Het bericht “Ambtenaren: geen 'bolletjesvluchten' vanaf Eindhoven Airport” |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Marith Volp (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over bolletjesvluchten vanaf Eindhoven Airport?1
Ja.
Is het waar dat er een vertrouwelijke ambtelijke nota is, waarin wordt gesproken over het verbieden van vluchten van Curaçao en Aruba naar Eindhoven Airport? Zo ja, kunt u de Kamer voorzien van de gehele tekst van die nota? Zo nee, wat is er niet waar en hoe moet de nota (of de citaten uit die nota) wel gelezen worden?
Wat is de status van de betreffende nota?
Hoe groot is de kans dat met deze vluchten van Curaçao en Aruba naar de regionale luchthaven Eindhoven Airport de sluis voor drugsimport via bolletjesslikkers wordt open gezet?
Kunt u garanderen dat er voldoende veiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn indien dit soort intercontinentale vluchten via Eindhoven Airport gaan? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de relativerende reactie van de directie van Eindhoven Airport dat het allemaal wel mee zal vallen omdat het vakantievluchten en geen drugstransporten zijn?
Wat doen Curaçao en Aruba zelf aan controles en hoe helpt Nederland hierbij?
Beide landen zijn zelf verantwoordelijk voor zowel de bestrijding van criminaliteit op de luchthavens ter plaatse als het voorkomen van drugssmokkel vanaf die luchthavens. De Nederlandse hulp voor het verder verbeteren van de controles bestaat naast financiële steun uit het geven van adviezen en delen van kennis en expertise. Tijdens het Justitieel Vierpartijen Overleg in Sint Maarten heb ik met mijn collega van Curaçao ook afspraken gemaakt over de controles aldaar.
Voorziet u andere risico’s voor de veiligheid bij intercontinentale vluchten? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6. Alle inspanningen van de overheid zijn erop gericht mogelijke risico's te beperken.
Zou het kunnen zijn dat ook andere intercontinentale vluchten om deze reden wellicht niet zouden kunnen vliegen via de regionale vluchthavens?
Zie het antwoord op vraag 8. Het 100%-controleregime geldt alleen voor vluchten uit Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Suriname en Venezuela.
Wie draait op voor de kosten van mogelijke extra controles op Eindhoven Airport?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Hoe is het mogelijk dat dit ambtelijk advies wordt gegeven nadat Arkefly en Eindhoven Airport hun plannen realiseren, overeenkomstig het Nederlandse luchtvaartbeleid?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Is er niet of te weinig afgestemd bij de formulering van het beleid tussen de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie?
Het 100% controlebeleid voor vluchten vanuit landen met een hoog bolletjesslikkersrisico is een maatregel die 10 jaar geleden is ingesteld om de problematiek rondom bolletjeslikkers op Schiphol aan te pakken. Het intercontinentaal vliegen vanaf Eindhoven was toen niet aan de orde. Zodra het voornemen van de luchtvaartmaatschappij om te vliegen op Eindhoven vanuit een land met een hoog bolletjesslikkersrisico bekend was, is intensief tussen alle betrokken ministeries afgestemd en contact opgenomen met de relevante partijen.
De toename van voedselfraude binnen het Europese voedselsysteem |
|
Peter Oskam (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Fraude met biologische producten groeit»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «2015 Situation Report on Counterfeiting in the European Union»2 waarin staat dat voedselfraude met onder andere biologische voedingsmiddelen in toenemende mate voorkomt in de Europese Unie?
Wij hebben de resultaten van het rapport «2015 Situation Report on Counterfeiting in the European Union» gelezen. Europol en de Office for Harmonization in the Internal Market (OHIM) constateren een toenemend aantal gevallen van productvervalsing door georganiseerde criminele netwerken. Voedsel is één van de vele productcategorieën die zijn beoordeeld. Het rapport geeft geen oordeel over het gevaar dat dit met zich meebrengt voor de volksgezondheid.
Voedselfraude speelt zich per definitie af in een schemergebied, waardoor het moeilijk is vast te stellen wat de oorzaken zijn van de toename van het aantal geconstateerde gevallen. Zowel nationaal als internationaal is er verscherpte aandacht voor het opsporen en aanpakken van voedselfraude. Hierdoor komen meer gevallen van fraude aan het licht.
Bent u op de hoogte van het gevaar van het toenemend aantal gevallen van voedselfraude gepleegd door georganiseerde criminele netwerken op het gebied van de volksgezondheid in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens op de hoogte van de redenen voor de toename in het aantal gevallen van voedselfraude, zoals de grote winst als gevolg van voedselfraude door criminelen en de lage pakkans?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van de op 14 januari 2014 door de Europese Commissie aangenomen resolutie van Esther de Lange (CDA-Europarlementslid) over voedselfraude betreffende de noodzaak voor de herziening van het functioneren van de voedselketen, betere controle en een aanscherping van de regels voor etikettering? Hoe ziet de bijdrage van Nederland aan de Europese aanpak van voedselfraude er uit?
Wij zijn op de hoogte van de door het Europees parlement aangenomen resolutie van Esther de Lange. Met deze resolutie roept het Europees parlement op tot een herziening van het functioneren van de voedselketen, tot betere controle en tot aanscherping van de regels voor etikettering.
In Nederland wordt een groot aantal acties ingezet, dat zich richt op een verbetering van de naleving van de wetgeving in de voedselketen. Dit zijn bijvoorbeeld de inzet van de NVWA in het kader van haar verbeterplan3, de opvolging van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV) over de «risico’s in de vleesketen4 en de acties die zijn ingezet door de Taskforce Voedselvertrouwen5.
Nederland neemt actief deel aan het in 2013 opgerichte Europese Voedselfraude-netwerk (het zogenoemde «Food Fraud Network»). Naast de Europese Commissie en alle lidstaten, IJsland, Noorwegen en Zwitserland maken ook Europol en Eurojust deel uit van dit netwerk. Deze groep maakt onder andere afspraken over EU-brede aspecten van voedselfraude, het uitvoeren van testprogramma’s en het uitwisselen van ervaringen in de aanpak van voedselfraude.
Daarnaast heeft de Europese Commissie een aantal rapporten uitgebracht over de mogelijkheden van verplichte herkomstetikettering voor een aantal productcategorieën. Voor een aantal categorieën vers vlees is sinds 1 april jongstleden een verplichte herkomstetikettering van kracht. Voor andere productcategorieën zijn de discussies hierover nog niet afgerond.
Opleiding en training van inspecteurs om voedselfraude goed te kunnen signaleren en aanpakken, hebben de aandacht. In het kader van het Plan van Aanpak NVWA en de opvolging van het rapport van de OvV werkt de NVWA aan versterking van de aanpak van voedselfraude. Geconstateerd is dat hiervoor meer specifieke expertise nodig is bij de inspecteurs. Door de NVWA wordt deze expertise met aanvullende opleiding en training opgebouwd.
Verder stelt de NVWA risicoanalyses op van alle ketens waarop ze toezicht houdt. De NVWA benut deze kennis voor een verdere aanscherping van het risicogebaseerde toezicht.
De NVWA neemt deel aan het Europese trainingsprogramma voor toezichthouders «Better Training for Safer Food» (BTSF). In deze trainingen voor en door de toezichthoudende instanties in de EU, wordt informatie over de wijze van uitvoering van het toezicht en de handhaving van de Europese regelgeving op het terrein van voedselveiligheid uitgewisseld. De laatste twee jaar maken ook trainingen op het terrein van voedselfraude onderdeel uit van dit programma.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van Europol en The Office For Harmonisation In The International Market om de kennis en het inzicht van wetshandhavende instanties op het gebied van voedselfraude te vergroten door middel van opleiding en training, aangezien met name de handhaving in complexe situaties een probleem is?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het idee een Europees coördinatiecentrum op te richten in navolging van het US National IPR Coordination Center teneinde de bestrijding van voedselfraude effectiever te maken, zoals aangegeven in «2015 Situation Report on Counterfeiting in the Europese Unie»?
Het rapport van Europol en de OHIM constateert terecht dat het belangrijk is dat de autoriteiten in de EU samenwerken om fraude met producten sneller en beter te kunnen opsporen en aanpakken.
Zoals in de antwoorden op vragen 5 en 6 al is aangegeven, is voor de bestrijding van voedselfraude het Europese «Food Fraud Network» hiervoor het aangewezen EU-platform. Vanuit dit netwerk worden, naast de genoemde acties, momenteel voorbereidingen getroffen voor het inrichten van een additioneel informatie-uitwisselingssysteem (het Administrative Assistance & Cooperation system: AAC) naast het al bestaande meldingssysteem RASFF voor voedselveiligheidsincidenten.
Dit nieuwe AAC-systeem treedt naar verwachting op korte termijn in werking.
De NVWA investeert daarnaast in de samenwerking met het Openbaar Ministerie om zo daadwerkelijk criminele activiteiten ook strafrechtelijk stevig te kunnen laten aanpakken; en werkt ook internationaal samen, met andere autoriteiten in de EU en met Europol.
Wat is de inzet van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die zich zoals uit beleidsdocumenten blijkt richt op de voedselveiligheid, ten aanzien van valse etikettering van voedingsmiddelen geïmporteerd vanuit niet-Europese landen?
De NVWA richt zich primair op het toezicht op voedselveiligheid, maar besteedt ook aandacht aan etikettering. Als de etikettering misleidend en/of vals is, treedt zij op. Hierbij maakt zij geen onderscheid in de herkomst van de producten.
Bent u bereid nationaal stappen te ondernemen teneidne de toename van voedselfraude met keurmerken van voedingsmiddelen van buiten de Europese Unie effectiever te bestrijden?
In het rapport van Europol wordt beschreven dat de voedingsmiddelenindustrie een toename heeft geconstateerd in het misbruik van keurmerken van biologische producten.
Voorop staat dat importeurs van voedselproducten er voor verantwoordelijk zijn dat deze producten aan de Europese regelgeving voldoen.
De meeste keurmerken zijn privaat. Wij zien dan ook in eerste instantie een verantwoordelijkheid voor de keurmerkeigenaren en producenten en afnemers van deze producten om alert te zijn op misbruik van het keurmerk door derden en zich als keten te wapenen tegen fraude met de keurmerken. Douane en FIOD zijn daarnaast alert op fraude rond intellectueel eigendom.
Het wettelijk gereguleerde Europese biologische logo mag alleen worden gebruikt voor producten die voldoen aan de Europese Verordening voor biologische productie en etikettering van biologische producten ((EG) 834/2007).
De controle op biologische producten en biologische productie vindt in Nederland plaats door Skal Biocontrole. Skal is verplicht om vermoedens van fraude door te geven aan de NVWA. De NVWA kan hier nader op ingrijpen, afhankelijk van de aard, ernst en omvang.
De aandacht voor het opsporen en aanpakken van voedselfraude ten algemene is geïntensiveerd. Zoals in de beantwoording van vragen 5 en 6 al toegelicht, investeert de NVWA in de samenwerking met de andere autoriteiten die actief zijn op dit terrein.
Het bericht ‘Bestuur gaat te ver, vinden Leidse studenten’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bestuur gaat te ver, vinden Leidse studenten»?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit bericht in het licht van de recente discussie over de betrokkenheid en medezeggenschap van studenten bij hun eigen onderwijs?
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht. Het bericht vermeldt dat verschillende studentenorganisaties in Leiden een open brief hebben gestuurd aan het College van Bestuur (CvB) van de Universiteit Leiden (UL). In deze brief geven de studentenorganisaties hun visie op de wijze waarop de UL talentontwikkeling en zelfontplooiing van haar studenten het best kan bevorderen en hoe bepaalde beleidsmaatregelen die gericht zijn op het bevorderen van studiesucces daarop inwerken. De studenten vinden dat er meer ingezet moet worden op kwaliteit en het bieden van ruimte voor zelfontplooiing naast de studie. Het CvB heeft de studenten hierop een antwoordbrief gestuurd waarin het aangeeft hetzelfde doel te hebben als de studenten, namelijk ruimte scheppen voor zelfontplooiing. Het CvB is van mening dat studiesuccesbevorderende maatregelen ervoor zorgen dat studenten in de loop van hun studie meer tijd overhouden voor extra activiteiten. Het CvB geeft aan het signaal van de studenten serieus te nemen en over de aangekaarte thema’s verder met hen in gesprek te willen gaan. Een eerste reactie van de studenten op de antwoordbrief is positief.
Naar ik heb begrepen vindt het goede gesprek tussen het CvB en de Universiteitsraad (UR), waarin ook studenten zijn vertegenwoordigd die de open brief hebben ondertekend, regelmatig plaats. De studenten hebben in hun brief hun standpunt bekrachtigd. Ik constateer dat de betrokkenheid van studenten aan de Universiteit Leiden bij hun eigen onderwijs groot is en dat het CvB er voor openstaat om daarover met de medezeggenschap in gesprek te gaan.
Hoe kijkt u tegen het signaal van deze studentenvertegenwoordigingen aan met betrekking tot de wijze waarop in Leiden binnen de experimentmogelijkheden ingezet wordt op een bindend studieadvies (bsa) in het tweede studiejaar?
Ik zie dat de studenten in Leiden aan hun bestuur laten weten dat zij graag een breed gesprek met hen voeren over de inzet van studiesuccesbevorderende maatregelen, waaronder ook de inzet van het bsa in het tweede jaar. De reactie van het bestuur laat zien dat het signaal van de studenten serieus genomen wordt. Het CvB overlegt regelmatig met de studentgeledingen over ontwikkelingen in het onderwijs. Naar aanleiding van de open brief heeft het bestuur de studentfracties voorgesteld om in de komende, reeds geplande overleggen de door de studenten aangekaarte thema’s rond studiesuccesbevorderende maatregelen te agenderen. Daarop hebben de opstellers van de brief positief gereageerd. Ik vind het goed om te merken dat thema’s die studenten aan de orde stellen onderwerp zijn in de gesprekken van de medezeggenschap en het bestuur.
Deelt u de mening dat dit bericht en de brief die hier aanleiding toe waren2 duidelijk maken dat er van draagvlak voor deze maatregel bij de medezeggenschap geen sprake meer is? Zo nee, waarom niet. Zo ja, waarom deelt u deze opvatting niet?
Nee, die mening deel ik niet. Dit experiment is eerder besproken met de medezeggenschap en er bestaan heldere afspraken tussen de UR en het CvB over de uitvoering van het experiment. Dat de studentorganisaties die de brief verzonden hebben positief reageren op de reactie van het CvB, geeft mijns inziens aan dat in Leiden het bestuur en de UR het gesprek blijvend aangaan.
Heeft u al zicht op resultaten vanuit het Leidse bsa-experiment wat betreft de effecten op studenten en studieprestaties?
Nee, daarop heb ik op dit moment geen zicht. De eerste bindende studieadviezen in het tweede jaar zullen in augustus gegeven worden. De UL zal zelf een evaluatie uitvoeren in het komende najaar. Daarbij zullen zowel studenten als docenten betrokken zijn. De resultaten van deze evaluatie worden besproken met de UR. Over de resultaten zal de UL ook aan mij rapporteren. Het gehele experiment zal ik evalueren na afloop van het experiment in 2018.
Bent u bereid om, gezien het beperkte aantal deelnemers aan het bsa-experiment en het ontbreken van draagvlak in Leiden, dit experiment niet verder te continueren na afloop en geen onderdeel te laten zijn van de nieuwe kwaliteitsafspraken?
Voor het voortijdig staken van dit lopende experiment zie ik geen aanleiding. Dat het aantal deelnemers aan dit experiment beperkt is, ligt in lijn met de ruimte die instellingen hebben om verschillende instrumenten in te zetten op een wijze die past bij de eigen onderwijsvisie en het profiel van de instelling. Ik hecht aan de variëteit die ontstaat doordat instellingen hierin verschillende keuzes maken. Daarbij is ook een experiment dat beperkt in omvang is waardevol.
In 2018 zal dit experiment door mij geëvalueerd worden. Deze evaluatie zal ik uw Kamer doen toekomen. De vraag of we het bindend studieadvies na het eerste jaar wettelijk mogelijk willen maken, komt dan aan de orde.
Mogelijke wapenleveranties aan Boko Haram via Turkish Airlines |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over vermeend transport van wapens via Turkish Airlines naar Nigeria?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het getapte en gepubliceerde telefoongesprek tussen een medewerker van Turkish Airlines en een adviseur van toenmalig premier van Turkije, Erdogan?
Het kabinet kan de echtheid van dit telefoongesprek niet beoordelen, en beschikt ook niet over eigenstandige informatie hierover.
Klopt het dat de medewerker van Turkish Airlines zich erover beklaagt dat hij een aantal malen heeft gebeld met de vraag tegen wie de wapens die door Turkish Airlines naar Nigeria worden vervoerd, zullen worden ingezet, en dat hij worstelt met de vraag of de wapens tegen moslims of christenen zullen worden ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Mag worden aangenomen dat toenmalig premier Erdogan van deze telefoongesprekken op de hoogte was, nu het gesprekken betrof met zijn adviseur Varank?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de authenticiteit van het telefoongesprek – dat op YouTube staat2 – na te gaan en bij de Turkse regering om opheldering te vragen?
Nee. Er is te weinig bevestigde informatie om een Nederlandse diplomatieke interventie te rechtvaardigen, in een zaak die primair de relatie tussen Turkije en Nigeria betreft.
Acht u het denkbaar dat Turkish Airlines inderdaad met toestemming van premier Erdogan wapens getransporteerd heeft naar Nigeria?
Het kabinet acht zich niet aangewezen te speculeren over onbevestigde berichten.
Acht u het denkbaar dat deze wapens bestemd waren voor de radicaalislamitische terreurbeweging Boko Haram? Klopt het dat hierover door de Turkse oppositie vragen zijn gesteld?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat Turkish Airlines voor 49 procent in handen is van de Turkse overheid? Hoe beoordeelt u de ontkenning van Turkish Airlines dat de luchtvaartmaatschappij wapens vervoerd zou hebben naar Nigeria?
Voor zover bekend is Turkish Airlines inderdaad voor 49% eigendom van de Turkse overheid. Zie verder de antwoorden op vragen 6–7.
Hoe verhoudt deze ontkenning zich tot uitspraken van de Nigeriaanse marine3 dat Turkish Airlines via Lagos wapens vervoerd heeft, die op 11 maart 2014 in Nigeria aangekomen zouden zijn?
Het kabinet wijst erop dat het vervoer van wapens op zich niet verboden is. Aangaande dit bericht geldt eveneens dat het kabinet niet wenst te speculeren over onbevestigde berichten.
Heeft u kennisgenomen van de analyse van de United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC)4 over handel in wapens in West-Afrika, waarin melding wordt gemaakt van onder meer wapenleveranties via de lucht en van buiten Afrika, alsmede corruptie bij overheids- en veiligheidsfunctionarissen als bron van wapenleveranties?
Ja.
Acht u het denkbaar dat elementen binnen de Nigeriaanse autoriteiten en/of strijdkrachten betrokken zijn bij wapenleveranties aan Boko Haram?
Het kabinet acht het niet aangewezen hierover te speculeren.
Bent u bereid te pleiten voor onafhankelijk internationaal onderzoek naar de wapenleveranties aan Boko Haram, bijvoorbeeld door het Comité van de VN-Veiligheidsraad inzake Al Qaeda en aanverwante organisaties of UNODC?
Er zijn al verschillende organisaties die illegale wapenhandel onderzoeken, onder andere UNODC. Bij gelegenheid zal Nederland niet nalaten om te wijzen op het belang van onderzoek naar de vraag hoe Boko Haram aan zijn wapens komt.
Het bericht 'Seksueel misbruik bij boeddhisten in Nederland' |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «seksueel misbruik bij boeddhisten in Nederland»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat uw reactie is op dit bericht, waaruit blijkt dat boeddhistische monniken en leraren zich in Nederland schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik van (minderjarige) leerlingen?
Op basis van de informatie van het Openbaar Ministerie (OM) en de politie kan ik niet vaststellen of boeddhistische monniken en/of leraren zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik. Ik kan het echter ook niet uitsluiten. Het is immers mogelijk dat zich feiten hebben voorgedaan waar de politie en het OM geen kennis van hebben. Wanneer iemand van mening is dat zich strafbare feiten hebben voorgedaan, kan daarvan aangifte worden gedaan bij de politie. Er zijn enkele meldingen en aangiftes bekend, maar die hebben tot op heden niet geleid tot een strafrechtelijke veroordeling.
Heeft u zicht op de omvang van dit misbruikschandaal? Zo ja, kunt u aangeven om welke omvang het gaat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te onderzoeken om welke schaal het gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen onderneemt u teneinde te voorkomen dat seksueel misbruik wederom plaatsvindt bij religieuze instellingen, zoals eerder bij de Rooms Katholieke Kerk en nu bij de Boeddhisten?
Religieuze instellingen vallen onder de reikwijdte van de regeling die voorziet in een gratis verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor vrijwilligers (zie de Beleidsregels vergoeding verklaring omtrent het gedrag voor vrijwilligers; Stcrt. 2015, 6425). Dit houdt in dat als die organisaties zelf hun verantwoordelijkheid nemen voor een eigen integriteitsbeleid, hun vrijwilligers de VOG kosteloos kunnen aanvragen. Op die manier wordt voor religieuze instellingen een financiële drempel weggenomen om vrijwilligers te laten screenen voordat zij bij de religieuze instellingen aan de slag gaan.
In overleg met de Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) is de werkset «een veilige kerk» ontwikkeld, als aanvulling op de meer algemene werkset «in veilige handen», met daarin onder meer werkvormen, gedragscodes en meldprotocollen om de veiligheid van kwetsbare groepen binnen organisaties te vergroten. Hiermee worden religieuze instellingen geholpen vorm te geven aan hun eigen integriteitsbeleid.
Tevens is medio mei jl. de campagne «Seksueel grensoverschrijdend gedrag. Maak er een punt van» van start gegaan. De campagne heeft als doel seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen in organisaties waar vrijwilligers werken met kwetsbare groepen, zoals minderjarigen of mensen met een verstandelijke beperking. Deze campagne wordt ondersteund door het NOC*NSF voor het bereiken van alle sportclubs, door de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk en Movisie voor het bereiken van het vrijwilligerswerk en door het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, voor het bereiken van de kerkelijke organisaties. Organisaties – waaronder dus ook religieuze instellingen – worden weer extra gewezen op het belang van preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Wat is uw reactie op het feit dat er in ieder geval in twee gevallen wel naar de politie is gestapt, maar geen aangifte is gedaan? In hoeverre worden de mogelijkheden van aangifte kenbaar gemaakt bij de slachtoffers die naar de politie stappen?
Het is een goede zaak dat men met informatie over mogelijke misstanden naar de politie is gegaan. Deze informatie is toentertijd ook beoordeeld door de politie. Er is toen door de melders inderdaad geen aangifte gedaan. Wat hun overwegingen daarbij waren, is mij niet bekend. De meldingen zijn wel opgenomen en vastgelegd door de politie. Op basis van de toen verkregen inlichtingen is onvoldoende aanleiding gezien ambtshalve een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Over het algemeen maakt het feit dat plegers van zedendelicten veelal bekenden zijn van hun slachtoffers het voor slachtoffers moeilijk om naar de politie te stappen. In antwoord op vragen van het lid Rebel (PvdA) ben ik hier recent nader op ingegaan.2 Daar heb ik ook de praktijk van het informatieve gesprek voor slachtoffers van zedendelicten toegelicht, waarin een goede en objectieve voorlichting over het doen van aangifte een kernpunt is. Een zeker ontmoedigend effect van het informatieve gesprek kan nooit helemaal worden uitgesloten. Het strafproces kent nu eenmaal een aantal moeilijke en zware stappen voor een slachtoffer.
Wat vindt u van de invulling van de rol van de Boeddhistische Unie Nederland, die geen ruchtbaarheid heeft gegeven aan signalen van ernstig misbruik? Welke rol ziet u in de toekomst voor hen weggelegd? In hoeverre bent u hierover met hen in gesprek?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Boeddhistische Unie Nederland (BUN) om te voorkomen dat boeddhistische monniken en/of leraren zich schuldig maken aan (seksueel) misbruik. Dit geldt evenzeer voor vergelijkbare organisaties bij andere religies. Ik ben over dit onderwerp niet in gesprek met de BUN.
Op welke manier probeert u, in samenwerking met derden, het toezicht te verbeteren in religieuze instellingen en bij religieuze samenkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat de overheid doen teneinde het taboe rondom seksueel misbruik te doorbreken, zodat er ook eerder melding gemaakt wordt?
In de overheidscampagne «Voor een veilig thuis» wordt in het najaar van 2015 aandacht besteed aan seksueel misbruik. Deze campagne is gericht op omstanders, omdat de naaste omgeving belangrijk is bij het stimuleren van het doen van een melding bij seksueel misbruik. Hiermee geeft de overheid gevolg aan de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NR) om structurele publieksvoorlichting te organiseren om seksueel misbruik herkenbaar en bespreekbaar te maken.3
Daarnaast is vorig jaar gestart met een specifieke online-jongerencampagne over huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel misbruik. Deze online campagne krijgt dit jaar een vervolg. Deze campagne is erop gericht om onveilige situaties in huiselijke kring, waaronder seksueel misbruik, bespreekbaar te maken onder jongeren en om hen handelingsmogelijkheden te bieden.
Kunt u aangeven welke opvang- en zorgmogelijkheden er zijn voor slachtoffers in Nederland?
Slachtoffers van seksueel misbruik die na langere tijd hulp zoeken, hebben verschillende mogelijkheden. Dit kan variëren van een individueel gesprek met de huisarts (die een slachtoffer eventueel kan doorverwijzen voor meer specialistische hulp), een gesprek met lotgenoten of dialoog met de dader tot professionele psychologische hulpverlening in de GGZ. Slachtoffers kunnen ook terecht bij de Hulplijn seksueel misbruik. Daar kan geadviseerd worden welke hulp het beste bij de situatie van het slachtoffer past. Slachtoffers kunnen daarbij doorverwezen worden naar de juiste hulpverleners. De Hulplijn kan ook anoniem gebeld worden.
Ook via Veilig Thuis, het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, kunnen slachtoffers doorgeleid worden naar hulp die het beste bij hun situatie past.
Tevens bestaan er diverse websites waar slachtoffers van seksueel geweld terecht kunnen voor hulp en informatie. De website www.seksueelgeweld.info van Movisie is bijvoorbeeld een wegwijzer voor het vinden van geschikte hulpverlening voor volwassenen en kinderen.
Voor de acute fase na seksueel misbruik of verkrachting is sinds 2012 een aantal centra seksueel geweld (CSG) geopend die slachtoffers van seksueel misbruik opvang bieden. In die centra werken artsen, verpleegkundigen, politie, psychologen, maatschappelijk werkers en seksuologen samen om goede zorg te bieden.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft het initiatief genomen om een landelijk dekkende infrastructuur voor een multidisciplinaire aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel geweld tot stand te brengen. Daarin wordt de werkwijze van de CSG’s betrokken.
De NR gaat overigens dossieronderzoek verrichten binnen de jeugd-GGZ om meer te weten te komen over de behandeling die minderjarige slachtoffers van seksueel geweld krijgen. Als kinderen in de jeugd-GGZ geholpen worden vanwege seksueel misbruik, weten we namelijk niet welke behandeling zij krijgen. De interventiemogelijkheden zijn bekend, maar er is nog niet voldoende zicht op de vraag of (minderjarige) slachtoffers deze interventies ook krijgen. De NR zal de resultaten van dit onderzoek in de loop van 2016 publiceren.
Welke mogelijkheden ziet u voor vervolging van de daders als het misbruik in sommige gevallen tientallen jaren is verzwegen? Welke mogelijkheden ziet u voor slachtoffers als de daders al zijn overleden?
Er kan altijd aangifte gedaan worden van een zedenmisdrijf. Wanneer strafbare feiten zijn verjaard of de daders zijn overleden, bestaat geen mogelijkheid tot strafvervolging meer. Het is dan op de eerste plaats van belang dat slachtoffers – indien zij dit wensen – emotionele en praktische ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld van familie of Slachtofferhulp Nederland. Verder kunnen slachtoffers van seksueel misbruik waarvan de schade niet is vergoed in aanmerking komen voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Deze uitkering is een financiële tegemoetkoming voor het overkomen leed en voor eventuele financiële schade (bijvoorbeeld kosten voor psychologische hulp) die door het misbruik is ontstaan.
Of een feit verjaard is, hang af van het soort feit. Sinds 1 april 2013 kunnen ernstige zedenmisdrijven tegen kinderen met een straf van 8 jaar en langer niet meer verjaren. Zo geldt geen verjaringstermijn meer voor verkrachting, aanranding en voor gemeenschap met kinderen onder de 16 jaar. De verjaringstermijn is niet alleen afgeschaft voor ernstige zedenmisdrijven die na 1 april 2013 zijn gepleegd, maar geldt ook voor misdrijven die op dat moment nog niet zijn verjaard. Voor zedenmisdrijven tegen personen boven de achttien jaar geldt een verjaringstermijn van 20 jaar.
Onbehoorlijk bestuur binnen de Stichting Roobol en het niet publiek maken van een onderzoeksrapport. |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen inzake het bestuurlijk handelen van de Stichting Roobol – het openbaar onderwijs op 17 locaties in Friesland – en het onafhankelijke onderzoek dat is verricht door een oud-onderwijsinspecteur? Zo ja, is er, volgens u, een structureel probleem in het bestuurlijk handelen bij de voornoemde stichting?1 2 3 4 5 6 7
Ja, ik ben bekend met de problemen en het onderzoek door oud-inspecteur mw. drs. C. van den Hoek. Ik verwijs u ook naar mijn brief van 2 maart 2015 aangaande Stichting Roobol.8 In de tweede helft van 2014 is onrust ontstaan rond de besluitvorming over het sluiten of fuseren van IBS Driezum en de afbouw van het voltijds hoogbegaafdenonderwijs op de Burgerschool te Dokkum. Daarnaast vond er sinds de zomer van 2014 een overgang plaats binnen de stichting Roobol van een toezichthoudend bestuur naar een raad van toezicht waarbij fouten in de procedures zijn gemaakt.
Het onderzoek door Van den Hoek is ingesteld door de raad van toezicht van Roobol. Aan mij zijn de conclusies en aanbevelingen beschikbaar gesteld. De centrale onderzoeksvraag was hoe de procedures zijn gevolgd binnen Roobol, waar deze mogelijk onjuist of onlogisch waren en hoe dit bijgedragen kan hebben aan een onrustige en onacceptabele situatie binnen de Stichting Roobol. In het rapport worden kritische kanttekeningen geplaatst ten aanzien van inhoud, aansturing, communicatie en veiligheid binnen de Stichting Roobol. Er staat niet dat er sprake is van een structureel probleem. De onderzoekster concludeert dat er in de organisatie een goede basis is om de noodzakelijke ontwikkelingen en veranderingen vorm en inhoud te geven. De raad van toezicht geeft blijk van een bereidheid om daadwerkelijk bij te dragen aan een gezonde organisatie. Naar aanleiding van het rapport zijn door de raad van toezicht maatregelen genomen. Er is afscheid genomen van de voorzitter van het college van bestuur en twee directeuren zijn ad interim- als college van bestuur aangesteld. Zij zijn aan de slag gegaan met hervormingen. Dit gehele traject wordt breed gedragen binnen de stichting, met inbegrip van de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad (GMR).
Er zijn bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) geen signalen dat de kwaliteit van het onderwijs in het geding is. De inspectie volgt de zaak nauwlettend.
Wat is de reden dat de Raad van Toezicht van de Stichting Roobol weigert het rapport van het onafhankelijke onderzoek in de openbaarheid te brengen en dit rapport niet ter beschikking te stellen aan betrokkenen (medezeggenschapsraad, docenten en ouders)?
De raad van toezicht kiest ervoor het rapport Van den Hoek vertrouwelijk te houden omdat het gevoelige persoonlijke informatie bevat over de afgetreden voorzitter van het college van bestuur. De bevindingen, inclusief conclusies en aanbevelingen, zijn wel gepresenteerd aan de belanghebbenden, waaronder de betrokken gemeenten en de GMR.
Bent u van mening dat het rapport van het onafhankelijke onderzoek geheim moet worden gehouden voor de betrokkenen? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo nee, bent u bereid om u maximaal in te spannen om het rapport van het onafhankelijke onderzoek naar het bestuurlijk handelen bij de stichting Roobol in de openbaarheid te brengen?
Het onderzoek is door de raad van toezicht ingesteld en het is dan ook aan de raad van toezicht om een afweging van belangen te maken bij het wel of niet openbaar maken. De vier betrokken gemeenten stellen zich kritisch op ten aanzien van de raad van toezicht en dringen aan op het openbaar maken van het rapport.
Is er in uw ogen sprake van wanbestuur bij de Stichting Roobol? Zo nee, waar baseert u dat op? Zo ja, welke juridische mogelijkheden zijn er voor docenten en ouders om onwettig genomen besluiten terug te draaien?
De raad van toezicht en het college van bestuur hebben op verschillende aspecten fouten gemaakt maar tonen bereidheid om deze te herstellen. De raad van toezicht heeft hiervoor een plan van aanpak opgesteld en een college van bestuur ad interim- benoemd. Zowel de benoeming als het plan van aanpak worden breed gedragen binnen de organisatie.
Indien ouders en leraren, vertegenwoordigd in de medezeggenschapsraad (MR), van mening zijn dat het schoolbestuur hen ten onrechte niet betrekt bij besluitvorming dan kan de MR dit voorleggen aan de Landelijke Commissie voor Onderwijsgeschillen. De MR kan nu al de nietigheid inroepen van die besluiten die wel zijn voorgelegd, maar waar geen instemming aan is verleend. Met de Wet Versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen die nu in de maak is, zal de Wet Medezeggenschap Scholen (WMS) zodanig worden aangepast dat de MR ook bevoegdheid krijgt om de nietigheid in te roepen van besluiten van het bevoegd gezag die ten onrechte niet zijn voorgelegd.
Kunt u toelichten waarom er bij de benoeming van de Raad van Toezicht van de Stichting Roobol niet de juiste procedures zijn gevolgd? Wat is de reden dat de Raad van Toezicht in maart niet is herbenoemd, terwijl dat wel is aangegeven in uw brief?8 9
In de zomer van 2014 heeft een transitie plaatsgevonden van een toezichthoudend bestuur naar een raad van toezicht. Het onderzoek door Van den Hoek had tot doel om vast te stellen hoe de procedures rond deze overgang zijn gevolgd en waar dit mogelijk onjuist is gebeurd. De conclusie van het rapport van Van den Hoek is dat de raad van toezicht en college van bestuur van Roobol niet goed op de hoogte waren van de juiste procedures, maar wel te goeder trouw hebben gehandeld. Men heeft verzuimd om in de statuten een regeling vast te leggen voor de overgangssituatie. De raad van toezicht probeert in overleg met de vier betrokken gemeentes en de GMR de gemaakte fouten te corrigeren. Die herbenoeming van de raad van toezicht heeft tegen de verwachting in niet plaatsgevonden in maart. De betrokken gemeenten houden druk op de raad van toezicht om dit zo spoedig mogelijk te doen.
Bent u van mening dat de Raad van Toezicht van de Stichting Roobol naar behoren functioneert? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, bent u tevens van mening dat de Raad van Toezicht zijn ontslag zou moeten indienen? Kunt u dit toelichten?
De raad van toezicht heeft het onderzoek door Van den Hoek laten instellen naar aanleiding van meerdere signalen en geeft in gesprekken met de onderzoekster blijk inzicht te willen hebben in haar eigen situatie. Het eigen functioneren was geen onderwerp van dit onderzoek, maar de leden zijn met behulp van een externe partij bezig met het evalueren van de eigen positie. Het zijn uiteindelijk de gemeenteraden van de vier gemeentes die oordelen of de raad van toezicht naar behoren functioneert.
Acht u het wenselijk dat de medezeggenschapsraad stelselmatig wordt genegeerd door het bestuur van de Stichting Roobol, waardoor onder andere het onderwijs aan hoogbegaafden in de verdrukking lijkt te komen? Is dit juridisch houdbaar? Welke maatregelen gaat u nemen om deze praktijken een halt toe te roepen?
Uiteraard dient medezeggenschap volledig en volwaardig uitgevoerd te worden binnen scholen. Binnen de Stichting Roobol zijn fouten gemaakt in het betrekken van de medezeggenschap. Zie verder mijn antwoord onder vraag 4.
Bent u van mening dat het bestuursmodel voor (basis)scholen is mislukt, waarbij Raden van Toezicht onvoldoende toezicht houden en onderwijsbestuurders een almachtig positie kunnen verwerven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het bestuursmodel voor (basis)scholen te verbeteren?
Zie antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om de Raden van Toezicht in het basisonderwijs af te schaffen en te vervangen door een sterke medezeggenschapsraad, waarin ouders en docenten volwaardig kunnen meebeslissen over de besteding van het budget, de aanstelling en het salaris van bestuurders en over de inrichting van het onderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een uitgewerkt voorstel verwachten?
Zie antwoord op vraag 10.
Op welke wijze gaat u de ontwikkeling stoppen dat onderwijsinstellingen zich gedragen als commerciële bedrijven met schijntoezicht via de Raden van Toezicht?
Een goed functionerend systeem van intern toezicht is van groot belang voor het besturen van basisscholen. Een dergelijk systeem kan op verschillende manieren worden ingericht, waaronder met een raad van toezicht. Belangrijk is dat er binnen het systeem sprake is van controle en tegenkracht (checks and balances) waardoor fouten en misstappen tijdig onderkend en gecorrigeerd worden. In een goed werkend systeem van intern toezicht, waar ook de medezeggenschapsraad deel van uitmaakt, functioneren verschillende partijen vanuit hun specifieke kennis, kunde of belang. Voor een juiste balans mag geen van deze partijen stelselmatig worden genegeerd of op enige wijze hun rol worden ontnomen. Indien blijkt dat één van de partijen een sterkere positie behoeft binnen dit systeem, dan zet ik mij er voor in om dit aan te passen. Zo is het de bedoeling de positie van de MR te verbeteren met de Wet Versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen. In het wetsvoorstel zoals ik het voor ogen heb krijgt de MR onder meer adviesrecht bij benoeming en ontslag van bestuurders, vindt er halfjaarlijks verplicht overleg plaats tussen intern toezicht en medezeggenschap en kan de MR de nietigheid van besluiten van het bevoegd gezag inroepen die ten onrechte niet ter instemming zijn voorgelegd.
Sociale uitkeringen voor Nederlanders woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Netherlands to publish new policy on pension payments to citizens living in settlements»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen inzake sociale uitkeringen voor Nederlanders woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat beleidsregels ter zake die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mogelijk gaat publiceren in overeenstemming zullen zijn met het beleid zoals in 2002 door de toenmalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Rutte) namens de regering uitgedragen, waaronder: «Op grond van het volkenrecht is Israël in de bezette gebieden bezetter en geen soevereine machthebber. Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU.»?3
Op grond van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) bestaat buiten Nederland slechts recht op een socialeverzekeringsuitkering in een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten. Dit verdrag dient afdoende waarborgen te bevatten inzake de controle op de rechtmatigheid van de uitkeringen. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen.
Op basis van het internationaal recht heeft Israël als bezettende mogendheid geen soevereiniteit over de gebieden die het bezet.
Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU.
Geconstateerd is dat tot dusverre onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Daarom is het volgende besloten.
Iedereen die nu woont in door Israël bezet gebied en een AOW voor alleenstaanden ontvangt ter hoogte van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon, mag deze houden. Vanaf 1 januari 2016 zal de AOW-uitkering van personen die voor het eerst als alleenstaande in door Israël bezet gebied een AOW-uitkering krijgen, ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon) worden gesteld. Dit besluit zal zo spoedig mogelijk worden bekendgemaakt en gecommuniceerd. Dit besluit is inderdaad in overeenstemming met het beleid zoals in de vraag genoemd. Het kabinet onderzoekt of voor de groep vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 er voor toekomstige schrijnende gevallen specifieke maatregelen gewenst zijn. De uitkomst van het onderzoek zal dit najaar bekend worden gemaakt.
Herinnert u zich de aankondiging in 2002 van de toenmalig Staatssecretaris van SZW: «Bij gebreke van een verdrag dat van toepassing is in de bezette gebieden, zullen de uitkeringen van gerechtigden die daar wonen dan ook per 1 januari 2003 worden beëindigd of verlaagd op grond van de Wet BEU.»?4
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt het kabinet de mening dat het standpunt van de Socilae Verzekeringsbank (SVB), zoals in de SVB Beleidsregels 2013 vermeld, juist is: «De SVB gaat ervan uit dat de gebieden die Israël zich na de Juni-Oorlog van 1967 heeft toegeëigend, niet tot het grondgebied van Israël behoren. Deze gebieden vallen derhalve buiten de territoriale werkingssfeer van het Nederlands-Israëlische verdrag inzake sociale zekerheid.»?5 Zo nee, waarom niet?
Ja, zie antwoord 3.
Deelt u de mening dat het voor de geloofwaardigheid van de overheid en de rechtsgelijkheid van Nederlandse burgers van groot belang is dat de Wet BEU (Beperking Export Uitkeringen) in vergelijkbare situaties beleidsconsistent wordt toegepast, dus ook op uitkeringen voor Nederlanders woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied waar Israël geen soevereine machthebber is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie antwoord 3.
Klopt het dat de SVB, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken (waaronder de Nederlandse ambassade in Tel Aviv en de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging bij de PA) Nederlandse uitkeringsgerechtigden woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied na 2002 eens of vaker hebben geïnformeerd over de inhouding en/of verlaging van uitkeringen als gevolg van de Wet BEU? Zo ja, wanneer gebeurde dat en door welke instantie(s)?
Het is voorgekomen dat de SVB in individuele gevallen betrokkenen als zodanig heeft geïnformeerd. In alle gevallen hebben betrokkenen alsnog een uitkering op alleenstaandenniveau gekregen omdat geconstateerd is dat onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden.
Herinnert u zich de mededeling dat in de zoektocht op EU-niveau naar passende maatregelen in reactie op de uitbreiding van nederzettingen «het uitgangspunt is hierbij duidelijker de scheidslijn tussen Israël en bezet Palestijns Gebied aan te brengen, zoals vastgelegd in EU-raadsconclusies»?6
Ja.
Deelt u de mening dat het kabinet geen stappen mag zetten en geen maatregelen mag nemen die deze scheidslijn vervagen en die neer kunnen komen op enige vorm van erkenning of legitimatie van nederzettingen, die een zeer ernstige schending van het internationaal recht zijn? Zo nee, waarom niet?
Israëlische nederzettingen in bezet gebied zijn volgens het kabinet en de EU in strijd met internationaal recht en vormen een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Uitgangspunt voor het kabinet blijft dat de grenzen van 1967 alleen met onderlinge overeenstemming kunnen worden gewijzigd. Het kabinet geeft in dit verband samen met Europese partners uitvoering aan Europees beleid, gebaseerd op het uitgangspunt duidelijker de scheidslijn tussen Israël en bezet Palestijnse Gebied aan te brengen, zoals vastgelegd in EU-raadsconclusies.
Het artikel ‘MIT-regeling voor advies- en haalbaarheidsprojecten MKB overtekend’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MIT-regeling voor advies- en haalbaarheidsprojecten MKB overtekend»1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT)-regeling voor advies- en haalbaarheidsprojecten voor mkb’ers al binnen twee dagen was overtekend en dat mkb’ers nu al geen aanvragen meer kunnen doen voor deze instrumenten?
MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) is een laagdrempelig en aantrekkelijk instrument met als doel om innovatie bij het midden- en kleinbedrijf te stimuleren. Regio’s (provincies) en het Ministerie van Economische Zaken werken dit jaar voor het eerst samen aan de uitvoering van de MIT vanuit een gezamenlijke «instrumentenkoffer». Daarmee wordt beoogd nationale en regionale innovatiestimuleringsinstrumenten zo veel mogelijk te harmoniseren en onderling te verbinden. Dit heeft duidelijke voordelen voor het mkb, zoals een betere herkenbaarheid van de instrumenten en aansluiting op de regionale netwerken van ondernemers. Onderdeel van de harmonisering en verbinding is een gelijktijdige openstelling van de instrumenten, landelijk en in alle regio’s.
Ook heeft de MIT dit jaar de nodige publiciteit gegenereerd, niet alleen via de netwerken van de topsectoren maar ook door de voorlichtingsbijeenkomsten door de regio’s. Dit alles tezamen verklaart naar mijn mening de grote belangstelling voor het instrument.
Hoeveel projecten en/of ondernemers kunnen, zover bekend en los van de gesloten inschrijving, als gevolg van het first come first serve-principe geen gebruik maken van de MIT-regeling in 2015?
Het landelijk budget voor de MIT-kennisvouchers is op dit moment licht overschreven, met 406 aanvragen waar er ruimte is voor 400. Het landelijk budget voor de MIT-innovatieadvies- en de MIT-haalbaarheidsprojecten is tweemaal overschreven met een aangevraagd budget van ruim € 8 mln. bij een beschikbaar budget van bijna € 4 mln. Ook is er een overschrijving op de budgetten van deze instrumenten van de regio’s Zuid (Zuid-Limburg, Noord-Brabant en Zeeland), Zuidvleugel (Zuid-Holland) en de Noordvleugel (provincie Utrecht), peildatum 28-05-2015.
Op basis van de ingediende aanvragen is nog niet aan te geven hoeveel projecten en/of ondernemers uiteindelijk wel of niet gebruik kunnen maken van de MIT-regeling in 2015. Zo vindt er nog een inhoudelijke toets op de projecten plaats. Op grond daarvan zullen naar verwachting nog aanvragen afvallen omdat de projecten niet binnen de agenda’s van de topsectoren passen of omdat ze van onvoldoende kwaliteit zijn. Vorig jaar viel 40% van de aanvragen voor haalbaarheidsprojecten om deze redenen af.
Kunt u de stand van zaken in kaart brengen wat betreft de aanvragen voor de andere MIT-instrumenten? Kunt u dit uitsplitsen naar regio’s?
Het andere instrument waarvoor aanvragen kunnen worden ingediend zijn de MIT-R&D-samenwerkingsprojecten. Deze worden toebedeeld volgens een tender. Projectvoorstellen kunnen tot 1 september (regionaal) of 15 september (landelijk) worden ingediend. Hiervoor zijn nog nauwelijks aanvragen ontvangen omdat deze zoals gebruikelijk bij een tender aan het einde van de openstellingsperiode binnenkomen.
Zoals ik in het AO Bedrijvenbeleid en Innovatie van 10 maart jl. heb toegezegd, streef ik ernaar om rondom de begrotingsbehandeling 2016 van mijn ministerie de Kamer inzicht te geven in de resultaten van de verschillende subsidieonderdelen van MIT 2015 en de verdeling daarvan over de verschillende regio’s.
Welk bericht van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) ontvangen ondernemers die dit jaar als gevolg van de overtekening geen gebruik kunnen maken van de MIT-regeling?
Een mkb’er wiens aanvraag door budgetuitputting wordt afgewezen, ontvangt een brief waarin staat dat het budget is uitgeput en dat als gevolg daarvan de aanvraag wordt afgewezen op grond van het tweede lid van artikel 4.25 van de Algemene wet bestuursrecht.
Wat zegt dit bericht volgens u over de hoogte van het budget van de MIT-regeling?
De totale subsidieomvang van € 50,5 mln. voor dit jaar sluit goed aan bij het totale gevraagde subsidiebedrag voor het MIT 2014 van € 48 mln. Hoe groot de totale vraag aan subsidies voor 2015 zal zijn, is nog niet bekend omdat er alleen nog cijfers zijn over MIT-kennisvouchers, MIT-innovatieadvies- en MIT-haalbaarheidsprojecten. De belangstelling voor de R&D-samenwerkingsprojecten is nog niet bekend omdat voorstellen tot september kunnen worden ingediend. Dan wordt ook pas duidelijk wat de totale vraag aan MIT-subsidies voor dit jaar is.
Ten slotte is de omvang van de budgetten voor de verschillende subsidieonderdelen uit MIT 2015 mede gebaseerd op ervaringen in 2013 en 2014. EZ volgt samen met de provincies het verloop van de indiening van aanvragen nauwgezet. Dit najaar zullen EZ, provincies en het MKB bespreken wat de gewenste aanpassingen zijn voor het MIT in 2016. De hoogte van de budgetten voor de verschillende onderdelen van MIT maakt daar onderdeel van uit.
In hoeverre verhoudt dit bericht zich tot het amendement Van Veen / Vos, waarmee een extra bedrag van € 20 miljoen beschikbaar werd gesteld voor versterking van het innovatieve MKB?2
In mijn brief aan uw Kamer van 9 maart jl. over de invulling van het amendement Van Veen/Vos (34 000 XIII, nr. 17), heb ik voorgesteld om in 2015 en 2016 elk € 5,5 mln. toe te voegen aan de € 30 mln. die EZ beschikbaar heeft voor MIT. Het subsidiebedrag vanuit het Rijk voor 2015 komt als gevolg van het amendement uit op € 35,5 mln. Door de samenwerking met de regio’s/provincies komt daar nog € 15 mln. bij, waardoor het totaal op € 50.5 mln. uitkomt.
Het resterende deel van € 9 mln. uit het amendement zal ingezet worden voor de instrumenten IPC (€ 6 mln.) en SBIR (€ 3 mln.) voor de jaren 2015 en 2016.
In de Slotwet van het Ministerie van Economische Zaken over het jaar 2014 meldt u dat er € 9,5 miljoen van de MIT wordt doorgeschoven naar 2015; welk effect heeft deze vertraging in de bevoorschotting op de uiteindelijke toekenningen ten laste van 2014?3
In de Slotwet is vermeld dat er in 2014 uiteindelijk € 9,5 miljoen minder is uitgegeven aan de MIT dan dat er bij Najaarsnota beschikbaar was. Het betreft hier een verschuiving van de kasuitfinanciering. Dat heeft niets te maken met de verplichtingen die voor het MIT in 2014 zijn aangegaan. De lagere (kas)uitgaven in de Slotwet worden vooral veroorzaakt doordat de betalingen op de tweede call in 2014 lager uitvielen dan aanvankelijk werd aangenomen. De bevoorschotting van deze projecten zal hierdoor voor het merendeel in 2015 en 2016 plaatsvinden.
Bent u bereidt om te onderzoeken of de ondernemers die geen gebruik kunnen maken van de MIT-regeling vanwege de overtekening toch tegemoet kunne worden gekomen? Z|o ja welke mogelijkheden ziet u daarvoor?
In een Bestuurlijk Overleg tussen EZ, de provincies en de topsectoren van 4 juni jl. zijn de cijfers over de belangstelling tot nog toe voor MIT aan de orde geweest. Daar is de gezamenlijke conclusie getrokken dat het mkb voor EZ, de provincies en de topsectoren een belangrijke prioriteit is. Daarom is er afgesproken dat EZ, de provincies en de topsectoren later dit jaar – als de cijfers rond de belangstelling voor MIT definitief zijn en we een compleet beeld hebben – de samenwerking op MIT en de hoogte van de budgetten nader zullen bezien. Ik zal uw Kamer dit najaar informeren over de uitkomsten van dit overleg.
Bent u bereid om, in de voorbereiding op de begroting voor het jaar 2016, te onderzoeken of het budget voor de MIT-regeling verder verhoogd kan worden, met als doel het mkb te stimuleren om in samenwerking te komen tot innovatie?
Zie antwoord op vraag 6.
Het gebruik van een softwarefout door de Amerikaanse inlichtingendiensten |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het grootste deel van veilige internetverbindingen is kapot»?1 Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de «LogJam bug», die ervoor zorgt dat belangrijke versleutelingsprotocollen te omzeilen zijn?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het wetenschappelijk artikel, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de National Security Agency (NSA) de kwetsbaarheden in belangrijke versleutelingsprotocollen heeft gebruikt om beveiligde communicatie af te luisteren?2
In het wetenschappelijk artikel wordt, naast een uitleg van de Logjam bug, gespeculeerd over de mogelijkheden van de NSA of andere statelijke actoren om als passieve aanvaller (die het internetverkeer tussen een server en een klant uitsluitend registreert en probeert te ontcijferen) het verkeer te kraken. De onderzoekers stellen dat in veelgebruikte communicatieprotocollen (voor beveiligde internetverbindingen, voor geauthentiseerde toegang tot afgeschermde netwerken, of voor mailsystemen) een vercijfermethode gebruikt wordt die gezien de huidige stand van de techniek niet meer veilig geacht wordt, zeker niet als men bescherming tegen grote statelijke actoren nastreeft.
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten geven geen inzicht in de wijze waarop zij hun inlichtingen verzamelen in verband met de bescherming van bronnen, modus operandi en actueel kennisniveau. Om die reden is het niet mogelijk een oordeel te geven of de hypothese van de wetenschappers correct is.
In zijn algemeenheid kan ik u wel aangeven dat, dit in lijn met eerdere adviezen van het NCSC, het van belang is om cryptografische producten op de juiste wijze in te stellen en te gebruiken en dat deze instellingen naar de stand der techniek dienen te worden bezien. Het NCSC heeft reeds eerder geadviseerd om van langere sleutellengtes gebruik te maken dan in het artikel worden genoemd.
Onderschrijft u de waarneming van de wetenschappers dat gebruik van de nu onthulde kwetsbaarheden in versleutelingsprotocollen een zeer aannemelijke verklaring biedt voor de beveiligde informatie, waarvan afgelopen jaar duidelijk is geworden dat de NSA erover beschikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van betrouwbare vormen van informatiebeveiliging voor een goed functionerende digitale samenleving? Hoe verhoudt zich dat tot het gebruik of zelfs het actief aanbrengen van kwetsbaarheden door overheden?
Zoals in de tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS-2) is aangegeven is cybersecurity, of informatiebeveiliging als onderdeel daarvan, een randvoorwaarde voor privacy en economische en maatschappelijke groei. De in de NCSS-2 ingezette acties richten zich dan ook op het vinden van een balans tussen veiligheid, vrijheid en economische en maatschappelijke groei.
Zoals eerder in de Eerste Kamer, naar aanleiding van de motie van het lid De Vries (PvdA) (Kamerstuk CVIII, nr. N), aangegeven, hecht het kabinet aan het delen van informatie met belangendragers om de impact van kwetsbaarheden te vermijden.
Ik steun het gebruik van beveiliging voor legale doeleinden. Daar waar de overheid in de persoonlijke levenssfeer van burgers treedt, dient dit altijd van een wettelijke basis en solide waarborgen voorzien te zijn.
Ter versterking van de digitale veiligheid van Nederland en het beperken van de criminaliteit stimuleer ik ook het melden van kwetsbaarheden, onder meer met het beleid voor responsible disclosure. Ook internationaal hecht het kabinet hier sterk waarde aan en zal het belang van responsible disclosure dan ook blijven uitdragen.
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Gesthuizen (SP) over het gebruik van omstreden spionagesoftware door de politie (kenmerk 566118), brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten beschikken, testen en gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. De verwerving van dergelijke middelen vindt bij de politie onder geheimhouding plaats. Zoals reeds aangegeven, is het gebruikelijk dat inlichtingen- en veiligheidsdiensten geen inzicht geven in de wijze waarop zij inlichtingen verzamelen in verband met de bescherming van bronnen, modus operandi en het actueel kennisniveau. Ik kan hier derhalve geen nadere informatie over verstrekken.
Bij de uitvoering van hun wettelijke taken kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten stuiten op onbekende kwetsbaarheden op het internet. Indien zij stuiten op significante kwetsbaarheden die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden, dan zullen belangendragers geïnformeerd worden.
Indien de politie bij de uitoefening van haar taken op kwetsbaarheden stuit, waarvan bekend is dat het nog niet eerder onderkende kwetsbaarheden betreft en die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden, dan zal in samenwerking met het NCSC worden bezien op welke wijze en welke termijn de informatieverstrekking plaatsvindt.
Er kunnen echter wettelijke bepalingen (de wettelijke plicht tot het beschermen van bronnen of actueel kennisniveau) of operationele redenen zijn, die openbaarmaking van kwetsbaarheden (tijdelijk) in de weg staan.
Geconstateerde kwetsbaarheden hoeven overigens niet noodzakelijkerwijs betrekking te hebben op alle gebruikers van het internet, maar kunnen ook specifieke doelgroepen betreffen. Belangendragers zijn dan ook niet per definitie alle gebruikers van internet, dit verschilt per casus. Daarbij wordt het belang van informatieverstrekking afgewogen tegen het belang van geheimhouding en bronbescherming. De diensten werken nauw samen met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en dragen zo vanuit hun expertise bij aan het vergroten van de weerbaarheid van de Nederlandse samenleving in het digitale domein.
Deelt u de mening dat overheden de veiligheid van de digitale samenleving ondermijnen door kwetsbaarheden niet te melden, maar te gebruiken om zich toegang tot informatie en systemen te verschaffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit gedrag zich tot internationale afspraken om de veiligheid van de digitale samenleving te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Maken de Nederlandse inlichtingendiensten en de politie ook gebruik van onbekende kwetsbaarheden? Zo ja, hoe beoordeelt u de ondermijning van de veiligheid die door dit gebruik veroorzaakt wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat de Nederlandse overheid om met al dan niet bewust aangebrachte kwetsbaarheden in software en hardware? Ondersteunt u de actieve opsporing van dergelijke kwetsbaarheden? Wordt er in aanbestedingen rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van kwetsbaarheden? Worden kwetsbaarheden, die ontdekt worden, altijd gemeld zodat andere gebruikers zich hiertegen kunnen beveiligen?
De Nederlandse overheid is er zich van bewust dat hard- en software kwetsbaarheden kan bevatten. Vanuit het NCSC worden, conform haar reguliere rol, partners en achterban van Rijk en vitale sectoren op dagelijkse basis geadviseerd over kwetsbaarheden in hard- en software en de wijze waarop deze kunnen worden verholpen, bijvoorbeeld door uitvoeren van updates. In Nederland, wordt middels de ontstane praktijk van responsible disclosure, ofwel het op verantwoorde wijze openbaar maken van kwetsbaarheden actief door overheid, bedrijfsleven en beveiligingsonderzoekers en ethische hackers samengewerkt aan het opsporen en verhelpen van kwetsbaarheden.
Bij inkooptrajecten wordt onder meer gewerkt met de beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het NCSC. Thans worden deze geactualiseerd, waarbij aandacht zal zijn voor het opnemen van het onderwerp responsible disclosure in deze beveiligingsrichtlijnen. De geactualiseerde versie zal nog dit jaar worden gepubliceerd.
Zoals reeds aangegeven zullen belangendragers worden geïnformeerd over significante kwetsbaarheden die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden. Er kunnen echter wettelijke bepalingen (de wettelijke plicht tot het beschermen van bronnen of actueel kennisniveau) of operationele redenen zijn, die openbaarmaking van kwetsbaarheden (tijdelijk) in de weg staan.
Hoe informeert het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) bedrijven en burgers bij de ontdekking van ingrijpende kwetsbaarheden als bij deze «LogJam bug»? Welke mogelijkheden zijn er om de risico’s van deze kwetsbaarheid te minimaliseren?
Het NCSC heeft direct na de publicatie van het wetenschappelijke artikel d.d. 20 mei jl. over kwetsbaarheden in: VPN (Virtual Private Networks, ofwel beveiligde tunnels bv ten behoeve van thuiswerken), TLS (Transport Layer Security, bv voor de beveiliging van web en mailverkeer) en SSH (Secure Shell, bv voor het op afstand beheren van servers) conform haar reguliere rol contact gelegd met haar partners en haar achterban van Rijk en vitale sectoren en deze geïnformeerd over de in het paper genoemde kwetsbaarheid. Dit sluit aan op eerdere adviezen over kwetsbaarheden in deze protocollen. Indien het bij kwetsbaarheden noodzakelijk is om burgers van handelingsperspectief te voorzien dan wordt gebruik gemaakt van de samen met de Minister van Economische Zaken en ECP3 ingerichte website www.veiliginternetten.nl.
Uiteraard blijft het NCSC deze problematiek nauwgezet volgen en zal indien noodzakelijk gepaste actie ondernemen. Het is belangrijk om hierbij aan te geven dat de staande beveiligingsadviezen, zoals de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor Transport Layer Security, ofwel TLS, hiermee onverminderd van kracht blijven. Door het toepassen van deze richtlijnen, wordt de impact van de kwetsbaarheid geminimaliseerd. Deze richtlijnen zijn voor een ieder te vinden op www.ncsc.nl. In deze richtlijnen is reeds ingegaan op de in het paper genoemde soort kwetsbaarheden en het advies is dan ook om producten consequent in te stellen volgens een hoge standaard van beveiliging.
Specifiek ten aanzien van Open VPN NL, het door de AIVD (NBV) goedgekeurde product voor beveiligd thuiswerken (tot en met het niveau Departementaal Vertrouwelijk), kan aangegeven worden dat het conform het inzetadvies niet vatbaar is voor de genoemde kwetsbaarheid.
Dit in combinatie met het feit dat de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties, zoals gebruikt bij de DigiD-assesments, thans worden aangevuld met de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor TLS, geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de kwetsbaarheden een majeure impact op de overheid hebben. Een aanvullend onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Voert het NCSC of een andere partij onderzoek uit naar de mate waarin de Nederlandse digitale infrastructuur, in het bijzonder die van de overheid, getroffen is door deze kwetsbaarheid? Zo nee, wilt u hiertoe opdracht geven?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat listige jihadloverboys piepjonge meisjes inpalmen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat listige jihadloverboys piepjonge meisjes inpalmen?1
Ja.
Heeft u zicht op het aantal tienermeisjes dat ingepalmd wordt door jihadloverboys voor een islamitisch huwelijk en naar het kalifaat wordt gestuurd met valse Turkse paspoorten? Zo ja, om welke aantallen gaat het? Zo nee, waarom niet?
Verschillende overheidspartners werken nauw samen bij de integrale aanpak van gewelddadige jihadisten. Bij die aanpak zijn signalen waargenomen dat een aantal minderjarige meisjes zich heeft willen vestigen in een jihadistisch strijdgebied. In een enkel geval is dat ook gelukt. Hierbij is mogelijk sprake geweest van ronselen.
Het OM doet strafrechtelijk onderzoek bij aanwijzing of verdenking van (voornemen tot) uitreis naar een jihadistisch strijdgebied. Op dit moment loopt er een aantal strafrechtelijke onderzoeken dat zich richt op het mogelijk ronselen van strijders voor de gewelddadige jihad. Over deze lopende onderzoeken en concrete aantallen doet het OM geen nadere mededelingen vanwege opsporings- en vervolgingsbelangen.
Deelt u de mening dat snel een halt toegeroepen moet worden aan het groeiend aantal jonge meisjes dat wordt geronseld als jihadbruidjes? Zo ja, welke rol ziet u daarbij voor het expertisecentrum en het kennisplatform preventie radicalisering?
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme bestaat uit vijf groepen maatregelen. De interventies om de uitreis naar een jihadistisch strijdgebied te voorkomen of te bemoeilijken zijn daar een belangrijk onderdeel van. Deze uitreis – al dan niet door ronselen en/of uithuwelijken – moet volgens het kabinet te allen tijde voorkomen worden. Hierbij is reeds een rol voorzien voor de expertise-unit sociale stabiliteit en het Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS).
De expertise-unit sociale stabiliteit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) richt zich op gemeenschappen, gemeentes en professionals. De expertise-unit organiseert en verbindt kennis en expertise in deze verschillende netwerken op lokaal en landelijk niveau. Het doel hiervan is om de handelingsvaardigheid in deze netwerken te versterken en zo de weerbaarheid en veerkracht te vergroten. Hiermee levert de unit in het kader van het Actieprogramma (in aanvulling op de activiteiten van de NCTV) een bijdrage aan het tegengaan van radicalisering en maatschappelijke spanningen.
Het KIS is een programma van het Verwey-Jonker Instituut en Movisie, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van SZW. Als kennisplatform opereert KIS rond thema’s als integratie, migratie en diversiteit en de bij het KIS aanwezige kennis en informatie wordt actief gedeeld met de bij deze thema’s betrokken organisaties en overheidsinstellingen.
Hoe beoordeelt u de aanpak van ronselaars van jihadbruidjes zowel als van pedofielen, loverboys en mensenhandelaren? Welke wet- en regelgeving is in dat kader van toepassing en acht u deze voldoende teneinde dit soort ronselaars stevig aan te pakken?
Naast het strafrechtelijke instrumentarium op het gebied van terroristische misdrijven, kan het OM voor de opsporing en vervolging van ronselaars, afhankelijk van de concrete omstandigheden een beroep doen op artikel 279 (onttrekking minderjarigen uit het ouderlijk gezag), op artikel 273f (mensenhandel), op de artikelen 244, 245 en 247 (ontucht met een minderjarige), alsmede op artikel 284 (algemeen dwangartikel) van het Wetboek van Strafrecht. Ook wanneer de strafbare feiten in het buitenland worden gepleegd tegen Nederlanders of vreemdelingen die minimaal vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijven, kan de Nederlandse strafwet worden ingezet. Sinds 1 juli 2014 geldt de Nederlandse strafwet vaker in het buitenland. Hierdoor hebben de politie en het OM meer mogelijkheden om misdrijven met een Nederlands slachtoffer te vervolgen. Bijvoorbeeld als de autoriteiten van een land niets doen. Ook kunnen hierdoor in bepaalde gevallen verdachten met de Nederlandse nationaliteit en vreemdelingen die tenminste 5 jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijven, volgens Nederlands recht worden vervolgd voor misdrijven die zij in het buitenland hebben begaan, ook als het slachtoffer geen Nederlander is.
Op welke wijze worden onderwijsinstellingen ondersteund indien zij vermoeden dat er sprake is van de voorbereiding van strafbare feiten of jihadisme?
Bij vermoedens van strafbare feiten kan de school contact opnemen met de politie. Bij vragen over signalen van radicalisering kunnen de scholen contact opnemen met de gemeenten, de vertrouwensinspecteur van de Onderwijsinspectie, de Stichting School en Veiligheid (SVV) of anoniem melding maken bij Meld Misdaad anoniem.
Welke andere maatregelen treft u teneinde de voedingsbodem van radicalisering van kwetsbare jonge meisjes tegen te gaan? Hoe kan voorkomen worden dat deze meisjes uitreizen naar conflictgebieden als ISIS?
Er wordt zowel ingezet op het bestrijden van bestaande gewelddadige jihadistische beweging in Nederland als op het voorkomen van aanwas. Deze integrale aanpak maakt dat radicalisering, ook van kwetsbare minderjarige meisjes, zo goed mogelijk wordt tegengegaan.
Voor de kwetsbare meisjes is van belang de weerbaarheid te vergroten teneinde ronselen te voorkomen. Daarom wordt ingezet op het versterken van mogelijke bronnen van weerstand tegen uitreizen naar een jihadistisch strijdgebied in de directe omgeving: het gezin, direct betrokken organisaties en professionals – denk hierbij aan onderwijs, hulpverleningsdiensten, politie en de (islamitische) gemeenschap.
In het geval er (duidelijke) signalen zijn dat bijvoorbeeld een minderjarig meisje uit wil reizen, wordt in het gemeentelijk multidisciplinair casusoverleg bekeken welke interventies ingezet kunnen worden om dit te verhinderen.
De situatie bij Air France – KLM |
|
Barbara Visser (VVD), Aukje de Vries (VVD), Henk Leenders (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gaat KLM in de verkoop? Of is er nog een list?»?1
Ja.
Bent u er bekend mee dat Franse Staat zijn stemrechten in Air France-KLM heeft verdubbeld? Wat is uw reactie hierop?
De Franse overheid heeft mij vooraf gemeld dat zij van plan was om aandelen bij te kopen. De Franse staat breidt zijn aandelenbelang uit van 15,88 procent naar 17,58 procent. Dat is geen fundamentele balansverschuiving. Het kabinet heeft dan ook aangegeven daar geen problemen mee te hebben.
De Florange wet geldt voor alle Franse bedrijven en houdt in dat aandeelhouders die langer dan twee jaar de aandelen in bezit hebben een dubbel stemrecht krijgen. Dit is generieke wetgeving van de Franse overheid, om de macht van speculatieve aandeelhouders voor alle Franse bedrijven te weren.
Bent u bekend met de redenen die de Franse Staat heeft om zijn stemrecht in Air France-KLM te verdubbelen? Wat is uw reactie hierop? Heeft het kabinet in de aanloop naar de aandeelhoudersvergadering van 21 mei hierover contact gehad met de betrokken Franse bewindspersonen? Wat is daaruit gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is de vergroting van het stemrecht binnen de holding AirFrance-KLM door de Franse Staat van invloed op de machtsverhoudingen tussen de Nederlandse en Franse Staat? Wat zijn de gevolgen voor KLM en de Nederlandse belangen in KLM?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u al overleg gehad met uw Franse collega’s over de vergroting van het stemrecht van de Franse Staat in Air France? Zo ja, wat is de uitkomst van dat gesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er een afspraak uit het verleden ligt dat de Nederlandse en Franse Staat gezamenlijk op zouden trekken als het gaat om investeringen in Air France- KLM? Zo nee, wat is er dan wel afgesproken? Zo ja, in hoeverre is daar hier sprake van geweest?
Er zijn tussen de Nederlandse en Franse staat ten tijde van de fusie geen afspraken gemaakt over bijkopen van aandelen AF-KLM. Er zijn destijds alleen afspraken gemaakt over het evenredig afbouwen van de aandelenbelangen van de Nederlandse en Franse Staat in respectievelijk KLM en AF-KLM. Dit is gemeld in een brief aan uw Kamer van 30 september 2003 over de fusie AF en KLM.2
In hoeverre kan de uitbreiding van het belang van de Franse Staat in Air France- KLM een opsplitsing van de luchtvaartmaatschappij in de toekomst blokkeren?
Opsplitsing van Air France-KLM is niet aan de orde. Overigens zou de uitbreiding van haar aandelenbelang van 15,88 procent naar 17,58 procent de Franse staat niet meer mogelijkheden geven in een dergelijk scenario.
Wat is uw visie op de aangekondigde wijzigingen in de governancestructuur van Air France-KLM? Wat zijn de voor- en nadelen van deze wijzigingen voor de positie van KLM binnen de holding?
Gezien de ontwikkelingen van de laatste tijd en de uitdagingen waar het bedrijf voor staat, is het van groot belang dat de onderlinge samenwerking goed is en versterkt wordt. Het ligt daarbij voor de hand dat zowel binnen de holding als bij beide airlines de structuur wordt geoptimaliseerd. Een rol als toehoorder van de voorzitter van de RvC KLM in de board van AF-KLM en van de CFO van AF-KLM bij de RvC van KLM past daar ons inziens goed bij. Ook het toetreden van Hans Smits tot de board van AF-KLM in 2016 kan in het licht daarvan worden gezien.
Klopt het dat er een zogenaamd plan B is voor een (gedeeltelijke) verkoop van KLM aan andere luchtvaartmaatschappijen? Zo ja, wat zijn de gevolgen van een dergelijk plan? Wat is uw reactie op dit zogenoemde plan B?
In de media (Volkskrant en Telegraaf van 21 mei) wordt gespeculeerd over een plan B, wat volgens die media een gehele of gedeeltelijke verkoop van KLM zou zijn aan een andere luchtvaartmaatschappij. Het gaat hier om speculaties op basis van anonieme bronnen. Ik heb geen enkele indicatie dat een dergelijk plan B aan de orde is.
Wat is uw reactie op het besluit van de Franse overheid om landingsrechten op de luchthaven van Nice te verlenen aan Qatar Airways en wat zijn de gevolgen voor de positie van Air France-KLM?
Het besluit om additionele landingsrechten aan Qatar te verlenen is een verantwoordelijkheid van de Franse overheid waar Nederland niet in wil treden. Het betreft beperkte rechten voor vluchten op de regionale luchthavens Nice en Lyon en niet naar de hubluchthaven van Parijs Charles de Gaulle.
Kunnen deze vragen beantwoord worden vóór het Algemeen overleg staatsdeelnemingen (voorzien op 3 juni) en het Algemeen overleg luchtvaart (voorzien op 4 juni)?
Ja.
Het bericht 'Weer twee Gouwenaars vertrokken naar Syrië' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat weer Gouwenaars vermoedelijk zijn afgereisd richting IS-gebieden?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de beschikbare maatregelen niet hebben kunnen voorkomen dat deze jongeren uitreisden?
Het nationale Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is ook voor de gemeente Gouda richtinggevend in de lokale aanpak, inclusief de maatregelen om uitreis te voorkomen of te bemoeilijken. De lokale aanpak van de jihadistische beweging kenmerkt zich door een persoonsgerichte en preventieve aanpak. In de multidisciplinaire persoonsgerichte aanpak worden signalen besproken en een plan van aanpak opgesteld om zo de risico’s die van een persoon uitgaan tegen te gaan. Deze op maat gesneden aanpak bestaat uit één of meerdere maatregelen, zoals interventies om uitreizen te voorkomen en maatregelen om radicalisering te stoppen of tegen te gaan. Ondanks deze op maat gesneden aanpak, is het in sommige gevallen niet te voorkomen dat een individu naar jihadistisch strijdgebied vertrekt.
Zaten deze jihadgangers in de risicogroep van ongeveer 20 personen die de gemeente in beeld had? Hadden de lokale netwerken zicht op deze jihadgangers en hun profiel?
Over specifieke gevallen doe ik geen uitspraken. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda brengt de gemeenteraad periodiek in een vertrouwelijke sessie op de hoogte over de ontwikkelingen en aanpak ten aanzien van het onderwerp jihadisme en radicalisering.
Hebben deze jihadgangers banden met ronselaars? Welke Goudse netwerken en sociale groepen zijn verbonden met deze jihadgangers?
Over specifieke gevallen doe ik geen uitspraken.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden, vóór 25 juni 2015, de dag waarop het Algemeen overleg over terrorismebestrijding plaatsvindt?
Ja.
Het niet vervolgen van Rabobankiers bij de Libor/Euribor-fraude |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een opsomming geven van alle transactie-overeenkomsten die onder de global settlement met Rabobank zijn afgesloten?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer van 8 november 20131 heeft Rabobank als gevolg van de betrokkenheid bij de manipulatie van LIBOR en EURIBOR een transactie ter hoogte van € 70 miljoen aangeboden gekregen van het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM). Daarnaast zijn schikkingen getroffen met het Amerikaanse Department of Justice (DoJ) ter hoogte van $ 325 miljoen, de Commodity Futures Trading Commission (CFTC; de Amerikaanse toezichthouder op de future- en optiemarkten) ter hoogte van $ 475 miljoen en de Financial Conduct Authority (FCA, de Engelse toezichthouder op het gebied van marktgedrag) ter hoogte van £ 105 miljoen.
Tevens zijn door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Japanse Financial Services Agency (JFSA) herstelmaatregelen opgelegd. Daarnaast heeft Rabobank op aandringen van DNB disciplinaire maatregelen getroffen jegens direct betrokkenen, waaronder beëindiging van arbeidsovereenkomsten en demotie.
De beslissing om medewerkers die nog bij Rabobank werkten niet te vervolgen is een afzonderlijke en eigenstandige beslissing van het Nederlandse OM. Deze beslissing is daarna ter bevestiging vermeld in een met de rechtspersoon Rabobank aangegane vaststellingsovereenkomst en vloeit dus niet daaruit voort. Voor zover het OM bekend, is ook in andere landen geen sprake geweest van een overeenkomst tussen partijen dat personen niet worden vervolgd.
Kunt u voor elk van de transacties aangeven hoe groot het bedrag daarin is en of er in de transactieovereenkomst is overeengekomen dat een groep (voormalige en/of huidige) medewerkers en/of leidinggevenden van de Rabobank niet vervolgd zal worden? Indien een niet vervolging is overeengekomen, kunt u dan per transactie vermelden welke groep niet vervolgd zal worden in dat betreffende land?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het Nederlandse Openbaar Ministerie en/of de Nederlandse regering op enig moment met andere partijen in het buitenland overleg gepleegd over het niet vervolgen? Zo ja, kunt u van dat overleg een beschrijving geven?
Het OM heeft mij meegedeeld dat in het onderzoek naar de Rabobank en haar (al dan niet nog in dienst zijnde) medewerkers contact is geweest tussen verschillende strafrechtelijke autoriteiten, waaronder het Amerikaanse DoJ. Deze overleggen hadden als doel elkaar op de hoogte te houden van de stappen in de onderzoeken en de eventuele vervolging. Iedere partij heeft een autonome beslissing genomen over het al dan niet instellen van vervolging.
Is het u opgevallen dat het hof oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst opgevat is als een formeel besluit tot sepot/niet vervolging? Past het in een rechtstaat dat zo’n besluit in een openbaar document genomen wordt en niet in een geheim document en dat dus op grond hiervan de vaststellingsovereenkomst gewoon openbaar gemaakt dient te worden?
In de vaststellingsovereenkomst heeft het OM ter bevestiging de reeds genomen beslissing vermeld om af te zien van nader onderzoek, van het instellen van vervolging of van enige andere wijze van strafrechtelijke afdoening tegen medewerkers die bij Rabobank in dienst bleven, behoudens voor het geval dat het OM over informatie komt te beschikken die het OM ten tijde van ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst niet kende met betrekking tot de rol van de desbetreffende medewerker. Het Hof Den Haag heeft in de procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering in de LIBOR/EURIBOR-zaak geconstateerd dat formele sepotbeslissingen ten aanzien van deze medewerkers ontbreken en dat voornoemde vermelding gelijk kan worden gesteld met een formele beslissing om deze medewerkers niet te vervolgen.2
De beslissing tot niet-vervolgen wordt niet altijd in een formeel document vastgelegd. Dit hangt af van het feit of iemand formeel als verdachte is aangemerkt door inschrijving in de systemen van het OM. Indien iemand formeel als verdachte is aangemerkt, dient het OM een kennisgeving van niet verdere vervolging te versturen. Die kennisgeving wordt enkel aan de verdachte toegezonden. Indien iemand formeel (nog) geen verdachte is en het OM oordeelt dat strafvervolging niet zal plaatsvinden, zoals in onderhavig geval, hoeft geen formele vervolgingsbeslissing te worden genomen en kan een kennisgeving van niet verdere vervolging aan de verdachte uitblijven.
Een document waarin een formele vervolgingsbeslissing is vermeld, wordt ook niet in andere zaken openbaar gemaakt. De beslissing om medewerkers die nog in dienst waren bij de Rabobank niet te vervolgen, is wel in de eerdergenoemde brief aan uw Kamer van 8 november 2013 bekend gemaakt.
Kunt u de schikkingsovereenkomsten onder de global settlement en zeker de Nederlandse schikkingsovereenkomst openbaar maken?
Het gaat bij deze zaak om verschillende, ook buitenlandse, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke autoriteiten met ieder hun eigen (wettelijk) kader voor de mogelijkheden om informatie openbaar te maken. Iedere autoriteit is tot een afzonderlijke afdoening gekomen en beslist afzonderlijk over openbaarmaking.
In het Nederlandse stelsel wordt een vaststellingsovereenkomst niet openbaar gemaakt. Het OM is hierbij namelijk aan geheimhouding gebonden. Ter compensatie van het uitblijven van de openbaarheid die gepaard zou gaan met het aanbrengen van de zaak op zitting, wordt de inhoud en achtergrond van een dergelijke hoge transactie en een beschrijving van de strafbare feiten openbaar gemaakt door middel van een persbericht. Dat is in deze zaak ook gebeurd. Dit beleid is vastgelegd in de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties.
DNB heeft een bericht op haar website opgenomen over het onderzoek dat zij in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten bij Rabobank heeft gedaan naar manipulatie van LIBOR en EURIBOR.3 Rabobank zelf heeft het onderzoeksrapport van DNB openbaar gemaakt.4
Verder heeft het DoJ de schikking openbaar gemaakt en hebben de Amerikaanse CFTC en de Engelse FCA de door hen getroffen schikkingen met Rabobank gepubliceerd.5 De Japanse toezichthouder, JFSA, heeft een persbericht gewijd aan de aanwijzing die zij aan Rabobank heeft gedaan.6
Klopt het dat het onderzoek is opgestart na een rechtshulpverzoek van het Amerikaanse DOJ in 2012? Bevatte dit rechtshulpverzoek een verzoek om onderzoek te doen alleen naar rechtspersonen of liet het ook de mogelijkheid open om onderzoek te doen naar natuurlijke personen bij de Rabobank?
Zoals in de brief van 8 november 2013 is vermeld, is het Nederlandse onderzoek door het OM gestart naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Amerikaanse DoJ. De inhoud van een rechtshulpverzoek is vertrouwelijk. Wel kan ik mededelen dat er door de Amerikaanse DoJ geen verzoek is gedaan om een afzonderlijk strafrechtelijk onderzoek in te stellen in Nederland. Het OM heeft deze beslissing zelfstandig genomen en heeft de DoJ verzocht de informatie die Nederland voor het rechtshulpverzoek had verzameld, voor een eigen onderzoek in Nederland te mogen gebruiken. Hiervoor heeft DoJ toestemming verleend, waarna het zelfstandige Nederlandse onderzoek is gestart.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, dat op 19 mei 2015 een klacht van klanten van de Rabobank in een artikel 12 strafvorderingsprocedure afgewezen heeft (ECLI:NL:GHDHA:2015:1204)?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat daarin ook is opgenomen dat het openbaar ministerie afziet van nader onderzoek, het instellen van vervolging of enige andere wijze van strafrechtelijke afdoening tegen «huidige medewerkers van Rabobank», en dat de advocaat-generaal in raadkamer toegelicht heeft dat deze toezegging losstaat van de transactie met Rabobank, maar wel is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst? (paragraaf 4.7 van de uitspraak)
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u ervan kennisgenomen dat tegen zes voormalige medewerkers van Rabobank in het buitenland strafrechtelijke vervolging ingesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u kennisgenomen van deze passage: «In het Tafelbergdossier komt naar voren dat onderzoek in Nederland is verricht op basis van onderzoeksresultaten die door buitenlandse diensten ter beschikking waren gesteld en dat de onderzoekers in Nederland, te weten DNB- en FIOD-medewerkers hun onderzoekshandelingen niet primair in een strafrechtelijk kader hebben geplaatst. Daarnaast heeft intern Rabobank onderzoek plaatsgevonden. Personen zijn gehoord zonder de cautie dat zij niet tot antwoorden verplicht waren, waarbij ook de status verdachte, getuige, of disciplinair gehoorde in een aantal gevallen onduidelijk is gebleven. Stukken zijn aan het dossier toegevoegd zonder inbeslagname op basis van strafvordering. Bevindingen van buitenlandse onderzoeken zijn aan het dossier toegevoegd, zonder dat duidelijk is of deze onderzoeksresultaten in het kader van een strafvervolging in Nederland zonder meer kunnen worden gebruikt. Vele betrokken en gehoorde personen hebben kennisgenomen van de in de stukken vastgelegde en in verhoren voorgehouden onderzoeksresultaten in binnen- en buitenland.»?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van het feit dat bij het onderzoek dat resulteerde in de grootste schikking ooit, waar autoriteiten uit vele landen samenwerkten, waar miljarden dollars en euro’s boete betaald zijn, er gewoon mensen gevrijwaard zijn van vervolging?
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde brief, de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van het lid Tony van Dijck (PVV) van uw Kamer en het algemeen overleg van 13 november 2013 erkend dat sprake was van een zeer ernstige fraude die het vertrouwen in de financiële sector opnieuw had geschaad.7 Juist om die reden is een breed scala aan maatregelen genomen, zoals ook toegelicht aan uw Kamer. Deze variëren van de strafrechtelijke afdoening, herstelmaatregelen en disciplinaire maatregelen tot de in gang gezette aanpassingen van wet- en regelgeving.
Wat betreft de strafrechtelijke afdoening heeft voor het OM een belangrijke rol gespeeld dat internationaal gecoördineerd naar de Rabobank kon worden opgetreden. Naast het transactiebedrag bood de transactie ook de mogelijkheid om bij de bank maatregelen af te dwingen die ervoor zorgen dat de gedragingen in de toekomst niet meer plaatsvinden. Het OM zoekt behalve naar passende afdoeningen ook naar de meest effectieve afdoening voor de samenleving. Het Hof komt tot de conclusie dat de aan de rechtspersoon Rabobank aangeboden transactie een passende afdoening is.
Ten aanzien van de natuurlijke personen die bij de Rabobank in dienst bleven heeft het OM geoordeeld dat vervolging achterwege kon blijven. In de brief van 8 november 2013 is toegelicht op welke gronden het OM tot deze beslissing is gekomen. Het eindoordeel van het Hof in de procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering houdt in dat een bevel tot nader onderzoek ten aanzien van natuurlijke personen die bij de Rabobank in dienst bleven, geen redelijk doel dient. Verder vindt in het buitenland vervolging plaats van voormalig medewerkers van de Rabobank die betrokken waren bij de manipulaties. Ten aanzien van andere oud-medewerkers van de Rabobank zal het Nederlandse OM nog een vervolgingsbeslissing nemen.
Daarnaast zijn beslissingen over het dienstverband van Rabobankmedewerkers een interne aangelegenheid van Rabobank. Rabobank heeft gemeend dat een bepaalde groep medewerkers in dienst kon blijven van de bank. Zoals de Minister van Financiën heeft toegelicht tijdens het algemeen overleg 13 november 2013, gaat het hier om medewerkers die zich niet zelf schuldig hebben gemaakt aan fraude, maar die vanuit hun functie en verantwoordelijkheden hadden moeten weten dat er (pogingen tot) manipulaties werden gedaan en bijgevolg daar tegen op hadden moeten treden. Rabobank heeft daarom, in samenspraak met DNB, disciplinaire maatregelen opgelegd aan deze medewerkers, zoals het intrekken van bonussen, het geven van formele waarschuwingen, demotie en herplaatsing of een combinatie hiervan.
Met dit palet aan maatregelen wordt recht gedaan aan de maatschappelijke verontwaardiging over het handelen van de betreffende (rechts)personen die betrokken waren bij de LIBOR en EURIBOR manipulaties.
Welke maatregelen zijn er genomen door het OM, die ervoor kunnen zorgen dat er een volgende keer wel vervolging zal plaatsvinden van betrokken medewerkers?
Het Nederlandse strafrecht kent geen regels die het OM verplichten vervolging in te stellen. In Nederland wordt het opportuniteitsbeginsel gehanteerd. Er vindt op dit moment vervolging plaats van natuurlijke personen in het buitenland vanwege de LIBOR en EURIBOR manipulaties. Het OM verleent medewerking aan de vervolging van natuurlijke personen door de DoJ, onder andere door getuigen in Nederland te horen in het kader van rechtshulp. Die medewerking past ook in de internationale context die het onderzoek sinds de aanvang heeft gehad, waarbij alle autoriteiten elkaar voortdurend waar mogelijk informatie hebben verstrekt.
Hoe beoordeelt u de rol van toezichthouders als DNB, waarvan het Hof zegt dat het «opmerkelijk traag» heeft gereageerd op alle informatie over (mogelijke) manipulatie van de Liborrente in de pers en van Rabobank zelf?
In de brief van 8 november 2013 is de rol van DNB toegelicht. Nadat uit de signalen van andere autoriteiten duidelijk werd dat het ernst was, heeft DNB medio 2011 besloten een onderzoek in te stellen naar het beleid van Rabobank met betrekking tot haar bijdragen aan LIBOR en EURIBOR. In augustus 2011 is DNB begonnen het onderzoek voor te bereiden en heeft zij gegevens bij de Rabobank opgevraagd. In januari 2012 is het onderzoek formeel gestart. Zoals de Minister van Financiën tijdens het algemeen overleg van 13 november 2013 heeft aangegeven, had daar tijd kunnen worden gewonnen; de start van het onderzoek had sneller gekund.
Welke verbeteringen zijn er bij toezichthouders als DNB genomen, die ervoor zullen zorgen dat men in een volgende casus van informatie over (mogelijke) frauduleuze handelingen bij financiële instellingen wel adequaat reageert?
In navolging van een van de aanbevelingen van de Commissie De Wit heeft DNB een nieuwe toezichtsmethode opgezet. Deze methode heeft een macro-oriëntatie en de focus ligt daarbij op risicogebieden en toezichtthema’s naar aanleiding van analyse van de trends in de sector. Binnen deze toezichtmethodologie zal een onderzoek door een buitenlandse toezichthouder als belangrijk signaal meewegen voor de te stellen toezichtprioriteiten. DNB zal bij de start van een onderzoek door een buitenlandse toezichthouder of autoriteit naar een Nederlandse financiële instelling een expliciete afweging maken of zij zelf tot onderzoek zal overgaan.
Hoe beoordeelt u de rol van de FIOD in deze casus, die er door een slordige omgang met bewijsmateriaal er mede voor heeft gezorgd dat vervolging niet meer kan plaatsvinden?
Het kabinet kan niet treden in het oordeel van een rechter in een individuele zaak. Daardoor kan alleen het volgende worden toegelicht over de van het OM, de FIOD en DNB ontvangen mededelingen over de context en wijze van uitvoering van het onderzoek in de LIBOR/EURIBOR-zaak.
De FIOD en het OM hebben met hun strafrechtelijk optreden gereageerd op de internationale actuele situatie. Er liepen al onderzoeken in andere landen. Parallelle onderzoeken door toezichthouders en strafrechtelijk autoriteiten in een internationale context hebben een eigen dynamiek. Iedere partij – nationaal en internationaal – doet onderzoek volgens zijn eigen regels en met zijn eigen waarborgen. Ieder onderzoek heeft ook zijn eigen te respecteren belang, of dat nu een toezichtsbelang is, het belang van de bank zelf om de zaken intern op orde te krijgen of een strafrechtelijk belang. Al die onderzoeken leveren informatie waarop privacyrechtelijke, toezichtrechtelijke of strafrechtelijke waarborgen van toepassing zijn. Daar hadden en hebben het OM en de FIOD rekening mee te houden en zij hebben mij meegedeeld dat in deze zaak ook te hebben gedaan.
Verder is DNB in de Wet op het financieel toezicht (Wft) aangewezen als toezichthouder op de soliditeit van financiële ondernemingen en de stabiliteit van het financiële stelsel. De taken en verantwoordelijkheden van DNB op dat gebied zijn bestuursrechtelijk van aard. Het onderzoek dat DNB heeft uitgevoerd bij Rabobank is daarom ook in een bestuursrechtelijk kader uitgevoerd met inachtneming van de waarborgen die daaraan zijn verbonden.
Welke maatregelen zijn er genomen door de FIOD om een dergelijke fout in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 15.
Kende u paragraaf 9.3 die voorzag in de belofte van geen strafvervolging toen u instemde met de vaststellingsovereenkomst? Heeft u dus ingestemd met de belofte om bankiers in dienst van de Rabobank niet te vervolgen?
Op grond van de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties stemde mijn ambtsvoorganger enkel in met de hoge transactie en niet met de vaststellingsovereenkomst. Een vervolgingsbeslissing is een eigenstandige beslissing van het OM die niet de instemming van de Minister van Veiligheid en Justitie behoeft. Het besluit om medewerkers die nog in dienst waren van de Rabobank niet te vervolgen, is vermeld in de vaststellingsovereenkomst.
Zijn de zes bankiers tegen wie elders vervolging is ingesteld op een andere manier behandeld bij het Nederlandse onderzoek dan de Nederlandse bankiers tegen wie nu geen vervolging is ingesteld?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u het feit dat medewerkers waarover het hof oordeelt: «Zoals hiervoor overwogen treft een aantal destijds en ook nu nog bij Rabobank werkzame medewerkers ernstige en strafrechtelijk relevante verwijten ten aanzien van hun handelen met betrekking tot de submissions. De rechtsorde in het algemeen en de rust en het vertrouwen die voor de financiële markt en alle daar participerenden zo noodzakelijk zijn, zijn door het handelen van deze medewerkers ernstig geschaad. Naar het oordeel van het hof zou daarom een publieke strafvervolging van de feitelijke daders van de Libor en Euribor manipulaties juist zijn geweest. Het zou ook wenselijk zijn geweest dat de strafrechter had kunnen oordelen of de disciplinaire afdoening, die mede is te beschouwen als een interne vorm van ontneming van mogelijk voordeel, als een voldoende bestraffing moet worden beschouwd» nog gewoon in dienst zijn van de Rabobank?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u het feit dat DNB- en FIOD-medewerkers hun onderzoekshandelingen niet primair in een strafrechtelijk kader hebben geplaatst, wetende dat dit over een fraude gaat met miljardenboetes, wereldwijd, waarin in 2012 de Britten al aangegeven hadden dat zij strafrechtelijk zouden vervolgen?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u nog mogelijkheden om actie te ondernemen nu «De rechtsorde in het algemeen en de rust en het vertrouwen die voor de financiële markt en alle daar participerenden zo noodzakelijk zijn, zijn door het handelen van deze medewerkers ernstig geschaad»? Zo ja, welke actie? Zo nee, wanneer zult u dan ooit actie ondernemen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u het feit dat een Rabobestuurder in november 2013, dus vlak na de schikking, ontslagen is, bijna € 900.000 meekreeg en door clausule 9.3 aan rechtsvervolging ontkomt?
Het OM heeft geoordeeld dat geen sprake is van strafbaar handelen van de betreffende bestuurder in het LIBOR-dossier. De beslissing om de betreffende bestuurder niet te vervolgen vloeit dus niet voort uit de met de rechtspersoon Rabobank aangegane vaststellingsovereenkomst. Ook het onderzoek van DNB en de onderzoeksbevindingen van andere (buitenlandse) autoriteiten hebben geen aanwijzingen opgeleverd dat de raad van bestuur op de hoogte was van dan wel betrokken was bij (pogingen) tot manipulatie van de LIBOR en EURIBOR contributies. Zo heeft de Minister van Financiën op schriftelijke vragen van het lid Van Dijck (PVV) van uw Kamer geantwoord.8 Tenslotte heeft het Hof in de procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering geoordeeld dat het dossier van het strafrechtelijk onderzoek onvoldoende aanknopingspunten biedt om de toenmalige leden van de raad van bestuur en het topmanagement van de Rabobank een strafrechtelijk verwijt te kunnen maken.
Over de voorwaarden voor het vertrek van betrokkene heeft mijn ambtgenoot van Financiën uw Kamer op 28 januari 2014 geïnformeerd.9 Betrokkene is per 18 november 2013 teruggetreden uit de raad van bestuur vanwege onvoldoende draagvlak voor zijn aanblijven bij de lokale Rabobanken, aldus Rabobank. Zijn vertrek en de condities daarvan zijn vertrek zijn interne aangelegenheden van de Rabobank. Overigens zijn in de sinds 7 februari 2015 in werking getreden Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen de normen ten aanzien van vertrekvergoedingen aangescherpt:10
Is clausule 9.3, die dus bescherming biedt aan bankiers, ook van toepassing in de VS en Groot Brittannië voor dezelfde groep?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 1 en 2. Er is zodoende geen sprake van een clausule waaruit voortvloeit dat bankiers aan rechtsvervolging ontkomen. Het Nederlandse OM kan enkel beslissingen nemen over vervolging in Nederland.
Het beter rekening houden in het familierecht met kinderen en volwassenen die leven met een intersekse conditie |
|
Tamara van Ark (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oproep Europese aanpak mensenrechten van mensen met intersekse-conditie»?1
Ja.
Deelt u de schatting van het COC dat er in Nederland circa 80.000 kinderen en volwassenen met een intersekse conditie zijn? Zo nee, hoe groot schat u deze groep?
Dit getal is naar voren gekomen in het verkennend onderzoek dat het SCP in opdracht van de Minister van OCW heeft uitgevoerd naar intersekse: «Leven met Intersekse/DSD»2. De cijfers zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en de door medici gehanteerde classificatie voor disorders of sex development (DSD), hetgeen de medische naam voor het biologische verschijnsel intersekse betreft.
Deelt u de opvatting dat mensen die twijfelen over hun geslacht geen onnodige maatschappelijke en juridische druk moeten ervaren om verplicht te worden een geslacht op te geven?
Ja, het kabinet deelt die opvatting. Het is van belang om de bewustwording in de samenleving van de problemen die mensen kunnen ondervinden door het zogenaamde binaire (man/vrouw) denken te bevorderen. Relevant in dit verband is dat de Minister van OCW in de «midterm review emancipatie» (Kamerstuk 30 420, nr. 211) heeft aangegeven meer aandacht te zullen besteden aan seksediversiteit (d.w.z. sekse als een continuüm met oneindig veel variaties) en de beperkingen van het binaire (man/vrouw) denken om anders te handelen ten aanzien van vastgeroeste man-vrouwpatronen en normatieve ideeën over mannelijk- en vrouwelijkheid. Door deze bewustwording kan het besef in de samenleving groeien, zowel bij overheidsorganisaties als bij private organisaties, dat in gevallen waarin onderscheid in sekse niet nodig is, de vraag daarnaar niet wordt gesteld. Dit zou – overeenkomstig de wens van betrokkenen – kunnen leiden tot vermindering van het aantal malen dat geslacht moet worden opgegeven of op documenten is vermeld. Bovendien kan er in gevallen waarin onderscheid bij registratie niet is te voorkomen, meer aandacht komen voor de gevoeligheid van dit gegeven en een daarbij passende bejegening van personen.
Eenvoudige oplossingen voor de problemen die door betrokkenen worden ondervonden zijn helaas niet voorhanden. Het is echter zaak met elkaar te zoeken naar mogelijkheden om de ervaren problemen te verkleinen en onaangename confrontaties in het dagelijks leven te voorkomen. Het gesprek hierover is van belang en daarom heeft, zoals in de brief van de vorige Staatssecretaris van V&J en de Minister van OCW al is aangekondigd (Kamerstuk 27 859, nr. 76), onlangs een interdepartementaal Rondetafelgesprek plaatsgevonden met belangenorganisaties,3 de onderzoekers van het rapport «M/V en verder», ambtenaren van de meest betrokken departementen (VenJ, BZK en OCW) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB). Naar aanleiding van de gedane suggesties bezin ik mij, samen met de Minister van OCW, op mogelijkheden om de ervaren problemen daadwerkelijk te verkleinen en dit onderwerp expliciet onder de aandacht te brengen van zowel overheidsorganisaties als private organisaties.
In hoeverre deelt u de opvatting dat het kennen van het geslacht van een persoon in juridisch opzicht sterk aan belang heeft ingeboet gelet op de juridisch gelijke status van mannen en vrouwen?
In veel opzichten heeft – gelet op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen – het kennen van het geslacht aan belang ingeboet. Daar staat tegenover dat voor praktische of beleidsdoelen op de terreinen van bijvoorbeeld het onderwijs en de gezondheidszorg dit gegeven wel van belang is. En helaas is de maatschappelijke ongelijkheid tussen mannen en vrouwen er nog wel, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt. Het kabinet wil die maatschappelijke ongelijkheid verkleinen, en is ook op grond van internationale verdragen zoals het VN-vrouwenverdrag verplicht om over de bestaande ongelijkheid te rapporteren. Registreren van geslacht kan in dit verband belangrijke informatie opleveren. Dit aspect moet het kabinet betrekken bij toekomstige beslissingen over sekseregistratie.
Bent u bereid om de Staatscommissie Familierecht te laten onderzoeken in hoeverre kinderen en volwassenen met een intersekse conditie in het personen- en familierecht beter gerespecteerd kunnen worden door mensen vaker dan tot nu toe mogelijk is het recht te geven om desgewenst géén geslacht te hoeven registreren?
Ik ben bereid de Staatscommissie herijking ouderschap te vragen om te onderzoeken in hoeverre het mogelijk en wenselijk is om in de wetgeving over het ouderschap af te zien van vermelding van het geslacht. Daarmee beperk ik de vraag tot de wetgeving over het ouderschap en strekt deze zich niet uit over het gehele personen- en familierecht. Maar daarmee gaat het wel om een belangrijk deel van het personen- en familierecht. Deze vragen passen bij de taak die ruim een jaar geleden aan de Staatscommissie is gegeven, en die betrekking heeft op het ouderschap. Die taak houdt namelijk in: de regering te adviseren over het ontstaan van juridisch ouderschap, over meerouderschap en meeroudergezag en over draagmoederschap (Stcrt. 6 mei 2014, nr. 12556). Zoals destijds met uw Kamer besproken, was de aanleiding om de Staatscommissie in te stellen dat verschillende ontwikkelingen leiden tot nieuwe mogelijkheden en inzichten met betrekking tot ouderschap en tot veranderende gezinssamenstellingen, en daarmee ook tot nieuwe vragen omtrent de rol van ouders, de band tussen ouder en kind en de wijze waarop individuen zich ontplooien. Graag verwijs ik naar de gedachtewisseling hierover met uw Kamer en de toelichting op het instellen van de Staatscommissie (Kamerstuk 33 836, nr. 2). Ik zal de Staatscommissie vragen of het mogelijk is dit te onderzoeken en daarover te adviseren binnen de termijn waarbinnen de Staatscommissie haar advies uitbrengt, dat wil zeggen voor 1 mei 2016.
Het bericht “OM hoeft Rabobank niet te vervolgen om Libor-fraude” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM hoeft Rabobank niet te vervolgen om Libor-fraude»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Het kabinet kan niet treden in het oordeel van een rechter in een individuele zaak. Daardoor kan alleen het volgende worden toegelicht over de van het OM, de FIOD en DNB ontvangen mededelingen over de context en wijze van uitvoering van het onderzoek in de LIBOR/EURIBOR-zaak.
De FIOD en het OM hebben met hun strafrechtelijk optreden gereageerd op de internationale actuele situatie. Er liepen al onderzoeken in andere landen. Parallelle onderzoeken door toezichthouders en strafrechtelijk autoriteiten in een internationale context hebben een eigen dynamiek. Iedere partij – nationaal en internationaal – doet onderzoek volgens zijn eigen regels en met zijn eigen waarborgen. Ieder onderzoek heeft ook zijn eigen te respecteren belang, of dat nu een toezichtsbelang is, het belang van de bank zelf om de zaken intern op orde te krijgen, of een strafrechtelijk belang. Al die onderzoeken leveren informatie waarop privacy-, toezichtrechtelijke of strafrechtelijke waarborgen van toepassing zijn. Daar hadden en hebben het OM en de FIOD rekening mee te houden en zij hebben mij meegedeeld dat in deze zaak ook te hebben gedaan.
Ten aanzien van de natuurlijke personen die bij de Rabobank in dienst bleven heeft het OM geoordeeld dat vervolging achterwege kon blijven. In de brief van 8 november 2013 is toegelicht op welke gronden het OM tot deze beslissing is gekomen. Het eindoordeel van het Hof in de artikel 12 Wetboek van Strafvordering procedure houdt in dat een bevel tot nader onderzoek ten aanzien van natuurlijke personen die bij de Rabobank in dienst bleven geen redelijk doel dient.
Verder vindt in het buitenland vervolging plaats van voormalig medewerkers van de Rabobank die betrokken waren bij de manipulaties. Ten aanzien van andere oud-medewerkers van de Rabobank zal het Nederlandse OM nog een vervolgingsbeslissing nemen.
Verder is DNB in de Wet op het financieel toezicht (Wft) aangewezen als toezichthouder op de soliditeit van financiële ondernemingen en de stabiliteit van het financiële stelsel. De taken en verantwoordelijkheden van DNB op dat gebied zijn bestuursrechtelijk van aard. Het onderzoek dat DNB heeft uitgevoerd bij Rabobank is daarom ook in een bestuursrechtelijk kader uitgevoerd met inachtneming van de waarborgen die daaraan zijn verbonden.
Eerder is toegezegd dat het manipuleren van rentetarieven, zoals Libor, strafbaar zou worden gesteld in Nederland, zodat frauderende bankiers op dit specifieke punt ook strafrechtelijk zouden kunnen worden vervolgd; wat is de stand van zaken van de wetgeving op dit punt?
Per 1 januari 2015 is artikel 5:58a van de Wet op het financieel toezicht (Wft) in werking getreden. Op basis van dit artikel is manipulatie van benchmarks verboden voor zover de manipulatie in of vanuit Nederland plaatsvindt, of er in Nederland financiële instrumenten op de benchmark gebaseerd zijn. De Autoriteit Financiële Markten kan bestuursrechtelijk optreden tegen overtreding van dit verbod. Ook kan het OM overtreding van het verbod op manipulatie van benchmarks op grond van de Wet op de economische delicten strafrechtelijk vervolgen. Nederland loopt hiermee vooruit op de nieuwe Europese verordening marktmisbruik die per 3 juli 2016 van toepassing zal zijn.2
In hoeverre hadden de bankiers eventueel wel strafrechtelijk vervolgd kunnen worden als wettelijk al wel was geregeld dat manipulatie van rentetarieven strafbaar zou zijn gesteld? Zo nee, waarom niet?
Bestaande strafbaarstellingen hebben ten grondslag gelegen aan het door het OM aan de rechtspersoon Rabobank kunnen toerekenen van door natuurlijke personen gepleegde strafbare feiten. Het destijds ontbreken van een specifieke strafbaarstelling van manipulatie van benchmarks speelde geen rol bij de wijze van afdoen in deze zaak.
Klopt het dat voor de betrokkenen die nog wel bij de bank werken, strafrechtelijke vervolging niet mogelijk is, omdat er in de samenwerking met verschillende autoriteiten en toezichthouders niet altijd is voldaan «aan de eisen van het strafprocesrecht met betrekking tot de vergaring van bewijsmateriaal»? Om welke autoriteiten en toezichthouders gaat het hier? Wat is er misgegaan c.q. hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke invloed heeft het feit dat niet is voldaan aan de eisen van het strafprocesrecht voor vergaring van bewijsmateriaal door de verschillende autoriteiten en toezichthouders op het al dan niet strafrechtelijk kunnen vervolgen van frauderende bankiers in Nederland?
De uitspraak van het Hof in deze zaak ziet op de voorgelegde casus. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4. De mogelijkheden om in eventuele toekomstige zaken al dan niet te kunnen vervolgen, worden door het OM per geval beoordeeld.
Nederlanders die klem zitten in Jemen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland geen evacuaties meer uitvoert in Jemen, ondanks het feit dat er nog steeds Nederlanders in Jemen zijn die gezien het geweld en de verslechterde veiligheidssituatie graag het land willen ontvluchten?
Ja. Nederland voert zelf geen evacuaties uit, maar helpt Nederlanders wel om te vertrekken. Tot nog toe is het ministerie erin geslaagd 40 Nederlanders en niet-Nederlandse gezinsleden te helpen bij hun vertrek uit Jemen. Op dit moment verblijven nog 6 Nederlanders in Jemen die gevraagd hebben om hulp bij hun vertrek. Het ministerie houdt contact met hen en probeert waar mogelijk te helpen bij vertrek uit Jemen.
Hoeveel Nederlanders zijn er op dit moment nog in Jemen? Hoeveel daarvan willen Jemen ontvluchten, eventueel met Jemenitische partner?
Er zijn op dit moment nog 6 Nederlanders in Jemen waarvan bekend is dat zij het land willen verlaten. (zie ook vraag 4).
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid al het mogelijke moet doen om Nederlandse staatsburgers te helpen bij het ontvluchten van landen waar de veiligheidssituatie levensbedreigend is, zelfs als deze burgers eerder dwingende adviezen om het land te verlaten voor kennisgeving hebben aangenomen?
Verwezen wordt naar de Kamerbrief van 21 mei 2015 over de Nederlandse inzet in Jemen (Kamerstuk 32 623, nr. 151). De Nederlandse overheid doet al het mogelijke om Nederlanders in Jemen bij te staan, onder meer door hen te informeren en te adviseren over mogelijkheden om het land te verlaten. Nederlanders in het buitenland hebben daarnaast ook een eigen verantwoordelijkheid om niet in gevaarlijke situaties terecht te komen. Dat geldt zeker ook in het geval van Jemen. De mogelijkheden van de Nederlandse overheid om Nederlanders in landen en gebieden met hoge veiligheidsrisico’s bij te staan zijn beperkt. In Jemen kan Nederland zelf geen evacuatie uitvoeren. De ambassade is (tijdelijk) gesloten en de risico's van een evacuatie zouden groot zijn.
Met wie werkt Nederland samen om Nederlanders in Jemen steun te bieden en te faciliteren bij een vertrek uit Jemen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt intensief samen met andere landen en organisaties om Nederlanders in Jemen te faciliteren bij hun vertrek. Deze landen en organisaties worden door het ministerie gevraagd Nederlanders mee te nemen. Dat is onder meer gebeurd bij India, China en Duitsland. Ook de International Organization for Migration (IOM) voert, wanneer de veiligheidssituatie dit toelaat, evacuatievluchten uit.
Klopt de berichtgeving dat India, Pakistan en Maleisië recent zelf eigen burgers uit Jemen hebben geëvacueerd?1 Zijn er daarnaast nog andere bondgenoten van Nederland die nog wel evacuatievluchten uitvoeren? Zo ja, wat doet Nederland om aan te sluiten bij deze inspanningen?
Zie antwoord op vraag 4.
In hoeverre is het voor de nu nog aanwezige Nederlanders in Jemen mogelijk om de evacuatievluchten van de International Organization for Migration (IOM), en eventuele evacuatievluchten door andere landen of organisaties, fysiek te bereiken, gezien de veiligheidssituatie? Biedt de Nederlandse overheid actief steun aan Nederlanders in Jemen om dergelijke vluchten ook daadwerkelijk te bereiken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Tot nog toe zijn 40 Nederlanders en hun gezinsleden daarin geslaagd. Het bieden van hulp bij het bereiken van evacuatiepunten in Jemen behoort momenteel niet tot de mogelijkheden omdat de Nederlandse ambassade in Jemen is gesloten. Bovendien zouden de veiligheidsrisico’s van het bieden van fysieke hulp bij verplaatsing in Jemen onverantwoord groot zijn.
Hoe vaak vinden er evacuatievluchten plaats door de IOM?
Evacuatievluchten worden door IOM uitgevoerd als de veiligheidssituatie het toestaat. Tot nog toe werden 10 vluchten uitgevoerd sinds 12 april 2015.
Klopt het dat naast Nederland nog 37 landen de IOM hebben gevraagd om evacuatie van hun burgers uit Jemen?
Naast Nederland hebben nog 38 landen IOM gevraagd te helpen bij de evacuatie van hun burgers uit Jemen.
Bent u er zich van bewust dat de IOM op dit moment 16.550 aanvragen heeft voor evacuatie uit Jemen?2 Hoe realistisch acht u het, in licht van deze grote hoeveelheid aanvragen, dat Nederlanders daadwerkelijk door de IOM geëvacueerd kunnen worden?
Tientallen Nederlanders hebben tot nu toe met hulp van IOM het land kunnen verlaten. De inzet van het kabinet is dat ook de resterende Nederlanders de mogelijkheid hebben om door IOM of andere landen of organisaties geëvacueerd te worden als de veiligheidssituatie dat toelaat.
Bent u bereid de IOM financieel te ondersteunen ten behoeve van evacuatieoperaties, zoals ook de Europese Commissie, de Verenigde Staten, Duitsland en Zuid-Korea doen? Zo nee, waarom niet?
Via de bijdrage van de Europese Commissie draagt Nederland bij aan het evacuatieproces. De situatie in Jemen wordt nauwgezet gevolgd. Als hier aanleiding voor is, kunnen later eventueel extra bijdragen worden overwogen.
Wanneer verwacht u dat de nu aanwezige Nederlanders in Jemen die het land willen ontvluchten, dat ook daadwerkelijk kunnen doen?
Dit is moeilijk in te schatten en is afhankelijk van hetgeen in bovenstaande antwoorden is gesteld.
De gevolgen van de reorganisatie bij de Belastingdienst voor de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg |
|
Manon Fokke (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grootste klap reorganisatie Belastingdienst in noorden»?1 Herinnert u zich de motie De Vries c.s.2, waarin de voltallige Kamer uitgesproken heeft dat de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg bij de reorganisatie van de Rijkdienst niet onevenredig hard getroffen mogen worden?
Ja.
Tevens herinner ik mij de motie de Vries, die de regering verzoekt «bij de invulling van de komende afslanking vanaf 2016 die coördinatie al op voorhand op zich te nemen en aan de betreffende rijksdiensten de inspanningsverplichting mee te geven dat de provincies Friesland, Drenthe, Limburg en Zeeland bij deze nieuwe operatie per saldo niet meer dan gemiddeld werkgelegenheid mogen verliezen».
Klopt de inschatting van de FNV dat er relatief veel uitvoerende medewerkers werkzaam zijn bij de kantoren van de Belastingdienst in het noorden en buiten de Randstad en dat vooral deze functies geraakt worden door de reorganisatie? Zo nee, waarom niet?
De uitvoerende werkzaamheden zijn over het gehele land verspreid. Het is op dit moment te prematuur aan te geven welke functies en welke locaties geraakt worden door de reorganisatie. De verwachting is dat dit in de loop van het jaar helderder wordt.
Welke gevolgen heeft de nu aangekondigde reorganisatie bij de Belastingdienst voor de structurele werkgelegenheid van de dienst in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de afname in structurele werkgelegenheid in deze provincies zich verhoudt tot de totale afname aan werkgelegenheid bij de Belastingdienst door deze reorganisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u bij de verdeling van de werkgelegenheidseffecten over het land uitvoering geven aan de motie De Vries c.s. en daarmee voorkomen dat de werkgelegenheid in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg onevenredig getroffen wordt?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal u in een later stadium informeren over de regionale werkgelegenheidseffecten bij de rijksoverheid, mede als gevolg van de ontwikkelingen bij de Belastingdienst; daarbij zal hij de genoemde motie meenemen.
Het benutten van wettelijke mogelijkheden om uitreizen naar IS-gebieden te voorkomen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de opvattingen van de burgemeester van Hengelo ten aanzien van de mogelijkheden om een paspoort in te nemen bij een dreigende uitreis naar IS-gebieden, te weten dat het intrekken of ongeldig verklaren van een paspoort weinig zinvol is om het uitreizen te voorkomen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze opvattingen in het licht van het kabinetsbeleid dat gericht is op het voorkomen van uitreizen en de daaraan gekoppelde wettelijke instrumenten, zoals het innemen, ongeldig dan wel vervallen verklaren van reisdocumenten?
Het totaalpakket en de samenhang tussen de maatregelen is van belang. Het kabinet is van mening dat het signaleren van paspoorten binnen het totale pakket een zinvolle maatregel is. Het signaleren van paspoorten door de rijksoverheid en het besluit tot weigering of vervallen verklaring door de bevoegde autoriteiten (in de meeste gevallen de burgemeester van de woonplaats van betrokkene), draagt bij aan het verstoren van mogelijke uitreis. Het is één van de verschillende interventies die in samenhang worden gedaan in de lokale casusoverleggen om uitreis tegen te gaan. Per casus wordt bezien of het treffen van een paspoortmaatregel daaraan bij draagt. Wanneer betrokkene een identiteitskaart of paspoort van een tweede nationaliteit heeft, kan het effect van de paspoortmaatregel mogelijk anders uitpakken. Om die reden ben ik bezig met een wetsvoorstel dat het aanvullend mogelijk moet maken om aan een potentiële uitreiziger een uitreisverbod op te leggen. Het staat bestuurders in ons democratische bestel vrij om hier een opvatting over te hebben.
Hoe beoordeelt u deze opvattingen in het licht van de werking van specifiek het vervallen verklaren van het paspoort? Deelt u de mening dat dit een nuttig instrument is omdat iemand niet door heeft dat zijn paspoort vervallen is verklaard, tot het moment van uitreizen?
Wanneer een paspoort wordt gesignaleerd ter vervallen-verklaring of weigering, dan wordt betrokkene in de regel geïnformeerd over de opname van zijn gegevens in het register paspoortsignaleringen, tenzij operationele belangen hieraan in de weg staan. Betrokkene wordt altijd geïnformeerd over het voornemen en besluit tot vervallenverklaring van diens paspoort. Het is immers een besluit van een bestuursorgaan waar bezwaar en beroep tegen open staat voor betrokkene. Het nut van dit instrument zit dus niet – in tegenstelling tot hetgeen in de vraagstelling wordt verondersteld – in de onbekendheid van de betrokkene met de vervallenverklaring van zijn paspoort. Het nut van de (signalering ter) vervallenverklaring van een paspoort moet zoals aangegeven gezien in antwoord op vraag 2 worden in het totaalpakket van alle maatregelen om de dreiging van de jihadistische beweging in Nederland te verminderen.
Welk signaal gaat er richting de samenleving in het geheel alsmede de potentiële jihadstrijders specifiek vanuit dat, wanneer lokaal indicaties bestaan voor uitreizen naar IS-gebied, de uitreis ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden maar lokaal geen gebruik is gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om dit te beletten?
Ik hecht er waarde aan te benadrukken dat het er de lokale én landelijke partners alles aan gelegen is om in het geval van (signalen van) mogelijke uitreis het strafrechtelijk en bestuursrechtelijk instrumentarium ten volste te benutten om uitreis tegen te gaan. Het kabinet is van mening dat personen die met jihadistische intenties willen uitreizen naar Syrië en Irak tegen moeten worden gehouden. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme zijn diverse maatregelen opgenomen die bijdragen aan het tegenhouden van (potentiële) uitreizigers. Deze maatregelen zien op toepassing van (bestuurlijke) interventies zoals de paspoortmaatregel om eventuele uitreis te verstoren. Het gaat altijd om toepassing van die mix van maatregelen die het meest effectief wordt geacht om de dreiging die van een individu uit (kan) gaan te verminderen. Het betreft altijd maatwerk; betrokken partners stemmen in het lokale multidisciplinaire casusoverleg de meest effectieve interventiestrategie af om eventuele uitreis te voorkomen.
Zijn burgemeesters en gemeenteraden volgens u voldoende geïnformeerd over het wettelijk instrumentarium om uitreizen te voorkomen? Op welke wijze bevordert u dat van deze mogelijkheden ook daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt?
Ja. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft de afgelopen maanden in diverse bestuurlijke bijeenkomsten toelichting gegeven op onder meer de wettelijke mogelijkheden om uitreizen te voorkomen. In aanvulling daarop is via diverse kanalen informatie verstrekt over mogelijke interventies die uitreis kunnen belemmeren, bijvoorbeeld via de VNG, via de Toolbox Extremisme van de NCTV en via de «Handreiking Terrorismebestrijding op Lokaal Niveau» van de NCTV. Tot slot staat de NCTV gemeenten bij ten aanzien van de operationele uitvoering van de paspoortmaatregel.
Kunt u aangeven hoeveel paspoorten in 2014 zijn ingetrokken alsmede ongeldig dan wel vervallen zijn verklaard op lokaal niveau wegens dreigende uitreis naar IS-gebieden?
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft de mogelijkheid tot het signaleren van paspoorten wanneer het gegronde vermoeden bestaat dat betrokkene zal uitreizen naar jihadistisch strijdgebied om zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. Op mijn verzoek zijn met het oog op interventies rond uitreis momenteel zeventig paspoorten gesignaleerd ter vervallen verklaring. Het is vervolgens aan de bevoegde autoriteiten, zoals aangegeven in de meeste gevallen de burgemeester van de woonplaats van betrokkene, om het besluit tot weigering of vervallen verklaring te nemen.
Kunt u de op internet gepubliceerde lijst met informatie over (mogelijke) jihaduitreizigers per gemeente vanuit rijkswege actualiseren en indien noodzakelijk corrigeren?2
Nee, dit is een overzicht dat door de Telegraaf is opgesteld. Het is niet aan het kabinet om deze informatie te verstrekken.
Waarom houdt u in beantwoording van eerdere vragen vast aan het uitgangspunt dat het niet aan u is om het aantal uitreizigers op lokaal niveau te monitoren en/of de Kamer hierover te informeren? De dreiging die hier van uit gaat blijft toch niet beperkt tot de betreffende gemeente maar geldt toch voor heel Nederland en is daarom toch ook úw verantwoordelijkheid?
Monitoren en het openbaar maken van informatie is niet hetzelfde. De relevante diensten monitoren op landelijk niveau de ontwikkeling van het aantal uitreizigers. Periodiek worden deze landelijke totaalcijfers als richtgetal door de AIVD openbaar gemaakt. Zoals aangegeven is het niet aan het kabinet om over individuele uitreizigers of het aantal uitreizigers per gemeente te communiceren. Dit is de verantwoordelijkheid van elke individuele gemeente. Aan deze taakverdeling houd ik onverkort vast.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden, vóór 25 juni 2015, de datum waarop het Algemeen overleg over terrorismebestrijding gehouden wordt?
Ja.
Het bericht ‘Patiënt snakt naar elektronisch dossier’ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Patiënt snakt naar een elektronisch dossier»?1, en het onderzoek van de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF)?
Ja, ik ken het artikel en het aangehaalde onderzoek.
Deelt u de mening dat een persoonlijk gezondheid dossier (PGD), waar de patiënt zelf de baas over is, een verbetering is ten opzichte van het Landelijk Schakelpunt (LSP)?
Voor ik nader inga op de vraag wil ik drie elementen verduidelijken die te maken hebben met medische informatie over de patiënt. Ten eerste is er het medisch dossier dat door de zorgverlener wordt bijgehouden, toegespitst op de specifieke behandelrelatie. Dit staat bekend als een (lokaal) elektronisch medisch patiëntendossier (EPD).
Daarnaast is er het persoonlijk gezondheidsdossier (PGD). Dit is een hulpmiddel voor de patiënt waarin zijn gezondheidsinformatie op overzichtelijke wijze en in eigen beheer bijeen wordt gebracht. Dit stelt de patiënt in staat regie te nemen over zijn gezondheid en zorg. Het kan hier zowel informatie betreffen uit de dossiers (EPD’s) van de verschillende zorgverleners waar de patiënt onder behandeling is (geweest) als door de patiënt verzamelde informatie uit bijvoorbeeld zelfstandig uitgevoerde metingen of apps.
Tot slot is het van belang dat er tussen de verschillende dossiers informatie uitgewisseld kan worden, zowel tussen zorgverleners onderling als tussen patiënt en zorgverlener. Hiervoor is het Landelijk Schakelpunt (LSP) één van de beschikbare digitale infrastructuren die er zorg voor draagt dat informatie op een veilige en betrouwbare wijze van A naar B wordt overgebracht.
Ik vind het heel belangrijk dat de patiënt met het persoonlijk gezondheidsdossier (PGD) toegang krijgt tot zijn gezondheidsinformatie en dat hij via een persoonlijk gezondheidsdossier (PGD) zelf de regie kan voeren over welke informatie hij met wie deelt. Daarnaast is het uiteraard ook noodzakelijk dat zorgverleners essentiële informatie over de patiënt – bijvoorbeeld een actueel medicatieoverzicht of overdracht in de keten – onderling elektronisch kunnen uitwisselen.
Deelt u de mening van de NPCF dat het beschikken over je eigen medische gegevens helpt bij het betrekken van de patiënt bij zijn behandeling, en dit de kwaliteit van zorg ten goede komt?
Ja, deze mening deel ik. De digitale toegang tot eigen medische informatie stelt patiënten in staat om geïnformeerd en actief betrokken te zijn bij het zorgproces.
Uit onderzoek blijkt dat er betere behandelresultaten gehaald worden bij geactiveerde, goed geïnformeerde patiënten. Dit is ook een uitgangspunt van het Chronische Zorg Model2.
Daarnaast draagt het eraan bij dat de patiënt beter het gesprek met de zorgverlener aan kan gaan over de meest passende zorg (Gezamenlijk beslissen). Het draagt eveneens bij aan de patiëntveiligheid, bijvoorbeeld doordat een patiënt een beter overzicht heeft van voorgeschreven medicatie en dit kan delen met zijn zorgverleners. Dit verlaagt het risico op medicatiefouten.
In hoeverre past het delen van medische gegevens, op een begrijpelijke manier, van een arts met een patiënt in uw jaar van de transparantie?
De focus van het jaar van de transparantie is op het vindbaar en begrijpelijk maken van (kwaliteits)informatie, ter ondersteuning van de patiënt bij keuzebepaling ten aanzien van behandelaars en behandelingsmogelijkheden. Het kunnen beschikken over (zorginhoudelijke) medische informatie door middel van een persoonlijk gezondheidsdossier (PGD) vergroot actieve betrokkenheid van de patiënt en draagt bij aan betere behandelresultaten en levert gezondheidswinst, zo blijkt uit verschillende onderzoeken. Het zijn belangrijke complementaire doelstellingen.
Deelt u de mening, gezien de geschiedenis met het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) en LSP, dat er meer nodig is om te komen tot een PGD dan het door u genoemde «wegnemen van belemmerende maatregelen»?
Om ervoor te zorgen dat patiënten kunnen beschikken over een persoonlijk gezondheidsdossier (PGD) is het nodig dat zorgverleners de beschikbare gezondheidsinformatie laagdrempelig en veilig met de patiënt kunnen delen. Op dit moment kunnen informatiesystemen van zorgverleners en de programma’s en apps die patiënten gebruiken nog onvoldoende met elkaar uitwisselen. Het is hiervoor van belang dat er wordt geregistreerd en uitgewisseld op basis van standaarden, zodat de informatie uit het EPD van de arts op een eenduidige manier kan worden opgenomen in het persoonlijk gezondheidsdossier (PGD) en dat informatie onder andere uit zelfmetingen van de patiënt met de zorgverlener gedeeld kunnen worden.
Met de oprichting van het Informatieberaad3 bestaat er nu een platform waarop gezamenlijk wordt gewerkt aan een betere informatievoorziening. Op bestuurlijk niveau hebben de leden van het Informatieraad uitgesproken dat zij zich met prioriteit zullen gaan inzetten voor de ontsluiting van gegevens naar de patiënt. Dit wordt momenteel verder vertaald in een concreet stappenplan. Belangrijk onderdeel is het maken van bindende afspraken over de implementatie van standaarden in de informatie-uitwisseling. Ook moeten gebruikers van het persoonlijk gezondheidsdossier (PGD) kunnen beschikken over een elektronisch authenticatiemiddel met een hoog beveiligingsniveau. Daarnaast ga ik graag in gesprek met partijen over de mogelijkheden om ook financiële prikkels te creëren om de ontwikkeling en het gebruik van het persoonlijk gezondheidsdossier (PGD) te stimuleren.
Een goede randvoorwaardelijke bijdrage voor de verbetering van informatiedeling vind ik de afspraken die in het kader van Zelfzorg Ondersteund! (ZO!) gemaakt zijn over de eisen die aan patiëntenportalen gesteld worden, en de toetsing welke portalen daadwerkelijk aan deze eisen voldoen. Daarnaast zijn de stappen die verschillende academische ziekenhuizen zetten om het medisch dossier ter beschikking te stellen aan de patiënt van wezenlijk belang. De volgende stap is dat de informatie van verschillende zorgpartijen in de keten op toegankelijke wijze wordt samengebracht in een persoonlijk gezondheidsdossier (PGD).
Bent u bereid de regie te nemen, zodat er een PGD wordt ontwikkeld vanuit het belang van de patiënt, waarvan de patiënt zelf de baas is en veiligheid geborgd?
Veldpartijen hebben onder aanvoering van NPCF gezamenlijk het kader PGD 2020 ontwikkeld. Dit kader vormt de meetlat waarlangs persoonlijk gezondheidsdossiers (PGD’s) ontwikkeld kunnen worden, en beschrijft onder meer randvoorwaarden op het gebied van functionaliteit voor gebruikers, uitwisselbaarheid van gegevens en privacy. Zo kunnen ICT-leveranciers verschillende persoonlijk gezondheidsdossiers (PGD’s) ontwikkelen, waaruit mensen kunnen kiezen. Bij vraag 5 heb ik aangegeven hoe ik de uitwisseling van informatie tussen patiënt en zorgverlener stimuleer. Bovendien roep ik partijen op om hun ambities aan te scherpen en echt werk te maken van de ontsluiting van medische gegevens aan de patiënt en de daarvoor randvoorwaardelijke standaardisatie.
Wilt u een commissie van wijzen instellen die hierin de regie neemt in uw jaar van de transparantie?
De ontwikkeling van het persoonlijk gezondheidsdossier-kader is een goed voorbeeld van hoe het veld zelf haar verantwoordelijkheid neemt. Het verheugt mij dan ook zeer dat de NPCF, als vertegenwoordiger van de patiënt, met zorgprofessionals en zorgverzekeraars dit initiatief heeft genomen. Deze partijen zijn zelf goed in staat om de benodigde expertise te organiseren. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde in een commissie van wijzen. Waar mogelijk zal ik dit initiatief ondersteunen zodat iedereen die dat wil kan gaan beschikken over een persoonlijk gezondheidsdossier (PGD).
Het verplicht aanleveren van groepsinformatie over dyslexie uit het leerlingvolgsysteem aan externe bureaus |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Suzanne Dekker (D66) |
|
Suzanne Dekker (D66) |
|
![]() ![]() |
Acht u het wenselijk dat externe bureaus, zoals het Kwaliteitsinstituut Dyslexie, informatie van een hele groep leerlingen eisen uit het leerlingvolgsysteem van een basisschool om te beoordelen of slechts één leerling uit de klas ondersteuning nodig heeft bij dyslexie? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke praktijken een halt toe te roepen?1
Neen, ik vind dit niet wenselijk en dit gebeurt in de praktijk ook niet. In de (interne) Nieuwsflits van het Kwaliteitsinstituut Dyslexie is abusievelijk de volgende passage opgenomen: «Ook noodzakelijk is, dat de scholen een groepsoverzicht van het leerlingenvolgsysteem overleggen».
Deze fout is onmiddellijk gecorrigeerd en gecommuniceerd naar de leden van het Kwaliteitsinstituut. Daarnaast is, nadat zij zelf de fout geconstateerd hadden, op de website bij de veel gestelde vragen nadere informatie hierover opgenomen. Daarin staat dat het toevoegen van geanonimiseerde gegevens van de klas aan het schooldossier van de individuele leerling geen meerwaarde heeft voor de taak die de zorgaanbieder uitvoert: het beoordelen van het vermoeden van ernstige enkelvoudige dyslexie en het eventueel vaststellen daarvan. Ook wordt aangegeven dat voor het uitwisselen van persoonsgegevens strikte (wettelijke) regels gelden.
Ik ga ervan uit dat dit een éénmalige misser is, die tijdig door de beroepsgroep zelf is gecorrigeerd. Ik heb geen signalen gekregen dat gegevens uit het leerlingvolgsysteem voor andere doeleinden worden gebruikt dan waarvoor bedoeld. Ik acht aanvullende maatregelen niet nodig.
Is het juridisch houdbaar dat externe organisaties basisscholen verplichten om informatie te verstrekken over groepen leerlingen, voordat zij ondersteuning en begeleiding willen bieden aan specifieke leerlingen van de school?
Zie het antwoord op vraag 1.
Acht de u het acceptabel dat leerlingen die op een basisschool zitten die dergelijke gegevens niet wil of kan leveren, verstoten blijven van noodzakelijke hulp bij dyslexie? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk dat er steeds vaker toetsresultaten uit het leerlingvolgsysteem door scholen moeten worden overlegd aan derden, terwijl deze informatie primair bedoeld is om de voortgang van leerlingen binnen de school te meten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat gegevens uit het leerlingvolgsysteem gebruikt gaan worden waar ze voor bedoeld zijn, namelijk het meten van de voortgang van leerlingen binnen de school?
Zie het antwoord op vraag 1.