De bonussen van de top van Estro kinderopvang |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Top Estro ontving kort voor faillissement nog bonussen»?1
Ja, dit bericht ken ik.
Was is uw (morele) oordeel over het feit dat Estro kinderopvang eerder dit jaar failliet is gegaan – met alle gevolgen van dien voor de kinderen, de ouders en het personeel – terwijl de top van het bedrijf kort daarvoor nog grote bonussen ontving? Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat de top van het bedrijf wegloopt met groot financieel voordeel terwijl kinderen, ouders en personeel slachtoffer zijn geworden van het faillissement?
Het verontrust mij niet alleen, maar ik vind het ook laakbaar als blijkt dat de top van een bedrijf zichzelf rijkelijk beloont vlak voor een faillissement. In bepaalde omstandigheden bestaan er op basis van het Burgerlijk Wetboek en de faillissementswet juridische mogelijkheden die onrechtmatig uitgekeerde bonussen namens de boedel terug te vorderen. Kortheidshalve verwijs ik u in dit kader naar het antwoord dat de Minister van Veiligheid en Justitie onlangs heeft gegeven op een schriftelijke vraag van lid Gesthuizen van uw Kamer naar de mogelijkheden om bonusgeld terug te vorderen.
De curator van Estro zal dit vanzelfsprekend onderzoeken. Mocht de uitkering van de bonus inderdaad onrechtmatig zijn geweest, dan kan de curator – die optreedt als de behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – het bedrag van de bonus terugvorderen.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat het faillissement van Estro kinderopvang en de daaropvolgende doorstart onder een andere naam zorgvuldig gepland waren? Deelt u de mening dat deze gang van zaken zeer de indruk wekt dat de betrokkenen in kwestie meer geïnteresseerd waren in hun eigen financiële belangen dan in de belangen van de ouders, kinderen en het personeel?
Voorop gesteld moet worden dat het als ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie niet aan ons is om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Deze taak is voorbehouden aan de curator, en eventueel, aan de rechter als deze hierom wordt gevraagd. In algemene zin kunnen wij wel het volgende zeggen over het proces dat heeft geleid tot de doorstart.
Kern van het onlangs gepubliceerde faillissementsverslag van de curator is dat wanneer het faillissement niet zou zijn voorbereid en er geen doorstart zou hebben plaatsgevonden, dit tot gevolg zou hebben gehad dat met de faillietverklaring van Estro de continuïteit van de opvang en de werkgelegenheid van alle personeelsleden in het geding zouden zijn geweest. De toepassing van de «pre-pack praktijk», die ik hierna zal toelichten, is naar zijn oordeel daarom nuttig geweest.
Uit het faillissementsverslag blijkt dat het bestuur van crèchebedrijf Estro eind vorig jaar concludeerde dat de onderneming in ernstige financiële problemen dreigde te raken.2 Om de financiële problemen op te kunnen lossen werd aanvankelijk aan de hand van verschillende scenario’s gezocht naar een oplossing. Toen hier niets uitkwam en een faillissement niet langer te vermijden was, is gebruik gemaakt van een rechtens aanvaarde praktijk die inmiddels door acht van de elf rechtbanken wordt toegepast en ook wel wordt aangeduid met de term «pre-pack praktijk». Deze praktijk houdt in dat de rechtbank, op verzoek van een onderneming die in ernstige financiële problemen verkeert, al voor een mogelijke faillietverklaring in stilte aanwijst wie als curator en rechter-commissaris zullen worden aangesteld mocht het daadwerkelijk tot een faillissement komen. Bedoeling daarbij is de onderneming de gelegenheid te geven het aanstaande faillissement in relatieve rust, onder het toeziend oog van de toekomstig curator (ook wel «stille bewindvoerder» genoemd), voor te bereiden zodat de schade bij betrokkenen (waaronder crediteuren, afnemers van producten en diensten en het personeel) zoveel mogelijk beperkt kan worden en, indien aan de orde, de kansen op een verkoop en daarop volgende doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen tegen een maximale opbrengst worden vergroot. Bij brief van 17 juli 2014 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer naar aanleiding van vragen van de leden Recourt en Kerstens van uw Kamer, uitgebreid over deze praktijk geïnformeerd. Voor nadere informatie over de achtergronden van de «pre-pack praktijk» verwijs ik u naar deze brief.3
In zijn verslag beschrijft de curator dat hij in zijn rol van «stille bewindvoerder», aanvankelijk enige bedenkingen had bij het voorbereidingsproces zoals dat door het bestuur van het crèchebedrijf in gang was gezet. Dit kwam vooral omdat er in het traject in het kader van de mogelijke doorstart van een deel van Estro sprake was van een – zoals de curator het zelf aanduidt -«gemankeerde biedingsproces»: investeringsbedrijf HIG – het bedrijf dat de belangrijkste financier en voornaamste eigenaar was van crèchebedrijf Estro – lange tijd als enige overnamekandidaat in beeld was. Op aandringen van de curator zijn er echter nog twee andere potentiële overnamekandidaten benaderd en is ook een ander investeringsbedrijf en oud-financier van Estro gevraagd een bod te doen. Deze laatste deed een bieding die vervolgens door investeringsbedrijf HIG werd overtroffen. Daardoor kon de curator op de dag van de faillietverklaring van crèchebedrijf Estro met investeringsbedrijf HIG een overeenkomst sluiten die naar zijn overtuiging voor de betrokken partijen – in het bijzonder de crediteuren, de werknemers en de ouders en kinderen die gebruik maakten van de diensten van Estro – op dat moment de beste oplossing was. De betrokkenheid van de curator als »stille bewindvoerder» in de voorfase van het faillissement heeft er dus voor gezorgd dat het «gemankeerde biedingsproces» kon worden bijgestuurd ten bate van de crediteuren, de werknemers en de ouders en kinderen.
Op welke wijze ontmoedigt u overnameconstructies zoals die de afgelopen periode zijn voorgekomen bij Estro kinderopvang? Zijn de maatregelen uit het belastingplan 2012 volgens u voldoende of voorziet u verdere stappen?
Private investeerders hebben een grote rol gespeeld in de expansie van de kinderopvangsector tussen 2005 en 2010. Veel private organisaties laten zien dat ook zij goede kwaliteit kinderopvang kunnen bieden. Private investeerders blijken ook in een periode dat banken terughoudender zijn geworden bij het verstrekken van kredieten, bereid te zijn te blijven investeren in de sector. In het belastingplan 2012 zijn wel maatregelen getroffen om overnameholdingconstructies fiscaal bezien minder aantrekkelijk te maken. Ik verwacht dat dit soort constructies in de toekomst minder vaak zullen voorkomen.
In het specifieke geval van Estro hebben private investeerders een bijzondere rol gespeeld. De onderneming is een aantal keren van eigenaar gewisseld, waarbij verschillende investeerders zich met grote financiële verliezen hebben moeten terugtrekken. Het hoort tot de reguliere taak van de door de rechtbank aangewezen curator een onderzoek te doen naar de oorzaken van het huidige faillissement. Daarbij zal ook aandacht uitgaan naar de rol van de aandeelhouders. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomst van dit onderzoek. Tevens zal ik de Kamer nog voor het AO kinderopvang informeren over de laatste stand van zaken rondom de afwikkeling van het faillissement.
In hoeverre is er uiteindelijk kinderopvangtoeslag toegevloeid naar de uitgekeerde bonussen aan de top van Estro kinderopvang? Welke mogelijkheden zijn er om dit terug te vorderen? In hoeverre zijn de maatregelen van de Belastingdienst/Toeslagen, waar in uw eerdere brief over het faillissement van Estro kinderopvang naar verwezen wordt, om te voorkomen dat er toeslaggeld in de failliete boedel verdwijnt effectief geweest?
Zoals u weet wordt de kinderopvangtoeslag niet verstrekt aan kinderopvanginstellingen, maar aan ouders die gebruik maken van kinderopvang. Ouders kunnen ervoor kiezen om de kinderopvangtoeslag rechtstreeks op de rekening van de door hun gekozen kinderopvangorganisatie te laten storten, maar ouders blijven verantwoordelijk. Na het faillissement van Estro zijn de bankrekeningnummers van alle filialen van Estro in de geautomatiseerde systemen geblokkeerd. Zoals aangekondigd in de brief van 9 juli 2014 (Kamerstuk 31 322, nr. 246) is het voorschot kinderopvangtoeslag voor de maand augustus eind juli jl. aan de klanten van Estro zelf uitbetaald. Dat is op enkele gevallen na goed gegaan. De rechtmatigheid van uitgekeerde bonussen is onderwerp van onderzoek door de curator, die verwacht hierover op 1 december te publiceren.
Wat is de stand van zaken wat betreft het onderzoek van de curator naar de oorzaken van het faillissement van Estro en de rol daarbij van de aandeelhouders? In hoeverre is het bonusbeleid bij Estro ook onderwerp van dit onderzoek? Wilt u in uw aangekondigde brief over het onderzoek van de curator en de stand van zaken rondom de afwikkeling van het faillissement specifiek ingaan op dit onderwerp?
De rechtmatigheid van bonussen, die vlak voor het faillissement zijn uitgekeerd, is onderwerp van onderzoek door de curator. Deze zal bezien of het juridisch mogelijk is om uitgekeerde bonussen namens de schuldeisers terug te halen. De curator heeft aangegeven dat het onderzoek naar de rechtmatigheid van de ontvangen bonussen en of die eventueel kunnen worden teruggevorderd met voorrang zal worden uitgevoerd. Hij verwacht dat de conclusies van dat onderzoek in het openbare verslag van 1 december 2014 kunnen worden opgenomen.
Hoog ziekteverzuim en gebrek aan begeleiding van jonge criminelen in jeugdgevangenissen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kweekschool voor zware criminelen»?1
Ja.
Is het in bericht gestelde waar dat vanwege een hoog ziekteverzuim onder het personeel van de jeugdgevangenissen jonge delinquenten te weinig behandeling of begeleiding krijgen? Zo nee, wat is er niet waar?
Ik onderschrijf niet de strekking van het artikel dat jeugdigen in een justitiële jeugdinrichting (JJI) te weinig behandeling of begeleiding zouden krijgen vanwege een hoog ziekteverzuim onder het personeel. De kwaliteit van de geleverde zorg staat niet ter discussie. De afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in de kwaliteitsverbetering van de JJI’s. Dit heeft tot een significante verbetering geleid, zoals ook uit de rapporten van de gezamenlijke inspecties blijkt. Uw Kamer is over de ontwikkeling van de JJI’s regelmatig op de hoogte gesteld naar aanleiding van rapporten van de inspecties en de Algemene Rekenkamer en in antwoord op Kamervragen. Ik verwijs hierbij onder meer naar mijn brieven van 16 november 2010 (Kamerstuk 24 587, nr. 402), 20 juni 2014 (Kamerstuk 24 587, nr. 586) en 25 juni 2014 (Kamerstuk 24 587, nr. 592) en tevens naar het Algemeen Overleg dat ik op 2 juli 2014 (kamerstuk 24 587, nr. 600) met uw Kamer mocht hebben.
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren moest een groot aantal inrichtingen dan wel locaties van inrichtingen gesloten worden. Deze ontwikkelingen, enerzijds kwaliteitsverbetering en anderzijds afbouw van capaciteit, vragen veel van het personeel. Ik heb echter geen aanwijzingen dat hierdoor het ziekteverzuim recent is toegenomen en evenmin dat de jeugdigen hierdoor te weinig behandeling of begeleiding krijgen.
Hoe hoog is het ziekteverzuim onder het personeel van de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s)?
In de eerste vier maanden van 2014 lag het ziekteverzuim in de JJI’s op 7,8%.
Hoe heeft het ziekteverzuim onder het personeel van de JJI’s zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld? Ziet ook u een spanning tussen het in het artikel gestelde ten aanzien van een stijging van het ziekteverzuim en de mededeling van een woordvoerder van uw ministerie dat het ziekteverzuim juist aan het dalen is?
Het ziekteverzuim over de afgelopen 5 jaar laat het volgende beeld zien.
Zoals u kunt zien in bovenstaande tabel, vertoont het ziekteverzuim een dalende trend. De norm van het ziekteverzuim in een zware sector zoals de JJI’s wordt mede bepaald door type werkzaamheden, leeftijdsopbouw, opleidingsniveau en ligt daarmee dus hoger dan die in andere sectoren waar bureauwerk meer kenmerkend is. In het ziekteverzuim bij de JJI’s is sinds 2012 een dalende lijn te zien. De aanpak van het ziekteverzuim is binnen DJI een belangrijk aandachtspunt waarbij de focus nu meer ligt op preventief handelen. Hiervoor staan veel instrumenten ter beschikking, variërend van het functioneringsgesprek tot het frequent verzuimgesprek, van de fysieke vaardigheidstoets (FVT) tot het werken aan dossiervorming. Vanaf voorjaar 2012 is ook gebruik gemaakt van verzuimcoaches en re-integratieadviseur bij rijksinstellingen.
Vanuit de sectordirectie JJI is in de 4 maandelijkse P&C gesprekken met alle inrichtingen de aanpak van het ziekteverzuim een belangrijk aandachtspunt. Mijn indruk is dat deze aanpak aansluit zoals de cijfers over de eerste maanden van 2014 laten zien. De in 2013 ingezette positieve trend wordt voortgezet.
Is het waar dat vanwege het ziekteverzuim in de JJI De Hartelborgt «hele groepen jongeren (...) amper hun kamers» uitkomen of dat vanwege ziekteverzuim dagprogramma’s worden versoberd? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongewenst is en zo ja, wat zijn de gevolgen daarvan voor de jonge gedetineerden en voor hun resocialisatie? Zo nee, wat is er niet waar aan het gestelde?
Nee, het klopt niet dat hele groepen jongeren amper hun kamers uitkomen. In het kader van de periodieke doorlichtingen heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie, in samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Jeugdzorg en de Inspectie voor het Onderwijs in 2012 een doorlichtingsonderzoek uitgevoerd in JJI De Hartelborgt. Hierover heb ik u in januari 2013 schriftelijk geïnformeerd.2 Hierin kwam de continuïteit van het dagprogramma in de locatie Spijkenisse als aandachtspunt naar voren. In het rapport staan twee factoren benoemd die van invloed zijn op de continuïteit van het dagprogramma. De eerste is de stabiliteit van de personeelsbezetting. De tweede factor de samenwerking tussen de school en de inrichting. De inspecties hebben verbeterpunten benoemd. Deze verbeterpunten hebben betrekking op een stabiele personeelsbezetting, training van de medewerkers in de-escalerend en fysiek optreden bij agressie en geweld en de controle op contrabande alsmede personeelstekort. In augustus 2013 is een tussentijds toezicht uitgevoerd bij JJI De Hartelborgt om te bezien in hoeverre de verbeterpunten ook gerealiseerd zijn. In de brief van het Hoofd van de Inspectie Veiligheid en Justitie mede namens de Hoofdinspecteur van de Inspectie Jeugdzorg d.d. 7 april 2014 (www.ivenj.nl) oordelen de Inspecties positief over de inspanningen die De Hartelborgt heeft gepleegd om de geconstateerde verbeterpunten op te lossen. De inspecties benoemen expliciet dat het personeelstekort bij De Hartelborgt per 1 maart 2014 structureel is opgelost.
Is het waar dat bij gebrek aan begeleiding jonge gedetineerden niet op verlof kunnen? Zo ja, hoe vaak komt dat voor en wat betekent dat voor de resocialisatie van deze jongeren? Zo nee, wat is er niet waar?
Het toekennen van verlof is een instrument om de jongere geleidelijk weer terug te laten keren in de maatschappij. Aan de effectuering van dit verlof wordt door de JJI’s dan ook veel belang gehecht. Ik sluit niet uit dat in een enkel geval een verlof geen doorgang gevonden heeft omdat er onvoldoende begeleiding beschikbaar was. Er zijn ook andere redenen waarom een verlof geen doorgang kan vinden. Zo komt het in een enkel geval voor dat de inrichting vindt dat er bij het verlof extra beveiligingsmedewerkers aanwezig moeten zijn vanwege het risico op ontvluchting, terwijl de betrokken jongere het verlof onder die condities niet door wil laten gaan. Voorts kan het zijn dat de situatie op het door de jongere opgegeven verlofadres te onveilig is en het verlof om die reden geen doorgang kan vinden. Ook het niet houden aan de gestelde verlofvoorwaarden of betrokkenheid bij een incident kan als gevolg hebben dat een eerstvolgend verlof geen doorgang kan vinden. De redenen waarom verlof geen doorgang kan vinden worden niet per geval geregistreerd.
Hoe heeft het aantal klachten van deze jonge gedetineerden zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld? Hoeveel van deze klachten zijn gegrond verklaard? Hoeveel van die klachten hebben een gebrek aan dagbesteding, begeleiding of verlof als onderwerp?
1.057
1.196
1.301
1.014
1.316
75
112
73
94
186
0
0
5
30
30
1
2
1
4
14
Eén jongere kan verantwoordelijk zijn voor het indienen van een veelvoud van klachten. Jeugdigen kunnen geen officieel beklag indien over de feitelijke begeleiding. Wel staat daar de mogelijkheid van bemiddeling via de maandcommissaris van de Commissie van Toezicht voor open. Dit wordt niet centraal geregistreerd. De gegronde klachten over dagbesteding zijn bijna allemaal afkomstig van JJI De Hartelborgt, namelijk 28 in 2012 en 25 in 2013. Het aantal klachten over dagbesteding is bij deze inrichting nu drastisch verminderd doordat de inrichting maatregelen heeft genomen. Dit mede naar aanleiding van de eerder genoemde onderzoeken van de gezamenlijke inspecties. Zie het antwoord op vraag 5.
Is er sprake van incidenten waarbij jonge gedetineerden uit boosheid over de versobering van hun dagprogramma agressief gedrag vertonen? Zo ja, wat is de aard en omvang van die incidenten?
In 2013 was het niet doorgaan van het dagprogramma aanleiding voor het in het artikel genoemde incident waarbij een aantal jongeren in opstand kwamen in De Hartelborgt. Hiervan is aangifte gedaan en de betrokken jongeren zijn disciplinair gestraft. Mij zijn geen andere incidenten gemeld die gerelateerd zijn aan boosheid over de versobering van het dagprogramma. Uw Kamer heb ik bij verschillende gelegenheden geïnformeerd over incidenten in de JJI’s. Ik verwijs hierbij onder meer naar mijn brieven van 25 oktober 2011 (Kamerstuk 24 587, nr. 441) en 18 maart 2013 (Kamerstuk 24 587, nr. 489).
Deelt u de zorgen van jeugdrechtadvocaten, kinderrechters en hoogleraren dat bij gebrek aan begeleiding de kans op recidive grote wordt? Zo ja, wat gaat u doen om die zorgen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het belang dat deze professionals hechten aan een goede begeleiding om de kans op recidive van jeugdigen te verminderen. Vandaar ook dat ik belang hecht aan een goed functionerende jeugd(straf)keten waarbij ketenpartners adequaat samenwerken. Voor de sanctionering van jeugdigen staat een groot palet aan interventies en vormen van begeleiding beschikbaar. Gerealiseerd moet worden dat verreweg de meeste jeugdigen slechts een relatief korte periode in een JJI verblijft en ook de extramurale sancties van beperkte duur zijn. Deze jeugdigen kampen vaak op veel gebieden met (gedrags)problematiek. Het verkleinen van de kans op recidive kan daarmee niet alleen in bestraffing gevonden worden. Andere factoren zoals nazorg, onderwijs en de sociale context waarin de jongere zich ontwikkeld zijn hierbij minstens zo relevant.
Is het waar dat «deskundigen nu al vaker een voorwaardelijke gevangenisstraf adviseren, zodat deze jonge delinquenten ambulant kunnen worden behandeld. Dan krijgen ze een betere behandeling dan wanneer ze in de gevangenis komen.»? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Bij de aanpak van jeugdcriminaliteit is het pedagogisch element van groot belang. Het beleid is erop gericht om begeleiding en behandeling in eerste instantie ambulant invulling te geven. Detentie van jeugdigen is het ultimum remedium. Uit onderzoek blijkt dat behandeling in de sociale context van de jeugdige, waarbij ouders en anderen die dichtbij de jeugdige staan, de voorkeur heeft. Ook is bekend dat het bij elkaar plaatsen van deze groep jongeren kan leiden tot negatief beïnvloeding. Het vormgeven van detentie in voorwaardelijke sanctie biedt een stok achter de deur om de jeugdige gemotiveerd te houden.
Dit is overigens niet hetzelfde als «een betere behandeling dan tijdens detentie», een stelling die ik niet onderschrijf.
één neutrale, landelijke niet-reanimeerpenning |
|
Carla Dik-Faber (CU), Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Veel vraag naar neutrale niet-reanimeerpenning»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) en andere patiënten- en ouderenorganisaties dat het van belang is dat er één neutrale niet-reanimeerpenning komt, om te voorkomen dat mensen verplicht lid moeten worden van een bepaalde organisatie, of dat er in de toekomst een woud aan reanimeerpenningen ontstaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat een dergelijk uniform systeem er komt?
Ik ondersteun de wens tot een neutrale uitgifte. Ik vind het niet wenselijk dat mensen lid moeten worden c.q. zijn van een organisatie om de penning te mogen kopen. Het verstrekken van een uniforme niet-reanimeer (NR-)penning als enige geldige uiting staat op gespannen voet met de huidige wetgeving rond (schriftelijke) wilsverklaringen. Dit zou namelijk betekenen dat iemand dan ook niet meer op een andere manier (via brief of kaart in portemonnee of tatoeage) zijn wens tot niet reanimeren kenbaar kan maken. Ik vind het echter wel van belang dat er enige uniformiteit komt, omwille van de duidelijkheid voor zorgverleners en patiënten/cliënten Zie voorts antwoord vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat het niet langer wenselijk is de registratie van niet-reanimeerwensen, en de distributie van niet-reanimeerpenningen, aan private partijen over te laten?
Ik zal de mogelijkheden onderzoeken een uniforme, neutrale (niet aan een bepaalde stichting of vereniging gelieerde) NR-penning uit te (laten) geven. Ik zal dan ook bezien hoe VWS hier faciliterend kan optreden.
Bent u bereid de registratie van niet-reanimeerwensen en de distributie van niet-reanimeerpenningen uniform en publiek te regelen, zoals in het verleden ook met donorregistratie is gebeurd? Zo ja, wat is daarvoor het tijdpad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met betrokken patiëntenorganisaties en belangenverenigingen om te spreken over een goede en zorgvuldige voorlichting rond niet-reanimeerpenningen?
Ja. Ik vind het belangrijk dat burgers worden voorgelicht over de betekenis van de NR-penning en hoe deze is aan te vragen. Verder vind ik het van belang adequate informatie te verschaffen over levenskansen en kwaliteit van leven na reanimatie. Ik zal dan ook met betrokken organisaties in overleg treden.
Strijd tussen Zeeuwse ziekenhuizen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Botte concurrentie ZorgSaam» en de reactie van de cliëntenraad van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) daarop?1
Ja.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is, gegeven de uitgestrektheid en de zeer beperkte bevolkingsdichtheid van Zeeland, dat de twee Zeeuwse ziekenhuisorganisaties na jarenlange pogingen nu eindelijk tot constructieve samenwerking komen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn er meerdere gebieden waarbij de beperkte bevolkingsdichtheid en uitgestrektheid omstandigheden zijn, die van invloed zijn op de organisatie van medisch specialistische zorg. De afweging of samenwerking noodzakelijk is, is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders, in afstemming met zorgverzekeraars. Deze partijen dragen de verantwoordelijkheid voor de medisch specialistische zorg in hun werkgebied.
Volgens informatie van de Zeeuwse ziekenhuizen zelf, werken beide ziekenhuizen op diverse terreinen met elkaar samen en zijn zij voornemens dit te continueren en zelfs uit te bouwen. Hieruit maak ik op dat de ziekenhuizen hun verantwoordelijkheid, in het belang van de leefbaarheid van Zeeland, nemen.
Bent u het ermee eens dat het onaanvaardbaar is dat het niet tot overeenstemming kunnen komen van ziekenhuisdirecties en/of specialistenmaatschappen in Zeeland ten koste kan gaan van behoud van benodigde goede zorg, en daarmee ten koste gaat van de Zeeuwen die op die zorg zijn aangewezen?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven werken beide ziekenhuizen op verschillende terreinen samen. Voor de Zeeuwse patiënt is er momenteel voldoende keuze. Daarnaast is de bereikbaarheid van de acute zorg in Zeeland geborgd met de 45-minuten norm.
Op welke manier kunt u stimuleren dat er in het belang van de patiënt wordt samengewerkt? Welke rol heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), daar waar de (dominante) zorgverzekeraar hier niet kan, c.q. wil, sturen?
Ik heb vernomen dat gedeputeerde staten van provincie Zeeland op 26 augustus 2014 drs. J.F. de Beer heeft benoemd tot «verkenner samenwerking Zeeuwse zorg». Op basis van een initiatiefvoorstel van de PvdA, SGP, SP en VVD gaat de heer de Beer onderzoeken welke belemmerende factoren de samenwerking binnen de Zeeuwse zorg in de weg staan. Zaken die samenwerking mogelijk bevorderen zullen eveneens worden benoemd. Het onderzoek zal begin 2015 aan het provinciaal bestuur worden aangeboden.
Zorgverzekeraar CZ, zijnde de dominante zorgverzekeraar, is in overleg met alle partijen in westelijk Noord Brabant en Zeeland om de medisch specialistische zorg voor Zuid-West Nederland op adequate wijze inhoud en vorm te geven.
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om zorg in te kopen waarbij zij dienen te voldoen aan hun zorgplicht. Indien zij daaraan niet voldoen kan de NZa ingrijpen. De formele toets van de NZa is te bezien of een zorgverzekeraar voor de aangeboden naturapolissen de benodigde zorg tijdig en binnen een redelijke afstand kan leveren aan zijn verzekerden. Er moet ook voldoende te kiezen zijn. Indien dit het geval is, heeft de zorgverzekeraar zijn zorgplicht goed ingevuld.
Welke wegen ziet u in deze unieke Zeeuwse situatie om de belangen van de patiënten met betrekking tot zo goed mogelijke met premiegeld gefinancierde zorg weer te laten prevaleren boven de (vermeende) belangen van ziekenhuisorganisaties, specialisten en zorgverzekeraar? Welke stappen denkt u te zetten om er voor te zorgen dat er nu eindelijk knopen worden doorgehakt?
De systematiek van het stelsel brengt met zich mee dat partijen zich in zullen moeten spannen om het patiëntenbelang te laten prevaleren boven organisatiebelangen. Ik heb hier geen rol tenzij de continuïteit van de cruciale zorg of de veiligheid van de zorg in het geding komt. In eerste instantie ligt deze verantwoordelijkheid bij de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Door diverse toezichthoudende instanties (IGZ, NZa en ACM) wordt, vanuit verschillende perspectieven, hier toezicht op gehouden. Ik heb geen signalen van deze instanties ontvangen waaruit zou blijken dat premiegelden, ten gevolge van andere belangen, niet ten goede zijn gekomen aan de medisch specialistische zorg voor de inwoners van Zeeland.
De stroperige gang van zaken bij een overlijden in het buitenland |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het gegeven dat het vanuit Duitsland repatriëren van het lichaam van de heer K. maar liefst een week in beslag nam, en zodoende de plechtigheid met gesloten kist moest plaatsvinden?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert en bemiddelt op jaarbasis bij ongeveer 350 overlijdensgevallen van Nederlanders in het buitenland. Dit gebeurt als nabestaanden zich bij Buitenlandse Zaken melden met een hulpvraag.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen betrokkenheid gehad bij de repatriëring van het lichaam van de heer K. Het ministerie kan derhalve niet inhoudelijk op de zaak ingaan. Het ministerie heeft wel kennis genomen van het bericht van de nabestaanden en heeft er natuurlijk begrip voor dat nabestaanden er alles aan willen doen om het afscheid nemen zo goed mogelijk te laten plaatsvinden.
Kunt u zich voorstellen dat het voor de nabestaanden, die samen met de uitvaartverzekeraar alles gedaan hebben wat in hun macht lag om de gang van zaken te bespoedigen, moeilijk te verkroppen is dat het toch zo lang heeft geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens u de voornaamste oorzaak dat in dergelijke situaties het zo lang duurt voordat er tot repatriëring van een overledene kan worden overgegaan? Welke mogelijkheden ziet u om dit in de toekomst te verbeteren?
Het vrijgeven van een lichaam is wereldwijd een zaak van de lokale autoriteiten. Het is te begrijpen dat snelheid bij repatriëring gewenst is, met name voor de nabestaanden. Dit kan helaas niet in de weg staan van de zorgvuldigheid die bij een delicate procedure zoals het repatriëren van een lichaam in acht moet worden genomen. De duur van een repatriering is afhankelijk van de situatie en het land. In sommige gevallen gaat het snel, in andere gevallen kan een repatriëring enkele maanden duren. Het is wereldwijd zo dat een lichaam wordt vrijgegeven nadat aan de lokale voorwaarden is voldaan. Allereerst moet in de meeste landen de doodsoorzaak worden vastgesteld. Soms betekent dit dat er een strafrechtelijk onderzoek moet plaatsvinden. Daarnaast moet het lichaam in de meeste landen ook officieel zijn geïdentificeerd voordat het kan worden vrijgegeven en het land mag verlaten. Als er geen verzekering is afgesloten en als er geen financiën beschikbaar zijn, zal het ook langer duren voordat het lichaam daadwerkelijk kan worden gerepatrieerd. Voor het transport naar Nederland is een officieel document, te weten een «laissez-passer voor lijken» benodigd. Het document wordt afgegeven door de bevoegde lokale autoriteit conform internationaal afgesproken regels. Dit document kan worden afgegeven nadat aan alle voorgeschreven wettelijke bepalingen rond het vervoer van lijken is voldaan. Het vervoer van het stoffelijk overschot naar Nederland wordt in de meeste gevallen verzorgd door een plaatselijke en een Nederlandse begrafenisondernemer in samenwerking met een Nederlandse alarmcentrale.
De procedures voor het vrijgeven van lichamen zijn een nationale bevoegdheid. Verdere EU afstemming terzake biedt op dit moment geen perspectief op een verandering van de repatrieringsvoorwaarden in EU-kader.
Weet u hoeveel van dergelijke situaties zich op jaarbasis voordoen, waarbij procedures en bureaucratie een snelle afhandeling van de repatriëring in de weg staan? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn hierover in Europees verband afspraken te maken, zodat het zeker bij de landen van de Europese Unie eerder een kwestie van enkele dagen is, alvorens een onder natuurlijke omstandigheden overleden persoon terug in Nederland is?
Zie antwoord vraag 3.
Provinciale besluitvorming met betrekking tot stikstofdepositie |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het besluit van gedeputeerde staten van Drenthe op 2 juli jl. om het Beleidskader Stikstof 2.0 in te trekken?
Ja.
Is het waar dat de juridische onderbouwing van het Beleidskader Stikstof 2.0 niet voldoende is waardoor de provincie genoodzaakt is om dit beleidskader in te trekken? Zo ja, kunt u de gevolgen voor vergunningverlening voor ondernemers in het gebied in kaart brengen?
In de brief van 2 juli jl. aan de provinciale staten van Drenthe schrijft het college van gedeputeerde staten dat is besloten om het Beleidskader Stikstof 2.0 per
2 juli 2014 in te trekken. In de brief wordt aangegeven dat op basis van recente uitspraken van de Raad van State moet worden geconcludeerd dat een essentieel onderdeel van het nieuwe kader niet tot uitvoer kan worden gebracht. Het betreft hier de afspraak dat aan de onherroepelijke vergunningen die onder de Beleidsregel Groenmanifest 2012 zijn verleend, voorschriften zouden worden verbonden om de speculatieve ruimte weg te halen. Het intrekken van het beleidskader heeft tot gevolg, aldus de brief, dat alle lopende aanvragen, inclusief de aanvragen die voor 10 oktober 2013 zijn ingediend en inclusief de vergunningen waartegen bezwaarschriften zijn ingediend, niet meer op basis van het Beleidskader Stikstof 2.0, maar alleen op basis van de Natuurbeschermingswet worden afgewikkeld.
Kunt u aangeven op welke wijze andere provincies omgaan met vergunningverlening in het kader van stikstofdepositie zolang de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) niet beschikbaar is? Zo nee, bent u bereid een inventarisatie bij de verschillende provincies te doen en deze te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is de Natuurbeschermingswet 1998 het toetsingskader voor de vergunningverlening. De provincies handelen binnen dit wettelijke kader.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven momenteel in een impasse verkeren en daarmee beperkt worden in hun bedrijfsvoering ten gevolge van het gevoerde ammoniakbeleid?
Het exacte aantal bedrijven per provincie, dat in een impasse verkeert ten gevolge van het gevoerde ammoniakbeleid, is mij niet bekend. Het aantal Natuurbeschermingswet 1998 vergunningaanvragen, waarbij stikstofdepositie een rol speelt, varieert van tientallen aanvragen in sommige provincies (bijvoorbeeld Friesland) tot honderdtallen aanvragen in andere provincies (bijvoorbeeld Noord-Brabant, Limburg en Gelderland).
Biedt de PAS in deze gevallen uitkomst? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk om de bedrijven uit deze impasse te halen?
De PAS heeft ten doel de vermindering van de stikstofdepositie in de in de PAS opgenomen gebieden ter verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen voor de voor stikstof gevoelige habitats in die gebieden. Daarnaast wordt in het programma ontwikkelruimte vastgesteld voor economische ontwikkelingen.
Deelt u de opvatting dat er zo snel mogelijk duidelijkheid moet komen over de PAS? Zo ja, wanneer kan de Kamer de invulling van het programma verwachten?
Ja, ik ben van mening dat burgers en bedrijven zo snel mogelijk duidelijkheid moeten krijgen over de PAS. Snelheid moet daarbij niet ten koste gaan van kwaliteit. Op dit moment wordt in samenwerking met provincies aan de PAS gewerkt. Binnenkort informeer ik de Tweede Kamer bij brief nader over de voortgang van de PAS.
Herinnert u zich dat tijdens de behandeling van de wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (Programmatische Aanpak Stikstof|) het amendement Lodders-Geurts (Kamerstuk 33 669, nr. 83) is aangenomen, waarin een overgangsregime wordt geregeld voor trajecten die al in procedure zitten? Kunt u aangeven of dit overgangsregime van kracht is en hoe hier door de verschillende provincies mee omgegaan wordt? Zo nee, bent u bereid om ook dit bij de verschillende provincies te inventariseren?
De in het amendement voorgestelde overgangsbepaling is opgenomen in artikel 67a van het wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof). Het wetsvoorstel is in behandeling bij de Eerste Kamer. Het overgangsregime wordt van kracht als het wetsvoorstel kracht van wet krijgt en in werking treedt.
De berichten ‘Ouders top-25 geven niet thuis’ en ‘Aanpak top-24 zaak van lange adem’ waaruit blijkt dat de softe aanpak van Marokkaanse criminelen niets oplevert |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ouders top-25 geven niet thuis» en «Aanpak top-24 zaak van lange adem» waaruit blijkt dat de softe aanpak van Marokkaanse criminelen niets oplevert?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid voor het gedrag van criminelen hier volledig bij de overheid en de belastingbetaler wordt gelegd in plaats van daar waar deze hoort, namelijk bij de criminelen en hun ouders? Zo neen, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De verantwoordelijkheid voor crimineel gedrag ligt bij de delictpleger zelf. Criminelen worden opgespoord, vervolgd en berecht. Ouders kunnen worden vervolgd indien zij opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van een misdrijf of daarbij behulpzaam zijn (artikel 48 Wetboek van Strafrecht). De burger mag verwachten dat de overheid tegen criminaliteit optreedt, hetgeen ook gebeurt.
Bent u bereid deze Marokkaanse criminelen en hun familie de Nederlandse nationaliteit af te nemen en hen zo snel mogelijk het land uit te zetten? Zo neen, waarom niet?
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit en uitzetting wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk. Op grond van de rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap wel worden ingetrokken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens staatsondermijnende activiteiten, die strafbaar zijn gesteld in Boek II, titels I tot en met IV, Wetboek van Strafrecht, en waarop een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld. Betrokkene mag door de intrekking van de Nederlandse nationaliteit echter niet staatloos worden.
Ik verwijs in dit kader naar de brief van 29 augustus 2014 waarin ik u samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heb geïnformeerd over het actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. In het actieprogramma zijn onder meer maatregelen opgenomen om de mogelijkheden te verruimen het Nederlanderschap te ontnemen van onderkende uitreizigers die zich aansluiten bij een terroristische groepering.
Bent u bereid de buurtregisseurs en andere betrokkenen uit de softe sector aan te moedigen hun werkzaamheden duurzaam te verplaatsen naar Marokko, uiteraard volledig op kosten van de Marokkaanse samenleving? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik ben daar niet toe bereid. De doelstelling is Nederland veiliger te maken. Het kabinet, het lokaal bestuur, politie en openbaar ministerie blijven onverminderd stevig inzetten op de aanpak van overlast en criminaliteit in Nederland, ongeacht de afkomst van degenen die overlast en criminaliteit veroorzaken. De keuze om daarbij buurtregisseurs en welzijnsmedewerkers in te zetten is aan het lokaal bestuur.
Het behouden van de nachttrein naar Kopenhagen, Praag en Warschau |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het schrappen van de nachttrein naar Kopenhagen door de Deense en Duitse spoorwegen?1
De reizigers staan voor mij op 1, 2 en 3. Ook internationale reizigers. Daarbij is het wel zo dat ik meer zeggenschap heb over het binnenlandse spoor dan over het internationale. Internationaal personenvervoer is sinds 2009 een open markt in Europa. Internationale (nacht)treinen zijn volledig geliberaliseerd. Dat wil zeggen dat ze niet binnen een concessie van een overheid vallen. Voor internationale nachttreinen kan de nationale overheid dus geen concessies verlenen of voorschriften bepalen. Een vervoerder mag, mits hij voldoet aan de toelatingseisen, op basis van de (verwachte) vraag zelfstandig een internationale treindienst starten of beëindigen.
De nachttrein van Amsterdam naar Kopenhagen is een samenwerkingsverband van de Duitse en Deense spoorwegondernemingen DB en DSB. De Nederlandse Staat heeft geen formele relatie met DB en DSB; mijn departement heeft van deze bedrijven geen informatie ontvangen over plannen en besluiten met betrekking tot deze nachttreinen. Aan commerciële en/of strategische beslissingen van vervoerders over deze nachttreinen, zoals het wijzigen van bestemmingen, fundamentele aanpassingen in de dienstregelingen etc., kunnen bijvoorbeeld bedrijfseconomische, infrastructurele of bedrijfsstrategische redenen te grondslag liggen.
NS is niet verantwoordelijk voor de beslissingen over deze treinen. Maar omdat ook de internationale reizigers voorop staan, heeft NS op verzoek van de regering navraag gedaan bij DB.
De dagelijkse nachttreinen vanuit Amsterdam en die vanuit Berlijn en Basel naar Kopenhagen komen in de dienstregeling 2015 te vervallen. Voor de reizigers blijft wel een alternatief bestaan, namelijk de dagtrein.
Klopt het dat de Deutsche Bahn (DB) van plan is om vanaf 2015 meer nachttreinen te schrappen, zoals die naar Praag en Warschau? Zo ja, kunt u aangeven om welke nachttreinen het gaat en wat de gevolgen zijn voor Nederlandse reizigers?
De dagelijkse nachttreinen van Amsterdam via Berlijn naar Praag en Warschau rijden in de dienstregeling 2015 niet meer. Het gedeelte tussen Amsterdam en Duisburg/ Keulen wordt opgeheven. De treinen zullen daarom vanuit Berlijn niet meer doorrijden naar Amsterdam, maar eindigen in Duisburg of Keulen. Het alternatief voor de reizigers is een goede aansluiting van ICE-dagtreinen Amsterdam-Duisburg/Keulen en v.v. op de nachttreinen die daar vertrekken en aankomen. De verbinding blijft dus bestaan, maar wel met een overstap.
Kunt u aangeven welke internationale nachttreinen er nog over blijven?
De nachttreinen van Amsterdam naar München en Zürich blijven in de dienstregeling 2015 rijden.
In hoeverre deelt u de mening dat nachttreinen binnen Europa een goed en milieuvriendelijk alternatief zijn voor vliegen? Deelt u de mening dat er nog veel groeimogelijkheden voor de nachttreinen zijn omdat veel mensen deze verbindingen niet kennen? Hoe gaat u hier meer bekendheid aan geven?
Treinen kunnen zowel overdag als ’s nachts een aantrekkelijke vervoerwijze zijn. De vraag of er voor Europese nachttreinen groeimogelijkheden zijn is op een geliberaliseerde markt bij uitstek een zaak van marktpartijen. De Nederlandse overheid heeft geen formele verantwoordelijkheid als het gaat om het promoten van Europese nachttreinen. Maar gelet op het uitgangspunt dat de reizigers op 1, 2 en 3 staan, ligt er wel een rol om goede verbindingen met omliggende staten in stand te houden.
Bent u bereid om u in te zetten om de internationale nachttreinen te behouden en hiervoor in overleg te treden met DB, DSB (Danske Statsbaner) en NS? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven zijn de mogelijkheden om in te grijpen beperkt. Maar de regering deelt de zorgen die in uw Kamer leven, zal deze aan NS overbrengen en erop aandringen dat NS zich inspant om ook voor internationale reizigers aantrekkelijke producten aan te bieden.
Onze ontmantelde krijgsmacht |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tandeloos tegen ISIS»?1
Ja.
Klopt het dat een eventuele (op zichzelf nastrevenswaardige) militaire bijdrage tegen ISIS weinig om het lijf zal hebben door een gebrek aan materieel? Zo neen, hoeveel helikopters zijn er bijvoorbeeld beschikbaar?
Nee. Over de militaire bijdrage van Nederland aan de internationale strijd tegen ISIS bent u inmiddels ingelicht met de artikel 100-brief van 24 september jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 506).
Is Nederland, door de decennialange sloop van de krijgsmacht, eigenlijk nog wel in staat serieus bij te dragen aan de bevordering van de internationale rechtsorde? Zo ja, hoe ziet u dit?
Ondanks de verkleining van de krijgsmacht in de afgelopen twee decennia, blijft de krijgsmacht in staat tot een waardevolle bijdrage aan de bevordering van de internationale rechtsorde. De huidige inzetbaarheidsdoelstellingen van de krijgsmacht, die zijn verwoord in de nota In het belang van Nederland (Kamerstuk 33 763, nr. 1) van 17 september 2013, maken duidelijk welke bijdrage van de krijgsmacht op dit ogenblik mag worden verwacht in het kader van de bevordering van de internationale rechtsorde. De praktijk in militaire missies wijst eveneens uit dat de krijgsmacht in staat blijft tot het leveren van waardevolle en kwalitatief hoogwaardige bijdragen.
Op welke wijze zult u zich inzetten om Nederland eindelijk te laten voldoen aan de afgesproken NAVO-norm om 2% van het BNP aan defensie te besteden?
Zoals de Minister-President heeft toegezegd in de Algemene Politieke Beschouwingen zal het kabinet de Tweede Kamer vóór de begrotingsbehandeling van Defensie, gepland op 12 en 13 november, per brief informeren over de wijze waarop het kabinet uitvoering geeft aan de motie-Van der Staaij (Kamerstuk 34 000, nr. 32). In die brief zal ook worden ingegaan op de wijze waarop Nederland gevolg geeft aan de afspraken die de regeringsleiders hebben gemaakt op de Navo-top van Wales.
Kunt u uw uitgewerkte, volwaardige visie presenteren op de gewenste ontwikkeling van defensie in de komende 15 jaar?
De richting die met de nota In het belang van Nederland is ingeslagen, geldt onverminderd als uitgangspunt voor de gewenste ontwikkeling van de krijgsmacht. Internationale samenwerking en toekomstbestendigheid zijn in deze nota kernbegrippen. Zoals de Minister-President heeft toegezegd in de Algemene Politieke Beschouwingen zal de Tweede Kamer vóór de begrotingsbehandeling van Defensie per brief informeren over de wijze waarop het kabinet uitvoering wil geven aan de motie-Van der Staaij (Kamerstuk 34 000, nr. 32).
Het bericht ‘Geen politie: geen strafzaken in Almere’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat vanaf september 2014 geen straf- en familiezaken meer worden behandeld bij de rechtbank Almere omdat de Nationale Politie heeft besloten geen structurele politiecapaciteit meer vrij te maken voor de rechtbank Almere?1
Dit had te maken met het feit dat het gerechtsbestuur en de leiding van de politie-eenheid Midden-Nederland nog in gesprek waren over de concrete afspraken met betrekking tot de inzet van de politie voor parkettaken in de locatie Almere. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar antwoord 2 op de Kamervragen van het lid Helder (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 201).
Klopt het dat de reden geen politiecapaciteit vrij te maken gelegen is in de brede capaciteitsproblemen bij de Nationale politie waardoor niet direct kan worden ingespeeld op de reorganisaties bij de rechterlijke macht?2 Zo nee, wat is dan de reden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven met welke capaciteitsproblemen de Nationale Politie momenteel kampt?
De Nationale Politie heeft voldoende capaciteit beschikbaar voor de uitvoering van parkettaken.
Waarom is alleen besloten bij de rechtbank Almere geen parketpolitie meer in te delen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het een verstandige beslissing van de rechtbank Midden-Nederland is geen straf-en familiezaken te houden in Almere, omdat dit zonder parketpolitie mogelijk te onveilig is voor procespartijen?
Het gerechtsbestuur kan beslissen om zittingen binnen het eigen arrondissement te verplaatsen indien de veiligheid ter zitting niet voldoende kan worden gegarandeerd. Als het gerechtsbestuur van de rechtbank Midden-Nederland van mening is dat vanwege onvoldoende beschikbare politie-inzet voor de zittingsplaats Almere de veiligheid ter zitting onvoldoende gewaarborgd is, is het een verstandige beslissing om de zittingen te verplaatsen.
Is de Nationale Politie voornemens op meer rechtbanken geen parketpolitie meer in te zetten?
Nee.
Wat betekent de verschuiving van straf-en familiezaken van Almere naar Lelystad voor de werkdruk op de rechtbank Midden-Nederland vestiging Lelystad?
De verschuiving leidt niet tot extra werkdruk voor de vestiging Utrecht, behoudens enige extra reistijd voor de rechters en ondersteuning.
Kunt u in de beantwoording van deze vragen aangeven wat de uitkomsten van het geplande overleg zullen zijn op 3 september 2014 tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de Raad voor de Rechtspraak en de Nationale Politie?
Zie het antwoord 5 op de Kamervragen van het lid Helder (PVV).
Het bericht ‘Frankrijk laat begrotingsdoel los’ |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Frankrijk laat begrotingsdoel los»?1
Ja.
Klopt het dat de Franse Minister van Financiën Michel Sapin voorstelt om het Europese beleid bij te stellen, door het tempo waarin tekorten moeten worden teruggebracht aan te passen aan de economische omstandigheden?
Minister Sapin pleit in een ingezonden stuk in het Franse dagblad Le Monde ervoor om het ritme van de begrotingsconsolidatie aan te passen aan de economische omstandigheden. Hij heeft geen concreet voorstel gedaan om de regels van het SGP te wijzigen.
In hoeverre wijken de meest recente verwachte groei en het verwachte tekort van Frankrijk af van de verwachtingen ten tijde van de landenspecifieke aanbevelingen in april?
De raming die als basis diende voor de aanbeveling die de Raad aan Frankrijk heeft gedaan om het buitensporig tekort te beëindigen is de lenteraming 2013. Bij het doen van de aanbeveling ging de Europese Commissie uit van 0,6% groei in 2014 en 1,1% groei in 2015 (gecorrigeerd voor de impact van de gevraagde consolidatiemaatregelen op de groei).
De landenspecifieke aanbevelingen zijn gebaseerd op de lenteraming 2014 van de Europese Commissie. Op basis van deze raming zou de Franse economie 1% groeien in 2014 en 1,5% in 2015. Voor de betreffende jaren zou er een tekort zijn van respectievelijk 3,9% en 3,4%.
Over de eerste twee kwartalen van 2014 heeft de Frankrijk een nulgroei gerealiseerd. De eerstvolgende raming, de herfstraming, komt naar verwachting begin november uit. Sapin heeft in het ingezonden artikel in Le Monde de verwachting uitgesproken dat de groei in 2014 in de orde van grootte van 0,5% zal liggen, en in 2015 niet ver boven de 1% zal uitkomen. Verder gaf Sapin aan dat het tekort in 2014 boven de 4% zal uitkomen. Het tekort voor 2015 zal afhangen van de begroting die de Franse regering dit najaar indient.
Wat is het standpunt van de Nederlandse regering ten aanzien van de Europese begrotingsspelregels en de ruimte die deze bieden om rekening te houden met economische omstandigheden? Wijst u in dat kader het pleidooi van Sapin voor een «bijstelling» van het beleid af?
De Nederlandse regering is van mening dat de Europese begrotingsregels voldoende flexibiliteit bieden om rekening te houden met economische omstandigheden. Lidstaten in de buitensporigtekortprocedure kunnen op basis van de relevante verordening (Art. 3(5), Vo. 1467/97) uitstel van de deadline krijgen indien er sprake is van onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën. Daarnaast moet de lidstaat in kwestie zelf voldoende maatregelen hebben genomen om het tekort terug te brengen, in lijn met de aanbeveling van de Raad om het buitensporig tekort te beëindigen. Nederland en Frankrijk hebben in mei 2013 uitstel gekregen omdat zij aan deze criteria voldeden.
Alle landen moeten voldoen aan de Europese begrotingsregels, ook Frankrijk. De Commissie heeft op 5 maart jl. een autonome aanbeveling aan Frankrijk gedaan omdat er volgens haar een significant risico was dat Frankrijk niet aan de vereisten uit aanbeveling van mei 2013 zou voldoen. In de aanbeveling werd Frankrijk aangespoord om maatregelen te nemen teneinde de benodigde verbetering van het structureel saldo te realiseren. In de landenspecifieke aanbevelingen heeft de Commissie Frankrijk opnieuw aangespoord om de budgettaire strategie te versterken om de deadline van 2015 te halen. Frankrijk moet laten zien voldoende maatregelen te nemen. De eerstvolgende gelegenheid hiervoor is de indiening van het Draft Budgetary Plan dit najaar in het kader van het two-pack.
Bent u bereid om er bij uw Franse ambtgenoot op aan te dringen om eindelijk eens echt werk te maken van hervormingen, teneinde groei en werkgelegenheid structureel te bevorderen? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Structurele hervormingen zijn een terugkerend onderwerp van gesprek in de Eurogroep en de Ecofinraad. In het kader van de aanbevelingen die de Raad aan de Eurozone als geheel heeft gedaan, heeft onlangs in de Eurogroep een thematische discussie plaatsgevonden over de hoge belastingdruk op arbeid. Dergelijke discussies bieden een gelegenheid voor lidstaten om elkaar aan te spreken op het belang van structurele hervormingen en om best practices uit te wisselen.
De Sanctiewet van Curaçao |
|
Han ten Broeke (VVD), Mark Verheijen (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de verwerping van de Sanctiewet door de Staten van Curaçao?1
Ja.
Welke gevolgen heeft dit volgens u, nu Curaçao de wet niet heeft aangenomen en St. Maarten en Aruba wel?
Met het oog op de eenheid van het buitenlands beleid is het van belang dat EU-sancties binnen het gehele Koninkrijk worden toegepast. Dit uitgangspunt is vastgesteld en een aantal malen bevestigd in de Rijksministerraad (RMR). Om te voorzien in de daartoe vereiste wettelijke grondslag is tot nu toe een tweesporentraject bewandeld: de Landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben stappen ondernomen om in de eigen landsregelgeving de noodzakelijke bepalingen op te doen nemen. Parallel daaraan is onder verantwoordelijkheid van de Minister van Buitenlandse Zaken en op verzoek van de RMR de redactie van een ontwerp Rijkssanctiewet ter hand genomen. In het geval de wetgevingsinspanningen van de Landen van het Koninkrijk geen vruchten zouden afwerpen, zou in plaats daarvan een Rijkssanctiewet aan de Landen de verplichting opleggen om uitvoering te geven aan Europese sancties en hen daarvoor enkele instrumenten aanreiken.
Een Rijkssanctiewet had overbodig kunnen zijn indien alle drie de Landen de eigen sanctielandsverordening adequaat zouden hebben aangepast. Aruba en Sint Maarten hebben inmiddels de eigen sanctielandsverordening adequaat aangepast. Nu adequate aanpassing van de Curaçaose sanctielandsverordening momenteel niet voorzien is, is er op dit moment geen aanleiding om het reeds lopende proces van ontwikkeling van een Rijkssanctiewet stop te zetten.
De concept Rijkssanctiewet voorziet overigens in de mogelijkheid om voor elk Land afzonderlijk te bepalen welke onderdelen van de wet in werking treden. Van die mogelijkheid zal gebruik worden gemaakt om bepalingen waarvoor de Landen zelf in de eigen sanctielandsverordening adequate voorzieningen hebben getroffen, voor die Landen buiten werking te laten.
Welke consequenties heeft dit voor de tijdige implementatie van de sanctieverordeningen jegens de Russische Federatie?
Op grond van het oordeel van de RMR dat het in het kader van de eenheid van het buitenlands beleid van het Koninkrijk noodzakelijk is dat EU-sancties door alle Landen van het Koninkrijk worden toegepast, rust op de Landen in ieder geval de politiek-morele verplichting EU-sancties te implementeren, zoals die tegen de Russische Federatie.
Op grond van de eigen sanctielandsverordening zijn Aruba en Sint Maarten inmiddels ook juridisch gehouden de sancties jegens de Russische Federatie te implementeren. Curaçao heeft aangegeven de sancties onder de aandacht te hebben gebracht van de relevante Curaçaose actoren.
Hoe beoordeelt u deze actie van de Staten van Curaçao?
Het kabinet kan niet treden in de autonome bevoegdheid van Curaçao ten aanzien van de totstandkoming en wijziging van landsverordeningen. Indien de Staten de noodzakelijke wijzigingen van de sanctielandsverordening zouden hebben aanvaard, had een Rijkssanctiewet overbodig kunnen zijn.
Ziet de regering kans om alsnog alle landen binnen het Koninkrijk de binnen de EU overeengekomen sanctieverordeningen te laten implementeren? Bent u voornemens als dit niet lukt gebruik te maken van een rijkswet?
Zoals gesteld kan het kabinet niet treden in de autonome bevoegdheid van Curaçao ten aanzien van de totstandkoming en wijziging van landsverordeningen. Het proces van ontwikkeling van een Rijkssanctiewet is reeds in 2013 in gang gezet. Zoals aangegeven is er geen aanleiding dit nu stop te zetten.
Deelt u de mening dat het feit dat de Staten van Curaçao de Sanctiewet heeft verworpen niet op zichzelf lijkt te staan, mede in het licht van het feit dat sancties die de EU, met uitdrukkelijke Nederlandse instemming, in maart 2012 heeft afgekondigd tegen Iran door toenmalig premier Schotte van Curaçao ook al eenzijdig werden verworpen? Deelt u de mening dat het uitermate onwenselijk is en zelfs onmogelijk (gegeven het Statuut) moet zijn dat Curaçao afwijkt van het Nederlandse buitenlandse beleid omdat haar die bevoegdheid niet toekomt? Hoe zal Nederland Curaçao hierop aanspreken?
Zoals hiervoor uiteengezet is de RMR, onder verwijzing naar artikel 3 van het Statuut, van oordeel dat het in het kader van eenheid van het buitenlands beleid van het Koninkrijk noodzakelijk is dat EU-sancties, net als VN-sancties, door alle Landen van het Koninkrijk worden geïmplementeerd.
Ten aanzien van de EU-sancties tegen Iran heeft Curaçao in juli 2012 in de RMR toegezegd deze sancties te zullen overnemen.
Deelt u de mening dat Curaçao recentelijk vaker heeft doen lijken, zoals bijvoorbeeld bij de implementatie van EU-sancties tegen Iran, alsof zij een eigenstandig buitenlands beleid heeft? Klopt het dat conform het Statuut het voeren van buitenlands beleid een Koninkrijkaangelegenheid is?
Op grond van artikel 3 van het Statuut is buitenlands beleid een Koninkrijksaangelegenheid. Minister-President Asjes heeft herhaaldelijk verzekerd dit te erkennen en te respecteren. De autonome Landen van het Koninkrijk hebben de mogelijkheid zelf contacten met staten en organisaties te onderhouden, zolang de eenheid van het buitenlands beleid van het Koninkrijk gewaarborgd blijft.
De betrouwbaarheid van aantalsschattingen van ganzen en andere watervogelsoorten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het Alterra-onderzoek «Betrouwbaarheid van aantalsschattingen van schadeveroorzakende watervogelsoorten» waarin tellingen van onder meer SOVON en Wildbeheereenheden met elkaar worden vergeleken?
Ja.
Bent u van mening dat wanneer afschotplannen worden opgesteld, moet worden uitgegaan van cijfers die volgens onafhankelijke partijen als de meest betrouwbare gelden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat Wildbeheereenheden volgens dit onafhankelijke onderzoek systematisch (tot 200 procent) meer vogels tellen dan SOVON-waarnemers in overlappende telgebieden?
In het Alterra-onderzoek wordt ingegaan op mogelijke verklaringen van de gevonden verschillen.
Zo komen de aantallen bij de WBE’s vaak hoger uit doordat de WBE’s onder leiding van de KNJV meer landsdekkend tellen en de methode tot een overschatting leidt. Verder kan de bijschattingsmethode van Sovon in sommige gevallen tot een onderschatting leiden. Het blijkt dat vooral zeer verspreid voorkomende soorten als nijlgans, knobbelzwaan en Canadese gans buiten de telgebieden van Sovon voorkomen en daardoor niet meegeteld worden. Verder is het feit dat de WBE’s ook vliegende watervogels meetelden van invloed geweest. Tegenwoordig vindt dit niet meer plaats, waardoor de schatting van de aantallen door de WBE’s lager geworden is.
Daarnaast is er nog verschil in het moment van tellen, waardoor aantallen in het voorjaar, als de trekkende soorten al beginnen terug te keren naar hun broedgebieden, anders uit kunnen vallen. Overigens komt Sovon in enkele gevallen ook uit op hogere aantallen dan de WBE’s.
Sluit u uit dat de belangen van de leden van Wildbeheereenheden van invloed zijn geweest op de – systematisch hogere – tellingen door deze Wildbeheereenheden (WBE)? Indien u dit niet uitsluit, kunt u een inschatting maken van de belangen die geleid kunnen hebben tot deze hogere tellingen en kunt u aangeven of u het juist acht dat beleidsbeslissingen plaatsvinden op basis van subjectieve opgaves van belanghebbenden?
Gedeputeerde staten, die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van ontheffingen voor afschot, gaan uit van de op dat moment best beschikbare informatie.
Hoe verklaart u het feit dat de tellingen van WBE altijd fors hoger, maar nooit lager uitvallen dan tellingen van bijvoorbeeld SOVON?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen nu Alterra constateert dat «te verwachten is dat de SOVON telmethodiek over het algemeen betrouwbare resultaten geeft»? Sluit u uit dat de «ganzenreductie» van de afgelopen jaren mogelijk mede gebaseerd is op te hoge cijfers van WBE en dat er dus mogelijk meer ganzen zijn gedood dan wanneer er een meer betrouwbare, lagere populatieschatting voorhanden was geweest?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan op basis van WBE-tellingen, die populaties tot 200% te groot inschatten, worden verzekerd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van een soort?
De grootste afwijkingen tussen de getallen (tegen de 200%) betreffen soorten die niet inheems zijn in Nederland en aangewezen als exoot, zoals de nijlgans en de Canadese gans. Bovendien is met betrekking tot deze soorten naar alle waarschijnlijkheid ook sprake van onderschatting van de aantallen door Sovon.
De andere soorten ganzen en watervogels zijn zeer algemeen en komen in grote aantallen voor in Nederland.
Sluit u uit dat WBE ook bij tellingen van andere dieren in het wild komen tot populatie-overschatting? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, bent u bereid eveneens onafhankelijk onderzoek in te laten stellen naar de tellingen van andere soorten dan ganzen?
Het schatten van totale populatieaantallen is geen eenvoudige opgave, zoals ook in Alterra-rapport nr. 2426 uit 2013 is geconstateerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Wanneer er in een afschotplan gebruik wordt gemaakt van bewezen foutieve tellingen, is dit volgens u dan een geldige grond voor provincies om een afschotplan af te keuren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de provincies om bij het vaststellen van afschotplannen gebruik te maken van naar hun oordeel betrouwbare cijfers.
Hoe beziet u de grote rol die WBE en Faunbeheereenheden spelen in het maken van «afschotplannen» in uw voorstel voor een nieuwe natuurwet, in samenhang met het feit dat Alterra constateert dat WBE populaties structureel te hoog inschatten?
Het wetsvoorstel natuurbescherming bevat regels voor een duurzame uitvoering van faunabeheer, schadebestrijding en jacht. WBE’s en faunabeheereenheden – waar ook anderen dan jachthouders deel van kunnen uitmaken – spelen daar een belangrijke rol in, omdat voorgesteld wordt dat faunabeheer, schadebestrijding en jacht worden uitgevoerd overeenkomstig een door de faunabeheereenheid op te stellen afschotplan en faunabeheerplan. Daarmee wordt inzichtelijker welk afschot plaatsvindt en daarmee wordt ook de maatschappelijke rol van de WBE’s versterkt.
Acht u het wenselijk dat bij het maken van afschotplannen populaties structureel worden overschat? Zo nee, wat gaat u doen om deze populatieoverschatting te voorkomen?
Nee. Zie verder mijn antwoord op vraag op vraag 4.
Welke potentiële gevolgen zijn er volgens u als afschotplannen worden gebaseerd op een te grote populatie-inschatting?
Te hoge populatie-inschattingen kunnen er toe leiden dat meer dieren worden geschoten dan strikt genomen noodzakelijk is. Voorshands zal dit echter, gelet op de omvang van de populaties, niet leiden tot problemen voor deze soorten.
Het bericht 'Grote fouten bij de hulpverlening bij het dodelijk rallyongeluk op 1 september 2013 in Amsterdam' |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving waaruit blijkt dat er grote fouten zijn gemaakt bij de hulpverlening naar aanleiding van het rallyongeluk waarbij verschillende gewonden vielen, en twee mensen zijn overleden?1
Ja
Wat is uw reactie op het feit dat een ongediplomeerde ambulancechauffeur van een particuliere ambulancedienst op, volgens aanwezige collega’s, onzorgvuldige wijze een 11-jarige jongen met een gebroken nek uit een greppel heeft getild?
Deze casus is onderdeel van een onderzoek van de IGZ. Lopende dit onderzoek kan ik daarover geen uitspraak doen.
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving waaruit blijkt dat er gebrekkige controle is op particuliere ambulancediensten, en dat deze de laatste jaren als paddenstoelen uit de grond schieten? Klopt deze berichtgeving? Wat is de landelijke trend? Hoe garandeert u voldoende controle?2
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 van de vragen van het lid Bouwmeester over ditzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 109).
Bent u ook van mening dat een toename van particuliere ambulancediensten met winstoogmerk ten koste gaat van de kwaliteit van de ambulancezorg en het opleidingsniveau? Kunt u uw antwoord toelichten?
Opnieuw moet hier het onderscheid gemaakt worden tussen reguliere ambulancediensten en zorgaanbieders die zorg verlenen bij een evenement. Er vindt geen toename plaats van particuliere of private reguliere ambulancediensten, deze zijn door mij aangewezen. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 5 van de vragen van het lid Bouwmeester over hetzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 109).
Bent u ook van mening dat er met acute zorg geen geld moet worden verdiend, en dat ambulancezorg beter publiek kan worden georganiseerd via de reguliere ambulancevoorzieningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Bouwmeester over ditzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 109) heb toegelicht is met de Tijdelijke wet ambulancezorg geregeld dat het aanbieden van ambulancezorg in Nederland is voorbehouden aan de door mij aangewezen Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV). Voor deze RAV’s gelden strikte randvoorwaarden en eisen ten aanzien van de kwaliteit van zorg die zij aanbieden. Binnen de bestaande constellatie zijn daarbij overigens publieke partijen en private partijen als RAV aangewezen.
Daarnaast zijn binnen de evenementenbranche ook organisaties actief die andere vormen van zorg of EHBO diensten aanbieden. Deze vorm van hulpverlening behoort primair tot de verantwoordelijkheid van de organisator van het evenement en de gemeente die de vergunning verleent.
Ik zal in overleg treden met de partijen die zijn betrokken bij evenementenhulpverlening om beter zicht krijgen op de ernst en omvang van de gesignaleerde verwarring bij burgers over de taken, bevoegdheden en de herkenbaarheid van de verschillende hulpverleners. Afhankelijk van de uitkomsten van dat overleg zal ik bepalen of, en zo ja welke, actie op dit terrein noodzakelijk is.
Bent u ook van mening dat, wanneer er een ambulance voorrijdt, mensen er op moeten kunnen vertrouwen dat daar mensen in zitten die goede acute zorg kunnen verlenen? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor treffen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Welke maatregelen gaat u treffen om de wildgroei aan particuliere ambulancediensten terug te dringen en de kwaliteit van de ambulancezorg te garanderen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Controle op kwalificaties ambulancepersoneel |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de berichten «Grote fouten bij hulpverlening dodelijk rally-ongeluk» en «Grote zorg om gebrek aan controle op particuliere ambulancediensten»?1 2
Ja
Herkent u de signalen van de Academie voor Ambulancezorg dat er in toenemende mate private ambulancediensten op de markt komen met onvoldoende gekwalificeerd personeel? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er is door de berichtgeving in de media verwarring ontstaan over de term particuliere/private ambulancediensten. Op grond van de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz) is het aanbieden van ambulancezorg in Nederland voorbehouden aan de door mij aangewezen Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) waaronder private en publieke ambulancediensten. Per veiligheidsregio is één RAV aangewezen, er is geen sprake van groei van het aantal RAV’s. Deze RAV’s zijn zorgaanbieders en vallen onder de Kwaliteitswet zorginstellingen. Zorgaanbieders dienen verantwoorde zorg aan te bieden. De IGZ ziet daar op toe.
De evenementenhulpverleners waar in deze berichtgeving op wordt gedoeld zijn geen (private) ambulancediensten maar partijen die, al dan niet privaat georganiseerd, zelfstandig ondermeer EHBO diensten leveren. Deze partijen zijn dus geen ambulancediensten en mogen niet zelfstandig reguliere ambulancezorg aanbieden. Deze partijen mogen ook geen gebruik maken van voertuigen met de uiterlijke kenmerken van ambulances zoals gebruikt door de door mij aangewezen RAV’s. Deze uiterlijke kenmerken zijn auteursrechtelijk beschermd, waarbij de Staat der Nederlanden eigenaar is van het auteursrecht. Het gebruik van deze uiterlijke kenmerken is voorbehouden aan voertuigen van de RAV’s ten behoeve van het uitvoeren van ambulancezorg en aan voertuigen die in opdracht van de Meldkamer Ambulancezorg worden ingezet voor spoedeisende medische hulpverlening. Het Instituut Fysieke Veiligheid houdt hier in opdracht van de Minister van Veiligheid en Justitie toezicht op en treedt handhavend op bij verkeerd en/of oneigenlijk gebruik.
Er vindt geen registratie plaats van aanbieders van evenementenzorg. Het belang van voldoende gekwalificeerd personeel, welke binnen de evenementenzorgverlening ook vrijwillige EHBO-ers kan betreffen, is één van de voorwaarden voor een verantwoorde evenementenzorgverlening. De organisatie van het evenement en de gemeente zijn hiervoor verantwoordelijk.
Ik zal in overleg treden met de partijen die zijn betrokken bij evenementenhulpverlening om beter zicht krijgen op de ernst en omvang van de gesignaleerde verwarring bij burgers over de taken, bevoegdheden en de herkenbaarheid van de verschillende hulpverleners. Afhankelijk van de uitkomsten van dat overleg zal ik bepalen of, en zo ja welke, actie op dit terrein noodzakelijk is.
Vindt u het van groot belang dat hulpbehoevenden er altijd op moeten kunnen vertrouwen dat zij zorg krijgen van gekwalificeerd ambulancepersoneel, en dat het niet mag uitmaken of de hulpbehoevende door een publieke of private ambulancedienst geholpen wordt?
Bij evenementenzorgverlening is in de gemeentelijke vergunning vastgelegd welk niveau van zorgverlening door de organisator van het evenement gerealiseerd moet worden. Dit kan reguliere ambulancezorg zijn, maar ook andere vormen van zorg of EHBO-hulpverlening. Zoals in het antwoord op vraag 1 toegelicht is dit laatste dus geen reguliere ambulancezorg. De reguliere ambulancezorg is strikt gereguleerd en moet voldoen aan de vastgestelde wet- en regelgeving en aan de bestaande veldnormen. Het onderscheid tussen private of publieke ambulancediensten is mijns inziens niet relevant bij deze vraag.
In hoeverre herkent u signalen dat er pas getoetst wordt of ambulancepersoneel voldoende gekwalificeerd is nadat zich een incident heeft voorgedaan? Vindt u dit wenselijk?
Het is de verantwoordelijkheid van bestuurders van de zorgaanbieders om voldoende gekwalificeerde medewerkers in te zetten. De kwalificaties van de zorgverleners moeten passen bij de zorg waarvoor de zorgverleners ingezet worden. De randvoorwaarden voor de reguliere ambulancezorg zijn vastgelegd in wet- en regelgeving en in door de sector zelf opgestelde kwaliteitsnormen. De IGZ ziet toe op naleving van deze eisen en randvoorwaarden. De inspectie toetst dit binnen de kaders van het breed gehanteerde risicogestuurde toezicht. Soms is dit op basis van een incident, soms op basis van andere signalen of analyses. Deze werkwijze wordt overigens niet alleen binnen de ambulancezorg toegepast, maar in alle sectoren van de Nederlandse gezondheidszorg. Vooraf toetsen van de kwalificaties van iedere zorgverlener door de overheid is niet uitvoerbaar, deze verantwoordelijkheid is belegd bij de voor de kwaliteit verantwoordelijke zorgaanbieder.
Bent u bereid publiek én privaat ambulancepersoneel op gelijke wijze vooraf te toetsen op voldoende kwalificaties? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4. Het onderscheid tussen publiek en privaat ambulancepersoneel is mijns inziens bij deze vraag niet relevant. Al het ambulancepersoneel dat in dienst is bij een door mij aangewezen publieke of private regionale ambulancevoorziening dient te voldoen aan de kwaliteitseisen.
De vernieuwde islamitische gebedsruimte op de Vrije Universiteit |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Vrije Universiteit in Amsterdam (VU) een vernieuwde gebedsruimte voor moslims in gebruik neemt?1
Ja. De VU heeft een islamitische gebedsruimte en een algemene meditatieruimte officieel heropend op maandag 18 augustus j.l. De betreffende ruimtes waren reeds een aantal maanden eerder in gebruik genomen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de VU naast een algemene stilteruimte een gebedsruimte inricht die specifiek gericht is op moslims? Zo neen, waarom niet?
Neen. Of en hoe een universiteit invulling geeft aan haar diversiteitsbeleid is een zaak van de universiteit zelf. De overheid heeft hier geen rol in. De Vrije Universiteit heeft een zeer diverse studentenpopulatie. Haar identiteit en de diversiteit van haar studentenpopulatie zijn belangrijke aandachtspunten in haar beleid. De VU ontwikkelt actief beleid op het terrein van diversiteit. In dit kader faciliteert ze een diversiteit aan (religieuze) achtergronden met stilte- en gebedsruimtes. De VU heeft de islamitische gebedsruimte in de jaren negentig in gebruik genomen om gehoor te geven aan de culturele en levensbeschouwelijke diversiteit binnen de VU. De recente heropening van de gebedsruimte is het gevolg van een bredere interne verhuisbeweging binnen de VU.
Deelt u de mening dat elke instelling die belastinggeld ontvangt en ondertussen de scheiding van mannen en vrouwen faciliteert onmiddellijk van financiering moet worden uitgesloten? Zo neen, waarom niet?
De recente heropening van de islamitische gebedsruimte betekent niet dat de VU segregatie tussen mannen en vrouwen faciliteert. Er zijn geen aparte Islamitische gebedsruimtes voor mannen en vrouwen. De VU heeft me verzekerd dat segregatie tussen mannen en vrouwen tegen haar interne regels is en dat ze voor bijeenkomsten waar segregatie tussen mannen en vrouwen wordt aangebracht geen ruimte beschikbaar stelt.
Klopt het dat de kerkzaal inmiddels is gesloten en de christelijke voorganger gedwongen is zijn activiteiten te verplaatsen naar een kelder zonder enige andere faciliteiten?
Neen. De VU faciliteert, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, een diversiteit aan religieuze achtergronden met stilte- en gebedsruimtes. In de in het hoofdgebouw van de VU ondergebrachte Protestante Theologische Universiteit is een christelijke kapelruimte gecreëerd. De kerkzaal van de VU is beschikbaar voor onderwijsdoeleinden ten behoeve van alle studenten van de VU.
Deelt u de mening dat de VU door het faciliteren van een specifieke islamitische gebedsruimte segregatie in de hand werkt en daarmee integratie frustreert? Zo neen, waarom niet?
Neen. Het beleid van de VU is gericht op diversiteit en openheid. De achtergrond van de academische gemeenschap binnen de VU is in grote mate divers qua, etniciteit, levensbeschouwing, politieke overtuiging en leer- en levensstijl. Er is voorts geen sprake van dat de VU uitsluitend een islamitische gebedsruimte faciliteert. Andere religies worden door de VU op vergelijkbare wijze gefaciliteerd.
Bent u bereid de financiering van de VU volledig stop te zetten indien de islamitische gebedsruimte niet onmiddellijk weer wordt gesloten? Zo neen, waarom niet?
Neen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft de overheid geen rol in hoe universiteiten uiting geven aan hun diversiteitsbeleid en/of hoe zij tegemoet komen aan de diversiteit en verscheidenheid van de academische gemeenschap binnen de instelling. Gezien mijn antwoorden op bovenstaande vragen zie ik ook inhoudelijk geen aanleiding de bekostiging van de VU te beëindigen.
Nederlands geld voor terreurorganisaties |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geld uit Nederland naar terreurgroepen»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat er de afgelopen anderhalf jaar verschillende malen melding is gemaakt bij de Financial Intelligence Unit (FIU) van mogelijke financiële transacties vanuit Nederland richting terreurorganisaties?
In 2013 werden in totaal 108 terrorismedossiers (die meerdere meldingen van ongebruikelijke transacties kunnen omvatten van diverse financiële instellingen (niet alleen wisselkantoren)) doorgemeld. Uit het verdere (opsporings-)onderzoek moet vervolgens blijken of inderdaad sprake is (geweest) van terrorismefinanciering of dat, zoals veelal het geval lijkt te zijn, ze informatie bevatten waarmee inzicht verkregen kan worden in terroristische netwerken.
Het verdachte karakter van een transactie is gebaseerd op de ongebruikelijkheid van de transactie; door dat enkele feit is een verdachte transactie nog niet in verband gebracht met een strafbaar feit. Juist het in kaart brengen van een mogelijk verband met een strafbaar feit vergt in de praktijk substantieel onderzoek van opsporingsinstanties. Ik kan over de inhoud van de meldingen geen mededelingen doen.
Kunt u aangeven om hoeveel meldingen het gaat, om welk totaalbedrag, aan welke organisaties er geld is overgemaakt en hoeveel verdachten er zijn aangehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat een ieder die geld overmaakt naar een terreurorganisatie ook als lid van die terroristische organisatie dient te worden beschouwd en dus als zodanig vervolgd en gestraft dient te worden? Zo neen, waarom niet?
Financiële steun verlenen aan het plegen, voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristische misdrijf is strafbaar. Het Openbaar Ministerie (OM) besluit per geval of tot vervolging wordt overgegaan. Daarbij betrekt het OM de bij de Landelijke Eenheid en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikbare informatie. Naast deelneming aan een terroristische organisatie (artikel 140a Sr) is ook de financiering van terrorisme strafbaar gesteld (art 421 Sr). Ik zie geen aanleiding om het onderscheid tussen beide wetsartikelen weg te nemen. Na een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens onder andere terroristische misdrijven, zoals deelname aan een terroristische organisatie, kan momenteel het Nederlanderschap worden ontnomen. Zoals aangekondigd in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme wordt deze mogelijkheid uitgebreid.
De schenkingsregeling bij een koophuis |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat er gerekend was op ongeveer 20.000 mensen die gebruik zouden maken van de «tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting» waarmee een ieder tot 100.000 belastingvrij mag schenken, maar dat het er in juni al 50.000 blijken te zijn? Wat zijn de meest recente cijfers hierover? Wat is uw prognose over het aantal mensen dat in 2014 gebruik zal maken van de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting?1
In de raming is uitgegaan van 20.000 schenkingen voor de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014. De Belastingdienst heeft circa 50.000 aangiftes schenkbelasting ontvangen die betrekking hebben op de tijdelijk verruimde vrijstelling van maximaal € 100.000, waarbij wordt opgemerkt dat ook een lager bedrag dan het vrijstellingsbedrag kan worden geschonken en de schenking dus ook lager kan zijn dan het bedrag van de vrijstelling in 2013 (€ 51.407). Exacte realisatiecijfers zullen pas beschikbaar komen nadat de aangiftegegevens zijn verwerkt in de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst. In de loop van 2015 zal duidelijk worden in welke mate in 2014 een beroep is gedaan op de tijdelijk verruimde vrijstelling en voor welk bedrag men een beroep heeft gedaan op de vrijstelling. Op dit moment valt daar geen betrouwbare prognose van te geven.
Verwacht u dat de trend van de eerste helft van dit jaar dat 10% tot 15% van het aantal woningverkopen (deels) gefinancierd is met een schenking zich door zal zetten? Zo nee, wat verwacht u dan?2
Een betrouwbare inschatting van de mate waarin de verruimde vrijstelling voor schenkingen in het kader van de eigen woning in de tweede helft van 2014 zal worden ingezet voor de aankoop van een woning is niet te geven. Er wordt niet geregistreerd waarvoor de geschonken bedragen specifiek worden gebruikt, zoals voor aflossing van een bestaande schuld of voor aankoop van een nieuwe woning. Ook als in de loop van 2015 een compleet beeld van het gebruik van de vrijstelling beschikbaar is over bijvoorbeeld de geschonken bedragen, zal dus geen compleet beeld over de exacte aanwending van de schenkingen ontstaan.
De recente berichtgeving over het gebruik van de vrijstelling kan hierbij ter indicatie dienen, maar ook niet meer dan dat. Zo wordt in het door u aangehaalde Volkskrantartikel het aantal woningtransacties dat in de eerste helft van 2014 deels gefinancierd is met een schenking geschat op 10–15%. Op basis van informatie van 10 notariskantoren die zijn aangesloten bij Netwerk Notarissen kwam eerder naar voren dat in 19% van de gevallen wordt geschonken voor de aankoop van een woning. Overigens bleek uit de informatie dat het gemiddelde geschonken bedrag € 60.000 bedroeg en dat in 44% van de gevallen een bedrag van € 100.000 werd geschonken. Uit diezelfde informatie blijkt dat in 45% van de gevallen wordt geschonken voor het aflossen van een bestaande schuld. Het kwijtschelden van een bestaande lening tussen schenker en begiftigde gebeurt in 18% van de gevallen en verbouwing van de eigen woning in 14% van de gevallen. In de overige gevallen (4%) is er sprake van een combinatie van schenkingsdoelen. Uit de resultaten van de steekproef is niet op te maken welke bedragen neerslaan bij welk schenkingsdoel. Het betreft hier slechts een steekproef onder een beperkt aantal notariskantoren, dus – zoals hiervoor al is aangegeven – bieden deze cijfers niet meer dan een indicatie.
Hoeveel (toekomstige) belastinginkomsten loopt het Rijk mis, nu de regeling een succes blijkt? Hoeveel had u geraamd? Hoe gaat u deze derving opvangen?
Op dit moment valt nog niet aan te geven welke belastingderving naar verwachting met de regeling zal zijn gemoeid, aangezien de daarvoor benodigde realisatiegegevens eerst in de loop van 2015 beschikbaar komen. Geraamd is dat – gecumuleerd over een periode van 30 jaar – de derving als gevolg van de verruiming € 100 miljoen bedraagt. De jaarlijkse derving betreft slechts enkele miljoenen. Het grootste deel van het gecumuleerde bedrag betreft een derving in de erfbelasting aangezien extra schenkingen als gevolg van de maatregel in mindering komen op de latere erfenis. Indien de derving hoger of lager uitvalt dan verwacht dan betreft dit een tegenvaller respectievelijk meevaller voor het EMU-saldo.
Zijn er ook extra (toekomstige) belastinginkomsten omdat als gevolg van de schenkingen er minder gebruik wordt gemaakt van de hypotheekrenteaftrek? Hoeveel was de raming en hoeveel verwacht u nu?
Geïsoleerd bezien leidt de regeling tot extra belastinginkomsten in box 1 als gevolg van minder hypotheekrenteaftrek bij de begiftigden. In de raming is verondersteld dat deze extra opbrengst grosso modo wegvalt tegen de derving in box 3 als gevolg van verlaging van het box-3-vermogen van de schenkers.
In hoeverre heeft de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting een prijsopdrijvend effect gehad op de huizenmarkt en vindt u dit wenselijk?
Met de tijdelijke verruimde vrijstelling schenkbelasting is beoogd een impuls te geven aan de woningverkoop en schuldreductie in een periode van crisis op de woningmarkt. De inschatting is dat de verruimde vrijstelling slechts een beperkt prijsopdrijvend effect heeft omdat deze ook kan worden ingezet voor andere doelen dan voor de aankoop van een woning, zoals voor aflossing op een bestaande schuld. In deze gevallen draagt de schenking bij aan het verkleinen van het risico op restschuld door de lagere loan-to-value.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van een verlenging van de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting?
De tijdelijk verruimde vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning zal niet worden verlengd. De verruimde vrijstelling is een eenmalige crisismaatregel waarmee is beoogd om extra middelen voor de financiering van een koopwoning of aflossing van een eigenwoningschuld te genereren. Hiermee is een impuls gegeven aan de woningverkoop in een periode van crisis op de woningmarkt. Op dit moment vertoont de woningmarkt tekenen van herstel. Verlenging van de verruimde vrijstelling zou in deze markt verstorend kunnen gaan werken. Per 1 januari 2015 zal de reguliere verhoogde vrijstelling weer gelden voor schenkingen van ouders aan kinderen, waarbij een maximum geldt van € 52.752 (rekening houdend met de verwachte inflatiecorrectie).
Welke maatregelen treft u voor mensen met een kleine beurs of zonder vermogende familie en vrienden, die wel een huis willen kopen maar geen 100.000 euro schenking krijgen? Hoe verhouden deze maatregelen zich tot een eventuele verlenging van de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting en derving van belastinginkomsten waar iedereen aan mee betaalt?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren een aantal, al dan niet tijdelijke, ondersteunende maatregelen genomen voor de woningmarkt en de bouwsector. Voorbeelden van deze maatregelen zijn; de rijksbijdrage aan de starterslening van € 50 miljoen, het permanent verlagen van het tarief van de overdrachtsbelasting voor woningen, de tijdelijke verlaging van het btw-tarief voor renovatie en herstel van woningen ouder dan twee jaar, de tijdelijke aftrekbaarheid van de rente over restschulden, de mogelijkheid om restschulden onder voorwaarden mee te financieren in een nieuwe hypotheek met Nationale Hypotheek Garantie, de tijdelijke verlenging van de termijn van de regeling voor te koop staande en gekochte woningen in de hypotheekrenteaftrek en de tijdelijke regeling herleving van de hypotheekrenteaftrek na verhuur van een voormalige eigen woning. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven zal de tijdelijk verruiming van de vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning niet worden verlengd.
Het bericht dat steeds meer studenten problemen hebben met hun studieschuld |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Afgestudeerde kan vaker schuld niet betalen», waaruit blijkt dat steeds meer studenten problemen hebben met de aflossing van hun studieschuld?1
De stijging van het aantal oud-studenten dat gebruikt maakt van de draagkrachtregeling, is mij bekend. De daadwerkelijke cijfers liggen overigens net wat anders dan in het nieuwsbericht. In 2009 maakte 7% van de oud-studenten met een studieschuld gebruik van de draagkrachtregeling; in 2013 was dat 9%.
De toename van het aantal studenten dat onder de draagkrachtregeling valt, heeft met verschillende factoren te maken. Allereerst is er de economische recessie waarin Nederland zich tot voor kort geleden bevond, en haar gevolgen voor de werkgelegenheid. Dit betekent dat nu meer oud-studenten dan vijf jaar geleden die geen werk hebben en van de draagkrachtregeling gebruik maken. Daarnaast is met ingang van het collegejaar 2009–2010 een wetsvoorstel in werking getreden dat ervoor gezorgd heeft dat van oud-studenten de draagkracht automatisch wordt vastgesteld, in plaats van op aanvraag. 2 Dit heeft tot gevolg dat meer oud-studenten (tijdelijk) gebruik maken van de draagkrachtregeling.
De genoemde cijfers zijn voor mij dus geen verrassing, noch een bron van ongerustheid. De kosten van de draagkrachtregeling worden behoedzaam geraamd bij beleidswijzigingen en vervolgens aan de hand van realisatiegegevens gemonitord. De cijfers bevestigen juist het sociale karakter van de draagkrachtregeling in ons stelsel van studiefinanciering, en onderstrepen nog eens dat oud-studenten op veilige en verantwoorde wijze een lening voor hun studie kunnen afsluiten bij DUO, nu en in de toekomst.
Hoe verklaart u de toename van het aantal studenten dat problemen heeft met zijn studieschuld?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de studieschulden zullen toenemen door de invoering van een leenstelsel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, u en ik zijn het eens over de verwachting dat de studieschulden zullen toenemen als gevolg van de invoering van het studievoorschot. Immers, de basisbeurs verdwijnt in het hoger onderwijs.
Deelt u de mening dat het vooruitzicht van een hoge studieschuld met name nadelig uitpakt voor jongeren uit een gezin met een laag inkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het studievoorschot is een sociaal, redelijk en evenwichtig voorstel, dat rekening houdt met de diversiteit van de huidige studentenpopulatie in Nederland. Het studievoorschot wordt bovendien op verantwoorde wijze ingevoerd. Allereerst bevat het voorstel een versoepeling van de terugbetaalvoorwaarden: de terugbetaalperiode wordt verlengd van 15 naar 35 jaar, de drempel waaronder men niet hoeft terug te betalen wordt verhoogd van 84% naar 100% van het wettelijke minimumloon, en het percentage dat een oud-student maximaal hoeft in te zetten voor aflossing van zijn studieschuld, verlagen we van 12% naar 4% van het inkomen boven deze drempel.
Ten tweede verhoog ik de maximale aanvullende beurs met ruim € 100 per maand, voor die studenten van wie de ouders niet genoeg draagkracht hebben om (volledig) bij te dragen aan de studie van hun kind. Bovendien investeer ik in schakelen, doorstromen en studiesucces tussen en in mbo, hbo en wo. Zo zorg ik ervoor dat de hoogte van het inkomen van de ouders nooit de belemmerende factor hoeft te zijn voor jongeren die gemotiveerd zijn om te gaan studeren.
De komende jaren zal ik de effecten van voorgestelde maatregelen op de toegankelijkheid goed blijven monitoren. Dit doe ik aan de hand van instroom-, doorstroom- en uitvalcijfers, en door leengedrag, studievoortgang en studietempo te monitoren. Op basis van deze gegevens zal ik bezien of, wanneer en hoe eventuele bijsturing nodig is. Zo geef ik ook uitvoering aan de motie Slob c.s, die de regering oproept om de gevolgen van de maatregelen in kaart te brengen, met name voor studenten afkomstig uit gezinnen met lage inkomens. 3
Wat voor gevolgen heeft het niet afbetalen van een studieschuld voor de geplande investeringen in het (hoger) onderwijs? Nemen de geplande investeringen dan evenredig af? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit heeft geen gevolgen voor de geplande investeringen. Zowel in het huidige stelsel als in het voorgestelde stelsel wordt rekening gehouden met een percentage van de oud-studenten dat zijn studieschuld niet terugbetaalt. Deze kosten zijn al geraamd, en gaan dus niet ten koste van de investeringsruimte.
Is het waar dat de studieschulden in het Verenigd Koninkrijk de afgelopen jaren explosief zijn gestegen? Hoe oordeelt u over het plan van de Britse regering om daarom maar de hoogte van het collegegeld vrij te geven?2
Als Nederlandse Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ben ik verantwoordelijk voor het stelsel van studiefinanciering en hoger onderwijs hier in Nederland. Ik wil mij dan ook beperken tot de beantwoording van de vragen over dat stelsel. Bovendien verschillen de stelsels in de genoemde landen op een aantal cruciale punten. Zo is in Engeland het collegegeld bijvoorbeeld veel hoger.
Wel vind ik het van belang om lering te kunnen trekken uit ervaringen met studiefinanciering in ons omringende landen. In de aanloop naar de hervormingen in de studiefinanciering heb ik het CHEPS daarom gevraagd om een internationale vergelijking uit te voeren. Het CHEPS heeft de kennis en expertise in huis om te beoordelen op welke punten stelsels wel en niet met elkaar vergelijkbaar zijn, en op welke onderdelen we van elkaar kunnen leren. Ik heb dit rapport recent nog eens aan de Kamer verzonden.5 Dat is een gedegen internationale vergelijking die ten grondslag ligt aan de beleidsvoornemens rondom het studievoorschot.
Is het waar dat de studieschulden in Schotland afgelopen jaar met 58% zijn gestegen? Begrijpt u dat daarom wordt gepleit voor herinvoering van studiebeurzen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat u door de invoering van een leenstelsel verantwoordelijk bent voor een flinke verhoging van de Nederlandse studieschuldenberg? Hoe kunt u dat verantwoorden na de grootste schuldencrisis aller tijden?
Zie het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Het bericht ‘Terrorisme wordt vanuit Nederland gesteund met geld’ |
|
Geert Wilders (PVV), Teun van Dijck (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat terreurgroepen in het grensgebied van Pakistan en Afghanistan meer dan 100 keer geld gestort hebben gekregen uit Nederland?1
Het krantenartikel waar in deze vraag op gedoeld wordt wekt de suggestie dat internationale wisselkantoren afgelopen anderhalf jaar 108 keer aan de FIU-Nederland melding hebben gedaan van het overmaken van geld aan terroristen. Deze voorstelling van zaken is onjuist.
Financiële instellingen, waaronder wisselkantoren, zijn op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft) verplicht ongebruikelijke transacties aan de FIU-Nederland te melden. Er zijn twee soorten ongebruikelijke transacties die gemeld moeten worden:
Om de meldingen van de laatste categorie te ondersteunen heeft de FIU-Nederland met de financiële instellingen diverse (financiële) profielen gedeeld, waaronder een overzicht van de relevante jihadistische strijdgebieden en de plekken waar geld opgehaald kan worden. Tevens heeft de FIU-Nederland met de Nederlandse Vereniging voor Banken (NVB) het Terrorismefinanciering Platform opgezet dat als doel heeft de financiële instellingen beter te informeren over gesignaleerde trends en ontwikkelingen in de financiering van terrorisme.
Alle meldingen die worden ontvangen worden vervolgens door de FIU-Nederland geanalyseerd. De meldingen die te relateren zijn aan (potentiële) uitreizigers en terroristische groeperingen worden doorgemeld naar de opsporings- en inlichtingendiensten. In 2013 werden in totaal 108 dossiers (die meerdere meldingen van ongebruikelijke transacties kunnen omvatten van diverse financiële instellingen) op die wijze doorgemeld. Uit het verdere (opsporings)onderzoek moet vervolgens blijken of er inderdaad sprake is (geweest) van terrorismefinanciering of dat de melding informatie bevat waarmee inzicht verkregen kan worden in terroristische netwerken.
Over de inhoud daarvan kan in het kader van het lopende onderzoek geen uitspraak worden gedaan. Uit hoofde van de wettelijke geheimhoudingsplicht kunnen geen nadere gegevens vermeld worden omtrent de in het geding zijnde bedragen.
Is het waar dat de afgelopen anderhalf jaar verschillende internationale wisselkantoren aan de bel trokken met het vermoeden dat geld werd overgemaakt aan terroristen? Waarom werd dit niet per direct onmogelijk gemaakt toen de eerste melding binnenkwam?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel meldingen en/of transacties zijn er geweest en om welke bedragen ging het?
Zie antwoord vraag 1.
Welke acties bent u van plan te ondernemen om de transacties stop te zetten en het geld terug te halen?
Zoals in de beantwoording van de eerste drie vragen aangegeven is, is vooralsnog in geen van de 108 dossiers aangetoond dat er sprake is van geld dat vanuit Nederland ter beschikking is gesteld aan terroristische groeperingen of personen en zijn alle 108 dossiers doorgemeld naar de opsporings- en inlichtingendiensten. Uit het verdere (opsporings-)onderzoek moet vervolgens blijken of inderdaad sprake is (geweest) van terrorismefinanciering of dat, zoals veelal het geval lijkt te zijn, ze informatie bevatten waarmee inzicht verkregen kan worden in terroristische netwerken.
Financiële steun verlenen aan het plegen, voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristische misdrijf is strafbaar. Het Openbaar Ministerie (OM) besluit per geval of tot vervolging wordt overgegaan. Daarbij betrekt het OM de bij de Landelijke Eenheid en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikbare informatie. Naast deelneming aan een terroristische organisatie (artikel 140a Sr) is ook de financiering van terrorisme strafbaar gesteld (art 421 Sr). Na een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens onder andere terroristische misdrijven, zoals deelname aan een terroristische organisatie, kan momenteel het Nederlanderschap worden ontnomen.
Werd er een onderzoek ingesteld tegen de mensen die deze financiële transacties deden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het er mee eens dat de mensen die deze transacties deden en terrorisme met geld steunden zwaar gestraft moeten worden en, indien ze een dubbele nationaliteit hebben, gedenaturaliseerd moeten worden en het land uitgezet?
Zie antwoord vraag 4.