De berichtgeving “Suzuki-fruitvlieg hele winter op grote schaal actief gebleven” en “Suzuki-fruitvlieg” |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Suzuki-fruitvlieg hele winter op grote schaal actief» en het bericht «Suzuki-fruitvlieg»? Zo ja, wat is uw reactie op de berichtgeving?1 2
Ja.
Deelt u de zorgen die volgen uit het bericht dat de Suzuki-fruitvlieg de gematigde winter goed heeft overleefd, actief is gebleven en daarmee een groot gevaar voor de komende oogst kan betekenen?
De ernst van de situatie is mij bekend. De Suzuki fruitvlieg is een invasief plaagorganisme dat zeer schadelijk is gebleken in Europa, ook in Nederland.
In 2012 werd de Suzuki fruitvlieg in Nederland voor het eerst ontdekt, in de jaren 2013 en 2014 heeft deze fruitvlieg zich zeer snel over Nederland verspreid.
De sector is in samenwerking met mijn ministerie vorig jaar begonnen aan maatregelen om de Suzuki fruitvlieg in het teeltseizoen van 2015 te kunnen bestrijden.
Dit jaar is een vrijstellingsaanvraag voor het gewasbeschermingsmiddel Exirel in de toepassing van kers aangevraagd en ik heb besloten dit middel vrij te stellen (publicatie in Staatscourant d.d. 27 mei 2015). Daarnaast is door de sector ook recent het middel Tracer aangevraagd voor vrijstelling. Daarvan heb ik eveneens het besluit genomen om het middel vrij te stellen; dit zal op korte termijn worden gepubliceerd in de Staatscourant.
In Europees verband wordt door lidstaten samen gewerkt aan een lange termijn oplossing om de Suzuki fruitvlieg te kunnen bestrijden. Daarbij is het van belang meer te weten over de Suzuki fruitvlieg, met name hoe deze vlieg overwintert.
Ik steun een gezamenlijke Europese aanpak, waar ik ook voor heb gepleit in de Landbouw en Visserijraad, waarbij ook de sector actief is betrokken.
Deelt u de mening dat de Suzuki-fruitvlieg een groot risico vormt voor de teelt van vooral fruit, zoals de kers? En dat de urgentie tot bestrijding van de Suzuki-fruitvlieg nu hoog is gezien het komende oogstseizoen en gebleken is dat deze fruitvlieg meer dan 80% van de oogst kan vernietigen en daarmee een financieel debacle kan zijn voor de telers?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de uitkomst geweest van uw gesprek met de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) over de bestrijding van de Suzuki-fruitvlieg? Is er hierbij specifiek aandacht geweest voor de kersenteelt? Zo ja, wat is er precies besproken en afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het verzoek van de NFO om vrijstelling te verlenen voor bijvoorbeeld het effectieve middel Tracer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit jaar een vrijstelling te verlenen voor bijvoorbeeld het middel Tracer voor de kersenteelt zoals ook gebeurt in de ons omliggende landen zoals Duitsland en België? Zo ja, wanneer bent u bereid dit bekend te maken met het oog op de urgentie vanwege het naderende groei- en oogstseizoen? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid en welke oplossing ziet u dan voor de kersenteelt? Welke boodschap heeft u voor de kersentelers die met de Suzuki-fruitvlieg meer dan 80% van hun oogst verloren kunnen zien gaan terwijl collega telers in Duitsland en België wel in staat worden gesteld deze fruitvlieg te bestrijden?
Zie antwoord vraag 2.
In uw brief van 12 mei jl. geeft u aan samen te willen optrekken met andere lidstaten in het geval van invasieve plagen die teelten bedreigen (bijvoorbeeld de Suzuki-fruitvlieg); hoe gaat u hier op korte en langere termijn invulling aan geven om tot een structurele oplossing te komen? Op welke wijze gaat u invulling geven aan het gelijke speelveld voor telers in Nederland en de telers in omliggende landen? Bent u bereid u de Tweede Kamer hierover nader te informeren?3
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Aanpassingen afspraken sportcontracten horen bij onafhankelijke en transparante publieke omroep” |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanpassingen afspraken sportcontracten horen bij een onafhankelijke transparante publieke omroep»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de aanpassing van de afspraken en het nieuwe protocol van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?
De nieuwe afspraken, zoals vastgelegd in een nieuw protocol, betreffen een aangelegenheid tussen de NPO en de NOS. In mijn antwoorden van 30 maart 2015 op vragen van de leden Elias en Verhoeven ben ik ingegaan op een samenwerkingsovereenkomst tussen de NPO en de NOS.2 In deze overeenkomst waren, naar aanleiding van de splitsing in 2010, onderlinge afspraken vastgelegd. In de loop der tijd is er onduidelijkheid ontstaan over de taakverdeling tussen de NPO en de NOS bij het verwerven van de rechten voor grote sportcontracten zoals de Eredivisie, de Olympische Spelen en het WK. Er is gezamenlijk gezocht naar werkbare afspraken die de respectievelijke rol van partijen helder afbakenen.
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de afspraken tussen de NPO en de NOS. Hierover gaat het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat), dat zal moeten besluiten of het onderzoek naar het eredivisiecontract kan worden afgerond. Wel kan ik u mededelen dat ik tevreden ben dat partijen er samen uit zijn gekomen en dat er in de toekomst op een transparantere wijze wordt meegedongen naar grote sportcontracten.
Klopt het bericht van het Commissariaat van de Media (hierna: Commissariaat) dat er een deal was tussen de NOS en de Eredivisie Media Marketing (EMM) om rond Studio Sport-uitzendingen gratis Ster-zendtijd aan te bieden? Deelt u de mening dat deals waarbij de Ster-zendtijd wordt betrokken onwenselijk zijn? Kunt u dit toelichten?
De inhoud van het contract tussen NOS en de Eredivisie Media Marketing (EMM) is niet openbaar. Het Commissariaat heeft in het kader van zijn onderzoek naar de aankoop van de rechten op de Eredivisiesamenvattingen, blijkens het door u aangehaalde persbericht, geconstateerd dat Ster-zendtijd rond de Studio Sport uitzendingen onderdeel was van het contract over de rechten. Het Commissariaat heeft de NPO, de NOS en de Ster er vervolgens op gewezen dat het betrekken van afspraken over Ster-zendtijd niet meer past bij de onafhankelijkheid en transparantie die hoort bij de publieke omroep. Om deze reden hebben de partijen de afspraken aangepast. Het Commissariaat heeft echter zijn onderzoek nog niet afgerond. Het is te vroeg om daar iets over te zeggen. In antwoord op eerdere schriftelijke en mondelinge vragen heb ik eerder al wel gesteld dat ik voor toekomstige biedingsprocedures transparantie een essentieel punt vind. Daarbij hoort, naast duidelijkheid over afspraken over Ster-zendtijd, ook openheid over de besteding van publieke middelen. Zie verder mijn antwoord op vraag 8.
Bent u op de hoogte van soortgelijke deals, waarbij Ster-zendtijd gratis werd aangeboden bij andere omroepen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Uit navraag bij de Ster blijkt dat er geen gratis Ster-zendtijd is verstrekt aan andere omroepen. Voor toezicht op naleving van de Mediawet is het Commissariaat ingesteld als onafhankelijke toezichthouder. Het Commissariaat is bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Mediawet en waar nodig handhavend op te treden.
Welke verwachtingen heeft u ten aanzien van een mogelijke stijging van de Ster-afdrachten nu de deal om gratis Ster-zendtijd aan te bieden van de baan is en deze zendtijd optimaal verzilverd kan worden conform de wettelijke taak van de Ster? Kunt u ook aangeven hoeveel Ster-afdrachten zijn misgelopen door de deal?
Er kan sprake zijn van een stijging van de Ster-afdrachten nu bij de aankoop van de samenvattingsrechten van de eredivisie de financiering van de Ster-zendtijd gescheiden van het contract met de NOS verloopt. Hoeveel dat is kan ik niet vooraf inschatten. Dat is afhankelijk van de verkoop van de Sterspots in een jaar. De belangrijkste uitkomst is dat er een transparantere biedingsprocedure wordt gerealiseerd.
Op uw vraag of ik kan aangeven hoeveel Ster-afdrachten zijn misgelopen, kan ik u het volgende melden. De Ster maakt altijd zelfstandig een afweging of de gevraagde investering (het bieden van Ster-zendtijd) bijdraagt aan een breder en groter bereik en of dit per saldo leidt tot een beter Sterresultaat en daarmee aan een hogere afdracht de lopende mediabegroting. Uit navraag bij de Ster blijkt dat deze afweging en het resultaat steeds positief zijn geweest. Voetbalprogrammering genereert een hoog bereik. Het totale Sterresultaat (ondanks de investering) verbeterde als de NPO eredivisiesamenvattingen uitzond.
Bent u van mening dat de NPO bij toekomstige onderhandelingen, naast het vaststellen van een protocol, meer betrokken en geïnformeerd moet zijn? Zo ja, bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de NPO en de Kamer over de uitkomsten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Met het sluiten van de nieuwe afspraken betrekt de NOS de NPO voortaan continu bij het verwerven van grote sportcontracten en informeert hen hierover. Hierdoor kan tijdig een adequate en effectieve toets plaatsvinden op programmatisch en financieel vlak.
Heeft u eerder aangegeven het bezwaarlijk te vinden dat er achteraf niet in openheid kan worden gesproken over contracten die publieke omroepen sluiten en die bekostigd zijn met publiek geld? Bent u van mening dat in lijn met de beslissing van de NOS en de EMM om de deal aan te passen, het gehele overzicht van afspraken openbaar gemaakt moet worden, zeker in het licht van het commentaar van het Commissariaat? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het inderdaad bezwaarlijk dat er achteraf niet in openheid kan worden gesproken over contracten die de publieke omroepen sluiten en die bekostigd zijn met publiek geld. Aan de huidige situatie rond het NOS-EMM-contract kan ik echter niets veranderen. De NOS moet zich houden aan de contractuele afspraken die hierover zijn gemaakt met EMM. Zoals ik in mijn antwoord van 3 juli 2014 op een vraag van het lid Elias reeds heb gesteld, vind ik transparantie voor toekomstige biedingsprocedures een essentieel punt.3 Verantwoording kunnen afleggen is voor een publieke organisatie een belangrijk uitgangspunt. Ik ben hierover in gesprek getreden met de NOS en de NPO, zie ook het antwoord op vraag 8.
Heeft u voorts aangegeven dat u in overleg bent met de NPO en de NOS over uw bezwaren? Kunt u uiteenzetten hoe deze gesprekken verlopen? Bent u ervan overtuigd dat de NPO en de NOS het belang van transparantie over de besteding van publieke middelen onderstrepen?
Ik heb met de NPO en de NOS een aantal constructieve overleggen gevoerd. De NPO heeft in het nieuwe Concessiebeleidsplan zijn visie opgenomen.4 Ik kan nu niet vooruitlopen op mijn beoordeling daarvan. Ik heb de Raad voor Cultuur en het Commissariaat een advies over dit beleidsplan gevraagd en verwacht u in het najaar mijn reactie hierop te kunnen sturen. Ik betrek daarbij ook het punt van transparantie. Mijn standpunt daarover is bekend. Geheimhoudingsbepalingen dienen het algemeen belang niet. Zij dragen niet bij aan transparantie over de besteding van publieke middelen. Transparantie bij toekomstige biedingsprocedures is voor mij een essentieel punt.
Het bericht: ‘Holleeder regeert vanuit cel’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Ken u het bericht «Holleeder regeert vanuit cel»?1
Ja.
Klopt het dat het deze crimineel, ondanks dat hij in de strengst beveiligde gevangenis van het land zit en dit volstrekt onmogelijk moet zijn, toch is gelukt contact te leggen met de buitenwereld? Zo ja, hoe is dit mogelijk?
Gedetineerden hebben, conform de artikelen 36 t/m 40 van de Penitentiaire beginselenwet, recht op contact met de buitenwereld. Dit geldt ook voor gedetineerden in de EBI. Met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid, de voorkoming of opsporing van strafbare feiten of de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven is de directeur van de inrichting bevoegd het contact met de buitenwereld te ontzeggen. Tevens kan de rechter-commissaris (RC) of Officier van Justitie, indien in het belang van het onderzoek of de orde noodzakelijk wordt geacht, beperkingen bevelen die zien op een contactverbod met de buitenwereld. In beide gevallen betreffen dit maatregelen van tijdelijke aard.
In de loop van zijn detentie zijn aan betrokkene beperkingen opgelegd, waarmee hem het contact met de buitenwereld is ontzegd, met uitzondering van het contact met zijn advocaat. Vanaf het moment dat betrokkene in de EBI verblijft, heeft hij op geen enkele wijze – anderszins dan met zijn advocaat – contact met personen buiten de inrichting gehad, niet via post, telefoon of bezoek. Dit is bevestigd door het Openbaar Ministerie.
Is er, door deze slechte beveiliging van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), sprake van mogelijk (groot) gevaar voor de mensen die belastende verklaringen hebben afgelegd tegen Holleeder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om deze mensen te beveiligen?
De toezichtmaatregelen horend bij het EBI-regime worden ook in deze casus strikt nageleefd, zodat het gevaarsrisico voor degenen die een belastende verklaring hebben afgelegd, maximaal wordt gereduceerd. Bovendien is het personeel van de EBI erop getraind om zorgvuldig en professioneel om te gaan met deze specifieke doelgroep.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat gevangenen, zeker in de EBI, hun criminele praktijken gewoon vanuit de gevangenis kunnen voortzetten en dat dit het vertrouwen van burgers in justitie zo kan schaden dat mensen in de toekomst geen belastende verklaringen meer willen afleggen waardoor de aanpak van georganiseerde misdaad ook moeilijker wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u per direct nemen om ervoor te zorgen dat de regels of beperkingen in de EBI strikt worden nageleefd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Holleeder met fluwelen handschoenen wordt aangepakt, dat hij bijvoorbeeld weigert de door de EBI geserveerde boterhammen te eten omdat hij die niet lekker vindt en de directie daarom heeft besloten dat bewaarders speciaal voor hem natriumarm brood bij een bakker buiten de inrichting moeten kopen? Zo ja, wat is dit voor een onzin en bent u bereid het divagedrag direct de kop in te drukken? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt niet.
De klachten bij de vmbo-examens |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de digitale examens voor het vmbo in de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg geen externe kwaliteitscontrole meer kennen, omdat de tweede correctieronde bij deze digitale examens is afgeschaft en verenigingen van vakleerkrachten geen openbaar oordeel meer mogen geven over het examen?1
Nee. Er is wel degelijk sprake van een externe kwaliteitscontrole op het nagekeken werk bij digitale centrale examens. Er wordt naar analogie van de tweede correctie een controle uitgevoerd die – vanwege de digitale afnamevorm en de projectstatus van de examens – anders is georganiseerd dan bij de papieren centrale examens. Bij de digitale centrale examens voor het vmbo vindt na de examens een controle plaats met betrekking tot de open vragen. De gesloten vragen worden automatisch beoordeeld. In deze zogeheten najaarscorrectie kijken correctoren van de staatsexamens vo de gemaakte examens van vmbo-scholen na. Dit zijn docenten. Als zich significante verschillen voordoen tussen de najaarscorrectie en de eigen beoordeling kunnen desbetreffende scholen door de inspectie worden aangesproken. Op het moment dat de projectstatus van de digitale centrale examens vervalt, wordt een systeem van reguliere tweede correctie weer van toepassing.
Het is ook goed te benadrukken dat de tweede correctie (en najaarscorrectie) geen externe kwaliteitscontrole op de inhoud (of validiteit) van examens is. De tweede correctie wordt uitgevoerd om in het belang van de leerling een objectieve beoordeling van het gemaakte werk te borgen. Ten aanzien van de inhoud van examens kunnen docenten opmerkingen over bijvoorbeeld vermeende onvolkomenheden kwijt bij het Examenloket, die ze doorspeelt naar de Examenlijn van het College voor Toetsen en Examens.
Tot slot staat het de vakverenigingen vrij een openbaar oordeel te vellen over de examens op basis van de aan het begin van een volgend schooljaar gepubliceerde examens. Jaarlijks wordt gedurende het schooljaar één examenvariant met het scholenveld gedeeld via ExamenTester. Scholen kunnen jaarlijks per vak één variant inzien (tot maximaal drie jaar terug) en hun leerlingen laten oefenen. De ontsluiting van deze examens wordt beter met de overstap van ExamenTester naar Facet per schooljaar 2015–2016.2 Dit helpt ook vakverenigingen om digitale centrale examens makkelijker te kunnen evalueren.
Wat betekent dit voor de validiteit van deze examens?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de redenering van Onderwijsraadlid René Kneyber dat de geheimhouding van deze examens geen garantie biedt tegen fraude omdat het beperkte aantal opgaven eenvoudig valt op te sparen?
Nee. Naast het feit dat er nooit een 100 procent garantie tegen fraude afgegeven kan worden, deel ik deze redenering niet. Terugkerende opgaven, genaamd anker-opgaven, worden ingezet in verschillende examenvarianten om te zorgen voor een constant en controleerbaar niveau van de examens in een betreffend jaar en door de jaren heen. Het gebruik van anker-opgaven impliceert geen beperkt aantal beschikbare opgaven. Sinds 2011 doen bijna alle scholen (± 98 procent) met de basisberoepsgerichte leerweg mee aan de digitale centrale examens. In de kaderberoepsgerichte leerweg ligt dat percentage rond de 80 procent. Er zijn geen indicaties dat leerlingen opgaven uit de gemaakte examens onthouden en verspreiden. Daarnaast zijn er strikte richtlijnen voor de afname van digitale centrale examens in het vmbo, waaronder een verbod op mobiele telefoons.
Vindt u de consequentie van de digitale examens dat sommige vmbo basis- en kaderleerlingen vanaf eind april niet meer op school hoeven te komen een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De belangrijkste consequentie van digitale examinering is dat het scholen in staat stelt goed in te spelen op behoeften van leerlingen. Met flexibele examinering gedurende een bepaalde periode kan ingespeeld worden op het tempo van individuele leerlingen. Zo kan tijd besteed worden aan de leerlingen die dat nodig hebben, terwijl leerlingen die al eerder zo ver zijn ook eerder geëxamineerd kunnen worden. Eventueel resterende tijd betekent niet automatisch dat leerlingen vrij zijn. Integendeel: de school kan die tijd steken in de afname van cspe’s (centraal schriftelijke en praktische examens) in de beroepsgerichte vakken of tijd besteden aan de voorbereiding van leerlingen op vervolgonderwijs. Tot nu toe vindt echter het merendeel van de digitale afnames (ca. 90 procent) plaats na de meivakantie. Er zijn ook scholen die bewust kiezen voor een zo laat mogelijke afname van de centrale examens om de voorbereidingstijd voor leerlingen te maximaliseren. Het is juist deze flexibiliteit die de scholen in staat stelt eigen keuzes te maken in het belang van de leerlingen.
Het bericht betreffende Qatar Airways |
|
Henk Leenders (PvdA), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving1 2 dat de CEO van Qatar Airways tijdens een persconferentie heeft gedreigd met een blokkade voor het vergeven van commerciële contracten aan Nederlandse bedrijven in Qatar in het kader van het WK in reactie op het niet toekennen van meer landingsrechten?
Ja.
Heeft de CEO van Qatar Airways een dergelijke boodschap ook aan u overgebracht?
Ik ben niet benaderd door de heer Al Baker.
Wat vindt u van deze geuite boodschap? Welke stappen onderneemt u richting Qatar en Qatar Airways?
Het beeld kan ten onrechte zijn ontstaan dat Nederland een beleid voert dat zich specifiek richt op het belemmeren van markttoegang voor luchtvaartmaatschappijen uit de Golfstaten. Dit is uitdrukkelijk niet het geval. Nederland respecteert de afspraken die er zijn met deze landen.
Voor uitleg over het Nederlandse beleid op dit punt wordt verwezen naar de nadere brief over de uitvoering van de motie Bashir/ Elias over oneerlijke concurrentie en duiding van de uitspraken in Nieuwsuur (Kamerstuk 31 936, nr. 269).
Om eventuele misverstanden over het Nederlandse beleid uit de wereld te helpen, is Qatar langs bovenstaande lijn nader geïnformeerd.
Herkent u zich in de kritiek van de EVO dat de maatregel om voorlopig geen landingsrechten uit te breiden verkeerd kunnen uitpakken voor Nederland als distributieland? Zo ja, welke actie gaat u hiertoe ondernemen?
De wens van EVO om meer verkeersrechten te verlenen aan buitenlandse vrachtmaatschappijen is ons bekend. Recent zijn hierover ambtelijk gesprekken met EVO gevoerd en ik zal ook zelf op korte termijn met EVO spreken. Het Bureau Seabury heeft een onderzoek uitgevoerd naar kansrijke luchtvrachtstromen en corridors. De Kamer is over dit onderzoek geïnformeerd bij brief van 25 februari jl. Uit dit onderzoek blijkt dat op Schiphol 25 luchtvrachtmaatschappijen opereren op een groot aantal sleutelbestemmingen voor vracht. Daarmee heeft Schiphol het meest open regime en de meeste luchtvrachtmaatschappijen ten opzichte van haar Europese concurrenten. Het beleid van Nederland ten aanzien van de onderhandelingen met de Golfstaten (zie bovenstaande antwoord op vraag 3) verandert niets aan dit algemene beeld.
De door Seabury geschetste capaciteitsontwikkelingen en kansen en bedreigingen worden met alle stakeholders, waaronder EVO, besproken. Daar waar mogelijkheden zijn om additionele routes van en naar Nederland toe te voegen die een toegevoegde waarde hebben, moeten we die uiteraard niet laten liggen. Hiervoor is een constructieve dialoog met alle betrokkenen en vervolgens een verstandige afweging noodzakelijk. Daar zet ik mij voor in.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Luchtvaart van 4 juni 2015 beantwoorden?
Dat is bij deze gebeurd.
Berichten dat de totale advocaatkosten in de affaire Demmink meer gekost hebben dan aan de Kamer werd gemeld |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u de berichten «Demmink kost Staat meer dan aan Kamer werd gemeld»1 en «U betaalde 172.000 euro aan advocaatkosten voor Joris Demmink»?2
Ja.
Waarom heeft u de kosten die door de landsadvocaat in rekening zijn gebracht vanwege de affaire Demmink niet gemeld bij de beantwoording van eerdere vragen (d.d. 10 december 2014)?3
Aangezien de Kamervragen van 10 december 2014 betrekking hadden op de kosten die in de vijf jaren daarvoor waren gemaakt «voor de heer Demmink», is in de beantwoording daarvan gedetailleerd uiteengezet welke door hem gedeclareerde kosten van rechtsbijstand door het Ministerie zijn vergoed. In het Wob-besluit waaraan wordt gerefereerd in de berichtgeving van onder meer RTL Nieuws, gaat het echter niet om déze kosten maar om de kosten van inschakeling van de Landsadvocaat ten behoeve van de Staat zelf in een aantal aangelegenheden, waaronder dossiers die – soms indirect – verband hielden met de aan het adres van de heer Demmink geuite beschuldigingen. De Landsadvocaat heeft bijvoorbeeld opgetreden in een Wob-procedure die door Stichting De Roestige Spijker tegen het Ministerie van Veiligheid en Justitie was aangespannen omdat was geweigerd een document openbaar te maken. Een ander voorbeeld is het door diezelfde Stichting geïnitieerde en in 2014 gehouden voorlopig getuigenverhoor, waarbij een ambtenaar van het ministerie was opgeroepen. De Landsadvocaat heeft het ministerie als werkgever van die ambtenaar in deze kwestie van bijstand en advies voorzien. Deze kosten zijn dus niet «voor de heer Demmink» gemaakt, maar ten behoeve van de Staat.
Deelt u de mening dat de Kamer hiermee onvolledig is geïnformeerd, mede gelet op het feit dat gevraagd is wat de totale kosten zijn, die de afgelopen vijf jaar gemaakt zijn voor de heer Demmink in deze zaak, zoals advocaatkosten? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voor de motivering verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de totale advocaatkosten in de affaire Demmink 172.000 euro bedragen?
Voor zover uw vraag ziet op de vergoeding aan de heer Demmink van de kosten van juridische bijstand, zoals bedoeld in het antwoord op vraag 2, kan ik u het volgende mededelen. Op 21 januari 2015 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer desgevraagd medegedeeld dat er in de vijf jaar voorafgaand aan de datum van de Kamervragen EUR 112.956,93 aan kosten van rechtsbijstand aan de heer Demmink was vergoed. Op 16 februari 2015 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer, in antwoord op de vraag wat de totale kosten zijn voor juridische bijstand die tussen 2007 en 2010 zijn gemaakt voor de heer Demmink, vervolgens gemeld dat de in deze periode vergoede kosten EUR 16.343,46 bedroegen. Vóór 2007 is er één factuur van EUR 12.032,69 vergoed in het kader van een procedure voor de Raad voor de Journalistiek. Ik hecht eraan op te merken dat voor al deze declaraties geldt dat zij reeds in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar zijn gemaakt en zijn te vinden op rijksoverheid.nl.
Sinds de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op de vragen van uw Kamer is nog een declaratie van de heer Demmink ontvangen voor juridische bijstand die voor vergoeding in aanmerking komt, namelijk de juridische bijstand in het kader van de civiele procedure tegen het Algemeen Dagblad. Deze declaratie bedraagt EUR 21.243,17 en zal op korte termijn openbaar worden gemaakt. In verband met de uitspraak in die procedure zijn tevens de proceskosten van ruim EUR 6.000 vergoed.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de belastingbetaler, dat een ex-topambtenaar, die verdachte is in een zedenzaak, op een dergelijke manier wordt bijgestaan? Zo neen, waarom niet?
Voor deze vraag verwijs ik naar de eerdere antwoorden op Kamervragen waarin mijn ambtsvoorganger de grondslag voor zijn besluit om de kosten van de heer Demmink in een drietal juridische procedures te vergoeden, nader uiteen heeft gezet.
Het toegenomen antibioticagebruik bij kippen en de antibiotica-doelstelling |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er een toename is in de hoeveelheid gebruikte antibiotica bij kippen, en dat dit de doelstelling, een daling van 70% in antibioticagebruik eind dit jaar ten opzichte van 2009, in gevaar brengt?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat in 2014 het antibioticumgebruik bij vleeskuikens is toegenomen. Dit blijkt uit de registratie van het gebruik van antibiotica door de veehouderijsectoren. Dit is gepubliceerd in het rapport van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) over het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren in 2014. Onze reactie op dit rapport is op 27 mei 2015 aan uw Kamer gestuurd (TK 29 683, nr. 200).
De SDa geeft aan dat de stijging mogelijk het gevolg is van een meer verantwoord gebruik van antibiotica in de vleeskuikensector, waarbij vleeskuikens niet meer in de eerste levensweek (bij een laag gewicht) worden behandeld, maar op een later moment (bij een hoger gewicht wanneer er duidelijke klinische ziekteverschijnselen optreden) waardoor meer antibiotica nodig is. Of deze verschuiving de toename in afdoende mate kan verklaren, vraagt volgens de SDa nadere analyse. Overigens is de reductie in het antibioticumgebruik die de vleeskuikensector sinds 2009 heeft gerealiseerd procentueel hoger dan die van andere sectoren.
Kunt u reageren op het feit dat er grote verschillen zijn in de hoeveelheid antibioticagebruik tussen pluimveehouders? Kunt u uiteenzetten welke stappen ondernomen zullen worden om ook de pluimveehouders die nu grote hoeveelheden antibiotica gebruiken naar een vermindering in antibioticagebruik te sturen?
De SDa constateert in zijn rapport dat de verschuiving van bedrijven in het actiegebied die veel antibiotica gebruiken naar gebieden met laag antibioticagebruik stagneert. De SDa dringt erbij dierhouders en dierenartsen en alle ketenpartners op aan om extra inspanningen te leveren om het gebruik verder te reduceren. Dit advies onderschrijven wij. De stijging van het gebruik in de pluimveehouderij is zorgelijk. Wij hebben hierover gesproken met de sector. De sector deelt deze zorg, voert een analyse uit naar de achterliggende oorzaken en neemt op korte termijn maatregelen om het gebruik te verminderen, waaronder een aanscherping van de aanpak en sanctionering van bedrijven in het actiegebied en aanscherping van het verplicht verbeterplan in IKB voor bedrijven met een antibioticumgebruik in het signaleringsgebied.
Voor de langere termijn is verdere inzet op verbetering van de diergezondheid voor alle dieren nodig. Veehouders, dierenartsen en ketenpartners zijn hier primair voor verantwoordelijk. Veehouders moeten in overleg met hun dierenarts in het wettelijk verplichte bedrijfsgezondheidsplan maatregelen opnemen die de diergezondheid op het bedrijf kunnen verbeteren. In dit kader zal de vleeskuikensector een analyse maken van de kritische succesfactoren die kunnen bijdragen aan een laag antibioticumgebruik. De geïdentificeerde succesfactoren kunnen vertaald worden naar gerichte bedrijfsverbeterplannen.
Voor de overige maatregelen verwijzen we u naar de genoemde brief van 27 mei jl. In deze brief hebben wij ook toegelicht hoe wij willen komen tot vormgeving van het beleid voor de periode 2016 – 2020. Daarbij hebben we aangegeven dat verbetering van diergezondheid en preventieve diergezondheidsmaatregelen een belangrijke pijler vormen voor ons vervolgbeleid. Begin 2016 informeren wij u over de uitwerking van dit vervolgbeleid.
Overweegt u gedwongen maatregelen om de gezondheid van pluimvee (bijv. een warme vloer, lage stofhoeveelheden en makkelijk bereikbaar schoon drinkwater en gezond voer) te bevorderen, en daarmee de hoeveelheid antibioticagebruik te doen afnemen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor regelgeving invoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reageren op het feit dat met deze resultaten de doelstelling voor eind 2015 op antibioticagebied niet gehaald zal worden? Welke stappen gaat u ondernemen om deze doelstelling alsnog te halen?
Na een periode van forse reductie van het veterinaire antibioticumgebruik, is de daling van het gebruik afgevlakt. Het antibioticumgebruik in de vier grote veehouderijsectoren (inclusief vleeskuikens) is in 2014 gedaald met 4% ten opzichte van 2013. Zoals de SDa concludeert, lag het in de lijn van de verwachting dat de snelle daling in het veterinair antibioticumgebruik geleidelijk tot stilstand zou komen. De totale reductie van het gebruik in deze vier sectoren eind 2014 is 58,1% sinds 2009.
Zoals aangegeven in de brief van 27 mei jl. vinden wij de afvlakking van de daling een zorgelijke ontwikkeling. Hoewel de realisatie van de reductiedoelstelling eind 2015 lastig zal worden, blijft onze doelstelling gericht op 70% reductie van het antibioticumgebruik ten opzichte van 2009. De SDa geeft aan dat verdere reductie ook mogelijk is. Dit vergt aanvullende inspanningen van de sectoren en dierenartsen. We zijn blij dat de sectoren en dierenartsen dit oppakken en diverse maatregelen treffen om een verdere reductie te realiseren. Met de afvlakking van de daling vangt volgens de SDa echter ook een nieuwe periode aan, die vraagt om reflectie. Dit jaar benutten wij dan ook om met alle betrokken partijen het vervolgbeleid voor na 2015 vorm te geven, gericht op een verdere vermindering van risico’s van resistentievorming en resistentiespreiding.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Dierenwelzijn voorzien op 23 juni 2015?
Ja.
Verkeershufters die minder vaak gepakt worden |
|
Ockje Tellegen (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uw stelling dat door trajectcontroles de uitstoot van CO2, fijnstof en geluidproductie daalt, nader onderbouwen? Uit welk onderzoek blijkt dat en hoe is dat in de Nederlandse praktijk vastgesteld?
Trajectcontroles zorgen voor een verlaging van zowel de gemiddelde snelheid als de spreiding van snelheden. De effecten van verandering van snelheid op de uitstoot van CO2, fijnstof en geluidsproductie zijn onder andere beschreven in het onderzoek1 dat ik u bij mijn brief van 28 november 20112 heb gestuurd, voorafgaand aan de verhoging van de algemene snelheidslimiet naar 130 km/u.
Deze verbanden tussen snelheid en emissies zijn bevestigd in onderzoek van TNO uit 2015 (CO2-emissiefactoren voor de snelweg), metingen en berekeningen van emissies van fijn stof door TNO voor/na de invoering van de 80-km/u zones en het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012.
Sinds wanneer is de vermindering van CO2-uitstoot een doelstelling van trajectcontroles? Waar is dit vastgelegd, wat zijn de doelstellingen en wanneer zijn deze doelstellingen in uw ogen bereikt? Hoe verhoudt zich dit met het uitgangspunt dat bronbeleid het meest effectieve instrument is om de vermindering van CO2-uitstoot van autoverkeer te realiseren?
De landelijke CO2-doelstelling vormt geen aanleidingtot het instellen van trajectcontroles. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 22 april 20153 hebben trajectcontroles als gevolg dat de CO2 -productie daalt. Het doel van trajectcontroles is naleving van de geldende snelheidslimiet (zoals ook aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 28 januari 20154 en mijn brief van 14 november 20145). Bij het vaststellen van een lokale snelheidslimiet wordt rekening gehouden met lokale factoren zoals verkeersveiligheid, geluid en luchtkwaliteit.
Hoe verhoudt het antwoord onder 11 van de eerdere vragen inzake het bericht dat verkeershufters minder vaak gepakt worden1 dat trajectcontroles ook dienen voor milieudoeleinden, zich tot de antwoorden op eerdere vragen inzake het bericht dat de automobilist de klos is2, waarin wordt aangegeven dat verkeershandhaving gericht is op het verbeteren van de naleving van verkeersregels? Wanneer is verkeersveiligheid nu doorslaggevend en wanneer zijn milieudoeleinden dat? Hoe is deze afweging gemaakt? Indien het milieudoeleinden betreft, is het dan niet altijd een tijdelijke maatregel, gelet op de verbetering van de luchtkwaliteit, de CO2-uitstoot en de geluidsreductie in de afgelopen jaren?
Zoals hierboven aangegeven, is het doel van trajectcontrolesystemen het handhaven van de geldende snelheidslimiet. Een belangrijk criterium bij de selectie van locaties voor de plaatsing van trajectcontroles is dan ook de mate waarin de snelheidslimiet wordt overschreden.
Milieudoeleinden en verkeersveiligheid zijn de directe aanleiding voor het vaststellen van een lokale snelheidslimiet die afwijkt van de standaardsnelheid van 130 km/u op snelwegen. Trajectcontroles zorgen ervoor dat de geldende limiet ook daadwerkelijk wordt nageleefd. Zodoende dragen trajectcontroles, zoals benoemd in antwoord 11 van de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 22 april 20158, bij aan zowel de verkeersveiligheid als milieudoeleinden. Het beleid is er op gericht om de snelheidslimiet op zo veel mogelijk trajecten te verhogen tot 130 km/u zodra dat kan binnen de randvoorwaarden van verkeersveiligheid en milieu.
Kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel en welke trajectcontroles worden ingezet voor milieudoeleinden? Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle trajectcontroles ten behoeve van milieudoeleinden, met daarbij de opbrengsten van de boetes in de afgelopen vijf jaren?
Zoals aangegeven is het doel van trajectcontroles de naleving van de geldende snelheidslimiet. De wettelijke kaders voor luchtkwaliteit, geluid en natuur spelen een rol bij het vaststellen van de lokale snelheidslimiet. De opgelegde boetebedragen voor alle wegvakken met trajectcontroles zijn opgenomen in de tabel bij antwoord 8.
De doelstellingen voor geluid zijn vastgelegd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer («SWUNG»). De basis voor het luchtkwaliteitsbeleid is vastgelegd in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit op basis van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Voor beide onderwerpen wordt jaarlijks een nalevingsverslag / monitoringsrapportage opgesteld waarin de situatie wordt getoetst aan de doelstellingen. Het snelhedenbeleid is erop gericht om op locaties waar dat kan binnen de randvoorwaarden van verkeersveiligheid en milieu, de snelheidslimiet te verhogen tot 130 km/u.
Welke milieudoelstellingen worden er per trajectcontrole nagestreefd (geluid en/of fijnstof en/of andere), hoe worden deze gemonitord en zijn deze doelstellingen inmiddels al niet behaald? Wat is de (wettelijke) basis van deze doelstellingen: wet- en regelgeving en/of bestuurlijke afspraken of anders?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de inzet van de trajectcontroles met milieudoeleinden nog steeds legitimeren als blijkt uit de luchtkwaliteitsrapportage Monitoringsrapportage NSL 2014 (Kamerstuk 30 175, nr. 203) dat alle normen qua fijnstof en stikstof langs de snelwegen worden behaald in Nederland? Zo nee, wanneer worden deze controles dan stopgezet?
Het doel van trajectcontroles is naleving van de geldende snelheidslimiet. Bij het vaststellen van een snelheidslimiet voor een wegvak wordt rekening gehouden met lokale factoren zoals verkeersveiligheid, geluid en luchtkwaliteit. Het snelhedenbeleid is erop gericht om plaatselijke snelheidslimieten te verhogen, indien verbeterde omstandigheden daar voldoende ruimte voor geven. Dat betekent echter niet dat na het verhogen van een lokale snelheidslimiet de daar aanwezige trajectcontroles automatisch komen te vervallen. Zoals aangegeven in mijn brief van 28 november 2011 is handhaving van de maximumsnelheid niet alleen van belang bij snelheidslimieten van 80km/u, maar ook bij hogere snelheidslimieten zoals 100km/u of 130 km/u.
Welke (financiële) middelen zijn er ingezet om de zogenoemde geluidsdoelstellingen te realiseren en wat is de voortgang? Wat is de bijdrage van de trajectcontroles aan geluidsreductie? Wat is de bijdrage van overige middelen, zoals bronbeleid, stil asfalt en de geluidsschermen die zijn neergezet?
Zoals aangegeven in het Actieplan omgevingslawaai van Rijkswegen 2008–20139 worden de kosten voor geluidmaatregelen langs Rijkswegen voor deze periode geschat op ca € 400mln. In het Actieplan omgevingslawaai van Rijkswegen 2013–201810 worden de kosten voor de daaropvolgende periode (2013–2018) voorzichtig geschat op € 300 mln. Deze kosten voor de periode vanaf 2013 zijn verdeeld over de jaarlijkse naleving van geluidproductieplafonds, het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) en aanlegprojecten, waarin ook wordt geanticipeerd op naleving van geluidproductieplafonds in toekomstige jaren.
Zoals aangegeven in het Actieplan 2013–2018 is het aantal woningen met een hoge geluidsbelasting (>65dB) met 37% gedaald tussen 2006 en 2011. De grootste bijdrage aan deze daling wordt geleverd door werkzaamheden bij aanlegprojecten waarin met name geluidschermen en ook stille wegdekken (die ook tot het bronbeleid worden gerekend) zijn aangebracht.
Trajectcontroles zorgen voor een lagere gemiddelde snelheid en daarmee ook voor een (beperkte) daling van het geluidsniveau. De aanwezigheid van trajectcontroles wordt in de huidige geluidberekeningen momenteel -in tegenstelling tot bij luchtkwaliteit- echter niet meegenomen.
Kunt u een overzicht geven van de trajectcontroles ten behoeve van de verkeersveiligheid (ook hier graag een overzicht van de opbrengsten per trajectcontrole van de boetes in de afgelopen vijf jaren)? Is onderzocht of en in welke mate de trajectcontroles daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de verbetering van de verkeersveiligheid? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De onderstaande tabel bevat per traject de snelheidslimiet en de hoogte van het totale opgelegde boetebedrag op grond van de wet Mulder voor de afgelopen vijf jaar (2010 – 2014).11 Het opgelegde boetebedrag is niet exact gelijk aan de opbrengst per trajectcontrole: het verschil bestaat onder andere uit boetes die niet worden geïnd en opgelegde verhogingen wegens te late betaling.
Wegvak
Snelheidslimiet (km/u)
Totaal opgelegd boetebedrag 2010–2014 (x € 1.000)
A2 – Holendrecht -Maarssen
100 (tot Vinkeveen)
100/130 (vanaf Vinkeveen)
152.574
A4 – Leidschendam – Zoeterwoude
100/130
69.659
A10 -Nieuwe Meer – Coentunnel
100 en deels 80
16.140
A12 – Den Haag-Prins Clausplein
80 (stad in)
100 (stad uit)
9.495
A13 – Overschie-Kleinpolderplein
80
7.744
A58 – Bergen op Zoom – Roosendaal
120
2.808
N62 – Westerscheldetunnel
100
3.000
Zoals eerder aangegeven is een betere naleving als gevolg van trajectcontroles in algemene zin positief voor de verkeersveiligheid, ongeacht de aanleiding voor de specifieke snelheidslimiet. Uit metingen voor en na invoering van trajectcontroles is gebleken dat hierdoor de gemiddelde snelheid daalt. Zoals gemeld in de onderzoeken bij mijn brief van 11 november 201112 is verandering van de gemiddelde snelheid de beste voorspeller van het aantal ongevallen. Deze resultaten zijn bevestigd in ongevalanalyses na invoering van de 80km-zones met trajectcontroles.
Het bericht 'Seksueel misbruik bij boeddhisten in Nederland' |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «seksueel misbruik bij boeddhisten in Nederland»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat uw reactie is op dit bericht, waaruit blijkt dat boeddhistische monniken en leraren zich in Nederland schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik van (minderjarige) leerlingen?
Op basis van de informatie van het Openbaar Ministerie (OM) en de politie kan ik niet vaststellen of boeddhistische monniken en/of leraren zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik. Ik kan het echter ook niet uitsluiten. Het is immers mogelijk dat zich feiten hebben voorgedaan waar de politie en het OM geen kennis van hebben. Wanneer iemand van mening is dat zich strafbare feiten hebben voorgedaan, kan daarvan aangifte worden gedaan bij de politie. Er zijn enkele meldingen en aangiftes bekend, maar die hebben tot op heden niet geleid tot een strafrechtelijke veroordeling.
Heeft u zicht op de omvang van dit misbruikschandaal? Zo ja, kunt u aangeven om welke omvang het gaat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te onderzoeken om welke schaal het gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen onderneemt u teneinde te voorkomen dat seksueel misbruik wederom plaatsvindt bij religieuze instellingen, zoals eerder bij de Rooms Katholieke Kerk en nu bij de Boeddhisten?
Religieuze instellingen vallen onder de reikwijdte van de regeling die voorziet in een gratis verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor vrijwilligers (zie de Beleidsregels vergoeding verklaring omtrent het gedrag voor vrijwilligers; Stcrt. 2015, 6425). Dit houdt in dat als die organisaties zelf hun verantwoordelijkheid nemen voor een eigen integriteitsbeleid, hun vrijwilligers de VOG kosteloos kunnen aanvragen. Op die manier wordt voor religieuze instellingen een financiële drempel weggenomen om vrijwilligers te laten screenen voordat zij bij de religieuze instellingen aan de slag gaan.
In overleg met de Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) is de werkset «een veilige kerk» ontwikkeld, als aanvulling op de meer algemene werkset «in veilige handen», met daarin onder meer werkvormen, gedragscodes en meldprotocollen om de veiligheid van kwetsbare groepen binnen organisaties te vergroten. Hiermee worden religieuze instellingen geholpen vorm te geven aan hun eigen integriteitsbeleid.
Tevens is medio mei jl. de campagne «Seksueel grensoverschrijdend gedrag. Maak er een punt van» van start gegaan. De campagne heeft als doel seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen in organisaties waar vrijwilligers werken met kwetsbare groepen, zoals minderjarigen of mensen met een verstandelijke beperking. Deze campagne wordt ondersteund door het NOC*NSF voor het bereiken van alle sportclubs, door de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk en Movisie voor het bereiken van het vrijwilligerswerk en door het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, voor het bereiken van de kerkelijke organisaties. Organisaties – waaronder dus ook religieuze instellingen – worden weer extra gewezen op het belang van preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Wat is uw reactie op het feit dat er in ieder geval in twee gevallen wel naar de politie is gestapt, maar geen aangifte is gedaan? In hoeverre worden de mogelijkheden van aangifte kenbaar gemaakt bij de slachtoffers die naar de politie stappen?
Het is een goede zaak dat men met informatie over mogelijke misstanden naar de politie is gegaan. Deze informatie is toentertijd ook beoordeeld door de politie. Er is toen door de melders inderdaad geen aangifte gedaan. Wat hun overwegingen daarbij waren, is mij niet bekend. De meldingen zijn wel opgenomen en vastgelegd door de politie. Op basis van de toen verkregen inlichtingen is onvoldoende aanleiding gezien ambtshalve een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Over het algemeen maakt het feit dat plegers van zedendelicten veelal bekenden zijn van hun slachtoffers het voor slachtoffers moeilijk om naar de politie te stappen. In antwoord op vragen van het lid Rebel (PvdA) ben ik hier recent nader op ingegaan.2 Daar heb ik ook de praktijk van het informatieve gesprek voor slachtoffers van zedendelicten toegelicht, waarin een goede en objectieve voorlichting over het doen van aangifte een kernpunt is. Een zeker ontmoedigend effect van het informatieve gesprek kan nooit helemaal worden uitgesloten. Het strafproces kent nu eenmaal een aantal moeilijke en zware stappen voor een slachtoffer.
Wat vindt u van de invulling van de rol van de Boeddhistische Unie Nederland, die geen ruchtbaarheid heeft gegeven aan signalen van ernstig misbruik? Welke rol ziet u in de toekomst voor hen weggelegd? In hoeverre bent u hierover met hen in gesprek?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Boeddhistische Unie Nederland (BUN) om te voorkomen dat boeddhistische monniken en/of leraren zich schuldig maken aan (seksueel) misbruik. Dit geldt evenzeer voor vergelijkbare organisaties bij andere religies. Ik ben over dit onderwerp niet in gesprek met de BUN.
Op welke manier probeert u, in samenwerking met derden, het toezicht te verbeteren in religieuze instellingen en bij religieuze samenkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat de overheid doen teneinde het taboe rondom seksueel misbruik te doorbreken, zodat er ook eerder melding gemaakt wordt?
In de overheidscampagne «Voor een veilig thuis» wordt in het najaar van 2015 aandacht besteed aan seksueel misbruik. Deze campagne is gericht op omstanders, omdat de naaste omgeving belangrijk is bij het stimuleren van het doen van een melding bij seksueel misbruik. Hiermee geeft de overheid gevolg aan de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NR) om structurele publieksvoorlichting te organiseren om seksueel misbruik herkenbaar en bespreekbaar te maken.3
Daarnaast is vorig jaar gestart met een specifieke online-jongerencampagne over huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel misbruik. Deze online campagne krijgt dit jaar een vervolg. Deze campagne is erop gericht om onveilige situaties in huiselijke kring, waaronder seksueel misbruik, bespreekbaar te maken onder jongeren en om hen handelingsmogelijkheden te bieden.
Kunt u aangeven welke opvang- en zorgmogelijkheden er zijn voor slachtoffers in Nederland?
Slachtoffers van seksueel misbruik die na langere tijd hulp zoeken, hebben verschillende mogelijkheden. Dit kan variëren van een individueel gesprek met de huisarts (die een slachtoffer eventueel kan doorverwijzen voor meer specialistische hulp), een gesprek met lotgenoten of dialoog met de dader tot professionele psychologische hulpverlening in de GGZ. Slachtoffers kunnen ook terecht bij de Hulplijn seksueel misbruik. Daar kan geadviseerd worden welke hulp het beste bij de situatie van het slachtoffer past. Slachtoffers kunnen daarbij doorverwezen worden naar de juiste hulpverleners. De Hulplijn kan ook anoniem gebeld worden.
Ook via Veilig Thuis, het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, kunnen slachtoffers doorgeleid worden naar hulp die het beste bij hun situatie past.
Tevens bestaan er diverse websites waar slachtoffers van seksueel geweld terecht kunnen voor hulp en informatie. De website www.seksueelgeweld.info van Movisie is bijvoorbeeld een wegwijzer voor het vinden van geschikte hulpverlening voor volwassenen en kinderen.
Voor de acute fase na seksueel misbruik of verkrachting is sinds 2012 een aantal centra seksueel geweld (CSG) geopend die slachtoffers van seksueel misbruik opvang bieden. In die centra werken artsen, verpleegkundigen, politie, psychologen, maatschappelijk werkers en seksuologen samen om goede zorg te bieden.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft het initiatief genomen om een landelijk dekkende infrastructuur voor een multidisciplinaire aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel geweld tot stand te brengen. Daarin wordt de werkwijze van de CSG’s betrokken.
De NR gaat overigens dossieronderzoek verrichten binnen de jeugd-GGZ om meer te weten te komen over de behandeling die minderjarige slachtoffers van seksueel geweld krijgen. Als kinderen in de jeugd-GGZ geholpen worden vanwege seksueel misbruik, weten we namelijk niet welke behandeling zij krijgen. De interventiemogelijkheden zijn bekend, maar er is nog niet voldoende zicht op de vraag of (minderjarige) slachtoffers deze interventies ook krijgen. De NR zal de resultaten van dit onderzoek in de loop van 2016 publiceren.
Welke mogelijkheden ziet u voor vervolging van de daders als het misbruik in sommige gevallen tientallen jaren is verzwegen? Welke mogelijkheden ziet u voor slachtoffers als de daders al zijn overleden?
Er kan altijd aangifte gedaan worden van een zedenmisdrijf. Wanneer strafbare feiten zijn verjaard of de daders zijn overleden, bestaat geen mogelijkheid tot strafvervolging meer. Het is dan op de eerste plaats van belang dat slachtoffers – indien zij dit wensen – emotionele en praktische ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld van familie of Slachtofferhulp Nederland. Verder kunnen slachtoffers van seksueel misbruik waarvan de schade niet is vergoed in aanmerking komen voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Deze uitkering is een financiële tegemoetkoming voor het overkomen leed en voor eventuele financiële schade (bijvoorbeeld kosten voor psychologische hulp) die door het misbruik is ontstaan.
Of een feit verjaard is, hang af van het soort feit. Sinds 1 april 2013 kunnen ernstige zedenmisdrijven tegen kinderen met een straf van 8 jaar en langer niet meer verjaren. Zo geldt geen verjaringstermijn meer voor verkrachting, aanranding en voor gemeenschap met kinderen onder de 16 jaar. De verjaringstermijn is niet alleen afgeschaft voor ernstige zedenmisdrijven die na 1 april 2013 zijn gepleegd, maar geldt ook voor misdrijven die op dat moment nog niet zijn verjaard. Voor zedenmisdrijven tegen personen boven de achttien jaar geldt een verjaringstermijn van 20 jaar.
De extra kosten bij de verbouwing van Huis ten Bosch |
|
Ronald van Raak (SP), Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichtgeving bij RTL Nieuws over de extra kosten bij de verbouwing van Huis ten Bosch?1
Ja.
Klopt de raming van RTL Nieuws en wat houdt in dat geval de verbouwing van de andere delen van het paleis precies in? Kunt u voor elk van de paleisdelen aangeven wat de oorspronkelijke raming was, welke meerkosten nu begroot worden en hoe die vermeerdering is opgebouwd?
Zie de Kamerbrief betreffende de Renovatie paleis Huis ten Bosch d.d. 19 juni 2015 (Kamerstuk 34 000-XVIII, nr. 22).
Kunt u verduidelijken waarom ervoor gekozen wordt om de overige paleisdelen nu ook te renoveren, in het licht van de overweging dat bij een zorgvuldige voorbereiding van de eerdere verbouwingsplannen de nu noodzakelijke ingrepen toen ook al naar boven zouden hebben moeten komen en meegenomen zouden hebben kunnen worden in de vorig jaar aan de Kamer gemelde plannen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot de stelling van de Minister-President in het debat over de begroting van de Koning over 2015 dat de verbouwing voor € 35 mln. technische en infrastructurele maatregelen betreft voor het gehele paleis?
De opmerkingen van de Minister-President waren in overeenstemming met het aanvankelijke plan voor een gedeeltelijke renovatie van Paleis Huis ten Bosch. Dit betrof het Wassenaarse deel (de woonvleugel) en de technische installaties van het gehele paleis. Nader technisch onderzoek heeft geleid tot de Kamerbrief betreffende de Renovatie paleis Huis ten Bosch d.d. 19 juni 2015 (Kamerstuk 34 000-XVIII, nr. 22).
Hoe verhoudt het bijna verdubbelen van de verbouwingskosten zich tot de stelling van de Minister-President in het debat over de begroting van de Koning over 2015 dat het in de begroting vermeldde bedrag «niet veel meer» zou worden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u, nu blijkbaar voor de eerder genoemde € 35 mln. niet het gehele paleis verbouwd en/of gerenoveerd wordt, verduidelijken hoe de vorig jaar genoemde vierkante meter prijs berekend is? Uit hoeveel vierkante meter bestaat het oppervlak van paleis Huis ten Bosch?
Vorig jaar is aan de hand van een aantal referentieobjecten en op basis van kengetallen de vierkantemeterprijs bepaald. Dit resulteerde in een bandbreedte van € 4.000 tot 5.000 per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Gegeven het feit dat de renovatie alleen betrekking zou hebben op de woonvleugel en de technische installaties in het paleis, heeft het kabinet toen gekozen om aan de ondergrens van de bandbreedte te gaan zitten en derhalve te rekenen met een vierkantemeterprijs van circa € 4.000. Uitgaande van een bruto vloeroppervlakte van 8.947 m2 kwam dit uit op een bedrag van grofweg € 35 miljoen.
In de afgelopen periode zijn de kengetallen uitgewerkt tot een detailuitwerking. Daarnaast is uit aanvullend onderzoek gebleken dat het benodigde technisch onderhoud veel groter is dan waarvan eerder werd uitgegaan. Als gevolg hiervan is gebleken dat de vierkantemeterprijs van € 4.000 zoals vorig jaar aangehouden, niet langer voldoet en dat een hoger bedrag aangewezen is, ongeveer € 6.500 per m2.
Bent u bereid de aan de conclusie tot extra verbouwen achterliggende stukken, zoals bijvoorbeeld een technisch onderzoek en/of beleidsdocumenten, met de beantwoording van deze vragen mee te sturen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot uw toezegging uit het begrotingsdebat om opener te communiceren?
De stukken waarom u vraagt, zijn recent (deels) openbaar gemaakt naar aanleiding van een Wob-verzoek. Om onder meer veiligheidsredenen kon een deel van de informatie niet openbaar worden gemaakt. De naar aanleiding van dit verzoek openbaar gemaakte stukken vindt u op de website rijksoverheid.nl.
Garandeert u dat het bij dit bedrag blijft? Zo nee, waarom niet?
Het budget van € 59 miljoen is taakstellend. Binnen het budget zullen op onderdelen mogelijk nog verschuivingen gaan ontstaan. Deze moeten worden opgevangen binnen het daarvoor in aanmerking komende budget. Hetzelfde geldt voor tegenvallers met uitzondering van omstandigheden die niet gerekend kunnen worden tot de normale projectrisico’s.
Ongelukken in praktijklokalen op vmbo-scholen |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat sinds 2009 bij controles door de Inspectie SZW op scholen in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs – die bij eerdere inspecties slecht presteerden – de veiligheid bij het leren werken met machines in 64% van de situaties nog steeds niet op orde is?1 2
De maatregelen die de scholen sinds 2009 hebben genomen om de gesignaleerde overtredingen op te heffen waren op het moment van inspectie niet toereikend om alle risico’s in de scholen in voldoende mate te voorkomen of beperken.
Welke maatregelen heeft u sinds 2009 genomen om ervoor te zorgen dat het leren werken met machines in praktijklokalen op vmbo-scholen verbetert?
Het veilig werken met machines in praktijklokalen op vmbo-scholen is primair de verantwoordelijkheid van de scholen. De onderwijssector, met name de Voion (het arbeidsmarkt en opleidingsfonds voortgezet onderwijs) ondersteunt de scholen bij het invullen van die verantwoordelijkheid met hulpmiddelen, zoals de arbocatalogus-VO. Deze arbocatalogus bevat ook de normen voor het veilig werken in vak- en praktijklokalen.
Daarnaast heeft Voion in het kader van een programmalijn Veilig, gezond & vitaal werken voor de praktijklessen in het vmbo verschillende veiligheidsmappen ontwikkeld in samenwerking met platforms, zoals platform vmbo BWI en Consortium Beroepsonderwijs.
In de afgelopen 3 jaren zijn tijdens de zogenaamde landelijke docentendagen van deze platforms workshops over veiligheid in het praktijklokaal verzorgd. Tevens zijn dit jaar door Voion 3 regionale bijeenkomsten over veiligheid in praktijklokalen verzorgd voor preventiemedewerkers in het VO. Verder werkt Voion samen met de NVON (vereniging voor biologie-, natuurkunde- en scheikundedocenten) aan het terugdringen van gevaarlijke stoffen bij practica bij de vakken biologie, natuurkunde en scheikunde.
De Inspectie SZW voert herinspecties uit bij overtreders. De sancties die bij herinspecties worden opgelegd zijn zwaarder dan bij initiële inspecties. Op basis van herinspecties in 2014 concludeert de Inspectie dat de scholen inmiddels op de goede weg zijn bij het verbeteren van de veiligheid. Het handhavingspercentage is van 64% in 2013 gedaald naar 13% in 2014. In april is de factsheet die hierover rapporteert gepubliceerd.
Hoeveel leerlingen en docenten hebben blijvende schade ondervonden vanwege een ongeval in het praktijklokaal op een vmbo-school vanwege het onveilig werken met machines en het blootgesteld worden aan gevaarlijke stoffen? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen (uitgesplitst naar de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014)?
De meest recente Arbobalans (2014) geeft aan dat van alle sectoren de werknemers in de informatie- en communicatiesector (0,8%), de financiële dienstverlening (1,2%) en het onderwijs (1,3%) de kleinste kans hebben op een ongeval dat leidt tot letsel en verzuim.
De Arbobalans bevat geen informatie over ongevallen met leerlingen.
Uit onderzoeken van de Inspectie SZW van gemelde ongevallen blijkt het volgende.
In de 14 jaren 1998 – 2009, 2012 en 20133 hebben machineongevallen en ongevallen met gevaarlijke stoffen in het onderwijs geleid tot 162 slachtoffers onder docenten, medewerkers en leerlingen. Daarvan vielen er 27 in het vmbo, waarvan 21 een leerling. Deze vielen allen in 2009 of eerder. In 2012 en 2013 zijn geen ongevallen met machines of gevaarlijke stoffen in het vmbo geregistreerd, en in 2014 zijn er 2 gemeld.
Hoeveel boetes zijn er uitgedeeld aan vmbo-scholen vanwege het onveilig werken met machines en he blootgesteld staan aan gevaarlijke stoffen in praktijklokalen en hoeveel praktijklokalen zijn gesloten vanwege het herhaaldelijk in gebreke blijven van het faciliteren van veilige praktijklokalen? Kunt u een overzicht hiervan aan de Kamer zenden voor de jaren 2010 t/m 2014?
In de periode 2010–2014 zijn in het voortgezet onderwijs 39 boetes opgelegd, waaronder na een stillegging. Daarvan 6 in het vmbo. In onderstaande tabel is dat uitgesplitst.
Boetes in het voortgezet onderwijs (SBI 8531 en 8532) in de periode 2010–2014.
Totaal aantal boetes (mede n.a.v. stillegging)
Waarvan n.a.v. een ongevalmelding1
Waarvan in het vmbo (SBI 85312)
2010
6
3
2
2011
5
5
–
2012
9
8
1
2013
14
8
1
2014
5
5
2
totaal
39
29
6
betreft ongevallen met leerlingen, docenten en medewerkers.
Bent u bereid om scherper toe te zien op veilige praktijklokalen op vmbo-scholen en onveilige praktijklokalen direct te sluiten wanneer er op een onveilige manier met machines wordt gewerkt of leerlingen en docenten worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Inspectie zijn de scholen die de gezondheid en veiligheid niet op orde hadden inmiddels op de goede weg bij het verbeteren van de veiligheid. De scholen die nog tekortschieten krijgen te maken met herinspecties en een toenemend strenge aanpak totdat ook zij de zaken op orde hebben.
Deelt u de mening dat vmbo-scholen in praktijklokalen zich strikt aan de arboregelgeving dienen te houden, omdat leerlingen na het succesvol doorlopen van de opleiding ook op de arbeidsmarkt te maken krijgen met strikte arboregelgeving en het werken in een veilige omgeving onderdeel is van het curriculum van de opleiding? Zo ja, bent u van mening dat leerlingen die op dit moment in onveilige praktijklokalen aan het leren zijn dit onderdeel voldoende kunnen beheersen nu blijkt dat 64% van de praktijklokalen niet op orde is?
Scholen dienen zich aan de arboregelgeving te houden. Ik vind dat leerlingen in een gezonde en veilige omgeving moeten kunnen leren en opgeleid worden om later gezond en veilig te kunnen werken. De laatste inspecties wijzen uit dat scholen die hierop tekort schoten op de goede weg zijn. In het najaar van 2014 was bij 87% van de geïnspecteerde schoollocaties de veiligheid in de praktijklokalen op orde.
De tientallen miljoenen extra voor de verbouwing van een paleis |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Kent u het artikel «Verbouwing paleis Huis ten Bosch valt tientallen miljoenen duurder uit»?1
Is het waar dat de verbouwing van paleis Huis ten Bosch geen € 35 mln. maar liefst € 60 mln. gaat kosten? Zo neen, om welk bedrag gaat het exact, en kunt u in een helder overzicht aangeven hoe men tot dit bedrag is gekomen?
Deelt u de afkeurende reactie over de enorme verhoging van de kosten voor deze verbouwing?
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat er geen € 60 mln. wordt uitgegeven aan deze verbouwing?
De voorgestelde Voetbalwet en de mogelijkheden Nederlandse relschoppers te weren bij uitwedstrijden in het buitenland |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Vele wegen leiden naar Rome. Ook die van de voorgestelde Voetbalwet?» van Prof. dr. Brouwer en prof. mr. Schilder?1
Ja.
Wat is uw reactie op de volgende passages met betrekking tot de voorliggende wijziging van de Voetbalwet:
De schrijvers van het artikel stellen voor een burgemeester de bevoegdheid te geven iemand, die zich in zijn gemeente voetbalgerelateerd heeft misdragen, een maatregel op te leggen voor alle wedstrijden (waar ook gespeeld) van de Betaald Voetbalorganisatie uit die gemeente. Deze oplossing zou ertoe leiden dat de bevoegdheden van een burgemeester niet beperkt blijven tot het grondgebied van de eigen gemeente, maar zich tevens uitstrekken tot andere gemeenten in Nederland en in het buitenland.2 Dergelijke creatieve ideeën zijn niet op voorhand uitgesloten, maar ik deel niet de kwalificatie van de schrijvers dat het om een betrekkelijk eenvoudige aanpassing gaat.
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over de rellende Nederlanders in Rome?2
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat er voldoende mogelijkheden zijn om te voorkomen dat Nederlandse relschoppers uitwedstrijden in het buitenland bezoeken?
De recente ongeregeldheden, hoe ernstig ook, nopen naar mijn oordeel op dit moment niet tot andere bevoegdheden dan die er nu al zijn of in het wetsvoorstel Aanscherping maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast4 zijn voorzien. Zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen van uw Kamer over de rellende Nederlanders in Rome5, kunnen de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond en de Betaald Voetbalorganisaties een stadionverbod opleggen dat ook geldt in het buitenland.
Daarnaast kan informatie over de personen aan wie een stadionverbod is opgelegd via het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme aan buitenlandse partners worden doorgegeven. De officier van Justitie kan onder de voorwaarden van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering een verdachte een gedragsaanwijzing in de vorm van een meldplicht geven, die dus ook van betekenis kan zijn bij het uitreizen naar een wedstrijd in het buitenland. De strafrechter kan op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) een strafrechtelijk stadionverbod of een meldplicht opleggen voor wedstrijden van een Betaald Voetbalorganisatie in binnen- en buitenland.
Tot slot voorziet het eerdergenoemde wetsvoorstel in een wijziging van genoemd artikel 38v WvSr, waardoor na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de strafrechter een gebiedsgebod kan opleggen. Een dergelijk gebiedsgebod houdt in dat een veroordeelde op aangewezen momenten op een aangewezen plaats dient te verblijven en dus bijvoorbeeld niet mag afreizen naar een wedstrijd in het buitenland.
Ziet u de voordelen en de meerwaarde van het voorstel van Brouwer en Schilder om Nederlandse burgemeesters de bevoegdheid te geven supporters die zich in het verleden misdragen hebben voor een bepaalde termijn te beletten om uitwedstrijden van hun club te bezoeken in binnen- en buitenland? Zo nee, waarom niet?
De voordelen en de meerwaarde van het voorstel kunnen pas op waarde worden geschat als er een compleet beeld is en niet alleen de voordelen worden belicht. Ik ben van oordeel dat de behandeling van het wetsvoorstel Aanscherping maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast daarop niet moet wachten; de bevoegdheden die daarin zijn opgenomen, moeten nu zo spoedig mogelijk beschikbaar komen.
Bent u bereid dit voorstel alsnog in overweging te nemen en deze mogelijkheid alsnog in de wet op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat alleen Israël door de World Health Organization is veroordeeld voor het schenden van gezondheidsrechten |
|
Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de resolutie van de World Health Assemblymet de titel «Health conditions in the occupied Palestinian territory, including east Jerusalem, and in the occupied Syrian Golan»?1
Ik ben bekend met besluit «Health conditions in the occupied Palestinian territory, including east Jerusalem, and in the occupied Syrian Golan».
Klopt het dat Nederland deze resolutie, samen met alle andere EU-lidstaten heeft gesteund, en bijvoorbeeld de Verenigde Staten, Canada en Australië tegen deze resolutie hebben gestemd? Op basis van welke afweging heeft de Nederlandse regering deze resolutie gesteund? Klopt het voorts dat dit de enige resolutie is die door de World Health Assembly is aangenomen?
Er is zoals gebruikelijk bij iedere WHA ook dit jaar een reeks besluiten en resoluties aangenomen over technische en beheersmatige vraagstukken, waar onder Ebola, Polio, Luchtvervuiling, International Health Regulations, malaria, antibioticaresistentie, de begroting voor 2016–2017. Het besluit waarin de Directeur-Generaal van de World Health Organization wordt verzocht om tijdens de World Health Assembly (WHA) in 2016 te rapporteren over de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse Gebieden werd met een meerderheid van stemmen aangenomen. Dit besluit vormt een compromis waarbij de Palestijnse Autoriteit heeft ingestemd geen gepolitiseerde resolutietekst in te dienen. Alle 28 EU-lidstaten hebben voor het besluit gestemd. De Verenigde Staten, Canada en Australië stemden tegen.
Is de Nederlandse regering van mening dat Israël de ergste schender van gezondheidsrechten ter wereld is, zoals de uitkomst van deze assemblee doet vermoeden? Kunt u verklaren waarom de assemblee zich niet middels een resolutie heeft uitgesproken over de gezondheidstoestand in bijvoorbeeld Syrië, Oekraïne of Jemen, waar de gezondheidstoestand van de bevolking door lokale hulpdiensten doorgaans als «alarmerend» wordt omschreven? Deelt u de mening dat de gezondheidstoestand in veel brandhaarden in het Midden-Oosten buitengewoon zorgelijk is en aandacht van de World Health Assembly verdient?
De gezondheidssituatie in o.a. de Palestijnse Gebieden, Syrië, Oekraïne en Jemen, heeft de volle aandacht van het kabinet. Leden van de WHO kunnen resolutieteksten en besluiten indienen en daarmee de agenda bepalen. De WHA behandelt jaarlijks een rapport en resolutie of besluit over de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse Gebieden. Nederland is, met andere EU landen, van mening dat de WHA geen landenspecifieke en politiserende onderwerpen zou moeten bespreken. Politiserende resoluties staan een constructieve uitwisseling en internationale kaderstelling in de weg. Nederland zet zich waar mogelijk in EU-kader dan ook in voor gebalanceerde, niet-politiserende teksten en pleit in EU-kader voor uitfasering van deze resoluties en besluiten.
Herinnert u zich dat op 12 september 2013 uw ambtsvoorganger het volgende over de VN-Mensenrechtenraad en Israël heeft gezegd: «Ik geef toe dat Israël vaak een gemakkelijke afleidingsmanoeuvre is [...] als het af en toe in een bepaalde regio niet lekker gaat, krijgt Israël vaak de schuld. Ook als Israël er niets mee te maken heeft, wordt er al heel snel naar Israël gewezen.»2? Deelt u het vermoeden dat de World Health Assembly zich door een vergelijkbare vooringenomenheid heeft laten leiden, al dan niet als afleidingsmanoeuvre voor eigen problemen? Zo ja, bent u dan ook bereid u tegen dergelijke «Israel bashing» te weer te stellen, zoals uw voorganger ook toezegde met betrekking tot dit fenomeen in de VN-Mensenrechtenraad?
Zie antwoord vraag 3.
Gezondheidsschade door hormoonverstorende stoffen in medische hulpmiddelen |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de aan u gerichte brief van Women in Europe for a Common Future (WECF), Stichting Ecobaby en Health Care Without Harm (HCWH) d.d. 30 april 2015, het rapport van Scientific Committee on Emerging and Newly Identified Health Risks (SCENIHR), en het onderzoek van HCWH?1 2 3
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat gezondheidsschade kan optreden bij vroeggeborenen en kinderen op de langdurige intensive care en dialysepatiënten, omdat plastic medische hulpmiddelen onnodig hormoonverstorende stoffen lekken?
Ik ben mij bewust van de gevoeligheid van vroeggeborenen en kinderen voor blootstelling aan schadelijke stoffen. De blootstelling kan afkomstig zijn van medische hulpmiddelen die medisch noodzakelijk zijn voor de behandeling en waarvoor mogelijk geen alternatieve hulpmiddelen beschikbaar zijn met een vergelijkbaar medisch nut. De fabrikant zal de mogelijke risico’s van de blootstelling van risicovolle stoffen moeten afwegen tegen de voordelen van de behandeling met het medische hulpmiddel. Een fabrikant mag een medisch hulpmiddel op de markt brengen als dit product voldoet aan de wettelijke eisen voor kwaliteit, veiligheid en functionaliteit, in de wet aangeduid als de essentiële eisen. Alleen als aan alle eisen is voldaan mag de fabrikant een CE-markering aanbrengen op zijn product, waarmee het product toegang krijgt tot de markt in de gehele Europese Unie. Om medische hulpmiddelen op de markt te mogen brengen, moet het medische nut van het medisch hulpmiddel gewogen worden ten opzichte van de risico’s. In de regelgeving voor medische hulpmiddelen is geregeld dat wanneer producten ftalaten bevatten die kankerverwekkend, mutageen of schadelijk voor de voortplanting zijn en gebruikt worden bij kinderen, zwangere of borstvoedende vrouwen, de fabrikant een rechtvaardiging zal moeten geven voor het gebruik van deze stoffen in het hulpmiddel. Ook dient de fabrikant informatie over de risico’s te verstrekken en indien nodig te nemen voorzorgsmaatregelen.
Wat is uw reactie op het feit dat dit al het tweede signaal in korte tijd is, waaruit blijkt dat hormoonverstorende stoffen lekken uit (plastic) medische (hulp)middelen?
De discussies en de onderzoeken over de mogelijk hormoonverstorende werking van stoffen in medische hulpmiddelen in het algemeen zijn mij bekend. Op Europees niveau beoordelen verschillende adviesorganen zoals de EFSA, SCENIHR en de ECHA,4 de mogelijke nadelige gezondheidseffecten op de mens.
Het is niet vastgesteld dat ftalaten bij de mens bij de huidige blootstelling verminderde vruchtbaarheid veroorzaakt. Ook is het optreden van mogelijke schade door Bisphenol A (BPA) niet eenduidig aangetoond bij de huidige blootstelling via medische hulpmiddelen. Op basis van een nauwkeurige blootstellingschatting door SCENIHR in haar laatste onderzoek is een kans op schade door BPA-blootstelling via medische hulpmiddelen bij vroeggeborenen niet helemaal uit te sluiten.
Er ontbreekt nog veel wetenschappelijke informatie om te kunnen vaststellen of een verband is tussen de blootstelling aan een stof met hormoonverstorende eigenschappen en een schadelijk effect. Momenteel werkt de Europese Commissie aan het vaststellen van criteria voor hormoonverstorende stoffen. Het is belangrijk dat deze criteria er zo spoedig mogelijk komen. Zelf heb ik ook meer budget beschikbaar gesteld voor onderzoek naar hormoonverstorende stoffen.
In hoeverre heeft u zicht op andere medische (hulp)middelen die mogelijkerwijs een vergelijkbaar risico vormen? Indien u hier geen zicht op heeft, bent u dan bereid hier een onderzoek naar te starten? Zo nee, waarom niet?
Recent heeft de SCENIHR wetenschappelijke opinies uitgebracht over BPA en DEHP5. In haar onderzoek heeft SCENIHR een uitgebreide inventarisatie gedaan van de meest risicovolle behandelingen met medische hulpmiddelen ten aanzien van mogelijke risico’s van BPA en DEHP. Deze inventarisatie is opgenomen in de opinies.
Wat is uw reactie op het feit dat de Europese Unie bisphenol A (BPA) al wel heeft verboden in babyflesjes en drinkbekers voor kleine kinderen, maar dit nog wel toestaat in medische hulpmiddelen?
In het bijzonder bestaat er zorg ten aanzien van de BPA-blootstelling van prematuur geboren baby’s en jonge kinderen. Voor babyflesjes en drinkbekers zijn er momenteel goede alternatieven beschikbaar zoals glas en keramiek. Voor medische hulpmiddelen ligt dit anders. Het medisch nut van een medisch hulpmiddel moet groter zijn dan de eventuele risico’s ervan. Het gebruik van bepaalde stoffen moet dus ook afgewogen worden tegen het medisch nut. Het vervangen van bepaalde stoffen door eventuele alternatieven kan daarnaast van invloed zijn op de uiteindelijke prestatie van het hulpmiddel. Een zorgvuldige benadering is hier dan ook gewenst en kan niet vergeleken worden met de situatie omtrent babyflesjes en drinkbekers.
In hoeverre bent u op de hoogte van de langdurige gezondheidseffecten en risico’s die kunnen optreden, zelfs als er gebruik gemaakt wordt van de aangescherpte veiligheidsnorm van de European Food Safety Authority (EFSA) van BPA? In hoeverre bent u bereid een onderzoek te starten naar de blijvende gezondheidsschade die de blootstelling aan BPA en ftalaten in medische hulpmiddelen kan veroorzaken?
De langdurige gezondheidseffecten zijn voor BPA niet eenduidig vastgesteld bij de huidige blootstelling via medische hulpmiddelen. Omdat er nog onzekerheden zijn over mogelijke langdurige gezondheidseffecten heeft EFSA een ruime veiligheidsmarge toegepast. Op Europees niveau zijn door de EFSA, de SCENIHR en de ECHA en binnen Nederland door de Gezondheidsraad de belangrijkste onzekerheden in de risicobeoordeling van BPA en BPA-analogen aan een nader onderzoek onderworpen. Het RIVM is nauw betrokken bij de onderzoeken en heeft vertegenwoordigers in wetenschappelijke werkgroepen van onder meer de EFSA, SCENIHR en ECHA6.
Het RIVM heeft een overzicht gemaakt van de belangrijkste nationale en internationale risicobeoordelingen van BPA voor mens en milieu, en de onzekerheden daarin. Recente wetenschappelijke resultaten wijzen erop dat bij de lage doseringen in proefdieren immunotoxicologische effecten kunnen optreden. De consequenties hiervan voor mogelijke effecten bij de mens worden geagendeerd op een internationaal deskundigen overleg. Eind 2015 zal het RIVM een vervolgstudie uitbrengen waarin mogelijke risico’s nader worden geduid en zal worden aangegeven of eventuele aanvullende maatregelen in Nederland nodig zijn.
In hoeverre bent u op de hoogte van de alternatieven die het HCWH-rapport aanstipt en die in Scandinavische landen al worden gebruikt? Deelt u de mening van de SCENIHR-commissie (Scientific Committee on Emerging and Newly Identified Health Risks) die aanbeveelt dat medische hulpmiddelen met BPA, waar praktisch mogelijk, vervangen moeten worden door veilige alternatieven? Bent u bereid in Nederland deze alternatieven te implementeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De vraag is of dergelijke alternatieven, bijvoorbeeld BPA-analogen, niet overeenkomstige gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Naar veel genoemde alternatieven is veel minder onderzoek gedaan en het is dus ook minder goed bekend wat de mogelijke schadelijke effecten (toxicologisch profiel) daarvan zijn dan van BPA en DEHP. Dit wordt ook aangegeven door de Gezondheidsraad in hun briefadvies «De gezondheidsrisico’s van bisfenol A-analogen» (2014). Hierin wordt geconcludeerd dat er nog te weinig bekend is over de gezondheidskundige eigenschappen van BPA-analogen. Zij vindt het daarom voorlopig niet raadzaam om bisfenol A door BPA-analogen te vervangen. Ook het HCWH-rapport geeft aan dat er nog erg weinig bekend is over eventuele alternatieven voor bisfenol A. Het ontbreken van onomstreden criteria is hierbij een probleem. Het opstellen van nationale criteria biedt geen oplossing, om feitelijk en juridisch effectief te zijn, is invulling op Europees niveau nodig. Vanwege de onduidelijkheid over de mogelijke schade die kan optreden bij blootstelling aan bisfenol A is het RIVM, in opdracht van het ministerie, bezig met een beleidsadvies hierover.
De markttoelating voor medische hulpmiddelen is een Europese markt. Indien er maatregelen genomen moeten worden omdat bepaalde stoffen bij blootstelling risicovol kunnen zijn voor de gezondheid van patiënten, wil ik dit bij voorkeur op Europees niveau doen. In de toekomstige regelgeving voor medische hulpmiddelen waar momenteel over wordt onderhandeld in Brussel staat in de essentiële eisen ook de regulering van gevaarlijke stoffen opgenomen. In de verordening wordt voorgesteld de bepaling te verbreden naar producten die bepaalde hoeveelheid stoffen bevatten die kankerverwekkend, hormoonverstorend, mutageen of schadelijk kunnen zijn voor de voortplanting. De fabrikant zal voor hulpmiddelen die beoogd te worden gebruikt bij kinderen, zwangere of borstvoedende vrouwen ook een specifieke rechtvaardiging moeten geven voor het gebruik van deze stoffen in het hulpmiddel.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd op het gebied van informatievoorziening over de risico’s van lekkende medische hulpmiddelen, voor bezorgde ouders en/of patiënten?
Ik vind het belangrijk dat de informatievoorziening over medische hulpmiddelen en in het bijzonder implantaten wordt verbeterd. Sinds 2012 wordt onderhandeld over de verordeningen voor medische hulpmiddelen. In de laatste voorstellen van de Raad is specifiek voor hulpmiddelen die een bepaalde hoeveelheid stoffen bevatten die kankerverwekkend, hormoonverstorend, mutageen of schadelijk kunnen zijn voor de voortplanting, opgenomen dat dit zowel in de gebruiksaanwijzing als ook op het label bij het medische hulpmiddel moet worden aangegeven.
Bij de onderhandelingen over de voorstellen voor de verordeningen heeft Nederland zich er voor ingezet dat fabrikant verplicht wordt om de informatie over de implantaten zodanig aan te leveren dat zorgverleners dit aan de patiënt kunnen verstrekken. In Brussel heeft Nederland hiervoor meerdere voorstellen ingediend. In het laatste tekstvoorstel die op 19 juni op de Raad staat geagendeerd zijn de Nederlandse voorstellen overgenomen.
De veiligheid bij sportevenementen |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Om welke reden heeft u ervoor gekozen om geen (juridische) verplichtingen op te nemen in het instrument dat organisatoren van (sport)evenementen kunnen hanteren voor het inzetten van verantwoorde sportmedische begeleiding tijdens sportevenementen, zodat opgelegde maatregelen geïmplementeerd moeten worden? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op het terrein van de sport is er sprake van een grote variëteit, die vraagt om een specifieke vorm en mate van acute medische zorg. De verschillen hierbij zijn groot in benodigde kwantiteit van de zorg en optimale kwaliteit ervan. Het instrument «VoorZorg advies» voor evenementenorganisatoren is ontwikkeld door de Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG) met als doel om de sportmedische kennis en ervaring bij sportevenementen te borgen en een veilige sportmedische sportomgeving te bevorderen. Organisatoren van sportevenementen kunnen met behulp van dit advies bepalen welke medische zorg nodig is tijdens het evenement afhankelijk van het type sportevenement, de omvang en het risicoprofiel.
Wie acht u primair verantwoordelijk voor het inzetten van een verantwoorde sportmedische begeleiding, en het waarborgen van de veiligheid van sporters en andere deelnemers tijdens evenementen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per 1 januari 2014 is het nieuwe evenementenbeleid sport gestart. Daarin staat dat een organisator alleen subsidie van VWS kan ontvangen wanneer de sportmedische zorg goed geregeld is. De organisator van een evenement is, ongeacht of hij subsidie ontvangt van VWS, primair verantwoordelijk voor de inzet van verantwoorde sportmedische begeleiding. Daarnaast is de gemeentelijke overheid verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen. Het is hierbij van belang dat vergunningverleners eenduidige eisen stellen aan de acute sportmedische zorg bij evenementen.
Welke wettelijke voorschriften gelden precies voor bezoekers en deelnemers aan sportevenementen met betrekking tot hun veiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De organisator van een evenement moet, conform de lokale richtlijnen, een vergunning aanvragen bij de gemeente. De gemeente kan in die vergunning voorschriften opnemen ten behoeve van de veiligheid en gezondheid van de bezoekers en deelnemers. De gemeente kan daarvoor onder andere gebruik maken van advies van de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR, onderdeel van de veiligheidsregio), die samen met of namens de GGD en de regionale ambulancevoorziening een advies levert. De GHOR maakt daarbij gebruik van de Landelijke Handreiking Geneeskundige Advisering bij Publieksevenementen die is opgesteld door GGD GHOR Nederland in afstemming met Ambulancezorg Nederland en het Landelijke Centrum Hygiëne en Veiligheid.
Acht u wettelijke voorschriften ter bescherming van deelnemers aan (sport)evenementen binnen de dranghekken niet even wenselijk als voor mensen daarbuiten? Zo ja, gaat u aanvullende maatregelen treffen? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de organisator en de deelnemers zelf om te zorgen voor een veilig en gezond evenement. De gemeente kan daarnaast in haar vergunning eisen stellen aan de organisator, die zowel van toepassing zijn op de deelnemers als op de bezoekers (dus zowel binnen de hekken als daarbuiten). Ik acht het daarom niet nodig aanvullende maatregelen te treffen voor de deelnemers aan evenementen.
Bent u ervan op de hoogte dat met betrekking tot ambulancediensten wettelijke regelingen bestaan ter borging van kwaliteit en financiële ondersteuning? Heeft u overwogen een voorziening als de Stichting Service Médical (SSM) onder deze regelgeving te brengen, aangezien het hier om een gelijkwaardige kwalitatieve voorziening gaat? Zo ja, waarom is daar niet toe overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Ik acht het op dit moment niet noodzakelijk om dit onder wettelijke regelingen onder te brengen, aangezien gemeenten lokaal specifieke criteria ten aanzien van kwaliteit kunnen opnemen in hun vergunningverlening.
Indien in de praktijk blijkt dat organisatoren onvoldoende gebruik maken van het aangereikte instrument ter borging van de veiligheid van (sport)deelnemers aan evenementen, bent u dan bereid meer dwingende maatregelen in te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gebruik van het instrument heeft op dit moment geen verplicht karakter.
Zie verder antwoord op vraag 7.
Bent u bereid na een jaar een evaluatie te verrichten met betrekking tot het instrument voor sportevenementen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
In 2015 evalueert de VSG de bruikbaarheid van het aangereikte instrument bij organisatoren. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, zal het instrument worden bijgesteld en zal ik u hierover informeren.
Universele beschikbaarheid van breedbandinternet |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat enkele honderdduizenden mensen in de buitengebieden van Nederland nog steeds geen toegang hebben tot breedbandinternet?
Ja.
Deelt u de mening dat toegang tot breedbandinternet voor allerlei toepassingen, ook op het gebied van zorg en onderwijs, en ondernemerschap, inmiddels onmisbaar is?
Ik hecht grote waarde aan de beschikbaarheid van snel internet. Een internetverbinding is de poort naar een groot aantal maatschappelijke en economische activiteiten. Gebieden als zorg, onderwijs en ondernemerschap zijn daarbij belangrijk.
Deelt u de mening dat breedbandinternet een universele dienstverlening zou moeten zijn, zoals telefonie via het kopernetwerk, de post, gas, licht en drinkwater waarbij iedereen recht heeft op een aansluiting en levering tegen een door de overheid vastgesteld betaalbaar tarief? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren voor iedereen? Zo nee, waarom niet?
Voor Nederland acht ik de toegevoegde waarde van een universele dienstverplichting voor breedbandinternet gering. De universele dienst (UD) omvat een limitatief aantal diensten en voorzieningen die – op grond van de UD-richtlijn – voor iedere eindgebruiker, onafhankelijk van diens geografische locatie, tegen een betaalbare prijs en met een bepaalde kwaliteit beschikbaar zijn. Het gaat met andere woorden om een basisvoorziening. De huidige UD omvat slechts beperkte functionele internettoegang. De Europese Commissie heeft in haar mededeling «Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa» (Kamerstuk 22 112 nr. 1967) aangekondigd dat zij in 2016 voorstellen zal doen voor een herziening van het regelgevende kader voor de telecomsector, waaronder de UD, mede in het licht van de beschikbaarheid van breedbandinternet in buitengebieden. Hierbij zal rekening moeten worden gehouden met de aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten. Als de UD inderdaad wordt uitgebreid met breedbandinternet, dan zal dit naar verwachting nog steeds zijn in de vorm van een basisvoorziening met een basale minimumsnelheid (al vanaf 2 Mbps wordt gesproken van breedbandinternet). De UD is bovendien techniekneutraal. Aangezien overal in Nederland internet met een snelheid van tenminste 2 Mbps beschikbaar is en er bovendien goede 4G-dekking is, voegt een UD-verplichting voor breedbandinternet naar verwachting weinig toe. Ik richt mij daarom op de acties die ik uiteen gezet heb in mijn brief van 9 maart jl. (Kamerstuk 24 095 nr. 380).
Op welke manier kunt u er aan bijdragen dat iedereen binnen afzienbare tijd toegang krijgt tot breedbandinternet?
De basis is er. Iedereen in Nederland heeft toegang tot internet waarvan de meeste met een snelheid van 30 Mb per seconde. Drie procent van de huishoudens en negen procent van de bedrijfsvestigingen heeft nog geen vaste internetaansluiting met een snelheid van 30 Mbps. Het gaat hier om circa 330.000 adressen. Mijn inspanningen zijn erop gericht om te bevorderen dat deze 330.000 adressen worden voorzien van snel internet met een snelheid van minimaal 30 Mbps. Ik heb daarbij een faciliterende rol. Ik zet in op informatievoorziening en kennisuitwisseling tussen partijen die zich bezighouden met breedbandprojecten, informeer hen over Europese financiering en bemiddel hierin, faciliteer «vaste draadloze» oplossingen en bereid een wetsvoorstel voor ter implementatie van de richtlijn kostenreductie breedband.
Welke belemmeringen zijn er daarvoor in nationale en Europese wet- en regelgeving? Hoe kunt u deze belemmeringen wegnemen?
Ik zie geen belemmeringen in nationale en Europese wet- en regelgeving.
Is het waar dat woningcorporaties en gemeenten een heel verschillend beleid kunnen hebben als het gaat om het faciliteren van breedbandinternet, en specifiek de aanleg van glasvezelkabels? Hoe kunt u bevorderen dat er eenduidige richtlijnen komen voor heel Nederland?
De huishoudens en bedrijven die geen vaste snelle internetverbinding kunnen krijgen, bevinden zich in buitengebieden verspreid over alle provincies. Zoals de Taskforce Next Generation Networks in 2010 heeft aangegeven, vraagt de uitrol van snel internet in die gebieden om regionaal maatwerk (Kamerstuk 26 642, nr. 150). Per gebied verschillen de kosten van aanleg, de behoefte en de aanwezige infrastructuur en daarmee de mogelijke oplossingen. Dit kan inderdaad betekenen dat de financieringsvormen per provincie kunnen verschillen. Ik zie geen noodzaak om eenduidige richtlijnlijnen te bevorderen. Wel zet ik in op kennisuitwisseling op dit gebied.
Is het waar dat ook provincies heel verschillende financiële mogelijkheden hebben om de aanleg van glasvezelkabels te faciliteren? Klopt het dat dit leidt tot een ongelijke situatie voor burgers in de verschillende provincies?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waard dat de Drenthering een inmiddels geprivatiseerd glasvezelnetwerk is, dat oorspronkelijk met publiek geld is aangelegd? Klopt het dat het nu niet meer toegankelijk is? Op welke manier kan het nu weer met wet- en regelgeving, of anderszins, toegankelijk gemaakt worden?
De Drenthering is inmiddels een geprivatiseerd zakelijk glasvezelnetwerk. De Drenthering is via publiek-private samenwerking tot stand gekomen en dus deels met publiek geld gefinancierd. Het netwerk is toegankelijk tegen zakelijke tarieven. Ik zie dan ook geen aanleiding voor wet- en regelgeving.
Het bericht ‘CdK haalt ongemeen fel uit naar de NAM’ |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «CdK haalt ongemeen fel uit naar de NAM»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht «CdK haalt ongemeen fel uit naar de NAM» over de afhandeling van aardbevingsschade in het Groningse Nieuwolda?
Als Minister past het mij niet om op individuele gevallen te reageren. Ten algemene is er in het geval van een schademelding een proces afgesproken waarbij benadeelde en NAM samen werken aan een oplossing. Hierbij wordt gewerkt volgens een schadeprotocol. Als er een verschil van mening ontstaat, duurt het langer voordat er een passende oplossing voorhanden is. Ik heb met NAM de afspraak gemaakt dat alle complexe gevallen voor het einde van het jaar zijn afgerond.
Wat is uw reactie op de stelling van de Groningse commissaris van de Koning (CvdK) die stelt dat het erop lijkt dat kleine schadegevallen waarvoor weinig hoeft te worden betaald snel worden geholpen, maar de rest niet?
De inzet van het Centrum Veilig Wonen (CVW) en NAM is erop gericht alle schadegevallen zo snel mogelijk op te lossen. Dit geldt ook voor schade in schrijnende en complexe gevallen. Deze situaties zijn echter vaak ingewikkelder en kosten daarom meer tijd om tot een goede oplossing te komen. Tijdens een inspectie kunnen bijvoorbeeld asbest of verborgen gebreken worden geconstateerd. Dit kan leiden tot vertraging in het oplossen van de schade.
Op 21 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de kwartaalrapportage van het CVW over het eerste kwartaal van 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 172). Daarin staat dat er eind 2014 nog 195 complexe meldingen open stonden. Deze worden in een tempo van ca. 10–15 per maand afgehandeld. De situatie eind eerste kwartaal is dat er nog 134 open staan. Sinds 1 juni jl. is de door mij aangestelde Nationaal Coördinator Groningen gestart met zijn werkzaamheden. Dit moet er tevens aan bijdragen dat complexe schadegevallen sneller en beter zullen worden opgelost.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de CvdK die stelt een proefproces te willen beginnen op basis van de in het artikel beschreven casus in Nieuwolda?
De procedure voor de afhandeling van schade is erop gericht om tot een oplossing te komen zonder dat een gerechtelijke procedure hoeft te worden gevolgd. De benadeelde heeft daarbij de mogelijkheid om contra-expertise aan te vragen en kan eventueel de Technische commissie bodembeweging (Tccb) om een oordeel vragen. Wanneer een benadeelde het niet eens is met de wijze waarop de schade wordt afgehandeld, staat het hem vrij een gerechtelijke procedure te starten om zo de rechter tot een oordeel te laten komen.
NAM neemt nieuwe schademeldingen niet meer zelf ter hand. Sinds 1 januari jl. wordt dit door het CVW gedaan. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, heb ik met NAM afspraken gemaakt dat alle complexe gevallen die door hen moeten worden opgelost voor het einde van dit jaar worden afgerond. Alle nieuwe schademeldingen worden behandeld door het CVW.
Acht u het verstandig dat de NAM dit soort complexe schades nog steeds zelf afhandelt of bent u van mening dat ook de afhandeling van dit soort complexe lopende schadegevallen beter kan worden overgenomen door het CentrumVeilig Wonen (CVW)?
Zie antwoord vraag 4.
Is het bericht waar dat de NAM in deze casus op 17 november 2014 is gestopt met onderzoek en herstelwerkzaamheden, terwijl er duidelijk sprake was van grote schade en van gebrekkige veiligheid?
Als Minister past het mij niet om op individuele gevallen te reageren. In het geval van een schademelding wordt er altijd onderzoek gedaan. Indien door aardbevingsschade de veiligheid in het geding komt, neemt het CVW zo snel mogelijk maatregelen om de veiligheid te garanderen, waar nodig in overleg met de afdeling bouw- en woningtoezicht van de betrokken gemeente. Ook wanneer CVW bij inspecties constateert dat de veiligheid door een andere oorzaak in het geding is, worden acuut maatregelen genomen in samenwerking met de betrokken gemeente. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, heb ik met NAM afgesproken dat alle complexe gevallen die door hen moeten worden opgelost voor het einde van dit jaar worden afgerond.
Zijn er meer van dit soort lopende schadegevallen waarbij er door de complexiteit van de schade lang wordt gewacht met het vaststellen van de schadesituatie, waarbij de veiligheid in het geding komt?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Ambtenaren: geen 'bolletjesvluchten' vanaf Eindhoven Airport” |
|
Marith Volp (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over bolletjesvluchten vanaf Eindhoven Airport?1
Ja.
Is het waar dat er een vertrouwelijke ambtelijke nota is, waarin wordt gesproken over het verbieden van vluchten van Curaçao en Aruba naar Eindhoven Airport? Zo ja, kunt u de Kamer voorzien van de gehele tekst van die nota? Zo nee, wat is er niet waar en hoe moet de nota (of de citaten uit die nota) wel gelezen worden?
Wat is de status van de betreffende nota?
Hoe groot is de kans dat met deze vluchten van Curaçao en Aruba naar de regionale luchthaven Eindhoven Airport de sluis voor drugsimport via bolletjesslikkers wordt open gezet?
Kunt u garanderen dat er voldoende veiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn indien dit soort intercontinentale vluchten via Eindhoven Airport gaan? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de relativerende reactie van de directie van Eindhoven Airport dat het allemaal wel mee zal vallen omdat het vakantievluchten en geen drugstransporten zijn?
Wat doen Curaçao en Aruba zelf aan controles en hoe helpt Nederland hierbij?
Beide landen zijn zelf verantwoordelijk voor zowel de bestrijding van criminaliteit op de luchthavens ter plaatse als het voorkomen van drugssmokkel vanaf die luchthavens. De Nederlandse hulp voor het verder verbeteren van de controles bestaat naast financiële steun uit het geven van adviezen en delen van kennis en expertise. Tijdens het Justitieel Vierpartijen Overleg in Sint Maarten heb ik met mijn collega van Curaçao ook afspraken gemaakt over de controles aldaar.
Voorziet u andere risico’s voor de veiligheid bij intercontinentale vluchten? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6. Alle inspanningen van de overheid zijn erop gericht mogelijke risico's te beperken.
Zou het kunnen zijn dat ook andere intercontinentale vluchten om deze reden wellicht niet zouden kunnen vliegen via de regionale vluchthavens?
Zie het antwoord op vraag 8. Het 100%-controleregime geldt alleen voor vluchten uit Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Suriname en Venezuela.
Wie draait op voor de kosten van mogelijke extra controles op Eindhoven Airport?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Hoe is het mogelijk dat dit ambtelijk advies wordt gegeven nadat Arkefly en Eindhoven Airport hun plannen realiseren, overeenkomstig het Nederlandse luchtvaartbeleid?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Is er niet of te weinig afgestemd bij de formulering van het beleid tussen de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie?
Het 100% controlebeleid voor vluchten vanuit landen met een hoog bolletjesslikkersrisico is een maatregel die 10 jaar geleden is ingesteld om de problematiek rondom bolletjeslikkers op Schiphol aan te pakken. Het intercontinentaal vliegen vanaf Eindhoven was toen niet aan de orde. Zodra het voornemen van de luchtvaartmaatschappij om te vliegen op Eindhoven vanuit een land met een hoog bolletjesslikkersrisico bekend was, is intensief tussen alle betrokken ministeries afgestemd en contact opgenomen met de relevante partijen.
Het bericht dat listige jihadloverboys piepjonge meisjes inpalmen |
|
Marith Volp (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat listige jihadloverboys piepjonge meisjes inpalmen?1
Ja.
Heeft u zicht op het aantal tienermeisjes dat ingepalmd wordt door jihadloverboys voor een islamitisch huwelijk en naar het kalifaat wordt gestuurd met valse Turkse paspoorten? Zo ja, om welke aantallen gaat het? Zo nee, waarom niet?
Verschillende overheidspartners werken nauw samen bij de integrale aanpak van gewelddadige jihadisten. Bij die aanpak zijn signalen waargenomen dat een aantal minderjarige meisjes zich heeft willen vestigen in een jihadistisch strijdgebied. In een enkel geval is dat ook gelukt. Hierbij is mogelijk sprake geweest van ronselen.
Het OM doet strafrechtelijk onderzoek bij aanwijzing of verdenking van (voornemen tot) uitreis naar een jihadistisch strijdgebied. Op dit moment loopt er een aantal strafrechtelijke onderzoeken dat zich richt op het mogelijk ronselen van strijders voor de gewelddadige jihad. Over deze lopende onderzoeken en concrete aantallen doet het OM geen nadere mededelingen vanwege opsporings- en vervolgingsbelangen.
Deelt u de mening dat snel een halt toegeroepen moet worden aan het groeiend aantal jonge meisjes dat wordt geronseld als jihadbruidjes? Zo ja, welke rol ziet u daarbij voor het expertisecentrum en het kennisplatform preventie radicalisering?
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme bestaat uit vijf groepen maatregelen. De interventies om de uitreis naar een jihadistisch strijdgebied te voorkomen of te bemoeilijken zijn daar een belangrijk onderdeel van. Deze uitreis – al dan niet door ronselen en/of uithuwelijken – moet volgens het kabinet te allen tijde voorkomen worden. Hierbij is reeds een rol voorzien voor de expertise-unit sociale stabiliteit en het Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS).
De expertise-unit sociale stabiliteit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) richt zich op gemeenschappen, gemeentes en professionals. De expertise-unit organiseert en verbindt kennis en expertise in deze verschillende netwerken op lokaal en landelijk niveau. Het doel hiervan is om de handelingsvaardigheid in deze netwerken te versterken en zo de weerbaarheid en veerkracht te vergroten. Hiermee levert de unit in het kader van het Actieprogramma (in aanvulling op de activiteiten van de NCTV) een bijdrage aan het tegengaan van radicalisering en maatschappelijke spanningen.
Het KIS is een programma van het Verwey-Jonker Instituut en Movisie, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van SZW. Als kennisplatform opereert KIS rond thema’s als integratie, migratie en diversiteit en de bij het KIS aanwezige kennis en informatie wordt actief gedeeld met de bij deze thema’s betrokken organisaties en overheidsinstellingen.
Hoe beoordeelt u de aanpak van ronselaars van jihadbruidjes zowel als van pedofielen, loverboys en mensenhandelaren? Welke wet- en regelgeving is in dat kader van toepassing en acht u deze voldoende teneinde dit soort ronselaars stevig aan te pakken?
Naast het strafrechtelijke instrumentarium op het gebied van terroristische misdrijven, kan het OM voor de opsporing en vervolging van ronselaars, afhankelijk van de concrete omstandigheden een beroep doen op artikel 279 (onttrekking minderjarigen uit het ouderlijk gezag), op artikel 273f (mensenhandel), op de artikelen 244, 245 en 247 (ontucht met een minderjarige), alsmede op artikel 284 (algemeen dwangartikel) van het Wetboek van Strafrecht. Ook wanneer de strafbare feiten in het buitenland worden gepleegd tegen Nederlanders of vreemdelingen die minimaal vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijven, kan de Nederlandse strafwet worden ingezet. Sinds 1 juli 2014 geldt de Nederlandse strafwet vaker in het buitenland. Hierdoor hebben de politie en het OM meer mogelijkheden om misdrijven met een Nederlands slachtoffer te vervolgen. Bijvoorbeeld als de autoriteiten van een land niets doen. Ook kunnen hierdoor in bepaalde gevallen verdachten met de Nederlandse nationaliteit en vreemdelingen die tenminste 5 jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijven, volgens Nederlands recht worden vervolgd voor misdrijven die zij in het buitenland hebben begaan, ook als het slachtoffer geen Nederlander is.
Op welke wijze worden onderwijsinstellingen ondersteund indien zij vermoeden dat er sprake is van de voorbereiding van strafbare feiten of jihadisme?
Bij vermoedens van strafbare feiten kan de school contact opnemen met de politie. Bij vragen over signalen van radicalisering kunnen de scholen contact opnemen met de gemeenten, de vertrouwensinspecteur van de Onderwijsinspectie, de Stichting School en Veiligheid (SVV) of anoniem melding maken bij Meld Misdaad anoniem.
Welke andere maatregelen treft u teneinde de voedingsbodem van radicalisering van kwetsbare jonge meisjes tegen te gaan? Hoe kan voorkomen worden dat deze meisjes uitreizen naar conflictgebieden als ISIS?
Er wordt zowel ingezet op het bestrijden van bestaande gewelddadige jihadistische beweging in Nederland als op het voorkomen van aanwas. Deze integrale aanpak maakt dat radicalisering, ook van kwetsbare minderjarige meisjes, zo goed mogelijk wordt tegengegaan.
Voor de kwetsbare meisjes is van belang de weerbaarheid te vergroten teneinde ronselen te voorkomen. Daarom wordt ingezet op het versterken van mogelijke bronnen van weerstand tegen uitreizen naar een jihadistisch strijdgebied in de directe omgeving: het gezin, direct betrokken organisaties en professionals – denk hierbij aan onderwijs, hulpverleningsdiensten, politie en de (islamitische) gemeenschap.
In het geval er (duidelijke) signalen zijn dat bijvoorbeeld een minderjarig meisje uit wil reizen, wordt in het gemeentelijk multidisciplinair casusoverleg bekeken welke interventies ingezet kunnen worden om dit te verhinderen.