventig is veroorzaakt door lekkage bij een tankstation, waarvan de grond in 1991 is gesaneerd en waarvan in 2001 bleek dat het grondwater is vervuild – inmiddels het reeds verkochte woonhuis op het betreffende perceel terug moest worden genomen en vervolgens onverkoopbaar is gebleken, waarbij geen van de bestuurslagen zich aansprakelijk voelt voor de geleden schade?
Zie antwoord vraag 2.
Is in onderhavig geval naar uw mening sprake van nalatigheid van de provincie Noord-Holland als bevoegd gezag en de gemeente Stede Broec als uitvoerend gezag omdat beide bestuursorganen de wettelijke informatieplicht en zorgplicht in 2001 en de jaren erna hebben geschonden? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven is het Ministerie op grond van de Wet bodembescherming geen bevoegd gezag. Daarnaast kan ik geen oordeel uitspreken over zaken waarover de burgerlijke rechter bevoegd is om te oordelen.
In de antwoorden op vraag 10 en 11 wordt nader ingegaan op de wettelijke informatieplicht en zorgplicht.
Deelt u de mening dat de Wet Bodemsanering geen duidelijkheid verschaft over de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling waarbij het Rijk systeemverantwoordelijkheid heeft, de provincie bevoegd gezag is en de gemeente uitvoerend gezag is?
De Wet bodembescherming (Wbb) bevat een heldere verantwoordelijkheidsverdeling, en de huidige Wbb is hierover heel duidelijk: de provincie is bevoegd gezag voor de publiekrechtelijke uitvoering van de Wbb of in plaats daarvan een van de 29 grote gemeenten die bij AMvB zijn aangewezen.
De mogelijke onduidelijkheid over de bevoegdheidsverdeling tussen de gemeente en de provincie wordt veroorzaakt doordat de feiten zich hebben afgespeeld in de periode voordat de Wbb in werking is getreden. Toen de verontreiniging ontstond in de jaren 70 heeft de gemeente het op zich genomen om die zo goed mogelijk op te ruimen met de beperkte kennis over bodemverontreiniging van toen en bij het ontbreken van een wettelijk kader zoals we dat nu kennen. Vanaf 1987 geldt de Wbb en is de provincie in deze bevoegd gezag.
In deze situatie moeten er een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds mogelijk privaatrechtelijke aansprakelijkheden en anderzijds publiekrechtelijke verantwoordelijkheid. Ook kent deze situatie een onderscheid tussen bevoegd gezag vóór 1987 (gemeente) en ná 1987 (provincie). Ik besef dat het hier om een complexe situatie gaat met zowel persoonlijke (privaatrechtelijke) gevolgen voor de familie Dekker als voor het milieu (publiekrechtelijk).
Indien zowel u als de provincie Noord-Holland niet bevoegd zijn om schade te vergoeden, wie is dan wel bevoegd om (vervolg-) schade te vergoeden?
Het gaat niet om «niet bevoegd zijn» om schade te vergoeden maar om de vraag of de provincie of de gemeente mogelijk aansprakelijk zouden kunnen zijn (in de zin van onrechtmatige daad) voor de geleden schade. Het Rijk kan en mag geen oordeel geven over de vraag of de provincie en/of de gemeente al dan niet een onrechtmatige daad hebben gepleegd. Het ministerie IenM is bij deze zaak alleen betrokken vanuit het belang voor het milieu.
Bent u bereid in onderhavig geval samen met de gemeente Stede Broec en de provincie Noord-Holland om de tafel te gaan zitten en te komen tot een oplossing voor de ontstane schade waarmee een persoonlijk faillissement voorkomen kan worden? Indien u daartoe niet bereid bent, kunt u dan aangeven op welke wijze u verwacht dat deze zaak zich zal ontwikkelen?
Het afgelopen halfjaar zijn diverse gesprekken gevoerd tussen het Ministerie en de provincie en daarbij is ook de gemeente betrokken. Het is positief dat die gesprekken hebben geleid tot een oplossing voor de milieuproblematiek, zoals beschreven bij de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4. Vanuit maatschappelijk oogpunt zou het goed zijn als gemeente en provincie zich samen willen inspannen om de persoonlijke gevolgen voor de familie Dekker zo gering mogelijk te laten zijn.
Bent u, zijnde systeemverantwoordelijke, bereid om genoemd voorbeeld aan te grijpen en eventueel samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg te bezien hoe de uitvoeringspraktijk rond de toepassing van de Wet milieubeheer kan worden verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Omdat betreffende vraag betrekking heeft op een geval van bodemverontreiniging betreft het hier de toepassing van de Wet bodembescherming en niet zozeer de Wet milieubeheer.
De uitvoeringspraktijk als het gaat over het toepassen van de Wet bodembescherming voldoet over het algemeen goed en gaat over de toepassing landsbreed. Naar aanleiding van deze specifieke casus behoeft dit geen aanpassing. In sommige gevallen kan het Rijk een financiële bijdrage leveren, zoals hier is gedaan, maar die bijdrage is niet wettelijk verplicht. Het betreft een financiële bijdrage van het Rijk aan het bevoegd gezag Wbb als tegemoetkoming in de kosten voor onderzoek en sanering in bijzondere situaties die het normale verwachtingspatroon te boven gaan (zie ook bij de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4). Het gaat hier dus om een bijdrage van het Rijk aan het betreffende bevoegd gezag om tot verbetering van de milieusituatie te komen. Het Rijk kan geen financiële bijdrage geven aan een individuele burger ter voorkoming van een faillissement als gevolg van onregelmatigheden in de uitvoering van afspraken over de verkoop van een woning. Immers het gaat hier om afspraken die mensen in privaatrechtelijke contracten met elkaar maken en de financiële consequenties daarvan.
Kunt u uiteenzetten welke informatieplicht(en) er op het bevoegd gezag casu quo het uitvoerend gezag rust(en), en ook op welke (natuurlijke en rechts-) personen die plicht(en) gericht is (zijn), in het geval dat er vele jaren, tot tientallen jaren, na een milieucalamiteit alsnog grondwater- of bodemverontreiniging wordt vermoed of geconstateerd in een bewoond gebied door het bevoegd gezag casu quo het uitvoerend gezag?
Op een bestuursorgaan rust een aantal informatieverplichtingen, die niet worden beïnvloed door de tijd die is verstreken tussen de veroorzaking en het ontstaan van vermoedens van bodemverontreiniging. Dit betreft de actieve informatieplicht en de passieve informatieplicht.
De actieve informatieplicht houdt in dat een bestuursorgaan betrokkenen informeert over hen aangaande informatie. Door het mogelijke schrik- en stigma effect dat het vermoeden van bodemverontreiniging in de maatschappij kan hebben, dient een bestuursorgaan met deze informatieplicht zorgvuldig en niet te lichtvaardig om te gaan. Deze informatieplicht is aan de orde zodra een bestuursorgaan concrete informatie heeft dat bodemverontreiniging aanwezig is.
Dit betekent dat eigenaren van locaties worden benaderd op het moment dat bodemonderzoek op hun perceel noodzakelijk is om de bodemverontreiniging verder in kaart te brengen. Ook wordt de omgeving geïnformeerd als het hele geval van bodemverontreiniging in beeld is gebracht en er op grond van de Wet bodembescherming een beschikking omtrent de ernst en de spoedeisendheid van de bodemverontreiniging wordt genomen door het bevoegd gezag.
Het op het juiste moment informeren van omwonenden en belanghebbenden vergt een zorgvuldige afweging. Het te vroeg informeren van burgers omtrent mogelijke gevallen van bodemverontreiniging kan leiden tot schade voor belanghebbenden als uiteindelijk blijkt dat de vervuiling geen consequenties heeft voor betrokken percelen. Bewoners/belanghebbenden worden derhalve geïnformeerd zodra de feitelijke bodemsituatie adequaat is onderzocht.
De passieve informatieplicht houdt in dat een ieder op verzoek informatie over de toestand van het milieu kan krijgen. Deze informatie moet voor een ieder beschikbaar en toegankelijk zijn. In Nederland wordt dit bereikt door bodeminformatie via bodemloket.nl beschikbaar te stellen. Daar wordt alle beschikbare informatie getoond.
Eveneens wordt in het kadaster of gemeentelijk beperkingenregister aangetekend voor welke percelen een in beschikkingen vastgelegde publiekrechtelijke beperking in het gebruik geldt ten gevolge van bodemverontreiniging. Deze informatie wordt zichtbaar gemaakt in kadastrale uittreksels. Dergelijke publiekrechtelijke beperkingen kunnen – voor wat betreft bodemverontreiniging – pas worden vastgelegd nadat door zorgvuldig bodemonderzoek vast is komen te staan wat de aard en omvang van de verontreiniging is, om te voorkomen dat eigenaren van onroerend goed schade lijden als gevolg van onvoldoende onderbouwde vermoedens van bodemverontreiniging.
Kunt u aangeven welke waarborgen er in het systeem zitten om erop toe te zien dat de bevolking goed en afdoende is of wordt geïnformeerd over mogelijke gevallen van vervuiling in bewoonde gebieden?
Ten aanzien van het publiekrechtelijk systeem is het kadastrale uittreksel de uiteindelijke waarborg dat de bevolking geïnformeerd is over in ieder geval die gevallen van bodemverontreiniging die concreet verplichtingen of beperkingen opleveren voor die burger.
Daarnaast heeft de burger zelf de verantwoordelijkheid om zich te informeren. Daarvoor kan hij op één adres terecht (eventueel met een doorverwijzing).
Ten aanzien van het privaatrechtelijke systeem hebben volgens het Burgerlijk Wetboek verkoper en koper bij de (ver)koop van een huis een zogenoemde onderzoeks- en informatieplicht. Voor de verkoper geldt dat als hij weet dat er verontreiniging aanwezig is op het perceel hij verplicht is dit te melden aan de koper. Ook kan de verkoper aansprakelijk worden gesteld als hij wist, vermoedde of had kunnen weten dat er verontreiniging aanwezig was en dit vermoeden niet heeft gemeld. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Tot slot kan bodemverontreiniging (mede) aanleiding vormen voor ontbinding van de koopovereenkomst indien de verkoper in het koopcontract de garantie heeft gegeven dat het gekochte geschikt is voor een woonfunctie, maar vervolgens later blijkt dat daar beperkingen op rusten vanwege bestaande bodemverontreiniging.
Bent u van mening dat aan die normen is voldaan in deze specifieke casus? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bevoegdheden ten aanzien van bodemverontreiniging zijn belegd bij gedeputeerde staten en burgemeester en Wethouders van de grote gemeenten. Zij zijn verantwoording schuldig over hun handelen. Als de familie in deze casus er van overtuigd is dat de gemeente of de provincie nalatig heeft gehandeld en daardoor schade is veroorzaakt dan is het uiteindelijk aan de burgerlijke rechter om dat te beoordelen. Als systeemverantwoordelijke voor de Wet bodembescherming is het niet mogelijk om een beoordeling te maken in deze specifieke casus.
Kunt u uitleggen wat het concreet voor burgers betekent wanneer een grondwatervervuiling casu quo bodemverontreiniging de gestelde norm overschrijdt waardoor voor een woning of perceel gebruiksbeperkingen worden opgelegd en deze daardoor dus niet meer voor «normaal gebruik» geschikt is?
Vooropgesteld wordt dat het feit dat gebruiksbeperkingen zijn opgelegd niet zonder meer betekent dat «normaal gebruik» niet mogelijk is. Bijvoorbeeld het niet kunnen onttrekken van grondwater zal voor de meeste burgers niets afdoen aan het woongenot of gebruik van het perceel.
Voor burgers betekent een gebruiksbeperking het volgende: