De gemeentelijke plannen om wietteelt te reguleren en andere vragen ten aanzien van het Nederlands drugsbeleid |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u een overzicht geven van het aantal grote vangsten van XTC en andere synthetische drugs aan de grens, bedoeld om Nederland te verlaten, voor de jaren 2013 en 2014, en zover bekend 2015 met daarbij om hoeveel kilo het in totaal per type product ging? Kunt u daarnaast een overzicht geven van het aantal grote vangsten van hasj en wiet aan de grens, bedoeld om Nederland te verlaten, voor de jaren 2013 en 2014, en zover bekend 2015 met daarbij om hoeveel kilo het in totaal per type product ging?
Bij inbeslagnames van partijen drugs binnen Nederland is niet duidelijk of deze bedoeld zijn voor binnenlandse consumpties of de export. Bovendien zijn er binnen de Europese Unie geen grenscontroles en worden er aan de Nederlandse buitengrenzen dus doorgaans geen smokkelwaren onderschept. Als er in het buitenland partijen Nederlandse soft- of harddrugs worden aangetroffen en inbeslaggenomen, gebeurt dat door buitenlandse opsporingsdiensten. Van deze vangsten zijn ons geen overzichten bekend. In de Criminaliteitsbeeldanalyse Georganiseerde Hennepteelt 2012 (p. 37–39) van de Nationale Politie wordt een aantal onderzoeken genoemd, waarbij criminele samenwerkingsverbanden hennep naar het buitenland exporteerden (waaronder Duitsland en het Verenigd Koninkrijk). Het gaat in deze onderzoeken om partijen met een orde van grootte van honderden tot duizend kilo per week.
Kunt u een overzicht geven van de import van hasj en wiet naar Nederland en van de import van harddrugs naar Nederland voor de jaren 2013, 2014 en voor zover bekend 2015?
De import van soft- en harddrugs betreft een illegale markt, die zich in het verborgene afspeelt. Hiervan zijn geen overzichten beschikbaar.
Kunt u aangeven hoe hoog de jaarlijkse kosten waren van het aftappen van water en elektriciteit ten behoeve van de illegale wietteelt?
Deze cijfers worden door de overheid niet bijgehouden. Volgens cijfers van Netbeheer Nederland werd in 2014 voor ca. 147 miljoen kWh aan stroom illegaal afgetapt voor de hennepteelt. De marktwaarde van deze gestolen energie bedraagt tegen de 200 miljoen euro. Hiervan is 70 miljoen euro het nettoverlies van de netbeheerders. In de overige 130 miljoen euro zit onder meer misgelopen BTW en energiebelastingen. 1
Kunt u aangeven hoeveel een gemiddelde Nederlandse coffeeshop momenteel op jaarbasis omzet?
Zoals vermeld in antwoorden op Kamervragen aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Veiligheid en Justitie, die op 27 augustus 2013 aan de Kamer zijn verstuurd (Kamervragen 2012/2013, 3035), houdt de Belastingdienst omzetcijfers niet per branche bij en kennen de coffeeshops daarnaast geen aparte branchecode. Hierdoor is het niet mogelijk op geautomatiseerde wijze gegeven over de totale omzet of inkoop te genereren (en dus ook geen gemiddelde). Ook in het onderzoek «De export van in Nederland geteelde cannabis» (pagina 114–115), dat op 16 december 2014 aan uw Kamer is gezonden (Kamerstukken 24 077, nr. 339), is getracht op grond van gegevens van de Belastingdienst de omzet van coffeeshops te berekenen. Dit bleek andermaal niet mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van de meest dodelijke en verslavende middelen, met inbegrip van zowel verboden als legale middelen, gerangschikt op volgorde van gevaar voor de gezondheid?
In 2009 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoek gedaan naar de onderlinge (relatieve) schadelijkheid van 19 stoffen. In «Ranking van drugs» werd de schadelijkheid van de stoffen beoordeeld in drie categorieën; de acute toxiciteit en chronische toxiciteit, de verslavingspotentie en de sociale schade2. Hieruit bleek dat crack en heroïne samen met alcohol en tabak relatief gezien als het meest schadelijk werden beoordeeld. Khat, paddo’s en LSD bleken ten opzichte van de andere stoffen lager te scoren. Cannabis en ecstasy vallen in de middencategorie qua schadelijkheid op individueel niveau. Deze scores zijn iets hoger wanneer naar de schadelijkheid voor de gehele bevolking wordt gekeken.
Op Europees niveau is onlangs een vergelijkbaar onderzoek gedaan3. Dit onderzoek liet grotendeels hetzelfde beeld zien als het onderzoek van het RIVM. Alcohol, heroïne, crack en cocaïne werden door Europese experts ten opzichte van andere middelen als meest schadelijk beoordeeld. Paddo’s, de pijnstiller buprenorfine en LSD scoorden in dit onderzoek het laagste. Middelen zoals khat, ecstasy en cannabis vielen in de middencategorie. Ook in dit onderzoek werd zowel naar de schade voor de gezondheid als de sociale schade voor het individu en de maatschappij gekeken.
Hoeveel illegale stokerijen van alcoholische dranken zijn er de afgelopen jaren opgerold?
Volgens informatie van de douane zijn er de afgelopen jaren geen illegale stokerijen opgerold.4
Hoe weegt u het feit dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking voorstander is van gereguleerde wietteelt? (Zie bijvoorbeeld onderzoek EénVandaag)1
Ik ben bekend met deze peiling. Voor het kabinetsbeleid met betrekking tot de hennepteelt bestaat een meerderheid in de Eerste en Tweede Kamer. Dit is laatstelijk nog gebleken bij de stemming over de motie-Oskam over experimenten met gereguleerde wietteelt (Kamerstuk 29 911, nr. 104) op 17 mei 2015.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank in Groningen d.d. 16 oktober 20142, waarin door de strafrechter aan twee telers uit Bierum geen straf werd opgelegd, hoewel zij wel schuldig werden geacht aan de illegale teelt, omdat zij hierbij alle waarborgen in acht hebben genomen die van hen zou mogen worden verwacht? Kunt u reageren op de uitlating van de rechtbank dat «aangezien de verkoop van softdrugs uit coffeeshops nu eenmaal gedoogd wordt, dit ook impliceert dat de coffeeshops bevoorraad worden en mitsdien dat ten behoeve van die aanvoer, ook geteeld wordt, maar het beleid zich niet uitlaat over de vraag hoe die bevoorrading dan plaats moet vinden»?
Het Openbaar Ministerie is tegen de uitspraak van de rechtbank in Groningen in beroep gegaan. Aangezien deze zaak nog onder de rechter is, zal ik hierover geen uitspraken doen.
Kunt u alle bovenstaande vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Het boetebeleid dat gemeenten hanteren middels de buitengewoon opsporingsambtenaren, en over het overnemen van een parkeerkaartje |
|
Martijn van Helvert (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Achter elke boom een boa: boetebeleid gemeente chaos»?1
De inzet van handhavers bij de aanpak van overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden betreft een lokale afweging, waarbij het lokale veiligheidsbeleid een belangrijk uitgangspunt vormt. Over de uitvoering van het lokale veiligheidsbeleid, o.a. prioritering en afspraken over capaciteit, worden in de lokale gezagsdriehoek afspraken gemaakt. Gelet op de lokale omstandigheden en verschillen in de aard en omvang van overlast is er geen noodzaak tot (landelijke) eenheid in overheidsoptreden bij de aanpak van lokale overlast. Handhaving van de openbare orde en toezicht op de leefbaarheid is een lokale aangelegenheid en een logisch gevolg is dan dat er lokale verschillen in handhaving voorkomen.
Hoe beoordeelt u het verschil in willekeur zoals beschreven door de heer Timmer, expert publieke veiligheid van de Vrije Universiteit Amsterdam, enerzijds alsmede de opvatting van de woordvoerder van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) anderzijds dat het geen enkel probleem is dat het lokale boetebeleid voor buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) verschilt?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u evenals de VNG dat gemeenten in de toekomst nog meer boetes zouden moeten mogen innen door boa's, waaronder, zoals door burgemeester Van der Laan voorgesteld, boetes voor door rood rijden en fietsen zonder licht?
Ik kan niet reageren op berichten over plannen van de VNG ten aanzien van de handhaving door boa’s, omdat ik die plannen nog niet ken. De door burgemeester Van der Laan genoemde voorstellen heeft mijn ambtsvoorganger het afgelopen najaar afgewogen in de beoordelingsronde van uitbreidingsverzoeken van bevoegdheden in het domein openbare ruimte. Hij heeft vervolgens geoordeeld dat deze niet voldoen aan het leefbaarheidscriterium, waaraan verzoeken om uitbreiding moeten voldoen (zie brief van 1 april 2014, Kamerstukken II, 28 684 nr. 402) zodat deze bevoegdheden dan ook niet zijn toegekend.
De kern van het stelsel van toezicht en handhaving in de openbare ruimte is dat er sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten en politie. Gemeenten zorgen met gemeentelijke boa’s voor ogen en oren op straat en kunnen daar ingrijpen waar «de leefbaarheid» wordt aangetast door overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden. De politie is primair aan zet wanneer het gaat om het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Het is dus niet zo dat gemeenten taken van de politie gaan overnemen, maar dat ze complementair aan elkaar zijn. Een dergelijke ontwikkeling zou ik ook niet toejuichen, omdat het risico bestaat van vermenging van bevoegdheden en verantwoordelijkheden en daarmee onduidelijkheid voor het publiek (Kamerstuk 28 684, nr. 387).
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat boa's in hun boetebevoegdheid steeds meer taken van de politie overnemen? Kunt u aangeven welke risico’s verbonden zijn aan deze mogelijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u voorts kennisgenomen van een uitspraak van de rechtbank Arnhem waarin de overname van een parkeerkaartje niet werd toegestaan?2
Ja, de Minister van BZK heeft hierover reeds vragen beantwoord, onder meer van de heer van Helvert. U refereert aan deze beantwoording bij vraag 7.
Op welke wijze zou (in technische) zin de fiscale wetgeving aangepast kunnen worden waardoor de parkeerbelasting en de naheffingsaanslag zodanig veranderen dat voortaan het overnemen van een parkeerkaartje wel mogelijk is voor burgers?3 Bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid een wettelijk uitzondering maken, dan wel gemeenten via de VNG aan te sporen een gedoogbeleid te voeren, ten aanzien van het overnemen van een parkeerkaartje? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is het betalen voor parkeren op gemeentelijke parkeerplaatsen gefiscaliseerd. Daardoor dient de belastingplichtige (degene die zijn motorrijtuig parkeert) voor ieder belastbaar feit (te weten het parkeren van een motorvoertuig voor een bepaalde tijd op een bepaalde plaats) afzonderlijk parkeerbelasting te betalen. Belastbare feiten (of elementen daarvan, zoals de resterende parkeertijd) zijn niet overdraagbaar. Hetzelfde geldt voor het parkeerkaartje, dat alleen een bewijsstuk is van de betaalde parkeerbelasting voor dat individueel belastbare feit. Wijziging van de fiscale wetgeving zou een breuk betekenen met het algemene principe van belastingheffing dat een belastingplichtige voor ieder belastbaar feit belasting verschuldigd is. De precedentwerking die daarvan kan uitgaan, acht ik onwenselijk.
Kunt bij de VNG, de rechtspraak en eventueel andere relevante partners inventariseren of vaker klachten zijn binnenkomen over een bestuurlijke boete die is opgelegd wegens het overnemen van een parkeerkaartje, aangezien u heeft aangegeven op basis van één casus de geldende regelgeving op dit punt niet te willen veranderen?4
Voor het overnemen van een parkeerkaartje wordt geen bestuurlijke boete opgelegd maar een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het niet betalen van parkeerbelasting is een fiscaal feit en wordt via het fiscale traject nageheven. Inventariseren of vaker klachten zijn binnengekomen over een bestuurlijke boete vanwege het overnemen van een parkeerkaartje is daarom niet mogelijk.
Kunt u de VNG verzoeken om te inventariseren hoeveel en welke gemeenten een systeem hebben waarin alleen de geparkeerde tijd wordt afgerekend en hoeveel gemeenten voornemens zijn een dergelijk systeem in te stellen en binnen welk tijdspad dat zal gebeuren?
Wanneer iemand op straat parkeert en betaalt bij een parkeermeter, wordt altijd vooraf betaald en moet dus een inschatting worden gemaakt van de tijd dat men wil parkeren. Het precies afrekenen van de werkelijk geparkeerde tijd is dan niet mogelijk. Alleen als er via een applicatie op de mobiele telefoon wordt betaald voor het parkeren wordt afgerekend over de werkelijke parkeerduur. Dat kan inmiddels in een groot aantal gemeenten. In 2014 hieven 155 gemeenten parkeerbelasting5. Waar in 2014 nog in 123 gemeenten kon worden betaald via de mobiele telefoon6, zijn dit inmiddels 130 gemeenten7.
Kunt u aangeven of uiteindelijk alle gemeenten dit systeem zullen voeren of dat er ook gemeenten zijn die het systeem niet willen wijzigen waarin een vastgestelde tijdseenheid de kosten bepaalt? Indien dat laatste het geval is, wat is daarvan de reden?
Mogelijk zal binnen afzienbare termijn in alle gemeenten die parkeerbelasting heffen een dergelijk systeem via de mobiele applicatie worden ingevoerd. Daarnaast worden op steeds meer parkeerautomaten kleinere tijd- of valuta-eenheden gebruikt. Het staat gemeenten binnen de wettelijke kaders echter vrij de wijze van afrekenen van gebruikte parkeertijd middels parkeerbelasting te bepalen.
Het bericht 'Bewijs voor onderbetaling bouwvakkers aan Sontbrug' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bewijs voor onderbetaling bouwvakkers aan Sontbrug»?1
Ja
Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden?2
Ja
Hoe vaak verricht de Inspectie SZW een onderzoek op verzoek van de vakbeweging als hier aan de orde? Wat is de gemiddelde doorlooptijd van een dergelijk onderzoek? Komt het voor dat de Inspectie SZW een gevraagd onderzoek moet weigeren vanwege onvoldoende prioriteit? Zo ja, hoe vaak is dat aan de orde en bent u bereid daar wat aan te doen?
De Inspectie SZW heeft een speciaal team opgericht voor de aanpak van schijnconstructies en voor de ondersteuning van cao-partijen in het toezicht op de naleving van cao-voorwaarden. Dit team doet op verzoek van de sociale partners onderzoek op basis van artikel 10 van de Wet AVV (Wet tot het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten). Sinds de start van het team eind 2013 zijn inmiddels vijfenveertig verzoeken van cao-partijen onderzocht of nog in onderzoek. De gemiddelde doorlooptijd bedraagt acht maanden. Deze onderzoeken zijn vaak complex en arbeidsintensief. In de huidige vorm en omvang is dit een nieuwe taak voor de Inspectie SZW. De afgelopen tijd is veel kennis en ervaring opgedaan. Hierdoor kan de Inspectie SZW steeds sneller acteren op nalevingsverzoeken. De verwachting is dan ook dat de gemiddelde doorlooptijd de komende tijd zal afnemen. De Inspectie SZW heeft geen enkel gevraagd onderzoek geweigerd om redenen van onvoldoende prioriteit.
Ontvangt de Inspectie SZW wel eens verzoeken om onderzoek van de zijde van hoofdaannemers en/of opdrachtgevers? Staat de Inspectie SZW open voor dergelijke verzoeken?
De Inspectie SZW heeft geen verzoeken van hoofdaannemers en/of opdrachtgevers gekregen op grond van artikel 10 wet AVV. Dit wetsartikel biedt de mogelijkheid tot het doen van een dergelijk verzoek aan verenigingen van werkgevers of van werknemers en aan rechtspersonen die door deze verenigingen (mede) belast zijn met het toezicht op de naleving van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen. Op basis van de wet kan de Inspectie SZW niet ingaan op een dergelijk verzoek van hoofdaannemers en/of opdrachtgevers. Mij hebben geen signalen bereikt dat hoofdaannemers en/of opdrachtgevers hier behoefte aan hebben.
Heeft u de indruk dat de diverse opdrachtgevers aan de zijde van de overheid (als bijvoorbeeld Rijkswaterstaat, gemeenten, provincies en waterschappen) voldoende doordrongen zijn van de grotere verantwoordelijkheid die dankzij de op 1 juli (grotendeels) in werking tredende Wet Aanpak Schijnconstructies op hen komt te rusten?
Ja, mijn ministerie zal het nodige doen om hen daarbij te ondersteunen.
Op welke wijze bereiden de hierboven bedoelde opdrachtgevers zich voor op die grotere verantwoordelijkheid? Speelt uw ministerie daarbij een rol? Zo ja, welke en hoe? Zo nee, bent u dan bereid een rol te spelen in het op goede wijze implementeren van de Wet Aanpak Schijnconstructies door de diverse opdrachtgevers aan de zijde van de overheid, door het ontwikkelen en standaardiseren van aanbestedingsvoorwaarden omtrent bijvoorbeeld een juiste cao-toepassing dan wel anderszins? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat de wet in werking treedt zullen alle opdrachtgevers deze meenemen bij het verlenen van opdrachten. De memorie van toelichting bij de wet bevat kan-bepalingen die alle betrokken schakels in een opdrachtketen kunnen toepassen in contracten. De rechter toetst of er sprake is van een misstand. Ook toetst de rechter of een opdrachtgever voldoende heeft gedaan om een misstand te voorkomen en in voorkomend geval op te lossen.
Het standaardiseren van aanbestedingsvoorwaarden met betrekking tot de toepassing van cao-voorwaarden is niet nodig omdat men in het algemeen geacht wordt, ook voor deze afspraken, de Nederlandse wet en regelgeving te volgen.
Op welke wijze zou de gemeente Groningen (gelet ook op de voorbeeldfunctie die u in antwoord op onze onder 2. bedoelde vragen erkende) naar uw mening dienen te reageren op de nu dankzij betrokken werknemers, vakbond FNV en Inspectie SZW boven tafel gekomen feiten over forse onderbetaling?
Ik kan niet spreken voor de gemeente Groningen. Opdrachtgevers zullen de (hoofd-) opdrachtnemer aanspreken op signalen. Het ligt voor de hand dat de opdrachtgever aan de opdrachtnemer vraagt om de feiten te onderzoeken en daarover te rapporteren. Vervolgens is het aan de opdrachtnemer die ook de directe werkgever is, om de kwestie op te lossen. Met de nieuwe wet heeft een werknemer de mogelijkheid om naast de directe werkgever ook schakels hoger in de opdrachtketen aan te spreken.
Heeft er ook een onderzoek plaatsgevonden naar aanleiding van de in onze vragen onder 2. eveneens aan de orde gestelde signalen omtrent onderbetaling bij werkzaamheden aan het Groninger Forum? Zo ja, wat is daaruit gebleken? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW heeft naar aanleiding van een ontvangen verzoek een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is onlangs afgerond. Mede op basis van het door de Inspectie SZW opgemaakte rapport van bevindingen kan een civiele procedure gestart worden. FNV heeft gemeld dat de betrokken werkgever inmiddels is gesommeerd tot nabetaling.
De conclusie in een Europese rapport dat er wijdverbreid in de EU ernstige uitbuiting van werknemers plaatsvindt |
|
Marit Maij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Europese Agentschap voor Fundamentele Rechten (FRA) over ernstige vormen van arbeidsuitbuiting in de Europese Unie?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomsten in dit rapport, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat strafbare arbeidsuitbuiting in de EU op grote schaal voorkomt in meerdere sectoren, zoals de landbouw, de bouw, de horeca en de verwerkende industrie? Kunt u hierbij in detail ingaan op de bevindingen en aanbevelingen, zoals die in het rapport zijn gedaan?
De door FRA gesignaleerde risicofactoren en risicosectoren voor arbeidsuitbuiting deel ik. Het rapport doet echter geen uitspraken over de omvang van arbeidsuitbuiting. Zoals FRA en de Nationaal Rapporteur Menshandel en Geweld tegen Kinderen (NRMSGK, NRM 9) constateren is het heel lastig om een schatting van de omvang te geven. In haar rapport uit 2012 Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage (2007–2011)2 legt de Nationaal Rapporteur uit waarom dat zo is.
De aanbevelingen van FRA liggen op het terrein van de aanpak van arbeidsuitbuiting, bewustwording, training van professionals, de opsporing en aanpak van arbeidsuitbuiting en de rechten van slachtoffers. Hier ga ik vooral in op preventie. In het antwoord op vraag 5 en 8 ga ik nader in op de andere aanbevelingen.
Arbeidsuitbuiting is in de derde termijn van de Task Force mensenhandel benoemd als specifiek thema. Ingezet wordt op de thema’s die in het FRA-rapport worden genoemd, zoals preventie (bewustwording en trainingen), opsporing en hulp en ondersteuning voor slachtoffers.
Training van professionals is van groot belang in de strijd tegen mensenhandel en in het bijzonder arbeidsuitbuiting. Een groot aantal organisaties zoals politie, Inspectie SZW,KMar, OM, IND, COA, RIECs en gemeenten zijn getraind of hebben speciale opleidingen gevolgd in het herkennen van signalen en patronen van mensenhandel en het identificeren van mogelijke slachtoffers. Deze trainingen en opleidingen zullen worden voortgezet. De handleidingen voor signalering van slachtoffers van onder meer arbeidsuitbuiting voor eerstelijns professionals zijn uitgerold onder een groot aantal organisaties in Nederland.
Migranten worden geïnformeerd over de risico’s die samenhangen met malafide (uitzend)bedrijven en misbruik, alsmede waar ze terecht kunnen met vragen en waar zij misstanden kunnen melden. In samenwerking met onder meer de ambassades van de betreffende landen, wordt ingezet op informatievoorziening in Polen, Roemenië en Bulgarije.
FRA doet de aanbeveling om transparante arbeidsverhoudingen te bevorderen met arbeidsovereenkomsten die zijn opgesteld in een taal die de werknemer beheerst en maandelijkse uitbetaling van het loon. Met de Wet aanpak schijnconstructies (Was) wordt hier ook op ingezet. Per 1 januari 2016 geldt onder meer de verplichte girale betaling van tenminste het minimumloon en de specificatie van de onkostenvergoedingen op de loonstrook. Per 1 juli 2015 krijgt de Inspectie SZW de mogelijkheid om de sociale partners te informeren als het vermoeden bestaat dat de cao-voorwaarden niet nageleefd worden.
Bent u bereid dit rapport zo snel mogelijk in Europees verband te bespreken met uw collega-ministers van de lidstaten? Zo ja, op welke wijze en bent u daarbij bereid in te zetten op een krachtige Europese aanpak om arbeidsuitbuiting tegen te gaan?
Ik ben zeker bereid zodra zich een geschikte gelegenheid voordoet om dit rapport in Europees verband met collega-ministers van de lidstaten te bespreken. Mijn inzet daarbij zal zijn dat het tegengaan van uitbuiting van werknemers niet alleen stevig nationaal beleid vraagt en goede bilaterale afspraken tussen lidstaten over samenwerking maar ook een krachtige Europese aanpak.
Welke mogelijkheden ziet u om tijdens het Nederland Voorzitterschap van de EU in de eerste helft van 2016 een prioriteit te maken van de bestrijding van arbeidsuitbuiting?
Bevorderen van fatsoenlijk werk en tegengaan van uitbuiting, fraude en oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt een belangrijke prioriteit van het komende Nederlandse EU-Voorzitterschap op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid. Tijdens een themaconferentie over de rol van inspectiediensten bij het bevorderen van fatsoenlijk werk (op 8- en 9 februari 2015) en tijdens de informele Sociale Raad (op 19 en 20 april 2015) zal dit onderwerp aandacht krijgen.
Op het terrein van Veiligheid en Justitie is mensenhandel met het oogmerk van arbeidsuitbuiting benoemd als prioriteit voor het Nederlandse voorzitterschap. Op 18 en 19 januari 2016 vindt een conferentie over dit onderwerp plaats, die gezamenlijk wordt voorbereid door de ministeries van Veiligheid en Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tijdens de conferentie wordt een handleiding voor de multidisciplinaire aanpak van mensenhandel met het oogmerk van arbeidsuitbuiting gepresenteerd.
Deelt u de mening dat consumenten, ook wanneer zij een product uit de EU kopen, zeker moeten weten dat dit niet door middel van uitbuiting of dwangarbeid tot stand is gekomen? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bevorderen?
Nederland verwacht van bedrijven in Nederland dat zij de OESO richtlijnen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen respecteren en due diligence uitvoeren om de risico’s in hun keten te inventariseren, aan te pakken en daarover te rapporteren. Bedrijven zijn verantwoordelijk voor voorlichting aan hun klanten over risico’s en aanpak. Voor hun keten in de EU kunnen bedrijven uitgaan van handhaving van arbeidswetten door de arbeidsinspectie van de EU lidstaten. Ik zet mij dan ook in EU-verband in om fatsoenlijk werk te bevorderen en uitbuiting en misbruik van werknemers tegen te gaan (zie ondermeer het antwoord bij vraag 4 en 7). Verder juich ik initiatieven van het bedrijfsleven toe. Zo heb ik eerder steun verleend aan de opstart van het Fair Produce keurmerk, dat toeziet op het respecteren van arbeidsomstandigheden in de champignonsector in Nederland. Fair Produce is voornemens om met steun van SZW te bezien of het ook mogelijk is buitenlandse producenten onder het keurmerk te laten vallen. Voorts hebben NGO’s campagnes ontwikkeld om het algemeen publiek bewust te maken van arbeidsuitbuiting en verantwoorde – zonder uitbuiting tot stand gekomen – producten te laten kopen.
Wat vindt u van de conclusie in het rapport dat de daders van arbeidsuitbuiting weinig risico lopen om vervolgd te worden of te worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de slachtoffers? Op welke wijze zou dat zowel in de Nederlandse als Europese situatie kunnen worden verbeterd om te voorkomen dat sprake is van straffeloosheid?
Ik deel deze conclusie niet. De Directie Opsporing van de Inspectie SZW, verantwoordelijk voor de strafrechtelijke opsporing van onder meer arbeidsuitbuiting, heeft 40% van haar capaciteit gereserveerd voor de aanpak van arbeidsuitbuiting. Zij rondt sinds de strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting jaarlijks meer opsporingsonderzoeken (en ontnemingsonderzoeken) af en levert deze aan bij het Openbaar Ministerie. Ook is de Inspectie SZW een apart programma arbeidsuitbuiting gestart waarin onder meer gekeken wordt naar criminele samenwerkingsverbanden op arbeidsuitbuiting en een analyse wordt gemaakt van doelgroepen en indicatoren van arbeidsuitbuiting.
De strafrechtelijke aanpak alleen is echter onvoldoende om mensenhandel en arbeidsuitbuiting tegen te gaan. Er wordt ingezet op een brede aanpak van arbeidsuitbuiting: steeds meer partijen leveren een bijdrage aan het signaleren van arbeidsuitbuiting. Naast dat medewerkers van politie, Inspectie SZW, KMar, OM, IND, COA, RIECs en gemeenten zijn getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel worden ook medewerkers van de Kamer van Koophandel getraind in het herkennen van signalen. Daarnaast vormt een groot aantal partners (waaronder gemeenten, KMar, IND en Inspectie SZW), onder voorzitterschap van het OM, de Taskforce Mensenhandel, waarbij arbeidsuitbuiting dus één van de prioriteiten is. De Taskforce kijkt integraal hoe mensenhandel moet worden teruggedrongen, waaronder door de inzet van gezamenlijke acties.
In Europees verband is de versterking van de multidisciplinaire aanpak van arbeidsuitbuiting als prioriteit voor het komende Nederlands EU-voorzitterschap benoemd. Een van de deelprojecten van het EMPACT3-project mensenhandel, waarin de opsporingsdiensten van 25 EU-lidstaten samenwerken, richt zich op de aanpak van arbeidsuitbuiting.
Op schadevergoeding voor het slachtoffer kom ik terug in het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het een gedeelde waarde van de Europese Unie is dat mensen recht hebben op goed werk tegen een eerlijk loon? Zo ja, wat is uw opvatting over misstanden waarbij mensen soms onder erbarmelijke omstandigheden moeten werken, soms een extreem laag loon verdienen en/of extreem lange werktijden draaien?
Ja. In Europa hebben mensen recht op goed werk tegen een eerlijk loon. Ik beschouw dit als een gedeelde waarde van de Europese Unie. Misbruik van werknemers – te lage beloning en te lange werktijden – dient krachtig aangepakt te worden. Ik zet mij in om fatsoenlijk werk te bevorderen en uitbuiting en misbruik van werknemers tegen te gaan. Op nationaal niveau doe ik dit bijvoorbeeld door introductie van nieuwe regelgeving (zoals de Wet Aanpak Schijnconstructies) en door strenge handhaving van nationale en Europese regelgeving. In Europees kader maak ik mij sterk voor een ambitieus Platform tegen zwart werken, modernisering van de Detacheringsrichtlijn, versterking van de ketenaansprakelijkheid in de Handhavingsrichtlijn in het kader van detachering en voor het tegengaan van «brievenbusondernemingen». In Europa dient «gelijk loon, voor gelijk werk, op dezelfde locatie» het uitgangspunt te zijn.
Welke maatregelen neemt u om slachtoffers van arbeidsuitbuiting beter te beschermen, tegemoet te komen bij schade, en te bevorderen dat zij misstanden aan de orde durven stellen?
Uiteraard moeten slachtoffers van mensenhandel adequaat opgevangen en ondersteund worden, mede om te bevorderen dat zij misstanden aan de orde durven stellen.
Slachtoffers kunnen aanspraak maken op verschillende vormen van ondersteuning en hebben recht op verschillende regelingen. Het Nationaal Verwijsmechanisme Mensenhandel heeft als doel om het hulp- en ondersteuningsaanbod – en de toegang daartoe – voor alle slachtoffers mensenhandel te verbeteren. In dit kader is onder meer een wegwijzer ontwikkeld (www.wegwijzermensenhandel.nl) die inzicht biedt in de verschillende rechten, betrokken organisaties en regelingen, die van belang zijn bij de ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel, zodat hiervan optimaler gebruik gemaakt kan worden.
Zo hebben slachtoffers zonder rechtmatig verblijf, recht op 3 maanden bedenktijd, uitstel van vertrek, om te beslissen of zij aangifte willen doen. Gedurende de bedenktijd heeft het slachtoffer recht op opvang en ondersteuning. Voor het recht op verblijf en opvang voor slachtoffers met name van buiten de EU is het van belang dat zij ook aangifte doen bij de politie. Slachtoffers zonder verblijfsvergunning die (vervolgens) aangifte doen, kunnen op basis van de verblijfsregeling mensenhandel een tijdelijke verblijfsvergunning voor de duur van het opsporings- en vervolgingsonderzoek krijgen. EU-burgers in het bezit van een geldig identiteitsbewijs of reisdocument, en vreemdelingen met een tijdelijke of permanente verblijfsvergunning, hebben ongeacht of zij aangifte doen recht op opvang en ondersteuning.
Om te bevorderen dat slachtoffers aangifte doen is een voortdurende investering in goede slachtofferbejegening van belang. Binnen alle politie-eenheden en bij de Inspectie SZW zijn voldoende gekwalificeerde/gecertificeerde medewerkers die deskundig zijn om (potentiële) slachtoffers van arbeidsuitbuiting te woord te staan, te bevorderen dat zij niet langer in een situatie van uitbuiting verkeren en een veilige, beschermde omgeving geboden wordt. Indien nodig kunnen ook extra veiligheidsmaatregelen ten aanzien van verhoor en opvang geboden worden.
Wat betreft compensatie zijn er verschillende mogelijkheden voor het slachtoffer. Zo heeft het slachtoffer het recht om aan de rechter te vragen om de verdachte ook te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. Verder kan een slachtoffer van mensenhandel bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven in aanmerking komen voor een eenmalige uitkering als financiële tegemoetkoming voor opgelopen letsel. Via een civiele procedure kan een slachtoffer vergoeding (bijvoorbeeld achterstallig loon) terugvragen. De NGO FairWork, maar ook een vakbond, kan hierbij ondersteuning bieden.
In welke mate kan het overnemen van de aanbevelingen van de FRA een aanvulling zijn op de maatregelen die op grond van de Wet Aanpak Schijnconstructies worden ingevoerd, zoals de uitbreiding van ketenaansprakelijkheid voor de betaling van loon?
De Wet aanpak schijnconstructies (Was) heeft evenals de aanbevelingen van de FRA tot doel de rechtspositie van de werknemer te verbeteren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2. uiteen heb gezet, beperken de maatregelen in de Was zich niet tot de ketenaansprakelijkheid.
In welke mate kan de herziening van de Detacheringsrichtlijn bijdragen aan oplossingen voor arbeidsuitbuiting? Hebben de regering en de Europese Commissie eveneens dit doel voor ogen bij die herziening? Zo ja, wat is de laatste stand van zaken van dit plan?
De Detacheringsrichtlijn regelt dat een werknemer tijdelijk in een andere lidstaat werkzaamheden kan verrichten, waarbij hij onderworpen blijft aan de sociale wetgeving van zijn woonland. Gaandeweg is het karakter van detachering veranderd. In veel gevallen is de tijdelijke aard van detacheringen veranderd in een semi-permanent verblijf. Bedrijven zien in toenemende mate de voordelen van het inzetten van gedetacheerd personeel, omdat deze werknemers goedkoper zijn dan binnenlands arbeidsaanbod. Dit doordat gedurende het verblijf in een andere lidstaat slechts de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden die gelden in de gastlidstaat van toepassing is op de gedetacheerde werknemer. Vaak leidt dit tot minder sociale bescherming en een substantieel kostenvoordeel voor detacherende en contracterende bedrijven. Op deze manier kan de huidige Detacheringsrichtlijn gebruikt worden om op arbeidskosten te besparen en zo een concurrentievoordeel op de markt te verkrijgen. Met invoering van de richtlijn werd een balans gezocht tussen het beginsel van vrij verkeer van diensten en sociale bescherming van gedetacheerde werknemers. Een minimumrichtlijn was beoogd. Opeenvolgende uitspraken van het Europees Hof van Justitie hebben echter een situatie doen ontstaan waarin de richtlijn veeleer een plafond lijkt te regelen voor de arbeidsvoorwaarden van gedetacheerd personeel in plaats van een ondergrens.
Een herziening van de detacheringsrichtlijn die de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden verbreed en mogelijkheden voor nationale aanvullingen op in de richtlijn geregelde minimumarbeidsvoorwaarden vergroot, kan bijdragen aan een oplossing voor arbeidsuitbuiting. Zeker als dit gecombineerd wordt met een nadere specificering van de tijdelijkheid van periodes van detachering en een goede handhaving hiervan.
Het kabinet is groot voorstander van een modernisering van de detacheringsrichtlijn in die zin. Het heeft daarvan blijk gegeven in de Kabinetsreactie op het SER-advies over arbeidsmigratie. Deze reactie is op 16 juni j.l. naar beide Kamers verstuurd. Voorts heeft het kabinet zijn opvatting over een herziening van de detacheringsrichtlijn onlangs verwoord in een gezamenlijke brief van zeven like-minded lidstaten aan Eurocommissaris Thyssen (zie: bijlage). Deze brief over de detacheringsrichtlijn bevat suggesties voor aanpassing, zodat het doel «gelijk loon, voor gelijk werk, op dezelfde locatie» beter tot uiting kan komen op de Europese arbeidsmarkt. De brief beoogt de Europese Commissie een handreiking te doen voor een proces dat tot een herziening van de richtlijn kan leiden. In de komende maanden werkt de Commissie aan een «gerichte beoordeling» van de detacheringsrichtlijn. Intentie is om deze «gerichte beoordeling» eind dit jaar – in het kader van een arbeidsmobiliteitspakket – te presenteren. Ambitie van de Commissie is om na te gaan hoe kan worden voorkomen dat de detacheringsrichtlijn sociale dumping, dan wel een neerwaartse spiraal op arbeidsvoorwaarden, in de hand werkt.
Brief van Ministers (van sociale zaken en werkgelegenheid) van Oostenrijk, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Zweden en Nederland aan Eurocommissaris Thyssen inzake de detacheringsrichtlijn (Luxemburg, 18 juni 2015)
Het bericht ‘Tonnen wachtgeld voor oud-zorgtopman’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Tonnen wachtgeld voor oud zorg-topman»?1
Het kabinet vindt normering van inkomens en ontslagvergoedingen van zorgbestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot stand gekomen. Deze wet geldt zowel bij vrijwillig als bij onvrijwillig ontslag.
Vindt u het logisch dat iemand die zelf ontslag neemt alsnog recht heeft/aanspraak kan maken op wachtgeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Komt het vaak voor dat zorgbestuurders met terugwerkende kracht alsnog aanspraak maken op wachtgeld? Zo ja, hoe vaak?
Het kabinet stuurt jaarlijks een rapportage over de inkomens van de bestuurders in de publieke en semipublieke sector, inclusief zorgbestuurders, naar de Kamer. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan ontslagvergoedingen, waaronder wachtgeld. Uitsplitsing daarvan naar de jaren waarop dit betrekking heeft, is op basis van de jaarrekeningen niet mogelijk.
Vindt u het bedrag van € 370.419 ook buiten alle proporties? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2. De WNT schrijft voor wat de maximale bezoldiging en ontslagvergoeding mag zijn. Deze casus zal hieraan worden getoetst door het CIBG als toezichthouder van de WNT voor de zorg.
Wat is uw reactie op het artikel «Salaris van tien verpleegsters»?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Vindt u het ook ronduit schokkend en stuitend dat uit de jaarverslagen van 2014 blijkt dat hoge vertrekpremies bij ouderen- en thuiszorgorganisaties vaker voorkomen?
Het bericht is te summier om die conclusie te kunnen bevestigen of te kunnen ontkennen. Zoals hierboven aangegeven, ontvangt de Kamer jaarlijks in december een rapportage van het kabinet over de bezoldigingen en ontslagvergoedingen van onder meer de zorgbestuurders in het voorgaande jaar.
Wat vindt u ervan dat er hoge bedragen aan vertrekbonussen voor bestuurders worden meegegeven, terwijl tegelijkertijd vele mensen in de zorgorganisaties hun baan verliezen, omdat volgens de organisaties moet worden bezuinigd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik begrijp de emoties over de salarissen van topbestuurders in de zorg. Het kabinet vindt, zoals eerder aangegeven, normering van inkomens en ontslagvergoedingen van zorgbestuurders maatschappelijk wenselijk. Juist om die reden zijn normen voor maximale bezoldiging vastgelegd in de WNT.
Wat is uw reactie op het bericht dat bestuurder Maarten de B. van zorginstelling De Hanzeheerd een oprotpremie ontving van € 300.000? Vindt u dit in verhouding staan tot de jaaromzet van de gehele organisatie (te weten € 11 miljoen)? Vindt u dit juiste besteding van zorggeld?
Het CIBG zal onderzoeken of conform de WNT is gehandeld.
Bent u ervan op de hoogte dat in het artikel «Tonnen wachtgeld voor oud zorg-topman» staat dat de heer C. destijds zei geen wachtgeld nodig te hebben, omdat hij genoeg zou verdienen met nieuwe klussen, maar dat niet het geval bleek zijn? Hoe, en op basis waarvan, is vastgesteld dat hij niet genoeg verdiende met nieuwe klussen? Wat is het bedrag dat hij heeft verdiend dat als te weinig is bestempeld?4
Zie antwoord vraag 8.
Hoe, door wie en op basis waarvan, wordt precies vastgesteld dat de heer C. voldoende moeite heeft gedaan om nieuw werk/nieuwe klussen aan te gaan? Kunt u inzichtelijk maken welke inspanningen de heer C. heeft gepleegd om aan nieuw werk te komen? Indien u deze informatie niet beschikbaar heeft, bent u dan bereid deze informatie te verzamelen, en zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht maken van alle bestuurders die de afgelopen drie jaar een (vertrek)bonus hebben gekregen? Zo ja, kunt u deze informatie zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid?
Zoals hierboven aangegeven, stuurt het kabinet jaarlijks een rapportage over de bezoldigingen en ontslagvergoedingen in het voorgaande jaar van onder meer de zorgbestuurders naar de Kamer. Uw Kamer heeft de rapportages van 2012 en 2013 ontvangen5. De rapportage van 2014 volgt in december 2015.
Kunt u een overzicht geven welke toezichthouders verantwoordelijk zijn voor het uitkeren van (vertrek)bonussen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een oproep te doen aan de bestuurders om hun vertrekbonussen terug te storten in het kader van «iedereen moet de broekriem aanhalen»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt zowel normering van inkomens als ontslagvergoedingen van bestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de WNT tot stand gekomen. Met de inwerkingtreding daarvan op 1 januari 2013 zijn de beloningen van topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sectoren gemaximeerd Per 1 januari 2015, is dit nog verder aangescherpt naar € 178.000 als gevolg van het invoeren van de WNT-2. Met de WNT wordt, naast een maximum-bezoldiging en een maximale ontslagvergoeding van € 75.000 of maximaal een jaarsalaris, een verbod op bonussen, winstdelingen en andere vormen van variabele beloning geregeld.
Vindt u dat de uit jaarrekeningen bekend geworden bonuscultuur in de zorg blijk geeft van moraliteit van zorgbestuurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Is dit volgens u een uiting van de door u gewenste zelfregulering, en de door de sector zelf bepaalde bestuurdersnormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe rijmt u dit gedrag met de oproep van de Minister-President dat onder andere bestuurders in de (semi-)publieke sector de «grote-dikke-ik-mentaliteit» los moeten laten, of blijft het hier slechts bij woorden? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 13.
De gevolgen van de sluiting van orthopedische didactische centra (OPDC’s) voor leerlingen met een zorgbehoefte |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de afwijzing van een leerling met het schooladvies «VMBO-BB op zorglocatie OPDC ’t Nijrees» door vmbo-school AOC Oost puur en alleen op basis van zijn leerlingdossier?1
Over de wijze waarop deze specifieke afwijzing van de toelating van een individuele leerling die extra ondersteuning nodig had tot stand is gekomen, kan ik niet oordelen. Hiervoor is de landelijke geschillencommissie passend onderwijs ingericht. Ouders kunnen daar terecht voor geschillen over toelating. Wel kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat voor de toelating tot de school voor voortgezet onderwijs het basisschooladvies over het niveau van het vervolgonderwijs leidend is. Met het oog op een goede overdracht kan de basisschool daarnaast nadere informatie verstrekken zodat de school voor voortgezet onderwijs het juiste onderwijs kan aanbieden. Het advies van de basisschool geeft niet aan op welke locatie de leerling het vervolgonderwijs moet volgen. Ouders melden hun kind aan bij de school van hun voorkeur. Ouders kunnen hun kind niet rechtstreeks aanmelden bij een opdc.
Is een afwijzing op basis van alleen een leerlingdossier in uw ogen gewenst? Hoeveel kinderen worden bij scholen voor het voorgezet onderwijs bij voorbaat afgewezen op basis van het leerlingdossier?2
Nee. Een school moet bij een leerling die extra ondersteuning nodig heeft altijd eerst bekijken of zij deze ondersteuning zelf kan bieden. Een leerlingdossier van de basisschool omvat belangrijke informatie, maar onvoldoende om alleen op basis daarvan te oordelen dat de school de benodigde ondersteuning niet kan bieden.
Het is bij mij niet bekend welke scholen en hoeveel scholen de toelating van de leerlingen weigeren op grond van het leerlingdossier. De inspectie ziet toe op de naleving van de wettelijke verplichting dat het advies van de basisschool leidend is voor de toelating tot de school voor voortgezet onderwijs.
Is een doorverwijzing door AOC Oost naar een andere vmbo-school een juiste uitvoering van de zorgplicht in het passend onderwijs? Is AOC Oost in het kader van de zorgplicht op dit moment verplicht om een passende onderwijsplek te bieden voor betreffende leerling? Zo ja, wat is de reden dat AOC Oost zich niet aan de zorgplicht van het passend onderwijs houdt?3
Wanneer een school een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, enkel doorverwijst naar een andere school dan is dat geen juiste uitvoering van de zorgplicht. De school moet onderzoeken of zij zelf de leerling een passende plek kan bieden. Wanneer de school dit niet zelf kan, moet zij een passende plek vinden op een andere school. Dit geldt ook voor het AOC Oost. Het samenwerkingsverband heeft het AOC Oost aangesproken op de doorverwijzing van de betreffende leerling.
Hoe verhoudt deze afwijzing zich tot het bericht eind april 2015 dat OPDC ’t Nijrees een doorstart maakt en in een beperktere omvang haar activiteiten voortzet? Had in uw ogen AOC Oost moeten onderzoeken of er voor deze specifieke leerling mogelijkheden waren voor een onderwijsplek op OPDC ’t Nyrees?4 5
Wanneer het AOC Oost tot de conclusie is gekomen dat zij de leerling niet zelf de benodigde ondersteuning kan bieden om het onderwijsprogramma op de school te doorlopen, moet zij voor deze leerling op een andere school een passende plek vinden. Door het samenwerkingsverband is inmiddels een nieuw opdc, de Schakelvoorziening, ingericht die voldoet aan de huidige regelgeving. Voor de leerling is een plek gevonden op deze Schakelvoorziening.
Acht u het wenselijk dat door de forse beperking van het aantal onderwijsplekken op OPDC ’t Nijrees leerlingen tussen wal en schip dreigen te vallen, omdat zij bij de school van aanmelding worden geweigerd op basis van het leerlingdossier, bij de school waarnaar is doorverwezen te laat zijn en de speciale klas voor deze leerlingen reeds vol zit én er bij OPDC ’t Nyrees door de school van aanmelding geen onderzoek is gedaan of er een onderwijsplek beschikbaar is?
Nee, ik vind het niet wenselijk wanneer leerlingen tussen wal en schip vallen en geen passende plek in het onderwijs kunnen vinden. Het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor een dekkend onderwijsaanbod in de regio, waarin voor alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passende plek is. Een beperking van het aantal plaatsen op een opdc betekent dat de reguliere en speciale scholen een passende plek moeten bieden aan leerlingen die anders naar het opdc zouden gaan. Daarom heeft het huidige samenwerkingsverband Almelo e.o. zich ingezet voor de versterking van de ondersteuningsstructuur op de reguliere en speciale scholen.
Wat gaat u doen als blijkt dat het samenwerkingsverband niet in staat is een passende plek voor betreffende leerling te vinden? Bent u nog steeds van mening dat u geen rol speelt bij het vinden van een passend onderwijsplek voor leerlingen en dat dit puur en alleen een verantwoordelijkheid is van de schoolbesturen en het samenwerkingsverband?6
Het samenwerkingsverband heeft inmiddels een passende plek voor de betreffende leerling gevonden. Daar is geen ingrijpen van mij voor nodig geweest. Het is ook de verantwoordelijkheid van de gezamenlijke schoolbesturen in het samenwerkingsverband om voor alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passend onderwijsaanbod te realiseren. De inspectie ziet toe op de naleving van de zorgplicht door de schoolbesturen en op de naleving van de wettelijke taken van het samenwerkingsverband. Waar nodig spreek ik schoolbesturen en samenwerkingsverbanden aan op hun verantwoordelijkheid.
Wat is er terechtgekomen van de door het bestuur van het betreffende samenwerkingsverband bejubelde «pluspunten» binnen reguliere scholen waar leerlingen die voorheen naar naar OPDC ’t Nijrees gingen terecht zouden moeten kunnen? Bieden deze «pluspunten» in uw ogen voor deze specifieke leerlingen uitkomst?
Bij een aantal scholen voor voortgezet onderwijs in het samenwerkingsverband Almelo e.o. is een zogenaamd pluspunt ingericht. Vanuit deze pluspunten wordt gedurende bepaalde lesuren extra ondersteuning geboden aan leerlingen die dat nodig hebben. Wanneer een leerling het ondanks deze extra ondersteuning niet haalt op de reguliere school, kan de leerling, gedurende het gehele schooljaar, worden geplaatst op de schakelvoorziening of op een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Ik vind het een goede ontwikkeling dat dit samenwerkingsverband werkt aan een samenhangend ondersteuningsaanbod, waarvan de pluspunten onderdeel uitmaken, waarin voor alle leerlingen een passende plek is.
Wat is uw oordeel over de voorgestelde voorziening «de Schakel»? Denkt u dat 80 onderwijsplekken voldoende zijn voor een speciale school waar voorheen 280 leerlingen naar toe gingen? Bij welke voorziening kunnen de overige 200 leerlingen terecht en op welke wijze worden leerlingen geselecteerd voor de beperkte 80 onderwijsplekken?7
De schakelvoorziening zoals die nu door het samenwerkingsverband Almelo e.o. is ingericht, is een opdc dat voldoet aan de geldende regelgeving. Leerlingen verblijven maximaal 2 jaar op deze schakelvoorziening en worden daarna terug begeleid naar de reguliere school. Daarom zijn er minder plekken dan voorheen nodig op het opdc. Gelijktijdig met de inrichting van de schakelvoorziening zet het samenwerkingsverband Almelo e.o. in op de versterking van de ondersteuningsstructuur op de reguliere scholen en krijgen, indien nodig, leerlingen een plek in een speciale voorziening. Dit sluit aan bij de doelstellingen van passend onderwijs.
Wat is uw mening over het feit dat andere kleinschalige voorzieningen – bijvoorbeeld een speciale klas voor zorgleerlingen op een andere vmbo-school – al vol zitten, hierdoor leerlingen buiten de boot vallen, omdat een school haar zorgplicht niet nakomt?
Een concreet voorbeeld van een situatie waarin voor leerlingen geen plek meer is in een kleinschalige voorziening en dat zij daardoor buiten de boot vallen, is mij op dit moment niet bekend. Wel vind ik het, in algemene zin, onwenselijk dat leerlingen thuis komen te zitten omdat zij geen passend ondersteuningsaanbod krijgen. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband dat voor alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passend onderwijsaanbod beschikbaar is. De school waar de leerling zich aanmeldt, heeft de zorgplicht om voor deze leerlingen een plek te vinden op de eigen school of op een andere school. De inspectie ziet toe op de uitvoering van deze wettelijke taken van het samenwerkingsverband en de school.
Hoeveel leerlingen kunnen geen passende onderwijsplek vinden, omdat speciale voorzieningen (zoals OPDC’s of Rebound voorzieningen) worden bedreigd met sluiting of reeds zijn gesloten óf omdat scholen hun zorgplicht niet nakomen en kinderen te laat zijn voor aanmelding voor de passende voorziening? Hoeveel leerlingen staan op een wachtlijst voor een speciale voorziening?
Het is mij niet bekend of en zo ja hoeveel leerlingen geen passende onderwijsplek hebben gevonden doordat een opdc gaat sluiten of een reguliere school de leerling de toelating weigert. Ook is er geen landelijk inzicht in de eventuele wachtlijsten bij speciale voorzieningen. Wel ziet de inspectie toe op de uitvoering van passend onderwijs door de samenwerkingsverbanden en de schoolbesturen. Hierbij is het aantal thuiszitters één van de indicatoren.
Bent u nog steeds van mening, dat het passend onderwijs een succesformule is, ondanks dat er steeds meer leerlingen geen passend onderwijsplek kunnen vinden of thuis komen te zitten?
Zoals ik heb aangegeven in de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs
(Kamerstuk 31 497, nr. 169) is de start van passend onderwijs goed verlopen.
Een goede invoering van passend onderwijs kost tijd. Het beeld dat steeds meer leerlingen geen passende plek kunnen vinden, herken ik niet. Ik zie dat men in de regio steeds beter tot afspraken komt om voor alle kinderen een passende plek te vinden. In de komende jaren zullen samenwerkingsverbanden de stappen die zij hebben gezet om passend onderwijs in te voeren, verder ontwikkelen.
Wat is de reden dat u nooit hebt gereageerd op de uitnodiging van de ouderraad van ’t Nyrees om op werkbezoek te gaan bij deze speciale voorziening en de meerwaarde van deze school te bekijken? Bent u niet geïnteresseerd in de problemen die ouders, leerlingen en docenten ervaren door de invoering van het passend onderwijs?8
Inmiddels is een reactie verzonden aan de ouderraad van ’t Nijrees in verband met het verzoek om op werkbezoek te komen. Ik ben uiteraard geïnteresseerd in de manier waarop passend onderwijs wordt ingevoerd, ook als daarbij problemen worden ervaren. Daarom ga ik ook regelmatig zelf het land in om met betrokkenen te spreken. Daarnaast zijn de accountmanagers passend onderwijs actief in het land om de samenwerkingsverbanden te ondersteunen en te adviseren. De accountmanager van de regio Almelo is op de hoogte van de situatie met betrekking tot dit opdc en heeft hierover contact gehad met het samenwerkingsverband.
Bent u bekend met de situatie dat een leerling in Almelo met een zorgvraag is aangemeld bij een school voor voortgezet onderwijs, maar dat de school de praktijklessen (vanwege de zorgvraag) niet kan verzorgen? Acht u het wenselijk dat ouders de leerling nu zelf – specifiek voor het volgen van praktijklessen – moeten aanmelden bij een tweede school? Is dit in uw ogen passend onderwijs? Wat is de reden dat de school voor voortgezet onderwijs noch OPDC ’t Nijrees geen begeleiding of ondersteuning wil bieden in deze specifieke situatie?
Nee, ik ben niet bekend met de door u geschetste situatie dat een school geen praktijklessen kan verzorgen voor een leerling die extra ondersteuning nodig heeft. Ook bij het samenwerkingsverband is deze concrete situatie niet bekend.
In voorkomende gevallen heeft de school en niet de ouders, de zorgplicht om voor deze leerling een passend onderwijsaanbod te vinden, inclusief praktijklessen als die onderdeel uitmaken van het onderwijsprogramma. In het samenwerkingsverband Almelo e.o. wordt met ingang van het volgend schooljaar een Dienst ondersteuning en expertise ingericht om scholen te adviseren en begeleiden bij het bieden van ondersteuning in het onderwijs aan leerlingen die dat nodig hebben.
Het minder uitbetalen van online muziek aan artiesten |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Buma/Stemra betaalt minder aan artiesten voor online muziek»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Beroepsvereniging Componisten Multi-Media (BCMM) en de Vereniging voor Muziekauteurs, dat Buma/Stemra verhoudingsgewijs minder uitkeert aan aangesloten componisten en tekstschrijvers over online te beluisteren muziek, zoals op Spotify?
De uitspraak van de Beroepsvereniging Componisten Multi-Media (BCMM) en de Vereniging voor Muziekauteurs is correct. Online-dienstverleners, zoals Spotify, moeten concurreren met partijen die gratis ongeautoriseerde content aanbieden. Dit is één van de redenen waarom de compensatie van rechthebbenden achter blijft ten opzichte van compensatie uit traditionele exploitatie, zoals radio, tv en horeca. Het beleid van de overheid is erop gericht het aanbod van legale content te bevorderen. Zo financiert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap momenteel een campagne van de Federatie Auteursrechtbelangen die tot doel heeft om consumenten (met name jongeren) te informeren en bewust te maken van de vindplaatsen van legale content, evenals het belang van legaal gebruik voor makers. Daarnaast heeft de campagne tot doel om makers en aanbieders van content te stimuleren meer betaalbaar, gebruiksvriendelijk en goed vindbaar online-materiaal aan te bieden. Onderdeel van deze campagne is het onder de aandacht brengen van de website www.thecontentmap.nl. Deze website geeft een overzicht van alle aanbieders van legale content op internet. De website is opgezet naar voorbeeld van de Engelse website www.thecontentmap.com.
Verder ben ik voornemens om dit najaar een congres te organiseren over de mogelijkheid en wenselijkheid van een pop-up systeem waarbij internet service providers en rechthebbenden samenwerken om consumenten op legale alternatieven wijzen indien consumenten illegaal downloaden. Ik zal alle stakeholders met elkaar in contact brengen en uw Kamer daarover informeren zoals eerder toegezegd in het Algemeen Overleg van 5 november jl.
Waarom ligt het probleem deels aan de online diensten, zoals Buma/Stemra zegt?
In het kader van de uitbetaling van gelden ontvangt Buma/Stemra periodiek lijsten met online afgespeelde muziek (streams) van online-dienstverleners. Deze lijsten bevatten bij sommige online-dienstverleners meer dan één miljard streams. Buma/Stemra moet identificeren of zij de rechten beheert en aan wie moet worden uitbetaald. De kwaliteit van de aangeleverde lijsten verschilt van dienstverlener tot dienstverlener, waardoor automatische identificatie niet altijd mogelijk is. Identificatie van rechthebbenden is daarom in de praktijk een ingewikkeld en kostbaar proces. Dit draagt er eveneens toe bij dat de uitkeringen voor online muziekgebruik aan rechthebbenden relatief laag zijn.
Eerdaags wordt het wetsvoorstel dat strekt tot implementatie van de richtlijn 2014/26/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt (hierna: «wetsvoorstel implementatie richtlijn collectief beheer») naar uw Kamer gestuurd. Dit wetsvoorstel regelt dat gebruikers hun gebruiksinformatie in een bepaalde standaard moeten aanleveren aan collectieve beheersorganisaties. Dit kan ertoe bijdragen dat de kosten voor de inning en verdeling kunnen worden verminderd. Op deze manier kan een groter deel van de inkomsten uit online-muziekgebruik onder rechthebbenden worden verdeeld. Daarnaast houdt het College van Toezicht Auteurs- en naburige rechten («Het College») toezicht op de hoogte van de kosten die collectieve beheersorganisaties bij rechthebbenden in rekening mogen brengen voor het incasseren van auteursrechtgelden.
Kunt u toelichten welke mechanismen Buma/Stemra hanteert om de uitkering te relateren aan het aantal streams en welke uitkering daaruit voortkomt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de verdeling van de vergoedingen door Buma/Stemra te allen tijde snel en correct moet worden uitgevoerd en uitgekeerd, zodat componisten en tekstschrijvers, als kleine ondernemers, voldoende inkomsten genereren?
Ja. De Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties stelt strenge eisen aan de zorgvuldige verdeling van gelden. Het wetsvoorstel dat strekt tot implementatie van de richtlijn collectief beheer scherpt deze eisen verder aan. Het wetsvoorstel bevat in het voetspoor van de richtlijn onder andere een verplichting om geïnde gelden binnen uiterlijk negen maanden te verdelen na afloop van het boekjaar waarin de rechteninkomsten zijn geïnd. Het College zal erop toezien dat deze gelden daadwerkelijk binnen de wettelijk voorgeschreven termijn worden verdeeld.
Wat is het voordeel voor componisten en tekstschrijvers om ervoor te kiezen om zelf auteursrechtenvergoeding te regelen voor online muziek?
De uitoefening van het auteursrecht is in beginsel het prerogatief van individuele rechthebbenden. Iedere componist of tekstschrijver mag bepalen of hij zijn online-rechten (beschikbaarstellingsrecht) door een collectieve beheersorganisatie laat beheren of dit zelfstandig uitoefent. Voordeel van individueel beheer is dat een auteur zelf mag beslissen of en onder welke voorwaarden toestemming voor gebruik wordt verleend.
Hoe kunt u componisten en tekstschrijvers die ervoor kiezen om zelf de inning van auteursrechten te regelen ondersteunen?
In het wetsvoorstel implementatie richtlijn collectief beheer zal een specifieke regeling zijn opgenomen waarin de voorwaarden zijn beschreven waaronder componisten, tekstschrijvers en uitgevers hun rechten kunnen terugtrekken uit collectieve beheersorganisaties. Dit verduidelijkt de wijze waarop de terugtrekking van rechten moet verlopen. Dit kan er aan bijdragen dat de terugtrekking uit een collectieve beheersorganisatie in de praktijk makkelijker wordt voor rechthebbenden. Overigens biedt Buma/Stemra nu al de mogelijkheid tot flexibel rechtenbeheer. Flexibel rechtenbeheer bij Buma/Stemra is mogelijk door een aangepast «opt-out systeem», waarmee rechthebbenden in staat zijn de exploitatie van hun auteursrechten door Buma/Stemra deels uit te sluiten. Zij kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om hun online-rechten zelf te beheren, terwijl andere delen van hun rechten wel door Buma/Stemra worden beheerd.
De NVWA |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wilt u kennisnemen van bijgevoegde brief?1
Ja.
Wat is de noodzaak van de procedure zoals deze gevolgd wordt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarbij elk paardentransport naar Duitsland een NVWA transport document behoeft à € 138,59 per paard?
Als paarden in het intraverkeer gebracht worden, moeten ze aan de EU-regelgeving (RL2009/156) voldoen. Dat betekent dat bij elk grensoverschrijdend verkeer de dieren, behalve paspoorten en identificatie, ook voorzien moeten zijn van een Gezondheidscertificaat of een gezondheidsattest. De NVWA-tarieven voor het afgeven van certificaten zijn niet gebaseerd op het aantal te certificeren dieren, maar op de tijdseenheden die gepaard gaan met de certificering.
Ziet u mogelijkheden om een NVWA transportdocument voor bijvoorbeeld drie maanden in te stellen voor hobby paardenhouders of ziet u andere mogelijkheden teneinde de bureaucratie te verminderen?
De Europese regelgeving biedt geen mogelijkheden certificaten af te geven die drie maanden geldig zijn. De richtlijn geeft lidstaten echter wel de mogelijkheid toe te staan dat verkeer van paarden voor sport- en recreatieve doeleinden onder afwijkende voorwaarden kan geschieden, mits de Europese Commissie hiervan op de hoogte wordt gesteld. In de Benelux is hiervoor een Memorandum tot stand gekomen. Daardoor kunnen paarden uit deze categorie reizen tussen de Benelux-landen met alleen een geldig paspoort en identificatie. Met Duitsland is het tot op heden niet gelukt om zo'n overeenkomst te sluiten, wat betekent dat alle paarden die de grens overgaan naar Duitsland gecertificeerd moeten worden. Voor een belangrijk deel is er nog geen Memorandum met Duitsland omdat Duitsland bestaat uit verschillende Bundesländer. Een dergelijk Memorandum zou dus in principe met meerdere Bundesländer moeten worden afgesloten. Kortgeleden is echter overleg gestart met de Deutsche Reiterliche Vereinigung omdat deze heeft aangegeven te willen onderzoeken of een Memorandum niet in één keer voor heel Duitsland geregeld kan worden. Ook zij zien de voordelen van een dergelijk Memorandum voor het grensoverschrijdend verkeer van sportpaarden tussen Nederland en Duitsland. De komende maanden wordt dit verder uitgewerkt.
Bent u bereid met Duitsland te praten om te komen tot een praktische oplossing waarbij paarden niet elke keer afzonderlijk een NVWA transportdocument hoeven te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in Brussel te praten om te komen tot een meer praktische EU-procedure?
Uitgangspunt van de procedures rond het transport van paarden tussen de
EU-lidstaten is dat alleen gezonde paarden mogen worden getransporteerd. Daarvoor is een verklaring van de bevoegde autoriteit vereist. Voordat een dergelijke verklaring wordt afgegeven dient een lichamelijk onderzoek bij het betreffende dier te worden uitgevoerd en dat kost geld. Het is met name van belang voor die transporten die van langere duur zijn, dat op grond van zowel veterinaire als welzijnscriteria wordt onderzocht of de paarden «fit for travel» zijn. Een meer praktische procedure waarbij een lichamelijk onderzoek achterwege blijft lijkt, gelet op de risico’s die dat met zich mee kan brengen, problematisch en zal bij de Europese Commissie en bij andere lidstaten op weinig steun kunnen rekenen.
Kent u het bericht «Patémakers weigeren poes in te ruilen voor muizengif» en kunt u hier een praktische oplossing voor te verzinnen?2
Ja.
Het betreffende bedrijf houdt een kat in de bakkerij om muizen te bestrijden.
Het bedrijf is door de NVWA erop gewezen dat de aanwezigheid van een kat in een bakkerij verboden is. De Europese Hygiëneverordening schrijft voor dat schadelijke organismen, zoals bijvoorbeeld ongedierte als muizen, afwezig moeten zijn en dat daarvoor maatregelen getroffen moeten worden. Tevens mogen er geen huisdieren voorkomen op plaatsen waar levensmiddelen worden bewerkt, gehanteerd of opgeslagen (EG Vo 852/2004, artikel 4 uit hoofdstuk IX van bijlage II).
Het bestrijden van de overlast van de muizen is geen eenvoudige opgave, maar blijkt in de praktijk wel mogelijk. Vooral van belang is het systematisch dichten van toegangsmogelijkheden voor de muizen en het elimineren van beschikbaar nestmateriaal en eten. Daarbij is wel een gerichte aanpak vereist, met verstrekking van de juiste middelen op de juiste manier. Het raadzaam om de hulp van een professionele bestrijder in te roepen.
Het bedrijf heeft inmiddels een antwoord van de NVWA ontvangen op de aanwezigheid van de kat, de rol van de kat en de mogelijkheden dan wel onmogelijkheden om ongedierte te bestrijden. Informatie over de bestrijding van plaagdieren, zoals muizen, is opgenomen op de website van de NVWA.
De beoordeling door de IND van de geloofwaardigheid van Koptische asielzoekers |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Koptische vluchteling stuit op ongeloof»?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja. Ik betreur het dat het beeld is ontstaan dat Nederland bij de beoordeling van een asielaanvraag onvoldoende kennis heeft van of rekening houdt met de situatie van Kopten in Egypte.
Klopt het bericht dat koptische asielzoekers uit Egypte bij hun asielrelaas dikwijls niet worden geloofd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, hoe verklaart u dat kennelijk wel die indruk is ontstaan binnen de koptische gemeenschap in Nederland?
Als een asielzoeker aangeeft te zijn gevlucht vanwege problemen door zijn geloofsovertuiging, dan beoordeelt de IND eerst of de geloofsovertuiging geloofwaardig is en vervolgens of de problemen die uit de geloofsovertuiging voortkomen aannemelijk zijn. In het artikel in het Reformatorisch Dagblad wordt beschreven dat het in zaken van Koptische asielzoekers uit Egypte niet zozeer gaat om een ongeloofwaardige geloofsovertuiging, maar om de situatie dat de problemen die voortkomen uit de geloofsovertuiging niet geloofwaardig worden geacht. Dat kan een reden zijn voor afwijzing van de aanvraag. Het kan ook zijn dat de problemen wel geloofwaardig worden geacht, maar dat deze onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Bij asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Egypte wordt de vrees voor vervolging in het kader van het Vluchtelingenverdrag of een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM op basis van de individuele omstandigheden van de betreffende asielzoeker beoordeeld. Wanneer de IND tot een afwijzing komt, zal zij inhoudelijk gemotiveerd uiteen zetten waarom een aanvraag afgewezen wordt. De vreemdeling heeft de mogelijkheid om bij een afwijzing van zijn aanvraag in beroep te gaan bij de rechtbank.
Ik kan niet aangeven of het klopt dat Koptische asielzoekers vaak worden afgewezen wegens ongeloofwaardigheid van hun asielrelaas. De IND heeft dergelijke signalen niet ontvangen van de hoor- en beslismedewerkers.
Zijn de medewerkers van de IND volgens u voldoende op de hoogte van de situatie waarin koptische christenen in Egypte zich momenteel bevinden? Deelt u de mening dat de situatie van kopten in Egypte nog altijd onverminderd slecht is?
De IND beoordeelt de asielaanvraag binnen de context van al hetgeen uit openbare, betrouwbare bronnen bekend is over het land van herkomst. Een belangrijke bron hierbij is het Algemeen Ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De IND betrekt deze informatie bij de beoordeling of een asielzoeker in aanmerking komt voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Ik heb geen signalen dat de positie van Kopten in Egypte sinds het vorige ambtsbericht substantieel gewijzigd is.
Hebben de hoor- en beslisambtenaren van de IND voldoende expertise om de geloofwaardigheid van gelovigen en bekeerlingen te beoordelen? Deelt u de mening dat verschillende christenen van verschillende denominaties op verschillende wijze uiting geven aan het geloof? Is een hoor- en beslisambtenaar bijvoorbeeld in staat om onderscheid te maken tussen koptisch-orthodoxe en evangelische christenen?
De IND investeert op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van (bekeerde) christenen in de asielprocedure. Zo heeft er onlangs nog een Masterclass «bekering als asielmotief» plaatsgevonden, met medewerking van diverse externe deskundigen. Bij de beoordeling van een asielaanvraag is het gebruikelijk dat de IND vraagt naar de stroming binnen het christendom waartoe de (bekeerde) christen behoort en indien nodig kunnen daar nadere vragen over gesteld worden. De IND kan daar ook bij betrekken of de wijze waarop de asielzoeker uiting geeft aan zijn geloof, in overeenstemming is met de stroming waartoe hij aangeeft te behoren.
Kunt u aangeven in hoeveel van de gevallen waarbij asielzoekers asiel aanvragen om vervolging op basis van hun geloof te ontvluchten, de asielaanvraag wordt ingewilligd? Hoe liggen deze cijfers specifiek bij christelijke asielzoekers en nog specifieker bij koptische asielzoekers?
De geloofsovertuiging wordt door de IND niet gestructureerd in INDIGO geregistreerd, ook niet als de geloofsovertuiging het asielmotief is. Ik kan deze vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u tot slot aangeven op welke wijze de voorgenomen afschaffing van de positieve overtuigingskrachttoets (POK-toets) van invloed is op de beoordeling van de geloofwaardigheid van christelijke asielzoekers?
Het loslaten van de POK-toets is reeds ingevoerd per 1 januari 2015. Met de afschaffing van de POK-toets werd geen beleidswijziging beoogd, maar wordt een inzichtelijker motivering nagestreefd wanneer (een onderdeel van) het asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht. Dat geldt ook voor de motivering van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van christelijke asielzoekers. Een (verdere) uitleg van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is neergelegd in IND werkinstructie 2014/10, te vinden op www.ind.nl.
Het bericht 'Medische raad bij ramadan' |
|
Reinette Klever (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medische raad bij ramadan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat patiënten die meedoen aan de ramadan moedwillig hun gezondheid op het spel zetten? Zo neen, waarom niet?
In artikel 14 van de Zorgverzekeringswet is bepaald dat «de vraag of een verzekerde behoefte heeft aan een bepaalde vorm van zorg of een bepaalde andere dienst, slechts op basis van zorginhoudelijke criteria beantwoord wordt.»
Zorgverzekeraars hebben ten aanzien van deze aanspraak een eveneens wettelijk bepaalde zorgplicht. Ik ben niet voornemens de Zorgverzekeringwet op deze punten te wijzigen.
Bent u bereid in overleg te treden met de zorgverzekeraars om alle patiënten die door deelname aan de ramadan medisch ontregeld raken, zelf op te laten draaien voor de advies- en zorgkosten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de extra kosten die jaarlijks gemaakt worden vanwege dit probleem?
Er zijn mij geen registraties bekend waar deze extra kosten zonder meer uit af te leiden zijn.
De voortgang van realisatie van open data in het openbaar vervoer |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Teken van zwakte»1 en herinnert u zich de motie-Dik-Faber over onder meer het beschikbaar stellen van de brondata van reisinformatie, vervoersprestaties en tarieven als open data?2
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze u inmiddels uitvoering hebt gegeven aan deze motie?
Zoals gemeld in de kamerbrief waarmee de ontwerpconcessie aan de Tweede Kamer is aangeboden3 is het ter beschikking stellen van brondata van reisinformatie als verplichting in de concessie opgenomen. Daarnaast geldt dat er ten aanzien van prestaties er in de concessies een grotere transparantie van ProRail en NS wordt vereist. Zo zijn de prestatiegegevens van NS inmiddels openbaar toegankelijk via de website. Deze informatie wordt nog dit jaar, ook door ProRail, op hun website gepubliceerd.
Het ter beschikking stellen van brondata van reisinformatie is conform de afspraken in het kader van Nationale Data Openbaar Vervoer (NDOV). Deze afspraken gelden voor alle vervoerders. In dit kader wordt ook een tarievenstandaard ontwikkeld waarmee tariefinformatie beschikbaar komt voor reisplanners.
Op 9 juni 2015 heeft er onder regie van NDOV een bijeenkomst van overheden, vervoerders en loketten plaatsgevonden. Er is een ontwikkeling in gang gezet om de reisinformatie beschikbaar te stellen als «open data». Op dit moment worden data onder NDOV voorwaarden (zoals gebruik alleen voor reisinformatie) beschikbaar gesteld. Die voorwaarden verdwijnen. Daartoe zal het NDOV, in overleg met alle overheden en met alle vervoerders, de licentie voor afnemers aanpassen en publiceren. En de vervoerders zullen een licentie maken en afsluiten met de NDOV loketten. De planning is deze acties nog dit jaar af te ronden.
Kunt u aangeven waarom NS wel de cijfers voor enkele spoorlijnen in Zuid-Holland voor 2012 en 2013 openbaar heeft gemaakt, maar voor het overgrote deel van de spoorlijnen nog steeds niet de vervoersprestaties met betrekking tot het aantal in- en uitstappers, het aantal reizigerskilometers en de punctualiteit per traject publiceert, terwijl deze cijfers er wel zijn en de Kamer de genoemde motie heeft aangenomen? Bent u als concessiegever bereid deze cijfers openbaar te maken en NS te vragen deze vervoersprestaties per traject zo spoedig mogelijk als open data te publiceren zodat reisinformatiediensten en beleidsmakers hiermee hun voordeel kunnen doen?
NS is via haar website transparant over haar prestaties op het Hoofdrailnet. Cijfers over onderliggende deeltrajecten verstrekt NS op verzoek vertrouwelijk voor zover hier een maatschappelijk doel mee gediend is. Op termijn zal NS op haar website in toenemende mate gedifferentieerd inzicht geven in prestaties.
Daarnaast beschikt NS over een grote hoeveelheid data over de geplande en actuele dienstregeling, storingen en werkzaamheden en stationsinformatie. NS laat weten het belangrijk te vinden om deze informatie aan zoveel mogelijk
partijen beschikbaar te stellen, via zoveel mogelijk platformen, zodat er bijvoorbeeld innovatieve reisinformatietoepassingen ontwikkeld kunnen worden met de beschikbare data. Er zijn inmiddels al diverse partijen en software-ontwikkelaars die gebruiken maken van de gegevens van NS via de zogenaamde API.
In de vervoerconcessie voor het Hoofdrailnet zijn eisen ten aanzien van de informatieverstrekking opgenomen (artikel 19 lid 4)4. Het is van belang dat alle vervoerders gelijk worden behandeld. Het is niet redelijk om de ene vervoerder niet-vertrouwelijk (dus openbaar) informatie te laten geven en de andere niet. Daarom is de informatie van NS vertrouwelijk tot ook de andere vervoerders via nieuwe concessies verplicht zijn hun info te geven.
Kunt u onderbouwen waarom informatieverstrekking van reizigersaantallen vertrouwelijk moet gebeuren zolang niet voor alle vervoerders de wettelijke verplichting geldt dat deze data openbaar worden gemaakt (artikel 19 lid 5 vervoersconcessie hoofdrailnet)? Deelt u de mening dat moeilijk te bedenken is welk belang van de concessiehouders wordt geschaad bij openbaarheid en dat deze cijfers niet vertrouwelijk kúnnen zijn, aangezien de concessiehouder sowieso al de wettelijke plicht heeft om in aanloop naar een volgende concessie deze cijfers te overleggen aan nieuwe inschrijvers?
Zie ook antwoord 3. U vraagt daarnaast welk belang van de concessiehouder wordt geschaad door het verstrekken van reizigersaantallen.
Door het vrijgeven van het internationaal vervoer als gevolg van de Europese liberaliseringsrichtlijn kan in beginsel elke vervoerder grensoverschrijdende diensten, inclusief beperkte cabotage aanbieden. Door reizigersaantallen te publiceren krijgen concurrerende (buitenlandse) spoorvervoerders cruciale informatie ter beschikking. Dit kan gevolgen hebben voor de zittende concessiehouders en mogelijk ook op langere termijn voor het voorzieningenniveau. Overigens geldt dit ook voor stukken waar samenloop tussen vervoerders plaatsvindt.
Kunt u verklaren waarom ondanks het nauwkeurige meetsysteem van de OV-chipkaart er geen inzicht is in de totale vervoeromvang van het stads- en streekvervoer, terwijl er een paar jaar geleden tenminste nog wel een schatting was van deze cijfers op basis van de enquête van de Werkgroep Reizigers Omvang en Omvang Verkopen (WROOV)?
Tot en met 2011 was WROOV de basis voor informatie over reizen in het stads- en streekvervoer. Op 3 november 2011 is de strippenkaart afgeschaft en heeft mijn ministerie niet langer opdracht gegeven voor een WROOV onderzoek omdat nauwkeurige gegevens beschikbaar waren via de OV chipkaarttransacties. De OV chipkaart data zijn beschikbaar, maar liggen bij de vervoerders. De belangrijkste belemmering voor de uitwisseling van OV-chipkaart data is dat OV chipkaartgegevens persoonsgegevens zijn, waarop de Wet Bescherming Persoonsgegevens van toepassing is. Daarnaast hanteert elke vervoerder eigen definities voor gegevens en bestempelen ze bepaalde gegevens als bedrijfsgevoelig. Dit maakt de uitwisseling van gegevens en samenstellen van overzichten niet eenvoudig.
Het NOVB is een project Informatievoorziening gestart. Doel van het project is om geanonimiseerde, geaggregeerde informatie over het gebruik van het OV landelijk beschikbaar te krijgen. Een tussenresultaat van het project is een aantal overzichten met niet-privacy gevoelige informatie over ritten van alle vervoerbedrijven, die voorlopig als basis voor de landelijke informatievoorziening dienen. Het project moet uiteindelijk meer gedetailleerde en gecombineerde informatie opleveren, zodat de informatievragen van overheden, kennisinstellingen en vervoerders beantwoord kunnen worden. Hiervoor wordt eerst een zienswijze van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) gevraagd, zodat duidelijk wordt dat de manier waarop met de OV chipkaartdata wordt omgegaan voldoende waarborgen geeft voor de bescherming van persoonsgegevens. Op basis van de zienswijze van het CBP wordt bezien hoe de informatiehuishouding verder wordt ingericht en ontwikkeld.
Deelt u de mening dat de OV-chipkaarttransacties inmiddels het gros van de reisbewegingen betreffen en dus een representatieve steekproef vormen voor het OV-gebruik? Waarom publiceert het clearing house TransLinkSystema (TLS) geen cijfers rond de totale vervoeromvang van het stads- en streekvervoer op basis van diezelfde OV-chipkaartgegevens?
Ja, ik deel de mening dat de OV-chipkaart gegevens het gros van de reisbewegingen betreffen. Bij cijfers over de totale vervoeromvang kan het gaan om cijfers over vervoer (aantal passagiers, aantal ritten), transacties en omzet. Translink kan geen compleet beeld van de informatie geven. Er zijn «losse» kaartjes (eenmalige chipkaarten) die niet afgehandeld worden door Translink. Hetzelfde geldt voor papieren kaartjes, die bijvoorbeeld in de bus kunnen worden gekocht, en andere oplossingen buiten Translink om.
De cijfers van het stads- en streekvervoer op basis van OV-chipkaartgegevens worden niet door Translink gepubliceerd omdat deze gegevens eigendom zijn van de vervoerders. Translink kan niet zelfstandig beslissen iets met deze gegevens te doen. Om deze data te vertalen naar bruikbare informatie heeft Translink toestemming nodig van de vervoerders. Als het gaat om transacties zijn de OV-bedrijven verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens en Translink is de bewerker. Het is daarom niet aan Translink om te besluiten overzichten te publiceren.
Ziet u het nut van het openbaar maken van vervoerprestaties voor bijvoorbeeld reisinformatiediensten die zo reizigers zowel in normale als verstoorde situaties kunnen informeren op welk tijdstip van de dag en op welke route ze een grote kans hebben op een zitplaats?
Het is zeker nuttig om de actuele vervoerprestaties beschikbaar te stellen aan marktpartijen. In het kader van NDOV zijn hierover afspraken gemaakt door vervoerders en overheden. De zitplaatskans is echter niet beschikbaar, want niet alle vervoerders inventariseren dit. Deze gegevens worden alleen door de vervoerder verzameld wanneer er concessieafspraken over zijn en wanneer ze het nodig hebben voor hun dienstuitvoering. Er wordt momenteel in NDOV verband nagedacht om de zitplaatskans beschikbaar te stellen en welke kosten daaraan zijn verbonden.
Kent u de websites OVradar.nl en OVzoeker.nl? Hoe komen deze websites aan de actuele posities en treinstelnummers van NS? Kunt u aangeven waarom NS deze gegevens niet publiceert aan de loketten van de Nationale Databank Openbaar Vervoer (NDOV) zodat alle OV-reisinformatieapps deze data kunnen gebruiken?
OVradar.nl en OVzoeker.nl maken gebruik van een testomgeving die ooit voor interne NS doeleinden is opgesteld. NS heeft de intentie om actuele treinposities op termijn beschikbaar te stellen en bekijkt de mogelijkheden om hiervoor een project te starten. Overigens heeft NS aangegeven treinstelnummers via de NDOV loketten te gaan verstrekken.
Wanneer wordt alle informatie over de verschillende abonnementen en producten voor de reiziger uiterlijk op gestandaardiseerde wijze als open data beschikbaar gesteld aan de NDOV-loketten zodat app-bouwers toepassingen kunnen ontwikkelen die reizigers ondersteunen bij het kiezen van het juiste abonnement? Is de verwachte realisatiedatum (zomer 2015) uit de voortgangsrapportage 2014 van het Nationaal Openbaar Vervoerberaad (NOVB) nog steeds haalbaar?3 Zo nee, wat is de reden voor de vertraging?
Op dit moment worden door vrijwel alle vervoerders de tariefgegevens met betrekking tot het reizen op saldo aan de NDOV loketten verstrekt. De gegevens zijn daarmee ook beschikbaar voor reizigers.
Tevens wordt de stand van zaken gevraagd van het NOVB project beslissingsondersteunend systeem (BOS). De Kamer wordt met de eerstvolgende NOVB voortgangsrapportage hierover nader geïnformeerd. In het NOVB is geconcludeerd dat de verwachte realisatiedatum (zomer 2015) van het BOS niet wordt gehaald omdat er nog geen overeenstemming is met de vervoerders over het leveren van de gegevens. Het maken van afspraken hierover neemt meer tijd in beslag dan voorzien.
Werken als zelfstandige in relatie tot een WW-uitkering (artikel 8 WW) |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel 8 Werkloosheidswet (WW), waarin is geregeld dat indien een WW-gerechtigde tijdens WW als zelfstandige aan de slag gaat of deze werkzaamheden tijdens de WW uitbreidt, deze uren definitief gekort worden op de uitkering (tenzij hij/zij de werkzaamheden als zelfstandige volledig stopzet)? Oftewel, als de WW-gerechtigde na een tijdelijke klus minder werk als zelfstandige heeft, krijgt hij/zij niet meer de (volledige) WW-uitkering die hij/zij voorheen had, ook al zijn de inkomsten uit zelfstandig ondernemerschap veel lager dan de korting op de uitkering?
Ja, ik ben bekend met de huidige urenverrekeningssystematiek in de WW die geldt voor WW-gerechtigden die als zelfstandige werken in hun eigen bedrijf. Als een WW-gerechtigde werkzaamheden verricht als zelfstandige dan verliest hij het werknemerschap voor het aantal uren dat als zelfstandige wordt gewerkt. De WW is een werknemersverzekering en verzekert niet de risico’s van de werkzaamheden als zelfstandige. De wisseling van het aantal uren werken als zelfstandige worden dus niet «opgevangen» door de WW. Als de werkzaamheden als zelfstandige volledig worden beëindigd, kan het recht op uitkering over deze uren herleven. Uiteraard onder voorwaarden en binnen de gestelde termijnen.
Vindt u dat iemand die na een jarenlang dienstverband een periode WW heeft opgebouwd, recht heeft op deze WW-uitkering wanneer er geen andere inkomsten zijn?
Op grond van de WW heeft een werknemer die onvrijwillige werkloos wordt en aan de gestelde voorwaarden voldoet, recht op een WW-uitkering. De duur van de WW-uitkering is afhankelijk van het opgebouwde arbeidsverleden van de werknemer. Iemand die onvrijwillig werkloos is geworden uit een jarenlang dienstverband zal een langere WW-duur krijgen, dan iemand met een kort arbeidsverleden. Het recht op WW-uitkering blijft bestaan voor zolang betrokkene nog steeds werkloos is en de duur van de uitkering nog niet is verstreken.
Vindt u dat het wenselijk is dat mensen met een WW-uitkering aan de slag gaan als zelfstandige, ook als het in deeltijd of tijdelijk is en dat er redelijkerwijs – gezien de huidige economische situatie – niet vanuit kan worden gegaan dat zij op termijn allemaal volledig als zelfstandige aan de slag zijn?
Ik vind het wenselijk dat mensen met een WW-uitkering zo snel mogelijk aan de slag gaan en (weer) deelnemen aan het arbeidsproces. Als iemand vanuit de WW-uitkering een eigen bedrijf wil gaan starten dan is dat ook mogelijk. De WW-gerechtigde die een eigen bedrijf wil starten heeft een keuze. Hij kan kiezen voor de standaard urenverrekeningssystematiek waarbij de uren die de WW-gerechtigde besteedt aan het eigen bedrijf worden verrekend met de WW-uitkering. Of betrokkene kan – met toestemming van het UWV – gebruik maken van de specifieke startersregeling. Deze startersregeling is in 2006 geïntroduceerd. Doel van deze regeling is om WW-gerechtigden te stimuleren om als zelfstandige aan de slag te gaan en volledig uit te stromen uit de WW. De startersregeling houdt in dat de WW-gerechtigde gedurende 26 weken kan starten als zelfstandig ondernemer. De WW-gerechtigde behoudt gedurende de startperiode zijn recht op WW-uitkering en heeft geen sollicitatieplicht. Vanaf 1 januari 2013 geldt dat de WW-uitkering gedurende de startperiode van 26 weken wordt verrekend met een vast percentage forfaitaire inkomsten (29%). Voor 2013 werd verrekend met de werkelijke inkomsten, maar dat was voor starters administratief zeer belastend en creëerde onzekerheid over hoogte van de verrekening. De startperiode geeft de WW-gerechtigde de tijd om te ondervinden of het eigen bedrijf levensvatbaar is en of de risico’s gedragen kunnen worden die gepaard gaan met het werk als zelfstandige. Na de startperiode wordt het recht op WW-uitkering beëindigd, tenzij de zelfstandige nog niet volledig aan de slag kan. In dat geval wordt de WW-uitkering beëindigd voor het aantal uren dat de WW-gerechtigde als zelfstandige werkzaam is. In de afgelopen jaren is gebleken dat de startersregeling in de WW in een behoefte voorziet en – meer – WW-gerechtigden helpt om uit de uitkering te geraken.
Bent u het ermee eens dat het huidige beleid om de WW-uitkering definitief te korten mensen in de WW niet aanspoort om (meer) uren te gaan werken als zzp-er, maar dat dit beleid dat juist ontmoedigt? Vindt u dat een wenselijke situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het huidige beleid waarbij mensen met een WW-uitkering die tijdelijk (meer) werken als zelfstandige hun volledige WW-uitkering pas weer verwerven wanneer zij definitief stoppen als zelfstandige, deze mensen aanmoedigt om volledig te stoppen als zelfstandige? Vindt u dat een wenselijke situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het nodig is om de wetgeving op dit punt aan te passen, zodat de WW-uitkering gekort wordt voor de periode dat een WW-er inkomsten heeft als zelfstandige, maar dat de WW-er weer een beroep kan doen op de volledig opgebouwde WW zodra hij/zij minder uren gaat werken als zelfstandige? Bent u bereid te onderzoeken hoe de wetgeving hierop aangepast kan worden?
Nee, dat ben ik niet. In de Verzamelwet SZW 2015 (Stb. 516) is bepaald dat vanaf 1 januari 2015 het aantal uren dat een WW-gerechtigde werkzaamheden als zelfstandige verricht niet meer per week wordt berekend maar dat er gekeken wordt naar het gemiddelde aantal gewerkte uren per 4 weken. Deze wijziging in de WW heeft tot gevolg dat de beoordeling van het verlies van werknemerschap plaatsvindt over een betalingsperiode van in beginsel vier aaneengesloten kalenderweken. De WW-uitkering eindigt voor het gemiddeld aantal uren per kalenderweek waarin gedurende die periode van 4 weken werkzaamheden zijn verricht als niet-werknemer in de zin van de WW. Hierdoor worden grote schommelingen in de als zelfstandige gewerkte uren afgevlakt. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is de achtergrond van deze systematiek dat de WW een werknemersverzekering is en dus niet de risico’s van de werkzaamheden als zelfstandige opvangt. Op grond van de huidige regelgeving kan de WW-er weer een beroep doen op de volledig opgebouwde WW zodra hij de werkzaamheden als zelfstandige volledig beëindigt. Hiervoor gelden specifieke voorwaarden en termijnen. Aanpassing van wetgeving zodat de WW-gerechtigde weer een beroep kan doen op de volledige WW-uitkering zodra hij minder uren gaat werken als zelfstandige, zou verder kunnen leiden tot concurrentievervalsing (ten opzichte van een zelfstandige die geen WW-recht heeft) en dat vind ik niet wenselijk.
Levensbeëindiging bij pasgeborenen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Levensbeëindiging bij pasgeborenen»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat er te weinig oog is voor het maatschappelijk belang van goed toezicht op de levensbeëindiging van pasgeborenen?
Ik ondersteun de auteur in zijn betoog dat het van groot belang is gevallen van levensbeëindiging bij pasgeborenen (en late zwangerschapsafbreking in categorie 2-gevallen) te melden bij de deskundigencommissie. In mijn standpunt op de evaluatie Regeling late zwangerschapsafbreking in categorie 2-gevallen en levensbeëindiging bij pasgeborenen (hierna: de Regeling) gaf ik al aan het van groot belang te vinden dat deze gevallen wel worden gemeld2, zodat er een transparante toetsingspraktijk kan ontstaan en de zorgvuldigheid is geborgd. Uit de evaluatie van de Regeling weten we echter dat niet alle gevallen worden gemeld en dat de Regeling in zijn algemeenheid als onduidelijk wordt ervaren. Daarom heb ik ook aangekondigd de Regeling te zullen aanpassen.
Deelt u de visie van de auteur van dit artikel, J. Dorscheidt, dat de neiging van artsen om te voldoen aan ouderlijke verzoeken tot actieve levensbeëindiging bij hun ernstig aangedane baby’s vragen oproept over de eerbiediging van de fundamentele rechten van de gehandicapte neonaat?
Ik lees in het KNMG-standpunt dat ouders goed geïnformeerd, voorbereid en betrokken moeten worden en dat er aandacht moet zijn voor het lijden en de mening van ouders; dit is een vorm van goed hulpverlenerschap. Het is iets anders dan voldoen aan ouderlijke verzoeken. Zie verder ook mijn antwoord op een gelijkluidende vraag van mw. Arib.
Op welke manier wordt voorkomen dat het juridisch perspectief in de discussie over levensbeëindiging van pasgeborenen nauwelijks aanwezig is?
In de deskundigencommissie is het juridisch perspectief geborgd, omdat er juridische kennis aanwezig is in de commissie. Daarnaast heeft de commissie de taak een melding door te geleiden naar het OM en daarover te adviseren. De beoordeling door het OM is een juridische beoordeling.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat in veel gevallen geen documentatie aanwezig is van de precieze doelstelling van het gebruik van spierverslappers of verhoogde doseringen van pijn- en kalmeringsmedicatie?
De dossiervorming is verplicht op basis van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo). De Wgbo is bedoeld om kwaliteit van zorg zo goed mogelijk te garanderen. Dossiervorming dient dus te allen tijde op orde te zijn.
Deelt u de visie van de auteur dat het ernstig lijden dat ouders ervaren ook los van een aan gaspen gerelateerd lijden van het kind een grond is voor levensbeëindiging? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de bescherming van de rechten van de kinderen zelf? Zo nee, wat is dan uw inzet om deze ontwikkeling tegen te gaan?
In het kabinetsstandpunt op de evaluatie van de Regeling heb ik aangegeven het van groot belang te vinden dat de beroepgroep het KNMG standpunt verder uitwerkt. Het gaat dan onder meer om het geven van verdere duidelijkheid rondom gaspen en het continueren van spierverslappers. De beroepsgroepen zijn hierover met elkaar in overleg. In het kabinetsstandpunt heb ik aangegeven zo nodig het Kwaliteitsinstituut te willen vragen om een faciliterende rol te vervullen bij de verdere uitwerking van het standpunt. Eén van de uitgangspunten van het KNMG-standpunt is dat de kwaliteit van leven en sterven van de pasgeborene centraal staat. Dit standpunt onderschrijf ik.
Deelt u de mening van de auteur dat een diepgaander juridische doordenking noodzakelijk is, waarbij uitdrukkelijk wordt ingegaan op de inbreuk op de neonatale integriteit (art. 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), onmenselijke of vernederende behandeling (art. 3 EVRM) en andere (internationaal) gewaarborgde rechten? Hoe geeft u, in uw standpuntbepaling over deze vorm van levensbeëindiging, rekenschap over deze juridische aspecten?
Deze mening deel ik niet. De juridische kaders zijn helder; hierbij horen natuurlijk ook de grondrechten die door de Regeling mogelijk geraakt zouden kunnen worden. Op dit moment ben ik bezig met het tot stand brengen van een nieuwe Regeling. Ook bij deze Regeling worden alle juridische aspecten en belangen zorgvuldig afgewogen, waarbij het kind centraal staat.
Deelt u onze opvatting dat de keuze van artsen om niet open te zijn, niet opweegt tegen de noodzaak om de belangen van deze kinderen en de toetsing van de beëindiging van hun leven?
Ja, deze mening deel ik. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u tevens de opvatting dat niet eenvoudig geaccepteerd moet worden dat artsen situaties van levensbeëindigend handelen bij pasgeboren niet melden, omdat daarmee de maatschappelijke toetsing van dit handelen onmogelijk wordt gemaakt en het gevaar bestaat dat de arts de enige is die het levensbeëindigend handelen toetst?
Ja. Het doel van de Regeling is het bieden van duidelijkheid en transparantie en het waarborgen van de zorgvuldigheid in het medische handelen. Om tot een transparante en zorgvuldige praktijk te kunnen komen, moeten artsen melden.
Bent u bereid om in de standpuntbepaling over de richtlijn en het evaluatierapport uitdrukkelijk in te gaan op de in het artikel genoemde (juridische) vragen?
In de zomer van 2014 ontving u reeds het kabinetsstandpunt op de evaluatie van de Regeling. Op dat moment gaf ik aan de wijziging van de regeling in het voorjaar van 2015 aan u te sturen. Helaas is het – vanwege nadere afstemming met de beroepsgroepen – nog niet gelukt de wijziging van de Regeling af te ronden. De verwachting is dat de gewijzigde Regeling in het najaar gereed is.
De oproep van de Turkse president Erdogan om Jeruzalem te veroveren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de toespraak van de Turkse president Erdogan waarin hij oproept tot verovering van Jeruzalem om daar de islamitische vlag te hijsen?1 Wat is uw oordeel over deze uitlatingen, mede in het licht van het feit dat Turkije lid is van de NAVO en kandidaat-lidstaat van de EU?
Ja. Nederland vindt deze uitspraken ongepast.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat het beleid van de Turkse president Erdogan steeds meer versmolten raakt met een uitgesproken islamitische agenda, met alle consequenties van dien voor de persvrijheid, godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging, de opstelling tegenover Israël, de Joden, etc.?
President Erdoğan heeft deze en ook andere uitspraken gedaan in de verkiezingsstrijd op weg naar de parlementaire verkiezingen van 7 juni. Hij heeft zich daarmee gericht op zijn veelal religieus-conservatieve achterban die de ruggengraat vormen van zijn partij. Dit neemt niet weg dat deze uitspraken niet passen.
Wat zegt het naar uw mening over het religieus-culturele klimaat in Turkije als president Erdogan met dergelijke opruiende toespraken de verkiezingen meent te kunnen winnen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels uw afkeuring uitgesproken over deze kwalijke uitlatingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Turkse regering is zeer wel bekend met de opvattingen van Nederland en de Europese partners over dergelijke uitspraken. Deze zijn al eerder gewisseld in contacten met de Turkse regering en via uitspraken van de HV.
Bent u van mening dat dergelijke uitlatingen – van de president van een NAVO-land en van een kandidaat-lidstaat van de EU – niet zonder consequenties kunnen blijven? Welke consequenties verbindt u hieraan, mede gelet op het feit dat deze uitspraken bepaald niet leiden tot bevordering van het Midden-Oosten vredesproces?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te bevorderen dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije volledig worden gestopt, in ieder geval tot het moment waarop president Erdogan zich royaal heeft verontschuldigd jegens Israël – een bevriende natie voor Nederland – voor zijn ongepaste uitspraken?
Nee. Het kabinet kiest voor een geloofwaardig toetredingsproces dat vasthoudt aan strenge toetredingsvoorwaarden. Deze benadering biedt de beste gelegenheid Turkije aan te spreken en hervormingen te bevorderen op het terrein van de rechtstatelijkheid, specifiek op de terreinen van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Zie verder ook mijn antwoorden op vragen 4 en 5.
Het artikel “Ik wil niet dood, ik wil alleen hulp” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het artikel «Ik wil niet dood, ik wil alleen hulp» gelezen? Wat vindt u van de daarin geschetste problemen?1
Ja. Ik vind het heel erg dat iemand geen toekomstperspectief meer ziet en uit het leven wil stappen.
Herkent u dit signaal? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel komt het beeld naar voren van iemand die hulp zoekt, daarvoor in contact is met verschillende zorgverleners die de gevraagde hulp bieden of in ieder geval proberen te bieden en tegelijkertijd niet aan de door haar gewenste zorg lijken te kunnen voldoen. De beoordeling van hoe met de hulpvraag van betrokkene in het artikel moet worden omgegaan ligt bij de zorgprofessional. Vrijwillige of gedwongen opname kan daar onderdeel van uitmaken, wanneer dat noodzakelijk is, op basis van het professionele oordeel van een arts (psychiater). Van een gedwongen opname kan alleen sprake zijn wanneer de patiënt voldoet aan de criteria van de Wet bopz, betrokkene vormt daarbij een gevaar voor zichzelf of zijn omgeving en verzet zich tegen een vrijwillige opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Dat neemt overigens niet weg dat onder sommige patiënten de wens leeft om opgenomen te worden vanuit de gedachte dat een bed in de kliniek de definitieve oplossing biedt voor de problematiek, ook wanneer het professionele oordeel anders luidt.
De geschetste aanpak waarbij een korte opname van een paar maanden in de GGZ-instelling, gevolgd wordt door zorg thuis via Assertive community treatment (ACT) of in een polikliniek herken ik. Dat past ook bij de in gang gezette en breed ondersteunde beweging in de GGZ, waarbij mensen alleen dan worden opgenomen wanneer daarvoor uitdrukkelijk de noodzaak toe bestaat.
Het signaal in het artikel dat wordt bezuinigd in de GGZ herken ik niet. In de GGZ is nog steeds ruimte voor een jaarlijkse groei van 1%.
Hoe kan iemand goede zorg krijgen in zo’n situatie? Bij wie kan iemand in zo’n situatie terecht?
De zorgverlener is als professional bepalend voor de behandeling die wordt ingezet. Behandeling van een borderlinestoornis kan ambulant plaatsvinden op een polikliniek, bij vrijgevestigde psychologen/psychiaters of thuis via ACT dan wel via deeltijdbehandeling, waarbij een aantal dagdelen in de week behandeling plaatsvindt.
Bij ernstige problematiek kan het aangewezen zijn behandeld te worden met behulp van een gespecialiseerd programma dat uitgevoerd wordt door een GGZ instelling met vrijwillige opname of onder dwang zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Hoort u meer signalen dat er geen of onvoldoende overbruggingszorg voorhanden is voor mensen met een ggz-problematiek (geestelijke gezondheidszorg)?
Onder het regime van de Zvw is er geen sprake van overbruggingszorg. Bij verzekeraars ligt de wettelijke verplichting om ervoor te zorgen dat verzekerden binnen een bepaalde tijd een behandeling kunnen krijgen. Verzekerden kunnen bij de verzekeraar om bemiddeling vragen voor het ontvangen van de benodigde zorg.
In die gevallen, waar een patiënt moet wachten totdat deze in behandeling kan worden genomen, is sprake van een wachtlijst. Hiervoor zijn zogenaamde Treeknormen afgesproken met de zorgsector GGZ. De Treeknormen gaan uit van een maximale wachttijd van 4 weken tussen aanmelding en intake, 4 weken tussen intake en diagnose en 6 weken tussen het stellen van de diagnose en de aanvang van de behandeling. De instellingen zijn verplicht de informatie over wachttijden op hun website te plaatsen.
Ben u ervan op de hoogte dat door instellingen (zoals dak- thuislozenopvang of ggz-instellingen) eisen worden gesteld aan opname voor overbruggingszorg (tijdelijke zorg)? Wat vindt u daarvan?
Wat betreft toegang tot de maatschappelijke opvang geldt dat gemeenten op basis van de Wmo 2015 een gedegen onderzoek moeten doen naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de mogelijkheden die benut kunnen worden binnen zijn of haar netwerk. Op basis daarvan wordt een passend ondersteuningsaanbod gedaan door gemeenten. Ik sta achter deze onderzoeksbepaling en merk daarbij op dat de maatschappelijke opvang niet is bedoeld om de wachttijd voor een GGZ-kliniek te overbruggen. Overigens is mij op basis van het artikel niet gebleken dat een aanvraag om ondersteuning is ingediend bij de gemeente.
Wat betreft de GGZ verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u uitgebreid toelichten wie er op welk moment (gemeenten of zorgverzekeraar of instelling) verantwoordelijk is voor overbruggingszorg als mensen wachten op opname voor behandeling, plaatsing in een Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW), of in afwachting zijn van een rechterlijke machtiging?
Wanneer er sprake is van een behandeling in het kader van de Zvw, zal betrokkene moeten wachten op een oproep als er sprake is van een wachtlijst. Daarnaast kan verzekerde de zorgverzekeraar verzoeken om voor deze Zvw-zorg te bemiddelen bij een gecontracteerde aanbieder.
Wanneer iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen, bijvoorbeeld in een RIBW, op basis van de Wmo 2015 is het de verantwoordelijkheid van gemeenten om daarin te voorzien. Wanneer er niet direct een plek beschikbaar is en het wel noodzakelijk is dat deze persoon ondersteuning op basis van de Wmo 2015 krijgt, is de gemeente verantwoordelijk voor overbruggingszorg.
Bij een rechterlijke machtiging moet iemand zo snel mogelijk opgenomen worden. Indien in de eerste week na afgifte van de voorlopige machtiging betrokken niet is opgenomen, kan de officier van justitie, na overleg met de inspecteur, een ziekenhuis bevelen betrokkene op te nemen. Het betrokken ziekenhuis is vervolgens verplicht om degene op te nemen.
Kunt u ook aangeven waar en hoe dat in de huidige wetgeving (Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet) is geregeld?
In de verschillende wetten zijn de volgende regels van toepassing:
Wmo 2015:
In de Wmo 2015 is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders na aanmelding van een cliënt met een ondersteuningsbehoefte een onderzoek moet instellen en moet aangeven waar dat onderzoek aan moet voldoen. Het college moet binnen zes weken na aanmelding de cliënt schriftelijk op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek. Met deze uitkomsten kan een cliënt vervolgens een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. Het college dient binnen 2 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit te nemen. In de Wmo is geregeld dat in spoedeisende gevallen het college na een melding onverwijld beslist tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de cliënt.
Wlz:
Wanneer er sprake is van een Wlz-indicatie voor zorg met verblijf, of de definitieve toekenning van een persoongebonden budget, een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis, kan er sprake zijn van overbruggingszorg. De zorginstelling waarvoor betrokkene heeft gekozen heeft geen plaats en komt op een wachtlijst te staan. Zolang er geen plaats is, verblijft betrokkene op de plaats van de uitgangspositie. In overleg met het zorgkantoor wordt besproken hoe overbruggingszorg wordt geleverd. Betrokkene houdt recht op een opname in een zorginstelling.
Zvw:
De Zvw kent geen zorg onder de noemer overbruggingszorg. Dit is bij het antwoord op vraag 4 verwoord. De verzekeraar kent dus wel een zorgplicht die onder meer inhoudt dat de zorg tijdig geleverd moet worden.
Het bericht dat een oud-directeur van een belastingkantoor voor waterschappen bijna 9 ton als afkoopsom heeft gekregen |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Falende directeur Hefpunt kreeg afkoopsom 9 ton»?1
Ja.
Is het waar dat een oud-directeur van belastingkantoor het Hefpunt tot zijn pensioengerechtigde leeftijd jaarlijks 82.000 à 90.000 euro van het Hefpunt kan blijven ontvangen, en dat dat in totaal tot een bedrag van meer dan 900.000 euro kan oplopen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de vragen van het lid Smaling (SP), ingezonden 3 juni 2015 (vraagnummer 2015Z10155).
Wanneer hebben de onderhandelingen over de ontslagvergoeding plaatsgevonden?
Volgens de mij thans ter beschikking staande informatie vonden de onderhandelingen plaats in januari en februari 2014. De toelaatbaarheid van de vertrekregeling en de wijze waarop beide partijen de op hen rustende verplichting tot het zoeken van andere passende werkzaamheden nakomen, is nog onderwerp van onderzoek. Als het onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk in strijd is met WNT, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. Ik zal u over de uitkomsten van het nader onderzoek nader berichten.
Maakt het in verband met de overgangsregeling en inwerkingtreding van de Wet normering topinkomens (WNT) uit of die onderhandelingen voor november 2011, voor januari 2013, dan wel na januari 2013 hebben plaatsgevonden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Stond er in het contract met bovengenoemde persoon daadwerkelijk dat hij na ontslag recht had op de bovengenoemde bedragen? Zo ja, wanneer zijn deze afspraken gemaakt? Zo nee, op grond waarvan worden deze bedragen dan wel uitgekeerd en hoe verhoudt zich dat tot de WNT?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de genoemde persoon op basis van de afspraken met Hefpunt een sollicitatieplicht? Zo ja, hoe wordt die gehandhaafd? Zo nee, betekent dat dan dat de genoemde persoon tot zijn pensioengerechtigde leeftijd geen inspanningen voor het vinden van ander werk hoeft te leveren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u geen inzage hebt in het contract of afspraken tussen het Hefpunt en de bovengenoemde persoon, hoe is het dan mogelijk om te controleren of ontslagregelingen en dergelijke in het kader van de WNT zijn toegestaan?
De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de WNT en heeft inzage in het contract en heeft verder toegang tot alle overige informatie die benodigd is voor het onderzoek.
Is het waar dat de genoemde ontslagregeling een tijd lang willens en weten buiten de publiciteit is gehouden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de gewenste en verplichte transparantie rondom topinkomens? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie het antwoord op vraag 6 van de hiervoor bedoelde vragen van het lid Smaling (SP). Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ontduiking of ontwijking van de rapportageplicht.
Deelt u de mening dat indien de ontslagvergoeding van een aard en omvang is zoals in het artikel staat, dat dat wel heel ver afligt van de intentie van de WNT om topinkomens en ontslagregelingen in de (semi-)publieke sector te normaliseren? Zo ja, waarom deelt u deze mening en welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet vooruitlopen op de afronding van het onderzoek, waarin ook ruimte moet zijn voor hoor en wederhoor. Zodra het onderzoek is afgerond zal ik u berichten over mijn conclusies en mijn oordeel geven over deze vertrekregeling.
De oproep van de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) om de waterkwaliteit te verbeteren |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de lijst met 62 concrete maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren die de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) heeft opgesteld en aan u heeft aangeboden?1
Ik waardeer het dat de Vewin laat zien dat zij actief wil meedenken over mogelijke aanvullende maatregelen.
Is het waar dat Vewin op uw verzoek deze lijst met concrete maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren heeft opgesteld?
Er is regelmatig contact met maatschappelijke organisaties over beleidsopgaven. Zo is op 1 mei jongstleden uitgebreid gesproken met vertegenwoordigers van drinkwaterbedrijven, onder meer over de rol van Rijk, regionale overheden en de Europese Commissie bij het nemen van maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren. Daarbij lag ook de vraag voor welke concrete maatregelen kunnen bijdragen om de concentraties van probleemstoffen in het water dat wordt gebruikt voor de bereiding van drinkwater verder te verlagen. Naar aanleiding daarvan heeft de Vewin een lijst met maatregelen opgesteld.
Bent u bereid om het maatregelenpakket dat Vewin heeft opgesteld concreet, en voorzien van doelen, in het Nationaal Waterplan op te nemen, om de doelen van de Kaderrichtlijn water zonder uitstel te halen? Zo nee, waarom niet?
De door de Vewin opgestelde lijst bevat een grote diversiteit aan maatregelen, van aanpassing van Europees beleid, aanvullend nationaal beleid tot regionale gebiedsgerichte maatregelen. Vewin is op 30 juni aanstaande uitgenodigd voor een aanvullend gesprek, om in meer detail in te kunnen gaan op de haalbaarheid en effectiviteit van de maatregelen. Tijdens het AO Water van 24 juni aanstaande zal ik nader met uw Kamer spreken over de aanpak voor het realiseren van de waterkwaliteitsdoelen in Nederland. Het definitieve pakket maatregelen zal worden opgenomen in het Nationaal Waterplan en de stroomgebiedbeheerplannen voor de Kaderrichtlijn Water die daarvan onderdeel uitmaken.
De handelsmissie naar India en het verzoek van een aantal NGO’s om te pleiten voor de vrijheid van organisatie en meningsuiting |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat een aantal maatschappelijke organisaties (Greenpeace, Landelijke India Werkgroep, ICCO, FNV, Amnesty International) een open brief aan de Minister-President heeft geschreven waarin zij oproepen tijdens de aankomende handelsmissie naar India (4 t/m 6 juni a.s.) te pleiten voor vrijheid van organisatie en meningsuiting?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Indiase ambassade een aantal vertegenwoordigers van deze organisaties, die van plan waren mee te reizen met de delegatie, te kennen heeft gegeven geen visa te zullen verstrekken? Wat is uw oordeel over dit besluit?
De handelsmissie naar India bestond naast de Minister-President en twee bewindspersonen ook uit vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en van NGO’s. Het is mij niet bekend dat de Indiase ambassade een aantal vertegenwoordigers van NGO’s die van plan was mee te reizen, te kennen heeft gegeven geen visa te verstrekken. Er is voorafgaand aan de missie besloten de deelname van NGO’s te beperken tot lokale vertegenwoordigers vanuit de overweging dat dit de kans vergroot op een constructieve en effectieve dialoog met de Indiase autoriteiten over de rol van het (Indiase) maatschappelijk middenveld. Dit is ook met een aantal NGO’s besproken.
Bent u ervan op de hoogte dat het Indiase Ministerie van Binnenlandse zaken een reeks NGO’s (niet-gouvernementele organisaties), waaronder Hivos, ICCO en Greenpeace, op een zwarte lijst heeft geplaatst en de bankrekeningen van onder meer Greenpeace India heeft bevroren?2 Bent u ervan op de hoogte dat ook andere internationale NGO’s en een reeks Indiase maatschappelijke en mensenrechtenorganisaties getroffen zijn door de maatregelen? Wat is u oordeel over deze maatregelen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat het Indiase Ministerie van Binnenlandse Zaken maatregelen heeft genomen waardoor een aantal Nederlandse en andere buitenlandse NGO’s hun werk moeilijker kan uitvoeren in India en de samenwerking met lokale Indiase NGO’s wordt belemmerd. Dit is een tendens die al langer gaande is. India ziet een steeds kleinere rol weggelegd voor buitenlandse actoren. Dat werd al duidelijk met het stopzetten van de OS-relaties met donoren in 2003. Zo nam de vorige regering reeds maatregelen om de buitenlandse financiering van lokale NGO’s te beperken. Tegelijkertijd kent India zelf een groot maatschappelijk middenveld dat een belangrijke rol speelt in het maatschappelijk debat in India.
Het kabinet is van mening dat het maatschappelijk debat gebaat is bij de uitwisseling van expertise, ervaring en kennis tussen binnenlandse en buitenlandse NGOs en bij de samenwerking tussen maatschappelijk middenveld, overheden en bedrijven. Dit komt ook naar voren in het nieuwe beleidskader Samenspraak en Tegenspraak (Kamerstuk 33 625, nr 104). In India, maar ook in andere landen, ziet het kabinet dat de ruimte voor internationale NGO’s om te opereren beperkter wordt. Dit vindt het kabinet een zorgelijke ontwikkeling.
Deelt u de zorg over het verslechterende klimaat voor (kritische) maatschappelijke organisaties in India? Herkent u het beeld dat de New York Times onlangs schetste van premier Modi’s ambitieuze agenda in de strijd tegen armoede en voor India’s rol op het wereldtoneel, die echter contrasteert met «a repressive social order»? Deelt u de mening van de Amerikaanse ambassadeur Richard Verna die in dit verband spreekt van «a potentially chilling effect of recent actions by the Indian government against charities and advocacy groups»?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te voldoen aan de oproep van de Nederlandse NGO’s om tijdens de handelsmissie niet alleen de economische samenwerking te bevorderen, maar ook aandacht te vragen voor de onontbeerlijke rol van maatschappelijke organisaties in India?
Tijdens de missie is niet alleen gesproken over economische onderwerpen en mogelijkheden tot economische en politieke samenwerking, maar is ook aandacht besteed aan de rol van NGO’s in de maatschappij.
Ik heb het belang van samenwerking tussen Nederlandse NGO’s en Indiase NGO’s aan de orde gesteld tijdens mijn onderhoud met de Minister of State for Home Affairs, Mr Haribhai P. Chaudhary. Daarin heb ik tevens de zorg uitgesproken over de verminderde ruimte voor internationale NGO’s om in India te opereren. Er is afgesproken dat de komende maanden wordt besproken hoe internationale NGO's binnen de Indiase wetgeving en context kunnen bijdragen aan sociale en economische ontwikkeling.
Tijdens de lancering van de India-Nederland MVO dialoog is aandacht besteed aan de rol van NGO’s (zie eveneens antwoord op vraag 7). Ik wil voorts benadrukken dat de Nederlandse Ambassade ook al enige tijd met de Indiase autoriteiten in gesprek is om ervoor te zorgen dat NGO’s uit India en Nederland op een goede manier met elkaar kunnen samenwerken.
Bent u bereid de Indiase autoriteiten er specifiek op te wijzen dat de restricties die aan eerdergenoemde NGO’s worden opgelegd in strijd zijn met zowel de grondwettelijke bescherming als met het in internationale verdragen vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering?
De toetsing of de restricties die aan de NGO’s worden opgelegd in overeenstemming zijn met de Indiase Grondwet laat ik over aan de Indiase High Courts en Supreme Court. Ik benadrukte tijdens mijn onderhoud met Minister of State, Mr Haribhai P. Chaudhary dat een vrij, onafhankelijk, actief en kritisch maatschappelijk middenveld via een dialoog met bedrijven en overheden veel kan bijdragen aan inclusieve groei en ontwikkeling. Ook heb ik aangegeven dat internationale samenwerking tussen NGO’s meerwaarde oplevert en kan bijdragen aan de inspanningen om uitvoering te geven aan de ontwikkelingsagenda in India. Ten slotte benadrukte ik het zorgelijk te vinden als restrictieve regelgeving deze constructieve samenwerking in de weg staat.
Op welke wijze is bij de voorbereiding van de handelsmissie naar India invulling gegeven aan het kabinetsbeleid 4 om organisaties op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten te betrekken? In hoeverre zijn gesprekken met of deelname van NGO’s onderdeel van de handelsmissie zelf?
Voorafgaand aan de missie naar India is contact geweest met verschillende Nederlandse NGO’s en vertegenwoordigers van NGO’s maakten deel uit van de missie. Zoals bij andere handelsmissies organiseerden het Ministerie van Buitenlandse zaken en RVO een voorbereidingsbijeenkomst voor de deelnemende bedrijven en NGO’s waarin alle elementen van IMVO zijn opgenomen.
Tijdens de handelsmissie heb ik, samen met een vertegenwoordiger van de Indiase overheid, de eerste bijeenkomst van de India-Nederland MVO dialoog geopend. In de dialoog kunnen bedrijven en NGO’s ervaringen uitwisselen met het implementeren van MVO-richtlijnen. De Indiase counterpart is het Indian Institute of Corporate Affairs (IICA). Ook India is van mening dat voor de effectiviteit van deze dialoog betrokkenheid van maatschappelijke organisaties essentieel is. Maatschappelijke organisaties kunnen bedrijven enerzijds kritisch aanspreken en anderzijds helpen bij het invoeren van en invulling geven aan maatschappelijk verantwoord beleid. Er waren dan ook verschillende NGO’s aanwezig bij de bijeenkomst: Women on Wings, Cordaid, ICCO India Ltd., Solidaridad en IUCN. In mijn openingsspeech heb ik het belang benadrukt van de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties.
Bent u bereid in het verslag van de handelsmissie concreet aan te geven op welke wijze en in welke gesprekken aan bovengenoemde onderwerpen aandacht is geschonken? Kunt u daarbij ook de reacties van de Indiase gesprekpartners vermelden?
In de kwartaalrapportage aan de Tweede Kamer zal, zoals gebruikelijk, over de recente handelsmissies gerapporteerd worden, waaronder de missie naar India. In de rapportage zal ook aandacht worden besteed aan de wijze waarop de NGO problematiek is besproken met de verschillende gesprekspartners in India en de afspraken die zijn gemaakt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de handelsmissie?
Er is voor gekozen deze vragen na afloop van de missie te beantwoorden zodat ik u direct kon laten weten op welke momenten ik de positie van NGO’s heb besproken.
Het afkopen van een bestuurder voor negen ton door een openbaar lichaam van waterschappen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Negen ton voor ex-baas Hefpunt»?1
Ja.
Binnen welke taak van de deelnemende waterschappen en het opgerichte openbaar lichaam valt deze afkoopsom?
Het afkopen van een bestuurder is, vanzelfsprekend, geen taak van een waterschap of een door waterschappen ingesteld openbaar lichaam. In boekhoudkundige zin zijn de kosten die samenhangen met deze vertrekregeling aan te merken als apparaatskosten van de heffing en invordering van waterschapsbelastingen.
Hoe verhoudt, volgens u, het gunnen van deze afkoopsom zich tot de letter en de geest van de Wet normering topinkomens daar Hefpunt zich nadrukkelijk op die wet beroept?
Uit voorlopig onderzoek is gebleken dat er geen sprake is geweest van een afkoopsom die ineens is uitbetaald. Wel heeft Hefpunt een voorziening getroffen van € 905.000 in verband met het vertrek van de directeur. Dit bedrag bestaat uit verschillende componenten (loondoorbetaling tijdens herplaatsingstermijn, aanvullende uitkering, aansluitende uitkering en uitkering wegens beëindiging dienstverband) zoals bedoeld in de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. Ik laat momenteel door de met het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) belaste Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie nader onderzoeken of al deze componenten terecht en op de juiste grondslag zijn toegekend en zal de Kamer informeren zodra dit onderzoek is afgerond.
Hoe zijn het algemeen bestuur en de deelnemers aan dit bij gemeenschappelijke regeling opgerichte openbaar lichaam betrokken bij de besluitvorming die tot deze afkoopsom leidde? Acht u dat vanuit democratisch oogpunt voldoende? Kunt u daarbij meenemen dat een van de fracties, Lagere Lasten Burger, zich niet goed geïnformeerd voelt?
Het dagelijks bestuur van Hefpunt heeft blijkens voorlopig onderzoek in december 2013 besloten om de directeur op non-actief te stellen, en in maart 2014 heeft het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, de directeur van zijn functie ontheven. Zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur van Hefpunt bestaan uit bestuurders van de drie betrokken waterschappen. De Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor dat in de gemeenschappelijke regeling afspraken gemaakt moeten worden over de wijze waarop informatie aan de deelnemers verstrekt wordt. Vanuit democratisch oogpunt acht ik deze bestuurlijke inrichting voldoende.
Lagere Lasten Burger is een fractie van het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland. Het is mij niet bekend wanneer het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland door zijn vertegenwoordiging in het bestuur van Hefpunt is geïnformeerd over de getroffen vertrekregeling.
Wat zegt het volgens u over de bestuursstructuur van openbare lichamen en hun houding ten aanzien van een open overheid wanneer afkoopsommen van deze omvang een jaar lang «geheim» gehouden kunnen worden?
Het deel van de totale voorziening dat betrekking had op 2014 is door Hefpunt verantwoord in de WNT-verantwoording die onderdeel uitmaakt van de jaarrekening, en bevat alle wettelijk vereiste gegevens. Het resterende deel van de voorziening (bedoeld voor 2015 e.v.) is separaat opgenomen en toegelicht in de jaarrekening. De WNT voorziet in verplichte openbaarmaking van de bezoldigingsgegevens en ontslagvergoedingen in de jaarstukken – die na afloop van het boekjaar worden opgesteld. Deze openbaarmakingsplicht is naar haar aard dus achteraf, na afloop van het desbetreffende jaar. Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ontduiking of ontwijking van de rapportageplicht.
Zijn u andere gevallen bekend van afkoopsommen van bestuurders bij gemeenschappelijke regelingen die, of van soortgelijke omvang zijn, of ook enige tijd geheim gehouden zijn? Indien zo, welke gevallen betreft dat en ziet u reden deze nader te onderzoeken?
De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie houdt structureel gericht toezicht op de naleving van de WNT door, onder andere, gemeenschappelijke regelingen en streeft ernaar dergelijke zaken aan het licht te brengen. Van alle formele handhavingszaken die daaruit voortvloeien, doe ik jaarlijks verslag in de WNT-jaarrapportage. In de WNT-jaarrapportage 2013 is in § 4.2 een overzicht van de handhavingsmaatregelen m.b.t. het jaar 2013 opgenomen, waarvan enkele betrekking hadden op gemeenschappelijke regelingen. Op dit moment is er sprake van één handhavingszaak bij een gemeenschappelijke regeling die betrekking heeft op een afkoopsom, te weten bij de Gemeenschappelijke regeling Atlant Groep. De handhaving in de desbetreffende zaak is thans aangehouden in afwachting van een definitieve uitspraak in hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep. In de WNT-jaarraportage 2014 die ik in december 2015 aan de Kamer zal zenden, zal ik verslag doen van de alle handhavingsactiviteiten m.b.t. het jaar 2014.
Ziet u reden om het democratisch gehalte en de transparantie van de besluitvorming binnen gemeenschappelijke regelingen te versterken?
De Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) is recent gewijzigd, onder andere met het oog op de versterking van de controlerende positie van de gemeenteraad en het algemeen bestuur. Deze wijziging van de Wgr kan gedeeltelijk geplaatst worden in het licht van de geuite kritiek op de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen. De wet voorziet nu in voldoende democratische controle en transparantie. Deze casus geeft mij geen aanleiding om de bestuurlijke inrichting van gemeenschappelijke regelingen te heroverwegen. Momenteel werkt de Raad voor het openbaar bestuur aan een advies over de democratische legitimiteit van samenwerkingsverbanden. Dit advies zal voor mij naar verwachting een belangrijke bijdrage kunnen leveren voor het verder versterken van de democratische legitimiteit van samenwerking.
De oproep van Turkse president Erdogan tot de verovering van Jeruzalem |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Erdogan roept op tot verovering Jeruzalem»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u Erdogan’s openlijke oproep tot het hijsen van de islamitische vlag boven de Israëlische hoofdstad Jeruzalem?
Nederland vindt dat deze en andere uitspraken niet passen.
Deelt u de mening dat Erdogan’s islamitisch-imperialistische ambities een bedreiging vormen voor democratische rechtsstaten? Zo neen, waarom niet?
President Erdoğan heeft deze en ook andere niet passende uitspraken gedaan in de verkiezingsstrijd op weg naar de parlementaire verkiezingen van 7 juni. Deze uitspraken dragen niet bij aan normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en President Erdoğan heeft deze en ook andere niet passende uitspraken gedaan in de verkiezingsstrijd op weg naar de parlementaire verkiezingen van 7 juni. Deze uitspraken dragen niet bij aan een normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en Israël, die goed zou zijn voor beide landen en voor de hele regio.
Deze en andere uitspraken passen niet bij een land dat zich gecommitteerd heeft aan Europese waarden en standaarden. Het geeft ook de grote uitdagingen weer die resteren op het gebied van de rechtsstatelijkheid in Turkije, zoals onder meer op de door u aangehaalde terreinen van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid die meer en meer in het gedrang zijn gekomen onder de huidige regering. Het kabinet blijft daarom kiezen voor hetzelfde beleid ten opzichte van Turkije, met een geloofwaardig EU-toetredingsproces dat vasthoudt aan strenge toetredingsvoorwaarden. Deze benadering biedt de beste gelegenheid Turkije kritisch aan te spreken en hervormingen te bevorderen op het terrein van de rechstatelijkheid, specifiek op de terreinen van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de mening dat islamitische verovering van Jeruzalem een ramp zou zijn voor de Westerse beschaving? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze absurde uitspraken de vrede verder weg brengen dan ooit doordat Erdogan olie op het vuur van Palestijnse terroristen gooit? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verandert de Nederlandse opstelling jegens Turkije, nu wederom blijkt dat Erdogan opjut tegen Israël en de Joodse bevolking?
Zie antwoord vraag 3.