Het verdwijnen van de ov-jaarkaart en de gevolgen hiervan voor grote gezinnen met kinderen die de vooropleiding volgen van ballet- en dansopleidingen en conservatoria |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het initiatief «ov-kaart voor jonge dansers en musici»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de ov-jaarkaart per 1 juni 2015 is vervangen door het product ov-vrij?
De OV Jaarkaart verdwijnt definitief per 1 december 2015. Bestaande gebruikers van de huidige OV Jaarkaart krijgen een aanbod om over te stappen op OV Vrij. Op het jaarlijkse persoonlijke contractverlengmoment kan een bestaande OV Jaarkaarthouder overstappen op OV Vrij. Deze migratieperiode duurt een jaar omdat reizigers in de loop van het jaar elk op een eigen moment overstappen. Voor nieuwe klanten is dit abonnement vanaf 1 juni 2015 gestart.
Bent u ermee bekend dat de goedkopere bijabonnementen voor gezinsleden van 12 jaar en ouder bij het ov-vrijabonnement aanzienlijk duurder zijn dan de bijabonnementen van de vroegere ov-jaarkaart?
Of gezinnen duurder of goedkoper uit zijn met OV Vrij bijabonnementen is sterk afhankelijk van de specifieke gezinssamenstelling, reisgedrag (in of buiten spits) en reisafstanden. Actuele cijfers van de NS laten zien dat van de 405 klanten met bijabonnementen er 360 zijn met één bijabonnement en die zijn goedkoper uit dan voorheen. Er zijn dus 45 gezinnen met twee of meer bijabonnementen; deze gaan mogelijk meer betalen.
Het OV Vrij abonnement biedt reizigers de mogelijkheid om op elk moment van elk gewenst openbaar vervoermiddel gebruik te maken; bus, tram, metro (BTM) of trein. Het tarief is opgebouwd uit een treingedeelte en een BTM gedeelte. De houders van OV Vrij abonnementen hebben de mogelijkheid om een bijabonnement voor hun gezinsleden aan te schaffen, met een keuzemogelijkheid voor Altijd Vrij, Dal Vrij en Weekend Vrij eventueel in combinatie met BTM Vrij.
De OV Jaarkaart was minder flexibel in de bijabonnementen keuze en reizigers met een bijabonnement konden niet in de spits reizen. Wel kende de OV Jaarkaart een systematiek van oplopende korting bij meer bijabonnementen. Die systematiek kent OV Vrij niet, elk bijabonnement heeft dezelfde prijs. Volgens NS zijn maximaal 45 (1,5%) van de ruim 3.000 gezinnen (OV Jaarkaarthouders) duurder uit met de introductie van het OV Vrij abonnement gecombineerd met bijabonnementen. NS heeft aangegeven alle huidige 405 OV Jaarkaarthouders met meer dan één bijabonnement te gaan benaderen voor een persoonlijk advies. Er wordt dan bezien wat in de nieuwe situatie de beste keuze is gegeven de specifieke gezinssamenstelling en het reisgedrag van de ouders en kinderen.
Klopt het dat dit voor een gezin met drie kinderen leidt tot een tariefstijging van ruim 200% met als enige voordeel dat de bijabonnementen dan ook geldig zijn in de spits? Klopt het dat ook het plafond van 6 bijabonnementen is geschrapt waardoor voor grotere gezinnen een nog forsere tariefstijging geldt?
Het rekenvoorbeeld in de vraag gaat uit van één hoofdabonnement OV Vrij en vier bijabonnementen OV Vrij. Bij NS zijn geen situaties bekend waarin deze situatie zich zo voordoet. Maar in het geval dat een gezin met drie kinderen ervoor zou kiezen om bij OV Vrij allemaal een bijabonnement te nemen waarmee ook vóór 9.00 uur gereisd mag worden, dan betaalt dit gezin inderdaad fors meer dan voor het bijabonnement van de OV Jaarkaart waarmee alleen na 9.00 uur mocht worden gereisd. Echter, wanneer dat gezin toch altijd al in de spits reisde, dan hadden ze elk een eigen OV Jaarkaart nodig en maakten ze geen gebruik van bijabonnementen. Deze klanten waren daarmee dan juist aanzienlijk duurder uit dan in de nieuwe situatie die het mogelijk maakt een bijabonnement zonder spitsuitsluiting aan te schaffen.
De nieuwe bijabonnementen zijn flexibeler en beter af te stemmen op de reisbehoefte. Als reizigers nu twee of meer bijabonnementen bij de OV Jaarkaart hebben en overgaan naar bijabonnementen zonder spits bij OV Vrij, dan is de prijsverhoging aanzienlijk beperkter dan de gesuggereerde 200%. Daarnaast heeft NS voor de groep kinderen tot 12 jaar het gratis Kids Vrij abonnement ingevoerd voor het treinvervoer. Vanwege de toegenomen keuzemogelijkheden in de nieuwe situatie neemt NS contact op met alle huidige ov-jaarkaarthouders met meer dan één bijabonnement voor een persoonlijk advies.
Met de introductie van het OV Vrij abonnement kunnen per gezin maximaal vier bijabonnementen worden afgesloten. Daarnaast kunnen klanten een onbeperkt aantal Kids Vrij abonnementen afsluiten. Op dit moment heeft NS geen klanten met een OV Jaarkaart en vijf of meer bijabonnementen.
Bent u ermee bekend dat het alternatief voor de oude ov-jaarkaart, het nieuwe ov-vrij abonnement in combinatie met een dalvrij abonnement voor de gezinsleden met voor elk van deze gezinsleden een apart abonnement Bus Tram Metro (BTM), nog steeds een forse tariefstijging betekent van 24%? Bent u er mee bekend dat dit alternatief fors minder reismogelijkheden heeft, aangezien deze abonnementen in tegenstelling tot de oude bij-abonnementen bij de ov-jaarkaart niet geldig zijn in de middagspits en ook in de zomermaanden niet geldig zijn in de spitsperiodes?
Ja. In veruit de meeste gevallen profiteren gezinnen financieel van de flexibele mogelijkheden door de introductie van het OV Vrij abonnement eventueel in combinatie met het Kids Vrij abonnement. Maar in uitzonderlijke gevallen (circa tien OV jaarkaarthouders met vier bijabonnementen) kan zich een tariefstijging tot 23% voordoen.
Vindt u dergelijke tariefstijgingen acceptabel?
Het afschaffen van het oplopen van de korting voor meerdere bijabonnementen kan een kostenstijging voor gezinnen met twee of meer bijabonnementen zonder spitsuitsluiting betekenen. Het aantal klanten in deze categorie is weliswaar gering, maar ik hecht eraan, in lijn met het advies van de consumentenorganisaties in het Locov op dit punt, dat NS de OV Jaarkaarthouders met bijabonnementen goed informeert over de veranderde productvoorwaarden en prijseffecten. Daarom zal NS ook contact opnemen met klanten die meer dan één bij abonnement hebben om de alternatieven te verkennen op basis van de specifieke gezinssamenstelling en het reisgedrag van ouders en kinderen. Deze zorgvuldige aanpak is acceptabel.
Heeft u conform artikel 54 lid 1c en lid 2 van de concessie voor het hoofdrailnet, waarin is geregeld dat de ov-jaarkaart een beschermd reisrecht is, goedkeuring verleend voor de vervangende abonnementen? Heeft u daarbij bij NS geïnformeerd hoeveel mensen gebruikmaakten van de oude ov-jaarkaart inclusief bijabonnementen en wat indicatief de gevolgen zouden zijn voor deze reizigers? Kunt u aangeven wat de resultaten zijn geweest van deze analyse?
Nee, NS hoefde hiervoor op basis van de concessie niet separaat om goedkeuring te vragen. In de toelichting bij artikel 54 staat namelijk: «Bij het aangaan van deze concessie vallen onder de beschrijving «OV Jaarkaart» in dit lid de reisproducten «Altijd Vrij» (alleen trein) en «OV Vrij» (heel OV).» De concessie staat deze producten dus toe.
Zie verder antwoord 3.
Deelt u de mening dat NS met het nieuwe abonnement ten aanzien van gezinnen met schoolgaande kinderen in de leeftijd van 12–19 jaar niet meer conform artikel 53 van de concessie hoofdrailnet een productportfolio heeft dat aansluit bij de wensen van de verschillende reizigersgroepen? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Artikel 53 schrijft inderdaad voor dat NS een productportfolio heeft dat aansluit bij de wensen van de verschillende reizigersgroepen. Maar die verplichting is niet oneindig. Reizigers(groepen) kunnen heel veel wensen hebben. Vaak zullen die neerkomen op meer en/of goedkoper OV. Redelijkerwijs kan niet van NS als zelfstandig bedrijf verwacht worden dat alle wensen onverkort gehonoreerd worden. Zoals bij vraag 3 toegelicht gaat het hier om een zeer beperkte groep en NS zoekt samen met betrokkenen naar het beste alternatief. De suggestie dat NS zich mogelijk niet aan de concessie houdt, is dus niet terecht.
Bent u bereid met NS hierover in gesprek te gaan om tot een beter product te komen voor deze doelgroep?
NS gaat hierover zelf rechtstreeks in gesprek met de betreffende klanten.
Zie antwoord 6 en antwoord 8.
Verder wordt er in NOVB verband gesproken over het landelijke product en tarief portfolio.
Deelt u de mening dat dit typisch een voorbeeld is waar roaming op de ov-betaalmarkt zoals gevraagd in de motie Dik-Faber/De Boer2 een oplossing zou kunnen bieden omdat dan andere aanbieders in het gat zouden springen dat NS nu laat vallen in zijn portfolio?
Over de gevolgen van een systeem van roaming op de OV-betaalmarkt wordt u dit najaar, conform toezegging en motie De Boer/Dik-Faber3, geïnformeerd.
Deelt u de mening dat gezinnen met jonge talenten die voor een vooropleiding voor bijvoorbeeld ballet, dans of muziek ver moeten reizen, worden ontmoedigd voor een dergelijke opleiding te kiezen door de tariefstijgingen die nu zijn doorgevoerd?
Zie antwoord 3. Er zijn mij geen onderzoeken bekend waaruit blijkt dat de (reis)kosten te hoog zijn of worden en ouders en kinderen daarom afzien van bijvoorbeeld vooropleidingen voor dans of muziek.
Bent u daarom bereid de uitbreiding van de ov-studentenkaart voor minderjarige mbo-studenten die op 1 januari 2017 ingaat ook beschikbaar te stellen voor scholieren die grote afstanden moeten reizen in verband met een speciale vooropleiding?
Het studentenreisproduct is primair bedoeld om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs te borgen. Mij zijn geen problemen met de toegankelijkheid van dans- en muziekonderwijs bekend.
Het rapport ‘Gezinnen in de knel’ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant d.d. 12 juni 2015 «Nederland schendt verdragen voor gezinshereniging»1 en het rapport «Gezinnen in de knel: een analyse van het belang van het kind in het Europese en Nederlandse gezinsmigratiebeleid» van Defence for Children?2
Ja.
Zo ja, wat is uw reactie op het artikel en het rapport met aanbevelingen?
Nederland handelt conform de betreffende Verdragen. Het rapport bevat het standpunt van Defence for Children over elementen die al langer onderwerp van debat zijn. Zowel mijn ambtsvoorganger, als ikzelf hebben op meerdere momenten met uw Kamer van gedachten gewisseld over verschillende elementen uit het rapport (Algemeen Overleg op 14 januari en 4 juni jl.).
De wijze waarop door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) wordt getoetst aan de voorwaarden en de wijze waarop de belangenafweging plaatsvindt zijn in overeenstemming met de Verdragen en met de bijbehorende jurisprudentie, waaraan Nederland gehouden is.
Klopt het dat Nederland niet registreert in hoeveel gevallen een buitenlandse ouder verblijf aanvraagt bij een (Nederlands) kind? Zo ja, wat is hiervoor de reden? Bent u bereid dit voortaan wel te gaan registreren?
In het datawarehouse van de IND worden verblijfsaanvragen van ouders bij kinderen niet als zodanig geregistreerd. Voor aanvragen van ouders voor verblijf bij minderjarige kinderen bestaat namelijk geen apart verblijfsdoel. Deze aanvragen worden getoetst aan artikel 8 EVRM en indien deze toets positief uitvalt, wordt verblijf op grond van artikel 8 EVRM (gezinsleven) verleend. Gegevens over verblijf van ouder bij kind zijn derhalve niet uit het systeem van de IND te halen.
De inzet is dat door verdere ontwikkeling van het systeem in de toekomst (geleidelijk) meer informatie geleverd zal kunnen worden. Bij iedere aanpassing van het systeem maak ik de afweging tussen de urgentie van de aanpassing, de kosten en de capaciteit die met de aanpassing gemoeid zijn en de technische stabiliteit van het systeem.
Deelt u de conclusie in het rapport dat het «belang van het kind» het zwaarstwegende belang is in een belangenafweging over gezinsmigratie, zonder dat dit gelijk impliceert dat het «belang van het kind» op zichzelf altijd doorslaggevend is?
Ingevolge het Verdrag voor de Rechten van het Kind (VRK) en jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is «het belang van het kind» een eerste overweging («a primary consideration»). Dat wil zeggen dat in ieder geval altijd aan het belang van het kind moet worden getoetst en dat in de algehele belangenafweging een zwaar gewicht bij dat belang moet liggen. Dit wil evenwel niet zeggen dat dit belang in de toelatingsprocedure dan ook de doorslag behoeft te geven ten aanzien van het verlenen van verblijf.
Bent u voornemens «het belang van het kind» uit artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind op te nemen in de Vreemdelingenwetgeving en een duidelijk toetsingskader te creëren voor de aspecten die worden meegenomen bij de vaststelling van het belang van het kind? Bent u vervolgens bereid na te gaan of de mate van weging van deze aspecten in lijn zijn met General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doorvoeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet voornemens om het belang van het kind separaat te codificeren in vreemdelingenwetgeving aangezien ik van oordeel ben dat de huidige regelgeving en praktijk reeds afdoende rekening houdt met dit belang. Ik heb de Kamer op 4 juni jl. toegezegd te bezien op welke wijze het belang van het kind meer expliciet in de werkinstructie voor de toepassing van artikel 8 EVRM kan worden opgenomen. Uw Kamer is hierover separaat geïnformeerd (dossiernummer 19637 briefnummer 2020).
Een aanvullende verwijzing naar General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité lijkt mij weinig meerwaarde hebben.
Paragraaf 66 van deze Comment gaat specifiek over migratie: «[...] preservation of the family unit should be taken into account when assessing the best interests of the child in decisions on family reunification».
Uiteraard is hiervan sprake in het besluitvormingsproces binnen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Er wordt een individuele zaaksanalyse gemaakt, waarbij alle betrokkenen de gelegenheid krijgen – zo nodig met behulp van rechtsbijstand – de voor hen relevante belangen toe te lichten. Bij het maken van deze belangenafweging wordt veel gewicht toegekend aan het bijeenhouden van het gezin. Dat laatste laat uiteraard onverlet dat tevens gewicht mag worden toegekend aan het niet voldoen aan formele voorwaarden voor gezinshereniging.
Kunt u de toetsing «het belang van het kind» opnemen in wetgeving en/of het beleid ten aanzien van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele Vrijheden (EVRM) aanpassen, waarbij tevens het criterium uit de Jeunesse-zaak van het Europees Hof voor de Rechten van Mens wordt opgenomen dat bij iedere beslissing moet worden gekeken naar de uitvoerbaarheid, haalbaarheid en proportionaliteit van een beslissing?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het aangehaalde criterium uit de Jeunesse-uitspraak van het EHRM is geen nieuw criterium. Om de beslismedewerkers van de IND nader te instrueren over de gevolgen van de Jeunesse uitspraak van het EHRM heb ik dit criterium opgenomen in de Handleiding 8 EVRM (blz.3. Ik verwijs hiervoor naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 30 oktober 2014.
Deelt u de stelling uit het rapport dat de Nederlandse wetgeving nog niet in overeenstemming is met de artikelen 5, vijfde lid en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (GRi) en dat deze artikelen niet geïmplementeerd kunnen worden door te verwijzen naar de toets aan artikel 8 EVRM? Zo ja, bent u voornemens typerende artikelen uit deze richtlijn die verplichten tot een individuele belangenafweging zoals artikel 5 lid 5 GRi en artikel 17 GRi voor alle gezinsmigratiezaken over te nemen in Nederlandse wet- of regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Nee. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie vereist omzetting van een richtlijn in nationale wetgeving niet noodzakelijkerwijs in elke lidstaat een optreden van de wetgever.4 Volgens het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie zijn lidstaten bevoegd om voor de uitvoering van de richtlijnen de vorm en de middelen te kiezen waarmee het door de richtlijnen nagestreefde resultaat het best kan worden bereikt. Uiteindelijk gaat het erom dat het nuttig effect wordt bereikt. Bij de implementatie van de richtlijn is ervan uitgegaan dat het apart benoemen van deze beide artikelen in de regelgeving niet noodzakelijk is. De Europese Commissie heeft aangegeven5 dat deze artikelen aansluiten bij respectievelijk artikel 3 VRK en artikel 8 EVRM.
Voor de Commissie was dit reden op te merken dat het aanbeveling verdient om bij de afweging van belangen uit te gaan van de interpretatie van artikel 8 EVRM.
Ook heeft het Hof van Justitie van de EU overwogen dat de criteria van artikel 17 van de richtlijn corresponderen met die van artikel 8 EVRM.6
Door de wijze waarop een aanvraag wordt getoetst aan de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), de artikelen 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en 3:4 Awb en artikel 8 EVRM en deze beoordeling aansluit op de artikelen 5, lid 5 en 17 van de richtlijn zie ik geen noodzaak beide artikelen op te nemen in het Vreemdelingenbesluit 2000.
Het inschrijfgeld voor een master aan de Erasmus Universiteit |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Weet u dat de Erasmus Universiteit in Rotterdam 100 euro inschrijfgeld1 («application fee») vraagt aan alle studenten die zich inschrijven voor een master, met de uitzondering van kandidaten die aan de Erasmus Universiteit studeren of daar zijn afgestudeerd?
Van de Erasmus Universiteit Rotterdam heb ik begrepen dat ze in de onderstaande gevallen een «application fee» van 100 euro vragen voor de inschrijving voor een masteropleiding:
Bent u nog steeds van mening2 dat er geen extra drempels mogen worden opgeworpen voor het inschrijven voor een master of andere opleidingen, waardoor studenten op kosten worden gejaagd?
Ja.
Deelt u de mening dat het geëiste inschrijfgeld in strijd is met het wettelijke uitgangspunt dat studenten met een Nederlandse bachelor in beginsel geen andere eigen bijdragen hoeven te betalen dan het collegegeld?
Zoals ik eerder heb aangegeven (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1967), is het wettelijke uitgangspunt dat studenten in beginsel geen andere eigen bijdrage voor initiële masteropleidingen betalen dan het collegegeld. Aan studenten die met een bacheloropleiding kunnen aantonen aan een bepaald kennisniveau te voldoen, mag geen inschrijfgeld in rekening gebracht worden. In het geval van studenten die geen Nederlands bachelordiploma hebben, kan het redelijk zijn dat een instelling (deels) de kosten in rekening brengt, binnen de grenzen van de redelijkheid en billijkheid, die zij maakt om te toetsen of een student voldoet aan de (kennis)vereisten om te mogen beginnen aan een masteropleiding.
Ik stel vast dat de Erasmus Universiteit Rotterdam, met het onder vraag 1 genoemde beleid ten aanzien van de «application fee», voor zover het ziet op initiële masteropleidingen, afwijkt van bovengenoemd uitgangspunt.
Ik heb van de Erasmus Universiteit Rotterdam begrepen dat het College van Bestuur de decanen van de faculteiten bij brief van 9 juni jl. op het wettelijke uitgangspunt heeft geattendeerd. Ik neem dan ook aan dat de Erasmus Universiteit Rotterdam overeenkomstig de regels zal gaan handelen.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel universiteiten inschrijfgeld vragen naast het wettelijke collegegeld? Zo nee, kunt u aangeven waarom u dit niet wilt onderzoeken, terwijl uit de praktijk blijkt dat er wel degelijk inschrijfgeld geëist wordt van studenten?
Ik zal de instellingen voorzien van een nadere toelichting op het wettelijke uitgangspunt (zie ook het antwoord op vraag 5), zodat onduidelijkheden worden weggenomen. Om die reden zie ik geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek.
Bent u bereid in gesprek te gaan met universiteiten, zoals de Erasmus Universiteit, over alle vormen van inschrijfgeld (zoals de «application fee» of «handling fee») en hen op te dragen hier per direct mee te stoppen? Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat universiteiten via inschrijfgeld studenten een onredelijke financiële drempel kunnen opleggen? .
Er wordt een algemene maatregel van bestuur opgesteld met daarin voorschriften voor het hanteren van een eigen bijdrage voor studenten door instellingen bij de selectie voor bacheloropleidingen. In de toelichting op deze algemene maatregel van bestuur zal ik tevens de eigen bijdrage bij inschrijvingen voor masteropleiding toelichten.
Het gebruik van de SDQ vragenlijst door de GGD |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) vragenlijst die de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) voorlegt aan ouders van 5-jarigen?1
Ja.
Bent u van mening dat deze beknopte vragenlijst betrouwbaar is en indicatief is voor psychische en psychosociale problematiek bij kinderen? Vindt u het verantwoord om conclusies te trekken over de mentale toestand van jonge kinderen op basis van deze vragenlijst?
Ja, de SDQ vragenlijst is gevalideerd en betrouwbaar en indicatief voor de signalering van psychosociale problemen. Ook is uit wetenschappelijk onderzoek gebleken dat het gebruik van vragenlijsten de signalering van psychosociale problemen aanzienlijk verbetert. Daarom is in de JGZ-richtlijn «Vroegsignalering psychosociale problemen» het advies opgenomen om in ieder geval de SDQ te gebruiken.
De vragenlijst is bij uitstek een hulpmiddel en kan nooit eigenstandig worden gebruikt. Dit betekent dat (naast het gebruik van vragenlijsten als hulpmiddel) observatie en de dialoog tussen de professional en het kind/de jongere en/of diens ouders voorop staan.
Deelt u de mening dat deze vragenlijst kinderen voorsorteert op een diagnose voor een medisch label en dat dit onwenselijk is, zeker in het licht van de doelstelling uit de jeugdwet om te de-medicaliseren?
Nee, deze mening deel ik niet. De vragenlijst is een hulpmiddel en helpt de professional om eventuele risicofactoren te signaleren. Zie hiervoor eveneens het antwoord op vraag 2.
Wat is, in het licht van uw antwoord op vragen 2 en 3, het beoogde resultaat van het afnemen van deze vragenlijst?
Het beoogde resultaat is om signalen die kunnen wijzen op problemen in de psychosociale ontwikkeling te onderkennen en te bespreken met de ouders en het kind of de jongere.
Door psychosociale problemen zo vroeg mogelijk te signaleren en zo nodig in te grijpen kan het ontstaan van ernstige problemen worden voorkomen.
Kunt u toelichten of, en zo ja, wat voor soort conclusies er door de GGD getrokken worden op basis van deze vragenlijst? Waar leiden die conclusies toe? Zijn deze conclusies en eventuele vervolgstappen in uw optiek in verhouding met de betrouwbaarheid en de beperkingen van deze vragenlijst?
De bevindingen uit de vragenlijst leiden niet zelfstandig tot conclusies maar zijn input voor het gesprek met de ouders en het kind of de jongere. Indien uit het gesprek blijkt dat er mogelijk sprake is van het risico op problemen kan de JGZ-professional besluiten, in overleg met de ouders, het kind of de jongere, dat extra aandacht of hulp voor het kind of de jongere nodig is. In overleg met betrokkenen zal worden bekeken waaruit die extra hulp moet bestaan.
Ja, zolang de vragenlijst als hulpmiddel wordt ingezet en niet als doel zijn kinderen en jongeren erbij gebaat.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen vervolgstappen worden ondernomen, en in hoeveel gevallen dit achteraf gerechtvaardigd bleek te zijn?
Nee, deze informatie is niet landelijk beschikbaar.
Worden ouders en kinderen geïnformeerd over waar deze gegevens voor worden gebruikt, en over wat hun rechten zijn? Kunt u ook aangeven welke rechten ouders hebben en of deze nageleefd worden?
Het is gebruikelijk dat ouders worden geïnformeerd over de vragenlijsten en het doel ervan. Op basis daarvan kunnen zij een beslissing nemen of zij de lijst wel of niet invullen. De ervaring leert dat wanneer ouders weten waarom de vragenlijsten gebruikt worden, zij meestal bereid zijn de vragenlijsten in te vullen.
Daar deelname aan de jeugdgezondheidszorg vrijwillig is, hebben ouders altijd het recht om een vragenlijst niet in te vullen. Ook hebben ouders altijd het recht op inzage in de gegevens. Hiertoe kunnen ze een verzoek indienen bij de behandelend professional.
Worden de verzamelde gegevens bewaard? Zo ja, hoelang worden deze gegevens opgeslagen?
De bevindingen van de arts of verpleegkundige worden geregistreerd in het medisch dossier van de jeugdgezondheidszorg. De wettelijke bewaartermijn van een medisch dossier is 15 jaar en is vastgelegd in de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst. Na afloop van de bewaartermijn moet het dossier worden vernietigd.
Het gebruik van RFID-chips in kentekens |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Chip moet einde maken aan fraude met kentekens»?1
Ja.
Wat is de technische opzet van de proef met RFID-chips (radiofrequency identification) in kentekenplaten die komend jaar gehouden zal worden?
De praktijktest wordt uitgevoerd bij het Opleidings- en Trainingscentrum van het Ministerie van Defensie in Oirschot. Bij dit opleidingscentrum worden alle militaire rij- en bergingsopleidingen verzorgd. Het centrum beschikt over circa honderd voertuigen, van motorfiets tot vrachtwagen. Deze zullen worden uitgerust met kentekenplaten met de RFID-chip. Op het terrein is het wegennet van Nederland nagebootst. Over één dubbele rijbaan zal een portaal worden opgesteld waarin de meetapparatuur (readers) wordt gemonteerd. De snelheden op dit traject variëren van 50 tot 200 kilometer per uur. Voertuigen met RFID-kentekenplaten die het portaal met readers passeren, moeten worden gedetecteerd door de readers. Op deze manier wordt de chip getest in alle weersomstandigheden en op verschillende voertuigen, gedurende een langere periode. De proef vindt niet plaats op de openbare weg.
Welke gegevens worden tussen de RFID-chip en de ontvanger uitgewisseld en hoe wordt daarmee de authenticiteit van het kenteken beoordeeld? Zijn deze gegevens te herleiden tot een individueel voertuig? Zo nee, hoe wordt dit voorkomen?
De fabrikanten hebben een RFID-chip ontwikkeld die mogelijkheden heeft om de toegang tot de informatie op de chip te beschermen tegen onbevoegd gebruik. Deze chip kan alleen worden uitgelezen door daartoe bevoegde personen of instanties die in het bezit zijn van een gecertificeerde reader met een hoog beveiligingsniveau. De chip wordt op dit moment getest. Aan het eind van de proef zal meer duidelijk zijn over de technische werking van de chip en de gegevensuitwisseling tussen de chip en de apparatuur die de chip kan uitlezen.
Welke partijen kunnen de gegevens van de chip aflezen? Hoe wordt gewaarborgd dat andere partijen dit niet kunnen?
Pas op het moment dat de werking van de RFID-chip helemaal duidelijk is, zal worden bekeken of het wenselijk is om de RFID-chip al dan niet in te voeren en, indien dit het geval is, waarvoor de RFID-chip precies kan worden gebruikt. Dan zal ook worden bekeken wie de gegevens van de chip mogen uitlezen.
Hoe wordt de afweging gemaakt of de invoering van RFID-chips in kentekens de minst ingrijpende manier is om fraude aan te pakken? Welke alternatieven worden overwogen om fraude met kentekens te bestrijden?
Op het moment dat de resultaten van de proef bekend zijn, zal het kabinet bezien of het wenselijk is om de RFID-chip in te voeren en, indien dit het geval is, waarvoor de RFID-chip precies kan worden gebruikt. Dan zal ook worden bekeken of de RFID-chip de beste manier is om fraude tegen te gaan. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde brief die op 10 april 2015 naar de Kamer is gestuurd, worden er al veel maatregelen genomen om het gebruik van valse kentekenplaten te voorkomen. Uit de gegevens van de RDW blijkt ook dat het aantal meldingen van diefstal van blanco kentekenplaten gering is. In 2013 heeft de RDW vijf meldingen ontvangen, in heel 2014 nul en in 2015 vier.
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft met de RDW onderzocht welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden. Er worden twee maatregelen voorgesteld die ervoor zorgen dat het traject van de afgifte tot de inname en vernietiging van kentekenplaten verder wordt aangescherpt:
De Minister van Infrastructuur en Milieu gaat deze maatregelen verder uitwerken en zal vervolgens de betreffende ministeriële regelingen wijzigen.
Op welke wijze en termijn zal de Kamer geïnformeerd worden over de uitkomsten van de proef met de kentekens?
Op het moment dat de resultaten van deze testen bekend zijn, zal het kabinet een standpunt innemen over de wenselijkheid van het al dan niet doorvoeren van een RFID-chip in kentekenplaten. Daarbij zullen ook aspecten als kosten en privacy worden meegenomen. Uw Kamer wordt op dat moment vanzelfsprekend in de gelegenheid gesteld om uitgebreid met het kabinet van gedachten te wisselen over dit onderwerp.
De drie ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten hebben aangegeven dat aanvullend op de praktijktest een privacy impact assessment zal worden gedaan. Ook wordt de RFID-kentekenplaat aan een veiligheidsanalyse onderworpen.
Hoe zal de Kamer betrokken worden bij een eventuele keuze om kentekenplaten te voorzien van RFID-chips? Bent u bereid ter voorbereiding een privacy impact assessment uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De berichten ‘Boete voor wachtende chauffeurs’ en Verstopt tussen bloemen en wasmachines; Hoek van Holland geliefde startplaats gelukszoekers’ |
|
John Kerstens (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Boete voor wachtende chauffeurs» en «Verstopt tussen bloemen en wasmachines; Hoek van Holland geliefde startplaats gelukszoekers»?1
Ja.
Bent u bekend met de in de artikelen genoemde problemen?
De verstekelingenproblematiek in Calais in Frankrijk, de situatie in Hoek van Holland en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse transportsector heeft de nodige aandacht van dit kabinet. In de brief van 23 juni jl. is uw Kamer geïnformeerd over de wijze en maatregelen waarop dit kabinet deze problematiek aanpakt.
Deelt u de mening dat deze chauffeurs niet de dupe mogen zijn van problematiek waar zij part noch deel aan hebben? Zo ja, op welke wijze pakt u dit probleem aan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat chauffeurs beboet worden voor het overtreden van de rij- en rusttijdenwet, terwijl zij in redelijkheid – gezien de situatie bij Calais – niet kunnen voldoen aan deze wetgeving? Deelt u de mening dat de rij- en rusttijdenwetgeving niet als doel heeft chauffeurs te beboeten die er alles aan doen om te voorkomen dat vluchtelingen via hun vrachtauto het Kanaal oversteken? Zo ja, bent u bereid dit aan te kaarten in Europees verband of bij uw Franse en Britse collega’s?
Ik deel de zorgen van de sector over de veiligheid van de Nederlandse chauffeurs en de problemen die ze hebben vanwege de verstekelingen. De regels voor de rij- en rusttijden zijn er voor de verkeersveiligheid en om chauffeurs te beschermen tegen te lange werktijden. Oververmoeide chauffeurs zijn een gevaar op de weg, vandaar dat handhaving van deze regels in Europa een prioriteit is. Het is aan de vervoerder om binnen de grenzen van deze regelgeving een planning te maken.
Hij moet altijd rekening houden met mogelijke vertragingen door bijvoorbeeld drukte op de weg, files, aanrijdroutes en wachttijden voor de oversteek naar Engeland.
Dat neemt niet weg dat de Europese verordening ruimte biedt voor uitzonderlijke situaties, waarbij kan worden afgeweken van de normale rij- en rusttijden. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft al aan EU commissaris Bulc haar zorgen geuit over de problemen voor de Nederlandse chauffeurs. Ook heeft zij dit aspect van de rij- en rusttijden schriftelijk onder de aandacht gebracht bij EU commissaris Bulc en aangekaart bij haar Franse en Britse collega. Onverwachte situaties zoals een staking bij Calais kunnen gezien worden als uitzonderlijke situatie, waarvoor de regels ruimte bieden om af te wijken van de normale rij- en rusttijden. Het is van belang dat de inspecties van de verschillende landen daar oog voor hebben.
Wat houdt de aanscherping van de maritieme grenscontroles bij Hoek van Holland in? Acht u de nieuwe controles afdoende? Welke afspraken worden hierover in Europees verband gemaakt, en gelden er nog aanvullende afspraken tussen Nederland en Groot-Brittannië op dit terrein?
Op basis van risicoanalyse zijn de informatie gestuurde controles van de Koninklijke Marechaussee op een aantal locaties, waaronder Hoek van Holland, geïntensiveerd. Met het VK zijn operationele afspraken gemaakt om de samenwerking op dit terrein te versterken.
Acht u ook bij Hoek van Holland in de toekomst infrastructurele maatregelen noodzakelijk, zoals die recentelijk bij Calais zijn aangekondigd?2
Vooralsnog zijn infrastructurele maatregelen in Hoek van Holland niet noodzakelijk. De situatie in Hoek van Holland onderscheidt zich van de situatie in Calais. In Calais is sprake van migranten die in vrachtwagens proberen te klimmen. In Hoek van Holland gaat het veeleer om mensensmokkel, waarbij groepen migranten al eerder in vrachtwagens verstopt kunnen zitten. Dat neemt niet weg dat we dit fenomeen bestrijden. Om de problemen aan te pakken voert de KMar informatie gestuurde controles op specifieke locaties uit.
Op welke onderdelen verschilt de controle op vluchtelingen in Hoek van Holland van die in Calais?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u (globaal) inzicht in de aantallen vluchtelingen die Engeland via Hoek van Holland proberen te bereiken? Zijn deze aantallen de afgelopen periode inderdaad substantieel toegenomen?
In de eerste helft 2015 is het aantal aangetroffen vreemdelingen bij incidenten in Hoek van Holland even hoog als in heel 2014. In 2015 zijn er tot medio juni circa 220 vreemdelingen aangetroffen die via Hoek van Holland naar het Verenigd Koninkrijk zijn afgereisd of wilden afreizen, waarvan 134 migranten zijn aangetroffen in het VK en 82 in Nederland. In 2014 ging het om 155 migranten.
Het bericht dat Nederland een ‘claimwalhalla’ is voor multinationals |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat Nederland een «claimwalhalla» is voor buitenlandse investeerders? Kunt u uw antwoord onderbouwen?1
Nederland is geen claimwalhalla. Nederland wil een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden aan binnenlandse en buitenlandse investeerders. Een uitgebreid netwerk van investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) maakt daarvan onderdeel uit. In deze verdragen zijn basisregels vastgelegd voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om regels voor non-discriminatoire, eerlijke en billijke behandeling en onteigening, zoals Nederland die ook onder het nationale recht kent. Een investeerder kan hierop een beroep doen indien hij meent schade te hebben geleden aan zijn investering door ongerechtvaardigd overheidsingrijpen. Een mogelijke betaling van compensatie zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die basisregels.
Het is bekend dat er veel zaken via het geschillenbeslechtingsmechanisme van de Nederlandse investeringsverdragen aanhangig worden gemaakt. Aandacht verdient in dit kader het gebruik van deze verdragen door Nederlandse investeerders die hier geen substantiële bedrijfsactiviteiten verrichten. Op dit moment kunnen alle bedrijven die zich in Nederland als rechtspersoon hebben gevestigd en een investering hebben gedaan in een land waarmee Nederland een verdrag over investeringsbescherming heeft afgesloten, een beroep doen op dat verdrag. De huidige Nederlandse IBO’s stellen hieraan verder geen specifieke voorwaarden. Zoals ik in de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397) heb aangegeven, acht ik het gebruik van een IBO door een bedrijf dat geen substantiële bedrijfsactiviteiten verricht onwenselijk. Nederland wil dit herzien.
Waarom is de CPB-studie naar bilaterale investeringsverdragen (BITs) van 16 september 2014 pas op 27 mei jl. gepubliceerd?2
De bespreking van de onderzoeksresultaten liep vertraging op omdat de beschikbare ambtelijke capaciteit eerst is ingezet voor de aanzwellende Europese discussie over de vormgeving en modernisering van investeringsbescherming. De bespreking van de studie met het Centraal Planbureau heeft niet geleid tot een aanpassing van de versie van 16 september 2014.
Waarom is in de bovengenoemde studie, evenals in het discussion paper 298 van het CPB3, de impact van Investor-State Dispute Settlement (ISDS)-zaken die gevoerd zijn op basis van Nederlandse bilaterale investeringsverdragen op derde landen niet onderzocht? Bent u bereid het CPB te verzoeken om aanvullend onderzoek te doen naar de impact op derde landen als gevolg van ISDS-zaken die gevoerd zijn op basis van Nederlandse bilaterale investeringsverdragen en het Energy Charter Treaty?
De UNCTAD- en CPB-onderzoeken zijn uitgevoerd om de juridische en economische impact van Nederlandse IBO’s te onderzoeken. In het UNCTAD onderzoek dat is meegestuurd met de beantwoording van de Kamervragen Thieme (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2313) wordt ingegaan op de arbitragezaken die gevoerd zijn op basis van Nederlandse bilaterale investeringsverdragen en het Energiehandvest verdrag. Alle relevante beschikbare informatie is in deze onderzoeken verwerkt. Een aanvullende onderzoeksvraag zal derhalve geen nieuwe informatie opleveren.
Hoe verklaart u het feit dat BITs geen significante positieve effecten hebben op buitenlandse investeringen indien de gastlanden behoren tot de categorie lage- en lagemiddeninkomenslanden die gelegen zijn in Latijns-Amerika of Subsahara-Afrika?4 Wat zijn de implicaties hiervan voor uw visie op de herziening van de Nederlandse BITs?
Op basis van data van OESO-landen, concludeert het CPB dat IBO’s investeringen bevorderen. Op bilateraal niveau kunnen investeringen door een IBO met ongeveer 30% toenemen. Gemiddeld nemen vanuit Nederland uitgaande investeringen door een IBO met circa 5% toe.
Hoewel de investeringen naar hoge inkomenslanden door een IBO niet significant hoger zijn, kunnen de investeringen naar hoge-middeninkomenslanden toenemen tot 75%. Dit verschil is te verklaren uit het feit dat het bestaande investeringsklimaat in hoge inkomenslanden al zorgt voor investeringen. Het gemiddelde effect op de buitenlandse investeringen in lage-midden en lage-inkomenslanden is iets meer dan 50%, waarmee een IBO ten positieve bijdraagt aan de bevordering van investeringen in deze landen. Het CPB geeft aan dat het verschil tussen de toename in investeringen tussen hoge-middeninkomenslanden en lage-(midden)inkomenslanden onder andere verklaard kan worden door het verschil in bestaande investeringsmogelijkheden en randvoorwaarden tussen deze landengroepen. In relatie tot de lage en lage-middeninkomenslanden in Latijns-Amerika en Sub Sahara-Afrika suggereert het CPB dat geografische locatie meer uitmaakt dan het inkomen per capita voor het aantrekken van investeringen.
Wat is uw oordeel over het feit dat de UNCTAD-studie naar ISDS-zaken onder internationale investeringsovereenkomsten door Nederlandse investeerders geen volledig overzicht van toegekende en niet-toegekende claims en bijbehorende proceskosten heeft kunnen geven vanwege een gebrek aan beschikbare data? Deelt u de mening dat voor een afgewogen oordeel over het gebruik van de ISDS-clausule in Nederlandse BITs deze data noodzakelijk is? Bent u bereid alsnog onderzoek in te stellen om deze data te achterhalen?5
Het gebrek aan data onderstreept het belang van transparantie in arbitrageprocedures. Met de stijging van het aantal arbitragezaken in de afgelopen jaren is de noodzaak gegroeid om de kwaliteit van arbitragetribunalen te waarborgen. Dit is ook een van de vier punten die de Europese Commissie noemt in haar paper over verbetering in investeringsbescherming dat als bijlage bij het verslag Raad Buitenlandse Handel van 7 mei jl. is gevoegd (Kamerstuk 21 501-02, 1499).
Wat is uw reactie op de volgende conclusie van de UNCTAD-studie: «Another possible explanation is the frequent use of Dutch-incorporated entities as intermediaries in making transnational investments by non-Dutch companies. Indeed, this report has shown that in around three quarters of Dutch cases the ultimate owners of the claimants are not Dutch themselves»?
Ik zie deze conclusie als een bevestiging van het aantrekkelijke vestigingsklimaat voor binnenlandse en buitenlandse investeerders in Nederland. Ons vestigingsklimaat is belangrijk voor onze economie en werkgelegenheid. Dit laat onverlet dat het kabinet zich inzet om oneigenlijk gebruik van onderdelen van het vestigingsklimaat te voorkomen.
Zijn er bedrijven op de UNCTAD-lijst die volgens u gekwalificeerd kunnen worden als brievenbusfirma? Zo ja, welke? Kunt u daarbij aangeven welke definitie van brievenbusfirma u hanteert, gezien het feit dat er geen substance-eisen verbonden zijn aan het gebruik kunnen maken van Nederlandse BITs?6
In de UNCTAD-studie is de volgende definitie voor het vaststellen van een brievenbusmaatschappij gebruikt: «A company is considered to have substantial business activity if (1) it has a production facility, research laboratory and/or office in the Netherlands, and (2) employs at least 10 employees. When a company does not meet these requirements it is considered not to have substantial business activity.»
Zoals ik in de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397) heb aangegeven, acht ik het gebruik van een IBO door een bedrijf dat geen substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland verricht onwenselijk. Ik heb ook aangegeven te onderzoeken hoe in IBO’s een bepaling kan worden opgenomen, waarbij alleen bedrijven die substantiële economische activiteiten ontplooien in Nederland, gebruik kunnen maken van de door het verdrag geboden investeringsbescherming.
Gegeven uw toezegging om te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om in IBO’s (investeerdersbeschermingsovereenkomsten) een bepaling op te nemen waarbij alleen bedrijven die substantiële economische activiteiten ontplooien gebruik zouden kunnen maken van verdragsvoordelen, kunt u aangeven welke substance-eisen u wilt opnemen in de herziening van de Nederlandse BIT’s?7
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze gaat u treaty shopping in de herziening van Nederlandse IBO’s voorkomen?8
Zie antwoord vraag 7.
Hoe duidt u de uitspraak van deskundigen dat het herzien van ISDS-clausules in Nederlandse BITs tientallen jaren kan gaan duren? Wat gaat u doen om misbruik van IBO’s te voorkomen totdat de Nederlandse BITs herzien zijn?
Zoals ik heb aangegeven in de brief van 9 april jl. in reactie op de motie Maij c.s. inzake de ratificatie van TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481), wil Nederland de IBO’s moderniseren en herzien. In de beantwoording van de Kamervragen Thieme (Kamerstuk 2015.212864) heb ik uiteengezet hoe dat proces eruit ziet. Hierbij dient met een aantal zaken rekening gehouden te worden, waaronder de toestemming van de Europese Commissie en de instemming van de wederpartij. Tot die tijd bieden Nederlandse IBO’s de mogelijkheid tot consultaties over de interpretatie of toepassing van de IBO, waarmee oneigenlijk gebruik van het verdrag aangekaart kan worden. In de kabinetsreactie op het AIV-advies Internationale Investeringsbeslechting – van ad hoc arbitrage naar een permanent investeringshof heb ik tevens aangegeven dat het kabinet de optie in overweging neemt om via interpretatieve verklaringen van het verdrag acute vragen te beantwoorden die spelen naar aanleiding van een specifiek geschil onder een IBO.
Hoe staat het inmiddels met de mogelijkheid van een aanvullende toets binnen TTIP voor bepaalde sectoren, waarbij de lidstaten, de EU en de VS gezamenlijk eerst bepalen of een claim gegrond is of niet, alvorens een investeerder zijn claim mag doorzetten?9
Inzet van Nederland is om in TTIP een uitzonderingsgrond op te nemen voor prudentiële maatregelen, zoals nationalisatie van een bank in een financiële crisissituatie. Bij een claim tegen dergelijke maatregelen door een investeerder kan de verdedigende verdragspartij zich op voorhand beroepen op deze uitzonderingsgrond. Een beroep op deze uitzonderingsgrond is geldig indien het gaat om proportionele en gerechtvaardigde discriminatoire prudentiële maatregelen. Het zijn de verdragspartijen die de voorwaarden over toepassing van de uitzonderingsgrond vastleggen in het verdrag. Een vergelijkbare uitzonderingsgrond is al opgenomen in het handels-en investeringsakkoord tussen de EU en Canada (CETA). De EU-voorstellen voor investeringsbescherming in TTIP worden op dit moment uitgewerkt en de inzet is om in TTIP ook een dergelijk mechanisme op te nemen.
Verstekelingen die zich verstoppen in vrachtwagens |
|
Malik Azmani (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Situatie zonder meer zorgwekkend» en Boete voor wachtende chauffeurs»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat nietsvermoedende chauffeurs, eenmaal aangekomen in het Verenigd Koninkrijk, worden beboet omdat zij ongemerkt en zonder schuld illegalen hebben meegenomen in hun vrachtwagen? Hoeveel Nederlandse chauffeurs zijn hierdoor gedupeerd in 2014 en 2015?
In de zogenaamde «Code of Practice» wordt door het Verenigd Koninkrijk (VK) een aantal beveiligingsmaatregelen voorgeschreven die een chauffeur moet naleven om te voorkomen dat verstekelingen in een voertuig klimmen. Naleving van de «Code of Practice» is van belang om te kunnen aantonen dat de chauffeur zorgvuldig heeft gehandeld. De boetes worden door het VK opgelegd op het moment dat transportondernemingen niet voldoen aan de door het VK opgestelde voorwaarden, zoals gesteld in de «Code of Practice». Hiervoor is het van belang dat de transportsector op de hoogte is van criteria die het VK hanteert. De Nederlandse en Britse autoriteiten en de Nederlandse vervoerorganisaties hebben afspraken gemaakt over het zo goed mogelijk informeren van de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs.
Het aantal (mogelijke) Nederlandse gedupeerde chauffeurs in 2014 en 2015 is niet bekend.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is om Nederlandse chauffeurs dubbel te beboeten, omdat zij niet voldoen aan de rij- en rusttijdenwet vanwege veel te lange wachttijden voor de oversteek? Bent u bereid uw Europese ambtsgenoten hierop aan te spreken, nog voor de volgende Transportraad die pas in oktober plaatsvindt?
Ik deel de zorgen van de sector over de veiligheid van de Nederlandse chauffeurs en de problemen die ze hebben vanwege de verstekelingen. De regels voor de rij- en rusttijden zijn er voor de verkeersveiligheid en om chauffeurs te beschermen tegen te lange werktijden. Oververmoeide chauffeurs zijn een gevaar op de weg, vandaar dat handhaving van deze regels in Europa een prioriteit is. Het is aan de vervoerder om binnen de grenzen van deze regelgeving een planning te maken. Hij moet altijd rekening houden met mogelijke vertragingen door bijvoorbeeld drukte op de weg, files, aanrijdroutes en wachttijden voor de oversteek naar Engeland.
Dat neemt niet weg dat de Europese verordening ruimte biedt voor uitzonderlijke situaties, waarbij kan worden afgeweken van de normale rij- en rusttijden. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft al aan EU commissaris Bulc haar zorgen geuit over de problemen voor de Nederlandse chauffeurs. Ook heeft zij dit aspect van de rij en rusttijden schriftelijk onder de aandacht gebracht bij EU commissaris Bulc en aangekaart bij haar Franse en Britse collega. Onverwachte situaties zoals een staking bij Calais kunnen gezien worden als uitzonderlijke situatie, waarvoor de regels ruimte bieden om af te wijken van de normale rij- en rusttijden. Het is van belang dat de inspecties van de verschillende landen daar oog voor hebben.
Welke mogelijkheden zijn er om deze onrechtvaardigheid aan te pakken en tegelijkertijd de chauffeurs die willens en wetens meewerken aan mensensmokkel wel aan te pakken? Wat kan Nederland hierin zelfstandig doen en wat is er nodig in Europees verband?
De aanpak van mensensmokkel is een prioriteit van dit kabinet. Mensensmokkel is een grensoverschrijdend delict en de aanpak van dit fenomeen is bij uitstek een terrein waar Europese samenwerking noodzakelijk is. Daarom heeft Nederland deze problematiek in de (geëigende) Europese gremia onder de aandacht gebracht. Daarnaast is deze problematiek ook besproken in bilaterale overleggen met België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Op nationaal niveau worden door de betrokken operationele diensten de nodige inspanningen verricht om mensensmokkel tegen te gaan.
Bent u bereid om in samenspraak met de transportsector te komen tot nadere maatregelen?
Ja. De verstekelingenproblematiek in Calais en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse transportsector hebben al enige tijd de nodige aandacht van het kabinet. Het kabinet heeft in de afgelopen periode dan ook geïnvesteerd in de samenwerking met de transportsector. In dit verband heeft het kabinet met Transportsector afgesproken om de problematiek gezamenlijk aan te pakken, onder andere door nauwere samenwerking met de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de autoriteiten van andere Europese landen.
Klopt de stelling van verladersorganisatie EVO dat het vluchtelingenprobleem zich in hoog tempo van de Franse plaats Calais naar Nederland verplaatst? Zo ja, welke maatregelen worden er getroffen om dit tegen te gaan?
Op dit moment zijn er nog geen concrete aanwijzingen dat het vluchtelingenprobleem zich in hoog tempo van de Franse plaats Calais naar Nederland verplaatst. Uiteraard is het kabinet wel alert dat deze problematiek zich niet verplaatst naar Nederlandse havens. Het kabinet heeft hiertoe de nodige maatregelen in Nederland getroffen. Op basis van risicoanalyse worden informatie gestuurde controles van de KMar op een aantal locaties geïntensiveerd.
Bent u bereid om vreemdelingencontroles met mobiel toezicht aan de landsgrenzen van Nederland te intensiveren in samenwerking met de buurlanden, waarbij aangetroffen illegale vreemdelingen kunnen worden overgedragen aan de autoriteiten van deze buurlanden waarmee wordt voorkomen dat chauffeurs in Nederland rijden met illegale vreemdelingen of de oversteek vanuit Nederland naar Verenigd Koninkrijk wordt gemaakt met hoge boetes tot gevolg?
In de brief van 23 juni 2015 is uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de verstekelingenproblematiek in Nederland tegen te gaan. Zoals gezegd zijn de informatie gestuurde controles van de KMar op een aantal locaties geïntensiveerd. Verder heeft de politie en de KMar ook extra aandacht voor deze groep personen in het toezichtproces in de grensstreken.
Bent u voornemens dit probleem nog voor de volgende Transportraad in oktober bespreekbaar te maken? Zo nee, op welke wijze gaat u dit probleem agenderen in Europees verband?
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft tijdens de Transportraad van 11 juni jongstleden over de verstekelingenproblematiek reeds gesproken met de Europese commissaris voor Transport, Mevrouw Bulc, en met haar Franse en Engelse transport collega’s. Ook heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu dit aspect van de rij en rusttijden begin juli bij de EU Commissaris Bulc schriftelijk onder de aandacht gebracht en hierover gesproken met haar Franse en Engelse transport collega’s. Daarnaast heb ik deze problematiek met mijn collega’s uit België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk besproken.
Het bericht dat het vaderschapsverlof verlengd moet worden |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vaderschapsverlof moet verlengd worden»?1
Ja.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat het vaderschapsverlof in Nederland op basis van de internationale vergelijking te beperkt in omvang is? Kunt u aangeven waarom in veel andere Europese landen gekozen is voor een uitgebreider vaderschapsverlof?
Onder «vaderschapsverlof» worden begrepen 2 dagen betaald kraamverlof en 3 dagen onbetaald ouderschapsverlof waarop de partner van de moeder een onvoorwaardelijk recht heeft. Het internationale beeld van het verlof voor de partner is gevarieerd. Met een verlofperiode van 5 dagen (waarvan 2 betaald) bevindt Nederland zich onder het gemiddelde. Er zijn echter ook landen zonder vaderschapsverlof (bijvoorbeeld Duitsland, Oostenrijk en Tsjechië)2. Of het vaderschapsverlof «te» beperkt is, hangt ook samen met andere verlofmogelijkheden die er zijn, het tijdelijk of permanent in deeltijd kunnen werken, de mogelijkheid van flexibiliteit in het werkrooster en de arbeidsplaats, etc. Al deze faciliteiten kunnen worden benut om tot een werkbare combinatie van arbeid en zorg te komen. De situatie in andere landen zal geënt zijn op de omstandigheden, praktijken en financieringsmogelijkheden zoals die in die landen aanwezig zijn.
Voldoet het huidige vaderschapsverlof in Nederland volgens u aan de behoefte van vaders en hun gezinnen om arbeid en zorg te combineren? Kunt u dit toelichten?
Het vaderschapsverlof stelt de vader in staat om de eerste dagen na de geboorte van het kind bij zijn gezin te zijn en deze periode mee te maken. Het combineren van arbeid en zorg voor kinderen is uiteraard niet beperkt tot deze eerste periode na de geboorte. Om te voorzien in de behoefte van vaders en hun gezinnen om arbeid en zorg te kunnen combineren bestaan tal van voorzieningen. Naast het kraamverlof en vaderschapsverlof van in totaal 5 dagen valt te denken aan het recht op ouderschapsverlof van 26 maal de wekelijkse arbeidsduur per kind voor beide ouders en de mogelijkheden om de arbeidsduur tijdelijk of permanent aan te passen op grond van de Wet aanpassing arbeidsduur. De werkgever kan een verzoek daarom alleen weigeren op grond van zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang. Vanaf inwerkingtreding van de Wet flexibel werken op 1 januari 2016 kan men de werkgever verzoeken om de werktijden en de werkplaats aan te passen. Ook deze mogelijkheden kunnen bijdragen aan een betere afstemming van de combinatie van arbeid en zorg op de behoefte van de vaders en hun gezin.
Deelt u de conclusie van het rapport dat een langer vaderschapsverlof een positief effect zal hebben op de ontwikkeling van kinderen? Zo nee, waarom niet?
In het rapport wordt het belang van de vader bij de opvoeding van kinderen benadrukt. Het is dan ook positief dat Nederlandse vaders, net als de moeders, relatief veel tijd aan hun kinderen besteden. Bovendien besteden vaders steeds méér tijd aan hun kinderen, zo blijkt uit het voornoemde rapport. Met de Scandinavische landen is de verhouding tussen vaders en moeders in de zorg voor hun kinderen in Nederland bovendien het minst scheef.
Ik deel de notie uit het rapport over het belang van de betrokkenheid van de vader bij de opvoeding. Een verruiming van het verlof bij de geboorte van het kind is dan ook wenselijk. Zoals in het antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven zijn ook het recht op ouderschapsverlof en de mogelijkheden die Wet aanpassing arbeidsduur biedt om de arbeidsduur – en vanaf 1 januari 2016 eveneens de werktijden en de arbeidsplaats – aan te passen van belang om wensen met betrekking tot de combinatie van arbeid en zorg (voor kinderen) en dus ook de positie van de vader daarbij zo goed mogelijk te realiseren.
Bent u bereid om de maatschappelijke en financiëel-economische consequenties van uitbreiding van het betaalde vaderschapsverlof naar tien dagen inzichtelijk te maken en de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Op 1 januari 2015 is het vaderschapsverlof uitgebreid met een onvoorwaardelijk recht op 3 dagen ouderschapsverlof (onbetaald, maar een aantal cao’s voorziet in betaling). Tevens zijn bepalingen omtrent de wijze van opname van ouderschapsverlof geschrapt evenals de eis dat het recht op ouderschapsverlof pas een jaar na indiensttreding ontstaat. Daarmee heeft het kabinet een aantal belangrijke stappen gezet om de positie van vaders met zorgtaken te faciliteren. Op eventuele maatregelen van het kabinet voor volgend jaar wil ik nu niet vooruitlopen.
Aan de SER is gevraagd advies uit te brengen over het thema «Werken en leven in de toekomst». Dit advies is aan het einde van het jaar gereed. Aangezien sociale partners vertegenwoordigd zijn in de SER, zijn zij betrokken bij de opstelling van het advies en derhalve bij de genoemde thematiek
Bent u bereid in gesprek met de sociale partners de mogelijkheden te verkennen om nog deze kabinetsperiode tot een verdere uitbreiding van het betaalde vaderschapsverlof te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Maatwerkprofielen en herindicering in de Wet langdurige zorg (Wlz) voor ernstig meervoudig gehandicapte kinderen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het vooronderzoek dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) gestart is naar de «vergeten groep» van ernstig meervoudig gehandicapte kinderen die onder de Wlz gaan vallen?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel cliënten en hun ouders/vertegenwoordigers nu geconfronteerd worden met een vraag naar een grote hoeveelheid informatie over hun zorgvraag, diagnose, zorgplannen en andere gevoelige en vertrouwelijke informatie, die in veel gevallen al meerdere keren bij (her)indicaties gevraagd is en die vaak vastgelegd is in bestaande dossiers bij het CIZ? Bent u ervan op de hoogte dat deze informatie in zeer korte tijd (twee weken) door cliënten of ouders/vertegenwoordigers dient te worden aangeleverd bij het CIZ?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat cliënten en hun ouders/vertegenwoordigers door het CIZ om informatie worden gevraagd. Ik heb met het CIZ afgesproken dat zij gerichte vragen zullen stellen, dus alleen zullen vragen om die informatie die niet uit de bestaande dossiers is op te maken. Dat niet altijd alle informatie in het dossier aanwezig is, heeft te maken met het feit dat de destijds gevraagde informatie gericht was op de beoordeling van een aanvraag voor extramurale AWBZ-zorg. Het proces van herindiceren dient zorgvuldig te gebeuren. Het is daarom niet te vermijden dat cliënten en hun ouders/vertegenwoordigers om informatie wordt gevraagd die gericht is op de beoordeling van de toegang tot de Wlz en het indiceren van een zorgprofiel. De toegang tot de Wlz is immers voor onbepaalde tijd en daarom is het van belang dat de beoordeling plaatsvindt op basis van recente inzichten. Vooral als het gaat om kinderen is het voor een zorgvuldige indicatiestelling van belang te weten hoe de ontwikkeling van het kind is verlopen en hoe het ontwikkelperspectief zal zijn. Hiervoor is aanvullende en actuele informatie nodig. Het CIZ stelt gerichte vragen na bestudering van de bestaande dossiers. Dit voorkomt overbodige vragen. Ik weet dat cliënten of hun ouders/vertegenwoordigers wordt gevraagd om binnen twee weken informatie aan te leveren. Het is mij ook bekend dat dit een krappe termijn is. Ik ben hierover in overleg met het CIZ en betrokken partijen. Een periode van vier weken lijkt redelijk.
Wat is uw oordeel over deze gang van zaken? Wat vindt u ervan dat cliënten en hun ouders/vertegenwoordigers geconfronteerd worden met deze extra administratieve handelingen in zeer korte tijd? Hoe draagt dit bij aan een systeem met minder bureaucratie en regeldruk in de langdurige zorg?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de ontwikkeling van maatwerkprofielen, inclusief een passende bekostigingssystematiek voor de toegang tot de Wlz, zoals gevraagd in moties7?1 Wanneer zijn de maatwerkprofielen beschikbaar, en hoe en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
In mijn voortgangsrapportage HLZ, 2e kwartaal 2015 van 25 juni jongstleden (Kamerstukken 2014 -2015, 34 104, nr. 63) heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken rond beide moties gericht op de ontwikkeling van een maatwerkprofiel binnen de Wlz. In de voortgangsrapportage heb ik tevens aangegeven dat ik voornemens ben om het overgangsrecht voor Wlz-indiceerbaren met een jaar te verlengen. Dat geeft meer tijd voor een zorgvuldige uitvoering. In mijn voortgangsrapportage heb ik aangegeven dat ik graag meer inzicht wil in de specifieke omstandigheden van cliënten waarvoor de bekostiging die gekoppeld is aan een zorgprofiel aanmerkelijk lager is dan de bekostiging op basis van functies en klassen. Ik heb aangegeven dat ik met betrokken partijen goed naar deze situaties wil kijken. Tevens heb ik aangegeven dat het wenselijk is om met de zorgkantoren nader te bezien of de huidige meerzorgregeling en de bijbehorende procedures rond aanvraag en advies aanpassing verdienen alvorens deze toe te passen voor Wlz-indiceerbaren.
Is al bekend op welke wijze de meerzorgregeling zal worden vormgegeven? Hoe wordt ervoor gezorgd dat uitvoering van de meerzorgregeling gemakkelijk te begrijpen is, en de meerzorgregeling goed toegankelijk wordt? Hoe wordt ervoor gezorgd dat er voldoende tijd is de regeling uit te voeren voor de indicaties per 2016?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt in de overgang van de huidige bekostigingssystematiek van functies en klassen naar een maatwerkprofiel een passende bekostiging voor zorg voor deze groep cliënten geborgd?
De cliënten die blijvend voor Wlz-zorg in aanmerking komen, krijgen passende zorg binnen de regels die in de Wlz gelden. Alhoewel voor bijna alle Wlz-cliënten de bestaande zorgprofielen en de daarbij behorende ZZP-bekostiging toereikend zijn om adequate zorg te organiseren, kan voor sommige van deze cliënten de overgang van functies en klassen naar een profiel niet passend zijn.
In de Wlz is maatwerk mogelijk doordat voor een aantal met name genoemde groepen (in artikel 5.3 van de Regeling langdurige zorg) geldt dat tot maximaal 25% extra kosten mogelijk zijn. Daarnaast wordt binnen de meerzorgregeling op maat onderzocht wordt welke zorg noodzakelijk is. De meerzorgregeling is zowel toegankelijk voor mensen die verblijven in een instelling als voor mensen die zorg thuis ontvangen (via VPT, MPT of pgb). Het maatwerk(profiel) zal ook worden betrokken bij de ontwikkeling van nieuwe zorgprofielen.
Waarom moeten cliënten en/of hun vertegenwoordigers nu in zeer korte tijd opnieuw informatie aanleveren voor een herindicatie? Kan hier een toelichting op gegeven worden? Moeten deze cliënten, wanneer de maatwerkprofielen voor de Wlz beschikbaar zijn, wederom de papiermolen in en op basis van de maatwerkprofielen opnieuw geïndiceerd worden door het CIZ?
Zie voor het antwoord op de eerste twee deelvragen mijn antwoorden op vraag 2 en 3. Voor wat betreft de derde deelvraag merk ik op dat op dit moment nog niet precies is aan te geven op welke manier het maatwerk(profiel) wordt uitgewerkt en wat dit precies betekent voor genoemde cliënten. Voor de Wlz-indiceerbaren met een zorgvraag die hoger ligt dan de zorg die behoort bij het best passend profiel waarin zij worden geïndiceerd, zijn vooral de mogelijkheden van de 25% extra kosten thuis relevant, alsmede de nieuwe meerzorgprocedure zoals die thans wordt uitgewerkt.
Is het mogelijk deze groep cliënten nu op basis van bestaande informatie beschikbaar in bestaande dossiers bij het CIZ toegang te verlenen tot de Wlz, en wanneer de maatwerkprofielen beschikbaar zijn op basis daarvan cliënten toegang tot Wlz te verlenen, zodat cliënten nu niet met extra bureaucratische rompslomp geconfronteerd worden?
Niet altijd is op basis van de reeds verzamelde informatie te beoordelen of cliënten blijvend zijn aangewezen op permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Daarom zal het CIZ dit nu gaan toetsen. Cliënten die toegang krijgen tot de Wlz krijgen een indicatie voor onbepaalde tijd. Het is niet te verwachten dat cliënten met allerlei bureaucratische rompslomp worden geconfronteerd zodra nieuwe profielen beschikbaar zijn.
Kunnen deze vragen voor het zomerreces beantwoord worden, gezien de druk die nu bij cliënten en hun ouders/vertegenwoordigers ligt om de informatie aan te leveren aan het CIZ?
Dat is helaas net niet gelukt.
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de opleiding tot helderziende |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
|
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Reporter Radio over het betalen door het UWV van een «opleiding» tot helderziende?1
Hoeveel mensen zijn de afgelopen jaren met financiële steun van het UWV door Paradidakt «opgeleid»?2 Hoeveel geld was hiermee gemoeid?
Heeft het UWV de afgelopen jaren ook soortgelijke opleidingen door andere bedrijven gesteund? Zo ja, welke opleidingen? Voor hoeveel mensen? Hoeveel geld was daar mee gemoeid?3
Op basis van welke regelingen is het geld beschikbaar gesteld?
Bij gebruik van scholingsvouchers van het UWV moet de aanvrager aangeven dat het volgen van een opleiding opgeven de kans op werk wordt vergroot? Hoe is dat gebeurd bij deze «opleidingen»?
Hoeveel mensen hebben werk gevonden in de sector waarvoor de «opleiding» is bedoeld?
Werken de mensen die door Paradidakt zijn «opgeleid» ook voor dat bedrijf? Op welke arbeidsvoorwaarden? Is het waar dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst? Zo, ja wat is dan wel de overeenkomst?
Bent u bereid om financiële steun van het UWV aan «spirituele opleidingen» te beëindigen? Zo nee waarom niet?
Het bericht 'Ex-bestuurder pensioenreus APG krijgt miljoen afkoopsom' |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ex-bestuurder pensioenreus APG krijgt miljoen afkoopsom»?1
Ja.
Klopt het dat ex-bestuurder Adri van der Wurff een vertrekpremie van ruim 1,1 miljoen euro heeft gekregen inclusief een jaar loondoorbetaling waardoor zijn vroegtijdige vertrek de pensioendeelnemers 1,7 miljoen euro heeft gekost?
Uit de berichtgeving maak ik op dat de betrokken ex-bestuurder een bedrag van ongeveer € 250.000 aan pensioenschade heeft ontvangen en ongeveer € 250.000 als ontslagvergoeding. In een door de betrokkene aangespannen kort geding heeft de rechter APB vervolgens veroordeeld tot betaling van ruim € 600.000 voor een hogere ontslagvergoeding. De vergoedingen in verband met de beëindiging van zijn dienstverband zijn toegekend belopen daardoor tezamen een bedrag van ruim € 1,1 mln. De genoemde loondoorbetaling hield verband met ziekte van de betrokkene.
Wat vindt u van deze gang van zaken en hoe strookt dit met de wettelijke regels voor beloningen in de pensioensector?
Op het beloningsbeleid, waaronder vertrekvergoedingen, van pensioenuitvoeringsbedrijven is de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen van toepassing. Deze schrijft voor in welke situaties al dan niet een vertrekvergoeding is toegestaan en bindt deze aan een maximale hoogte. Deze wetgeving is 7 februari jl. in werking getreden.
Vindt u dit een verantwoorde gang van zaken ten opzichte van de miljoenen mensen die indexatie van hun pensioen de komende jaren wel kunnen vergeten?
Aanleiding voor het kort geding dat de betrokkene heeft aangespannen was blijkens de berichtgeving de versobering van de vertrekregeling waartoe APG had besloten. De achterblijvende ontwikkeling van de pensioenen waarvoor zij zorg draagt zou voor APG overweging zijn geweest.
Deelt u de mening dat uitvreter hier een betere benaming is dan uitvoerder en wilt u uw invloed aanwenden om de vertrekpremie terug te eisen? Zo neen, waarom niet?
De genoemde vertrekvergoeding is door de rechter aan de betrokkene toegewezen. Het is aan APG te beslissen over eventuele vervolgstappen.
Ik acht het niet gepast om vanuit mijn positie de bij deze zaak betrokken partijen op enige wijze te kwalificeren.
De weinig coulante houding van Zorginstituut Nederland bij vermissingszaken |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Zorginstituut Nederland geen coulance betracht bij de vermissing van de dochter van de familie Moons?1 Acht u deze handelwijze wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst wil ik mijn medeleven uitspreken voor de moeilijke tijd die de familie Moons doormaakt. Ik betreur het dat Zorginstituut Nederland de brief van de vader van Danaë niet op de juiste wijze heeft afgehandeld. Het Zorginstituut heeft zich in deze emotionele zaak te formeel opgesteld. Dit erkent het Zorginstituut zelf ook. Een bestuurder van het Zorginstituut heeft daarom persoonlijk contact gehad met de familie Moons om excuses aan te bieden. Ook heeft het Zorginstituut een brief gestuurd met daarin excuses en de bevestiging dat de zaak is stilgelegd. Om herhaling te voorkomen zal het Zorginstituut in de toekomst meer maatwerk leveren waar maatwerk vereist is.
Heeft u tevens overleg gevoerd met Zorginstituut Nederland over de problematiek met betrekking tot vermissingen? Wat was de uitkomst van dit gesprek? Indien u dit gesprek niet heeft gevoerd, gaat u dit alsnog doen en wat zal uw insteek zijn van dit overleg?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten welke bewijsstukken achterblijvers moeten overleggen aan instellingen alvorens coulance kan worden betracht? Op welke manier worden achterblijvers hierover geïnformeerd? Zal elke instelling hier speciale aandacht aan wijden op bijvoorbeeld de eigen website?
Er bestaat geen verplichting voor achterblijvers van vermiste personen om bepaalde bewijsstukken over te leggen. Het zal wel noodzakelijk zijn om aannemelijk te maken dat de persoon in kwestie inderdaad vermist is. Op welke wijze dat het beste gedaan kan worden, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Het is aan de instantie in kwestie en aan de achterblijvers om daarover afspraken te maken. Evenzo is het aan de instanties om te bepalen op welke wijze zij speciale aandacht willen geven aan de situatie van achterblijvers van vermiste personen. Zo heeft het Verbond van verzekeraars bijvoorbeeld besloten tot het opstellen van een modelprotocol dat voor de verzekeraars als leidraad kan dienen.
Momenteel is overleg gaande tussen Slachtofferhulp Nederland en verzekeraars, banken en pensioenfondsen om nadere afspraken te maken met betrekking tot de door de instanties te betrachten coulance bij vermissing. Ook het Zorginstituut wordt hierbij betrokken.
Verder is, zoals in antwoord op eerdere Kamervragen van de leden Arib en Recourt (PvdA) (TK, 2014–2015, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2461) werd aangegeven, recent een landelijk register van vermiste personen tot stand gekomen en wordt onderzocht of dit register een rol kan spelen in de verhouding tussen instanties en achterblijvers.
In hoeverre past de werkwijze van Zorginstituut Nederland bij de nieuwe zaaksbehandeling door de bestuursrechter, waarbij zoveel mogelijk wordt geprobeerd om partijen nader tot elkaar te laten komen? Deelt u de mening dat het de taak is van overheidsinstanties, zoals bijvoorbeeld Zorginstituut Nederland, om in ieder geval in overleg te gaan met belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld achterblijvers in vermissingszaken, over het probleem en de mogelijke oplossing(en) hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik, met de Minister van Veiligheid en Justitie, van mening dat overheidsinstanties in uitzonderlijke situaties zoals bijvoorbeeld bij vermissing, eveneens coulance behoren te betrachten om in goed overleg met de achterblijvers tot een passende oplossing voor de ontstane situatie te kunnen komen.
Zorginstituut Nederland heeft in eerste instantie helaas niet gehandeld conform deze werkwijze. Het Zorginstituut heeft aangegeven interne beheersmaatregelen te hebben genomen die er toe leiden dat bij dit soort emotionele situaties meer maatwerk wordt geleverd.
Bent u bereid Zorginstituut Nederland hierop aan te spreken en er voor te zorgen dat achterblijvers na vermissing niet op deze kille en zakelijke manier worden aangesproken en dat er begrip ontstaat voor de onmogelijkheid en onwenselijkheid om zorgpremie te blijven betalen voor de vermiste persoon? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit wordt opgelost?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het idee om via bijvoorbeeld Slachtofferhulp Nederland of gemeentes een speciale begeleider aan te stellen bij vermissingszaken, die de achterblijvers ontlast door zich over alle praktische zaken te ontfermen? Bent u bereid om dit idee uit te werken en in de praktijk te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Achterblijvers kunnen na vermissing sinds januari 2014 contact opnemen met Slachtofferhulp Nederland. De organisatie ondersteunt daarbij achterblijvers in psychologische, praktische en juridische zin, onder andere bij het indienen van een verzoek tot benoeming van een bewindvoerder. De organisatie vervult zoals gezien ook de rol van belangenbehartiger van achterblijvers in gesprekken met onder andere banken en verzekeraars en het Landelijk Bureau Vermiste Personen van de politie. Slachtofferhulp Nederland is daarmee het centrale aanspreekpunt voor personen die met een vermissing te maken krijgen.
Deelt u de mening dat banken en verzekeraars overeenkomsten tijdelijk moeten kunnen bevriezen, met de mogelijkheid verder te betalen als een vermiste toch weer opduikt?
Er is reeds een model-protocol tot stand gebracht door het Verbond van Verzekeraars voor de omgang met vermissing, dat bij circulaire van 13 juni 2014 (LV-2014-11) aan de verzekeraars is toegezonden. Onder leiding van Slachtofferhulp Nederland vinden nadere gesprekken plaats met verzekeraars en de banken over een verdere vormgeving van coulance ten aanzien van achterblijvers van vermiste personen. Inmiddels heeft ook de pensioenfederatie zich bij dit overleg aangesloten.
Het bericht ‘UWV leidt werklozen op tot helderzienden’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «UWV leidt werklozen op tot helderzienden»1 en de uitzending «Het UWV en de opleiding tot helderziende»?2
Waarom stelt het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) 1.000 euro per persoon beschikbaar voor een opleiding tot «spiritueel belconsulent», die nota bene wordt gegeven in een luxe kasteel in de Ardennen3, terwijl er de laatste jaren juist enorm is bezuinigd op de ondersteuning door het UWV bij omscholing?
Waaruit bestaat de baangarantie bij de cursus tot «spiritueel belconsulent»? Klopt het dat mensen die een «baan krijgen», lid kunnen worden van een bellijn waar zij als «spiritueel belconsulent» alleen 0,29 euro per gebelde minuut krijgen?
Hoeveel mensen hebben op kosten van het UWV een cursus gevolgd bij de stichting Paradidakt? Hoeveel van deze mensen hebben daadwerkelijk een baan gevonden waarmee zij structureel uit de uitkering zijn geraakt?
Waarom heeft het UWV in eerste instantie aanvragen voor subsidiëring van de opleiding tot spiritueel belconsulent afgewezen, maar is het uiteindelijk toch overstag gegaan?
Bent u er mee bekend dat de opleiding wordt georganiseerd door de eigenaar van de Helderziendelijn waar de cursisten na afloop van de cursus aan de slag kunnen? Is het gebruikelijk dat het UWV opleidingen subsidieert die georganiseerd worden door de toekomstig werkgever, waarbij de toekomstig werkgever nut en noodzaak van de cursus beoordeelt?
Wordt een baan als «spiritueel belconsulent» als passend werk gezien? Kunnen mensen met een WW-uitkering worden verplicht om (eventueel na een gesubsidieerde cursus) helderziende te worden en een baan als «spiritueel belconsulent» te aanvaarden?
Het bericht "De PGB-affaire 3: Uitweg uit de crisis" |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De PGB-affaire 3: uitweg uit de cisis»?1
Ja.
Zijn gedane betalingen geautomatiseerd te linken aan declaraties?
Zoals ik u op 27 mei jl. heb gemeld in antwoord op Kamervragen (Kamerstuk 25 657, nr. 174) is er geen geautomatiseerd productiesysteem dat op basis van oorspronkelijke ontvangstdatum en uiteindelijke betaaldatum vaststelt wat de doorlooptijd van een declaratie is. Zoals gemeld in dezelfde antwoorden, willen zowel ik als de SVB op termijn het huidige systeem van steekproeven voor het bepalen van de doorlooptijd van declaraties vervangen door een volledig overzicht, waarbij declaraties die binnenkomen door het gehele productieproces gevolgd kunnen worden. De prioriteit ligt op dit moment echter bij wijzigingen die noodzakelijk zijn ten behoeve van het herstelplan, het verbeteren van de batchverwerking en het verbeteren van MijnPgb. In de tussentijd wordt door de SVB gewerkt aan een meer gedetailleerd productieoverzicht. Dit heeft nog niet de maximale volg- en zoek functie, maar biedt handvatten voor productiesturing.
Zijn declaraties geautomatiseerd te linken aan zorgovereenkomsten en geautomatiseerd te linken aan zorgverleners?
Declaraties die via MijnPgb worden ingediend, worden automatisch verwerkt en gelinkt aan de desbetreffende zorgovereenkomst en zorgverlener. Declaraties die via bijvoorbeeld de post binnenkomen moeten eerst worden gedigitaliseerd voordat zij worden verwerk. De koppeling met de zorgovereenkomst en zorgverlener wordt daarna handmatig aangelegd.
Deelt u de analyse dat een realistische oplossing begint bij een erkenning dat de Treks-applicatie waarmee de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de persoonsgebonden budgetten (PGB’s) afhandelt een total loss is, in die zin dat repareren technisch en financieel wel kan, maar opnieuw bouwen verstandiger zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u heb gemeld in mijn antwoord op uw Kamervragen op 19 mei jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2280), heeft het huidige systeem wel degelijk een basis voor verdere doorontwikkeling, zoals M&I/Partners in haar onderzoek hiernaar onderstreept wanneer zij concludeert dat «volledige nieuwbouw niet aan de orde is». Door de SVB is gebruik gemaakt van een bestaand ICT-systeem, dat de taken in voldoende mate ondersteunt, maar dat wel verder ontwikkeld dient te worden om aan alle eisen van het stelsel te voldoen.
Wordt er momenteel gewerkt aan documentatie van het Trekkingsrecht-computerprogramma?
Zoals ik u ook heb gemeld in mijn antwoord op uw Kamervragen op 19 mei jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2280) is hiermee gestart. Ik onderschrijf bovendien de noodzaak voor een gedegen architectuur voor verdere doorontwikkeling de komende jaren. De SVB werkt aan het specificeren van een hernieuwde architectuur, die zal worden besproken in de stuurgroep trekkingsrechten pgb. Dit heeft mijn expliciete aandacht.
Wordt er momenteel aan een binnengekomen declaratie een uniek nummer gehangen dat gedurende de volledige workflow aan de declaratie verbonden blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er gewerkt aan aanpassingen van het Trekssysteem, die erin voorzien dat niet bij elk wissewasje de gegevensverwerking stil komt te liggen?
Zoals gemeld in mijn brief van 28 april jl. (Kamerstuk 25 657, nr. 162) is uit de uitgevoerde ICT-audit gebleken dat het systeem technisch in staat is om het werkproces te ondersteunen. Tegelijkertijd is in deze brief ook gemeld dat er wordt gewerkt aan versteviging van de ICT-systemen van de SVB. De prioriteit ligt daarbij op dit moment bij wijzigingen die noodzakelijk zijn ten behoeve van het herstelplan, het verbeteren van de batchverwerking en het verbeteren van MijnPgb.
Deelt u het standpunt van de auteur dat informatie uit het Trekssysteem ten behoeve van de eigen medewerkers in beginsel ook zichtbaar moet zijn voor de betrokken pgb-houders en zorgverleners, en dat dit voor nu dient te geschieden via MijnPGB? Zo ja, binnen welke termijn is dit gerealiseerd?
Ik ben van mening dat alle bij de SVB beschikbare informatie die de budgethouder nodig heeft om eigen regie te voeren over zijn zorg zichtbaar zou moeten zijn voor de budgethouder. Met die informatie kan de budgethouder ook de zorgverlener adequaat informeren. Het verbeteren van MijnPgb acht ik van groot belang. In mijn brief van 28 april jl. (Kamerstuk 25 657, nr. 162) heb ik u geïnformeerd over het aanpassen van vijf belangrijke functionaliteiten voor budgethouders in MijnPgb en het actualiseren van de portal MijnPgb. Deze wensen zijn in een gezamenlijke sessie met budgethouders, Per Saldo, SVB en VWS geïnventariseerd. Ook toekomstige verbeteringen van MijnPgb worden in overleg met PerSaldo doorgevoerd. Hierbij wordt gekozen voor een gefaseerde doorvoering van verbeteringen, omdat de herstelwerkzaamheden en het op orde brengen van het reguliere proces de hoogste prioriteit heeft
Welke reden resteert er nu nog om het computerprogramma Treks niet open source te maken; m.a.w. de broncode te openbaren, aangezien het eigendom bij de SVB ligt, de Minister de SVB aanwijzingen kan geven en privacygevoelige informatie gefilterd kan worden?
Zoals ik u ook heb gemeld in mijn antwoord op uw Kamervragen op 19 mei jl (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2280) ligt het eigendom van de broncodes bij de Sociale Verzekeringsbank en daarmee ook het intellectuele eigendom van de in eigen beheer ontwikkelde software. Door het openbaar maken van de broncode wordt het risico vergroot dat onbevoegden mogelijkheden vinden in het systeem privacygevoelige informatie op te zoeken en te manipuleren. Algehele openbaarmaking is daarmee niet aan de orde. Ik heb de Kamer het voorstel gedaan om een briefing te organiseren door de Sociale Verzekeringsbank waarbij kan worden aangegeven hoe het zit met zaken rondom de broncodes en ICT. Ik herhaal bij deze die toezegging.
Bent u bereid een PGB Data Autoriteit te beleggen bij het Ministerie van VWS met de taken en verantwoordelijkheden, zoals opgesomd in dit artikel? Zo nee, waarom niet?
Het oprichten van een PGB Data Autoriteit zou betekenen dat een extra ketenpartner wordt toegevoegd aan de keten. Daar ben ik geen voorstander van. Over de tijdige gegevensuitwisseling tussen de ketenpartners zijn binnen de keten afspraken gemaakt. In het kader van het verbeterplan wordt gekeken naar mogelijke verbeteringen in het stelsel. In het verbeterplan zal – mede op verzoek van de Kamer – de nadruk liggen op mogelijke vereenvoudiging in het stelsel. Dat heb ik de Kamer toegezegd in het debat van 4 juni jl. Zoals ik u heb toegezegd in mijn brief van 24 februari (Kamerstuk 25 657, nr. 134) zal daarbij ook worden gekeken naar de gegevensstroom.
Indien u niet bereid bent een tijdelijke Data Autoriteit te beleggen bij VWS, op welke wijze en door wie wordt dan gegarandeerd dat ketenpartners tijdig de gegevens op elkaar afstemmen?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze wordt voorkomen dat de SVB te zijner tijd zelf mag oordelen over de kwaliteit van zijn werk, wetende dat door hem gemelde uitvoeringsfouten zullen leiden tot hoge incassokosten en tot claims van benadeelde partijen?
De SVB rapporteert via de planning- en controlcyclus op transparante wijze over productie en rechtmatigheid aan haar opdrachtgevers. Deze informatie is openbaar. Specifiek voert de Audit Dienst SVB jaarlijks controles uit op de rechtmatigheid van alle wetten en regelingen die de SVB uitvoert, waaronder sinds 2015 ook het pgb. Dit is de reguliere praktijk. De Audit Dienst SVB rapporteert daar ook over naar de opdrachtgevers, veelal door middel van een controleverklaring bij verantwoording daarover. De Audit Dienst SVB is een onafhankelijke overheidsaccountant en bij de uitvoering van de werkzaamheden is de Audit Dienst SVB gehouden aan de geldende beroepsregels van accountants, IT-auditors en operational auditors. De Audit Dienst SVB wordt een aantal keren per jaar door verschillende organisaties gereviewed, bijvoorbeeld door de Inspectie SZW, de Audit Dienst Rijk (ADR) en externe accountants. Ook wordt de Audit Dienst SVB door de beroepsgroepen vaktechnisch getoetst of zij zich houdt aan de geldende beroepsregels.
Was u op de hoogte van de wijze van werken op het gebied van ICT zoals deze bij de SVB lijkt te zijn als geschetst in het artikel op geenstijl.nl d.d. 15 juni 2015?
De geschetste werkwijze was mij niet bekend. De Raad van Bestuur van de SVB geeft aan te staan voor een veilige en stimulerende werkomgeving voor haar medewerkers, waarin ruimte is voor kritisch geluid. De SVB beschikt over een meldingsprocedure integriteit, zoals past bij een publieke organisatie. Medewerkers van de SVB kunnen zich rechtstreeks wenden tot hun leidinggevende, tot Human Resources of tot de Commissie Integer Handelen. In de door u genoemde berichtgeving ziet de Raad een aantal signalen waarbij, conform de «SVB gedragscode en regels voor integriteit», beoordeling aan de orde is. De Commissie Integer Handelen heeft de meldingen via de Raad van Bestuur ontvangen en zal beoordelen of vervolgonderzoek noodzakelijk is.
In de brief van de Staatssecretaris van SZW van 2 september 2014 over SVB Tien is aan uw Kamer aangegeven dat binnen de SVB in het lopende cultuurtraject ook aandacht wordt besteed aan besluitvorming en kritisch vermogen. Met dit traject zet de SVB onder andere in op een cultuur waarin ruimte is voor kritische interne geluiden. Voorts houdt de SVB na de zomer haar tweejaarlijkse medewerkerstevredenheidonderzoek.
Dit onderzoek biedt medewerkers de ruimte om (anoniem) hun mening te geven over het reilen en zeilen van de SVB. De Raad van Bestuur van de SVB kan op basis van de resultaten desgewenst bijsturen.
Heeft u nog vertrouwen in de SVB en de cultuur binnen die organisatie, zoals die lijkt op te stijgen uit het artikel op geenstijl.nl d.d. 15 juni 2015? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 13.
Wilt u deze vragen uiterlijk de dag voor een nog voor het aanstaande zomerreces te plannen Algemeen overleg PGB/SVB beantwoorden?
Ja.
De chip in de kentekenplaat |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Is het waar dat er een proef wordt gedaan met een chip in kentekens? Wat is de doelstelling van deze proef?1
Het klopt dat er een proef wordt gedaan met chips in kentekens. Deze proef vindt niet plaats op de openbare weg, maar bij het Opleidings- en Trainingscentrum van het Ministerie van Defensie in Oirschot. De drie ontwikkelaars van de nieuwe RFID-chip in kentekenplaten voeren gedurende ruim een jaar een praktijktest uit. Het doel van de praktijktest is om te zien of de nieuwe chip onder alle omstandigheden goed is uit te lezen. De drie ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten hebben aangegeven dat aanvullend op de praktijktest een privacy impact assessment zal worden gedaan. Ook wordt de RFID-kentekenplaat aan een veiligheidsanalyse onderworpen. De periode van de proef loopt van 1 juni 2015 tot 30 juni 2016.
Zijn er ook andere bedrijven betrokken bij deze ontwikkeling? Komt er bij invoering een aanbesteding?
De proef is een zelfstandig en volledig privaat initiatief van de drie ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten. De proef geschiedt niet in opdracht van de overheid. Van invoering van de RFID-chip in kentekenplaten is nog geen sprake. Pas als zou worden besloten om de RFID-chip in te voeren, wordt bekeken of dit dient te worden aanbesteed.
Is het waar dat de invoering is bedoeld om kentekenfraude, autodiefstal en benzinediefstal bij tankstations tegen te gaan?
De ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten geven aan dat met het gebruik van de chip kentekenfraude, autodiefstal en benzinediefstal bij tankstations kan worden tegengegaan. Op het moment dat de resultaten van de praktijktest bekend zijn, zal het kabinet bezien of de RFID-chip in kentekenplaten hier inderdaad een geschikt instrument voor is. Bij de afweging om de RFID-chip in kentekenplaten al dan niet in te voeren, zal echter naar meer aspecten worden gekeken dan enkel de technische werking, zoals naar privacy en kosten.
Waarom moet er iets tegen kentekenfraude worden gedaan, terwijl uw ambtsvoorganger in maart 2015 nog verklaarde dat er in heel 2014 geen enkele aangifte van kentekenfraude is geweest?
De brief over valse kentekenplaten die ik op 10 april 2015 naar uw Kamer heb gestuurd2, is opgesteld naar aanleiding van een mondelinge vraag van het lid Oskam over het gebruik van valse kentekenplaten. In de brief heb ik aangegeven dat er al veel maatregelen worden genomen om het gebruik van valse kentekenplaten te voorkomen en dat het aantal meldingen van diefstallen van blanco kentekenplaten de laatste jaren is afgenomen (vijf in 2013 en nul in 2014). Recent heeft de RDW bericht dat in 2015 vier meldingen zijn ontvangen. Omdat tijdens het vragenuur ook de mogelijkheid van het gebruik van een RFID-chip in kentekenplaten aan de orde is gekomen, ga ik daar in de brief ook op in. In de brief wordt aangegeven dat de drie ontwikkelaars van de nieuwe RFID-chip in kentekenplaten gedurende ruim een jaar een praktijktest uitvoeren. Op het moment dat de resultaten van de praktijktest bekend zijn, zal het kabinet een standpunt innemen over de wenselijkheid van het al dan niet doorvoeren van een RFID-chip in kentekenplaten. Dit standpunt is niet veranderd.
Waarop baseert u het getal van 40.0000 valse kentekenplaten in Nederland?
Dit aantal komt uit het bestuurlijk signaal Gebruik van valse kentekenplaten. Het is moeilijk om een precies beeld te krijgen van het misbruik dat van valse kentekenplaten wordt gemaakt. Daarom is niet met zekerheid te zeggen of er inderdaad 40.000 voertuigen rond rijden met valse kentekenplaten.
Waarom wordt met de chip autodiefstal voorkomen? Waarom voorkomt het gebruik van een auto als vluchtauto? Dat is toch vrijwel altijd kortstondig gebruik (in Nederland)?
Pas als de resultaten van de praktijktest bekend zijn en de werking van de RFID-chip duidelijk is, kan worden bekeken of het al dan niet wenselijk is om de RFID-chip in te voeren. Op dat moment zal ook worden bekeken waarvoor de RFID-chip precies kan worden gebruikt. Zo is het nog onduidelijk of autodiefstal door middel van een RFID-chip in kentekenplaten voorkomen kan worden.
Is ter voorkoming van brandstofdiefstal een pre-paid systeem, zoals al veel tankstations dat hebben, niet afdoende? Is het niet zo dat hierbij er ook nog voor kan worden gekozen dat er eerst een aanbetaling plaatsvindt en na afloop van de tankbeurt de klant geld terug kan halen, zoals in het buitenland wel gebeurt om de klant toch bijprodukten te kunnen verkopen? Daarbij betaalt ook de ondernemer de kosten en gaat het regeringsidee van eigen verantwoordelijkheid toch maximaal op? Waarom moeten zo velen meebetalen aan een oplosbaar en klein probleem?
Er worden al veel maatregelen genomen om het tanken zonder te betalen te voorkomen, zoals de invoering van vooraf betalen. Het is correct dat vooraf betalen, al dan niet met een voorschot, het probleem van tanken zonder te betalen verkleint. Zoals in de voorgaande antwoorden toegelicht is nog niet bepaald of en zo ja met welke doelen de RFID-chip zal worden ingevoerd. De ontwikkelaars geven aan dat deze techniek meer mogelijkheden biedt dan alleen de aanpak van tanken zonder te betalen.
Welke garantie is er dat er niet ook ander gebruik van de chip zal worden gemaakt, zoals bij snelheidsovertredingen et cetera? Is er ook een mogelijkheid van track and trace in de chip?
Voor dit antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Is de chip ook bruikbaar bij het inrijden van een milieuzone? Is het bijvoorbeeld kenbaar of een auto daar zou mogen rijden gezien de gegevens bij de Dienst Wegverkeer (RDW)?
Zie antwoord vraag 8.
Is het zeker dat dit geen opstap is naar een vorm van kilometerheffing of dergelijke?
Ja.
Wie bewaakt de privacy en wie heeft toegang tot het systeem? Alleen de overheid of ook pomphouders?
Pas op het moment dat de resultaten van de proef bekend zijn, zal worden bekeken welke technische mogelijkheden er precies zijn waarvoor de chip kan worden gebruikt, of het systeem voldoende waarborgen ter bescherming van de privacy kent, welke kosten eraan verbonden zijn en wie er toegang tot het systeem zou moeten krijgen.
Moeten bij invoering ook alle bestaande kentekenplaten worden omgewisseld? Wat kost deze operatie? Zijn er ook financiële voordelen aan de invoering verbonden? Zo ja, waar vallen die?
Van invoering van de RFID-chip in kentekenplaten is nog geen sprake. Pas als zou worden besloten om de RFID-chip in te voeren, wordt bekeken hoe de invoering zal geschieden. Het is wel de verwachting dat, als de RFID-chip wordt ingevoerd, alle kentekenplaten (op den duur) vervangen zullen moeten worden. Dit brengt kosten met zich. In het bestuurlijk signaal Gebruik van valse kentekenplaten staat dat het om € 8,– per auto zal gaan. Daarnaast moet apparatuur worden aangeschaft om de kentekenplaten uit te lezen. Het is onbekend wat de kosten hiervan bedragen en de financiële voordelen zijn eveneens nog niet bekend. De financiële voordelen zijn mede afhankelijk van de feiten waarvoor de RFID-chip zal worden ingezet (indien tot invoering van de RFID-chip in kentekenplaten wordt besloten). Op het moment dat de resultaten van de praktijktest bekend zijn, zal het kabinet een standpunt innemen over de wenselijkheid van het al dan niet doorvoeren van een RFID-chip in kentekenplaten. Daarbij zal ook de afweging worden gemaakt of de baten van de RFID-chip opwegen tegen de kosten.
Kunnen mensen om principiële redenen ook weigeren de chip te gebruiken?
Nee, indien wordt besloten tot invoering van de RFID-chip zullen (op den duur) alle kentekenplaten moeten worden vervangen.
Wanneer is de invoering gepland?
Zoals eerder aangegeven, duurt de proef tot 30 juni 2016. Op het moment dat de resultaten van de praktijktest bekend zijn, zal het kabinet een standpunt innemen over de wenselijkheid van het al dan niet doorvoeren van een RFID-chip in kentekenplaten. Daarbij zullen ook aspecten als kosten en privacy worden meegenomen. Uw Kamer wordt op dat moment vanzelfsprekend in de gelegenheid gesteld om uitgebreid met het kabinet van gedachten te wisselen over dit onderwerp.
Wanneer komt u met een voorstel naar de Tweede Kamer om hierover van gedachten te wisselen, omdat er veel privacy vragen aan deze invoering kleven en het denkbaar is dat er ook andere (minder vergaande) oplossingen zijn voor de geconstateerde problemen?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht ‘UWV schoolt werklozen om tot helderzienden’ |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UWV schoolt werklozen om tot helderzienden»?1
Klopt het dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) subsidies heeft verstrekt voor paranormale activiteiten, zoals het lezen van tarotkaarten en het kijken in een glazen bol?
Is een baangarantie voor het UWV het enige criterium of zijn er beroepen waarvoor ondanks baangarantie geen subsidies ten behoeve van scholing worden verstrekt? Zo ja, op basis van welke criteria worden deze bepaald?
Bent u bereid voortaan af te zien van het verstrekken van deze subsidies?
Het bericht ‘Integratiesubsidies weggesluisd’ |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat integratiesubsidies zijn weggesluisd naar een rekening die werd gebruikt voor privéuitgaven?1
Aangezien deze specifieke zaak onderwerp is van onderzoek door het Openbaar Ministerie onthoud ik mij van commentaar over de beschuldigingen van fraude die geuit zijn in dit bericht. Dit in afwachting van de vervolgstappen van het Openbaar Ministerie en eventuele rechtelijke uitspraken.
Wanneer was u op de hoogte van het fraudeonderzoek naar privégebruik van subsidies door medewerkers van Forum? Was dit al voor 7 april 2015? Welke maatregelen heeft u toen genomen?2 3
De toenmalige voorzitter van de Raad van Bestuur van FORUM heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in juli 2014 geïnformeerd over de aangifte van mogelijke fraude met subsidiemiddelen die door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar waren gesteld aan FORUM. Op basis van de aangifte is door de directie Opsporing van de Inspectie SZW, onder gezag van het Openbaar Ministerie, besloten om over te gaan tot een strafrechtelijk onderzoek.
De voorzitter van de Raad van Bestuur van FORUM heeft in de week van 23 juni 2014 de voorzitter van de Raad van Toezicht van FORUM ingelicht voordat hij op 3 juli 2014 aangifte heeft gedaan.
In het overleg op 21 juli 2015 tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Raad van Toezicht is het fraudeonderzoek op ambtelijk niveau aan de orde geweest. Er is toen gesproken over de wijze van verantwoording van de subsidie aan FORUM over 2014 in relatie tot dit fraudeonderzoek.
Wanneer was de Raad van Toezicht van Forum op de hoogte van het fraudeonderzoek? Heeft u hier over gesproken met de Raad van Toezicht? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben signalen van fraude of onregelmatigheden bij de besteding van subsidies door (medewerkers van) Forum een rol gespeeld bij het besluit om Forum te ontmantelen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze signalen hebben geen rol gespeeld. Het besluit om FORUM te ontmantelen is, zoals eerder gemeld in mijn brief van 6 juni 2014 (TK 2013–2014, 32 824, nr. 63, pag. 2), ingegeven doordat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Raad van Toezicht van FORUM gezamenlijk tot de conclusie waren gekomen dat FORUM zich binnen de gestelde kaders niet zal kunnen ontwikkelen tot een kwalitatief hoogwaardige, flexibele kennismakelaar zoals beoogd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Verwacht u dat de komende tijd nog meer feiten over de financiën van Forum naar buiten komen? Zo ja, welke? Zo nee, waarop baseert u dit vermoeden?
Er zijn tot dusverre geen signalen die duiden op mogelijk andere fraudezaken bij FORUM.
Zijn er in het (recente) verleden meldingen van (voormalig) medewerkers van Forum bij uw ministerie binnengekomen over onregelmatigheden in de uitgaven van Forum? Zo ja welke? Wat is hiermee gedaan?
Ja. In april van dit jaar heb ik u reeds geïnformeerd (TK 2014–2015, 34 000 XV, nr. 59) over het onderzoek van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid naar de opdrachtverlening van FORUM aan stichting Co-Ex naar aanleiding van de melding van een klokkenluider. Naar aanleiding daarvan heb ik u gemeld dat zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan.
Bent u bereid om een breed onderzoek in te stellen naar rechtmatigheid van de inkomsten en uitgaven van Forum?
Aan de subsidietoekenning aan FORUM is de eis verbonden dat de uitgaven in overeenstemming met de verantwoordingsvoorwaarden geschieden. FORUM moet zich daarover verantwoorden aan het ministerie. Over de inrichting van de subsidierelatie en de kwaliteit van de verantwoording van FORUM heb ik in 2014 een intern onderzoek laten verrichten door de Auditdienst Rijk. Dit heeft de nodige verbeterpunten opgeleverd. Zo is van het belang dat bij toekomstige overkomst van beleidsterreinen en hun financiële relaties vanuit andere departementen naar het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de subsidierelatie wordt aangepast aan het subsidieregime van dit ministerie. Daarnaast moeten er duidelijke afspraken gemaakt worden over kwantitatieve en kwalitatieve factoren die worden gebruikt bij subsidievaststelling (output waar mogelijk, inspanningverplichtingen waar output minder goed kan). In dat licht is het niet opportuun om nog een ander onderzoek in te stellen.
Discriminatie door de Inspectie SZW |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de Raad van State, waarin een besluit van de Inspectie SZW is vernietigd, omdat het gebruikte bewijs onrechtmatig is verkregen, vanwege ongeoorloofd onderscheid op basis van uiterlijke kenmerken, als bedoeld in artikel 1 van de Grondwet?
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie SZW mensen om een identiteitsdocument vraagt, alleen omdat «de inspecteur op grond van hun donkere haar en een getinte huidskleur het vermoeden had dat zij vreemdelingen waren»?
Ik betreur dat deze uitlating is gedaan. Elke discriminatoire handeling is onacceptabel en dient met kracht te worden bestreden. Dit geldt ook voor mijn eigen medewerkers.
Deelt u de mening dat het buitengewoon onwenselijk is dat een overheidsorganisatie, die wet- en regelgeving moet handhaven, zelf artikel 1 van de Grondwet overtreedt?
Ja. Elke discriminatoire handeling is onacceptabel en dient met kracht te worden bestreden. Dit geldt voor iedereen in de samenleving, ook voor overheidsorganisaties.
Bent u het er mee eens dat het ernstig is dat een werkgever die mensen illegaal tewerkgesteld heeft, de dans ontspringt doordat het bewijs onrechtmatig is verkregen vanwege discriminatie door de inspecteur?
Ja. Alhoewel de Raad van State heeft geoordeeld dat het bewijs onrechtmatig is, is bij de controle in september 2011 door de Inspectie SZW destijds vastgesteld dat er drie vreemdelingen aan het werk waren zonder te beschikken over de vereiste tewerkstellingsvergunning: de werkgever heeft drie vreemdelingen illegaal laten werken. De werkgever heeft ook verklaard en erkend dat hij drie vreemdelingen heeft laten werken zonder tewerkstellingsvergunning.
Zou de inspecteur deze uitlating niet hebben gedaan, dan zou de boete aan de werkgever overeind zijn gebleven en zou de werkgever gestraft zijn voor het illegaal tewerkstellen van deze vreemdelingen. Dat de werkgever de dans ontspringt, maakt de situatie des te schrijnender.
Heeft u meer voorbeelden van zaken waarin de Inspectie SZW door de rechter is teruggefloten of waarbij intern actie is ondernomen, omdat bij de inspectie discriminatie heeft plaatsgevonden?
Nee.
Begrijpt u dat de verklaring van de inspecteur «omdat de betreffende vreemdelingen donker haar en een getinte huidskleur hadden hebben we hen om identificatie gevraagd, omdat daaruit het vermoeden voortvloeide dat zij vreemdelingen waren» de indruk wekt dat dit een standaard werkwijze is bij de Inspectie SZW? Kunt u deze indruk wegnemen?
Inherent aan het toezicht op de naleving van de Wet Arbeid Vreemdelingen is dat de Inspectie SZW bij een werkplekcontrole van alle werkzame personen de identiteit vaststelt. In dit geval is dit niet gebeurd. De opmerking van de inspecteur geeft niet de werkwijze weer van de Inspectie SZW.
Hoe past het controleren op basis van uiterlijke kenmerken bij het beleid van de Inspectie SZW om «zich met behulp van risicoanalyses te richten op maatschappelijke misstanden en notoire overtreders»? Leidt het hebben van donker haar en een getinte huidskleur in de risicoanalyses van de Inspectie SZW tot een hoger risico?
Het selecteren op donker haar en getinte huidskleur is geen indicator die voorkomt in de risicoanalyse van de Inspectie SZW.
Op welke manier wordt in de opleiding van inspecteurs aandacht besteed aan het voorkomen van discriminatie? Bestaat er een instructie bij de Inspectie SZW hoe inspecties moeten worden uitgevoerd binnen wet- en regelgeving? Kunt u deze instructie aan de Kamer sturen?
Zoals in antwoord op vraag 6 is gesteld is het inherent aan de werkwijze van de inspectie SZW dat bij de uitvoering van het toezicht op de naleving van de Wet Arbeid Vreemdelingen bij een werkplekcontrole de identiteit van alle werkzame personen vastgesteld wordt. Deze werkwijze is bekend bij iedereen en wordt actief uitgedragen. Er is geen interne instructie waarin expliciet staat benoemd dat van alle werkzame personen de identiteit vastgesteld wordt.
Welke acties onderneemt u om te zorgen dat discriminatie door de Inspectie SZW onmiddellijk stopt en in de toekomst niet meer kan voorkomen?
Deze zaak geeft aanleiding om de volgende maatregelen te treffen. In alle inspectieteams zal aandacht besteed worden aan deze uitspraak om te voorkomen dat dit nog een keer gebeurt. Ook in het opleidingsprogramma van nieuwe inspecteurs zal uitgebreider en explicieter dan nu al het geval is stilgestaan worden bij het feit dat van inspecteurs verwacht wordt dat zij het onderzoek op niet-discriminatoire wijze uitvoeren.
De bestendigde werkwijze dat in het kader van het toezicht Wet Arbeid Vreemdelingen iedere werknemer op de werkplek wordt gecontroleerd, zal daarnaast expliciet op schrift worden vastgelegd in een interne instructie.
Wat is de stand van zaken van de oprichting van een inspectieteam Arbeidsmarktdiscriminatie bij de Inspectie SZW, waarvoor via een amendement van de leden Van Weyenberg en Karabulut geld is vrijgemaakt?1
Het team is per 1 mei 2015 gestart met haar werkzaamheden en richt zich op discriminatie op de werkvloer. Het team bestaat uit een teamleider en vijf inspecteurs. De inspecties richten zich op grotere bedrijven in sectoren die volgens de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van TNO en de gegevens van het College van de Rechten van de Mens risicovol zijn.
Het is nog te vroeg om iets over de resultaten van deze inspecties te kunnen zeggen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Handhaving voorzien op 1 juli a.s.?
Tot mijn spijt is het helaas niet gelukt om de vragen te beantwoorden voor het AO Handhaving op 1 juli.
Het bericht ‘Integratiesubsidies weggesluisd’ |
|
Sjoerd Potters (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Integratie subsidies weggesluisd»?1 Hoe waardeert u deze berichtgeving?
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht. Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op de eerste vraag van mw. Karabulut (2015Z11515)
Wat is de relatie tussen de verschillende genoemde organisaties en de rijksoverheid? Hoeveel subsidie hebben het Marokkaans Nederlands Interactieteam Jeugd en Forum gekregen? Van wie? Voor welk doel dienden de gelden te worden gebruikt?
De rijksoverheid gaf in 2002 het integratiebeleid vorm met behulp van verschillende organisaties, zoals FORUM als expertisecentrum, organisaties die op basis van de in de inmiddels ingetrokken Wet Overleg Minderhedenbeleid (Staatsblad 1997, 335) vastgelegde representativiteitscriteria werden toegelaten tot het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) en het Nederlands-Marokkaans Interactieteam Jeugd.
FORUM vervulde een vraagbaakfunctie voor zowel individuen als organisaties waar het ging om multiculturele vraagstukken en organiseerde debatten, verzorgde trainingen en publicaties.
Het op de Wet Overleg Minderhedenbeleid gebaseerde Landelijk Overleg Minderheden vervulde vier functies, te weten:
Met verwijzing naar het instellingsbesluit van het Marokkaans-Nederlands Interactieteam Jeugd (Staatscourant 1 mei 2002, nr. 82 / pag. 9) werd dit Interactieteam Jeugd in 2002 voor twee jaar ingesteld door de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en de Staatssecretaris van Justitie. Overeenkomstig artikel 3 van het instellingsbesluit had dit Interactieteam de volgende taken:
Op grond van artikel 6 van het instellingsbesluit werd gedurende deze twee jaar jaarlijks een bedrag van 68.067,03 euro (inclusief btw) beschikbaar gesteld aan dit Interactieteam.
In 2002 werd FORUM, die in 1996 nog een bundeling was van negen landelijke minderhedenorganisaties, met elk hun eigen achterban en doel, gebundeld in een kennis- en expertisecentrum. In 2004 werd de subsidiëring van FORUM (een bedrag van rond zes miljoen euro op jaarbasis) overgedragen van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur naar de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
In 2002 was er voor de organisaties die toegelaten werden tot het Landelijk Overleg Minderheden, een bedrag van 2,3 mln. euro beschikbaar op jaarbasis.
Wat zijn de regels rondom de toegang tot rekeningen van de denktank door betrokkenen? Hoe heeft het kunnen gebeuren dat individuen overheidsgelden voor privédoeleinden gebruiken? Hoe worden organisaties die subsidies ontvangen voor antiradicaleringsprojecten geselecteerd? Op basis van welke overwegingen is gekozen met de genoemde organisaties te werken? Hoe en door wie is vervolgens gecontroleerd dat de gelden goed zijn besteed?
Het financieel beheer bij gesubsidieerde instellingen dient zo te zijn geregeld dat misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidiegelden wordt voorkomen. Dat de betreffende rekening van het in 2002 door de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en de Staatssecretaris van Justitie ingestelde Interactieteam met de uiteindelijk van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afkomstige subsidiemiddelen gebruikt zou zijn voor frauduleuze doeleinden met de beschikbaar gestelde middelen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2014, is thans onderwerp van onderzoek door het Openbaar Ministerie. De uitkomsten daarvan moeten worden afgewacht om te kunnen verklaren of en zo ja hoe frauduleuze handelingen hebben kunnen plaatsvinden.
De selectie van de organisaties om in opdracht van FORUM radicalisering tegen te gaan berustte bij FORUM. FORUM was gerechtigd om externe partijen in te schakelen voor het uitvoeren van activiteiten die gericht waren op antiradicalisering.
De overweging van FORUM om met lokale externe organisaties samen te werken was ingegeven door het lokale netwerk van deze organisaties.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ziet toe op rechtmatigheid en doelmatigheid van de aan FORUM verstrekte subsidie op basis van de door FORUM in te dienen verantwoording en het daaraan gepaard gaande financieel beheer. In dat kader keurt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het werkplan goed en verleent goedkeuring aan eventuele wijzigingen van het werkplan, voert het departement periodiek en nader overleg over de voortgang van het werkplan met de subsidieontvanger, beoordeelt rapportages en jaarverslag. Voorts baseert het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich op de verklaring van de accountant bij de jaarrekening.
Wat gaat u doen om het probleem op te lossen? Hoe worden eventueel wederrechtelijk verkregen gelden teruggehaald?
Met verwijzing naar het antwoord op de derde vraag van mw. Karabulut (2015Z11515) zal de uitkomst van de gerechtelijke procedures worden afgewacht alvorens een beslissing te nemen over het terugvorderen van eventueel onrechtmatig bestede deel van de subsidie.
Deelt u de mening dat dergelijk misbruik het draagvlak voor het verlenen van overheidssubsidies in den brede en voor integratie in het bijzonder ondermijnt?
In algemene zin kan gesteld worden dat misbruik van subsidies het maatschappelijk draagvlak voor subsidies niet ten goede komt.
Hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Bij elke subsidietoekenning stelt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eisen ten aanzien van de rechtmatigheid, tevens vindt een toets plaats op de eventuele registratie van de subsidieontvanger in het misbruikregister van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarmee is in opzet zo goed mogelijk geborgd dat fraude wordt voorkomen. Dit laat onverlet dat de kans op fraude nooit helemaal is uit te sluiten.