Het bericht ‘terrorist sprak in moskee’ |
|
Sjoerd Potters (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Terrorist sprak in moskee»?1
Ja.
Wie waren op de hoogte van de komst van deze veroordeelde terrorist naar de moskee in Geleen?
Iemand die in het verleden is veroordeeld voor terroristische activiteiten en daarna zijn straf heeft uitgezeten, kan geen rechten worden ontzegd. Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM. Over individuele zaken kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan. Ik zal dus niet ingaan op de mate en wijze waarop informatie is gedeeld tussen betrokken instanties in deze specifieke casus.
Waarom waren de betrokken instanties, waaronder de burgemeester, niet voldoende geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen tegen moskeebesturen die dergelijke sprekers uitnodigen?
De vrijheden van godsdienst, meningsuiting en vereniging zijn essentieel voor onze democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Maar deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Zij vinden hun grens als de vrijheden van anderen in het gedrang komen, als mensen aanzetten tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Het kabinet is daarom van mening dat het niet acceptabel is als moskeebesturen sprekers uitnodigen met onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen. In de afgelopen periode is de dialoog over wat acceptabel is en wat niet, beter op gang gekomen en dit heeft geleid tot een bewustere houding van veel moskeebesturen bij het uitnodigen van sprekers. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. In de lokale driehoek maakt de burgemeester, samen met de politie en het OM, de afweging of er sprake is van mogelijke lokale maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan maatregelen genomen moeten worden. Sprekers of predikers die rechtmatig in het Schengengebied verblijven, worden daartoe beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg. Daarnaast wordt vanuit dit Actieprogramma ingezet op het stimuleren van debat in de samenleving en gemeenten kunnen vanuit het Actieprogramma ondersteuning krijgen in het opbouwen maatschappelijke netwerken en bij het aangaan van dat maatschappelijke debat en dialoog met moskeebesturen. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties.
Zou een moskee moeten worden gesloten als het een podium biedt voor terroristen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer personen, opruien, aanzetten tot geweld of haat tegen bevolkingsgroepen, kan strafrechtelijk worden opgetreden. Als blijkt dat er daadwerkelijk tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, dan kan het Openbaar Ministerie beoordelen of degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, dan wel ook degene die hem bij de strafbare uitingen heeft geholpen (zoals de organisator of de verstrekker van de locatie).Indien sprake is van het ronselen voor de gewapende strijd kan strafrechtelijk worden ingegrepen. Ook wordt prioriteit gegeven aan het strafrechtelijk ingrijpen jegens personen die haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader. Sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen zullen daarmee worden geconfronteerd eventueel via strafrechtelijke weg.
Is de burgemeester bevoegd een moskee op eigen gezag te sluiten? Welke rol heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in deze?
De verantwoordelijkheid voor de lokale openbare orde en veiligheid ligt bij de lokale driehoek. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. In geval van een rechtspersoon is (verboden verklaring en) ontbinding alleen mogelijk als het doel en/of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde. Als Minister van Veiligheid en Justitie heb ik, mede in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, aangegeven dat momenteel prioriteit wordt gegeven aan het strafrechtelijk ingrijpen jegens personen die haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader.
Hoe wordt voorkomen dat veroordeelde terroristen in de toekomst ongehinderd kunnen spreken in moskeeën in Nederland? Deelt de regering de mening dat een zwarte lijst van haatpredikers hier een goed middel voor is?
Iemand die in het verleden is veroordeeld voor terroristische activiteiten en daarna zijn straf heeft uitgezeten, heeft daarna dezelfde rechten als ieder ander. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties. Per brief is op 3 maart aan uw Kamer medegedeeld dat in het kader van de nadere invulling van maatregel 20f van het Actieprogramma er een alerteringslijst bestaat van sprekers en/of referenten die extra aandacht vragen in de beoordeling bij een visumaanvraag. Er bestaat dus geen zwarte lijst. De alerteringslijst wordt opgesteld en bijgehouden door de NCTV. Sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun preken uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg.
Toestemming voor een bonus aan de oud-topman van de NS |
|
Farshad Bashir |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat de voormalig NS-topman toestemming had voor de bonus van € 75.000?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Na beoordeling door de raad van commissarissen en na een gesprek met mij op 26 februari was er in principe overeenstemming over een toekenning van een variabele beloning van 17,5% van het vaste salaris van de heer Huges. Dit was echter onderdeel van een breder pakket, waarover pas op 2 juni in totaliteit overeenstemming werd bereikt. Dat was pas het moment waarop de uitbetaling had kunnen worden geëffectueerd. Zie voor een nadere toelichting de antwoorden op de vragen van de leden Koolmees en Van Veldhoven.
Wat is de reden dat u eerder de Tweede Kamer voorhield dat de voormalig NS-topman de bonus zomaar zonder dat u of de Raad van Commissarissen van de NS daarvan op de hoogte was aan zichzelf liet uitkeren?
Omdat dat een juiste weergave van de feiten is.
Kunnen we na uw eerdere missers (zoals het feit dat u over de oud-NS-topman vol trots meedeelde dat hij zijn ontslag heeft genomen maar die achteraf helemaal niet ontslagen bleek te zijn en het gedoe rondom de bonus) nog meer verrassingen verwachten rondom de ontslagprocedure van de oud-topman? Zo ja, welke? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NS, vertegenwoordigd door de raad van commissarissen, treedt op als werkgever voor de heer Huges. In de beschrijving van de gang van zaken heb ik mij steeds gebaseerd op hetgeen de toenmalige voorzitter van de raad, de heer Van den Driest, mij heeft gezegd, dan wel door de informatie die hij mij heeft laten verstrekken door medewerkers van NS. Ik heb de Tweede Kamer sinds 28 april steeds snel op de hoogte gebracht van relevante ontwikkelingen of nieuwe informatie. Daarbij is gebleken dat de informatie waarop ik mij baseerde achteraf bezien niet altijd correct en volledig was. Dat is natuurlijk ernstig. Het illustreert dat de interne regels en procedures bij NS niet goed functioneerden. Het is mijn intentie, evenals van het bestuur en de raad van commissarissen van NS, om hierin op korte termijn verbetering aan te brengen.
Bent u bereid om alle documenten die betrekking hebben op het ontslag van de NS-topman naar de Tweede Kamer te sturen, waarbij ook de afspraken tussen de voormalig topman en de Raad van Commissarissen van de NS en uw Ministerie helder worden?
Zoals u in de NRC van 11 juli heeft kunnen lezen bereidt de advocaat van de heer Huges een kort geding voor. Om de juridische positie van NS niet te schaden kan ik niet aan uw verzoek voldoen. Na de afwikkeling van de procedure kan ik de Kamer vertrouwelijk informeren.
In hoeverre deelt u de mening dat het verkeerd voorstellen van zaken een beetje uw handelsmerk begint te worden?
Zie het antwoord op vraag 3.
De artikelen “ANBO: Het gaat mis met de thuiszorg”, en “Thuiszorg wordt zorgenkind” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «ANBO: Het gaat mis met de thuiszorg, gepubliceerd in Leeuwarder Courant» van 8 juli 20151 en «Thuiszorg wordt zorgenkind», gepubliceerd in AD/Haagsche Courant van 8 juli 2015?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat volgens onderzoek van de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) inmiddels in 78 gemeenten de huishoudelijke hulp wordt teruggeschroefd of afgeschaft, zonder dat er het wettelijk verplichte gedegen onderzoek aan voorafgaat?
Het door een gemeente vooraf generiek uitsluiten van een voorziening gericht op ondersteuning in het voeren van huishouding verhoudt zich niet met het kader van de Wmo 2015. De wet schrijft in geval van melding van een ondersteuningsbehoefte, een individuele benadering door middel van een expliciet in de wet gespecificeerd onderzoek voor. Het versoberen of beëindigen van (een bestaande, doorlopende voorziening van) huishoudelijke hulp is slechts mogelijk wanneer dat vooraf is gegaan door een zorgvuldig voorbereide individuele afweging. Het wettelijk kader biedt de cliënt dan ook de benodigde waarborgen.
Indien een inwoner het niet eens is met het besluit van zijn gemeente om de huishoudelijke hulp te versoberen, te beëindigen, via een algemene voorziening te verstrekken of van mening is dat het overgangsrecht in zijn situatie onvoldoende recht is gedaan, dan staat de mogelijkheid van bezwaar of beroep open. In het kader van de bezwaarprocedure wordt de beslissing van het college op het punt waarop de cliënt bezwaar maakt volledig heroverwogen. Daar waar ten onrechte geen of een ontoereikend onderzoek heeft plaatsgevonden, dient dit als regel opnieuw te worden uitgevoerd. Gemeenten moeten het feit dat bezwaar en beroep mogelijk is kenbaar maken aan de cliënt.
Hoe beoordeelt u het bericht dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) erkent dat het in meerdere gemeenten schort aan communicatie van die gemeente naar de burger?
Een belangrijk onderdeel van een cliëntvriendelijke en effectieve uitvoering van de Wmo 2015, waarin het leveren van maatwerk voor de cliënt uitgangspunt is, is goede, persoonlijke communicatie met de cliënt. Het ontbreken van goede communicatie met de cliënt kan niet alleen leiden tot nodeloze ongerustheid van de cliënt, maar ook bijvoorbeeld tot onnodige bezwaar- en beroepszaken.
Evenals de VNG constateer ik dat er dit jaar bij een aantal gemeenten nog sprake is van problemen bij de bejegening van cliënten. Een aantal gemeenten worstelt nog met het goed vormgeven van de keukentafelgesprekken, zo blijkt uit de digitale ledenraadpleging «zorg naar gemeenten» van de samenwerkende cliëntenorganisaties. Op basis van de ledenraadpleging hebben de organisaties aanbevelingen voor gemeenten opgesteld. Uit een in april jl. uitgevoerde peiling door het programma Aandacht voor Iedereen (AvI)3 blijkt dat mensen nog niet goed geïnformeerd zijn over de (nieuwe) spelregels. Ik heb dit bij wethouders en andere partijen de afgelopen periode regelmatig onder de aandacht gebracht en zal partijen hierop blijven aanspreken. Het merendeel van de gesprekken is in toenemende mate echt persoonlijk: bij mensen thuis (72%) of op een andere locatie (16%). Daarnaast constateer ik een afname in het aantal meldingen en signalen bij de zgn. «implementatietafel». De monitor biedt de gemeenten, voor zover nodig, een goede basis om tot verdere verbetering te komen.
Deelt u de mening dat het versturen van standaardbrieven door gemeenten inzake de toekenning van WMO-voorzieningen niet strookt met de wettelijke plicht een zorgvuldig individueel onderzoek uit te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor wat betreft de procedure die gevolgd moet worden bij de toekenning, maar ook bij het beëindigen van voorzieningen op basis van de Wmo 2015 verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. In algemene zin gaat het te ver om te concluderen dat het verzenden van standaardbrieven geen onderdeel kan uitmaken van de procedure die gemeenten volgen om een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning te beoordelen. Wel heb ik in mijn antwoord op vraag 3 het belang van een goede, zorgvuldige en persoonlijke communicatie met de cliënt benadrukt. Op de persoon afgestemde communicatie over zijn ondersteuningsbehoefte en de (on)mogelijkheden om hier zelf in te voorzien, vereist naar aard een dialoog en daarmee mondeling contact.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de VNG, dat er weliswaar «idealiter in elke gemeente een keukentafelgesprek met iedere burger plaatsvindt, maar dat dat niet haalbaar is gezien de schaal waarop de beoordelingen plaats moeten vinden en de kosten die dat met zich meebrengt»?
De Wmo 2015 beschrijft helder in welke gevallen een onderzoek (waaronder het keukentafelgesprek) dient plaats te vinden. Op het moment dat bij het college een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, dient er een onderzoek uitgevoerd te worden zoals beschreven in de Wmo 2015 (artikel 2.3.2). Daar waar er sprake is van het versoberen of beëindigen van een voorziening, zal een gemeente dit moeten doen op basis van een weloverwogen individuele afweging. Dit vloeit reeds voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de Algemene wet bestuursrecht. Het is van belang dat de gemeente een besluit goed motiveert. Om dit zorgvuldig te doen zal de gemeente de burger in deze afweging moeten betrekken.
De gemeente moet in alle gevallen een gedegen individuele afweging maken van de omstandigheden van het geval en kan daar niet vanaf wijken vanwege de schaal waarop die onderzoeken moeten plaatsvinden en of vanwege de daaraan verbonden kosten. Bovendien is er vanuit het Rijk voor 2015 extra budget beschikbaar gesteld om de effecten van de overgang te «verzachten» en gemeenten de gelegenheid te geven om een zorgvuldige overgang te realiseren.
Wat zegt het in de vorige vraag genoemde standpunt van de VNG over de haalbaarheid van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in huidige vorm, met het huidige budget?
Het uitgangspunt is het bij vraag 5 beschreven wettelijke kader. De praktijk laat ook zien dat het haalbaar is de Wmo 2015 in de huidige vorm uit te voeren met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving. Gemeenten beschikken hierbij over het instrumentarium, waaronder de financiële middelen, om de Wmo 2015 goed uit te voeren.
Hoe verklaart u het feit dat sommige gemeenten het niet haalbaar achten een individueel zorgvuldig onderzoek te doen, maar anderen (zoals de gemeente Huizen) wel?
Binnen de gemeente is het college verplicht de uitvoering van de Wmo 2015 zo vorm te geven dat deze zich verhoudt met de in de wet opgenomen kaders. In mijn antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven in welke gevallen een onderzoek, zoals opgenomen in de Wmo 2015, moet worden uitgevoerd. Deze wettelijke bepalingen gelden voor alle gemeenten en zijn daarmee het uitgangspunt voor hun beleid en de uitvoering daarvan. Hiermee is geborgd dat proces van beoordeling van meldingen van een ondersteuningsbehoefte en aanvragen om ondersteuning in elke gemeente aan minimale, in de wet gespecificeerde, eisen dient te voldoen.
Nu is vastgesteld dat de wet helder is over de situaties waarin het onderzoek dient plaats te vinden en aan welke minimale eisen dit onderzoek dient te voldoen is het aan de colleges van burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor een correcte uitvoering. De gemeenteraad heeft primair de verantwoordelijkheid om het college te controleren op een zorgvuldige uitvoering van de wet. Het is dan ook in de eerste plaats aan gemeenteraden om in actie te komen en colleges daar waar aangewezen te bewegen tot bijsturing. Daarnaast bevat de wet de benodigde waarborgen voor de cliënt om bezwaar te maken en zo nodig beroep in te stellen tegen hem onwelgevallige gemeentelijke besluitvorming, bijvoorbeeld in die situatie waarin de gemeente het door de wet voorgeschreven onderzoek onvoldoende zorgvuldig heeft uitgevoerd. Zoals ik in mijn brief aan wethouders van 9 april 2015 heb benadrukt gaat er van de gewezen rechterlijke uitspraken ook een corrigerende werking uit; ik heb wethouders opgeroepen hun beleidsuitvoering aan deze uitspraken te toetsen en zo nodig aan te passen. Ik zie en ga er ook vanuit dat zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen.
Op het moment dat uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken. Op basis van mijn huidig inzicht heb ik op dit moment geen aanleiding om van deze bevoegdheden gebruik te maken.
Vindt u het wenselijk dat het afhangt van de gemeente waar iemand woont, of er al dan niet zorgvuldig onderzoek wordt gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om te borgen dat alle gemeenten zich aan de wet houden en een zorgvuldig individueel onderzoek uitvoeren?
Zie antwoord vraag 7.
De situatie van de Oeigoeren in de Chinese provincie Xinjiang |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «China tot Oeigoeren: eet door tijdens ramadan»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Chinese autoriteiten Oeigoeren beletten om gehoor te geven aan religieuze voorschriften tijdens de ramadan en Oeigoeren hebben opgeroepen om niet te vasten?2 Acht u dit in strijd met de fundamentele mensenrechten? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze wantoestanden te adresseren? Zo nee, waarom niet?
De Chinese autoriteiten doen vaker de oproep aan partijfunctionarissen in Xinjiang niet aan de ramadan mee te doen. In hoeverre aan deze oproep gehoor wordt gegeven en daarop wordt gecontroleerd, is moeilijk te achterhalen. Nederland vindt dat elk individu de vrijheid moet hebben zijn of haar religieuze of levensbeschouwelijke identiteit vorm te geven. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland roept de Chinese autoriteiten op mensenrechten, waaronder vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, te respecteren.
Wat vindt u ervan dat moskeeën in Xinjiang streng worden gecontroleerd en dat religieuze bijeenkomsten in het openbaar daar zijn verboden? Ziet u dit als een onrechtmatige onderdrukking van een religieuze minderheid? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze wantoestanden te adresseren? Zo nee, waarom niet?
Over specifieke maatregelen tegen moskeeën bestaan moeilijk verifieerbare berichten. Wel is de algemene indruk dat moskeeën streng worden gecontroleerd. Ook andere religieuze of niet-religieuze bijeenkomsten in China worden gecontroleerd en bijeenkomsten die zich aan formeel toezicht onttrekken, zijn per definitie illegaal. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 roept Nederland de Chinese autoriteiten op om mensenrechten als vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te respecteren.
Was de Nederlandse regering bekend met eerdere berichten van Human Rights Watch uit 2005, dat de religieuze vrijheden van de Oeigoeren worden beperkt3 en wat heeft de Nederlandse regering destijds met deze berichten gedaan?
Ja. Het kabinet gebruikt dergelijke rapporten bij het ontwikkelen van beleid en voor het toetsen van staand beleid. Zo zijn de berichten van Human Rights Watch uit 2005 o.a. geraadpleegd bij het opstellen van het Algemeen Ambtsbericht China in juni 2005.
Wat heeft de Nederlandse regering de afgelopen jaren concreet gedaan om de situatie van de Oeigoeren in China te adresseren dan wel verbeteren?
Etnische en religieuze minderheden in het bijzonder, zoals de Oeigoeren, zijn kwetsbaar voor mensenrechtenschendingen. De toestroom van Han-Chinezen in de provincie Xinjiang heeft in het verleden geleid tot spanningen tussen de Oeigoerse bevolking, Han-Chinezen en de Chinese autoriteiten. Nederland wijst de Chinese autoriteiten op hun verantwoordelijkheden bij het wegnemen van deze spanningen, met respect voor de rechten en vrijheden van een ieder.
Nederland vraagt bilateraal op uiteenlopende manieren aandacht voor de mensenrechtensituatie in China. Zo bespreekt Nederland mensenrechten tijdens bilaterale contacten en tijdens bezoeken op verschillende niveaus. Ook houdt Nederland met China mensenrechtenconsultaties. Tijdens de mensenrechtenconsultaties in december 2013 heeft de toenmalige Nederlandse mensenrechtenambassadeur aandacht gevraagd voor de positie van Oeigoeren en de bescherming van hun rechten, zoals vrijheid van religie en vrijheid van vereniging. Tijdens mijn recente bezoek aan China op 18 en 19 juni jl. is door mijn Chinese counterpart aangegeven dat China open staat de volgende ronde van de bilaterale mensenrechtenconsultaties binnen enkele maanden te houden.
Ook draagt Nederland via projecten gesteund uit het Mensenrechtenfonds bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Oeigoerse gebieden.
Tevens maakt Nederland zich binnen de EU sterk voor het mensenrechtenbeleid jegens China. De EU maakt zich zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang en benadrukt het belang van het adresseren van onderliggende oorzaken van etnische spanningen in de regio voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie. De Europese Unie maakt zich bij de Chinese overheid sterk voor de fundamentele mensenrechten, een eerlijke rechtsgang en de gelijkwaardige ontwikkeling en participatie van minderheden in autonome regio’s in het besluitvormingsproces.
De EU uit haar zorgen over de mensenrechtensituatie van Oeigoeren onder andere in verklaringen en tijdens bezoeken. Zo heeft Hoge Vertegenwoordiger Federica Mogherini in het kader van de EU-China Strategische Dialoog in Peking op 5 mei jl. de noodzaak benadrukt dat de Chinese autoriteiten hun verantwoordelijkheid nemen voor het wegnemen van de spanningen in de regio. Ook ondersteunt de EU projecten in Oeigoerse gebieden die tot doel hebben de mensenrechtensituatie te verbeteren.
Wat heeft de Europese Unie de afgelopen jaren concreet gedaan om de situatie van de Oeigoeren in China te adresseren dan wel verbeteren?
Zie antwoord op vraag 5.
Onderschrijft u de stellingname van Amnesty International, dat er in de provincie Xinjiang sprake is van bewuste bevolkingspolitiek door de Chinese autoriteiten?4 Zo ja, vindt u het bedrijven van bevolkingspolitiek niet misselijkmakend en wat bent u voornemens te doen om dit aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Waarom stelt u in uw antwoorden op eerdere vragen5 en uw brief van 17 november 20146, dat de incidenten rond de situatie van de Oeigoeren en de mate van geweld niet kunnen worden getoetst door een gebrek aan onafhankelijke informatie? Hoe is dit te rijmen met het feit dat Amnesty International en Vluchtelingenwerk Nederland7 wél stellig zijn met betrekking tot de geweldsincidenten, de onderdrukking en de bevolkingspolitiek in Xinjiang? Doet u hiermee deze instituten en hun informatie niet tekort?
Er komt weinig informatie uit de provincie Xinjiang. De informatie waar Nederland wel over beschikt, waaronder berichtgeving van Amnesty International en Vluchtelingenwerk Nederland, is daarom waardevol. Echter, berichten die binnenkomen uit en over Xinjiang komen regelmatig van bronnen waarvan de betrouwbaarheid niet kan worden gecontroleerd. Op basis van de beperkte informatie is het niet mogelijk om stellige uitspraken te doen over geweldsincidenten in Xinjiang. Dat er geweldsincidenten zijn wordt door bronnen van verschillende achtergronden gemeld. Het is echter niet te achterhalen hoe deze incidenten precies tot stand komen, hoeveel mensen erbij betrokken zijn en of er schuldigen voor kunnen worden aangewezen.
Acht u de signalen dat Oeigoerse partijfunctionarissen moeten beloven dat ze geen geloof hebben, dat jonge Oeigoeren worden aangemoedigd buiten Xinjiang te studeren en religieuze leiders in Xinjiang worden verplicht om het socialisme te bestuderen en op te leggen wel als bevestigde en onafhankelijke feiten?8 Zo ja, durft u dan de stelling in te nemen dat de Oeigoeren in China cultureel en sociaal worden onderdrukt en dat hen door bevolkingspolitiek een assimilatoir kader wordt opgelegd? Zo ja, wat gaat u hier dan concreet mee doen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen is het zo dat het in China moeilijk is om aan onafhankelijk getoetste informatie te komen. De zaken die hier worden genoemd zijn wel beter te controleren, omdat ze ook door Chinese media worden gepubliceerd. Dit zou niet gebeuren als het geen maatregelen waren van of gesteund door de autoriteiten. De vereisten ten aanzien van partijfunctionarissen en religieuze leiders zijn niet uniek voor Xinjiang of specifiek tegen Oeigoeren gericht – ze gelden in heel China en voor alle bevolkingsgroepen, en zijn in algemeen geldende wet- en regelgeving vastgelegd. Dat dit op gespannen voet staat met etnische, culturele en religieuze vrijheden wordt regelmatig verwoord in verklaringen en aan de orde gesteld in dialogen van o.a. de EU met China.
Deelt u met Amnesty International9 en met Michael Clarke10, wetenschapper aan de Griffith University, de mening dat China de internationale preoccupatie met terreur aangrijpt om de rechten en de eigenheid van de Oeigoeren in Xinjiang in te dammen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier concreet mee doen?
De spanningen in Xinjiang zijn de afgelopen jaren toegenomen. In 2014 is het aantal geweldsincidenten met dodelijke slachtoffers gegroeid, maar ook recentelijk zijn er bij gewelddadigheden in de regio dodelijke slachtoffers gevallen. Chinese autoriteiten schrijven deze geweldsincidenten toe aan Oeigoerse extremisten.
Nederland erkent de noodzaak om maatregelen te nemen om deze gewelddadigheden te voorkomen in de toekomst. Het beeld is niettemin dat door de aanslagen in 2014 de positie van Oeigoeren verder onder druk is komen te staan.
Zoals ook beschreven in het Kamerstuk 33 625, nr. 143 van 17 november 2014 is het van belang om onderliggende oorzaken van etnische spanningen in de regio te adresseren om langdurige stabiliteit en welvaart te bereiken. Randvoorwaarden hiervoor zijn dat de mensenrechten worden gerespecteerd en dat er sprake is van gelijkwaardige ontwikkeling en participatie van minderheden in autonome regio’s in het besluitvormingsproces. Zoals door de EU, mede namens de Nederlandse regering, naar voren wordt gebracht, is van belang dat de Oeigoerse cultuur en religieuze vrijheid worden gerespecteerd.
Op welke wijze geeft de Nederlandse regering uitvoering aan de uitspraak van de hoogste Nederlandse bestuursrechter, dat Oeigoeren die om bescherming hebben gevraagd in Nederland risico’s lopen bij terugkeer, omdat China asielzoekers vervolgt als landverraders?10 Zou de Nederlandse regering het beleid ten aanzien van het terugsturen van Oeigoeren willen aanpassen? Zo nee, waarom niet?
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van uw Kamer heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 2 juli 2015 verzocht om een reactie op de bedoelde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2015. Gaarne verwijs ik u naar de reactie van de Staatssecretaris in de Kamerbrief met kenmerk 666492 van 10 augustus jl.
Is de Nederlandse regering voornemens om tijdens het staatsbezoek aan China van Zijne Majesteit de Koning in oktober 2015, de situatie van de Oeigoeren bilateraal te adresseren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet levert een consistente en gezamenlijke inspanning wat betreft de mensenrechtensituatie in China: alle bewindspersonen besteden bij hun gesprekken met Chinese counterparts op gepaste wijze aandacht aan mensenrechten op hun eigen terrein.
De identificatie van de slachtoffers van de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in het MH17 debat van 17 april 2015 de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren wie toestemming heeft gegeven voor de presentaties van professor Maat en waarvoor precies toestemming is gegeven, zowel binnen de leiding van het identificatieteam, maar ook waar het gaat om politiebevoegdheden?
In mijn brief aan uw Kamer (dd. 15 juni 2015) heb ik u over het onderzoek naar professor Maat geïnformeerd. Ik heb onder andere aangegeven dat prof. Maat geen toestemming heeft gevraagd voor de lezing, maar het anderzijds ook ontbreekt aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen en het vrijgeven en gebruik van (beeld)materiaal. De brief heb ik gebaseerd op de einduitkomsten die de politie per brief aan mijn ministerie heeft toegezonden (zie bijlage). Het onderzoek zelf is een intern onderzoek dat alleen binnen de politie bekend is.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Herinnert u zich dat u in dat debat de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren over de uitkomsten van het LTFO-onderzoek naar de vraag of er voorafgaand aan de presentatie van professor Maat nog andere bijeenkomsten zijn gehouden, of hier navraag naar is gedaan en zo ja, of er een bericht is gestuurd naar de organisatie en de presentator dat dit niet kan, of vanwege de ingebouwde safeguards dit in de toekomst niet meer op deze manier zal gebeuren maar alleen op besloten bijeenkomsten en uitsluitend ter uitwisseling van informatie met mededeskundigen en dat foto's alleen worden getoond na toestemming van de nabestaanden?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u in dat debat de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren over de uitkomst van het LTFO-onderzoek of de presentatie, inclusief foto's, goedgekeurd is door de leiding van het identificatieteam of door de politie gelet op het feit dat u heeft aangegeven dat het onwenslijk was de foto's te tonen nu deze onderdeel zijn van een strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u in dat debat de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren na het gesprek met het LTFO over een eventueel bestaande regeling voor het gebruik van materiaal?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u opgevallen dat u in de brief over het onderzoek naar de gang van zaken rond de presentatie van professor Maat (Kamerstuk 33 997, nr. 47) geen antwoord geeft op de vragen in 1 tot en met 4?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, nu het onderzoek kennelijk is afgerond, de vragen 1 tot en met 4 heel precies beantwoorden? Kunt u daarbij in ieder geval aangeven wie toestemming gegeven heeft voor een presentatie van professor Maat, wat de rol was van de leiding van de politie en van het LTFO, of er verschillen zaten in de presentatie van professor Maat en de versie waarvoor toestemming gegeven was, of dezelfde of een vergelijkbare presentatie elders is gehouden en zo ja, wie hem gaf, wanneer en voor welk publiek, welke andere presentaties zijn gegeven, hoeveel mensen er in de zaal zaten die geen collegekaart hadden, hoe zij binnen konden komen, of er een regeling was voor het houden van presentaties, wie die regeling had vastgesteld en of u een kopie daarvan openbaar kunt maken en wanneer was u als ministers op de hoogte was van die regeling?
Prof. Maat heeft geen expliciete toestemming gevraagd aan of gekregen van de leiding van de politie en het LTFO voor het houden van zijn presentaties op 10 maart, 13 maart en 9 april 2015. De politie heeft wel expliciete toestemming gegeven aan een vakgenoot van prof. Maat om een presentatie te geven aan ongeveer 30 leden van de Nederlandse Vereniging van Fysische Antropologie. Omdat prof. Maat kennis droeg van de toestemming aan zijn vakgenoot en omdat hij had vernomen dat het hoofd LTFO ook presentaties gaf, heeft hij gezien de handelwijze in het verleden aangenomen dat hij ook presentaties kon geven in het kader van educatie en voor vakgenoten.
De presentatie van prof. Maat van 9 april 2015 was gericht aan studenten gezondheidswetenschappen van de Universiteit Maastricht. Voor deze lezing hadden zich vooraf 219 personen aangemeld. De toegangscontrole op de betreffende avond heeft zich beperkt tot ca. 150 aanwezigen. De organisatie heeft desgevraagd aangegeven dat het te druk was iedereen te controleren.
De presentaties van professor Maat van 10 en 13 maart 2015 waren bij andere universiteiten. Zowel bij professor Maat als bij zijn vakgenoot ging de presentatie in op de manier waarop DNA kan worden afgenomen. In dezelfde periode heeft ook een tandarts een presentatie gegeven aan vakgenoten over het gebit in relatie tot het identificatieproces. Het hoofd LTFO heeft een presentatie over het DVI-proces (Disaster Victim Identification) gegeven bij een conferentie bij Interpol. Op verzoek van een aantal burgemeesters, in wiens gemeente slachtoffers en/of nabestaanden wonen, heeft het hoofd LTFO een presentatie gegeven bij een veiligheidsregio. Deze presentaties gingen in op de opbouw van het proces, waarheidsvinding en veiligheidsaspecten. Ook is er door de politie een algemene presentatie gemaakt voor intern gebruik over het DVI-proces zoals toegepast bij het identificatieonderzoek bij de slachtoffers van de ramp met vlucht MH17.
Ten aanzien van de vragen over een regeling voor het houden van presentaties: in de jarenlange gegroeide werkprocessen en gewoonten van het LTFO was het gebruikelijk om aan vakgenoten lezingen te geven. Zoals gemeld in mijn brief aan uw Kamer van 15 juni jl. over dit onderwerp ontbrak het aan formele kaders, afspraken en criteria hieromtrent. Het is van belang is dat de wijze van samenwerking met derden in een dergelijk onderzoek en het gebruiken van beeldmateriaal bij lezingen en educatie formeel wordt vastgelegd. Ik heb de politie de opdracht gegeven om deze kaders spoedig uit te werken. Zoals aangegeven is afgesproken dat beeldmateriaal van slachtoffers van MH17 pas mag worden gebruikt voor presentaties na expliciete toestemming van de nabestaanden.
Wie heeft het onderzoek uitgevoerd en welke onderzoeksopdracht hebben de onderzoekers gekregen? Wie was de opdrachtgever van het onderzoek?
De politie heeft een oriënterend onderzoek gedaan naar de toedracht en het verloop van het incident. Het onderzoek is uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het Team Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de Eenheid Den Haag. Bij het onderzoek zijn onderzoekers van het Politie Diensten Centrum, de Landelijke Eenheid, de Eenheid Den Haag en de Eenheid Amsterdam betrokken. De Algemeen Commandant van de Staf Grootschalig en Bijzonder optreden van de Landelijke Eenheid heeft de opdracht tot het onderzoek gegeven.
Voor de goede orde wil ik benadrukken dat er geen sprake is geweest van een strafrechtelijk onderzoek of integriteitsonderzoek naar prof. Maat.
Waren de onderzoekers volledig onafhankelijk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
De onderzoekers zijn werkzaam bij de politie. Het bestuursdepartement had geen rol in het onderzoek.
Wanneer is het onderzoek aan u aangeboden en kunt u de versie die is aangeboden, en waarop uw brief is gebaseerd, met de Kamer delen?
Op 10 juni 2015 heeft de korpschef van de politie het Ministerie van Veiligheid en Justitie per brief geïnformeerd over de einduitkomsten van het vertrouwelijke interne onderzoek van de politie naar de feitelijke gang van zaken rondom de lezing van prof. Maat. Deze brief is als bijlage bijgevoegd. Mijn brief aan uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek (d.d. 15 juni 2015) is op deze brief gebaseerd.
Zat er een feitenrelaas bij het onderzoek zoals het aan u is gestuurd? Zo ja, kunt u dat dan openbaar maken zoals u toch duidelijk heeft beloofd?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn er door de regering nog wijzigingen aangebracht in het onderzoek? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de eindversie van het onderzoek met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 9.
Wanneer heeft professor Maat inzage gehad in het rapport en was hij in de gelegenheid opmerkingen te maken?
Prof. Maat is gehoord en zijn verklaring maakt deel uit van het onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek zijn hem mondeling toegelicht. Prof. Maat kan desgewenst zijn eigen verklaring inzien.
Heeft professor Maat een afschrift mogen ontvangen van de stukken van het onderzoek naar zijn handelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden en daarbij geen enkel feit overslaan?
Ja.
Het bericht ‘dat Europese salamanders bedreigd worden door de Aziatische schimmelziekte’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het wetenschappelijk tijdschrift «Science» (31 oktober 2014) over onderzoek dat aantoont dat Europese salamanders bedreigd worden door de Aziatische schimmelziekte?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke mate deze ziekte bij salamanders in Nederland is geconstateerd?
De schimmel Batrachochytrium salamandrivorans, die de dodelijke ziekte bij de vuursalamanders veroorzaakt, is in Nederland ontdekt bij de enige populatie vuursalamanders in Nederland, namelijk die in de provincie Limburg. De ziekte is geconstateerd nadat het Ministerie van Economische Zaken een onderzoeksopdracht heeft gegeven om de oorzaak van de in Limburg gevonden dode dieren te achterhalen. Het onderzoek waarover het tijdschrift bericht is mede gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Tot nu toe heeft het virus binnen Nederland zich niet verder verspreid naar andere amfibiesoorten. Wel is de ziekte inmiddels ook aangetroffen bij populaties vuursalamanders in zowel België als Duitsland.
Welke maatregelen neemt u om de uitbreiding en overdracht van deze ziekte bij salamanders te voorkomen?
Van de getroffen populatie zijn de levende vuursalamanders weggevangen en onderzocht op de aanwezigheid van de schimmel. De dieren zijn vervolgens in bewaring genomen bij diverse dierentuinen. De omringende populaties van andere salamandersoorten zijn op de aanwezigheid van de schimmel gecontroleerd.
De door de schimmel getroffen populatie vuursalamanders wordt gevolgd, waarbij ook onderzocht is of er uitwisseling met andere soorten amfibieën mogelijk is.
De beheerder van het bosgebied, Staatsbosbeheer. waar de besmette vuursalamanders zijn aangetroffen, is betrokken bij het onderzoek.
Aan de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit is gevraagd in beeld te brengen hoe de schimmelinfectie in Nederland is terecht gekomen en wat de mogelijkheden zijn om daar tegen op te treden. Ook is er contact met de provincie Limburg die vanuit haar verantwoordelijkheid voor het soortenbeleid bijdraagt aan onderzoek naar deze ziekte.
Bent u voornemens om in Europees verband deze problematiek opnieuw te bespreken en aan te dringen op Europese maatregelen, totdat het ingediende Commissievoorstel voor een nieuwe verordening betreffende diergezondheid de wetgevingsprocedure heeft doorlopen en de Commissie over de noodzakelijke bevoegdheden beschikt?2
In de ontwerp EU-Diergezondheidsverordening worden ziekten met impact op biodiversiteit inbegrepen. In de toekomst kunnen zij dus op Europees niveau worden aangepakt. Dit ondersteun ik. Over de voortgang van het EU-Diergezondheidsverordening wordt uw Kamer geïnformeerd via de voortgangsrapportage plant- en diergezondheidspakket (Kamerstuk 33 643, nr. 17, d.d. 9 juni jl.).
Ook in internationaal verband is, mede naar aanleiding van het onderzoek, hier aandacht voor. Zo staat tijdens de jaarlijkse vergadering van de Conventie van Bern in december a.s. de ziekte onder de vuursalamanders, veroorzaakt door deze schimmel, op de agenda. Het verwachte resultaat daarvan is dat er aanbevelingen worden aangenomen om de verdere verspreiding van deze schimmelziekte tegen te gaan. Dit raakt vooralsnog alleen Duitsland, Nederland en België, de landen waar de ziekte is waargenomen.
Bent u voornemens om uit de bestaande financieringsmechanismen, zoals LIFE en Horizon 2020, middelen aan te vragen welke onder andere gebruikt kunnen worden voor financiering van onderzoek naar de bestrijding van deze ziekte?
Tot nu toe is in Nederland het onderzoek bekostigd door het Ministerie van Economische Zaken en uitgevoerd door RAVON in samenwerking met de Universiteit van Gent in België. Zodra duidelijk is in hoeverre samenwerking binnen de Europese Unie uitzicht kan bieden op bestrijding van deze ziekte, zal ik de mogelijkheden daartoe onderzoeken en waar mogelijk benutten.
Het bericht dat bestuurders van ziekenhuizen massaal declaratieregels negeren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bestuurders ziekenhuizen negeren massaal declaratieregels»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht waaruit blijkt dat bestuurders van (academische) ziekenhuizen bedragen declareren die boven de afgesproken norm liggen, en daarmee de cao afspraken negeren?
Ik betreur de berichten. Het is evident dat wij allen zinnig en zuinig moeten omgaan met de beschikbare middelen. Dat geldt niet in de laatste plaats voor bestuurders van organisaties die een publiek belang dienen, zoals ziekenhuizen. Ik heb de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) schriftelijk gevraagd om bij hun leden te benadrukken dat ook de declaraties van bestuurders zinnig en zuinig moeten zijn. Verder is contact opgenomen met de «brancheorganisaties zorg» (BOZ) om dit ook bij hen onder de aandacht te brengen. De NFU heeft besloten een inventarisatie op te stellen van declaratieregels voor de leden van de raden van bestuur van de universitair medische centra. Op basis van de uitkomst van deze inventarisatie wordt bekeken op aanpassingen nodig zijn. De NVZ en BOZ hebben aangegeven in de komende weken met hun reactie te komen.
In hoeverre is bij u bekend of in andere ziekenhuizen ook de declaratieregels worden overschreden? Zo ja, hoelang weet u dit al en waarom heeft u hier niets mee gedaan? Zo nee, bent u bereid, net als uw collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, om een onderzoek naar mogelijke onrechtmatigheden in te stellen?
Ik heb geen informatie over de omgang met declaratieregels en hoe deze regels eruit zien. Ziekenhuizen zijn onafhankelijke private instellingen waar de Raad van Toezicht verantwoordelijk is voor de naleving van dergelijke regels door de Raad van Bestuur.
Ik ben verheugd dat de NFU de handschoen hebben opgepakt en hebben besloten tot een inventarisatie van dergelijke regels onder hun leden en dat zij daar zo nodig actie op ondernemen.
Kunt u toelichten hoe u de positie van de ondernemingsraden wilt versterken, aangezien FNV stelt dat deze geen gehoor kregen toen zij het declaratiegedrag aan de orde stelden bij de raad van toezicht? Deelt u de mening dat de governance, binnen de ziekenhuizen waar dit gebeurde, niet op orde is? Zo ja, wat gaat u hier concreet aan doen? Zo nee, waarom niet?
Op 11 juni jl. heb ik met uw Kamer gesproken over mijn agenda goed bestuur. Daarin heb ik aangegeven dat ik de verantwoordelijkheidsverdeling tussen raden van toezicht en raden van bestuur wil aanscherpen, het extern toezicht op goed bestuur wil versterken, de medezeggenschap van cliënten wil verbeteren en dat ik het debat over goed bestuur wil aanzwengelen. Al deze maatregelen samen leiden tot een gezonde bestuurscultuur bij Raden van Bestuur en Raden van Toezicht.
De extra aandeelhoudersvergadering van de NS |
|
Farshad Bashir , Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat er op 9 en 10 juli extra vergaderingen en aandeelhoudersvergaderingen van de NS gepland staan?1
Ja.
Kunt u de uitnodiging en het verslag van de aandeelhoudersvergaderingen aan de Kamer doen toekomen?
Bij de aandeelhoudersvergadering waren het Ministerie van Financien, NS en de heer Huges aanwezig. Het onderwerp van de aandeelhoudersvergadering was het voornemen om de heer Huges te ontslaan uit de functie van president-directeur van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, voor het geval het door de heer Huges genomen ontslag van 5 juni en het door de aandeelhouder op 19 juni gegeven ontslag beide in rechte geen stand houden. Het verslag van de vergadering kan ik niet aan de Kamer sturen. Het ontslag is onderwerp in een juridische procedure. Openbaarmaking van het verslag kan de juridische positie van de staat schaden.
Kunt u ervoor zorgdragen dat indien er een vaststellingsovereenkomst gesloten wordt met de heer Huges, dat deze openbaar wordt (behalve natuurlijk de persoonlijke gegevens) en dat deze vastellingsovereenkomst in zijn geheel inzichtelijk is voor de leden van de Staten-Generaal, zodat zij hun controlerende taak kunnen uitoefenen?
Zie het antwoord op vraag 4 van het lid Bashir.
De gevolgen van ongewenst verklaring van personen tijdens Tbs |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming van 3 april 2015 (zaaknummer: 15/1015/STA) waarin de rechter zich uitsprak over het intrekken van transmuraal verlof bij personen van wie tijdens tbs het verblijfsrecht in Nederland wordt beëindigd?
Ja.
Hoe beschouwt u de praktijk dat tbs'ers met geldig verblijfsrecht in Nederland, voor wie al verschillende fasen van verlof zijn goedgekeurd en die zich reeds in transmuraal verlof bevinden, gedurende het resocialisatietraject alsnog worden geconfronteerd met ongewenst verklaring als gevolg waarvan het verlof moet worden ingetrokken en de behandeling niet kan worden afgerond?
In de Nederlandse maatschappij is in beginsel geen plaats voor vreemdelingen die zijn veroordeeld voor een ernstig misdrijf. Deze personen dienen terug te keren naar hun land van herkomst. De kaders hiervoor worden gegeven door de Vreemdelingenwet 2000 en het bijbehorende Besluit. Voor veel tbs-gestelde vreemdelingen volgt hieruit dat de resocialisatie zich richt op een resocialisatie buiten Nederland.
Door aanscherpingen in 2010 en 2012 in het vreemdelingenbeleid krijgen vreemdelingen die strafrechtelijk zijn veroordeeld in meer gevallen te maken met het verlies van hun rechtmatig verblijf c.q. een ongewenstverklaring of inreisverbod. De consequenties van het vreemdelingenbeleid worden daarom sinds enkele jaren vanaf de start van iedere tbs-behandeling in kaart gebracht. Om dergelijke situaties ook bij lopende tbs-behandelingen tijdig te kunnen onderkennen, wordt een inventarisatie uitgevoerd onder de langer zittende groep vreemdelingen met tbs. Het doel van de inventarisaties is om duidelijkheid te geven. De resocialisatie kan zich dan richten op de uiteindelijke situatie, hier te lande of elders.
Hoe vaak komt het voor dat tbs'ers tijdens het resocialisatietraject ongewenst worden verklaard en uit de reeds gestarte resocialisatie worden gehaald? Welk alternatief wordt geboden zodat deze groep alsnog het resocialisatietraject kan volbrengen?
De tbs-behandeling is gericht op resocialisatie. Al in een vroeg stadium van de behandeling zijn beveiligde en begeleide vrijheden mogelijk. Dit wordt opgevolgd door onbegeleide vrijheden. Het is enkele malen voorgevallen dat een (on)begeleid verlof van een ongewenst verklaarde tbs-gestelde is ingetrokken, maar tot op heden is nog geen tbs-gestelde in de fase van transmuraal verlof ongewenst verklaard. Dergelijke gevallen kunnen zich in de toekomst mogelijk wel voordoen, zoals de RSJ-uitspraak laat zien.
Als een voortgezet verblijf in Nederland geen optie is, richt de resocialisatie zich op een veilige terugkeer naar het land van herkomst. Naast de behandeling van psychische problematiek wordt ingezet op het vinden van een passende vervolgvoorziening in het land van herkomst en een goede overbrugging van de zorg. Om de overgang naar een passende voorziening in het buitenland te bespoedigen heeft de Minister sinds april vorig jaar de bevoegdheid om aan een vreemdeling met tbs, maar zonder verblijfsrecht, een beperkte mate van begeleid verlof toe te staan.
In hoeveel gevallen heeft de ongewenstverklaring geleid tot langer verblijf in tbs dan wanneer geen sprake zou zijn geweest van ongewenst verklaring tijdens tbs en in welke mate heeft het geleid tot zogeheten »uitzichtloos» verblijf in tbs?
De terugkeer van ongewenst verklaarde vreemdelingen in de tbs is gestart in 2001. Sindsdien zijn in totaal 53 vreemdelingen met een tbs-maatregel uit Nederland vertrokken. Van hen is het overgrote deel ongewenst verklaard. In hoeverre dit laatste heeft geleid tot langer verblijf in de tbs is feitelijk niet te beantwoorden. De duur van een tbs-behandeling verschilt per persoon en is vooraf niet bekend. De uiteindelijke verblijfsduur is afhankelijk van uiteenlopende factoren, bijvoorbeeld op het terrein van het ziektebeeld en de behandeling, die voor het merendeel buiten de invloedsfeer van het vreemdelingenbeleid liggen.
Ook de medewerking door het land van herkomst en de situatie aldaar zijn bepalend voor de mogelijkheden van een terugkeer en de termijn waarop die kan plaatsvinden. Vreemdelingen kunnen daardoor in een situatie komen waarin resocialisatie in Nederland niet is toegestaan, terwijl een terugkeer naar het land van herkomst eveneens geen optie is. Momenteel verkeren elf vreemdelingen met een tbs-maatregel in een dergelijke situatie, waarin sprake is van een samenloop van diverse factoren, zoals bijvoorbeeld de chroniciteit van hun ziektebeeld, een nadelige regionale (veiligheids)situatie of het ontbreken van passende vervolgvoorzieningen. Voor hen wordt gezocht naar veilige en passende mogelijkheden in een bredere regio nabij het land van herkomst. Ook kan bijvoorbeeld de regionale (veiligheids)situatie met verloop van tijd verbeteren. Hun verblijf in de tbs is derhalve niet te kenmerken als geheel «uitzichtloos». Daarbij geldt uiteraard dat dergelijke casussen waar mogelijk moeten worden vermeden. De eerder genoemde inventarisatie is dan ook mede bedoeld om belemmeringen voor een terugkeer vroegtijdig te onderkennen en daarop actie te ondernemen.
Deelt u de opvatting dat dergelijke timing van besluitvorming over ongewenstverklaring haaks staat op besluitvorming over resocialisatie in het kader van de behandeling dat uitgaat van een geldig verblijfsrecht in Nederland van de patiënt? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat zowel de vreemdelingen in de tbs als de behandelaars zo spoedig mogelijk duidelijkheid krijgen over het eventuele verlies van een verblijftitel in Nederland, dus niet als de behandeling al in een vergevorderd stadium is. Ik verwijs hier verder naar mijn antwoord op vraag 2
Deelt u de opvatting dat dergelijke timing van besluitvorming over ongewenstverklaring, de tbs-behandeling ernstig kan frustreren doordat gedurende de behandeling opeens een uitzichtloze situatie voor de patiënt kan ontstaan en bovendien onnodige inspanningen en kosten voor tbs-behandeling tot gevolg heeft, doordat tijdens de behandeling en tijdens het resocialisatietraject een besluit wordt genomen dat geen onderdeel uitmaakt van tbs, maar daar wel vergaande gevolgen voor heeft? Zo nee, waarom niet?
Strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben c.q. ongewenst zijn verklaard, zullen moeten terugkeren naar hun land van herkomst. De tbs-behandeling is dan gericht op een veilige resocialisatie in het betreffende land. De praktijk laat zien dat er vaak goede mogelijkheden zijn voor een repatriëring. FPC Veldzicht beschikt over een ruime ervaring op dit terrein.
Deelt u de opvatting, mede gezien de recente rechterlijke uitspraak, dat het beleidskader Repatriëring vreemdelingen in de tbs dat sinds januari 2013 van kracht is, deze situatie ten aanzien van personen met een verblijfsstatus niet heeft opgelost? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens hiervoor maatregelen te treffen?
Het genoemde beleidskader beschrijft de procedure van een repatriëring na verlies van het verblijfsrecht door vreemdelingen in de tbs. De richtlijnen die het beleidskader hiervoor geeft zijn behulpzaam voor de uitvoeringspraktijk. De RSJ-uitspraak gaat over de voorafgaande situatie, waarin de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) beslist over de verblijfsstatus. In dit kader bepaalt de Verlofregeling TBS dat een vreemdeling na een voornemen tot verblijfsbeëindiging alleen nog onder bepaalde omstandigheden in aanmerking komt voor een machtiging tot begeleid verlof. Deze inperking van de verlofmogelijkheden is bedoeld om de veiligheid van de samenleving te kunnen waarborgen, omdat het risicoprofiel wijzigt na een voornemen tot verblijfsbeëindiging. Ik ben niet voornemens dit beleid te wijzigen.
Welke mogelijkheden ziet u om de Vreemdelingenwet 2000 en de uitvoering van strafrechtelijke beslissingen beter op elkaar te laten aansluiten zodat de ongewenstverklaring niet langer haaks staat op besluiten over de tbs-uitvoering?
Bij een vordering tot tbs wordt het vreemdelingenbeleid reeds afgewogen door de Officier van Justitie (OvJ) en door de rechter in het oordeel. Dit is vastgelegd in de Aanwijzing TBS bij vreemdelingen (Staatscourant, 1 december 2014, 34030). De instructie luidt dat bij vreemdelingen ten aanzien van wie vaststaat of aannemelijk is dat zij na afloop van de tbs-maatregel niet rechtmatig in Nederland kunnen verblijven, wordt afgezien van het vorderen van TBS, mits dat gelet op het belang van de veiligheid van de samenleving verantwoord is. Het OM vraagt voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting informatie op bij de IND over de verblijfsstatus van deze verdachten. Deze informatie, waarin de mogelijke gevolgen van een veroordeling worden weergegeven, wordt toegevoegd aan het strafdossier. Bij de Dienst Justitiële Inrichtingen kan de OvJ informeren naar de (juridische) mogelijkheden voor een overdracht naar het land van herkomst en naar de aanwezigheid van passende vervolgvoorzieningen aldaar. Verder wijs ik nogmaals op de inventarisatie van de vreemdelingen in de tbs, waarmee is beoogd de uitvoering van de tbs en het vreemdelingenbeleid beter op elkaar te laten aansluiten.
Onvoldoende bekostiging om het onderwijs en de zorg voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking (cluster 3) te garanderen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat samenwerkingsverbanden onder het juk van de bezuinigingen (verevening) door het passend onderwijs leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (EMB) in een lagere bekostigingscategorie plaatsen (LG – middenbekostiging in plaats van MG – hoge bekostiging) ondanks dat deze leerlingen nog steeds ernstig meervoudig beperkt zijn?1
Samenwerkingsverbanden bepalen zelf de criteria om leerlingen toe te laten tot het (voortgezet) speciaal onderwijs (het (v)so) en de hoogte van de ondersteuningsbekostiging (laag, midden of hoog).
Gegeven de grote ondersteunings- en zorgbehoefte van leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (emb), is voor deze leerlingen een toelaatbaarheidsverklaring met de hoogste bekostiging (categorie 3) nodig.2 Daarom is voorgesteld de toelaatbaarheidsprocedure voor de groep emb-leerlingen te vereenvoudigen. De sectororganisaties hebben hiervoor in overleg met (v)so-scholen, samenwerkingsverbanden en OCW een landelijke procedure ontwikkeld waarmee (v)so-scholen een toelaatbaarheidsverklaring met categorie 3 kunnen aanvragen voor emb-leerlingen. Er zijn ook andere maatregelen getroffen om de organisatie van onderwijs en zorg voor deze leerlingen beter mogelijk te maken, zoals de regeling bijzondere bekostiging waar u naar verwijst in vraag 3 en de inzet van onderwijszorgconsulenten.
Mocht een (emb-)leerling toch een toelaatbaarheidsverklaring ontvangen in een andere categorie dan ouders of school nodig achten, dan hebben zij de mogelijkheid daartegen bezwaar te maken bij het samenwerkingsverband.
Bent u van mening dat voor leerlingen met een EMB op een cluster 3 school (mytyl- of tyltylschool) altijd de hoogste bekostigingscategorie (€ 26.000) dient te gelden in verband met de hoge onderwijs- en zorgbehoefte die deze leerlingen hebben? Zo nee, kunt u dit toelichten?2
Het uitgangspunt is dat leerlingen de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Gezien de ondersteunings- en zorgbehoefte van emb-leerlingen betekent dat, dat een toelaatbaarheidsverklaring met een categorie 3-bekostiging nodig is. Dat blijkt ook uit het onderzoek dat onlangs hierover is uitgevoerd en met de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs aan de Tweede Kamer is gestuurd.4
Kunt u toelichten of de introductie van de regeling bijzondere bekostiging voor ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen – waar scholen met cluster 3 leerlingen een beroep op kunnen doen – beoogt dat samenwerkingsverbanden de bekostigingscategorie voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen verlagen van MG naar LG? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze samenwerkingsverbanden tot de orde te roepen?3
De regeling betreft de toekenning van bijzondere (aanvullende) bekostiging voor emb-leerlingen. De middelen voor deze regeling worden weggehaald bij de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor bijzondere bekostiging is onder meer dat de leerling voldoet aan de in de regeling beschreven definitie van een emb-leerling en dat de leerling, als gevolg daarvan, een toelaatbaarheidsverklaring heeft met bekostiging categorie 3. Het is dan ook nadrukkelijk niet de bedoeling dat samenwerkingsverbanden de bekostiging van emb-leerlingen verlagen naar categorie 2.
Voor de zomer heb ik alle samenwerkingsverbanden geïnformeerd over de regeling. Ik ga ervan uit dat zij bekend zijn met het doel van de regeling en de bekostiging van emb-leerlingen niet verlagen naar categorie 2. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik daar ook geen signalen over ontvangen.
Kunt u toelichten wat er in de brief precies bedoeld wordt met de zinsnede «de inzet van een verpleegkundige kan betaald worden uit andere financieringsstromen dan de bekostiging die het samenwerkingsverband verstrekt»? Welke financieringsstromen worden hier precies bedoeld?
In de brief wordt aangegeven dat de bekostiging van eventuele verpleging betaald kan worden uit de zorgindicatie van de leerling. Hiermee wordt gedoeld op verpleging die bekostigd wordt op grond van de Zorgverzekeringswet of op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Realiseert u zich dat de lagere bekostigingscategorie voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen op cluster 3 scholen betekent dat er geen verpleegkundigen meer (al of niet op detacheringsbasis) kunnen worden aangenomen door de school, maar dat de verpleegkundige zorg versnipperd raakt, omdat het kindgebonden is en niet meer gebundeld kan worden per school? Kunt u toelichten hoe scholen voor cluster 3 hiermee dienen om te gaan? Wat betekent dit voor de bureaucratische en administratieve rompslomp als scholen per kind verpleegkundige zorg dienen in te kopen? Bent u zich ervan bewust dat de verpleegkundige zorg voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking gedurende de gehele schooldag beschikbaar moet zijn in verband met het verrichten van voorbehouden medische handelingen en daarmee moeilijk te voorspellen is?
Zoals hierboven aangegeven, zijn er geen signalen dat voor emb-leerlingen geen toelaatbaarheidsverklaring categorie 3 wordt afgegeven. Scholen met veel emb-leerlingen krijgen met de regeling bijzondere bekostiging juist meer zekerheid over de extra bekostiging voor deze groep leerlingen.
Over de inzet van verpleegkundige zorg kan ik u het volgende melden.
Sommige scholen hebben zelf een verpleegkundige in dienst, gefinancierd uit de onderwijsbekostiging en/of uit de aanvullende middelen vanuit de zorg. De invulling van de formatie is daarbij aan het bevoegd gezag van de school en mede afhankelijk van de problematiek van de ingeschreven leerlingen.
Andere scholen hebben voor hun leerlingen die verpleging nodig hebben, afspraken gemaakt met zorgaanbieders voor zorg in natura. Zij hebben dan zelf geen verpleegkundigen of verzorgenden in dienst, maar vanuit de zorginstelling (bijvoorbeeld de kinderthuiszorgorganisatie in de regio of de naastgelegen zorginstelling waarmee een school samenwerkt) wordt zorg «in natura» geleverd: er komt een zorgverlener op school om waar nodig verpleegkundige zorg te bieden.
Op welke wijze gaat u scholen die met dergelijke bezuinigingspraktijken van de samenwerkingsverbanden te maken krijgen, compenseren?4
De samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor (de bekostiging van) de extra ondersteuning van leerlingen. Vanwege de knelpunten die scholen en ouders het afgelopen jaar hebben ervaren, is een aantal maatregelen getroffen, waaronder de regeling bijzondere bekostiging. Ik ga ervan uit dat de eerder gesignaleerde knelpunten hiermee worden opgelost en houd hierbij de vinger aan de pols.
Wat vindt u ervan dat scholen voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking door de bezuinigingen van de samenwerkingsverbanden moeten besluiten om leerlingen te weigeren of zelf de hele school te sluiten? Welke maatregelen gaat u nemen om deze scenario's te voorkomen?
Dat scholen leerlingen weigeren of zelfs moeten sluiten vanwege bezuinigingen is bij mij niet bekend. Zoals in bovenstaande antwoorden is aangegeven zijn maatregelen getroffen om de knelpunten die ouders en scholen afgelopen jaar hebben ervaren op te lossen. De regeling bijzondere bekostiging biedt scholen extra ruimte om onderwijs en zorg te combineren. Verder bieden de zorgstelsels (Jeugdwet, Wlz en Zorgverzekeringswet) ook ruimte om het combineren van zorg en onderwijs mogelijk te maken. Ook biedt de nieuwe gesprekshandreiking voor onderwijs en zorg concrete informatie en bieden de onderwijszorgconsulenten ondersteuning als ouders en school er samen niet uitkomen. Ik zie dan ook geen aanleiding om verdere maatregelen te nemen.
Bent u nog steeds van mening dat er geen speciale regeling in overleg met het onderwijsveld ontworpen hoeft te worden om scholen per ernstig meervoudig gehandicapte leerling (cluster 3) met een indicatie voor de Wet langdurige zorg een vast bedrag per schooljaar centraal toe te wijzen om het onderwijs en de zorg op school voor deze leerling te organiseren, gekoppeld aan de teldatum in het onderwijs, en waarbij de zorg op school niet ten koste gaat van de zorg thuis?5
Met de nieuwe emb-regeling bijzondere bekostiging, die op 10 juli in de Staatscourant is gepubliceerd, heb ik hier feitelijk aan voldaan.8 Een (v)so-school kan voor alle leerlingen die voldoen aan de definitie van emb-leerling bijzondere bekostiging aanvragen, waarbij uitgegaan wordt van het aantal emb-leerlingen dat op de teldatum op de school stond ingeschreven.
In de definitie van emb-leerlingen in de regeling is het criterium losgelaten dat de leerling over een Wlz-indicatie moet beschikken. Uit onderzoek onder mytyl- en tyltylscholen bleek namelijk dat niet elke emb-leerling een Wlz-indicatie heeft, maar dat er ook emb-leerlingen zijn die zorg ontvangen op basis van de Jeugdwet of de Zorgverzekeringswet. Daarom is het mogelijk gemaakt dat een (v)so-school ook voor emb-leerlingen met een andere zorgindicatie een beroep kan doen op de nieuwe emb-regeling.
Bent u bereid om (ernstig) meervoudig gehandicapte leerlingen op een cluster 3 school uit te zonderen van het zogenaamde passend onderwijs, omdat tot dusverre is gebleken dat deze leerlingen het kind van de rekening zijn geworden van de invoering van het passend onderwijs?
Hiervoor zie ik geen aanleiding. Zoals ook blijkt uit de antwoorden op vraag 7 en 8, zijn de emb-leerlingen niet het kind van de rekening. Wel hebben scholen en ouders knelpunten ervaren bij de invoering van passend onderwijs en de vernieuwingen in de zorg. Naar aanleiding hiervan zijn maatregelen getroffen. De wet- en regelgeving in combinatie met de aanvullende maatregelen zorgen ervoor dat zowel het onderwijs als de (medische) zorg voor emb-leerlingen is geborgd. Uit onderzoek van Infinite naar bekostiging van scholen met emb-leerlingen blijkt verder dat er op de onderzochte scholen in het schooljaar 2014–2015 gemiddeld meer bekostiging vanuit OCW beschikbaar gekomen is dan in het schooljaar ervoor.9
Erkent u dat voor veel leerlingen de invoering van het passend onderwijs, knellend onderwijs blijkt te zijn? Kunt u dit toelichten?
Deze mening deel ik niet. In de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs treft u meer informatie aan over de ervaringen in het eerste invoeringsjaar en mijn aandachtspunten hierbij.
Acht u het wenselijk dat de residentiele plaatsbekostiging plaats vindt op basis van hoofdschoolsoort, waardoor mytyl-tyltylscholen voor meervoudig gehandicapte leerlingen in eerste instantie alleen voor een midden categorie worden bekostigd en daarom per leerling een uitgebreide onderbouwde aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring met een hogere bekostiging bij het samenwerkingsverband moeten aanvragen? Wat gaat u doen om de belofte waar te maken dat passend onderwijs tot minder bureaucratie leidt en deze onnodige administratieve rompslomp en verhoging van de bureaucratie te stoppen?
Voor de bekostiging van leerlingen die geplaatst zijn in een residentiële instelling wordt inderdaad gekeken naar de hoofdschoolsoort. Indien dit niet aansluit bij de gewenste bekostigingscategorie kan het samenwerkingsverband een toelaatbaarheidsverklaring met de gewenste bekostigingscategorie toekennen. Met het samenwerkingsverband kunnen onderlinge afspraken worden gemaakt over de invulling van die procedure. Dan kan een balans worden gevonden tussen de administratieve lasten van de school enerzijds en de informatiebehoefte die het samenwerkingsverband heeft om de aanvraag te kunnen beoordelen anderzijds.
Voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking hebben de sectororganisaties overigens een modelaanvraagformulier voor een toelaatbaarheidsverklaring ontwikkeld, om onnodige bureaucratie bij leerlingen met een vaststaande zorgbehoefte te voorkomen.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar – voornamelijk ernstig meervoudig beperkte – leerlingen waarbij wel degelijk mogelijkheden zijn voor onderwijs, maar waarbij uit financiële overwegingen door het samenwerkingsverband is besloten om hen een ontheffing van de leerplicht voor de gehele schoolloopbaan af te geven? Acht u dit een wenselijke praktijk en welke mogelijkheden ziet u om dit soort beslissingen een halt toe te roepen?
Een samenwerkingsverband kan geen ontheffing van de leerplicht afgeven of daarover een besluit nemen. Alleen ouders kunnen bij de gemeente een beroep doen op een vrijstelling van inschrijving op grond van de Leerplichtwet, bijvoorbeeld op grond van medische of psychische ongeschiktheid (artikel 5, onder a van de Leerplichtwet). Er moet dan altijd een verklaring van een deskundige worden overlegd. Zoals ook in het algemeen overleg aan de orde is geweest, wil ik aan ouders de ruimte laten om voor hun kind met ernstige meervoudige beperkingen zelf de keuze te maken voor onderwijs.
Berichtgeving over “monsterfile” op de A2 door ongeval bij Everdingen |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «monsterfile» op A2 door ongeval?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat (RWS) kunstmatige files voor de A2-tunnel bij Utrecht creëert door middel van de zogenoemde tunneldosering? Klopt de stelling dat tunneldosering de laatste maanden vaker wordt toegepast? Zo ja, in welke mate en wat is hiervoor de reden?
Nee, dat klopt niet. De maatregel tunneldosering is een file verplaatsingssysteem. De file wordt niet gecreëerd, maar buiten de tunnel verplaatst. Het klopt dat in het afgelopen jaar een stijging van de tunneldosering heeft plaatsgevonden bij de A2 Leidsche Rijntunnel van gemiddeld 60x per maand naar gemiddeld 140x per maand (gemeten per rijrichting en tunnelbuis). De reden is de toename van congestie en ongevallen voorbij de tunnel door een toegenomen verkeersaanbod.
Sinds wanneer past RWS een dergelijke tunneldosering toe en op grond waarvan wordt deze toegepast door RWS? In hoeverre speelt de nieuwe tunnelveiligheidswet (de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels) hierin een rol? Verplicht deze tot volledige afsluiting van de tunnel?
Bij de A2 Leidsche Rijntunnel wordt tunneldosering sinds de openstelling in 2012 toegepast. Dit op basis van bestuurlijke afspraken, die zijn gebaseerd op het advies van de toenmalige Commissie Tunnelveiligheid.
De nieuwe Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Warvw) uit 2013 en onderliggende regelgeving eist geen tunneldosering. Files in tunnels worden niet verboden, mits wordt voldaan aan de wettelijke veiligheidsnorm. De Warvw eist dan ook geen volledig afsluiten van een tunnel in geval van file.
Vindt u een file van 23 kilometer door het toepassen van tunneldosering acceptabel? Wordt er ook gemonitord hoeveel files er dit jaar rond en nabij de A2-tunnel zijn veroorzaakt door toepassing van tunneldosering? Is er inzicht in de maatschappelijke kosten van deze vertragingen? Zo nee, bent u bereid om rond en nabij de A2-tunnel de files te monitoren?
De betreffende file werd niet veroorzaakt door het toepassen van tunneldosering. Uitsluitend het deel van de file dat in de tunnel dreigde te ontstaan is verplaatst naar vóór de tunnel. Het aantal files rondom de tunnel wordt inderdaad gemonitord, zie het antwoord op vraag 2 en de periodieke Publieksrapportage Rijkswegennet.
De maatschappelijke kosten van de vertragingen zijn te berekenen, echter, de reistijd wordt niet vergroot door de tunneldosering, waardoor ook de maatschappelijke kosten van de files niet toenemen door de tunneldosering.
Zijn er ook andere trajecten bij u bekend waar dit probleem van tunneldosering en vervolgens toenemende filevorming zich voordoet? Zo ja, welke?
Tunneldosering wordt ook toegepast bij de Coentunnel en de A73 tunnels bij Roermond. Ook hier gaat het om verplaatsing van files.
Heeft Nederland met de invoering van de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels en de toepassing van de tunneldosering gekozen voor strengere veiligheidsnormen dan de andere Europese landen? Zo ja, waarom?
De Warvw en onderliggende regelgeving bevat geen eisen omtrent tunneldosering. De wettelijke veiligheidsnorm die in de Warvw is opgenomen is gemiddeld genomen niet strenger dan in overige Europese landen.
Is er verkend of er andere manieren zijn om aan de beoogde doelstellingen van de tunnelveiligheid te voldoen? Deelt u de vrees dat het middel, «tunneldosering», erger is dan de kwaal, «bevorderen van de veiligheid in de tunnel»? Zo nee, waarom niet?
De A2 Leidsche Rijtunnel is gerealiseerd voorafgaand aan de wetgeving uit 2013. De afweging toentertijd was dat in de tunnel aanvullende veiligheidsmaatregelen nodig waren, vanwege de hoge verkeersintensiteit in de tunnel en de lengte van de tunnel. Op basis van deze afweging is de tunneldosering geïntroduceerd. Desalniettemin komt de uitrusting in de A2 Leidsche Rijn tunnel in zeer hoge mate overeen met de in de wet vastgelegde gestandaardiseerde uitrusting. Omdat tunneldoseren geen extra file veroorzaakt, zie ik geen dringende reden om de bestuurlijke afspraken met de gemeente Utrecht – als bevoegd gezag – te herzien.
Bent u bereid om te kijken naar een oplossing op de A2 door middel van bijvoorbeeld tijdelijke opening van een spits- of vluchtstrook dan wel een betere aansluiting van het onderliggende dan wel aansluitende wegennetwerk?
Er wordt gekeken naar mogelijkheden om de doorstroming op het aansluitende wegennet te verbeteren. Bij deze mogelijkheden gaat het om (beperkte) infrastructurele verbeteringen en het programma Beter Benutten. Het (tijdelijk) openen dan wel realiseren van spits- of vluchtstroken overweeg ik niet, omdat dit relatief kostbaar is door aan te brengen voorzieningen voor veiligheid (incidentcamera’s en- detectie) en hiervoor op dit moment geen budget is gereserveerd.
Bent u bereid om de weggebruikers beter te informeren over het doel en het gebruik van het middel tunneldosering? Zo ja, op welke wijze en wanneer wordt hiermee gestart?
Rijkswaterstaat communiceert op verschillende manieren over tunneldoseren. Op de eigen website is een tunneldossier aangemaakt waarin een animatie over tunneldoseren staat. Deze animatie is ook te vinden op Youtube en wordt verspreid via twitter en facebook. Tevens wordt deze animatie meegestuurd bij vragen of klachten over tunneldoseren die via de RWS-informatielijn binnenkomen.
Wat is uw reactie op het bericht dat het openbaar ministerie (OM) al in 2004 wist dat de eerder veroordeelde Hunnik de Hilversumse platenbaas Van der Laar niet gedood kon hebben, maar dat deze ontlastende informatie jarenlang niet is gedeeld met de veroordeelde, ondanks herhaalde verzoeken hiertoe?1
De Hoge Raad heeft op 26 mei 2015 de herzieningsaanvraag toegewezen en bepaald dat het gerechtshof Den Haag de zaak opnieuw moet behandelen. Nu de zaak onder de rechter is, past het mij niet een oordeel te geven op de gang van zaken en het onderzoek.
Is het waar dat de reden voor de weigering het ontlastende rapport te verstrekken was dat de veroordeelde werd gezien als derde en dat de privacy van anderen (de mogelijke daders) gewaarborgd moest worden? Hoe beoordeelt u dit? Was geen andere oplossing denkbaar geweest om er voor te zorgen dat ontlastende informatie, die van belang kon zijn voor een herzieningsverzoek en het zuiveren van de naam, de (mogelijk ten onrechte) veroordeelde wel zou bereiken?
Nee, dat is niet waar. Het betreffende rapport is in 2004 in opdracht van het arrondissementsparket opgemaakt en bestaat uit informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid uit 2002 en een analyse van de reeds bekende informatie uit het procesdossier. Dit rapport behoorde niet tot het procesdossier, omdat het pas na het onherroepelijk worden van de veroordeling in 1994 is opgesteld.
In de periode van 2006 tot en met 2011 heeft de veroordeelde (eerst alleen, later met zijn raadsman) enkele verzoeken om inzage in zijn gegevens gedaan bij het ressortsparket. De veroordeelde heeft toen inzage gehad in het procesdossier dat zich bij het ressortsparket bevond. Bij het ressortsparket was het bestaan van de het rapport niet bekend. Er is toentertijd ook geen overleg geweest tussen het ressortsparket en het arrondissementsparket. Eerst in 2012 is het rapport bij het procesdossier gevoegd. Daarom is pas in 2012 inzage in dit rapport gegeven aan de veroordeelde.
Hoe kan het dat het OM dit rapport ook niet heeft gedeeld met de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) die gerechtelijke dwalingen onderzoekt, waardoor de zaak al jaren geleden heropend had kunnen worden?
Hoewel in 2006 door het arrondissementsparket is geoordeeld dat de zaak mogelijk zou moeten worden voorgelegd aan de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS), is dat nooit gedaan. Dit is voor het Openbaar Ministerie (OM) aanleiding geweest om tegelijk met het onderzoek naar het daderschap in deze zaak ook te kijken naar de gang van zaken rond het niet voorleggen van de zaak en het rapport aan de CEAS. In dit kader heeft er archiefonderzoek bij het OM plaatsgevonden en is er gesproken met de toenmalig betrokken medewerkers van het OM. Dit heeft echter niet tot duidelijkheid geleid over de reden waarom de zaak niet is voorgelegd aan de CEAS. Het is inderdaad onbevredigend dat niet meer kan worden achterhaald waarom dit niet is gebeurd.
Deelt u de mening dat het onbevredigend is dat volgens het OM niet meer te achterhalen is waarom dit is gegaan zoals het is gegaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Is nader onderzoek mogelijk en kansrijk om op te helderen waarom dit is gebeurd, wie hiertoe heeft besloten en waarom? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn reeds maatregelen genomen om te voorkomen dat dit in de toekomst nog eens op deze wijze kan gebeuren? Zo ja, welke? Zo nee, welke maatregelen moeten er nog genomen worden?
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening ten voordele per 1 oktober 2012 is de CEAS opgeheven. De taken van de CEAS zijn overgedragen aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Een veroordeelde kan bij de procureur-generaal ter voorbereiding van zijn herzieningsaanvraag een verzoek indienen tot nader onderzoek naar bepaalde feiten. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek tot nader onderzoek kan – of in bepaalde gevallen moet – de procureur-generaal advies vragen aan de adviescommissie afgesloten strafzaken. Deze adviescommissie is vergelijkbaar met de voormalige toegangscommissie van de CEAS. De adviescommissie is niet alleen bevoegd om kennis te nemen van alle stukken die verband houden met de strafzaak, maar ook om deskundigen en bij de strafzaak betrokken medewerkers van de politie en het OM te horen.
Welke waarborgen zijn er inmiddels om er voor te zorgen dat dergelijke (ontlastende) informatie niet meer zal worden achtergehouden voor de veroordeelde, zijn advocaat en de CEAS?
Zie antwoord vraag 6.
Bericht ‘Declaraties topziekenhuizen’ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over declaraties van bestuurders van topziekenhuizen?1
Ja
Deelt u de mening dat er sober, zinnig en zuinig omgegaan moet worden met belasting- en zorggeld en dat de getoonde declaraties, zoals dolfijnenzwemmen en eten in sterren restaurants, daar niet bij passen?
Ik betreur de berichten. Het is evident dat wij allen zinnig en zuinig moeten omgaan met de beschikbare middelen. Dat geldt niet in de laatste plaats voor bestuurders van organisaties die een publiek belang dienen, zoals ziekenhuizen. Ik heb de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) schriftelijk gevraagd om bij hun leden te benadrukken dat ook de declaraties van bestuurders zinnig en zuinig moeten zijn. Verder is contact opgenomen met de «brancheorganisaties zorg» (BOZ) om dit ook bij hen onder de aandacht te brengen. De NFU heeft besloten een inventarisatie op te stellen van declaratieregels voor de leden van de raden van bestuur van de universitair medische centra. Op basis van de uitkomst van deze inventarisatie zal de NFU vervolgens bezien aanpassingen nodig zijn. De NVZ en BOZ hebben aangegeven in de komende weken met hun reactie te komen.
Welke maatregelen acht u passend, nu bestuurders hun eigen declaratiecode negeren, en daarmee het signaal afgeven dat ze boven mensen staan om wie de zorg draait?
De NFU start een inventarisatie onder hun leden naar declaratieregels. Op basis van de uitkomsten hiervan zullen zij bezien of maatregelen nodig zijn. Dat is een juiste weg.
Welke rol heeft de Raad van Toezicht hierin of had die moeten hebben?
Het is aan Raden van Toezicht om met de leden van de Raden van Bestuur afspraken te maken over declaraties en te bekijken of die ook worden nagekomen. Ik kan niet beoordelen of in genoemde casuïstiek dit ook is gebeurd.
Waarom is declaratie van dit soort feestelijkheden nog steeds mogelijk en wat is nodig om dit te voorkomen?
Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de vrijblijvendheid van de decalaratiecode aanscherping verdient? Zo nee, waarom niet?
De NFU heeft mij meegedeeld dat zij hebben besloten om een inventarisatie op te stellen van geschreven of ongeschreven declaratieregels voor bestuurders onder hun leden. Op basis van de uitkomst van deze inventarisatie zal vervolgens bezien worden of aanpassing nodig is. Ik vind dit een goed initiatief. De NVZ en BOZ hebben aangegeven in de komende weken met hun reactie te komen.
Welke maatregelen in uw nieuwe plannen met betrekking tot «governace in de zorg» gaan bijdragen aan een cultuurverandering, waarbij sober, zinnig en zuinig met zorggeld wordt omgegaan door zorgbestuurders?
Met mijn agenda goed bestuur draag ik bij aan de algehele professionalisering en cultuurverandering in de zorg als het gaat om goed bestuur. Zoals ik ook in het debat op 11 juni jl heb aangegeven, moet mijn agenda in zijn totaliteit worden bezien. Een enkele maatregel zal op zich zelf niet leiden tot verandering.
Zijn de declaraties in uw ogen rechtmatig of moet de Raad van Toezicht actie ondernemen? Welke rol ziet u hierin voor uw zelf?
Zie mijn eerder antwoorden
Ik heb de NVZ en de NFU schriftelijk opgeroepen om bij hun leden te benadrukken dat ook bij declaraties het uitgangspunt moet worden gehanteerd dat deze zinnig en zuinig zijn. Ik vind de reactie van de NFU hierop adequaat. Daarnaast is contact opgenomen met de «brancheorganisaties zorg» (BOZ) om dit ook bij hen onder de aandacht te brengen. De NVZ en BOZ hebben aangegeven in de komende weken met hun reactie te komen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het debat over declaraties in de publieke sector?
Ja.
Automatische incasso en huurverhogingen bij huurders van Trudo, Eindhoven |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat woningcorporatie Trudo aan het verminderen van de huurverhoging een tegenprestatie heeft gekoppeld, namelijk het automatisch incasseren van de huur?1
Ja.
Is het wettelijk toegestaan om op dergelijke wijze een algemene korting op de huurverhoging te koppelen aan een tegenprestatie, die is gebaseerd op een individuele toestemming van een huurder? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van boek 7, artikel 250 van het Burgerlijk Wetboek is het een verhuurder toegestaan jaarlijks een huurverhoging in rekening te brengen, met als restrictie dat deze niet hoger mag zijn dan het wettelijk maximum zoals dat volgt uit artikel 10, tweede lid van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.
Binnen de grens van de geldende maximumhuurverhoging staat het de verhuurder vrij verschillende huurverhogingspercentages te vragen aan verschillende huurders, ook wanneer deze huurders tot een en dezelfde inkomenscategorie als bedoeld in laatstgenoemd artikel behoren. Het is daarbij in beginsel niet verboden om aan de hoogte van de huurverhoging voorwaarden of tegenprestaties te verbinden.
Waarom komen niet alle huurders van Trudo in aanmerking voor een korting op de huurverhoging, zoals blijkt uit communicatie van de woningcorporatie? Is het toegestaan om deze korting niet aan elke huurder aan te bieden, waardoor huurders van met name goedkope huurwoningen worden uitgezonderd? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere vormen van huurkortingen of verminderingen van huurverhogingen gekoppeld aan een tegenprestatie kent u, en aan welke regelgeving dienen deze vormen te voldoen?
Dezerzijds wordt niet bijgehouden welke vormen van huurkorting gekoppeld aan een tegenprestatie zich voordoen. In dit verband is van belang dat huur wordt gedefinieerd als een overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verplicht aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie (art. 7:201 BW). Bij woonruimte is de prijs het geheel van de verplichtingen die de huurder tegenover de verhuurder bij of ter zake van huur op zich neemt (art. 7: 237 lid 1 BW). Deze tegenprestatie of prijs hoeft niet altijd een monetaire vorm te hebben. Huurder en verhuurder zijn vrij om een andersoortige tegenprestatie overeen te komen.
Weegt de besparing van kosten door het automatisch innen van de huur door de woningcorporaties op tegen de kosten van het terugstorten van de 1,5% aan huur voor individuele huurders die daar recht op hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is primair aan de woningcorporatie zelf om te bepalen of dit het geval is. Het Ministerie van BZK heeft niet per individuele woningcorporatie inzicht in de bedrijfsvoering.
Is de solvabiliteit van woningcorporatie Stichting Trudo nog steeds onder de 15%, zoals u meldde in 2013, en hoe verhoudt deze zich tot het nieuwe huurbeleid van de stichting?3
In de genoemde kamerbrief van 5 maart 2014 is Stichting Trudo genoemd als een van de 30 woningcorporaties met een solvabiliteit onder de 15% (stand ultimo 2012). Trudo is, zoals in de genoemde brief is aangegeven, geen corporatie die onder verscherpt toezicht staat van het voormalige CFV, nu de Autoriteit woningcorporaties (Aw). Wel was aan Trudo door de toezichthouder een aantal maatregelen opgelegd, zowel in 2013 als in 2014. De solvabiliteit is inmiddels toegenomen tot meer dan 20% in 2013 en zal naar verwachting verder toenemen tot 30–35% in 2018 (bron Aw). Bij deze raming is een inflatievolgend huurbeleid het uitgangspunt.
Het bericht 'Gemeente Enschede frustreert aanvragen bijstand' |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport van de Nationale ombudsman over de vier weken zoektermijn voor bijstandsaanvragers van 27 jaar en ouder in Enschede? Welke consequenties verbindt u hieraan?1 2
Het is een goede zaak dat de ombudsman naar aanleiding van signalen onderzoek heeft gedaan naar de toepassing door de gemeente Enschede van de aanvraagtermijn in de bijstand van mensen van 27 jaar en ouder. Op grond van de wet is de gemeente verplicht een aanvraag van een bijstandsuitkering voor 27-plussers gelijk in behandeling te nemen. De informatievoorziening van de gemeente Enschede over de mogelijkheid van een directe aanvraag voor de categorie mensen ouder dan 27 jaar is volgens het rapport van de ombudsman niet eenduidig, hetgeen tot verwarring bij de burgers kan leiden. Het is aan de gemeenteraad om de uitvoering van het beleid van de gemeente Enschede te controleren en, indien daar aanleiding toe is, in de
Raadsvergadering aan de orde te stellen. Als dit niet tot een oplossing leidt, is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen in hoeverre de gemeente Enschede haar informatieplicht jegens de burgers al dan niet adequaat vervult.
Op welke wijze strookt het beleid van de gemeente Enschede met artikel 41 (aanvraag), artikel 44 (toekenning) en artikel 52 (voorschot) van de Participatiewet? Hoe past deze werkwijze binnen de doelstelling van de Participatiewet om mensen te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan?3
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de gemeente Rotterdam een soortgelijke werkwijze hanteert? Heeft u een overzicht van gemeenten die op deze wijze omgaan met mensen van 27 jaar en ouder die bijstand aanvragen? Zo ja, kan de Kamer dit ontvangen? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken welke gemeenten op een soortgelijke manier werken?
In mijn brief van 24 juni 2013 (Kamerstukken II, 30 545, nr. 128) heb ik uw Kamer geïnformeerd over pilots in gemeenten die uit eigen keuze een zoektermijn aan 27-plussers opleggen, waaronder Rotterdam. Deze pilot is inmiddels beëindigd. Ik heb geen signalen dat Rotterdam (of een andere gemeente) burgers van 27 jaar of ouder een zoektermijn van 4 weken oplegt, voordat een aanvraag in behandeling wordt genomen.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Nationale ombudsman dat de gemeente Enschede zich als onbetrouwbare overheid opstelt door doelbewust informatie achter te houden? Deelt u de mening dat het onwenselijk en onacceptabel is dat een gemeente op deze wijze omgaat met mensen die een bijstandsuitkering aanvragen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat er hier sprake is van een ernstige tekortkoming in de rechtmatige uitvoering van de Participatiewet, temeer omdat de door de gemeente Enschede gehanteerde zoekperiode al eerder aan de orde is geweest? Zo ja, gaat u de gemeente Enschede een aanwijzing geven? Zo nee, wanneer is er volgens u sprake van een ernstige tekortkoming en waarom vindt u het als systeemverantwoordelijke acceptabel als gemeenten zich opstellen als onbetrouwbare overheid?4
Ik heb op basis van het rapport van de Ombudsman geen aanwijzing dat de gemeente Enschede de letter van de wet overtreedt, zodat een aanwijzing niet aan de orde is.
Vragen van het lid Van Weyenberg (D66) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het moment van openbaarmaking van het rapport 'Nederlandse Moslimjongeren en de Arabische herfst' |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verklaring op de website van Motivaction «Statement onderzoeksrapport naar aanleiding van de FORUM-verkenning»1 en met de uitspraken die Motivaction-directeur Peter Paul Verheggen heeft gedaan op de radio over de publicatie van het rapport «Nederlandse Moslimjongeren en de Arabische herfst»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van Motivaction: «Nog voordat de resultaten openbaar waren, heeft Motivaction de opdrachtgever (FORUM en het Ministerie van SZW) geadviseerd om aanvullend verdiepend onderzoek uit te voeren teneinde meer inzicht te krijgen in de achtergronden van deze steun. Het is onbegrijpelijk waarom dat advies op dat moment niet is opgevolgd»? Hoe duidt u deze bron?
Het antwoord uit het verslag van het VAO op 2 juli 2015 is voor zover ik heb kunnen beoordelen nog actueel. Zoals ook in het feitenrelaas (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 81) is vermeld, ben ik op 31 oktober 2014 door Forum op de hoogte gesteld van de resultaten van de peiling van Motivaction. De resultaten waren zodanig opvallend en verontrustend dat op 3 november ambtenaren van mijn ministerie en de NCTV de resultaten van de peiling besproken hebben met Forum en Motivaction. Motivaction en Forum is om een toelichting gevraagd: over de werving, de vraagstelling en de duiding.
Tijdens het overleg bleek de noodzaak om meer duidelijkheid te verkrijgen over de interpretatie van de vragen en de mogelijke invloed van het moment van enquêtering. Hier werd ook de behoefte aan aanvullend onderzoek aangegeven en door alle partijen onderstreept. Aanwezige partijen deelden de opvatting dat vanwege de informatieplicht aan de Kamer het aanhouden van dit onderzoek tot vervolgonderzoek was afgerond geen optie was. Er zijn geen signalen afgegeven door beide partijen waaruit is gebleken dat zij tegen openbaarmaking waren alvorens eerst aanvullend verdiepend onderzoek te doen. Forum, opdrachtgever van deze peiling, heeft vervolgens op 11 november 2014 de resultaten gepubliceerd.
Toen FORUM het factsheet gepubliceerd had, heb ik direct nader onderzoek aangekondigd naar de waarde van de cijfers zoals die door FORUM naar buiten zijn gebracht en naar de aard en achtergronden van de opvattingen van moslimjongeren in Nederland. Ik heb mijn voornemens daartoe op 27 januari in een brief aan de Kamer bekend gemaakt (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 87). De studie naar de kwaliteit van de Motivaction peiling is op 30 juni aan de Kamer gezonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 101).
Klopt het dat het ministerie is geadviseerd het rapport nog niet openbaar te maken, maar eerst aanvullend onderzoek te doen? Zo ja, waarom is er dan toch voor gekozen het onderzoek direct openbaar te maken? Zo ja, waarom is dit advies niet opgenomen in het «Feitenrelaas peiling Forum/Motivation» dat u op 26 november 2014 naar de Kamer heeft gestuurd?3
Zie antwoord vraag 2.
Is het antwoord dat u gaf op de vraag hierover tijdens het debat naar aanleiding van het Verslag van het algemeen overleg (VAO) Integratie onderwerpen op 2 juli 2015 nog actueel?4 Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het bericht «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus»?1
Natuurmonumenten is een vereniging waarvan de verenigingsraad, een vertegenwoordiging van de leden, het hoogste orgaan is. De arbeidsvoorwaarden van de directie en overige medewerkers van Natuurmonumenten betreft een aangelegenheid van de vereniging zelf. Het bestuur stelt het jaarverslag vast, waarna de Verenigingsraad het goedkeurt. Hierin is de bezoldiging van de directie opgenomen. Het VFI, de brancheorganisatie voor goede doelen, heeft sectorbrede standaarden opgesteld voor goed bestuur en beloningenbeleid die gelden voor de goededoelensector. Natuurmonumenten heeft zich hieraan verbonden.
Subsidies van het Ministerie van Economische Zaken aan Natuurmonumenten betreffen concreet uit te voeren activiteiten en staan als zodanig los van de beloning van de directieleden.
Wat is uw mening over de volgende feiten: dat Natuurmonumenten de directie een bonus verstrekt terwijl dit niet is toegestaan volgens de brancheregels, dat dit niet wordt vermeld in het jaarverslag en dat dit na kritische vragen wordt hersteld in een herzien jaarverslag maar dat dit herziene jaarverslag vervolgens (in eerste instantie) niet online wordt gezet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid Natuurmonumenten – met wie u een subsidierelatie heeft – aan te spreken op deze fouten?
Zie antwoord vraag 1.
Voor welke prestaties heeft de directie exact de bonus ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben alle andere medewerkers van Natuurmonumenten ook een dergelijke bonus / gratificatie ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de medewerkers die bijgedragen hebben aan de bij vraag 4 genoemde prestaties ook een dergelijke bonus/ gratificatie ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat het directeurssalaris bij Natuurmonumenten 138 duizend euro bedraagt plus 12 duizend euro vakantiegeld (en bovengenoemde bonus)? Wat vindt u van de hoogte van dit salaris voor een goede doelen organisatie?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er van op de hoogte dat dit 14% meer is dan het voorgaande jaar? Vindt u deze verhoging redelijk of bent u van mening dat dit niet in lijn is met de maatschappelijke kritiek op de grote inkomensverschillen tussen lagere en hogere inkomens? Heeft de rest van het personeel ook 14% salarisverhoging gekregen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat het accountantsverslag is goedgekeurd ondanks deze fout?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat het Nederlands ziekenhuis in het weekend dodelijker is |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nederlands ziekenhuis is in weekend dodelijker»?1
Uit de «Monitor Zorggerelateerde Schade 2011/2012», die EMGO/NIVEL in mijn opdracht in ziekenhuizen heeft uitgevoerd, blijkt dat patiënten de meeste kans op zorggerelateerde schade hebben op een doordeweekse werkdag; op donderdag en vrijdag ontstaat relatief vaker zorggerelateerde schade dan op maandag tot en met woensdag. In de weekenden is het percentage vergelijkbaar met de eerste dagen van de week. Uit nadere analyse blijkt ook dat het percentage patiënten dat in het weekend werd opgenomen en gedurende de opname overlijdt hoger is dan bij opname op een doordeweekse werkdag. Een mogelijke verklaring hiervoor is, tegen de achtergrond van de gevonden kans op zorggerelateerde schade, dat de zogenaamde «case mix» (zorgzwaarte) van in het weekeinde opgenomen patiënten anders is, cq. dat deze patiënten gemiddeld zieker zijn.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft in 2011 het rapport «Risico’s ziekenhuiszorg in avond, nacht en weekend moeten beter afgedekt» uitgebracht. In dat rapport concludeerde de IGZ dat de sterftecijfers in Nederlandse ziekenhuizen in de avond, nacht en weekend vergelijkbaar zijn met internationale sterftecijfers. Ondanks dat er geen causale relatie kon worden aangetoond tussen de hogere sterfte in avond, nacht en weekend en de verleende zorg vond de IGZ maatregelen toch gewenst. Mede naar aanleiding van het IGZ rapport zijn in Nederland vrijwel direct maatregelen genomen en zijn er richtlijnen opgesteld voor de personeelsbezetting. Het is mogelijk dat het effect van de genomen maatregelen nog niet zichtbaar is geweest in het genoemd onderzoek van Ruiz et al uit het British Medical Journal Quality & Safety van 6 juli 2015; dit onderzoek heeft namelijk betrekking op data van 2009 tot en met 2012. De studie heeft bovendien gebruik gemaakt van de data van slechts 6 Nederlandse ziekenhuizen. Het gaat hierbij om een beperkt percentage (ongeveer 10,6%) van alle ziekenhuisopnames in Nederland. Voor de andere landen waarmee vergeleken werd lag dit percentage hoger (19%–45%).
Dat Australische ziekenhuizen veiliger zouden zijn, dan wel dat er in Australische ziekenhuizen geen weekendeffect zou zijn, kan op basis van dit onderzoek niet worden geconcludeerd. De 30-dagen sterfte voor in het weekend acuut opgenomen patiënten lijkt op basis van het aangehaalde onderzoek weliswaar het meest gunstig in Australië, echter, patiënten hebben in Australië een hogere kans om binnen 7 dagen te overlijden bij een opname in het weekend. De onderzoekers geven bovendien aan dat het gevonden verschil in weekendsterfte tussen Australië en de overige landen vertekend kan zijn door de kleine steekproef van onderzochte Australische ziekenhuizen.
Klopt het dat in Nederland de specialisten in het weekend vaker afwezig zijn?
In de weekenden worden in de ziekenhuizen minder verrichtingen zoals geplande operaties en diagnostische verrichtingen gedaan. Er is derhalve minder personeel beschikbaar ten opzichte van doordeweekse dagen. Dat geldt ook voor medisch specialisten. Echter, er moeten ook in de avond-, nacht- en weekenddiensten voldoende specialisten aanwezig zijn. Wat «voldoende» is hangt af van de setting. Bij onverwachte drukte of complicaties moet gekwalificeerd personeel beschikbaar zijn voor consultatie en moet gekwalificeerd personeel te allen tijde opgeroepen kunnen worden.
Vindt u het verantwoord dat personele onderbezetting de patiëntveiligheid in gevaar brengt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken waarom er in Australische ziekenhuizen geen hogere sterfte in het weekend is?
Nee. Ik verwijs daarvoor naar mijn antwoord op vraag 1 en vraag 5.
Deelt u de mening dat een 20% hogere kans op overlijden in het weekend dermate schokkend is dat hier gelijk wat aan gedaan moet worden? Zo ja, wat stelt u voor?
Zie mijn eerdere antwoorden.
De alarmerende staat van de Duitse dijken net over de grens |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het radioitem «Nederland wordt nog steeds bedreigd door overstromingsgevaar door nalatigheid van de Duitsers» dat Reporter Radio op zondag 5 juli jongstleden uitzond?1
Ja.
Is het waar dat een aantal dijken in Duitsland een overstromingsrisico van eens in de 30 jaar heeft, tegenover eens in de 30.000 jaar in Nederland? Zo ja, wat is uw mening ten aanzien van dit grote verschil?
Het verschil in overstromingskans kan ik niet bevestigen. In een rapport van de Duits-Nederlandse werkgroep hoogwater uit 2009 is voor de locatie Entenbusch voor piping een faalkans van 1/39 als een eerste inschatting genoemd. Daarna is onderzoek gedaan naar deze locatie waarbij grondmonsters gebruikt zijn. Hieruit is gebleken dat de faalkans voor piping verwaarloosbaar is.
De overstromingskans van 1/30.000 is de nieuwe norm die in 2017 zal gaan gelden in delen van het rivierengebied. Voor het Nederlandse deel van de huidige dijkring Ooij en Millingen is de nieuwe norm 1/10.000. Doel is om in 2050 overal aan de nieuwe normen te voldoen.
Samen met Nordrhein-Westfalen is Nederland dit jaar een studie gestart met als doel op basis van de nieuwe Nederlandse methodiek en nieuwe inzichten over kansen en gevolgen van overstromingen inzicht te krijgen in het huidige en toekomstige overstromingsrisico aan beide zijden van de grens. De invloed van een dijkdoorbraak in Duitsland op het overstromingsrisico en het gewenste beschermingsniveau in Nederland worden in de studie meegenomen.
Bent u van mening dat de alarmerende staat van de Duitse Rijndijk bij Xanten een groot gevaar vormt voor Nederland? Hoe groot schat u het gevaar in?
Het Duitse Deichverband, dat verantwoordelijk is voor het onderhoud van de dijken vanaf Xanten tot aan de grens met Nederland, heeft de dijken met mindere kwaliteit (waaronder Entenbusch) ondertussen versterkt. Bij Xanten resten nog twee versterkingsopgaven, waarvan de eerste in 2016 wordt afgerond en de tweede in 2019 wordt gestart. Na het voltooien van deze twee dijkversterkingsprojecten zijn alle dijken nabij Xanten versterkt en voldoet de Rijndijk bij Xanten aan de Duitse norm. Voor de relatie met de nieuwe Nederlandse norm zie antwoord 2.
Welke gebieden in Nederland lopen gevaar door de trage respons in Nordrhein-Westfalen? Zijn de waterschappen en de burgers hiervan op de hoogte? Zo ja, hoe beveiligen zij zich tegen het eventuele gevaar?
De gebieden met een potentieel significant overstromingsrisico als gevolg van een mogelijke dijkdoorbraak in Nederland staan op de kaarten die in het kader van de Richtlijn Overstromingsrisico zijn gemaakt en die voor het brede publiek beschikbaar zijn (zie hiervoor www.risicokaart.nl). Op deze kaarten staan ook de gebieden weergegeven die door overstromingen vanuit Duitsland potentieel kunnen overstromen. Deze gebieden zijn in het verleden ook in beeld gebracht in het Interregproject Viking, dat onder andere gericht was op de grensoverschrijdende samenwerking bij rampenbeheersing. Op het niveau van Duitse en Nederlandse waterschappen en crisisorganisaties bestaat een operationele samenwerking, waarbij regelmatig oefeningen worden gehouden.
Hoe zou u de samenwerking tussen Duitsland en Nederland op het gebied van waterveiligheid typeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De samenwerking tussen Duitsland en Nederland op het gebied van waterveiligheid verloopt positief en constructief. Zowel op het niveau van het stroomgebied van de Rijn als bilateraal met Nordrhein-Westfalen in het grensgebied.
Via de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) werkt Nederland sinds 1995 op het niveau van het gehele stroomgebied van de Rijn onder meer met Duitsland samen aan hoogwater. In 1998 is het Actieplan Hoogwater 1998–2020 opgesteld waarin concrete doelen en hoogwaterbeschermingsmaatregelen zijn vastgelegd. In 2013 is tijdens de ministeriële conferentie gezamenlijk geconstateerd dat er goede voortgang is geboekt met het uitvoeren van het Actieplan. Sinds 1995 is meer dan 10 miljard euro geïnvesteerd in bescherming tegen hoogwater in het Rijnstroomgebied, zowel op het gebied van preventie als op het gebied van bewustwording. Een goede illustratie voor de professionele internationale samenwerking op stroomgebiedniveau is de Thiess International River Price die de ICBR in 2014 heeft ontvangen.
Met Nordrhein-Westfalen werkt Nederland sinds 1997 samen aan een effectief overstromingsrisicobeheer in het grensgebied. Beide landen werken actief aan de bescherming tegen overstromingen. In Nederland ligt het accent op het uitvoeren van Ruimte voor de Rivier en dijkversterkingen en op het invoeren van nieuwe normen voor de dijken. In Duitsland ligt het accent op het verbeteren van de dijken en bovenstrooms op het aanleggen van retentiegebieden. De laatste jaren is de samenwerking met Nordrhein-Westfalen geïntensiveerd.
Tijdens de Hoogwaterconferentie eind 2014 in Nordrhein-Westfalen is gezamenlijk geconstateerd dat, als resultaat van de samenwerking, nu veel meer bekend is over hoe effecten van rivierkundige maatregelen doorwerken op de waterstand en stroomsnelheden benedenstrooms. Tijdens de conferentie onderstreepten beiden partijen het gemeenschappelijk belang van de grensoverschrijdende samenwerking. Concreet wordt de komende twee jaar een gezamenlijke studie uitgevoerd naar de overstromingsrisico’s in het grensgebied en de invloed die overstromingen die net bovenstrooms van Lobith ontstaan, zouden kunnen hebben op het beschermingsniveau in Nederland.
Ook op het gebied van rampenbeheersing is de samenwerking de laatste jaren geïntensiveerd, zodat de wederzijdse rampenbestrijders worden voorzien van adequate, grensoverschrijdende informatie en communicatie en gezamenlijk rampenoefeningen worden uitgevoerd.
Mede vanwege de samenwerking in de Duits-Nederlandse werkgroep Hoogwater weten de regionale partijen aan weerszijden van de grens elkaar ook bilateraal te vinden (onder andere provincie/Kreis, waterschappen/Deichverbände en gemeenten).
Wat zou er volgens u verbeterd moeten worden aan de samenwerking tussen Duitsland en Nederland wat betreft waterveiligheid? Hoe gaat u dit aan de vork prikken?
De positieve en constructieve samenwerking met Duitsland wordt voortgezet. Door gezamenlijke studies met Nordrhein-Westfalen en in ICBR verband zal beter inzicht ontstaan in de effecten van verschillen in uitgangspunten tussen het Duitse en Nederlandse waterveiligheidsbeleid en daar waar nodig en mogelijk zal worden toegewerkt naar uniforme parameters op stroomgebiedniveau. Een beter inzicht in en begrip van elkaars aannames en uitgangspunten aangaande klimaatverandering is hierbij een belangrijk onderwerp.
Is het waar dat Nederland 5 miljoen euro heeft geïnvesteerd in het overloopgebied Bislicher Insel? Zo ja, hoe is dat geld besteed? Bent u tevreden met die besteding?
In het kader van het IRMA (Interreg Rijn Maas) programma heeft Nederland 5 miljoen euro bijgedragen aan de aanleg van het retentiegebied Bislicher Insel. Het is een maatregel die is opgenomen in het Internationale Actieplan Hoogwater Rijn dat in 1998 door de Rijnministers is vastgesteld. De retentiemaatregel om de hoogwaterafvoeren te dempen, is al jaren geleden gereed gekomen. De maatregel bestond uit het terugleggen van een bandijk en het in delen verlagen van de oude bandijk, zodat het water zowel in de zomer als in de winter kan instromen in een oude Rijnarm als een bepaalde waterstand wordt overschreden. Deze waterstanden komen in de zomer echter veel minder vaak voor dan in de winter. Het overlaatgebied Bischlicher Insel is dus steeds beschikbaar voor waterberging ter vermindering van de hoogwater golf.
Het effect van de maatregel is meegenomen in de evaluatie van alle retentiemaatregelen die langs de Rijn worden uitgevoerd (zie www.iksr.org ICBR rapporten 199 en 200 uit 2012).
Destijds is meebetaald in het kader van de solidariteit en dat dient in het bredere kader te worden gezien van de realisatie van het gehele pakket aan maatregelen, die in het Actieplan Hoogwater worden gerealiseerd. Doel is het verlagen van de extreme waterstanden, wat voor Nederland een gunstig effect heeft.
Kunt u zich de door u ontraden motie Smaling (Kamerstuk 34 000 J, nr. 11) herinneren, ingediend tijdens het wetgevingsoverleg Water van 17 november 2014, welke om actie vraagt rond de betreffende dijkringen? Bent u bereid de motie, alhoewel verworpen, alsnog uit te voeren? Zo nee, wat is er dan sindsdien op dit gebied verbeterd waardoor de uitvoering van deze motie niet nodig zou zijn?
Deze motie kan ik mij herinneren. In de Kamerbrief (34 000 J, nr. 25) van 16 juni 2015 wordt de stand van zaken van de samenwerking met Duitsland toegelicht. Nordrhein-Westfalen heeft extra middelen beschikbaar gesteld om de resterende, reeds geplande, dijkversterkingen de komende jaren uit te voeren. Om te kunnen bepalen of en welke aanvullende maatregelen in het licht van onze nieuwe normering noodzakelijk zijn, wordt in de nieuwe studie met Nordrhein-Westfalen onderzocht of en hoe de sterkte van de Duitse dijken bijdraagt aan het toekomstige overstromingsrisico in Nederland. Op basis daarvan kan Nederland met Duitsland bespreken of en welke maatregelen wenselijk zijn, welke maatregelen Nederland treft en welke mogelijke aanvullende wensen Nederland aan Duitsland heeft.
Wat vindt u ervan dat het overloopgebied Bislicher Insel alleen in de winter water zal gaan opvangen? Was dat bekend toen Nederland 5 miljoen euro in dit overloopgebied investeerde?
Zie antwoord 7.
Vindt u ook dat de professionele aanpak van het deltaprogramma in Nederland schril contrasteert met de brakke internationale samenwerking op stroomgebiedniveau? Zo nee, waaruit zou dan moeten blijken dat dat niet het geval is?
Zie het antwoord op vraag 5.
Financiering van franchiseondernemingen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het item over franchising in de uitzending van het Journaal van 15 juni 2015?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het fenomeen dat ten behoeve van de financiering van het bedrijfsplan van franchisenemers aan de bank (te) rooskleurige begrotingen worden gepresenteerd? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Wanneer er gebruik wordt gemaakt van te rooskleurige prognoses, kan er sprake zijn van het bewust verstrekken van onjuiste informatie. Indien deze informatie voor de aspirant-franchisenemer aanleiding vormde voor de ondertekening van de franchiseovereenkomst, kan in rechte worden opgetreden door een beroep te doen op «dwaling». Dit wordt in de praktijk met succes gedaan. Overigens loopt er momenteel een initiatiefwetsvoorstel2 dat, wanneer het wordt omgezet in wet, mogelijk een extra instrument zal bieden om franchiseovereenkomsten te ontbinden die op misleidende wijze tot stand zijn gekomen.
Is het waar dat bij dergelijke kredietaanvragen de (te) rooskleurige begroting door de bank (ook) wordt gebruikt om een borgstellingskrediet «binnen te halen»?
Banken aangesloten bij de regeling Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) besluiten zelf of zij van de regeling gebruik maken bij de toekenning van een krediet. Daarbij blijft een aanzienlijk deel van het risico (effectief minimaal 32,5%) bij de bank, en wijst de meest recente beleidsevaluatie van de BMKB3 uit dat banken een twee keer zo hoog schadesaldo voor uitwinning hadden dan de Staat bij niet terugbetaalde kredieten met een BMKB. Ook vindt in het geval van een verliesdeclaratie altijd controle achteraf plaats op onder meer de onderbouwing van de omzetverwachting. Mocht daarbij blijken dat sprake is van een niet realistische omzetverwachting, wordt de borgstelling aan de bank niet uitbetaald. De bank wordt dus ook gedupeerd als met een bewust misleidende omzetverwachting gebruik wordt gemaakt van de BMKB, en zal de controle hierop daarom net zo goed willen uitvoeren als bij een krediet waarbij de regeling niet wordt toegepast. Ik zie dan ook geen verdere consequenties op dit punt in het kader van de Nederlandse Franchise Code.
Deelt u de mening dat het «binnenhalen» van een borgstellingskrediet met behulp van bewust onjuist gepresteerde cijfers in een begroting misbruik van overheidsmiddelen betekent? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor u, ook ten aanzien van de aangekondigde Code Franchising?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het (dus) ook noodzakelijk is dat bedrijfsplannen uitsluitend door (van de franchisegever) onafhankelijke partijen mogen worden opgesteld, alvorens een borgstelling te verkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord bij 3 en 4 acht ik voldoende waarborgen ingebouwd bij de BMKB om misbruik met onjuiste bedrijfsplannen te voorkomen. Een verplichting om bedrijfsplannen door een onafhankelijke partij op te laten stellen is dan alleen een onnodige verzwaring van administratieve lasten voor ondernemers die in staat zijn om zelf een kwalitatief voldoende bedrijfsplan op te stellen. Ik deel de mening daarom niet.
Hoe beoordeelt u in dat licht de houding van de woordvoerder van de ING-bank die in het Journaal-item aangeeft dat het falen van een franchiseondernemer «slechts incidenten» betreft?
Signalen over ernstige misstanden rondom financiering of het falen van franchisenemers zijn mij niet bekend en worden ook door de aangehaalde (nieuws)artikelen niet gegeven. Uit jaarlijks onderzoek, dat Panteia in opdracht van de Nederlandse Franchise Vereniging en de Rabobank verricht, komt bovendien het beeld dat de franchisesector al jaren stabiel presteert4.
Kunt u een overzicht verschaffen van de aantallen en omvang van de per grootbank aangevraagde staatsgaranties met betrekking tot franchisegevers waartegen aangifte is gedaan2, conform meegezonden tabel?3
Onderstaand is een overzicht opgenomen van verstrekte borgstellingskredieten aan de door u gevraagde ondernemingen, en de daarbij uitbetaalde garanties. Uit vergelijking met het totaal van de verstrekte borgstellingskredieten blijkt dat de prestaties van deze bedrijven niet afwijken van het gebruikelijke schadepercentage bij de BMKB7. De bedrijven en banken in de aangeleverde tabel heb ik geanonimiseerd omdat het mijn voorkeur heeft om geen bedrijfsvertrouwelijke gegevens te openbaren als daar geen publiek belang mee gediend is. Reden daarvoor is dat de BMKB ingrijpt op een markt waar concurrentie aanwezig is, en het openbaren van dergelijke gegevens onnodig inzicht geeft in de strategie van individuele banken en bedrijven. Dit zou daarmee een negatief effect kunnen hebben op het toekomstige gebruik van de regeling.
Franchisegever
Aantal
BSK’s
Totaal in €
Uitbetaalde
garanties
Totaal in €
Bank A
Bank B
Bank C
Bank D
Totaal
Banken
Franchisegever 1.
23
2.325.234,30
2
226.745,82
3
13
1
6
23
Franchisegever 2.
18
1.824.698,57
3
157.024,77
0
10
2
6
18
Franchisegever 3.
3
258.878,02
2
145.908,70
0
0
2
1
3
Franchisegever 4.
16
1.243.954,55
4
171.426,17
1
4
0
11
16
Franchisegever 5.
17
1.077.938,84
0
0,00
0
12
3
2
17
Franchisegever 6.
176
16.695.452,25
25
1.108.321,83
9
126
0
41
176
Franchisegever 7.
13
1.596.000,00
1
20.718,75
0
9
1
3
13
Bent u, gezien de problematiek rondom financiering van franchisenemers, bereid nader onderzoek te verrichten naar aard en omvang van de mogelijk frauduleuze werkwijze van sommige franchisegevers, inclusief de rol van de banken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.