De wens van forensisch rechercheurs om geen uniform te dragen |
|
Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat forensische rechercheurs zich verzetten tegen het dragen van een uniform?1
Het is mij bekend dat een deel van de forensisch rechercheurs zorgen heeft over het nieuwe uniform. De bezwaren van deze groep tegen het dragen van het uniform zijn niet alleen ingegeven vanuit veiligheidsaspecten, maar ook vanuit praktische aspecten. In sommige gevallen kan het dragen van een uniform het werk hinderen. In zulke omstandigheden is het dragen van het operationeel uniform niet verplicht. Wat de veiligheidsaspecten betreft is van belang dat het al voor de komst van het nieuwe uniform zo was dat niet alle politiemedewerkers in uniform op straat bewapend zijn. Leidinggevenden rusten hun medewerkers toe op hun taak en op wat te doen wanneer zij in een situatie terecht komen dat zij door burgers om raad en daad gevraagd worden. De opdracht van de korpsleiding dat politiemedewerkers in uniform hun geweldsmiddelen moeten dragen betreft alleen de medewerkers die daar, op grond van het Besluit bewapening en uitrusting, mee zijn uitgerust en die geoefend zijn in het gebruik van de desbetreffende geweldsmiddelen zoals vastgelegd in de Regeling toetsing geweldsbeheersing politie. Dit advies is overigens niet alleen gegeven om redenen van eigen veiligheid, maar juist ook zodat de politiemensen kunnen optreden indien nodig.
Kunt u zich voorstellen dat forensisch rechercheurs zich zorgen maken om hun veiligheid omdat ze geen wapen dragen en niet getraind om zich te verdedigen bij calamiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het dragen van een uniform op straat verwachtingen wekt bij mensen die forensisch rechercheurs niet kunnen waarmaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u het advies aan politiemensen die een uniform dragen het wapen zoveel mogelijk bij zich te dragen met de verplichting voor forensisch rechercheurs om een uniform te dragen terwijl zij ongewapend zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe moet het opschorten van de verplichting om een uniform te dragen worden geïnterpreteerd? Is dat de opmaat naar het laten vallen van deze verplichting?
Uitgangspunt bij het toewijzen van het nieuwe (operationele) uniform is dat de Politie nu één korps is en dat de Politie als zodanig herkenbaar wil zijn voor de burger. Om die reden is het operationele uniform het standaarduniform voor alle politieambtenaren, en dus ook voor de Forensische Opsporing en de Verkeersongevallenanalyse. De korpsleiding is over de uitvoering van het uniform, uitrusting en bewapening van de Forensische Opsporing en de Verkeersongevallenanalyse nog in gesprek met alle partijen, waaronder de medezeggenschap. Na ommekomst van dat overleg zal een definitief besluit worden genomen. Tot dat moment is het dragen van het uniform niet verplicht.
Waarom ziet u er niet definitief vanaf alle 1.200 medewerkers van de forensische recherche en de Verkeersongevallenanalyse te verplichten een uniform te dragen?
Zie antwoord vraag 5.
Het inhuren van dure ICT-specialisten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat uw ambtsvoorganger twee dagen lang externe ICT-specialisten heeft ingehuurd voor een bedrag van 50.000 euro?1
Het Ministerie van VenJ en het Shared Service Center ICT van het Ministerie van BZK hebben een ultieme inspanning geleverd om administratieve informatie over de financiële afwikkeling van de schikking met Cees H. alsnog te achterhalen. Daarvoor moest een inmiddels uitgefaseerd en vervangen systeem opnieuw worden opgebouwd en de data van tape gerestored. Een technisch zeer complex traject dat door bestaande teams is uitgevoerd. In die teams zitten merendeels interne medewerkers en ook enkele externe medewerkers.
Hoeveel externen zijn ingehuurd voor een bedrag van 50.000 euro en waarom? Als het bedrag volgens u niet klopt, kunt u dan aangeven voor welk bedrag deze externen wel zijn ingehuurd?
Er werd voor deze operatie gebruik gemaakt van medewerkers uit twee bestaande teams met interne en externe medewerkers. In totaal zijn naast 6 interne medewerkers 3 externe medewerkers betrokken. De ICT-kosten voor de externe medewerkers bedroeg € 6.902,50,-.
Waarom heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie dergelijke expertise blijkbaar niet in huis?
De ICT expertise die voor de operatie is ingezet is structureel in huis en komt uit bestaande teams. Die teams bestaan in dit geval uit interne en externe medewerkers. De reden van externe inzet heeft te maken met doelmatigheid, maar ook niet ingevulde vacatures en tijdelijke inzet voor projecten.
Voor welk bedrag worden er maandelijks externen ingehuurd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
De meest actuele door de auditdienst vastgestelde cijfers voor externe inhuur, zijn opgenomen in het departementale jaarverslag over 2013. Het Ministerie van VenJ gaf in het jaar 2013 € 205,1 miljoen uit aan externe inhuur (waarvan € 79,4 miljoen gerelateerd aan automatisering).
Hoe en op welk moment wordt afgewogen of een externe specialist dient te worden ingehuurd in plaats van een specialist in dienst te nemen of een medewerker die al in dienst is op te leiden?
In situaties waarin expertise benodigd is die binnen de eigen organisatie niet, niet in voldoende mate of niet tijdig beschikbaar is, wordt gebruik gemaakt van externe inhuur. Dit is alleen mogelijk op basis van expliciete toestemming van het bevoegd gezag.
Ook werkt de rijksoverheid aan verdere bundeling van expertise in Shared Service Organisaties op de diverse bedrijfsvoeringdomeinen, waaronder ICT. Dit maakt het mogelijk om meer kennis met eigen medewerkers binnen het rijk beschikbaar te krijgen.
De komst van een megamoskee in Gouda |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de Minister-President tijdens het RTL-verkiezingsdebat op 5 maart jl. over de komst van de inmiddels veel besproken «megamoskee» in Gouda heeft gezegd: «Als je ziet in Gouda wat het in die gemeenschap doet, dat daar een moskee van deze omvang wordt gebouwd met zoveel twijfel inderdaad over de financiering dan vind ik het ook naïef, om dat woord opnieuw maar even te gebruiken, als we dat zouden negeren.»?1
Ja.
Verwoordde de Minister-President toen het kabinetsstandpunt? Zo ja, waarom heeft het kabinet inmiddels een draai gemaakt aangezien u eerder geen bezwaren had tegen de megamoskee?
Het kabinet heeft conform de staatkundige inrichting van Nederland geen standpunt ingenomen over deze lokale kwestie. Door middel van een brief en de beantwoording van verschillende vragen van uw Kamer heb ik u over de kwestie van een nieuw te bouwen moskee in Gouda geïnformeerd. In de brief van 11 februari 2015 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 65) heb ik u laten weten dat de gemeente Gouda door forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Verder heeft de gemeente zoals gemeld in de brief en verwoord in antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) een adviesaanvraag ingediend bij het Landelijk Bureau Bibob. Dit onderzoek is momenteel nog niet afgerond. De resultaten van beide onderzoeken worden gebruikt in het lokale besluitvormingsproces.
Inmiddels heeft het moskeebestuur recent (half maart) het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen en daarbij (een deel van) de huidige moskeeën in Gouda in gebruik te houden. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft de gemeenteraad daarom voorgesteld de besluitvorming over de kredieten voor de twee andere partners, te weten de school en het kinderdagverblijf, van de agenda te halen. De gemeenteraad heeft hiermee ingestemd. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om in overleg met betrokkenen meer draagvlak te vinden voor een islamitisch centrum, samen met het kinderdagcentrum en de school, waarbij het gebedshuis zoals gemeld substantieel kleiner wordt. De drie initiatiefnemers, De Ark, El Wahda en Gemiva, hebben uitgesproken dit proces te steunen.
Kunt u bevestigen dat het college van B&W van Gouda het plan voor de oorspronkelijke moskee heeft ingetrokken en nu de alternatieven daarvoor gaat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u er kennis van genomen dat het moskeebestuur El Wahda voorstelt een kleinere moskee te bouwen en die – net als in het oorspronkelijke plan – te combineren met een school en een kinderdagverblijf en tevens op het terrein van de voormalige Prins Willem-Alexanderkazerne in Gouda komt te staan?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze nieuwe mogelijkheid, gelet op de uitspraak van de Minister-President in het RTL-debat van 5 maart jl. over de megamoskee?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels bereid de verkoop van de voormalige Prins Willem Alexander (PWA) kazerne op te schorten totdat alle feiten en onderzoeken over de financiering bekend en gedeeld zijn met de Kamer?3
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik reeds aangegeven dat opschorten niet aan de orde is. De huidige stand van zaken is hierboven geschetst; een onafhankelijke procesbegeleider gaat een nieuw proces in met buurtbewoners, met het oog op het verkrijgen van draagvlak. Dit is een onderdeel van het lokale besluitvormingsproces, net zoals het genoemde PWC-onderzoek en het nog lopende Bibob-onderzoek. In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik verder ook al aangegeven dat moslims in Gouda het recht hebben een moskee te bouwen, zolang betrokkenen zich aan de wet houden.
Indien het antwoord op de vorige vraag «nee» blijft, betekent dit dat u zich niet verzet tegen de bouw van een alternatieve moskee, zoals voorgesteld door het moskeebestuur? Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraken van de Minister-President?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdagmiddag 17 maart a.s. om 12:00 uur?
Deze vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord en naar uw Kamer gezonden.
Een geheim rapport van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over de aanbesteding van openbaar vervoer in Limburg |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «NS saboteerde aanbesteding»?1
Bent u bereid om het eindrapport van de ACM inzake de aanbesteding in Limburg over NS nog deze week naar de Kamer te sturen, zo mogelijk tegelijk met de brief waar de Kamer op 5 maart 2015 om heeft gevraagd en een antwoord op de op 6 maart ingediende schriftelijke vragen van de leden De Liefde en De Boer (beiden VVD) over de aanbesteding in Limburg en de ACM?2 Zo nee, wanneer kan de Kamer het eindrapport, de brief en het antwoord op de vragen dan tegemoet zien?
Misdaadgeld en de werkelijkheid van voordeelsontneming |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Justitie plukt voornamelijk kruimeldieven»?1 Bent u voorts bekend met de publicatie in Justitiële Verkenningen: «Belust op misdaadgeld: de werkelijkheid van voordeelsontneming»?2
Ik ben bekend met het genoemde bericht en de publicatie in Justitiële Verkenningen.
Afpakken bestaat binnen het domein van Veiligheid en Justitie uit de volgende vormen: ontnemingsmaatregelen (op grond van artikel 36 e Wetboek van Strafrecht), ontnemingsschikkingen (op grond van artikel 511c Wetboek van Strafvordering), transacties met ontnemingscomponent (op grond van artikel 74 Wetboek van Strafrecht), in EU-verband ingekomen confiscatiebesluiten en tenslotte verbeurdverklaringen. Mijn doelstellingen voor afpakken en de verantwoording van het totale afpakresultaat aan uw Kamer zien op al deze vormen tezamen. Incasso vindt plaats door zowel het Openbaar Ministerie (OM) als het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), behalve bij verbeurdverklaringen en transacties die enkel door het OM worden geïncasseerd.
De auteurs van de publicatie in Justitiële Verkenningen hebben alleen gebruik gemaakt van gegevens van door het CJIB geïncasseerde ontnemingsmaatregelen. Voor wat betreft de lopende zaken zagen die gegevens bovendien alleen op zaken vanaf € 10.000. Deze publicatie ziet zodoende slechts op een deel van het totale afpakresultaat binnen het domein van Veiligheid en Justitie.
Specifiek voor opgelegde ontnemingsmaatregelen geldt dat enerzijds het grootste aandeel van de opgelegde ontnemingsmaatregelen de zaken tot € 10.000 betreft. Dit aandeel is overigens aan het slinken en betrof in 2013 55%. Ik verwijs in dat verband naar mijn antwoord op vraag 4. Anderzijds wordt met het aandeel opgelegde ontnemingsmaatregelen vanaf € 10.000 veruit het grootste deel (ruim € 124 miljoen over de periode van 2007 tot en met 2013) van het totaal geïncasseerde crimineel vermogen afgepakt (ruim € 143 miljoen over dezelfde periode), te weten ruim 86%.
Het beeld dat voornamelijk in de kleinere zaken wordt afgepakt, vind ik gezien het voorgaande onvolledig. Bovendien vind ik veroordeelden aan wie ontnemingsmaatregelen tot € 10.000 zijn opgelegd geen kruimeldieven.
Wat is uw verklaring voor het feit dat er een grote kloof zit tussen de bedragen aan ontnomen misdaadgeld die de onderzoekers in hun publicatie noemen en de bedragen die u de afgelopen jaren heeft genoemd die gaan over «afpakken» in uw begrotingen en jaarverslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de gegevens die in de genoemde publicatie betrekking hebben op de nog lopende ontnemingszaken? Kunt u een toelichting geven op de bevinding dat rondom de 80 procent van het opgelegde ontnemingsbedrag nog moet worden geïnd, ook waar het om zeer oude zaken gaat?3
Ja. In het verleden kwam het leggen van (conservatoir) beslag met het oog op een op te leggen ontnemingsmaatregel veelal pas in de executiefase aan de orde. Doordat veroordeelden er tegen die tijd vaak al alles aan hebben gedaan om verhaal te voorkomen, door bijvoorbeeld vermogensbestanddelen aan een ander over te dragen, kan het veel inspanning kosten en lange tijd duren om achteraf tot (volledige) inning van de opgelegde maatregel te komen. Dit geldt vooral bij de hogere ontnemingsmaatregelen. Het gevolg daarvan is dat er bij het CJIB vooral uit deze oude zaken (de verjaringstermijn kan wel 16 jaar bedragen) nog een ontnemingsbedrag open staat. Om de effectiviteit van de inning te verhogen, zijn in 2011 de nodige maatregelen getroffen. Zo zijn bij wet van 31 maart 2011 de mogelijkheden tot voordeelsontneming verruimd. Als blijkt dat de verdachte vermogen bij een ander heeft ondergebracht met het kennelijke doel om toekomstig verhaal daarop te frustreren, is het sindsdien mogelijk dit vermogen bij het verhaal te betrekken. Ook is het kabinet in 2011 gestart met een intensivering in de vorm van het ketenprogramma afpakken. Het verhogen van de beslagratio is een van de belangrijkste doelstellingen van het ketenprogramma.
Het in de vraag bedoelde percentage van 78% aan nog te innen ontnemingsbedragen geeft, doordat het alleen betrekking heeft op het aantal zaken in het tijdvak 1995 t/m 2011 waarin een ontnemingsmaatregel is opgelegd boven de € 10.000, geen volledig beeld. Van het totaal opgelegde ontnemingsbedrag in het tijdvak 1995 t/m 2011 was op 31 december 2011 49% geïnd en stond er nog 51% open.
Is het waar dat meer dan de helft van de ontnemingsgevallen onder de 10.000 euro ligt, maar dat de onderzoekers slechts een beeld konden krijgen van de lopende ontnemingszaken vanaf 10.000 euro? Zijn deze gegevens over lopende zaken wel beschikbaar? Kan dit inzichtelijk worden gemaakt?
De cijfers met betrekking tot ontnemingsmaatregelen onder € 10.000 zijn ook beschikbaar. De auteurs van het artikel in Justitiële Verkenningen hebben voor de publicatie gebruik gemaakt van een databestand dat beschikbaar is gesteld voor een onderzoek naar de toepassing van lijfsdwang. Ten behoeve van dat onderzoek is voor wat betreft lopende zaken een bestand aangeleverd van zaken boven € 10.000.
Van alle tot en met 31 december 2013 ingestroomde zaken waarin een ontnemingsmaatregel is opgelegd, is in 70% van de zaken sprake van een ontnemingsmaatregel tot € 10.000. Per peildatum van 29 maart 2015 bedraagt het openstaande saldo van deze zaken € 7.065.920 en dat is bijna 15% van het totale initiële vorderingsbedrag voor deze zaken (€ 47.314.584).
Als overigens alleen naar het jaar 2013 wordt gekeken is een daling te zien naar een instroom van 55% aan ontnemingsmaatregelen tot € 10.000.
Wat is de onderbouwing van de bedragen die u noemt in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2015, namelijk 59,5 miljoen euro ontnomen in 2013 en het doel om 90,6 miljoen euro te ontnemen in 2015 oplopend tot 115,6 miljoen euro in 2018? Waar is dit op gebaseerd?4
In 2011 heeft het kabinet een bedrag oplopend tot € 20 miljoen per jaar vanaf 2013 geïnvesteerd in de strafrechtketen teneinde het afpakken van crimineel vermogen te versterken. Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 2 bestaat mijn verantwoording van het totale afpakresultaat aan uw Kamer uit meer dan alleen de geïncasseerde gelden uit ontnemingsmaatregelen. In 2011 werd ruim € 44 miljoen aan crimineel vermogen afgepakt. Ervaringen opgedaan tijdens het beleidsprogramma versterking bestrijding financieel-economische criminaliteit in de voorafgaande jaren gaven aanleiding een terugverdienratio van 1:3 te hanteren bij deze investering. Rekening houdend met de opbouw van de extra capaciteit gedurende de eerste jaren van het ketenprogramma afpakken en de doorlooptijd van zaken, is er een oplopende reeks doelstellingen tot ruim € 100 miljoen vanaf 2016 in de begroting opgenomen. Als gevolg van de investering moest over 2013 een bedrag van € 10 miljoen extra aan crimineel vermogen worden afgepakt bovenop de oorspronkelijke begrote € 49,5 miljoen. Over het jaar 2015 moet een bedrag van € 40 miljoen extra aan crimineel vermogen worden afgepakt bovenop de oorspronkelijk begrote € 50,5 miljoen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 6 en 7.
Bent u er zeker van dat de gegevensbestanden waar het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en het Openbaar Ministerie (OM) zich op baseren bij het berekenen en voorspellen van deze bedragen niet «vervuild» zijn, in die zin dat gecontroleerd is of er bijvoorbeeld geen dubbeltellingen in zitten en dat niet steeds de (niet realistische) nieuwwaarde van ontnomen goederen is gebruikt?
Gaat het bij de bedragen die u noemt (zowel de «gerealiseerde» bedragen van de afgelopen jaren als de «voorspelde» bedragen van de komende jaren) om «afpakken» of om daadwerkelijk «ontnemen»? Deelt u de observatie dat daar een niet onbelangrijk verschil in zit?
Bij de in vraag 5 genoemde bedragen betreft het enerzijds daadwerkelijk geïncasseerde bedragen waar het gaat om behaalde resultaten door de inzet van verschillende instrumenten om crimineel vermogen af te pakken. Anderzijds betreft het te incasseren bedragen waar het gaat om doelstellingen voor de komende jaren. Deze bedragen zijn dus niet gebaseerd op een waardering van in beslag genomen voorwerpen. In beslag genomen voorwerpen worden op enig moment verkocht en de opbrengst daarvan wordt gebruikt voor de inning. In de door het CJIB en het OM ontvangen gelden zitten geen dubbeltellingen; een euro komt één keer binnen. De doelstellingen voor de komende jaren zijn gebaseerd op een nulmeting in 2011 en de terugverdienratio (1:3) op basis van de investering van € 20 miljoen in de strafrechtketen teneinde het afpakken te versterken.
Bent u bereid om, terugkijkend op de gerealiseerde ontnemingsbedragen van de afgelopen tien jaar, de volgende uitsplitsingen aan de Kamer te sturen:
Hieronder treft u drie categorieën gegevens aan.
Ten eerste beschik ik over de volgende gegevens over aantallen parketnummers gerelateerd aan opgelegde ontnemingsmaatregelen, ontnemingsschikkingen, in EU-verband ingekomen confiscatiebesluiten, transacties met ontnemingscomponent en verbeurdverklaringen (ad subvragen 1, 2 en 3).
In het algemeen kan worden gesteld: 1 zaak = 1 veroordeelde = 1 parketnummer. In een strafrechtelijk onderzoek kunnen meerdere daders voorkomen. Veroordeelden kunnen ook in meerdere zaken (ontnemingsmaatregelen, schikkingen enz.) veroordeeld worden verspreid over meerdere jaren. Verder kunnen inningen in 1 zaak gedurende meerdere jaren plaatsvinden, bijvoorbeeld als een betalingsregeling is getroffen. Het rapporteren van aantallen parketnummers per jaar levert tegen die achtergrond (kans op) dubbeltellingen op, wat alleen door arbeidsintensief (handmatig) onderzoek per dossier voorkomen zou kunnen worden. Een dergelijke rapportage vindt om die reden niet plaats. Wel zijn de volgende geaggregeerde gegevens leverbaar:
Over transacties met een ontnemingscomponent kan het OM geautomatiseerd geen (volledige) gegevens genereren. Een dergelijke rapportage zou arbeidsintensief (handmatig) dossieronderzoek vergen en vindt om die reden niet plaats.
Ten tweede beschik ik over de volgende gegevens over doorlooptijden van de tenuitvoerlegging van opgelegde ontnemingsmaatregelen, ontnemingsschikkingen, in EU-verband ingekomen confiscatiebesluiten, transacties met ontnemingscomponent en verbeurdverklaringen (ad subvraag 4). Hierbij geldt dat gemiddelden of medianen gezien de grote diversiteit aan zaken een beperkte zeggingskracht kunnen hebben.
In de periode 2004 tot en met 2013 zijn in totaal 14.215 ontnemingsmaatregelen ingestroomd bij het CJIB. Per peildatum 29 maart 2015 zijn hiervan 9.279 dossiers (65%) gesloten. Van deze 9.279 gesloten ontnemingsmaatregelen is de gemiddelde doorlooptijd van de tenuitvoerlegging 681 dagen en de mediaan is 356 dagen doorlooptijd.
In de periode 2007 tot en met 2013 zijn in totaal 163 ontnemingsschikkingen ingestroomd bij het CJIB. Per peildatum 29 maart 2015 zijn hiervan dossiers 149 (91,4%) gesloten. Van deze 149 gesloten schikkingen is de gemiddelde doorlooptijd van de tenuitvoerlegging 162 dagen en de mediaan is 38 dagen doorlooptijd.
In de periode 2012 tot en met 2013 zijn in totaal 9 EU-confiscatiebeslissingen ingestroomd bij het CJIB. Per peildatum 29 maart 2015 zijn hiervan 4 dossiers (44,4%) gesloten. Van deze 4 gesloten confiscatiebeslissingen is de gemiddelde doorlooptijd van de tenuitvoerlegging 218 dagen en de mediaan is 202 dagen doorlooptijd.
Voor wat betreft transacties met een ontnemingscomponent verwijs ik naar hetgeen hierover onder «ten eerste» staat.
Mede vanwege het feit dat de registratie van verbeurdverklaarde gelden tot 2008 per arrondissement plaatsvond, en 2008 een overgangsjaar betrof, kan het OM alleen op basis van meer recente gegevens de gemiddelde doorlooptijd van de tenuitvoerlegging bepalen. Deze betreft bij benadering gemiddeld 266 dagen na eindvonnis, berekend over de jaren 2012 tot en met 2014. Het OM beschikt op dit moment niet over een bepaling van de mediaan.
Ten derde beschik ik over de volgende gegevens over geïnde bedragen gerelateerd aan opgelegde ontnemingsmaatregelen, ontnemingsschikkingen, in EU-verband ingekomen confiscatiebesluiten, transacties met ontnemingscomponent en verbeurdverklaringen (ad subvragen 2, 3 en 5). Daarbij geldt dat het CJIB en het OM geautomatiseerd geen gegevens kunnen genereren over het soort vermogensbestanddeel dat is uitgewonnen. Een dergelijke rapportage zou arbeidsintensief (handmatig) dossieronderzoek vergen en vindt om die reden niet plaats. Verder geldt ook hier dat gemiddelden gezien de grote diversiteit aan zaken een beperkte zeggingskracht kunnen hebben.
In 2006 heeft een conversie van het automatiseringssysteem van het CJIB plaatsgevonden. Hierdoor hebben alle afdoeningen van 2006 en daarvoor een datum grootboek in 2006 gekregen. Rapporteren per jaar kan zodoende vanaf 2007. De volgende gegevens zien op de periode van 2007 tot en met 2013.
Geïncasseerd bedrag
2007
A
€ 2.901.391
B
€ 5.935.928
C
€ 4.022.505
D
€ 7.063.491
2008
A
€ 3.080.304
B
€ 5.427.296
C
€ 5.311.751
D
€ 6.684.031
2009
A
€ 3.025.626
B
€ 6.064.962
C
€ 5.679.006
D
€ 3.686.851
2010
A
€ 2.698.195
B
€ 6.297.181
C
€ 5.112.360
D
€ 4.331.873
2011
A
€ 2.676.884
B
€ 6.301.205
C
€ 7.459.276
D
€ 4.185.044
2012
A
€ 2.332.768
B
€ 6.721.767
C
€ 6.657.552
D
€ 3.933.325
2013
A
€ 2.262.008
B
€ 6.289.924
C
€ 4.737.601
D
€ 12.539.120
Code Categorie
Omschrijving Categorie
A
van € 0 tot € 10.000
B
van € 10.000 tot € 100.000
C
van € 100.000 tot € 1.000.000
D
vanaf € 1.000.000
Totaal: € 143.419.222 geïnd in de jaren 2007 t/m 2013 in verband met ontnemingsmaatregelen. Daarbij gaat het om de volgende gemiddelden in euro’s:
2007
2008
2009
Geïncasseerd bedrag
19.923.314
20.503.382
18.456.444
Aantal zaken
2.869
3.101
3.228
Gem. bedrag per zaak
2010
2011
2012
2013
Geïncasseerd bedrag
18.439.609
20.622.408
19.645.411
25.828.653
Aantal zaken
3.333
3.403
3.528
3.655
Gem. bedrag per zaak
Het CJIB beschikt op dit moment niet over een bepaling van de medianen.
Jaar
Geïncasseerd bedrag
2007
€ 280.500
2008
€ 180
2009
€ 498.985
2010
€ 1.128.663
2011
€ 1.385.557
2012
€ 4.872.944
2013
€ 37.913.071
Totaal: € 46.079.899 geïnd in verband met ontnemingsschikkingen in de jaren in de jaren 2007 tot en met 2013. Daarbij gaat het om de volgende gemiddelden in euro’s:
Jaar
Bedrag afgedaan
Aantal zaken
Gem. afd. per zaak
2007
280.500
6
46.750
2008
180
1
180
2009
498.985
17
29.352
2010
1.128.663
25
45.147
2011
1.385.557
26
53.291
2012
4.872.944
50
97.459
2013
37.913.071
64
592.392
Het CJIB beschikt op dit moment niet over een bepaling van de medianen.
Ik verwijs naar hetgeen hierover onder «ten eerste» staat.
Jaar
Geïncasseerd bedrag
2012
€ 178.323,64
2013
€ 170.920,03
Totaal: € 349.244 geïnd in verband met ingekomen EU-confiscatiebesluiten in de jaren 2012 en 2013. Hierbij maak ik de kanttekening dat het inherent is aan het innen op grond van EU-confiscatiebeslissingen dat een deel van het geïnde bedrag kan worden doorgestort naar het land dat het confiscatiebesluit heeft genomen. Verder gaat het hierbij om de volgende gemiddelden in euro’s:
Bedrag afgedaan
Aantal zaken
Gem. afd. per zaak
178.324
6
29.721
170.920
5
34.184
Het CJIB beschikt op dit moment niet over een bepaling van de medianen.
De in verband met verbeurdverklaringen geïncasseerde bedragen in euro’s over de periode 2008–2014 luiden als volgt, waarbij zoals hiervoor genoemd geldt dat 2008 een overgangsjaar betrof wat tot gevolg heeft dat het cijfer voor dat jaar mogelijk niet volledig is.
2008
7.692.038
2009
11.711.568
2010
21.539.826
2011
15.687.122
2012
20.568.207
2013
26.959.944
2014
40.693.000
Totaal: € 144.851.705 geïnd in verband met verbeurdverklaringen in de jaren 2008- tot en met 2014. Daarbij gaat het om de volgende gemiddelden in euro’s:
Boekjaar
Gemiddelde totaal
2008
7.141
2009
6.837
2010
13.861
2011
10.699
2012
14.012
2013
16.672
2014
32.016
Het OM beschikt op dit moment niet over een bepaling van de medianen. Wel heeft het OM het onderstaande beeld geschetst van categorieën van verbeurdverklaringen en daarbinnen het geïncasseerde bedrag per zaak als percentage van het totaal op basis van verbeurdverklaringen geïncasseerde bedrag. Hieruit valt af te leiden dat het zwaartepunt van de inning ligt in de zaken tussen € 100.000 en € 1.000.000.
0 – 1.000:
1%
1.000- 10.000:
4%
10.000 – 100.000:
16%
100.000 – 1.000.000:
45%
> 1.000.000:
34%
In hoeverre is uw belofte inmiddels praktijk dat het afpakken van crimineel vermogen standaard wordt ingebouwd bij iedere strafzaak met financieel gewin? Kan dit uitgebreid worden toegelicht met kwantitatieve gegevens?5
In de Aanwijzing afpakken van het OM is het volgende uitgangspunt geformuleerd: «Om wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen ontnemen of verbeurd te doen verklaren en/of witwassen strafrechtelijk te kunnen vervolgen, dient in elk opsporingsonderzoek waarin sprake is van een «opbrengst», maar in elk geval in opsporingsonderzoeken naar ondermijnende en georganiseerde criminaliteit zoals milieucriminaliteit, fraude, drugshandel, mensenhandel, mensensmokkel of wapenhandel, onderzoek te worden verricht naar de geldstromen die gepaard gaan met die misdrijven.»
Ter uitvoering van deze aanwijzing is enkele jaren geleden het ketenprogramma afpakken gestart, dat onder andere voorzag in uitbreiding van de opsporing- en vervolgingscapaciteit. Het programma beoogt te bewerkstelligen dat in iedere strafzaak met financieel gewin wordt afgepakt. Ik stuur daarop door middel van oplopende doelstellingen voor het af te pakken vermogen. Het in verband met afpakken geïncasseerde vermogen neemt ook feitelijk toe. In de registratiesystemen kan niet worden nagegaan of in alle hiervoor omschreven strafrechtelijke onderzoeken sinds de start van het ketenprogramma daadwerkelijk onderzoek is verricht naar de geldstromen en waar mogelijk is afgepakt.
Wat wordt bedoeld met de zinsnede: «De impuls die het afpakken heeft gekregen met investeringen in de strafrechtketen – oplopend tot € 20 miljoen euro in 2018 –» concreet als het gaat om toename van capaciteit en expertise bij de politie, het OM en het CJIB?6
Deze investering in de strafrechtketen heeft geleid tot een versterking van capaciteit en expertise ten behoeve van het afpakken van crimineel vermogen in de vorm van (waar nodig afgerond): 55 fte bij de Bijzondere Opsporingsdiensten, 10 fte bij de Koninklijke Marechaussee, 60 fte bij de nationale politie, 66 fte bij het OM en 5 fte bij het CJIB.
Het uitblijven van het openbaar maken van het calamiteitenrapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de casus Tuitjenhorn |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u zich voorstellen dat huisartsen grote behoefte hebben aan duidelijkheid over de uitvoeringspraktijk van euthanasie naar aanleiding van wat er gebeurd is in de casus Tuitjenhorn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft naar aanleiding van de casus Tuitjenhorn op verschillende manieren aan huisartsen laten weten dat deze casus geen gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk van euthanasie. De IGZ heeft huisartsen dan ook laten weten dat zij niets hoeven te vrezen wanneer zij zich aan de wetgeving en richtlijnen voor verantwoorde zorg rondom het levenseinde houden. En, evenmin als zij gefundeerd en op een acceptabele wijze afwijken van deze richtlijnen. Los van het feit dat er (vanuit de IGZ) al veel informatie gegeven is, kan ik mij voorstellen dat huisartsen ook met interesse hebben uitgekeken naar het rapport van de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn. Het rapport wordt op 31 maart 2015 door de commissie uitgebracht.
Kunt u zich voorts voorstellen dat, vooruitlopend op het uitgestelde rapport van de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn, het gereed zijnde calamiteitenrapport van de IGZ alvast kan bijdragen aan het verkrijgen van die duidelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Evaluatiecommissie Tuitjenhorn biedt haar rapport op 31 maart 2015 aan de Minister van Veiligheid en Justitie en mij aan. Conform het eerder aan uw Kamer gemelde voornemen, zullen de Minister van Veiligheid en Justitie en ik het calamiteitenrapport van de IGZ, gezamenlijk met het rapport van de commissie, aan uw Kamer toezenden. Aangezien het calamiteitenrapport ook gegevens over derden bevat, is – mede met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer – een aantal passages weggelakt.
De Minister van Veiligheid en Justitie en ik hebben uw Kamer eerder per brief2 laten weten wat de reden is dat we eerder niet zijn overgegaan tot verstrekking dan wel openbaarmaking van het rapport. De reden is namelijk dat het gebruikelijk is, dat zolang een zaak voorwerp is van onafhankelijk onderzoek, niet tussentijds stukken die relevant zijn voor dit onderzoek naar buiten worden gebracht. Openbaarmaking in dit stadium zou het onderzoek van de evaluatiecommissie belemmerd kunnen hebben. Tevens had het kunnen leiden tot conclusies die pas kunnen worden getrokken nadat het bredere onderzoek van de evaluatiecommissie heeft plaatsgevonden. Wij beschouwden het in het belang van het publieke debat dat dit debat gevoerd kan worden met een zo volledig mogelijk beeld van hetgeen zich heeft voorgedaan in deze zaak. Om de commissie ten volle in de gelegenheid te stellen haar werk te doen, achtten wij het van belang het IGZ-calamiteitenrapport niet voor de afronding van de evaluatiecommissie Tuitjenhorn aan u toe te zenden dan wel openbaar te maken.
Naast het bovengenoemde zijn er geen andere redenen geweest het calamiteitenrapport niet eerder aan uw Kamer toe te zenden.
Waarom blijft u van mening dat het gereed zijnde calamiteitenrapport van de IGZ niet openbaar gemaakt hoeft te worden?1
Zie antwoord vraag 2.
Op welke punten denkt u dat de Kamer niet in staat is het calamiteitenrapport van de IGZ op de juiste wijze te duiden en te beoordelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het een gebruikelijke gang van zaken dat, alleen indien stukken niet relevant zijn, deze openbaar gemaakt worden of met de Kamer worden gedeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Stuurt u aan op het niet of maar gedeeltelijk openbaar maken van het calamiteitenonderzoek van de IGZ? Zo ja, op welke wijze dient dit de waarheidsvinding en het proces van openbaarheid over wat er precies gebeurd is in de zomer van 2013? Zo neen, garandeert u dat het calamiteitenrapport van de IGZ integraal openbaar gemaakt wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikt de commissie over het calamiteitenrapport van de IGZ? Zo nee, waarom niet? Is het rapport niet relevant voor de commissie? Zo ja, hoe kan publicatie de commissie dan nog beïnvloeden?
Ja, zoals de Minister van Veiligheid en Justitie en ik uw Kamer bij brief van 8 september 20143 hebben laten weten, heeft de commissie de beschikking gekregen over het calamiteitenrapport van de IGZ. Zie verder ons antwoord op de vragen 2 t/m 6.
Op welke punten is het calamiteitenrapport van de IGZ relevant voor het onderzoek dat de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn doet? Baseert de Evaluatiecommissie zich op de conclusies van het calamiteitenonderzoek of doet zij ook nog eigenstandig onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Evaluatiecommissie Tuitjenhorn heeft mij laten weten dat zij het calamiteitenrapport van de IGZ gebruikt heeft als één van de bronnen voor het vaststellen van de handelwijze van de IGZ en de andere betrokkenen organisaties. De commissie heeft eigenstandig onderzoek gedaan door het analyseren van documenten en het voeren van gesprekken.
Zal het concept- en/of eindrapport van de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn worden voorgelegd aan de IGZ? Zo ja, waarom?
Ja. Conform het onderzoeksprotocol van de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn (dat zij conform het instellingsbesluit van de commissie zelf heeft opgesteld), heeft de commissie haar concept-rapport aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd met het verzoek feitelijke onjuistheden aan de commissie te melden. Aangezien de IGZ onderdeel uitmaakt van het Ministerie van VWS, is het concept-rapport ook aan de IGZ voorgelegd met het verzoek om na te gaan of er feitelijke onjuistheden in stonden.
Acht u het mogelijk dat de IGZ haar calamiteitenrapport aanpast na inzage of kennisneming van het rapport van de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn? Zo neen, garandeert u dat dit niet gebeurt? Zo ja, wat vindt u daarvan en bent u bereid deze aanpassingen openbaar te maken?
Nee. De IGZ heeft haar definitieve calamiteitenrapport op 6 juni 2014 vastgesteld. Daarna heeft geen aanpassing meer plaatsgevonden en dat zal uiteraard ook niet gebeuren.
Wat is precies de reden dat de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn extra gesprekken diende te voeren, en zodoende de aanvankelijke datum van 31 januari jl. niet haalde? Was het aantal gesprekken vooraf niet te voorzien, is het aantal gesprekken uitgebreid of is de capaciteit van de commissie onvoldoende gebleken?
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer bij brief van 23 januari 20154 mede namens mij heeft laten weten, heeft de commissie aanzienlijk meer gesprekken met betrokkenen gevoerd dan aanvankelijk gedacht. Het aantal gesprekken is gedurende het onderzoek dus uitgebreid.
Hoe staat het overigens met de voortgang van de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn? Ligt deze op koers om het rapport voor 31 maart 2015 uit te brengen? Zo ja, heeft u al een precieze datum? Zo nee, waarom is er dan wederom vertraging opgelopen?2
Het evaluatierapport wordt op 31 maart 2015 uitgebracht en op dezelfde dag aan uw Kamer aangeboden.
Het winnen van de aanbesteding in Limburg door Abellio |
|
Aukje de Vries (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid om de vragen van 3 maart jl. over de aanbesteding van de openbaarvervoersconcessie in Limburg (naar aanleiding van het artikel «marktwerking wordt vies woord») tegelijk met de hierna gestelde vragen te beantwoorden?
U heeft de antwoorden op de Kamervragen van 20 februari op 18 maart van mij ontvangen. In de bijlage treft u die antwoorden nogmaals aan.
Waarom heeft de NS met een speciaal daarvoor opgerichte Abellio Limburg B.V. ingeschreven op de openbaarvervoersconcessie in Limburg? Heeft de aandeelhouder toestemming gegeven voor het oprichten van deze nieuwe BV door de NS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarbij de afweging geweest?
Het oprichten van Abellio Limburg BV vloeit mede voort uit de eisen zoals gesteld door de aanbestedende overheid, de provincie Limburg. Tevens is het gebruikelijk om bij regionale concessies een separaat bedrijf op te richten, dat in grote mate van zelfstandigheid haar besluiten kan nemen met een focus op de lokale reiziger. De aandeelhouder heeft ingestemd met het investeringsvoorstel. Het meedingen van Abellio is in lijn met het kabinetstandpunt zoals verwoord in de Lange Termijn Spooragenda deel 2 waarin is aangegeven dat NS mag meedingen als er sprake is van samenloop met het hoofdrailnet (Hierna: «HRN»).
Waarom kan niet bevestigd of ontkend worden dat het voor Abellio Limburg B.V., als dochter van NV NS, mogelijk is om een goedkopere bieding te doen, want het gaat hier toch om een aanbesteding waarbij een 100% staatsbedrijf meedingt in een markt met commerciële partijen?
De andere, door vragenstellers genoemde «commerciële» partijen, die meededen in het biedingsproces voor de concessie Limburg waren Arriva NL en Veolia Transport NL. Beide partijen verschillen qua eigendomsstructuur niet van Abellio, want die zijn eveneens dochter van een staatsdeelneming. Arriva NL is een dochter van Deutsche Bahn, dat een 100% staatsdeelneming is. Veolia Transport NL is een dochter van Transdev, dat voor meer dan 60% in handen is van de Franse overheid. Abellio Limburg B.V. bevond zich dus niet in een bevoorrechte positie als zijnde de dochter van een 100% staatsbedrijf.
Uit navraag bij NS blijkt dat de NS Groep voor Abellio Limburg B.V. financieringsarrangementen en garanties heeft afgegeven waarvoor Abellio Limburg een marktconforme vergoeding betaalt.
Hoe kijkt u, in het licht van transparantie, aan tegen een 100% staatsbedrijf dat meedingt in een markt met commerciële partijen, zeker ook gelet op het aanbestedingstraject van het Fyra-debacle?
Zie antwoord op vraag 3. Ik wacht overigens de uitkomsten van de Parlementaire Enquête Fyra af.
In hoeverre is er bij de aanbesteding in Limburg door de NS sprake van financieel waardebehoud met behulp van een normrendement en het streven naar gezonde vermogensverhoudingen?
Op 18 maart 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het normrendement van de aandeelhouder voor NS in relatie tot de bieding in Limburg door NS-dochter Abellio. Om de financiële waarde die NS vertegenwoordigt ook voor de toekomst te behouden, moet NS in staat zijn om structureel voldoende rendement te realiseren. Voor waardebehoud en om toekomstige investeringen mogelijk te maken, dient NS minimaal de vermogenskosten van vreemd vermogen en eigen vermogen terug te verdienen. NS vermeldt in haar jaarverslag van 2014 dat het normrendement op eigen vermogen 7% is.
De investeringscriteria voor Abellio worden door de directie van NS vastgesteld. Hierbij geldt het criterium dat het vereiste rendement voor de totaliteit van investeringsvoorstellen van de NS en haar dochters voldoende is om de vermogenskosten terug te verdienen. Bij de bepaling van de vermogenskosten wordt rekening gehouden met het vereiste normrendement op eigen vermogen van 7% voor de NS groep als geheel. Alle biedingen van NS en dochters worden aan de bovengenoemde investeringscriteria getoetst, dus ook de bieding door Abellio in Limburg.
Is de investering door de NS via Abellio Limburg B.V. besproken met de aandeelhouder? Zo ja, wat is de afweging van de aandeelhouder geweest om in te stemmen met deze investering? Zo nee, waarom is deze investering niet besproken? Wat zijn de kosten en baten van deze investering? In hoeverre is er een lager rendement afgesproken dan het gehanteerde normrendement?
De bieding is in het najaar van 2014 met de aandeelhouder besproken. De Staatssecretaris van IenM en Minister van Financiën hebben eerder al met NS afgesproken dat de onderneming mag meedoen bij aanbestedingen waar sprake is van samenloop met het hoofdrailnet. Bij de aanbesteding van Limburg is sprake van samenloop.
De concessie Limburg past binnen de strategie van NS. De concessie Limburg heeft bovendien als voordeel dat NS door mee te doen ervaring opdoet met openbare aanbestedingen van gecombineerde bus- en treinconcessies. Dat kan relevant zijn wanneer NS in de toekomst vaker in een concurrerende markt concessies moet verwerven.
Voor biedingen door Abellio wordt een vermogenskostenvoet op geïnvesteerd vermogen gesteld, waarbij als uitgangspunt het normrendement van de aandeelhouder voor de NS-groep geldt. De bieding voldeed aan de investeringscriteria.
Is er sprake van een kruissubsidiering van deze activiteit van Abellio door andere activiteiten van het moederconcern NS, want in de antwoorden op dezelfde eerder gestelde vraag wordt alleen verwezen naar andere concessies en niet naar de onderhavige concessie?
Het onderzoek naar vermeende kruissubsidiëring bij NS door Deloitte vond inderdaad voor de zomer van 2014 plaats, voordat NS-dochter Abellio haar bieding op concessie Limburg deed in najaar 2014. Uit de conclusies van het onderzoek van Deloitte blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is geweest van kruissubsidiëring bij eerdere biedingen van Abellio. Uit navraag bij NS blijkt dat de NS Groep ook voor Abellio Limburg B.V. financieringsarrangementen en garanties heeft afgegeven waarvoor Abellio Limburg een marktconforme vergoeding betaalt. Overigens ben ik niet voornemens om, zonder concrete aanwijzingen, bij elke bieding van NS Groep en diens dochters een dergelijk omvangrijk onderzoek (zoals door Deloitte) te laten uitvoeren.
Waarom is niet bekend of de NS financieringsarrangementen, garanties en dergelijke heeft gesteld voor Abellio Limburg B.V., zoals gemeld in de antwoorden op de eerdere vragen? Bij wie zijn eventuele garanties van de NS wel bekend, want eerder heeft de aandeelhouder wel open gecommuniceerd over garanties van de NS aan dochterondernemingen richting de Tweede Kamer? Nogmaals, welke financieringsarrangementen, garanties en dergelijk zijn er vanuit het moederconcern NS met Abellio Limburg B.V.?
Zie antwoord 3.
In hoeverre draagt Abellio Limburg B.V. bij aan de rendementseis van NV Nederlandse Spoorwegen? Kan er een overzicht gegeven worden van het rendement van de verschillende bedrijfsonderdelen, dochterondernemingen en deelnames van NV Nederlandse Spoorwegen?
Zie antwoord op vraag 5. NS Groep rapporteert in haar externe jaarverslag op concernniveau en niet over de winst- en verliesrekeningen van afzonderlijke bedrijfsonderdelen. Inzicht geven in het rendement per bedrijfsonderdeel, dochteronderneming en deelnemingen kan leiden tot een verslechtering van de concurrentie- en onderhandelingspositie van de NS.
Wat is het verschil in de arbeidsvoorwaarden tussen de NS en Abellio? Klopt het dat personeel van Abellio niet onder een cao valt waardoor deze component in de aanbesteding voordeliger uitpakt voor Abellio ten opzichte van de NS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment rijdt Veolia de concessie in Limburg en hanteert hierbij de OV-cao. Dit is een cao die geldt voor rijdend personeel en dekt zowel de bus- als de treinactiviteiten. Abellio is bij de aanbesteding ook uitgegaan van de OV-cao, omdat het personeel voor de concessie in Limburg hoofdzakelijk rijdend personeel betreft. Hiermee wordt een marktconforme cao geboden, wat aansluit bij de arbeidsvoorwaarden die de concurrentie ook biedt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende Algemeen overleg Staatsdeelnemingen?
Ja.
Passend onderwijs voor leerlingen met diabetes |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is er terechtgekomen van de belofte dat er begin 2015 over het onderwijs aan leerlingen met diabetes een factsheet aan ouders en onderwijspersoneel beschikbaar zou worden gesteld, het protocol medische handelingen op school voor het primair en voortgezet onderwijs zou worden verbeterd en er goede voorbeelden beschikbaar gesteld zouden worden?1 2
De factsheet diabeteszorg in het basisonderwijs wordt binnenkort digitaal beschikbaar gesteld. Verder zijn sectororganisaties, vakbonden en diabetesorganisaties op dit moment nog bezig met de verbetering van het protocol medische handelingen in het onderwijs. Ook zijn er vanuit het veld en de diabetesorganisaties verschillende voorbeelden aangereikt rondom de invulling van diabeteszorg in het onderwijs: aan deze voorbeelden wordt op www.passendonderwijs.nl aandacht besteed. In de zesde voortgangsrapportage passend onderwijs (Kamerstuk: 31 497, nr. 141) is aangegeven dat er in de volgende voortgangsrapportage wordt ingegaan op de resultaten van de juridische verkenning en de praktische uitwerking ten aanzien van diabeteszorg in het basisonderwijs. Deze voortgangsrapportage zal voor het zomerreces aan de Kamer worden gezonden.
Kunt u toelichten waar de beloofde factsheet over onderwijs aan leerlingen met diabetes te vinden is en op welke wijze deze factsheet aan ouders en onderwijspersoneel beschikbaar is gesteld?
De factsheet is opgesteld door OCW en VWS. Op dit moment wordt deze besproken met alle betrokkenen in het veld. Daarna wordt de definitieve versie gepubliceerd op www.passendonderwijs.nl. Verder is er een brochure beschikbaar gesteld die ouders informatie geeft over de mogelijkheden voor (medische) zorg in het onderwijs: http://www.passendonderwijs.nl./brochures/medische-zorg-voor-kinderen-het-onderwijs/.
Kunt u toelichten welke verbeteringen er zijn aangebracht in het protocol medische handelingen op school?
De vakbonden, sectororganisaties en diabetesorganisaties zijn gestart met de herziening van het protocol. Zodra deze herziening is afgerond, wordt het veld hierover geïnformeerd en wordt de nieuwe versie van het protocol op www.passendonderwijs.nl gepubliceerd.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het juridisch borgen van de eventuele verplichting voor een voorziening voor medisch handelen op elke school?
In de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs, die uw Kamer voor het zomerreces ontvangt, wordt nader ingegaan op de resultaten van de juridische verkenning.
De aanvraag van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)tot omzetting van een opvanglocatie naar een asielzoekerscentrum (AZC) met een capaciteit voor 800 tot 1000 personen in het Drentse gehucht Oranje |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het college van B&W van de gemeente Midden-Drenthe al juridisch bindende afspraken heeft gemaakt met het COA over de uitbreiding van de capaciteit van de opvanglocatie in het dorpje Oranje naar 800 tot 1.000 opvangplekken, waarbij de gemeenteraad als volksvertegenwoordigend orgaan geen mogelijkheid heeft gekregen om hierover mede te besluiten, terwijl hiervoor een afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is?
Bovenstaande vragen hebben betrekking op het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe. Meer in het bijzonder wordt gevraagd naar een beoordeling van de wijze waarop dit college een invulling heeft gegeven aan dit college toekomende bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Het zal uw Kamer duidelijk zijn dat het mij, gelet op de in ons land geldende bevoegdheidsverdeling tussen de bestuurslagen, niet past een dergelijke beoordeling te geven. Uw vragen kan ik daarom inhoudelijk niet beantwoorden.
Zo ja, had bij een dergelijke ingrijpende en politiek gevoelige afwijking van het bestemmingsplan dan geen verklaring van geen bedenkingen moeten worden gevraagd aan de gemeenteraad voor het afgeven van de omgevingsvergunning?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het college van B&W van de gemeente Midden-Drenthe heeft toegezegd dat de insteek bij de onderhandelingen met het COA «een aantal asielzoekers dat past bij Oranje» zou zijn, terwijl men zich nu kennelijk al heeft gecommitteerd aan 800 tot 1.000 opvangplekken in een dorpje met slechts 150 inwoners? Indien u dit niet weet, kunt u dit dan navragen bij het gemeentebestuur van Midden-Drenthe?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u de gang van zaken in Oranje wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u dan bereid in overleg met de bewoners, de gemeenteraad, het college van B&W en het COA op zoek te gaan naar een gedragen oplossing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Uitspraken van de Eurocommissaris voor Betere Regelgeving over de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de Eurocommissaris voor Betere Regelgeving, Interinstitutionele Betrekkingen, Rechtsstatelijkheid en het Handvest van de grondrechten op maandag 9 maart 2015 inzake de implementatie van het Europese natuurbeleid in de lidstaat Nederland naar aanleiding van vragen van Europarlementariër Schreijer-Pierik over de fitness check van de Europese natuurwetgeving tijdens de vergadering van de commissie Milieubeheer, Volksgezondheid en Voedselveiligheid in het Europees parlement?1 2
Ja.
Deelt u de opvatting van de Eurocommissaris dat in Nederland veel van de problemen rondom het Europees natuurbeleid ontstaan zijn door de wijze van implementatie en uitvoering door de lidstaat zelf?
Ik verwijs naar mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 8 april 2015 waaruit blijkt dat de Nederlandse implementatiewijze in belangrijke mate wordt bepaald door de eisen die de Vogel- en Habitatrichtlijn stellen, zoals uitgelegd door het Europese Hof van Justitie en de Europese Commissie.
Tegelijk constateer ik dat ook in de nationale wetgeving zaken verbeterd kunnen worden. Ik verwijs naar het bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel natuurbescherming.3
Deelt u de verwondering van de Eurocommissaris over de verschillen in implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn en Europees natuurbeleid tussen de lidstaten en het feit dat deze implementatieverschillen in sommige lidstaten tot veel meer problemen leiden dan in de andere lidstaten?
De situatie in de lidstaten verschilt, wat ook tot verschillen kan leiden in de mate waarin lidstaten problemen ondervinden van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Zoals ik in mijn hiervoor aangehaalde brief heb aangegeven, zijn de resterende natuurgebieden in Nederland sterk versnipperd en verkeren veel Natura 2000-waarden niet in een gunstige staat van instandhouding. Het is een uitdaging om een gunstige staat van instandhouding te realiseren.
Gaat u de knelpunten en genoemde problemen omtrent de uitvoering van Europees natuurbeleid die ontstaan zijn in ons land proactief met de verschillende provincies inventariseren ten behoeve van de fitness check?
Ja.
Heeft Nederland bij de maatregelen ter implementatie van Richtlijn 92/43/EEG volgens u voldoende rekening gehouden met de vereisten op economisch en sociaal gebied?
Ja, de afweging vindt plaats in het kader van de ontwikkeling van het beheerplan voor het aangewezen Natura 2000 gebied. In het beheerplan wordt vastgelegd waar, wanneer en op welke wijze de doelen kunnen worden gerealiseerd. In het beheerplan wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen dienen te worden getroffen en op welke wijze. Bij deze maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede met regionale en lokale bijzonderheden. Dit is ook als zodanig in de Natuurbeschermingswet 1998 vastgelegd.
Zo ja, op welk wijze werd en wordt in Nederland bij de implementatie en de op grond van Richtlijn 92/43/EEG genomen maatregelen exact rekening gehouden met voornoemde vereisten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bovengenoemde problemen en knelpunten, na erkenning van de ontstane problemen door de Eurocommissaris, te verhelpen door maatwerk en bent u, indien als oplossing vereist, te werken aan wetswijzigingen in Nederland?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Programma Aanpak Stikstof?
Verzending van de antwoorden heeft helaas niet plaats kunnen vinden vóór het Algemeen Overleg PAS.
Het bericht dat Turkije wél meewerkt aan het onderzoek naar Joris Demmink |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Turkije werkt wél mee aan onderzoek Demmink»?1 Hoe duidt u het standpunt van de Turkse ambassade dat Turkije wel degelijk meewerkt aan het onderzoek?
Ja.
Op welke specifieke punten zou Turkije volgens het Openbaar Ministerie (OM) niet meewerken?
Nederland heeft aan Turkije rechtshulpverzoeken gedaan. Deze strekken er onder meer toe om getuigen te horen. Het overleg met de Turkse autoriteiten over uitvoering van deze rechtshulpverzoeken is nog gaande. Dit is door de Turkse Ambassade bevestigd in het door de vraagsteller aangehaalde citaat.
Kunt u aangeven hoe het standpunt van de Turkse ambassade zich verhoudt tot de verklaring van het Nederlandse OM, dat onlangs stelde dat Turkije niet meewerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de tegenstrijdige berichten over de bereidwilligheid van Turkije om mee te werken aan het Demmink-onderzoek een nieuw mistgordijn optrekken rondom deze kwestie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bereid om duidelijkheid te verschaffen over de mate van geboden medewerking van Turkije?
Zoals uit mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4 volgt, deel ik de mening niet dat sprake is van tegenstrijdige berichten.
Kunt u tevens de Kamer per ommegaande informeren over de termijn waarop de ingediende schriftelijke rechtshulpverzoeken ingewilligd kunnen worden?
Zo lang het onderzoek loopt en internationale afstemming plaatsvindt, bestaat de kans dat mededelingen daarover dit proces verstoren en schade toebrengen. Ik acht mij derhalve niet vrij om mededelingen te doen over de uitvoering van rechtshulpverzoeken.
De buitenwerkingstelling van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, waarin de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens buiten werking wordt gesteld, onmiddellijk ten uitvoer te leggen voor alle partijen die krachtens de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens verplicht zijn uitvoering te geven aan de bewaarplicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen stelt u zich voor om te voorkomen dat internet- en telecomproviders nog de internet- en belgegevens van gebruikers langdurig bewaren?
De betreffende uitspraak van de kort geding rechter van 11 maart 2015 heeft directe werking. Door deze de uitspraak is het opslaan van verkeersgegevens zonder bedrijfsdoel niet langer toegestaan. Het toezicht op het opslaan en verwerken van verkeersgegevens voor bedrijfsdoeleinden is belegd bij Agentschap Telecom. Tijdens het algemeen overleg datarententie en privacy van 25 maart 2015 heeft de Minister van Economische Zaken toegelicht dat dit Agentschap actief zal toezien op het verwijderen van verkeersgegevens die zonder bedrijfsdoeleinden worden opgeslagen of verwerkt.
Bent u bereid deze vragen per omgaande te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Wij hebben de bovenstaande informatie met uw Kamer gedeeld in onze brief van 24 maart 2015 (Kamerstuk 33 542, nr. 17) en tijdens het hiervoor genoemde algemeen overleg. Vervolgens hebben wij deze schriftelijke vragen beantwoord.
De resultaten van de economische missie naar Abu Dhabi en wapenhandel met Saudi-Arabië |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Is het waar dat Damen Shipyards een contract heeft afgesloten met de Verenigde Arabische Emiraten over de verkoop van zwaarbewapende patrouilleschepen tijdens de wapenbeurs in Abu Dhabi?1
Neen. Het desbetreffende contract is in december 2013 afgesloten.
In hoeverre vallen de schepen, kennis of onderdelen ervan, die in Roemenië worden gebouwd, onder de Nederlandse wapenexportrichtlijnen, aangezien er hoogstwaarschijnlijk sprake is van technologie-overdracht?
Gelet op het feit dat een Nederlands bedrijf contractpartij is voor deze leverantie is een Nederlandse exportvergunning vereist. Alle vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen, technologie inbegrepen, naar niet-bondgenoten worden door zowel Nederland als Roemenië op individuele basis getoetst aan de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Indien dit het geval is, hoeverre verhoudt deze levering zich tot criterium 4: Handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio, met name tot lid a (de lidstaten houden onder andere rekening met het bestaan of de waarschijnlijkheid van een gewapend conflict tussen het ontvangende en een ander land) en lid d (de noodzaak de regionale stabiliteit niet in negatieve zin te beïnvloeden)?
De regionale situatie is op dit moment zorgwekkend. Het toenemend geweld in de bredere regio en de opmars van ISIS baren het kabinet zorgen. In de toepassing van het EUGS wordt zorgvuldig gekeken naar de aard van het goed, het eindgebruik en de eindgebruiker. Er wordt geen vergunning afgegeven indien de goederen een risico vormen voor de regionale stabiliteit.
Wat was de rol van de Minister van Defensie tijdens de wapenbeurs waar dit contract is afgesloten?
De economische missie naar Abu Dhabi was er op gericht de Nederlandse defensie- en veiligheid-gerelateerde industrie te ondersteunen op de Europese en internationale markt. Tevens was de missie een mogelijkheid om de banden met de VAE, een bondgenoot in de strijd tegen de terreurorganisatie ISIS, aan te halen.
Zoals hierboven aangegeven is het contract tussen Damen Shipyards en de VAE niet op deze beurs afgesloten, maar reeds in 2013. Er zijn geen kredietgaranties aan Damen Shipyards verleend ten behoeve van dit contract. Tijdens de beurs zijn geen contracten afgesloten waarbij de overheid een rol heeft gespeeld.
Geeft u wapenexport kredietgaranties aan Damen Shipyards? Zo ja, wat is de omvang en hoe lang worden deze kredietgaranties al afgegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er, naast het contract met Damen Shipyards, nog meer contracten afgesloten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Kan worden aangegeven hoeveel de contracten voor de bedrijven opleveren? Genereert u ook opbrengsten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom neemt u geen voorbeeld aan de Zweedse regering, die nu stopt met wapenhandel met Saudi-Arabië vanwege de mensenrechten?2
De Zweedse regering heeft op 12 maart jl. besloten het Memorandum of Understanding (MoU) met Saoedi-Arabië inzake militaire samenwerking niet te verlengen. Het MoU met Saoedi-Arabië is geen handelsovereenkomst. Er is dan ook geen sprake van een Zweedse stop op de export van militaire goederen naar Saoedi-Arabië.
Het EU Gemeenschappelijk Standpunt wordt door alle Europese Lidstaten gehanteerd bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen. Zweden toetst, net als Nederland, alle vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen naar Saoedi-Arabië op individuele basis aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Hoe verklaart u de verschillende interpretatie omtrent de toepassing van de wapenexport criteria?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat hulpverleners te weinig oog hebben voor het kind bij huiselijk geweld |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat hulpverleners te weinig oog hebben voor het kind bij huiselijk geweld?1
Ja.
Is het waar dat de Advies- en Meldpunten Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK’s) niet bijhouden hoeveel van de ruim twintigduizend kinderen bij wie zij mishandeling vaststellen, later weer als slachtoffer wordt gemeld? Zo ja, waarom gebeurt dat niet? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Veilig Thuis (AMHK) moet op grond van de WMO bijhouden wat er met een kind gebeurt na onderzoek en registreert slachtoffers van kindermishandeling als sprake is van een melding en als een onderzoek gestart is. Bij herhaling van een melding of onderzoek bij Veilig Thuis is dus bij Veilig Thuis bekend dat het om een herhaalde melding of onderzoek gaat. Met deze registratie kom je alleen kinderen op het spoor die een volgende keer gemeld worden. In plaats van te wachten op een volgende melding, vind ik het nog belangrijker dat Veilig Thuis na verloop van tijd actief nagaat, hoe het met het kind gaat. Deze handelwijze is in het nieuwe handelingsprotocol vanaf 1 januari voor Veilig Thuis vastgelegd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat het tijd wordt dat in de hulpverlening aan probleemgezinnen de veiligheid van het kind voorop komt te staan?
Hulpverlening en veiligheid van het kind moet altijd voorop staan, ook als de aanleiding voor hulpverlening problematiek van huiselijk geweld van ouders betreft. Door de samenvoeging AMK en SHG tot Veilig Thuis wordt de problematiek van volwassenen èn kinderen integraal bezien en kunnen hulpverleners kinderen niet meer vergeten. Uitgangspunt 1 voor Veilig Thuis is dan ook dat Veilig Thuis prioriteit geeft aan de belangen van kinderen.Voor de werkwijze van Veilig Thuis zijn in het een handelingsprotocol waarborgen opgenomen om te zorgen dat kinderen niet van de radar verdwijnen en indien nodig hulp krijgen. Hierin is opgenomen dat er een veiligheidsplan en een herstel- en hulpverleningsplan moet worden opgesteld voor het kind èn gezin. Hiermee is geborgd dat er hulp komt niet alleen voor de ouders maar ook voor het kind. Dit is een nieuw element in de werkwijze van Veilig Thuis.
Daarnaast is in de wet verplichte meldcode opgenomen dat de meldcode een «kindcheck» moet bevatten bij volwassen cliënten met specifieke problematiek. De kindcheck bij deze cliënten wil zeggen dat de beroepskracht actief vraagt of onderzoekt of de cliënt kinderen heeft die van hem afhankelijk zijn. Is dat het geval, dan legt de beroepskracht het aantal en de leeftijd van deze kinderen vast. In alle gevallen waarin de professional ook maar enige twijfel heeft of de kinderen, vanwege de situatie van de cliënt, veilig zijn, volgt hij de stappen van de meldcode.
Deelt u de mening dat het leveren van zorg op maat door professionals aan slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties valt of staat met het tijdig kunnen beschikken over de juiste en nodige informatie over de ketens heen? Zo ja, waarom bestaan er nog steeds zoveel belemmeringen als het gaat om gegevensuitwisseling en het tijdig kunnen beschikken over de nodige en juiste informatie? Zo nee, waarom niet?
Het delen van informatie tussen professionals is van essentieel belang om geweld in afhankelijkheidsrelaties te signaleren en voor het organiseren van integrale hulp aan slachtoffers. Er is de afgelopen jaren al veel gedaan om informatiedeling tussen professionals te stimuleren. Uit gesprekken met professionals blijkt dat niet altijd duidelijk is in welke gevallen informatie gedeeld mag worden. De Taskforce heeft hier ook aandacht voor gevraagd. Ook vinden professionals het soms moeilijk om het gesprek aan te gaan met ouders, die toestemming moeten geven voor het uitwisselen van informatie. Er is dus ook sprake van handelingsverlegenheid.
De sleutel voor de oplossing ligt in de praktijk. Het is van groot belang dat er bij professionals duidelijkheid bestaat over welke informatie gedeeld mag worden en dat goed georganiseerd wordt dat privacyaspecten worden geborgd. Een professional moet de afweging maken tussen de bescherming van de persoonsgegevens en het belang van de veiligheid van het kind en de cliënt.
Technische hulpmiddelen kunnen hierin ondersteunend zijn, maar kunnen nooit leidend zijn bij beantwoording van de vraag of informatie gedeeld kan worden. Dit is voorbehouden aan de professionaliteit van de hulpverlener. Deze maakt in elk individueel geval een inschatting of het op basis van de betrokken belangen opportuun is om informatie te delen.
De praktische aanpak van kindermishandeling biedt de mogelijkheid om met een aantal gemeenten en professionals in te zoomen op de knelpunten die zij ervaren in informatiedeling en om oplossingen en ervaringen breder te delen. Samen met professionals, de Taskforce en het Rijk wordt gekeken of een stappenplan informatie-uitwisseling tussen beroepsgroepen kan helpen. Daarnaast wordt ook een stappenplan rondom het dubbele toestemmingsvereiste opgesteld.
De app «Info Delen» werkt ondersteunend en geeft spelregels voor zorgvuldige informatie-uitwisseling tussen hulp- en zorgverleners, Veilig Thuis, Raad voor de Kinderbescherming en gezinsvoogdij. De Verwijsindex is een digitaal systeem dat risicosignalen van hulpverleners over jongeren bij elkaar brengt en kan aanleiding zijn voor een professional om een risicoanalyse te maken.
Waarom wordt privacy door talloze hulpverleningsorganisaties die regelmatig langs elkaar heen werken telkens als excuus gebruikt om slachtoffers die hulp nodig hebben in de steek te laten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat de technologieën van vandaag voldoende ruimte bieden om privacyaspecten te borgen terwijl informatie zorgvuldig met elkaar gedeeld kan worden? Zo ja, over welke technologieën heeft u het dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de Verwijs Index Risicojongeren (VIR) en de app «Info Delen» geen oplossingen bieden als het gaat om de oplossing van het probleem van het tijdig kunnen beschikken over de juiste informatie door professionals voor het maken van een risicoanalyse? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om het delen van informatie bij een redelijk vermoeden van kindermishandeling en/of seksueel misbruik verplicht te stellen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Uitwisseling van informatie tussen de verschillende organisaties is onontbeerlijk voor een effectieve aanpak van kindermishandeling. Hiervoor is nodig dat professionals een duidelijk handelingsperspectief hebben bij vermoedens van kindermishandeling. In de praktische aanpak van kindermishandeling ondersteun ik hen daarbij door op lokaal niveau met hen te kijken welke concrete knelpunten zij ervaren in informatiedeling en te zoeken naar werkbare oplossingen. Mocht hieruit blijken dat er oplossingen liggen in wijziging van wet- en/of regelgeving, dan ben ik bereid samen met mijn VenJ collega daar naar te kijken.
Kunt u een dekkend overzicht geven van de relevante wet- en regelgeving, richtlijnen en protocollen van relevante beroepsgroepen en koepelorganisaties als het gaat om het delen van informatie bij huiselijk geweld en kindermishandeling en daarbij inzichtelijk maken waar deze regels onderling botsen en welke wet- en regelgeving aangepast dient te worden? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer een dergelijk overzicht ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Om informatiedeling daadwerkelijk tot stand te brengen is het belangrijk eerst energie te steken in zaken waar de professionals in de praktijk het meest baat bij hebben. Dat is heel concreet kijken naar waar zij in de dagelijkse praktijk knelpunten ervaren en hoe dit opgelost kan worden. Samen met mijn collega van VenJ betrek ik hierin het geven van duidelijkheid over de toepasselijke wet- en regelgeving.
Bent u bereid om deze schriftelijke vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties voorzien op 26 maart 2015?
Ja.
Het bericht dat Dino Bouterse is veroordeeld voor het verlenen van steun aan Hezbollah |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dino Bouterse krijgt 16 jaar cel in New York»?1 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Het kabinet heeft kennis genomen van het bericht.
Bent u bekend met de op 19 september 2014 naar de Kamer verzonden antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere vragen over het bericht dat Dino Bouterse het voornemen had om Hezbollah-militanten te steunen?2
Ja.
Beschikt het kabinet nog steeds niet over eigenstandige informatie om activiteiten van Hezbollah in Suriname te bevestigen?
Nee.
Kunt u bevestigen dat Hezbollah van plan was om trainingskampen voor terroristen in Latijns-Amerika op te zetten, temeer nu de heer Bouterse dit ook heeft bekend?
Het betrof een undercoveroperatie met personen die zich voordeden als Hezbollah-leden. Uit de uitspraak in de zaak tegen de heer Bouterse blijkt dat de rechter geen bewijs heeft dat Bouterse daadwerkelijk wapens heeft geleverd aan Hezbollah of onderdak heeft geboden aan Hezbollah-operaties.
Bent u bekend met de berichten uit het verleden, onder meer van de Amerikaanse regering, dat Hezbollah-cellen actief zouden zijn in Latijns-Amerika en in het bijzonder Venezuela?3 Heeft u reden om aan te nemen dat Hezbollah nog steeds voornemens is activiteiten te ontplooien in Latijns-Amerika? Deelt u de vrees dat in het bijzonder Latijns-Amerikaanse landen met een groeiend anti-Westers sentiment en sterke banden met Iran, ontvankelijk kunnen zijn voor het huisvesten of faciliteren van anti-Westerse terreurorganisaties?
Ja, het kabinet is bekend met de berichten. Nederland beschouwt Hezbollah als een terroristische organisatie en heeft in EU-kader actief gepleit om de organisatie op de Europese terrorismelijst te plaatsen. Het plaatsen van Hezbollah op deze lijst geeft aan dat de organisatie een bedreiging vormt voor Westerse, en in het bijzonder Europese, belangen. Hiernaast beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie inzake de voornemens van Hezbollah om activiteiten te ontplooien in Latijns-Amerika. Evenmin beschikt het kabinet over eigenstandige informatie dat Latijns-Amerikaanse landen, in vergelijking tot andere landen, meer ontvankelijk zouden zijn voor het steunen van dergelijke organisaties.
Het bevallingsverlof dat per dit jaar flexibel kan worden ingezet |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over het soepeler opnemen van bevallingsverlof, dat per 1 januari 2015 mogelijk is?1
Ja.
Deelt u de constatering dat het het grootste deel van werkend Nederland is ontgaan dat de nieuwe Wet Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden in werking is getreden?
De constatering dat het het grootste deel van werkend Nederland is ontgaan dat de nieuwe Wet Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden in werking is getreden deel ik niet.
Na de aanvaarding van het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden in de Eerste Kamer op 16 december 2014 zijn er diverse acties ondernomen om werkgevers, werknemers en andere betrokkenen te informeren over de wijzigingen. Zo is het dossier op rijksoverheid.nl aangepast en heeft rijksoverheid.nl adwords ingezet, zodat de informatie hoog in de zoekresultaten van Google komt. Daarnaast is een persbericht gestuurd naar websites en bladen gericht op ouders en naar intermediairs (vakbonden, werkgevers, organisaties/websites gericht op hr-functionarissen, accountants en administratiekantoren). Veel van deze organisaties hebben het persbericht op hun website gezet of in hun nieuwsbrief aandacht besteed aan het onderwerp.
Wat is er gedaan aan voorlichting omtrent de nieuwe mogelijkheden voor werknemers om arbeid en zorg te combineren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u nog ondernemen om werkend Nederland op de hoogte te stellen van de veranderingen en nieuwe mogelijkheden die de wet biedt?
In mei start een voorlichtingscampagne. Er is voor gekozen om deze campagne met praktische informatie over de verlofregelingen in mei te starten en niet al rond de jaarwisseling. Het is namelijk de algemene ervaring dat rond de jaarwisseling tal van wijzigingen van wet- en regelgeving worden doorgevoerd. Daardoor bestond het risico dat de campagne rond de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden te weinig aandacht zou krijgen. Zoals ook in het desbetreffende artikel in de Twentsche Courant Tubantia is aangegeven, ging de aandacht rond de jaarwisseling vooral uit naar de Wet werk en zekerheid.
Daarnaast zijn niet alle maatregelen uit genoemde wet op 1 januari jl. in werking getreden. Zo treden de maatregelen ten aanzien van het kortdurend en langdurend zorgverlof op 1 juli a.s. in werking.
Door de voorlichtingscampagne in mei te starten zal deze veel aandacht krijgen en in tijd goed aansluiten op de veranderingen die per 1 juli a.s. in werking treden. De campagne loopt via o.a. dagbladen, huis-aan-huisbladen, tijdschriften en radio. Conform een toezegging van de Staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer d.d. 16 december 2014 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 30 169, nr. 39) zal de campagne voor zover er raakvlakken zijn met mantelzorg in samenwerking met het Ministerie van VWS worden vorm gegeven.
Is er in de voorlichting specifiek aandacht voor de veranderingen omtrent het bevallingsverlof, zoals de mogelijkheid om de laatste periode van het bevallingsverlof flexibel op te nemen, de mogelijkheid voor de partner om het verlof over te nemen als de moeder komt te overlijden en de mogelijkheid om het bevallingsverlof te verlengen bij ziekenhuisopname van het kind?
Ja, deze aspecten zijn in december reeds via de onder vraag 3 genoemde acties onder de aandacht van werkgevers, werknemers en andere betrokkenen gebracht en zullen ook deel uit maken van de voorlichtingscampagne.
Rechterlijke uitspraken met betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 |
|
Renske Leijten |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de rechterlijke uitspraak inzake Montferland, waarin wordt geoordeeld dat deze gemeente inwoners geen huishoudelijke verzorging mag ontzeggen, met de gedachte dat de eerste drie uren huishoudelijke verzorging per week algemeen gebruikelijk zouden zijn?1
De voorzieningenrechter stelt in zijn voorlopige oordeel dat, door zonder meer te stellen dat de eerste drie uur huishoudelijke hulp algemeen gebruik zijn, de gemeente Montferland ten onrechte niet de individuele omstandigheden van de inwoners bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen afdoende op de persoon toegespitst onderzoek heeft plaatsgevonden, dat rechtvaardigt dat voor de betrokken personen de voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt.
De rechtbank Midden-Nederland heeft een tussenuitspraak gedaan waarin zij bepaalt dat de gemeente Utrecht voldoende heeft gemotiveerd dat voor de «collectieve voorziening», met als resultaat een schoon huis, de norm van 78 uur (1,5 uur per week) op jaarbasis in beginsel voldoende kan worden geacht. De rechtbank komt tot het oordeel dat in dit geval de aanpassing van 5,5 uur huishoudelijke hulp per week naar 1,5 uur per week geen afbreuk doet aan het begrip «ondersteuning» zoals dat in de Wmo 2015 is bedoeld. Wel komt de rechtbank tot het oordeel dat de gemeente niet naar alle beperkingen van deze persoon voldoende onderzoek heeft gedaan.
In de gedane uitspraken wordt het belang van een zorgvuldig onderzoek benadrukt, zoals dat ook nadrukkelijk verankerd is in de Wmo 2015. De wet expliciteert de elementen die de gemeente ten minste in het onderzoek moet betrekken hetgeen de zorgvuldigheid van de besluitvorming over de ondersteuning, de omvang ervan en de vorm waarin moet waarborgen. De rechters benadrukken dit uitgangspunt in hun uitspraken en stellen het belang van een op de persoon toegespitst zorgvuldig onderzoek voorop.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter dat, zelfs als huishoudelijke verzorging als algemeen gebruikelijke voorzieningen wordt gezien, deze in financiële zin passend moet zijn voor mensen met een inkomen op het niveau van het sociaal minimum? Is de eigen bijdrage van de huishoudelijke hulp toeslag hiermee nog wel houdbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de twee voorlopige voorzieningen stond de vraag centraal of in voldoende mate is beoordeeld of voor de cliënt in dit geval de voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt, waarbij de individuele omstandigheden van belang zijn. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de gemeente niet zonder meer had kunnen concluderen, zonder daarbij een op de persoon toegespitst onderzoek te verrichten, dat de eerste 3 uur huishoudelijke hulp, ook voor deze cliënt, algemeen gebruikelijk zijn. Als gevolg hiervan luidt het oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke grondslag mist, op grond waarvan het besluit geen stand kan houden.
Vervolgens toetst de voorzieningenrechter of het aanmerken van de eerste drie uur huishoudelijke hulp als een algemeen gebruikelijke voorziening past binnen de kaders van de Wmo 2015. Het is in eerste instantie aan de gemeente om te bepalen of een voorziening algemeen gebruikelijk is. Daar waar een gemeente een voorziening wil aanmerken als algemeen gebruikelijk, zal zij dit mede moeten baseren op wat maatschappelijk aanvaardbaar is en wat de jurisprudentie van o.a. de Centrale Raad van Beroep ter zake zegt. Eén van die uitgangspunten is dat een gemeente zich bij de vaststelling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, er ook rekenschap van moet geven of het voor betrokkenen met een inkomen op het niveau van sociaal minimum ook in financiële zin passend is om gebruik te kunnen maken van die voorziening. De rechter overweegt in dit geval niet van het uitgangpunt overtuigd te zijn om de eerste drie uur huishoudelijke hulp als een algemeen gebruikelijke voorziening aan te merken. De voorzieningenrechter toetst het beleid aldus aan de vaste jurisprudentie op dit punt.
Ook bij het heffen van een eigen bijdrage dient een gemeente er rekening mee te houden dat het beleid in een individueel geval passend dient te zijn. Bij het onderzoek op grond van artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 zal de gemeente ook oog moeten hebben voor de financiële situatie van een cliënt. Indien de uitkomst van het onderzoek is dat ondersteuning van de cliënt noodzakelijk is en de cliënt of zijn sociale omgeving dit niet kan organiseren, dan moet het college een passende ondersteuning bieden.
De rechterlijke uitspraken brengen geen veranderingen in de hiervoor beschreven uitgangspunten ten aanzien van het heffen van een eigen bijdrage, zoals vastgelegd in de Wmo 2015. Het heffen van een eigen bijdrage bij de huishoudelijke hulp toeslag is goed mogelijk mits rekening wordt gehouden met de financiële positie van de cliënt. Evenzo geldt dat voor de inzet van dienstencheques. De Wmo 2015 biedt daarvoor ook mogelijkheden.
Hoe verhoudt deze uitspraak van de rechter zich tot gemeenten die gebruik maken van dienstencheques en te hoge eigen bijdrages vragen? Gaat u deze gemeenten hierop aanspreken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom volgt u het oordeel van de rechter niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de rechterlijke uitspraak, waarin de rechter bepaalde dat de gemeente Utrecht niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van de twee eisers, die stelden onterecht gekort te zijn in het aantal uren huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de gemeente Utrecht die niet voornemens is de huishoudelijke verzorging voor alle betrokken inwoners opnieuw te beoordelen, nu gebleken is dat niet bij iedereen zorgvuldig onderzoek is gedaan? Betekent dit dat iedereen afzonderlijk naar de rechter moet? Wat kost dit precies?3
Op grond van de twee tussenuitspraken van de rechtbank Midden-Nederland komt de rechter tot de conclusie dat in deze zaken niet afdoende onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechter komt in de ene zaak tot de conclusie dat de gemeente de beperkingen van de cliënt niet voldoende heeft meegewogen en in de andere uitspraak oordeelt de rechter dat op basis van stukken die in de beroepsfase zijn overgelegd nog nader onderzoek dient plaats te vinden. In beide zaken gaat het om verschillende aspecten die nader onderzoek vergen van de gemeente, waarbij de gemeente de opdracht heeft gekregen om het gebrek te herstellen. Niet gezegd is dat in alle gevallen waarin de gemeente huishoudelijke verzorging heeft toegekend dit niet zorgvuldig zou zijn gebeurd. Het is aan de gemeente Utrecht om, op basis van de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland, te beoordelen of zij genoodzaakt is om in alle gevallen opnieuw het onderzoek uit te voeren. Ik ga er van uit dat de gemeente Utrecht hierin haar verantwoordelijkheid neemt en gerechtelijke procedures voor cliënten waar mogelijk voorkomt.
Hoeveel gemeenten hebben naar aanleiding van rechterlijke uitspraken hun beleid aangepast? Hoeveel gemeenten hebben gehoor gegeven aan uw oproep de uitspraak over het bejaarde echtpaar in Dantumadeel goed te bestuderen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Er is geen centrale registratie van gemeenten die op basis van de gedane rechterlijke uitspraken hun beleid hebben aangepast. Ik ben in mijn brief van 22 december 2014 aan alle voor de uitvoering van de Wmo 2015 verantwoordelijke wethouders uitgebreid ingegaan op het belang van genoemde uitspraak. Ook de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland en van de rechtbank Midden-Nederland zal ik in samenspraak met de VNG onder de aandacht brengen van de verantwoordelijke wethouders. Ik ga ervan uit dat colleges hun beleid, indien de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, inzake het echtpaar Dantumadeel, daar aanleiding toegaf hebben bestudeerd en daar waar nodig hebben aangepast en dat de gemeenteraden daarbij hun controlerende rol vervullen.
Wilt u de Kamer een overzicht doen toekomen van welke gemeenten die besloten hebben de huishoudelijke verzorging te versoberen of te beëindigen, en of zij daadwerkelijk voldoen aan de wettelijke regelgeving en de rechterlijke uitspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de decentralisatiegedachte is het aan gemeenten om hun beleid op grond van de Wmo 2015 vorm te geven. Ik houd dan ook geen lijst bij van gemeenten die de huishoudelijke verzorging hebben versoberd of hebben beëindigd. Dit is ook niet mogelijk, omdat op grond van de Wmo 2015 een besluit tot aanpassing van bestaande voorzieningen een individuele benadering, waaronder onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie, vraagt.
Kunt u aangeven hoe vaak u heeft moeten ingrijpen bij gemeenten die zich niet houden aan deze wetgeving en rechterlijke uitspraken? Zo ja, welke gemeenten betrof dit? Zo nee, waarom niet?
Signalen over gemeenten die mogelijk duiden op een onzorgvuldige uitvoering en rechterlijke uitspraken die wijzen op een onzorgvuldige uitvoering van de wet hebben mijn aandacht. Daar waar mogelijk en nodig informeer ik gemeenten hierover en spreek ik hen daarop aan. Mij hebben geen signalen bereikt van gemeenten die rechterlijke uitspraken naast zich neerleggen.
Een dezer dagen zal ik alle wethouders Wmo en Jeugd wijzen op de recente uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland en van de rechtbank Midden-Nederland. Ik wijs de wethouders er in deze brief op dat de rode draad in de uitspraken is, het benadrukken van het belang van het zorgvuldig onderzoek waarbij de individuele situatie van de onderzochte persoon voorop staat. Hiermee sluiten de uitspraken van de rechters aan bij hetgeen ik met de Wmo 2015 beoog.
Welke maatregelen gaat u treffen ten aanzien van gemeenten die momenteel verzuimen te voldoen aan de Wmo 2015 en de rechterlijke uitspraken die zijn gedaan, en op welke termijn?
In het kader van een goede uitvoering van de Wmo 2015 ben ik van mening dat het belangrijk is dat gemeenten voldoende ruimte en tijd krijgen om hun beleid dienovereenkomstig aan te passen en uit te voeren. De gemeenteraad is primair verantwoordelijk om het college te controleren of zij de wet zorgvuldig uitvoert en in actie te komen daar waar dat nodig is. Voor zover een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om gebruik te maken van de mij in het kader van het bestuurlijk toezicht toekomende bevoegdheden als bedoeld in artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht.
Wat is uw reactie op de uitspraak van wethouder uit Franekeradeel die het niet nodig vind om een keukentafelgesprek te voeren en het afdoende vindt om mensen per brief te informeren over de veranderingen met de huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?5
De gemeente Franekeradeel, evenals de andere gemeenten in regio Noordwest Friesland, werken sinds 2013 volgens het principe van «de kanteling». Vanaf maart 2014 tot en met november 2014, heeft de gemeente keukentafelgesprekken gevoerd, waarbij de individuele omstandigheden van de cliënten beoordeeld zijn en de op handen zijnde veranderingen zijn besproken. Op basis van deze gesprekken heeft de gemeente de beschikkingen getroffen. Alle cliënten met een HH1-indicatie zijn in juli 2014 per brief geïnformeerd over de wijzigingen van de huishoudelijke hulp per 2015. Nadat de besluitvorming in november 2014 van de gemeenteraden in de regio had plaatsgevonden, zijn er brieven verzonden aan de HH1-cliënten waarbij werd vermeld dat er een overgangstermijn zou gelden tot en met 31 maart 2015. Vervolgens zijn alle HH1-cliënten in december of januari gebeld. In dit telefoongesprek is het besluit voor de betreffende cliënt toegelicht, waarbij tijd was ingeruimd voor de persoonlijke omstandigheden en individuele behoeften aan de hand van het complete cliëntendossier.
De gemeente Franekeradeel heeft haar cliënten door middel van telefoon en brieven geïnformeerd over de veranderingen, dit conflicteert niet met de rechterlijke uitspraken. De rechter benadrukt het belang van een zorgvuldig onderzoek; de gemeente Franekeradeel heeft in de jaren 2013 en 2014 «keukentafelgesprekken» gevoerd met haar cliënten. In februari en maart jl. hebben medewerkers van de gemeente Franekeradeel bezoeken thuis gebracht aan cliënten, voor zover clienten op basis van de telefoongesprekken hadden aangegeven daar gebruik van te willen maken.
Hoe verhoudt de werkwijze in Noordwest Friesland om mensen via een telefoongesprek of brief mee te delen dat de thuiszorg is wegbezuinigd zich met de rechterlijke uitspraken dat gemeenten verplicht zijn een individuele afweging te maken op basis van zorgvuldig onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de wethouder van Harlingen die het volgende stelt: «deze thuiszorg van het eerste drie uur zien wij dus niet als maatwerk, waarvoor wij de zorg moeten betalen» en dat de uitspraak in de situatie van Dantumadeel niet voor zijn beleid van toepassing is? Kunt u uw antwoord toelichten?6
In de gemeente Harlingen worden de eerste drie uren huishoudelijke hulp als «algemene voorziening» aangemerkt. De eerste 3 uren enkelvoudige huishoudelijke hulp 1 (HH1) dient de cliënt zelf te betalen, of te regelen. In 2015 kunnen deze cliënten bij de zorgaanbieder HH1 inkopen voor € 8,50 per uur, waarbij de gemeente Harlingen gebruik maakt van de huishoudelijke hulp toelage. Cliënten met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum die deze € 8,50 niet kunnen betalen, kunnen gebruik maken van de Compensatieregeling HH1. Ik heb de gemeente Harlingen gewezen op de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zij volgen deze ontwikkelingen nauwlettend en onderzoeken of de rechterlijke uitspraken consequenties hebben voor hun beleid.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het steeds moeilijker worden van het bouwen van moskeeën |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds moeilijker om moskeeën te bouwen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) aangeeft dat moskeebesturen steeds meer weerstand ondervinden bij de bouwplannen van een nieuw gebedshuis?
In Nederland bestaat de grondwettelijke vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Dit betekent dat het eenieder vrij staat te geloven en binnen de grenzen van de rechtsstaat daar ook uiting aan te geven. Dit behelst ook de vrijheid om in een gebedshuis of op een vergelijkbare locatie het geloof uit te oefenen. Dit geldt voor aanhangers van alle religies.
Ik zet mij in voor een samenleving, waar – binnen de grenzen van de rechtstaat – voor alle overtuigingen en leefstijlen ruimte is4 en iedereen in vrijheid en veiligheid kan samenleven. Het is dan ook belangrijk dat negatieve beeldvorming wordt tegengegaan en de verschillende maatschappelijke en religieuze groepen de dialoog met elkaar en de samenleving aan blijven gaan.
Hiertoe heb ik in november een interreligieuze bijeenkomst in de Ridderzaal georganiseerd. Het tegengaan van negatieve vooroordelen maakt ook onderdeel uit van de aanpak gericht op het bestrijden van discriminatie. Er wordt bijvoorbeeld gewerkt aan een «handreiking» waarin betere contacten tussen moskeebestuurders, politie, gemeenten en Antidiscriminatie voorzieningen (ADV’s) worden gestimuleerd onder meer ter preventie van incidenten rondom moskeeën.
Ik zie geen noodzaak om extra maatregelen te nemen, maar wil mij juist in blijven zetten voor de uitvoering van bestaande initiatieven en acties.
Deelt u de constatering dat een «verwachting» van mogelijke parkeerproblematiek de bouw van een moskee niet in de weg mag staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen tegen het blokkeren van de bouw van moskeeën op basis van dit argument?
Bij (nieuw)bouwprojecten of bij de wijziging van een bestemmingsplan hebben bewoners het recht hier bezwaar tegen te maken. Verwachte parkeeroverlast is hierbij een veelgebruikt argument. Dit geldt voor alle bouwwerken met een maatschappelijk doeleinde, dus ook voor moskeeën. Uiteindelijk is het aan de gemeente om de beslissing te nemen en zorgvuldige besluitvorming te betrachten.
Hoe kan het dat er een groeiende weerstand ontstaat tegen de bouw van moskeeën en niet tegen andere gebedshuizen zoals uit het onderzoek Monitor Moslim Discriminatie blijkt?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook dat het bouwen van een moskee een fundamenteel recht is van gelovigen in Nederland? Zo ja, vindt u dat dit recht steeds meer onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat er een toename is van het aantal bezwaren dat gemeenten op jaarbasis binnen krijgt? Speelt de angst voor de Islam hier een rol in? Zo ja, wat gaat u effectief doen om deze angst te bestrijden? Zo nee, waar denkt u dat deze toename aan te wijden is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het politieke klimaat bijdraagt aan de angst voor de bouw van moskeeën, zoals ook uit de Monitor Moslim Discriminatie naar voren komt?3 Zo ja, wat gaat u doen om dit klimaat bij te stellen? Zo nee, wat is dan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen kunnen er genomen worden om de angst voor de bouw van moskeeën te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat criminele organisaties in Zuid-Limburg minderjarigen inzetten op hennepplantages |
|
Raymond Knops (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat criminele organisaties in Zuid-Limburg inzetten op het knippen van wiettoppen?1
Ja
Deelt u de mening dat dit een verwerpelijke gang van zaken is met grote risico’s (onder meer voor de veiligheid en de gezondheid) voor de minderjarigen en dat zo spoedig mogelijk gezorgd moet worden dat alle minderjarigen die hiervoor worden ingezet, veilig worden gesteld en de betreffende opdrachtgevers en ronselaars van minderjarigen worden gestraft?
Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat er tijdens het onderzoek naar dit fenomeen al intensief contact is geweest met L1. Het onderzoek heeft echter geen informatie opgeleverd over minderjarigen die worden ingezet bij de hennepteelt. De hoofdofficier van justitie van Limburg heeft op 11 maart 2015 in een uitzending van de Limburgse omroep L1 gereageerd op de mediaberichtgeving en het publiek opgeroepen eventuele signalen direct te melden bij de politie en daarbij de mogelijkheid van anoniem melden via meld misdaad anoniem benadrukt.
Kunt u ervoor zorgen dat het Openbaar Ministerie en de politie-eenheid Limburg zo spoedig mogelijk informatie uitwisselen met L1 om zicht te krijgen op de concrete locaties waar minderjarigen kinderen worden ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven aan welke strafbare feiten personen die minderjarigen inzetten op hennepplantages zich allemaal schuldig maken?
Op grond van art. 3a, vijfde lid van de Opiumwet is het verboden hennep te telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, af te leveren, te verstrekken of de vervoeren; aanwezig te hebben of te vervaardigen. Aan deze feiten zullen deze personen zich dus sowieso schuldig maken.
De rechter dient bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met onder andere de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij kan de rechter dus ook in aanmerking nemen dat het misdrijf door een meerderjarige bijvoorbeeld in vereniging met een minderjarige is gepleegd. In voorkomende gevallen zou de rechter kunnen oordelen dat deze omstandigheid strafverhogend werkt.
Op welke wijze wordt het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) in Limburg bij deze signalen betrokken om zo spoedig mogelijk de betreffende minderjarigen en locaties waar zij zich ophouden in beeld te krijgen?
Het informatieplein van het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) is de plek waarop RIEC-partners informatie delen. Niet is gebleken dat andere RIEC-partners beschikken over relevante informatie over dit fenomeen. Desalniettemin zijn ook de RIEC-partners opgeroepen eventuele relevante signalen op dit punt actief te delen.
Heeft u signalen uit andere regio’s en eenheden dat op hennepplantages minderjarigen worden ingezet? Heeft u zicht in hoeverre minderjarigen ook in andere onderdelen van de drugshandel participeren, zoals in het vervoer en de bezorging van drugs aan afnemers?
Nee. Ik acht het zeer ernstig als zou blijken dat minderjarigen betrokken zijn bij dergelijke delicten. De cijfers in Limburg duiden niet op die betrokkenheid. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Versterkt dit onderzoek van L1 uw voornemen om de wietteelt in Limburg en de rest van Zuid-Nederland keihard te blijven bestrijden?
Dit is geen voornemen maar dagelijkse praktijk. De intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid Nederland zoals die eind vorig jaar door politie en OM is gestart, richt zich onder meer op de aanpak van hennepteelt. De ondermijningsteams in Zuid-Nederland draaien vooral zichtbare, korte acties; het dwarszitten van de criminele industrie is het voornaamste doel. Waar mogelijk wordt crimineel vermogen afgepakt. De ondermijningsteams werken nauw samen met de TaskForce Brabant-Zeeland en het RIEC in die eenheden, zodat andere partners ook zijn aangesloten (zoals de Belastingdienst en gemeenten).
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het aantal onderzoeken naar hennepplantages, ontmantelingen alsmede strafrechtelijke consequenties sinds er in 2014 extra rechercheurs zijn aangesteld in Limburg om hennepkwekerijen aan te pakken?
De ondermijningsteams in Zuid Nederland zijn sinds eind vorig jaar actief. Zij hebben al een flink aantal onderzoeken en acties uitgevoerd, waarover ook de media regelmatig berichten. De teller stond eind 2014 al op: 39 aanhoudingen, 53 doorzochte panden alsmede inbeslagname van 30.000 hennepstekken, 194.000 xtc-pillen, vuurwapens, munitie, andere geweldsmiddelen, hardware voor productie van synthetische drugs, hardware voor de hennepteelt, waardevolle goederen (zoals zeer dure horloges) en grote sommen contant geld. Ik verwacht dat deze teller de komende tijd flink op zal lopen. De verantwoording van de resultaten van de aanpak van ondermijning loopt, zoals gebruikelijk, via de verantwoording zware en georganiseerde criminaliteit van OM en Politie en het jaarverslag RIEC-LIEC. In deze rapportages, die naar verwachting kort voor of na de zomer naar uw Kamer worden gestuurd, worden de resultaten van de intensivering van de aanpak van ondermijning in Zuid Nederland zichtbaar gemaakt.
Het bericht dat justitiebanen wegvloeien uit Leeuwarden |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Justitiebanen verdwijnen»?1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat minder centraal gelegen steden zoals Leeuwarden weinig kans maken op het binnenhalen van nieuwe justitiële diensten? Kunt u een overzicht geven van de spreiding van nieuwe justitiële diensten over de verschillende plaatsen in Nederland?
In het verleden is door mijn ambtsvoorganger bij het maken van locatiekeuzes voor politie, meldkamers, rechtspraak en het Openbaar Ministerie rekening gehouden met werkgelegenheidseffecten voor de kwetsbare regio’s, waaronder de provincie Friesland.2 De Minister voor Wonen en Rijksdienst ziet er bovendien op toe dat onder andere de provincie Friesland niet onevenredig zwaar in de werkgelegenheid getroffen wordt door de reorganisatie van de Rijksdienst. In dit verband is Friesland, in afstemming met uw Kamer, in 2013 in werkgelegenheid gecompenseerd.3 In die zin herken ik het beeld niet dat steden die in kwetsbare regio’s zijn gelegen weinig kans maken op het aantrekken van nieuwe werkgelegenheid.
De inrichting van nieuwe dienstverlening, zoals het opzetten van scanstraten en een landelijke helpdesk, is primair aan de Rechtspraak zelf. De gerechtsbesturen en de Raad voor de rechtspraak (hierna: Rvdr) zijn in het kader van hun zorg voor een goede bedrijfsvoering van de rechterlijke organisatie verantwoordelijk. De Rechtspraak kan bij de inrichting van nieuwe dienstverlening rekening houden met mogelijke werkgelegenheidseffecten.
Het besluit om regionale scanstraten in te richten is de uitkomst van onderzoek naar verschillende opties, variërend van lokale scanstraten tot één landelijke scanstraat. Uit dit onderzoek is gebleken dat regionale scanstraten goedkoper zijn dan lokale scanstraten. Ook de mate van professionaliteit zal in regionale scanstraten hoger zijn. Op basis van deze aspecten, en het feit dat regionale scanstraten de meeste full time banen opleveren, heeft de Rechtspraak gekozen voor vier regionale scanlocaties. Er is voor de locatie Zwolle gekozen vanwege de centrale ligging binnen het werkgebied van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De in te scannen stukken kunnen vanuit deze locatie op efficiënte wijze worden opgehaald uit de verschillende zittingsplaatsen binnen het ressort.
Op welke wijze wordt bij de toebedeling van nieuwe justitiële diensten rekening gehouden met de motie Schouten (Kamerstuk 32 637 nr. 111) teneinde de werkgelegenheid in Noord-Nederland te behouden? Hoe is het belang van de werkgelegenheid in Noord-Nederland meegewogen in het besluit om bijvoorbeeld de in het artikel genoemde scanstraat en landelijke helpdesk niet in Leeuwarden te vestigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen dat het niet toewijzen van nieuwe justitiële diensten aan Leeuwarden op langere termijn indirect gevolgen kan hebben voor het voortbestaan van de justitiële functies in Leeuwarden? Kunt u garanderen dan het voortbestaan van de huidige justitiële functies in Leeuwarden niet in gevaar is?
Leeuwarden is één van de 32 locaties in Nederland waar zittingen van de rechtspraak plaatsvinden. De 32 zittingsplaatsen zijn bij algemene maatregel van bestuur met wettelijke voorhangprocedure aangewezen. Een eventuele wijziging van de zittingsplaatsen moet bij het parlement worden voorgehangen. De toewijzing van nieuwe justitiële diensten is dus niet bepalend voor het voortbestaan van de justitiële functies in Leeuwarden. Verder is het oordeel of er in een zittingsplaats nieuwe justitiële dienstverlening van de Rechtspraak moet worden gevestigd en of er een kantoorfunctie van het gerecht moet zijn primair aan de Rechtspraak zelf.
Kunt u aangeven in welke mate bestaande functies uit Leeuwarden zijn weggevloeid naar andere steden? Om hoeveel banen gaat het die hierbij verloren zijn gegaan?
De Rvdr heeft mij laten weten dat na de herziening van de gerechtelijke kaart binnen de Rechtspraak in Noord-Nederland geen banen verloren zijn gegaan. Wel is een aantal functies vanuit Leeuwarden en Assen verplaatst naar Groningen door binnen het bestuursrecht de backoffice te concentreren in Groningen. Zittingen binnen dit rechtsgebied worden ook in Leeuwarden en Assen gedaan, waardoor betreffende medewerkers hun functie ook in Leeuwarden vervullen.