De Berkelse ondernemer die schade heeft geleden als gevolg van nalatig handelen van het Openbaar Ministerie |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een ondernemer schade heeft geleden door nalatig handelen van het Openbaar Ministerie?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht dat deze zaak bekend is en dat er aanleiding bestond het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. Omwille van de privacy van betrokken personen doe ik verder geen inhoudelijke uitlatingen over deze individuele zaak.
Komt het vaker voor dat voor de opsporing gebruik wordt gemaakt van de administratie en apparatuur van een derde? Welke procedure hanteert het Openbaar Ministerie bij het lenen en teruggeven van apparatuur en administratie indien het onderzoek is afgerond?
De mogelijkheid bestaat om, met het oog op de waarheidsvinding, apparatuur of gegevensdragers in beslag te nemen. Dat kan ook bij derden gebeuren en dan gelden de gebruikelijke regels en procedures rondom strafvorderlijk beslag. Gebruikelijk is echter dat bewijsmateriaal dat aangedragen wordt door een aangever wordt veiliggesteld (door middel van een forensische kopie), zodat de gegevensdragers inclusief de originele bestanden ter beschikking van de eigenaar kunnen blijven.
Waarom is de administratie en apparatuur van betreffende ondernemer niet teruggegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het Openbaar Ministerie schade en eventuele gevolgschade dient te vergoeden als administratie en apparatuur ten onrechte niet worden teruggegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is er in betreffende zaak ondernomen om de Berkelse ondernemer tegemoet te komen in de door hem geleden schade?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat het Openbaar Ministerie in zijn brief d.d. 25 mei 2011 aangeeft dat de administratie verloren is gegaan en er zal worden bezien of een schadevergoeding kan worden toegekend, terwijl het Openbaar Ministerie in zijn brief d.d. 20 juli 2011 stelt dat de administratie door een omissie verloren is gegaan en er daarom niet tot een schadevergoeding wordt overgegaan? Waarom wordt niet tot schadevergoeding overgegaan terwijl toegegeven is dat het Openbaar Ministerie nalatig heeft gehandeld?
Zie antwoord vraag 1.
Mogelijke integriteitsschendingen op Aruba, in het bijzonder rondom een aanbesteding voor een ziektekostenverzekering voor Arubaanse studenten in Nederland |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Deelt u de zorgen over mogelijke misstanden die op Aruba zouden hebben plaatsgevonden en die raken aan de integriteit van het bestuur?1
Kent u het vonnis van 6 mei 2015 van de rechter op Aruba over de aanbesteding van een ziektekostenverzekering voor Arubaanse studenten in Nederland?2
Deelt u het oordeel van de rechter dat InsureToStudy, dat zo’n twee weken voor de aanbesteding werd opgericht, niet voldeed aan de eis dat een financieel verslag over de laatste twee jaar moest worden overlegd?
Deelt u het oordeel van de rechter dat InsureToStudy een kapitaal had van 1 euro, waarbij de vraag mag worden gesteld of deze verzekeraar kapitaalkrachtig genoeg is voor jaarlijkse miljoenentransacties?
Deelt u het oordeel van de rechter dat terecht de vraag kan worden gesteld of InsureToStudy, dat geen werknemers in dienst heeft en niet beschikt over een vaste telefoonlijn, voldoende in staat is om de belangen van 1.200 in Nederland studerende Arubaanse studenten te behartigen?
Deelt u het oordeel van de rechter dat terecht de vraag kan worden gesteld of het wenselijk is dat de echtgenoot van de Minister van Onderwijs en Gezin van Aruba, die verantwoordelijk is voor deze aanbesteding, contact heeft en/of onderhoudt met aandeelhouders van InsureToStudy?
Deelt u de verwondering die spreekt uit het vonnis van de rechter dat de Minister van Onderwijs en Gezin van Aruba over deze kwestie nooit vragen vanuit de media heeft willen beantwoorden en ook nooit zelf het initiatief heeft genomen om vragen rondom deze kwestie te beantwoorden?
Deelt u de verwondering van de rechter over de bewering van de Minister van Onderwijs en Gezin van Aruba dat InsureToStudy deel zou uitmaken van Jonker-Schotte Adviesgroep, terwijl dit volgens dezelfde rechter niet zo blijkt te zijn?
Deelt u de zorg van de rechter dat «het onduidelijk is of de bij het pas opgerichte bedrijf verzekerde Arubaanse studenten al dan niet achter het net vissen indien het haar contractuele verplichtingen jegens hen om welke redenen dan ook niet kan nakomen»?
Waarom deelt u niet de opvatting dat, mede in het licht van dit vonnis, een onderzoek naar deze aanbesteding op zijn plaats is?
De grote verschillen tussen de postzegelprijs voor consumenten en op de zakelijke markt |
|
Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u ook opgemerkt dat met de verhoging van de postzegelprijs naar 73 cent in 2016, terwijl het versturen van een brief op de zakelijke markt voor 13 cent mogelijk is, het verschil tussen het versturen van een brief door een consument of kleine ondernemer via de universele postdienst (UPD) en het versturen van een brief via de zakelijke markt tot wel 60 cent gaat bedragen? Wat vindt u van dat hele grote prijsverschil?
Ik ben op de hoogte van het feit dat voor het versturen van een brief op de zakelijke markt andere prijzen worden gevraagd dan voor het versturen van een brief via de universele postdienst (UPD). Op de zakelijke markt is sprake van een tariefdifferentiatie tot 69 cent. Het gehanteerde tarief op de zakelijke markt is onder meer afhankelijk van het verschil in grootte van de opdracht en de door de postvervoerder geleverde diensten. Bij de UPD is daarentegen sprake van een vaste postzegelprijs, die gekoppeld is aan de vaste kosten die het verlenen van de UPD met zich meebrengt.
Tussen de UPD en de zakelijke markt zitten verschillen in kosten, waar een aantal verklaringen voor is:
Deelt u de mening dat het versturen van een brief binnen de UPD veel overeenkomsten heeft met het versturen van een brief via de zakelijke markt? Zo nee, waarom niet? Deelt u het standpunt dat er wat betreft sortering en bezorging geen noemenswaardige verschillen zijn tussen de UPD en de zakelijke markt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het verschil van tot wel 60 cent per poststuk tussen de UPD en de zakelijke markt volgens u worden verklaard? Dat verschil kan toch niet alleen verklaard worden door de wijze van collecteren? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over het feit dat de prijs van de reguliere postzegel de afgelopen jaren tientallen procenten is gestegen en de tarieven van PostNL voor zakelijke 72 uurspost de afgelopen jaren zijn gedaald? Vindt u het ook opvallend dat daardoor het verschil in kosten tussen het versturen van een zakelijke brief en een brief binnen de UPD meer dan verdubbeld is sinds 2010? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit grote verschil uitleggen aan de consument die tientallen procenten meer moet betalen voor het kaartje naar oma of de brief naar een stille liefde? Zo ja, wat zegt u dan?
Het verschil in kosten vloeit met name voort uit het uitgebreide netwerk dat PostNL als UPD-verlener wettelijk verplicht in stand moet houden. In mijn brieven van 27 maart en 3 juni 2013 (Kamerstukken II 2012/13 29 502 nr. 109 en 110) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat nadere maatregelen noodzakelijk zijn om de UPD in stand te kunnen houden. Vanwege de geldende UPD verplichtingen aan de ene kant en de structurele en toenemende volumedalingen aan de andere kant, is de kostendekkendheid van de UPD de laatste jaren onder druk komen te staan. Hierdoor zijn tariefstijgingen binnen de UPD onvermijdelijk gebleken. De ACM heeft recentelijk de kosten van de UPD getoetst en is tot het oordeel gekomen dat het huidige tarief inderdaad gebaseerd is op de daadwerkelijke kosten van de UPD.
Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te verzoeken of opdracht te geven een marktanalyse van de zakelijke 72 uursmarkt te laten uitvoeren, om daarmee duidelijkheid te krijgen over onder meer de prijsopbouw en kostenstructuren in die markt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, binnen welke termijn kan die marktanalyse uitgevoerd worden?
Het is aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder op de postmarkt om te bepalen van welke relevante markten sprake is en welke marktanalyses worden uitgevoerd. Momenteel voert de ACM een marktanalyse op de zakelijke 24-uurs markt uit. Ik heb begrepen dat de ACM daarnaast op verzoek van marktpartij(en) momenteel onderzoekt of er valide redenen zijn om op de 72-uurs markt een marktanalyse te starten.
Hondsdolheid onder vossen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht waarin de link wordt gelegd tussen de kans op rabiës (hondsdolheid) onder Nederlandse vossen en hun populatiegrootte?1
Ja.
Erkent u de onderliggende biologische theorie dat de plaatsen van afgeschoten vossen snel worden opgevuld door nieuwe aanwas, waarvan een gedeelte afkomstig is uit omringende buurlanden? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat vrijkomende territoria van vossen opgevuld kunnen worden door andere vossen.
Erkent u de onderliggende biologische theorie dat juist een hoge vossenstand in Nederland voorkomt dat vossen, mogelijk besmet met rabiës, uit omliggende landen naar Nederland komen omdat er simpelweg geen plek voor ze is? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen 40 jaar hebben zich in Nederland vijf gevallen van rabiës door vossenbeten voorgedaan. In al deze gevallen was het virus overgedragen via beten in het buitenland, in landen die niet aan ons land grenzen. De vossen in Nederland en België zijn rabiësvrij. De kans dat vossen in Duitsland besmet zijn, wordt door deskundigen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne zeer klein geacht. Ik acht de kans op intrek van met rabiës besmette vossen uit onze buurlanden dan ook verwaarloosbaar klein.
Erkent u dat het actief bejagen van vossen, tegenwoordig zelfs ‘s nachts met lichtbakken en geluidsdempers, niet alleen zinloos is omdat lege plekken weer snel worden opgevuld, maar ook onwenselijk omdat vossen uit omliggende landen mogelijk rabiës met zich meebrengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw verantwoording te nemen en de vos van de landelijke vrijstellingslijst te halen? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 7 oktober 2014 is de Kamer geïnformeerd over de plaatsing van de vos op de landelijke vrijstellingslijst (Kamerstuk 29 446, nr. 90). Uw Kamer heeft indertijd verzocht de vos op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen, waarbij werd verwezen naar schade aan fauna(zie o.a. Kamerstuk 28 600-XIV, nrs. 12 en 17). Gelet op de antwoorden gegeven op de vragen 2, 3 en 4, zie ik geen aanleiding om de vos van de landelijke vrijstellingslijst te halen.
Het terugeisen van belastinggeld dat besteed is voor het WK bid 2018 |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Waarom eist Zeist geen schadevergoeding van de FIFA?1
Ja.
Deelt u de mening dat inmiddels wel als een vaststaand feit mag worden beschouwd dat de stemming welk land het WK-voetbal in 2018 mocht organiseren tenminste voor een deel doorgestoken kaart was? Zo nee, waarom niet?
Ik doe daar geen uitspraak over. Op dit moment lopen er twee juridische onderzoeken naar vermeende corruptie binnen de FIFA, de wereldvoetbalbond. Eén onderzoek in de Verenigde Staten en één in Zwitserland. In antwoord op eerdere kamervragen van het lid Klever (PVV) heb ik uw Kamer op 2 juni 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2598) laten weten de resultaten daarvan af te wachten. Daarna beraad ik mij over mogelijke vervolgstappen.
Weet u of de KNVB naar het voorbeeld van de Engelse FA ook schadevergoeding van de FIFA gaat vragen vanwege een investering voor de kandidatuur van het WK-voetbal in 2018?
De KNVB onderzoekt samen met de KBVB de mogelijkheden omtrent terugvorderen van het geld dat was gemoeid met het WK 2018 bid. Het is nu te vroeg om te spreken over eventuele schadevergoeding.
Hoeveel geld heeft de Nederlandse staat (indirect) gestoken in de kandidatuur België/Nederland WK 2018?
De totale kosten voor dit bid bedroegen € 10,5 miljoen. De begroting van het bid is gedekt door de beide nationale bonden en de overheden van de twee landen. De Nederlandse rijksoverheid heeft daarvan € 3 miljoen voor zijn rekening genomen. Van dit bedrag is een half miljoen euro besteed aan het haalbaarheidsonderzoek. Het resterende bedrag is besteed aan onder meer reis- en verblijfskosten, (pers)presentaties, drukwerk, websites, FIFA-inspecties etc.
Deelt u de mening dat, aangezien de Nederlandse staat miljoenen euro’s aan het promoten van de kandidatuur van Nederland heeft bijgedragen, ook de Nederlandse staat schadevergoeding aan de FIFA zou moeten vragen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat verspild belastinggeld bij de FIFA wordt teruggehaald? Zo nee, waarom niet?
Ik doe daar geen uitspraak over. Zoals ik hierboven al heb gesteld wacht ik eerst de resultaten van de lopende onderzoeken af. Als daarin wordt aangetoond dat de toewijzing niet correct is verlopen, beraad ik mij over de mogelijke vervolgstappen.
Transavia |
|
Jacques Monasch (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen «Ce que veut faire Air France-KLM avec ses deux Transavia»1 en «Strijd om Transavia»?2
Ja.
In hoeverre kunt u de berichtgeving uit deze kranten bevestigen? Is het samenvoegen van Transavia Holland en Transavia France momenteel onderdeel van de onderhandelingen bij de holding Air France-KLM?
Staatssecretaris Dijksma heeft op 9 november jl. gesproken met de heren De Juniac, Gagey en Elbers, respectievelijk de CEO’s van Air France-KLM, Air France en KLM. Daarbij is onder meer gesproken over versterking van de positie van Air France-KLM op langere termijn, invulling van kostenbesparingen bij Air France en het herbevestigen van de toezeggingen die eerder aan Nederland zijn gedaan. Ook is gesproken over de ontwikkeling van Transavia als low-cost carrier. Air France KLM en KLM hebben bevestigd dat er gesprekken lopen over de governance en synergieën inzake Transavia met betrekking tot de beide onderdelen Transavia Nederland en Transavia France en de gehele holding Air France-KLM.
Volgens Air France-KLM zal het 40% belang van Transavia Nederland in Transavia France verschuiven naar de reeds bestaande holdingmaatschappij Transavia Company onder de holding Air France-KLM (niet onder Air France, zie afbeelding).
Transavia France voert overigens geen vluchten uit vanaf Schiphol. Een mogelijke overdracht van Transavia France is vanuit het perspectief van publiek dan ook niet nadelig voor de netwerkkwaliteit op Schiphol.
Wat betreft mogelijke wijzigingen in de governancestructuur van Transavia Nederland is nog geen uitsluitsel te geven, omdat wat deze luchtvaartmaatschappij betreft de gesprekken nog lopen. Er wordt volgens Air France-KLM momenteel gesproken over het overgaan van een minderheidsbelang van Transavia Nederland naar Transavia Company.
De Staatssecretaris heeft in het gesprek op 9 november gesteld dat kostenbesparing bij Air France-KLM noodzakelijk is. De Staatssecretaris heeft tevens de Nederlandse belangen benadrukt die verbonden zijn aan de mainportfunctie van Schiphol en de positie van KLM. Daarbij zijn de zorgen over een eventuele wijziging van de governance inzake Transavia Nederland en de verwevenheid met KLM opgebracht.
Deelt u de mening dat het van belang is voor de ontwikkeling van KLM dat Transavia Holland in de handen van KLM blijft, ook gezien Air-France een meerderheidsaandeel heeft in de holding? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin kan worden aangegeven dat het kabinet het belangrijk vindt dat de netwerkkwaliteit op Schiphol behouden blijft, dat in belangrijke mate wordt geborgd wordt door de vluchten van KLM. Een zelfstandige positie van KLM als luchtvaartmaatschappij om haar operaties uit te voeren en te optimaliseren past daarbij. Daar waar Transavia Nederland nodig is om dat netwerk te complementeren of die zelfstandige positie te behouden, moet hiermee bij de invulling van de plannen voor Transavia Nederland rekening worden gehouden. Dit heeft de Staatssecretaris in het gesprek op 9 november benadrukt.
In hoeverre kan Air France de reorganisatieplannen zoals deze voorlagen voor de stakingen bij Air France afwentelen op een eventuele samenvoeging van Transavia Holland en Transavia France?
Voor zover ons bekend is er geen verband tussen de reorganisatieplannen bij Air France en de besprekingen over de governance van Transavia. Deze trajecten staan los van elkaar. Van eventuele afwenteling is daarom geen sprake.
In hoeverre is deze inzet een gevolg van de uitbreiding van het aandeel van de Franse staat in de holding Air France KLM? Zou u een uitgebreide argumentatie kunnen formuleren bij uw standpunt?
De uitbreiding van het aandelenbelang van de Franse staat in mei jl. speelt voor zover ons bekend geen rol in relatie tot besprekingen over Transavia. De Kamer is over de achtergrond van de uitbreiding van dat aandelenbelang geïnformeerd bij brief van 2 juni 2015 (Kamerstuk 28 165, nr. 195).
De Ontwerp-Regeling beheer verpakkingen (28694-131) |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u specificeren hoe het verbod op uitgifte van gratis plastic tassen wordt gehandhaafd? Richt de handhaving zich alleen op winkeliers of ook op consumenten?
Ik heb er begrip voor dat in de opstartfase van het verbod de uitvoering door winkeliers nog niet volledig op orde is. Daarom zal in de eerste fase terughoudend worden gehandhaafd. Echter het is wel van belang dat het verbod per 1 januari 2016 wordt ingevoerd en dat een begin wordt gemaakt met de handhaving. De ILT start eerst een onderzoek op basis van meldingen die zij ontvangt. De aanpak van het onderzoek zal afhankelijk zijn van de inhoud van de melding. Op overtredingen zal de ILT handhaven conform de ILT interventieladder.
Bij hantering van de interventieladder wordt in eerste instantie uitgegaan van de laagste trede, hetgeen betekent dat preventief wordt opgetreden, onder meer door voorlichting over de regeling, eventueel volgt daarna een waarschuwing. Bij herhaling zal bestuursrechtelijk worden opgetreden door het opleggen van een dwangsom voor iedere volgende overtreding. Bij blijvende herhaling en/of frauduleus handelen kunnen aanvullende zwaardere instrumenten ingezet worden, zoals strafrechtelijk optreden.
Omdat de handhaving van dit verbod een nieuwe taak van de ILT is, zal het nodig zijn in de eerste fase informatie te verkrijgen over de naleving en de nalevingbereidheid van de ondertoezichtstaanden. Op grond van de bevindingen daarover zal een risicoanalyse worden gemaakt en zal het toezicht vorm krijgen.
De handhaving is gericht op de winkelier. De consument heeft geen wettelijke verplichting in de regeling.
Hoe worden winkeliers concreet gecontroleerd of zij plastic tassen alleen tegen betaling verstrekken? Hoe wordt gecontroleerd of een tasje de dikte van 15 micron overschrijdt of dat het tasje verstrekt is vanwege hygiënische redenen? Hoe worden de verpakkingen van online leveringen gecontroleerd? Hoe wordt in het geval van een hergebruikte tas gecontroleerd of de tas ook daadwerkelijk is hergebruikt en niet nieuw wordt uitgegeven?
Afhankelijk van het type winkel kan er gecontroleerd worden bij de daadwerkelijke uitgifte of door middel van administratief onderzoek op het (hoofd)kantoor. Administratief onderzoek zal met name plaatsvinden bij de winkelketens met meerdere vestigingen.
De dikte kan gecontroleerd worden door raadpleging van aankoopgegevens, kenmerking op de verpakking van de tassen of door het meten van de dikte.
Bij de boordeling van hygiënische redenen gaat de ILT uit van de wettelijke tekst met de voorbeelden die zijn opgenomen in de toelichting.
Controle van online leveringen zal plaatsvinden op de plaats van verzending.
Of er sprake is van hergebruik zal in het algemeen zichtbaar zijn aan de plastic tas en de opslag van de voorraad.
Als de handhaving zich ook op consumenten richt, hoe worden consumenten dan gecontroleerd of zij al dan niet hebben betaald voor een plastic tas (bijvoorbeeld op een markt waar niet altijd een bon wordt verstrekt)? Moeten consumenten betalen voor plastic tasjes waarvan de inhoud gratis wordt meegegeven, bijvoorbeeld op beurzen? Kunt u concretiseren hoe consumenten en winkeliers geïnformeerd worden over het op handen zijnde verbod? Hoe ver staat het met de vormgeving van deze campagne gezien de beoogde datum van inwerkingtreding van dit verbod?
De handhaving is gericht op de winkelier. De consument heeft geen wettelijke verplichting in de regeling.
Voor wat betreft uw vraag over het door consumenten laten betalen voor plastic tassen op beurzen geeft de Europese richtlijn aan dat er geen gratis plastic tassen mogen worden verstrekt op de plaats van verkoop van producten of goederen. Bij het gratis weggeven van producten is geen sprake van verkoop, zoals bijvoorbeeld bij folders op een beurs. Deze mogen worden meegegeven in een gratis plastic tas.
Winkeliers en consumenten worden via meerdere kanalen geïnformeerd over het op hande zijnde verbod op de gratis plastic tas. Zo krijgen winkeliers informatie via (online-)media en branches. Tevens zal de Kamer van Koophandel informatie verstrekken aan ondernemers. Winkeliers krijgen hulp voor hun communicatie naar de consument, via het aanleveren van een (digitale) toolkit in drie talen en kassastickers. De toolkit bevat ook tips voor winkeliers op basis van praktijkvoorbeelden. Zo blijkt uit de pilot «Mag het een tasje minder zijn?» van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken en de Raad Nederlandse Detailhandel dat de vraag «gaat het zo mee?» voor een aanzienlijke vermindering van het aantal tassen zorgt. Daarnaast zullen consumenten via posters in abri’s en online media van de overheid geïnformeerd worden dat per 1 januari geen gratis plastic tasjes meer worden verstrekt. Tot slot werkt de rijksoverheid samen met gemeente Schoon, Nederland Schoon, consumentenvoorlichtingorganisatie Milieu Centraal en Stichting Natuur & Milieu om mensen te inspireren om een eigen tas mee te nemen bij het doen van boodschappen en/of winkelen.
Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voldoende capaciteit om dit verbod te handhaven? In hoeverre is handhaving van het verbod op gratis plastic tasjes een prioriteit van de ILT? Wat gebeurt er als een overtreding van het verbod wordt geconstateerd door de ILT?
De ILT neemt deze taak op in zijn planning voor 2016. De ILT handhaaft conform de ILT interventieladder.
Kan het gebruik van de interventieladder bij dit verbod worden toegelicht? Is het te ontwikkelen nalevings- en risicoselectiesysteem van de ILT tijdig gereed voor de beoogde inwerkingtreding van het verbod?
Zie ook het antwoord op vraag 1 voor de werking van de interventieladder.
De meldingspunten zijn reeds actief. De ILT kan per 1 januari 2016 onderzoek starten en maatregelen opleggen. Handhaving zal echter de eerste tijd met terughoudendheid plaatsvinden. Zoals gesteld zal bij het hanteren van de interventieladder eerst het nalevingniveau bepaald worden.
Hoe rijmt u de door u gebruikte term «kracht van de samenleving om gedragsverandering te bewerkstelligen» met een Meldpunt Verpakkingen van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken waar overtredingen van het verbod kunnen worden gemeld als een soort kliklijn? Wat wordt bedoeld met het criterium «even doeltreffende instrumenten» die aangewend kunnen worden in plaats van lichte plastic draagtassen? Hoe kan een vaag criterium als «even doeltreffende instrumenten» gecontroleerd worden door handhavers?
Ik spreek over de kracht van de samenleving omdat ik zie dat consumenten en winkeliers het goede voorbeeld kunnen geven. Dit door een eigen tas mee te nemen of vanuit de winkelier geredeneerd, een herbruikbare tas tegen een vergoeding te verstrekken wanneer de klant daar om vraagt. Consumenten dienen de gelegenheid te hebben om te kunnen melden wanneer winkeliers zich niet aan de regeling houden. Dit kunnen ze melden bij de ILT, de handhaver van het verbod. Voor vragen kunnen consumenten terecht bij het Meldpunt Verpakkingen.
U vraagt naar het criterium «even doeltreffende instrumenten», dit is een verwoording uit de Europese Richtlijn die wordt weergegeven in de toelichting op de regeling. In de beantwoording op eerdere vragen van februari1 is het tot stand komen van de keuze voor het verbod toegelicht. Er is toen geconstateerd dat er geen andere doeltreffende instrumenten, zoals een vrijwillige aanpak, voor handen was. De ILT zal zich dus toeleggen op de handhaving van het verbod.
Waarom kunt u het milieueffect van het wettelijk verbod, ondanks uw eerdere pogingen daartoe, niet hard maken of specifieker onderbouwen? Is het milieueffect niet juist het belangrijkste argument om tot terugdringen van plastic tasjes te komen? Zo nee, welk argument overtuigt u dan om dit verbod in te stellen?
Het leveren van een bijdrage aan de terugdringing van plastic tassen in het zwerfafval en het verminderen van grondstofgebruik kwalificeer ik als een substantiële milieuwinst. In de eerder uitgevoerde pilot van Kennisinstituut (KIDV) en de Raad voor Nederlandse Detailhandel (RND) zijn de effecten getoetst van het beprijzen van plastic tassen. Daaruit bleek dat met beprijzen in combinatie met goede communicatie 77% reductie bereikt kan worden. Dit is een aanzienlijke reductie in de uitgifte van tassen. Daarmee is beprijzen een effectief instrument gebleken voor preventie. Tegelijkertijd zal de consument gestimuleerd worden om een eigen tas mee te nemen. Daarmee levert elke tas die niet uitgegeven hoeft te worden milieuwinst op, omdat er minder grondstoffen gebruikt worden en er minder tassen in het zwerfvuil terecht kunnen komen. Uit de monitoring gegevens uit 2012 blijkt namelijk dat plastic tassen één van de meest gevonden items op stranden zijn. Verder heeft KplusV een inschatting gemaakt van het aandeel plastic tassen in de totale massa zwerfafval in Nederland in de periode 2008–2014 (zie bijlage bij brief aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 28 694, nr. 130), namelijk 2,4% oftewel 142 miljoen plastic tasjes.
Als Europa de wijze van terugdringen van het verbruik van lichte plastic tassen vrij laat aan de lidstaten, waarom kiest u het meest rigoureuze middel van een wettelijk verbod?
De Europese richtlijn laat de wijze van terugdringen van plastic tassen niet vrij aan de lidstaten. De richtlijn biedt twee mogelijkheden, namelijk het verbieden van gratis weggeven van plastic tassen onder de 50 micron of het nemen van even doeltreffende maatregelen waarbij een lidstaat gebonden is aan een reductiedoelstelling. In de beantwoording op eerdere vragen van het lid Dijkstra in februari jl. is het tot stand komen van de keuze voor het verbod toegelicht. Er is geconstateerd dat een vrijwillige aanpak niet tot het gewenste resultaat zou leiden. Uiteindelijk heeft een aantal branches aangegeven dat ze liever regelgeving zien, zo doet iedereen mee. Een maatregel die voor iedereen geldt komt ten goede aan de eenduidigheid van beleid en de effectiviteit. Daarnaast is het niet de bedoeling dat goedwillende winkeliers klanten verliezen omdat een andere winkelier wel een plastic tas gratis meegeeft.
Hoe denkt u over alle initiatieven en innovatie ten aanzien van bio en afbreekbare tasjes en het fabriceren van tasjes uit andere materialen? Wat draagt een verbod, gezien deze innovatie, bij?
Als de markt kansen ziet en daarom wil innoveren en met initiatieven wil komen vind ik dat in zijn algemeenheid een goede zaak.
Graag benadruk ik het doel van dit verbod, namelijk het tegengaan van zwerfvuil en het stimuleren van efficiënt grondstoffengebruik. Een uitzondering voor tassen die gemaakt zijn van biologisch afbreekbaar plastic, draagt hier niet aan bij. Biologisch afbreekbare tassen breken namelijk niet vanzelf af op land en in water, daartoe dienen ze gecomposteerd te worden. Biobased plastic tassen hebben dezelfde eigenschappen als fossiele plastics en breken af tot microplastics.
Hoe wordt voorkomen dat winkeliers meer geld vragen voor het plastic tasje dan dat zij voor de aankoop hebben uitgegeven en daarmee het verbod gebruiken om extra inkomsten te genereren?
De regeling is erop gericht om het verbruik van plastic tassen te reduceren. Dit door consumenten een bedrag te vragen bij het verstrekken van een plastic tas. Het staat winkeliers vrij om een bedrag te vragen dat zij wenselijk vinden. Dit laat ik graag aan de winkeliers zelf over. Wel geeft de regeling een richtbedrag van € 0,25 per plastic tas. Mochten winkeliers meer vragen om extra inkomsten te genereren, dan kan ik dat niet voorkomen. Het meldpunt is speciaal ingericht voor alle vragen van de consument.
Bent u bereid de Raad van State de ministeriële regeling te laten toetsen op proportionaliteit en uitvoerbaarheid? Zo nee, waarom niet?
De ministeriële regeling betreft een lastenluwe implementatie van Richtlijn (EU) 2015/720. Bij het opstellen van de Richtlijn is reeds gekeken naar de proportionaliteit en uitvoerbaarheid van de opgenomen maatregelen. Deze onderwerpen zijn ook aan orde gekomen in het BNC-fiche over de richtlijn dat met uw Kamer is gedeeld. Advisering door de Raad van State vormt geen onderdeel van de wetgevingsprocedure van een ministeriële regeling. Bovendien is het Besluit beheer verpakkingen 2014 waar de grondslag van deze regeling opgenomen is, in 2014 aan de Raad van State voor advies voorgelegd geweest. Deze toets is dus niet meer nodig.
Zijn winkeliers, gelet op het feit dat het verbod per 1 januari 2016 in werking treedt, voldoende in staat zich voor te bereiden op een verbod? Kunt u in uw antwoorden aspecten als aanpassing van winkelinrichting, toonbanken, kassasoftware, btw-verplichting, de huidige bestellingen, voorraden, communicatie en dergelijke betrekken? Deelt u de mening dat bedrijven en organisaties de mogelijkheid moeten krijgen om zich op al deze gebieden zorgvuldig voor te bereiden? Bent u, gezien de korte periode die ondernemers, winkeliers en bedrijven hebben ter voorbereiding op de nieuwe regelgeving en de onduidelijkheden die bij deze partijen leven over de invulling en handhaving, bereid de ingangsdatum van het verbod met een half jaar uit te stellen?
In februari 20152 is aangekondigd dat het verbod op gratis plastic tassen per 1 januari 2016 ingaat. De bedrijfseffecten van de verplichting om plastic tassen te beprijzen zijn onderzocht door SIRA Consultancy. Hieruit bleek dat er geen structurele gevolgen zijn voor de regeldruk van bedrijven en dat met het verbod is gekozen voor de meest lastenluwe variant.
Zo gaven de respondenten aan dat de plastic tas tegelijk met andere vernieuwingen van het assortiment in de kassa wordt gezet. Dit maakt de last verwaarloosbaar. Ook gaven respondenten aan dat de handeling om een tas in rekening te brengen bij een consument niet merkbaar langer wordt. Wel gaf het onderzoek aan dat winkeliers tijd kwijt zijn aan het tot zich nemen van de regelgeving en zich al dan niet oriënteren op een tas van ander materiaal dan plastic. Voor wat betreft de winkelinrichting en toonbanken, heeft het onderzoek niet aangetoond dat winkeliers hier aanzienlijke aanpassingen verwachten. Eerder is al aangegeven dat plastic tassen die nog in voorraad zijn, na 1 januari tegen betaling verstrekt kunnen worden.
Naar mijn mening is voldoende inzet gepleegd om het verbod kenbaar te maken en ondersteuning geboden aan de branches. Ik zie dan ook geen reden om het verbod later te laten ingaan. De vragen van de branches zijn geïnventariseerd tijdens verschillende bijeenkomsten die sinds afgelopen voorjaar hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heb ik, in samenwerking met de branches, een factsheet en een overzicht met vragen en antwoorden opgesteld. Desgewenst kunnen deze worden uitgebreid met aanvullende vragen van de branches. Daarnaast is er een dossier op rijksoverheid.nl beschikbaar en tenslotte is een infographic met toelichting op het beleid met de branches gedeeld. Communicatieacties zullen de komende tijd blijven plaatsvinden (zie toelichting in vraag 3) in samenwerking met branches.
Kunt u bevestigen dat u totdat de Kamer over dit voorgenomen besluit gesproken heeft geen onomkeerbare stappen zult zetten in dit dossier?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Circulaire economie voorzien op 17 december 2015?
Ja.
De Franse verhuizing Transavia |
|
Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe druk op KLM»?1
Ja.
Klopt het bericht dat Transavia Nederland het belang van 40% in Transavia Frankrijk wil verkopen? Zo ja, wat is hiervoor de reden en wat betekent dit voor de positie van KLM en voor Schiphol? Welke rol heeft de Nederlandse Staat hierin?
Staatssecretaris Dijksma heeft op 9 november jl. gesproken met de heren De Juniac, Gagey en Elbers, respectievelijk de CEO’s van Air France-KLM, Air France en KLM. Daarbij is onder meer gesproken over versterking van de positie van Air France-KLM op langere termijn, invulling van kostenbesparingen bij Air France en het herbevestigen van de toezeggingen die eerder aan Nederland zijn gedaan. Ook is gesproken over de ontwikkeling van Transavia als low-cost carrier. Air France KLM en KLM hebben bevestigd dat er gesprekken lopen over de governance en synergieën inzake Transavia met betrekking tot de beide onderdelen Transavia Nederland en Transavia France en de gehele holding Air France-KLM.
Volgens Air France-KLM zal het 40% belang van Transavia Nederland in Transavia France verschuiven naar de reeds bestaande holdingmaatschappij Transavia Company onder de holding Air France-KLM (niet onder Air France, zie afbeelding).
Transavia France voert overigens geen vluchten uit vanaf Schiphol. Een mogelijke overdracht van Transavia France is vanuit het perspectief van publiek dan ook niet nadelig voor de netwerkkwaliteit op Schiphol.
Wat betreft mogelijke wijzigingen in de governancestructuur van Transavia Nederland is nog geen uitsluitsel te geven, omdat wat deze luchtvaartmaatschappij betreft de gesprekken nog lopen. Er wordt volgens Air France-KLM momenteel gesproken over het overgaan van een minderheidsbelang van Transavia Nederland naar Transavia Company.
De Staatssecretaris heeft in het gesprek op 9 november gesteld dat kostenbesparing bij Air France-KLM noodzakelijk is. De Staatssecretaris heeft tevens de Nederlandse belangen benadrukt die verbonden zijn aan de mainportfunctie van Schiphol en de positie van KLM. Daarbij zijn de zorgen over een eventuele wijziging van de governance inzake Transavia Nederland en de verwevenheid met KLM opgebracht.
Klopt het dat Transavia Nederland in gesprek is om de zeggenschap van Transavia Nederland over te hevelen naar Air France? Wat zou dit betekenen voor de zelfstandige positie van KLM en voor Schiphol?
Over wijzigingen in de governancestructuur van Transavia Nederland is nog geen uitsluitsel te geven, omdat deze gesprekken nog lopen. Er wordt volgens Air France-KLM momenteel gesproken over het overgaan van een minderheidsbelang van Transavia Nederland naar Transavia Company. In algemene zin kan worden aangegeven dat het kabinet het belangrijk vindt dat de netwerkkwaliteit op Schiphol behouden blijft, dat in belangrijke mate wordt geborgd wordt door de vluchten van KLM. Een zelfstandige positie van KLM als luchtvaartmaatschappij om haar operaties uit te voeren en te optimaliseren past daarbij. Daar waar Transavia nodig is om dat netwerk te complementeren of die zelfstandige positie te behouden, moet hiermee bij de invulling van de plannen voor Transavia Nederland rekening worden gehouden. De Staatssecretaris heeft dit in het overleg van 9 november benadrukt.
Op welke wijze is het kabinet betrokken bij de verkenning van de gesprekken over verkoop en eventuele overheveling van Transavia Nederland naar Air France? Als u niet betrokken bent, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met uw Franse collega’s?
De gesprekken over de governance van de beide Transavia onderdelen vinden plaats tussen KLM, Transavia, Air France en Air France-KLM. De Nederlandse of Franse overheid heeft daarin geen formele rol. Zoals hiervoor aangegeven heeft de Staatssecretaris op 9 november met de top van Air France-KLM, Air France en KLM over onder meer Transavia gesproken.
Deelt u de mening dat het van belang is, in het kader van de hubfunctie van Schiphol, dat de zelfstandige positie van KLM binnen de holding Air France/KLM geborgd is? Zo ja, op welke wijze wordt hieraan via een overheveling van de zeggenschap over Transavia naar Air France bijgedragen?
Het kabinet vindt een zelfstandige positie van KLM binnen de holding Air France-KLM van groot belang zoals eerder is gemeld. Verder verwijzen wij naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen vóór het volgende Algemeen overleg Luchtvaart beantwoorden, voorzien op 11 november 2015?
U heeft de antwoorden ontvangen voor het AO Luchtvaart van 11 november a.s.
Het bericht “Nieuwe druk op KLM” |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nieuwe druk op KLM»1?
Ja.
Heeft u ook signalen ontvangen dat Air France-KLM het plan heeft opgevat om het Nederlandse Transavia in te lijven?
Staatssecretaris Dijksma heeft op 9 november jl. gesproken met de heren De Juniac, Gagey en Elbers, respectievelijk de CEO’s van Air France-KLM, Air France en KLM. Daarbij is onder meer gesproken over versterking van de positie van Air France-KLM op langere termijn, invulling van kostenbesparingen bij Air France en het herbevestigen van de toezeggingen die eerder aan Nederland zijn gedaan. Ook is gesproken over de ontwikkeling van Transavia als low-cost carrier. Air France KLM en KLM hebben bevestigd dat er gesprekken lopen over de governance en synergieën inzake Transavia met betrekking tot de beide onderdelen Transavia Nederland en Transavia France en de gehele holding Air France-KLM.
Volgens Air France-KLM zal het 40% belang van Transavia Nederland in Transavia France verschuiven naar de reeds bestaande holdingmaatschappij Transavia Company onder de holding Air France-KLM (niet onder Air France, zie afbeelding).
Transavia France voert overigens geen vluchten uit vanaf Schiphol. Een mogelijke overdracht van Transavia France is vanuit het perspectief van publiek dan ook niet nadelig voor de netwerkkwaliteit op Schiphol.
Wat betreft mogelijke wijzigingen in de governancestructuur van Transavia Nederland is nog geen uitsluitsel te geven, omdat wat deze luchtvaartmaatschappij betreft de gesprekken nog lopen. Er wordt volgens Air France-KLM momenteel gesproken over het overgaan van een minderheidsbelang van Transavia Nederland naar Transavia Company.
De Staatssecretaris heeft in het gesprek op 9 november gesteld dat kostenbesparing bij Air France-KLM noodzakelijk is. De Staatssecretaris heeft tevens de Nederlandse belangen benadrukt die verbonden zijn aan de mainportfunctie van Schiphol en de positie van KLM. Daarbij zijn de zorgen over een eventuele wijziging van de governance inzake Transavia Nederland en de verwevenheid met KLM opgebracht.
Deelt u de gedachte dat dat veel verder gaat dan het integreren van ondersteunende diensten, waarvan eerder sprake was?
In het gesprek van 9 november zijn de afspraken over KLM die met de top van Air France-KLM op 12 maart jl. zijn gemaakt herbevestigd. Wij gaan er van uit dat deze gestand worden gedaan. De Kamer is over deze afspraken geïnformeerd bij brief van 13 maart 2015. Het kabinet vindt het belangrijk dat Air France-KLM werk maakt van de zeer noodzakelijke kostenbesparingen, die ook in Transavia dienen plaats te vinden. Een mogelijke overdracht van Transavia France is vanuit het perspectief van publiek belang niet nadelig voor de netwerkkwaliteit van Schiphol.
Past een inlijving van Transavia binnen de afspraken die tussen u en de top van Air France-KLM zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat KLM 40% van haar aandelen Transavia wil verkopen aan Air France? Acht u dat wenselijk, zowel qua zeggenschap als vanuit financieel oogpunt?
Volgens Air France-KLM zal het 40% belang van Transavia Nederland in Transavia France verschuiven naar de reeds bestaande holdingmaatschappij Transavia Company onder de holding Air France-KLM (dus niet onder Air France, zie afbeelding structuur). Over wijzigingen in de governancestructuur van Transavia Nederland is nog geen uitsluitsel te geven, omdat deze gesprekken nog lopen. Er wordt volgens Air France-KLM momenteel gesproken over het overgaan van een minderheidsbelang van Transavia Nederland naar Transavia Company. Wanneer hiermee een betere samenwerking en synergie wordt bereikt en de efficiency wordt bevorderd, zou dat een goede zaak kunnen zijn. Transavia France voert overigens geen vluchten uit vanaf Schiphol.
Past een inlijving van Transavia binnen de afspraak dat Air France niet verder zou tornen aan de positie van KLM?
Zie antwoord vraag 3.
De pilots zelfredzaamheid gedetineerden |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de Evaluatie van de Pilots Zelfredzaamheid Gedetineerden?1
De evaluatie van de pilots zelfredzaamheid gedetineerden laat zien dat het stimuleren van zelfredzaamheid onder gedetineerden en zelfsturing door personeel veel kan opleveren. Zo wordt in de evaluatie gesteld dat er besparingen gerealiseerd kunnen worden door gedetineerden meer verantwoordelijkheden te geven binnen de Penitentiaire Inrichtingen (PI). Voorts blijkt uit de evaluatie dat het ontplooien van eigen initiatieven en meer regievoering over eigen leven de kans vergroot op een geslaagde terugkeer in de samenleving. Ik beschouw deze ontwikkelingen en inzichten als kansrijk en veelbelovend.
Wat is uw reactie op de constatering van gedetineerden en personeel dat zelfredzaamheid binnen de inrichting mogelijk is via zinvol werk waarbij de gedetineerden zelfstandig kunnen functioneren en vertrouwen krijgen van het personeel, terwijl op dit moment de mogelijkheden voor gedetineerden om regie over hun eigen leven te houden in de inrichting beperkt zijn?
Met de pilots heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de mogelijkheden verkend de zelfredzaamheid van gedetineerden te vergroten, uiteraard binnen de kaders die worden gesteld vanuit veiligheidsoverwegingen. Zo zijn in een aantal inrichtingen en binnen de facilitaire dienst de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid (In-Made) verruimd Voorbeelden hiervan zijn professionele schoonmaak (kantoren), onderhoud, schilderen, groenvoorziening en terreinonderhoud. Deze activiteiten worden door gedetineerden, al dan niet begeleid, ook buiten de gedetineerdenzone uitgevoerd. Hierbij worden steeds meer verantwoordelijkheden bij gedetineerden gelegd (op tijd komen, al dan niet via vrije looplijnen en het toebedelen van al dan niet ondersteunende taken en rollen). Ook wordt binnen de arbeid in ruime zin gefocust op zelfstandig functioneren, zoals vier hele dagen werken, lunchen op het werk, ’s avonds gezamenlijk koken en corvee. De positieve ervaringen met het toekennen van meer zelfstandigheid en verantwoordelijkheid aan gedetineerden binnen de arbeid stemmen hoopvol voor de toekomst.
Welke nieuwe regimes zijn de afgelopen jaren opgezet in het kader van zelfredzaamheid van gedetineerden en zelfsturing door het personeel? Welke projecten lopen op dit moment nog en welke zijn inmiddels stopgezet? Wat waren de redenen om deze projecten stop te zetten?
Binnen DJI is een groot aantal projecten opgezet in het kader van de pilots zelfredzaamheid gedetineerden. De belangrijkste projecten zijn inmiddels geëvalueerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Deze projecten worden in beginsel niet stopgezet, bezien wordt of deze verder kunnen worden ontwikkeld en uitgerold – al dan niet binnen andere PI’s.
Wat gebeurt er met de projecten die zijn geëvalueerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)? Worden zij doorgezet of stopgezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat succesvolle projecten, zoals Dutch Celldogs, Bad Boys Brand en het zelf koken door gedetineerden, worden stopgezet? Waarom wordt hiertoe overgegaan terwijl uit onderzoek van het WODC blijkt dat het van belang is dat gedetineerden zelfstandig kunnen functioneren en vertrouwen krijgen van het personeel?
Het project Bad Boys Brand wordt gestopt omdat de marketing hiervan niet overeenstemt met de visie van In-Made, waarin gedetineerden als potentieel aantrekkelijke arbeidskrachten worden gezien. Een beeld van «bad boys» past daar niet in.
Het project Dutch Celldogs is nog niet geëvalueerd en vindt tot op heden doorgang. Ik zie zeker een toekomst weggelegd voor zelf koken door gedetineerden, mits de voorzieningen ter plaatse daar ruimte voor bieden. In de pilots is ervaring opgedaan met zelf koken zonder direct toezicht, door gedetineerden die via plusarbeid aantoonden met meer vrijheden en verantwoordelijkheden te kunnen omgaan. Uit de evaluatie blijkt dat dit hoog gewaardeerd is en dat het juist deze privileges zijn die de veiligheid verhogen.
Wat hebt u geleerd van succesvolle projecten als Dutch Celldogs, Bad Boys Brand en het zelf koken door gedetineerden? Ziet u een toekomst weggelegd voor deze projecten? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord per project toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u de toekomst van dergelijke projecten binnen het gevangeniswezen, mede gezien de positieve uitkomsten van het WODC-onderzoek? Zullen de onderzochte projecten verder worden ontwikkeld en uitgebreid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering van dat er wel degelijk besparingen zijn en kunnen worden gerealiseerd door in te zetten op meer zelfredzaamheid van gedetineerden?
Ik verwelkom deze constatering.
Deelt u de mening dat dergelijke projecten een positieve invloed hebben op de succesvolle terugkeer van gedetineerden in de samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt er in het gevangeniswezen dan nog teveel ingezet op repressie en beheersing?
Ik deel de mening dat de projecten een positieve invloed kunnen hebben op de succesvolle terugkeer van gedetineerden in de samenleving. In het kader van de persoonsgerichte aanpak is een groot aantal instrumenten ontwikkeld om de re-integratie tijdens detentie te bevorderen. Dit instrumentarium is ingepast in het systeem van promoveren en degraderen.
Bent u bereid voorgaande vragen te beantwoorden vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016?
Ja.
Dolfijnenslachtingen en de walvisjacht als onderwerp van de economische missie naar Japan |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Op welke wijze gaat u tijdens uw economische missie naar Japan invulling geven aan het door de regering officieel ingenomen standpunt tegen Japanse dolfijnslachtingen en de walvisjacht, en aan de meermaals gedane toezegging zich daar blijvend tegen te verzetten?1
Het kabinet is van mening dat het slachten van dolfijnen niet acceptabel is en dat alle walvisjacht verboden zou moeten zijn, ook walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden. Ik heb in mijn gesprek gesprek met de Japanse premier Abe dit standpunt van de Nederlandse regering opnieuw onder de aandacht gebracht bij de Japanse regering.
Bent u conform eerdere toezegging bereid de Kamer achteraf te informeren over uw gedane inspanningen tijdens de economische missie?2
Ja, zie antwoord op vraag 1.
Kunt u concreet uiteenzetten hoe het kabinet, conform eerdere toezegging, het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Japan het afgelopen jaar heeft benut en komend jaar zal benutten voor een moratorium op de walvisjacht en de een beëindiging van de dolfijnslachtingen?3
Nederland heeft – net als verscheidene andere lidstaten – bij de Europese Commissie meerdere malen aangedrongen om een ambitieus hoofdstuk over duurzaamheid en dierenwelzijn in het handelsverdrag tussen de EU en Japan op te nemen. Een dergelijk hoofdstuk vormt voor Nederland een belangrijk aanknopingspunt om de discussie met Japan over de vangst van walvissen en dolfijnen te kunnen voeren. Japan staat hier tot nu toe afwijzend tegenover. De Europese Commissie heeft zijn zorgen hierover bij Japan onder de aandacht gebracht. Hierbij is benadrukt dat een handelsakkoord zonder een hoogwaardig duurzaamheidshoofdstuk niet op instemming van het Europese parlement en de lidstaten zal kunnen rekenen. Het kabinet steunt deze inzet van de Europese Commissie.
De invloed van grote bedrijven op het duurzaamheidsbeleid |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het in het artikel genoemde promotieonderzoek over de invloed van de bedrijfslobby op het duurzaamheidsbeleid?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de invloed van grote bedrijven op overheidsbeleid?
Waar in het verleden de overheid beleid veelal top-down bepaalde, wordt heden ten dage het beleid meer en meer gezamenlijk met de relevante stakeholders vormgegeven en uitgevoerd. Onder andere in het bedrijven- en topsectorenbeleid (Samenwerken aan vernieuwing, Rapportage Bedrijvenbeleid 2015, Kamerstuk 32 637, nr. 201) en in het beleid rondom duurzaamheid en groene groei (Tussenbalans Groene Groei, Kamerstuk 33 043, nr. 42) werken naast bedrijven ook kennisinstellingen, koepel- en brancheorganisaties, NGO’s en overheden intensief samen (inclusief het tonen van financieel commitment). Al deze partijen hebben daarmee invloed op het overheidsbeleid. Daarbij is het kabinet verantwoordelijk voor een evenwichtige afweging van de verschillende belangen.
Hoe beoordeelt u de vijf elementen van een krachtige lobby zoals in het artikel genoemd?
De in het proefschrift genoemde vijf elementen (vroegtijdige samenwerking, alternatieve planvorming, framing, extern onderzoek en inzet van media) lijken over het algemeen onderdeel van de lobbyactiviteiten van veel partijen, niet alleen grote bedrijven, maar bijvoorbeeld ook branche- en koepelorganisaties, samenwerkingsverbanden van het mkb en zeker ook NGO’s. Gegeven het belang dat het kabinet hecht aan een goede maatschappelijke dialoog, zien wij het actief participeren van alle relevante stakeholders in het publieke domein als een transparante en wenselijke werkwijze. Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de wijze waarop bedrijven hun lobby organiseren, zo lang partijen zich houden aan de geldende wet- en regelgeving. Het is wel aan het kabinet om een weging van alle maatschappelijke belangen te maken en op basis daarvan tot gedragen besluitvorming te komen. De bijdragen van NGO’s, bedrijven en andere stakeholders helpen daarbij.
Klopt het dat kleine en nieuw spelers hierdoor achterblijven? Kunt u een plan van aanpak opstellen om de nieuwe en kleine spelers eerlijke kansen te geven?
Dit klopt niet. Het kabinet ziet juist dat een groot deel van de beleidsinzet direct ten goede komt aan het midden- en kleinbedrijf. Zo gaat ongeveer tweederde van de middelen voor innovatie (fiscaliteit, subsidies) naar het mkb (Rijksbegroting 2016 XIII Economische Zaken, artikel 12). Een substantieel deel van deze innovatiemiddelen (circa 70%) is gericht op duurzaamheid (Monitor Bedrijvenbeleid 2015, Kamerstuk 32 637, nr. 201). Daarnaast bevordert het kabinet met de fiscale instrumenten MIA en VAMIL ook duurzame investeringen door bedrijven. Door de systematiek van MIA en VAMIL komen deze middelen vooral ten goede aan het verduurzamen van het midden- en kleinbedrijf. Het kabinet zet ook niet-financiële instrumenten in. Een voorbeeld is het programma Ruimte in Regels, waarin het kabinet zich richt op het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving die innovatieve investeringen door bedrijven in groene groei beperken. Het gaat hier met name om belemmeringen van starters en andere midden- en kleinbedrijven. Gegeven deze beleidsinzet ziet het kabinet geen aanleiding voor het opstellen van een aanvullend plan van aanpak voor nieuwe en kleine spelers.
Is de raamovereenkomst verpakkingen nog wel van deze tijd? Zijn er in de raamovereenkomst wel de juiste doelen gesteld op het gebied van duurzaamheid? Welk probleem is er met deze raamovereenkomst op het gebied van verpakkingen opgelost?
De Raamovereenkomst Verpakkingen is zeker van deze tijd en is één van de ketens binnen het programma Van Afval naar Grondstof (VANG) om de transitie naar een circulaire economie te versnellen. De ambitieuze afspraken die in deze overeenkomst gemaakt zijn, dragen bij aan het voorkomen van grondstoffenverspilling door minder materiaal te gebruiken, zoveel mogelijk materiaal te recyclen en zwerfafval te bestrijden. Daarnaast hebben de raamovereenkomstpartijen afgesproken om de uitvoeringskosten te verlagen om de ketens financieel te kunnen sluiten. Deze afspraken gelden voor tien jaar. Dat geeft stabiliteit en zekerheid voor investeringen. Tegelijkertijd is er ook ruimte voor innovaties.
In 2017 zullen de afspraken geëvalueerd worden, en zo nodig aangescherpt en aangepast, met het oog op de versnelling van de transitie naar een circulaire economie.
Wat kunt u doen om alle belangen met elkaar in evenwicht te brengen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Wat is de positie van kleine spelers in de verdeling van de SDE+ gelden?
Het kabinet stimuleert de uitrol van hernieuwbare energie met verschillende regelingen. Sommige regelingen zijn gericht op kleinschalige opwek, zoals de salderingsregeling en de postcoderoosregeling. Dit geldt ook voor de nieuwe subsidieregeling voor kleinschalige warmte-opties, waarvan het kabinet voornemens is om die op 1 januari 2016 open te stellen. Met de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) stimuleert het kabinet de ontwikkeling van meer grootschalige opties voor hernieuwbare energie. Bedrijven en instellingen die hernieuwbare energie (gaan) produceren, kunnen gebruik maken van de SDE+. Ieder jaar is er een budget voorhanden waarvoor nieuwe SDE+-beschikkingen kunnen worden afgegeven. Het budget wordt gefaseerd opengesteld. In de eerste fase kunnen de «goedkopere» technieken subsidie aanvragen. De subsidie loopt vervolgens per fase op tot het budget op is. Bij de toekenning van subsidies is de kostprijs per energie-eenheid leidend, niet het type indiener. Op basis van de ervaringen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), die de SDE+-regeling uitvoert, kan geconstateerd worden dat er een grote diversiteit aan aanvragers bestaat, waarbij het mkb ruim vertegenwoordigd is. Zo zijn agrariërs meestal eigenaar of gebruiker van de grond waarop windmolens worden geplaatst. Dit geldt ook voor een groot deel van de (mest)vergistingsinstallaties in de SDE+. Bij geothermie zijn het juist de glastuinbouwbedrijven die veel projecten uitvoeren. Ook bij zon-PV-projecten komen de meeste investeerders uit het mkb.
Deelt u de mening dat sommige regelingen, zoals de postcoderoos en het energiebesparingsfonds, niet goed van de grond komen, omdat de randvoorwaarden te ingewikkeld zijn?
Over de zogenoemde postcoderoosregeling, die formeel geregeld is in de regeling Verlaagd tarief bij collectieve opwek, is regelmatig overleg met de betrokken stakeholders. Dit heeft er toe geleid dat de regeling op verschillende punten is vereenvoudigd. Een voorbeeld hiervan is dat niet langer een aparte, tweede aansluiting nodig is voor de invoeding van de geproduceerde elektriciteit. Bovendien is in het Belastingplan 2016 een verdere verlaging van het tarief in de energiebelasting voor lokaal duurzaam opgewekte energie voorzien. Hiertoe heb ik samen met de Staatssecretaris van Financiën besloten op basis van een voorstel van de voorzitter van de Borgingscommissie Energieakkoord. Afgesproken is dat de sector de komende jaren gaat werken aan kostenverlaging van projecten van energiecoöperaties en actief zijn achterban gaat motiveren om nieuwe projecten te starten. Om deze impuls vanuit de sector een stevige steun in de rug te geven stelt het kabinet voor om het fiscale voordeel te verhogen van 7,5 cent/kWh naar 9 cent/kWh. Op basis van informatie van partijen in de sector verwacht ik dat deze aanpak de komende twee jaar kan leiden tot omstreeks 175 nieuwe projecten van met name kleine verbruikers.
De vormgeving van het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) is gericht op woningeigenaren. Kleine bedrijven kunnen hierbij hun maatregelen even goed aan woningeigenaren aanbieden als grote bedrijven. Het Nationaal Energiebespaarfonds kende een stroeve start in 2014. Het is mogelijk dat dit deels met de randvoorwaarden te maken had. Om deze reden zijn begin 2015 de randvoorwaarden vereenvoudigd. Sindsdien loopt het fonds een stuk beter. Naar aanleiding van de motie Ronnes (Kamerstuk 34 300-XVIII, nr. 12) bekijkt de Minister voor Wonen en Rijksdienst of en hoe een verdere impuls aan het fonds kan worden gegeven, zodat woningeigenaren nog makkelijker van het fonds gebruik kunnen maken.
Hoe kunt u deze regelingen vereenvoudigen, opdat ook kleine spelers hiervan gebruik kunnen maken?
Zie antwoord vraag 8.
TNO-metingen van Euro 5-motorvoertuigen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over TNO-metingen op de weg van Euro 5-motorvoertuigen?1
Ja.
Klopt het dat in het door u aangehaalde rapport TNO juist aangeeft dat er chassis dynamometer tests worden gehanteerd en dat deze testmethodiek, anders dan andere relevante tests, de werkelijke praktijkemissie nog niet benaderen?2 Zo ja, welke consequenties heeft deze constatering voor uw eerdere beantwoording?
Het klopt dat TNO aangeeft dat er chassis dynamometer oftewel rollenbanktests worden gehanteerd, maar het klopt niet dat deze testmethodiek in geval van Euro-5 dieselauto’s de werkelijke praktijkemissie niet goed benadert. De chassis dynamometer tests zijn namelijk uitgevoerd met rijgedrag volgens een op de praktijk gebaseerde cyclus (CADC-test). De op de weg uitgevoerde zogeheten PEMS-metingen laten zien dat Euro-5 rollenbankmetingen volgens een praktijkcyclus nog steeds een goede graadmeter zijn voor de emissies in de praktijk. De variaties van ongeveer 10–15% tussen PEMS-metingen en rollenbankmetingen zijn in de orde van de onzekerheden voor deze getallen. Het is voor TNO geen reden om te veronderstellen dat voor Euro-5 dieselauto’s de bepaling van emissiefactoren op basis van rollenbank metingen tot verkeerde resultaten leidt. Zoals vermeld in het rapport met nummer TNO 2015 R10733 van 26 mei 2015 lopen bij Euro-6 voertuigen de emissies op de rollenbank, ook bij praktijkcycli, en op de weg niet meer met elkaar in de pas. Voor Euro-6 voertuigen wordt er sinds dit jaar uitsluitend gebruik gemaakt van metingen met PEMS op de weg om emissiefactoren te bepalen.
Klopt het dat TNO in paragraaf 3.2 van het door u aangehaalde TNO rapport concludeert dat de Nederlandse protocollen dichter bij de officiële test dan bij praktijkomstandigheden liggen?
Dit klopt en geldt voor metingen die worden uitgevoerd om te beoordelen of auto’s tijdens hun levensduur aan de emissie-eisen blijven voldoen. In paragraaf 3.2 wordt onder het kopje «Protocol» aangegeven dat emissiemetingen niet alleen worden uitgevoerd voor het vaststellen van emissiefactoren, maar ook voor deze «in-use compliance» doelstelling. Auto’s van al enkele jaren oud worden hierbij getest met een rollenbankinstelling volgens de officiële opgave door de fabrikant. Dit wordt gedaan om deze tests met de officiële typekeuringstests te kunnen vergelijken.
Klopt het dat TNO op basis van onderzoek met behulp van een zogenaamd Portable Emission Measurement System (PEMS) de volgende voorlopige conclusies formuleert: «Door gelijkmatig te rijden is de NOx emissie met 10 tot 20% te reduceren. Het verhogen van de snelheid van 100 naar 130 km/uur zorgt voor een sterke verhoging van de NOx emissie. Bij 2 van de 4 onderzochte voertuigen verdubbelde de NOx emissie zelfs»?
Dit klopt. Aan het eind van paragraaf 3.1 trekt TNO deze voorlopige conclusies op basis van emissietesten waarbij met een gelijkmatige en constante snelheid van 100 km/uur en 130 km/uur wordt gereden. Emissiefactoren voor snelwegen worden in Nederland echter gebaseerd op het daadwerkelijke verkeersgedrag in de praktijk. Op basis van opgenomen snelheidsprofielen van auto’s op snelwegen blijkt dat automobilisten in de praktijk niet 100% gelijkmatig rijden, en vooral niet altijd precies de maximum toegestane snelheid aanhouden. Daardoor is het verschil tussen de emissiefactoren bij een limiet van 100 en 130 km/uur aanzienlijk kleiner dan het verschil tussen de emissies bij een test met een vaste snelheid van 100 km/uur en 130 km/uur. Zoals blijkt uit Appendix A van het rapport zijn de emissiefactoren voor Euro-5 dieselpersonenauto’s bij een limiet van 130 km/uur ongeveer 16% hoger dan bij een limiet van 100 km/uur zonder strenge snelheidshandhaving, en 19% hoger dan bij een limiet van 100 km/uur met strenge handhaving.
Wat betekenen deze voorlopige conclusies van TNO en het voornemen om de snelheid op de A2 naar 130 km/uur te verhogen voor de lokale luchtkwaliteit langs de A2?
Deze voorlopige conclusies uit het TNO rapport van 2012 hebben geen consequenties met betrekking tot het voornemen om de snelheid op de A2 naar 130 km/uur te verhogen. De inzichten uit het rapport van 2012 zijn reeds in de gehanteerde emissiefactoren verwerkt.
Het bejagen en serveren van beschermde zwanen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over het restaurant dat adverteert met het serveren van zwanen, geschoten in de provincie Zuid-Holland?1
Ja.
Serveert het restaurant deze beschermde vogels zonder in het bezit te zijn van een ontheffing daarvoor, zoals dit restaurant in het verleden ook deed?2 Zo ja, hoe is dit mogelijk, hoe bent u van plan hier tegen op te treden en hoe voorkomt u dat dit in de toekomst nog een keer gebeurt?
De knobbelzwaan is een beschermde inheemse diersoort in de zin van de Flora- en faunawet. Het is daarom onder meer verboden om knobbelzwanen te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
De knobbelzwaan veroorzaakt echter ook schade in delen van het land. Daarom is de knobbelzwaan geplaatst op bijlage 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding, waarmee provincies op grond van artikel 65 van de wet de mogelijkheid hebben om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor het bestrijden van knobbelzwanen.
Provincies zijn ook bevoegd om op basis van artikel 68 van de Flora- en faunawet ontheffing te verlenen voor populatiebeheer van knobbelzwanen. Een ontheffing kan slechts worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en er sprake is van een aangewezen belang, zoals de volksgezondheid, openbare veiligheid of de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.
Provincies kunnen ontheffing verlenen van het verbod op het onder zich hebben en verhandelen van in het kader van schadebestrijding en populatiebeheer gedode knobbelzwanen. Tegen de verhandeling van producten van dieren, die zijn gedood op grond van een geldige vrijstelling of ontheffing van de provincies, bestaat uit een oogpunt van soortenbescherming in beginsel geen bezwaar.
Uiteraard zal wel te allen tijde moeten worden voldaan aan de op grond van de Wet dieren geldende hygiënevoorschriften voor het op de markt brengen van dierlijke producten. Het is aan de provincies om handhavend op te treden.
Hoe gaat u deze commerciële activiteiten, waarvan u eerder heeft gezegd dat die ten aanzien van beschermde diersoorten ongewenst zijn, stoppen?3
Zie antwoord vraag 2.
Is in de ontheffing (verleend door de provincie Zuid-Holland) opgenomen dat gedode zwanen mogen worden gebruikt voor commerciële doelen en voor consumptie? Zo nee, bent u bereid de provincie hierop aan te spreken?
De provincies maken binnen de kaders van de wet hun eigen afweging bij het verlenen van ontheffingen voor het beheren van knobbelzwanen en het onder zich hebben of verhandelen van deze zwanen.
De door gedeputeerde staten van Zuid-Holland verleende ontheffing voor het beheer van knobbelzwanen is mede verleend uit oogpunt van verkeersveiligheid. In de betreffende ontheffing is niet opgenomen dat de gedode knobbelzwanen voor commerciële doeleinden en voor consumptie mogen worden gebruikt.
In de ontheffing van gedeputeerde staten van Zuid-Holland worden de volgende alternatieven vermeld die de houders van de ontheffing moeten aanwenden: verjaging, bewerken van eieren, plaatsen van vlaggen en gebruik van knalapparaten. Ondanks de inzet van deze alternatieven is er schade ontstaan en zijn verkeersonveilige situaties opgetreden. Daarom is afschot door de provincie noodzakelijk geacht. De gevraagde feitelijke gegevens zijn te verkrijgen bij de provincie Zuid-Holland.
Kunt u aangeven voor welk bedrag zwanen de afgelopen vijf jaar schade hebben aangericht in de provincie Zuid-Holland, hoeveel zwanen in deze provincie zijn afgeschoten en welke diervriendelijke alternatieven zijn gebruikt om zwanenschade te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de ontheffingen verleend door de provincie Flevoland en Gelderland om zwanen af te schieten, omdat zwanen daar jaarlijks voor nog geen 2.000 euro en respectievelijk 6.000 euro aan schade zouden aanrichten?4 5
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer inlichten over welke alternatieven voor afschot eerst zijn uitgeprobeerd (wettelijke eis) en hoe vast is komen te staan dat de alternatieve schadepreventie en -bestrijding niet werkte?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat deze bedragen in geen geval een legitieme reden zijn om beschermde dieren af te schieten? Zo ja, bent u bereid de provincies hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het verlieslijdend Zorgsaam haar oud-bestuurders tonnen betaalt |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de verlieslijdende zorgorganisatie Zorgsaam haar oud-bestuurders tonnen betaalt?1
Het kabinet vindt onmatige ontslagvergoedingen van zorgbestuurders onwenselijk. Daarom is wettelijk geregeld wat maatschappelijk verantwoorde inkomens voor topfunctionarissen zijn in de Wet Normering Topinkomens (WNT). De normen van de WNT handhaven we. Instellingen maken binnen de kaders van de wet hun eigen afwegingen bij hun personeelsbeleid. Dit geldt ook voor ontslagvergoedingen.
Vindt u het moreel aanvaardbaar dat zorgbestuurders die verantwoordelijk zijn voor de slechte resultaten van de zorgorganisatie, het ontstane miljoenentekort en het ontslag van honderden mensen, een paar ton mee naar huis krijgen? Kunt u tevens precies toelichten waarom deze heren recht hadden op de exact uitbetaalde bonussen? Hoe waren deze bedragen opgebouwd?
Zie antwoord vraag 1.
Was er enig toezicht op het functioneren van de raad van toezicht? Zo ja, hoe zag dit toezicht eruit?
In het algemeen is een raad van toezicht zelf verantwoordelijk voor haar eigen functioneren en moet deze op grond van de zorgbrede governancecode ook periodiek toetsen. Ik vind het belangrijk dat raden van toezicht kritisch zijn op hun eigen functioneren. Externe evaluatie kan een goed middel zijn om blinde vlekken of lacunes in beeld te krijgen. Zorgsaam geeft aan zich te houden aan de zorgbrede governancecode maar dat op dit moment geen evaluatie van de nieuwe raad van toezicht aan de orde is.
In onze agenda goed bestuur, hebben de Staatssecretaris en ik geconstateerd dat het interne toezicht nog verder geprofessionaliseerd kan worden. Een van de acties in deze agenda is het ontwikkelen van een accreditatie voor toezichthouders, waarbij aandacht zal zijn voor de vakontwikkeling, het kritisch vermogen en mogelijkheden tot externe evaluatie van een raad van toezicht.
In de voortgangsrapportage goed bestuur, die rond de jaarwisseling aan uw Kamer wordt gezonden, zal ik nader ingaan op de stand van zaken van dit traject.
Wie gaat de toetsing uitvoeren van de nieuwe Raad van Toezicht van Zorgsaam die zijn eigen functioneren nu extern laat toetsen? Wat is uw mening hierover? Denkt u dat dit dergelijke situaties kan voorkomen? Is dit iets wat andere raden van toezicht ook zouden moeten laten doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat de ontslagvergoeding van de heer R. anderhalve ton hoger uitvalt dan eerder door het Scheidsgerecht gezondheidszorg was vastgesteld? Deelt u de mening dat in de jaarverslagen van ziekenhuizen en zorgorganisaties duidelijk moet worden gemaakt hoe de hoogte van een ontslagvergoeding tot stand is gekomen? Wat vindt u ervan dat het jaarverslag dit niet inzichtelijk maakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De WNT verplicht dat instellingen de uitkeringen in verband met het dienstverband van topfunctionarissen opnemen in de jaarrekening. Daarbij hoeft niet vermeld te worden hoe het bedrag tot stand gekomen is.
De WNT kent voldoende transparantieverplichtingen over de bezoldigingsgegevens van topfunctionarissen. De accountant controleert deze gegevens. De toezichthouder op de naleving van de WNT in de zorg, het CIBG, kan indien nodig aanvullende gegevens opvragen. De WNT maximeert ontslagvergoedingen op € 75.000.
Zijn binnen zorgorganisatie Zorgsaam de regels gevolgd die gelden met betrekking tot ontslagvergoedingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CIBG heeft al een onderzoek lopen naar een mogelijke overtreding met betrekking tot ontslagvergoedingen bij deze zorginstelling. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
Deelt u de mening dat bestuurders of leden van de raad van bestuur van ziekenhuizen of zorgorganiasties nooit een (grote) bonus mee zouden moeten krijgen in gevallen zoals de onderhavige waarin beide leden van de raad van bestuur zijn ontslagen vanwege slecht functioneren en gebrek aan vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of de heren R. en P. naast hun werk binnen de Raad van Bestuur van zorgorganisatie Zorgsaam nog andere banen en/of functies hadden? Zo ja, welke banen/functies waren dat? Kunt u vervolgens aangeven waar beide heren momenteel werken?
Nee, ik beschik niet over de gevraagde informatie. Instellingen en personen zijn niet verplicht om deze informatie te registeren of openbaar te maken. Alleen voor de nevenfuncties van leden van Raden van Toezicht moeten zorginstellingen vermelden in de jaarrekening.
Hoe groot is de tweede ontslagronde die dit jaar binnen Zorgsaam nog gaat plaatsvinden? Zou het dan niet schappelijk zijn om ook de zorgmedewerkers die ontslagen worden een compensatie mee te geven?
Ik heb hier geen inzicht in. Dit is primair aan de sociale partners. De instelling heeft aangegeven in gesprek te zijn met de vakbonden.
Welke leden heeft de nieuwe raad van toezicht die in de loop van 2015 is aangetreden? Wie zitten er nu in de raad van bestuur?
De raad van toezicht van Zorgsaam bestaat uit drie leden: de heren T.R. Doesburg, G. van Essen en W.N.M. Hustinx. Allen zijn in 2015 aangetreden. De raad van bestuur is eenhoofdig en bestaat uit de heer M.J. Rutgers.
Zijn de ontslagvergoedingen van meerdere tonnen betaald met geld dat bedoeld was voor het verlenen van zorg of het salaris van zorgpersoneel? Heeft het moeten betalen van deze ontslagvergoedingen het ziekenhuis nog dieper in de financiële problemen gebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de precieze besteding van hun middelen. Zij leggen hierover op hoofdlijnen verantwoording af in de jaarrekening. Op basis van de gegevens in de jaarrekening over 2014 kan ik uw specifieke vragen niet beantwoorden.
Hoeveel bestuurders die vanwege slecht functioneren ontslagen zijn hebben de afgelopen vijf jaar een ontslagvergoeding meegekregen en hoe hoog waren die bedragen? Kunt u hiervan een overzicht naar de Kamer sturen met daarin de namen van de organisaties, de namen van degenen die de bonus uitbetaald hebben gekregen en wat de exacte hoogtes van de bonussen waren?
Jaarlijks stuurt de Minister van BZK een rapportage naar de Tweede Kamer met daarin alle ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector die de WNT-norm overstijgen. Daarin kan geen onderscheid gemaakt worden naar de reden van het ontslag. Eind dit jaar stuurt de Minister van BZK u de WNT-jaarrapportage over verslagjaar 2014.
Passen dergelijke ontslagvergoedingen in uw beeld van zinnige en zuinige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2 en 6.
De handelspraktijken van incassobureaus |
|
Sadet Karabulut (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Incasso-cowboys dreigen en bedreigen» naar aanleiding van het rapport «Een onderzoek naar handelspraktijken van incassobureaus» van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zijn er reeds boetes uitgedeeld door toezichthouders ACM of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) aan incassobureaus die onterechte kosten vorderen, berekenen en klanten onder druk zetten om te betalen?1 2 3
Uit het onderzoek van de ACM blijkt dat de ACM aanwijzingen heeft dat incassobureaus zich niet altijd aan het wettelijk kader voor incassokosten houden door te hoge incassokosten te berekenen. Ook heeft de ACM aanwijzingen dat incassobureaus consumenten confronteren met onterechte of verjaarde vorderingen. Verder constateert de ACM dat incassobureaus geregeld ontoelaatbare druk uitoefenen bij de inning van vorderingen bij consumenten. Op dit moment zijn voor de in het rapport gesignaleerde problemen nog geen boetes opgelegd. De resultaten van het onderzoek zijn reden voor de ACM om oneerlijke incassopraktijken op de agenda voor 2016 te zetten en in samenspraak met de AFM te willen optreden tegen misleidende en agressieve handelspraktijken. Gezien de ernst van de geconstateerde misstanden juich ik toe dat de ACM samen met AFM extra aandacht besteedt aan de incassobranche.
Er wordt al langere tijd ingezet op de verbetering van de kwaliteit van de incassobranche, over de ontwikkelingen heb ik u verschillende keren geïnformeerd4. Naar aanleiding van dit rapport ben ik opnieuw in contact getreden met betrokken partijen, zoals de ACM, de AFM, de ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën, alsook met de Nederlandse Vereniging voor Incasso-ondernemingen (NVI). Dit met het doel om de bevindingen te bespreken en na te gaan hoe, met inachtneming van een ieders verantwoordelijkheid, misstanden kunnen worden tegengegaan. Verder verwijs ik naar de brief die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer wordt verstuurd en waarin ik op dit rapport in ga.
Deelt u de mening dat de druk die op consumenten uitgevoerd wordt om hun vorderingen te voldoen ontoelaatbaar is? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Bent u bereid maatregelen te nemen tegen incassobureaus die de Wet normering buitenrechtelijke incassokosten (Wik) overtreden of niet juist hanteren? Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid incassobureaus die met (rechts)maatregelen dreigen waarvoor zij wettelijk gezien de bevoegdheid niet hebben, zoals het uitvoeren van gedwongen verkoop, het doen van ontruimingen, het leggen van beslag op bankrekening, loon of uitkering en het uitbrengen van dagvaardingen, het werken onmogelijk te maken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Deelt u inmiddels de mening4 dat het van belang is sancties te stellen op het overtreden van de wet die een maximum stelt aan de incassokosten? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze bent u voornemens consumenten te beschermen tegen onterechte of verjaarde vorderingen?
Bent u bereid de voorlichting aan consumenten te verbeteren, met name aan mensen met lage inkomens en laagopgeleiden, die vaak de dupe zijn van ontoelaatbare druk? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld zij dat de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van duidelijke en volledige informatie in eerste instantie bij de incassobureaus ligt. Gerichte informatieverstrekking aan mensen die het direct aangaat, heeft waarschijnlijk meer effect dan algemene informatieverstrekking door het Rijk. Dat neemt niet weg dat ook de overheid een verantwoordelijkheid hierin neemt. Zowel door de overheid als door marktpartijen wordt ingezet op het voorlichten en informeren van consumenten. Zie hierover ook mijn brieven van 19 juni 2014 en 24 maart 20156, alsook de brief die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer wordt verstuurd. In deze brieven wordt nader gespecificeerd welke inzet wordt gepleegd op voorlichting aan niet alleen consumenten, maar ook aan opdrachtgevers van incassobureaus. In antwoord op de eerste vraag gaf ik reeds aan in overleg te zullen treden met alle betrokken partijen. Daarbij zal ik zeker ook voor het belang van een goede voorlichting nogmaals aandacht vragen.
Het bericht dat bank geen zicht had op klant met verhoogd risicoprofiel |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel: Bank had geen zicht op klant met «verhoogd risicoprofiel»?1
Ja.
Bij 21 van de 26 door de Dubai Financial Services Authority (DFSA) onderzochte dossiers bleek ABN AMRO niet te weten waar de rijkdommen van klanten vandaan kwamen; was u ervan op de hoogte dat zaken stelselmatig misgingen bij ABN AMRO Dubai?
Uit de ingestelde onderzoeken is inderdaad gebleken dat binnen kantoor Dubai sprake was van tekortkomingen bij de uitvoering van geldende regels en procedures, onder meer met betrekking tot de herkomst van vermogen en transactiemonitoring. Tevens is inderdaad gebleken dat binnen kantoor Dubai sprake was van enkele ongedateerde blanco handelsformulieren, hetgeen in strijd is met de geldende interne regels. Het ging hierbij om een beperkt aantal formulieren voor drie klanten. Uit deze onderzoeken zijn geen concrete aanwijzingen voor stelselmatige misstanden gekomen. Over de uitkomsten van de door DNB en DFSA ingestelde onderzoeken en de inmiddels door de bank zelf getroffen verbetermaatregelen heb ik u op 3 november jl. geïnformeerd.
Was u ervan op de hoogte dat een vervolgonderzoek door de bank, naar de herkomst van het vermogen van de klanten bij ABN AMRO Dubai in veel gevallen uitbleef?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat men bij ABN AMRO Dubai alarmsignalen over ongebruikelijke transacties onder het kleed probeerde te vegen, in sommige gevallen met «valse informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat ten minste twee «politically exposed persons» deel bleken uit te maken van het klantenbestand van ABN AMRO?
Politiek prominente personen (ook wel politically exposed persons of PEPs) kunnen klant zijn van een bank. Dat is niet verboden. Het is wel zo dat PEPs die niet in Nederland wonen of niet de Nederlandse nationaliteit hebben, ingevolge de Nederlandse anti-witwasregelgeving, worden gezien als hoger risico. Dat betekent dat een bank verscherpt cliëntenonderzoek moet verrichten. Uit informatie van ABN AMRO blijkt dat de bank dit ook doet. Dit verscherpt cliëntenonderzoek houdt onder meer in dat de beslissing tot het aangaan van de cliëntrelatie met de PEP expliciet wordt goedgekeurd door personen die daartoe door de instelling zijn gemachtigd, dat op risico gebaseerde en adequate maatregelen worden getroffen om de bron van het vermogen van de PEP en de fondsen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden vast te stellen, en dat doorlopend controle wordt uitgeoefend op de zakelijke relatie met de PEP. Zoals ABN AMRO in haar brief van 3 november jl heeft toegelicht, heeft de bank inmiddels diverse verbetermaatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat kantoor Dubai voortaan de geldende regels en procedures adequaat naleeft.
Is De Nederlandsche Bank (DNB) op de hoogte om welke personen het gaat?
Ja.
Kunt u met zekerheid zeggen dat er nu geen «politically exposed persons» meer zijn die deel uitmaken van het klantenbestand van ABN AMRO?
Het is ABN AMRO niet toegestaan om informatie over specifieke klanten te verstrekken.
Wat vindt u van de, klaarblijkelijk, stelselmatige wanpraktijken bij ABN AMRO Dubai waarbij ongedateerde blanco handelsformulieren vooraf alvast waren voorzien van alle benodigde goedkeurende handtekeningen ten behoeve van cliënten van het ABN AMRO-kantoor in Dubai?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat er slechts sprake was van incidenten en onregelmatigheden of was er wel degelijk sprake van stelselmatige praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom maakt DNB niet net als de toezichthouder van Dubai het boetebesluit openbaar? Kan DNB het binnen de wettelijke mogelijkheden wel openbaar maken indien zij daarvoor zou kiezen?
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat het boetebesluit openbaar wordt gemaakt?
De vierde anti-witwasrichtlijn bevat bepalingen omtrent de openbaarmaking van boetebesluiten. Deze richtlijn moet per juni 2017 zijn omgezet in nationaal recht. Het kabinet maakt zich er sterk voor om die omzetting op tijd te realiseren. Tot die tijd geldt de Wwft in zijn huidige vorm en worden boetebesluiten op grond van de Wwft niet openbaar gemaakt.
Het terugvorderen van ten onrechte verleende belastingvoordelen bij sjoemelende autofabrikanten |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de fraude van Volkswagen met benzinemotoren mogelijk ook gevolgen heeft voor Nederland?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja. De berichtgeving vanuit Volkswagen omtrent geconstateerde onregelmatigheden met CO2-emissiecijfers baart mij zorgen. Het is van groot belang dat alle relevante feiten zo snel mogelijk op tafel komen.
Klopt het dat u bij Nieuwsuur2 aangaf dat de problemen bij Volkswagen betrekking hadden op de emissies van stikstofoxides, dat dit losstaat van de in Nederland geboden fiscale voordelen, omdat die gericht zijn op brandstofverbruik casu quo koolstofdioxide (CO2) en dat het op dat moment te vroeg was om conclusies te trekken over het terugvorderen van belastingvoordelen bij Volkswagen? Zo ja, kunt u aangeven of de nieuwste onthullingen uw standpunt zoals u in Nieuwsuur verwoordde veranderen? Zo nee, wat is er wel nodig om uit te spreken dat de Nederlandse staat in geval van fraude onterecht verleende belastingvoordelen terugvordert bij autofabrikanten?
De eerder gesignaleerde fraude met betrekking tot NOx-emissies bestond eruit dat software wordt toegepast die precies detecteert wanneer met het voertuig een emissietest in een laboratorium wordt uitgevoerd en wanneer voor normaal gebruik op de openbare weg wordt gereden. De regeling van de motor is vervolgens zodanig dat de NOx-emissie tijdens een emissietest in het laboratorium aan de verplichte norm voldoet. De diverse fiscale stimuleringsmaatregelen voor zuinige voertuigen met een lage CO2-uitstoot, zoals een lagere BPM en bijtelling, vallen buiten de directe invloedssfeer van fraude met specifiek de NOx-uitstoot van dieselauto’s.
In tegenstelling tot de fraude met specifiek de NOx-uitstoot, kunnen onregelmatigheden in de CO2-emissies wel direct van invloed zijn op verleende belastingvoordelen. Het is van groot belang dat alle relevante feiten zo snel mogelijk op tafel komen. Ik ben daarom een onderzoek gestart naar de mogelijke gevolgen van deze onregelmatigheden voor de belastingheffing. Op dit moment staat mij de volgende informatie ter beschikking. Volkswagen heeft in Europa bij circa 800.000 auto’s uit de Volkswagen Groep onregelmatigheden ontdekt bij het bepalen van de CO2-uitstoot met het oog op de typegoedkeuring. Volkswagen streeft ernaar om zo snel mogelijk de CO2-uitstoot van de relevante auto’s te herclassificeren. Op dit moment worden de geconstateerde onregelmatigheden in de CO2-uitstoot onderzocht door Volkswagen in samenspraak met de Duitse typegoedkeuringsinstantie KBA en zullen de CO2-uitstootgegevens waar nodig worden aangepast. De Duitse typegoedkeuringsinstantie KBA houdt toezicht op Volkswagen en is verantwoordelijk voor het onderzoek bij Volkswagen.
De gevolgen voor de specifieke Nederlandse situatie vanwege onregelmatigheden die rechtstreeks ingrijpen op de CO2-uitstoot zoals bepaald bij de Europese typegoedkeuring zullen nader bezien worden. Daarbij zal dan tevens worden gekeken naar de mogelijke en gewenste vervolgstappen met betrekking tot eventueel misgelopen belastinginkomsten. Het is duidelijk dat, mochten er mogelijkheden blijken te zijn voor eventueel schadeverhaal, dit thuishoort bij de veroorzaker van de schade en niet bij de consument. Volkswagen heeft in een brief gericht aan de Minister van Financiën op 6 november jl. laten weten dat de Volkswagen Groep eventuele additionele heffingen als gevolg van een te lage fabrieksopgave voor de CO2-emissies volledig voor zijn rekening zal nemen. Daarbij heeft Volkswagen Groep de competente autoriteiten nadrukkelijk verzocht geen aanvullende claims bij de consumenten neer te leggen. De volgende fiscale regelingen zijn gelet op het voorgaande relevant: een lagere belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM), verlaagde tarieven in de motorrijtuigenbelasting voor auto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 g/km en (de milieukortingen in) de bijtelling ter zake van privégebruik van een auto van de zaak. Verder zal er ook doorwerking naar onder andere de omzetbelasting en de provinciale opcenten zijn. Ook kunnen stimuleringsregelingen zoals de MIA en de VAMIL geraakt worden door eventuele onregelmatigheden in de CO2-emissies. De brief van Volkswagen Groep AG is bijgevoegd.
Kunt u autobezitters en leaserijders die de afgelopen jaren te goeder trouw en met het oog op al dan niet door belastingvoordelen gestimuleerde milieuvoordelen voor Volkswagen hebben gekozen gerust stellen dat de onregelmatigheden in de CO2-emissies bij Volkswagen geen effect hebben op fiscale voordelen die ze genieten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel belastingopbrengsten de Nederlandse staat is misgelopen door onregelmatigheden met CO2-emissiecijfers bij Volkswagen, uitgesplitst naar belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM), Motorrijtuigenbelasting en provinciale opcenten? Kunt u inschatten hoeveel loonbelasting is misgelopen door onterecht verleende verlaagde bijtelling bij leaserijders?
Nee, dat kan ik niet. Op dit moment worden door Volkswagen, in samenspraak met de Duitse typegoedkeuringsinstantie KBA, de onregelmatigheden in de CO2-emissies en de omvang daarvan nader onderzocht. Vooralsnog is onvoldoende informatie beschikbaar om te beoordelen welke consequenties dit voor Nederland kan hebben.
Bent u voornemens om de misgelopen belastingopbrengsten bij sjoemelende autofabrikanten in rekening te brengen als blijkt dat deze autofabrikanten ook bij CO2-emissies hebben gesjoemeld? Zo ja, welke fiscale regelingen komen hiervoor in aanmerking? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Huurbemiddelaars die nog steeds onterechte kosten in rekening brengen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Zijn u en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ervan op de hoogte, dat ondanks een aangekondigde andere werkwijze, eerdere schriftelijke vragen en een wetswijziging, er nog steeds verhuurbemiddelaars zijn die onterecht dubbele bemiddelingskosten rekenen? Wat gaat u hier aan doen?1 2
Het is mij bekend dat het nog steeds voorkomt dat blijkens de website van een bemiddelaar door deze van de consument-huurder bemiddelingskosten worden verlangd en dat ook in de Kamervraag van 2 oktober 2014 van het lid Karabulut (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 326) daarover wordt geklaagd. Verwacht mag echter worden dat deze praktijken snel zullen eindigen. Ook in deze gevallen zal de huurder immers de door hem betaalde bemiddelingskosten kunnen terugvorderen, zo nodig met de hulp van een deurwaarder. Op de website van de NVM is informatie te vinden over het terugvorderen van ten onrechte betaalde bemiddelingskosten, inclusief een voorbeeld voor een terugvorderingsbrief en een voorbeelddagvaarding.
Ook de ACM is bekend met dit signaal. De ACM geeft aan dat dubbelzijdige courtage niet vaak meer voorkomt. Wel ziet ook de ACM nog steeds verhuurmakelaars die bij tweezijdige bemiddeling ten onrechte bemiddelingskosten in rekening brengen bij de huurder. Bij collectieve overtredingen pleegt de ACM de nodige maatregelen te nemen, waarmee de bemiddelaars die ten onrechte bemiddelingskosten bij de huurder in rekening brengen, kunnen worden gedwongen van deze praktijken af te zien. Voorts informeert de ACM in het kader van haar publieke toezichttaak via haar informatieloket ConsuWijzer consumenten over hun rechten bij het aangaan van een bemiddelingsovereenkomst. De ACM heeft aangegeven dat het onderwerp ook in 2016 haar aandacht zal krijgen. Met de inwerkingtreding van het nieuwe wetsvoorstel wordt nog eens duidelijk bevestigd dat er in het geheel geen kosten in rekening mogen worden gebracht bij de huurder. De ACM zal dat moment aangrijpen om marktpartijen hierop aan te spreken en waar nodig handhaving in te zetten.
Tot slot is op de website van de Woonbond een deurwaarderscheck te vinden aan de hand waarvan de huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten. Bovendien is op de website van de Woonbond een modelbrief te vinden waarmee huurders de ten onrechte betaalde bemiddelingskosten van de bemiddelaar kunnen terugvorderen.
Werkt DirectWonen, in het aangehaalde voorbeeld, daadwerkelijk alleen voor de huurder? En zo ja, hoe komt deze bemiddelaar dan aan de gegevens over de woning van de verhuurder? Vindt u de gevraagde 1.500 euro aan bemiddelingskosten terecht?3
Uit de website van Direct Wonen kan worden afgeleid dat Direct Wonen in opdracht van verhuurders de te verhuren woning op zijn website plaatst, vermoedelijk zonder daarvoor kosten in rekening te brengen. Uiteraard hebben deze verhuurders het oogmerk dat langs deze weg een huurovereenkomst kan worden gesloten. De website geeft niet de mogelijkheid aan potentiële huurders zich rechtstreeks tot de verhuurder te wenden, nu diens identiteit is afgeschermd. Potentiële huurders moeten zich dus tot Direct Wonen wenden, opdat deze kan bemiddelen. Aldus geven deze verhuurders aan Direct Wonen een bemiddelingsopdracht. In een dergelijk geval mogen geen bemiddelingskosten aan de consument-huurder in rekening worden gebracht, maar alleen aan de verhuurder. Dat vloeit voort uit artikel 417 lid 4 verbinding met artikel 427 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals die bepalingen recent nog eens duidelijk zijn uitgelegd in het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3099). De Hoge Raad heeft in deze uitspraak in antwoord op prejudiciële vragen geoordeeld dat bemiddelaars die in opdracht van een verhuurder te verhuren woningen op hun website plaatsen, daarmee in beginsel voor de verhuurder bemiddelen bij het aangaan van een huurovereenkomst. De verhuurder heeft immers het oogmerk om langs deze weg een huurovereenkomst te sluiten. Van bemiddeling voor de verhuurder is zeker sprake indien de bemiddelaar op zijn website de identiteit van de verhuurder afschermt en woningzoekenden daardoor gedwongen zijn zich tot de bemiddelaar te wenden om een huurovereenkomst te kunnen aangaan. In dat geval mag aan de consument-huurder geen bemiddelingskosten in rekening worden gebracht.
Hoeveel bemiddelaars zijn even failliet gegaan om vervolgens weer op te starten waardoor gedupeerde huurders hun onterecht betaalde bemiddelingskosten niet kunnen terugvorderen? Wat gaat u doen om dergelijke praktijken te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Ik beschik niet over cijfers van de aantallen bemiddelaars die zich failliet laten verklaren of hun bedrijf staken om het in een andere rechtspersoon voort te zetten ten einde zich aan terugvordering van ten onrechte betaalde bemiddelingskosten te onttrekken. Ik heb wel via de media en de Woonbond signalen ontvangen dat hierover soms is geklaagd. De huidige wetgeving kent echter voldoende mogelijkheid om frauduleuze praktijken op dit terrein tegen te gaan.
In de eerste plaats kan geen faillissement worden uitgesproken indien niet aan eisen van artikel 1 van de Faillissementswet is voldaan. Zou het faillissement op grond van fictieve gegevens zijn uitgesproken, dan zal dat aan het licht komen bij het onderzoek van de boedel door de curator die tijdig aan de rechter-commissaris verslag dient uit te brengen over de toestand van de boedel. Blijkt dat de schuldeisers benadeeld zijn omdat goederen van het bedrijf zijn verdwenen, dan geven de artikelen 42–45 van de Faillissementswet aan de curator een ruime mogelijkheid ze terug te vorderen. Ook is mogelijk dat de curator bij zijn onderzoek strafbare feiten ontdekt als bedoeld in de artikelen 340–344 van het Wetboek van Strafrecht (benadeling van schuldeisers). Het ligt voor de hand dat hij daarvan dan aangifte doet.
Gaat het om een rechtspersoon, dan zijn de artikelen 138 en 248 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van belang. Uit die bepalingen volgt dat in geval van faillissement van de vennootschap iedere bestuurder persoonlijk jegens de boedel aansprakelijk is voor de schulden die niet uit de baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement was. Het ligt voor de hand dat aan deze maatstaf snel is voldaan in geval het faillissement zijn oorzaak vindt in het feit dat het bestuur stelselmatig in strijd met de wet aan huurders bemiddelingskosten in rekening heeft gebracht. In dergelijke gevallen is bovendien ook een persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders/groot aandeelhouder op grond van onrechtmatige daad mogelijk.
Ten slotte kan nog worden gewezen op artikel 106a Faillissementswet als voorgesteld in het wetsvoorstel voor een Wet civielrechtelijk bestuursverbod (Kamerstuk 34 011), waarin mogelijk wordt gemaakt de gewezen bestuurder van een vennootschap die door de rechter aansprakelijk is geacht als bedoeld in de artikelen 138 of 248 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of die zich aan een aantal andere in artikel 106a opgesomde feiten heeft schuldig gemaakt, een bestuursverbod op te leggen, zodat hij zijn praktijken niet elders kan voortzetten.
Bent u alsnog bereid om met verhuurbemiddelaars en met (koepels van) makelaars in overleg te treden en ze te bewegen om onterecht betaalde bemiddelingskosten terug te betalen aan huurders, waarbij u hen ook wijst op de aangenomen wet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven, is duidelijk dat aan de consument-huurder geen bemiddelingskosten in rekening mogen worden gebracht in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt. De ACM heeft dit standpunt al geruime tijd ingenomen en het is ook tot uiting gebracht in het antwoord op de Kamervragen van het lid Jansen (SP) van 27 april 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2766, van het lid Monasch (PvdA) van 19 december 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1141) en van het lid Karabulut (SP) van 2 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 326). Dit is nog eens met zoveel woorden vastgesteld in het bij het antwoord op vraag 2 vermelde arrest van de Hoge Raad. Dat dit thans voor de praktijk duidelijk is, blijkt ook uit de klacht dat sommige bemiddelaars via aan faillissementsaanvraag of andere aanvechtbare middelen aan hun aansprakelijkheid trachten te ontkomen. Dat het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel 34207 ook de wettekst op dit punt enigszins aanpast, brengt op dit punt niet iets nieuws, maar beoogt alleen meer duidelijkheid op dit punt te brengen. Het heeft daarnaast weinig zin met de «koepels», zoals NVM, VBO-makelaars en VGM, in overleg te treden, omdat het in de praktijk meestal juist gaat om bemiddelaars die niet bij deze koepels zijn aangesloten en die dus ook niet onder het voor die koepels geldende tuchtrecht vallen.
Het bericht dat een presentatrice is gediscrimineerd bij RTL Nieuws |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Diana Matroos: «Bij RTL legde een chef een handje pepernoten op mijn bureau'»?1
Ja.
Wat vindt u van de ervaringen van de presentatrice? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat iemand op basis van haar huidskleur een taak is ontzegd?
Het is onacceptabel als iemand op basis van zijn/haar huidskleur op een andere manier wordt behandeld dan een ander persoon. Het beginsel van gelijke behandeling is neergelegd in artikel 1 van onze Grondwet en uitgewerkt in diverse wetten, waaronder de Algemene wet gelijke behandeling.
Over deze specifieke kwestie heb ik contact laten opnemen met RTL. Vanuit RTL Nieuws is mij bericht dat de betrokken presentatrice géén taak is ontzegd op grond van haar etniciteit. RTL Nieuws bestrijdt dat er wordt gediscrimineerd.
In aansluiting daarop is mij namens RTL Nederland bericht dat men onderzoek heeft gedaan naar maatregelen die moeten leiden tot meer diversiteit, zowel qua etniciteit als qua leeftijd en geslacht. RTL heeft inmiddels een werkgroep ingesteld die met gerichte acties komt om de diversiteit te vergroten. RTL vindt het belangrijk dat de diversiteit ook wordt gewaarborgd achter de schermen.
Ik stel vast dat RTL Nieuws en RTL Nederland duidelijk laten blijken ernst te maken met bestrijding van discriminatie binnen hun bedrijf.
Deelt u de mening dat discriminatie en een gebrek aan representativiteit binnen de media de democratische spreekbuisfunctie van de media niet ten goede komen? Zo ja, wat gaat u hier dan voor actie tegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben van mening dat zowel publieke als private media een media-aanbod moeten verzorgen dat rekening houdt met de maatschappelijke verscheidenheid in ons land, zowel in hun berichtgeving als in hun personeelsbeleid. Ik voeg daar aan toe dat zowel publieke als private media geheel onafhankelijk van de overheid en van eventuele andere beïnvloeding hun media-aanbod tot stand dienen te brengen.
In aanvulling hierop zou ik het toejuichen als zowel de publieke als de private media-instellingen, in navolging van het Rijk en diverse werkgevers, het Charter Diversiteit zouden ondertekenen en ik zal hen daartoe ook oproepen.2
Heeft u, gezien eerdere berichten van klokkenluiders2, cijfers en/of andere informatie over het voorkomen van discriminatie binnen de Nederlandse media en in het bijzonder bij de publieke omroep? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, is er sprake van een patroon en wat gaat u met deze informatie doen?
De NPO liet mij weten niet over dergelijke informatie te beschikken. Ook het jaarverslag van de Commissie Integriteit Publieke Omroep (CIPO) bevat hierover geen informatie. De NPO heeft een klachtenregeling en vertrouwenspersoon voor eventuele klachten over discriminatie; de omroepen zijn hierin autonoom en zelf verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Omtrent het voorkomen van discriminatie binnen de Nederlandse media zijn mij geen gegevens bekend. Het ligt niet op mijn weg om hier specifiek onderzoek naar te doen; dat is een zaak voor het College voor de Rechten van de Mens (sinds 2012 de opvolger van de Commissie Gelijke Behandeling), dat tot taak heeft om onderzoek te doen naar mogelijke (stelselmatige) schendingen van mensenrechten, waaronder discriminatie.4
Wat vindt u van de representativiteit en diversiteit van de werknemerspopulatie binnen het Nederlandse medialandschap in zijn algeheel? Is er naar uw mening sprake van voldoende representativiteit en diversiteit? Zo ja, op basis waarvan komt u tot deze mening? Zo nee, gaat u actie ondernemen op dit gebied?
Uit onderzoek naar representativiteit en diversiteit blijkt dat dit in veel maatschappelijke sectoren nog te wensen over laat, ook in het medialandschap. Belemmering hierbij is dat het niet is toegestaan dat overheden, ondernemingen en organisaties bijzondere persoonsgegevens als seksuele voorkeur, godsdienst, ras en dergelijke registreren. Dit valt onder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, een grondrecht dat is neergelegd in onze Grondwet en in diverse internationale verdragen.5 Dat maakt het onmogelijk om een uitspraak te doen over «representativiteit en diversiteit van de werknemerspopulatie binnen het medialandschap in zijn algeheel».
Binnen deze beperkingen kunnen individuele bedrijven evenwel onderzoek doen naar de diversiteit van hun werknemersbestand en ik zou dergelijk onderzoek ook van harte verwelkomen.
Vindt u de samenstelling van het algehele personeelsbestand, het presenterend personeel en het televisieaanbod binnen de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) op dit moment in overeenstemming met het door de NPO geformuleerde doel «Daarbij streeft de publieke omroep naar een representatief beeld van de diversiteit in de samenleving, onder andere door de aanwezigheid van meer Nieuwe Nederlanders in zijn aanbod»?3 Zo ja, op basis waarvan stelt u dat? Zo nee, wat voor actie gaat u ondernemen op dit terrein?
Zie het antwoord op vraag 10.
Welke beleidsmatige conclusies zijn er uit onderzoek over de representativiteit van de Nederlandse media uit het verleden4, waaruit onder andere bleek dat vrouwen op de televisie ondervertegenwoordigd zijn bij de publieke omroep en dat de commerciële omroepen het op dit gebied beter doen, in deze kabinetsperiode getrokken?
Dat er bij commerciële omroepen meer vrouwen in beeld komen, is voor een belangrijk deel te verklaren door de verschillende aanbodmix tussen de publieke en de commerciële omroepen. Zo blijft de representatie van vrouwen vooral achter bij de categorie nieuws en opinie – en juist die categorie is minder vertegenwoordigd in het aanbod van commerciële omroepen terwijl de NPO daar veel aandacht aan besteedt.
Diverse organisaties, zoals WomenInc en de Kleurrijke Top 100, hebben in het recente verleden aandacht gevraagd voor meer diversiteit in programma’s, waaronder ook programma's over nieuws en opinie. De NPO heeft begin januari aangekondigd dat diversiteit in programma's een belangrijk speerpunt wordt voor 2016. Onder andere door diversiteit een van de belangrijkste criteria te laten zijn bij de intekening. Ook wordt een enquête onder programmamakers gehouden over ideeën om het media-aanbod diverser te maken. De NPO heeft verder aangekondigd dat hij in gesprek gaat met verschillende stakeholders op het gebied van diversiteit in de media, waaronder de genoemde organisaties. Het doel hiervan is kennis van buiten naar binnen te halen en deze in te zetten om diversiteit in het aanbod te vergroten. Onderdeel hiervan is ook het bewust maken van programmamakers van het belang van diversiteit en hen hier praktische handvatten voor te bieden.
Zijn uw beleid en het beleid van de publieke omroep van de afgelopen jaren ten aanzien van de representativiteit van de publieke omroep wel effectief, daar recente berichten5 aangeven dat het aantal vrouwen op de televisie bij de publieke omroep minder is dan vijf jaar geleden? Zo ja, op basis waarvan stelt u dit? Zo nee, wat voor aanvullende maatregelen en/of herzieningsmaatregelen gaat u dan nemen?
Uit de rapportages van de NPO leid ik af dat de resultaten op het gebied van diversiteit in de afgelopen concessieperiode gemengd zijn te noemen: bij televisie is de representatie van vrouwen licht afgenomen, maar die van mensen met een niet-westerse migrantenachtergrond gestegen, terwijl bij radio de representatie van beide groepen is gestegen. De verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijk diverser samenstellen van programma’s ligt bij de omroepredacties. De NPO-organisatie kan vanuit zijn rol wel stimuleren, maar hier niet direct op sturen. De NPO zou er goed aan doen om de ontwikkelingen in de samenleving sneller op te volgen.
Zijn de representativiteit en diversiteit naar uw mening voldoende op orde binnen de lokale publieke omroepen? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dit? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON) wijst er op dat de populatie van lokale omroepen voornamelijk bestaat uit vrijwilligers. Alle vrijwilligers worden toegelaten tot het vrijwilligersbestand ongeacht etnische afkomst, geslacht, religie, etc. De representativiteit en diversiteit zal de populatie van de betreffende gemeente(n) weerspiegelen, aangezien iedere lokale omroep beschikt over een Programma Beleidsbepalend Orgaan (PBO), dat het beleid voor het media-aanbod bepaalt en dat representatief is voor de belangrijkste in die gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen.9 De gemeenteraad adviseert hierover aan het Commissariaat voor de Media. OLON beschikt niet over een centraal gedetailleerd overzicht inzake de etnische achtergrond van alle vrijwilligers en personeelsleden.
Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS) liet mij weten dat regionale omroepen streven naar een goede afspiegeling van hun regio conform hun wettelijke taak. Etniciteit speelt een grotere rol bij de Randstedelijke omroepen en bij grote steden dan bij de andere regio’s, aldus ROOS.
Ik zal in mijn overleg met OLON en ROOS aandacht vragen voor diversiteit, zowel in het vrijwilligersbestand van de lokale omroepen, het personeelsbestand van de regionale omroepen en uiteraard ook in hun media-aanbod.
Is er naar uw mening sprake van genoeg etnische representativiteit binnen (het algehele personeel, het presenterend personeel en de uitzendingen van) de publieke omroep? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dit? Zo nee, wat zijn hiervan de mogelijke effecten en wat gaat u hieraan doen?
De publieke omroep heeft de opdracht een afspiegeling te bieden van de samenleving; dit is als de «publieke mediaopdracht» in de Mediawet neergelegd.10 Uit onderzoeken van de NPO blijkt dat de afspiegeling van vrouwen en niet-westerse migranten in het aanbod van de NPO (waaronder presentatoren) op dit moment nog achterblijft bij de feitelijke samenstelling van de Nederlandse samenleving. Het is moeilijk om de effecten hiervan in te schatten. Ik ben van mening dat de NPO hier meer werk van moet maken.
In zijn Concessiebeleidsplan 2016–2020 (CBP) zegt de NPO: «In ons aanbod moet te zien en te horen zijn dat we er zijn voor alle burgers in Nederland. Dat moet blijken uit wie er aan het woord en in beeld komen, uit de onderwerpkeuze, de muziekkeuze, uit de presentatoren en uit de verhaallijnen van onze dramaseries.» De NPO heeft hiervoor ambities opgenomen in zijn CBP en zal daarover jaarlijks in zijn Terugblik rapporteren. Ik zal daar scherp op toezien.
Is de samenstelling van de publieke omroep en de Nederlandse media in haar totaliteit naar uw mening divers genoeg om de democratische spreekbuisfunctie goed genoeg te kunnen vertolken, waarbij de meningen van alle groepen in Nederland voldoende worden gehoord? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dit?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.