Onjuiste informatie over treinen met gevaarlijke stoffen |
|
Duco Hoogland (PvdA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Levensgevaarlijk: foute informatie over giftreinen»1, «Debat giftreinen is «noodzaak» in West-Brabant»2, «Omwonenden spoorlijn lopen gifgevaar»3?
Ja
Deelt u de mening dat het rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een stevige reactie behoeft? Welke maatregelen acht u nodig om binnen afzienbare tijd te bewerkstelligen dat hulpdiensten er in de toekomst weer vanuit kunnen gaan dat de informatie die zij over treinen met gevaarlijke stoffen krijgen ook feitelijk juist en betrouwbaar is? Bent u bereid die maatregelen te nemen?
Met mijn brief van 16 juni jl.4 heb ik een reactie gegeven op het ILT-rapport. De ILT geeft aan dat in 3% van de onderzoeken de informatie voor gevaarlijke stoffen op emplacementen niet op orde is. Hoewel dat een hoog nalevingspercentage met zich mee brengt, dient dit nog verder te verbeteren.
Het transport van gevaarlijke stoffen is streng gereguleerd in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Deze wet verplicht vervoerders en beheerders om gevaarlijke stoffen correct te registreren, zodat hulpdiensten bij calamiteiten zo veilig mogelijk hun werk kunnen doen. Op overtreding van deze verplichting staan sancties. De ILT inspecteert en handhaaft de wettelijke verplichtingen.
Sinds de invoering van het Informatiesysteem Gevaarlijke Stoffen (IGS) is een verbetering opgetreden in de informatievoorziening over treinen met gevaarlijke stoffen. IenM gaat met de vertegenwoordigers uit de sector en Brandweer Nederland (die waren vertegenwoordigd in de stuurgroep IGS) in gesprek over mogelijkheden om de registratie verder te verbeteren.
Kunt u de bevoegdheidsverdeling en de bijbehorende handhavingsmogelijkheden per betrokken partij (ProRail, ILT en mogelijk andere) weergeven? Acht u deze bevoegdheden en handhavingsmogelijkheden afdoende, evenals de daarvoor beschikbare middelen? Ziet u onduidelijkheden of witte vlekken in de verdeling van bevoegdheden?
De ILT ziet toe op de naleving van de wettelijke verplichtingen ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen op het spoor. De ILT houdt daarbij onder meer toezicht op de aanwezigheid en juistheid van informatie over gevaarlijke stoffen op het spoor. Hiervoor beschikt de ILT over verschillende interventies om op te treden bij niet naleven van de verplichtingen, zoals het opleggen van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke sancties. De bevoegdheden en handhavingmogelijkheden die de ILT voorhanden heeft, acht ik voldoende, evenals de daarvoor beschikbare middelen.
ProRail is geen toezichthouder en heeft geen toezichthoudende en/of handhavende bevoegdheden en/of taken. De infrastructuurbeheerder, in dit geval ProRail, moet waarborgen dat te allen tijde snel en onbeperkt toegang kan worden verkregen tot de informatie die de vervoerder moet aanleveren. ProRail moet ervoor zorgen dat de informatie in het geval van een calamiteit aan de hulpdiensten wordt verstrekt.
Zijn de bevindingen uit het ILT-rapport voor u aanleiding om een wettelijke verplichting voor vervoerders in te voeren om informatie over andere ladingen dan gevaarlijke stoffen aan de beheerder aan te leveren? Zo ja, wanneer kan de Kamer dat wetsvoorstel verwachten? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in gesprek te gaan over de wenselijkheid van uitbreiding van het gebruik van het Informatiesysteem Gevaarlijke Stoffen (IGS)?
Zoals ook uiteengezet in mijn brief van 16 juni jl. is er op dit moment geen aanleiding om registratie van niet-gevaarlijke stoffen op het spoor wettelijk te verplichten. Dit zou namelijk leiden tot een aantal bezwaren.
In Europees verband bestaat alleen de verplichting tot registratie van gevaarlijke stoffen. Als in Nederland ook niet-gevaarlijke stoffen verplicht geregistreerd zouden moeten worden, zou dit leiden tot een «nationale kop» op Europese regelgeving en daarmee tot bezwaren van internationaal opererende goederenvervoerders. Daarbij bestaat er in Europees verband weinig draagvlak om zo’n verplichting tot stand te brengen.
Uit recent overleg tussen ACM en vertegenwoordigers van IenM (waaronder de ILT) is duidelijk geworden dat de ACM tot nu toe nog geen formeel standpunt heeft ingenomen over de vraag of registratie van niet-gevaarlijke stoffen kan worden verplicht. Wel heeft ACM, net als in een eerder stadium, aan ProRail in een gesprek aangegeven dat borging van een dergelijke plicht tot registratie van niet-gevaarlijke stoffen in de netverklaring, in de toegangsovereenkomsten, of beide, juridisch kwetsbaar is. Op basis van deze informatie is door ProRail afgezien van een verplichte registratie en biedt zij aan vervoerders een formele opt-out voor uitsluitend het bovenwettelijke deel (registratie van niet-gevaarlijke stoffen) van IGS-verplichtingen.
Om deze redenen zal de oplossing niet zozeer in (extra) wetgeving moeten worden gevonden, maar in verdergaande samenwerking met de spoorsector om de vrijwillige registratie te verbreden naar andere vervoerders en de werking van IGS verder te verbeteren. Dit traject is nader toegelicht in mijn brief van 16 juni jl.
Op welke wijze controleert ProRail/ILT de ladingen van treinen die op de middelste sporen staan (in het geval van treinen die naast elkaar op een rangeerterrein staan)? Is hier sprake van een «gat» in de controle? Heeft u aanwijzingen dat dit gat in de markt benut wordt? Hoe zal ProRail/ILT in de toekomst de inhoud van deze treinen controleren?
ILT heeft onbeperkt toegang tot alle sporen op een emplacement. Tijdens de controles wordt, voor zover relevant, op alle sporen gecontroleerd.
ProRail controleert vanuit haar verantwoordelijkheid als beheerder ook zelf of de vervoerders de juiste informatie hebben aangeleverd. In de dagelijkse praktijk is het voor medewerkers van ProRail vanwege arboveiligheidsredenen soms lastig om bepaalde spoorbundels te controleren. ProRail neemt de sporen tijdens haar controles niet buiten dienst, waardoor alleen de sporen die in het gezichtsveld liggen van de controles, steekproefsgewijs worden gecontroleerd. Hierdoor kunnen verschillen optreden tussen de waarnemingen van de ILT en die van ProRail. Voor «misbruik» van deze situatie door de markt bestaat geen aanwijzing. De ILT zal de inhoud van deze treinen in de toekomst op dezelfde wijze blijven controleren.
Heeft u inzicht in de ontwikkeling van het aantal spook- en weestreinen in Nederland? Hoe schat u het gevaar in van weestreinen? En hoe dat van spooktreinen? Legt u (of de bevoegde instanties) ook boetes op aan vervoerders van deze spook- en weestreinen?
Bij het monitoren van dit fenomeen wordt niet zozeer gekeken naar spook- en weestreinen, als wel naar spook- en weeswagens op emplacementen. Spookwagens zijn wagens die in IGS zijn geregistreerd, maar er in werkelijkheid niet staan. Weeswagens zijn wagens die op het emplacement aanwezig zijn, maar niet in IGS geregistreerd zijn. Volgens informatie van ProRail bevinden deze aantallen zich, binnen wekelijkse fluctuaties, op hetzelfde niveau sinds eind 2014. Op het moment dat in samenwerking met de sector een verdere verbetering van IGS gerealiseerd wordt, kan ook een beperking van de aantallen spook- en weestreinen verwacht worden.
Bij wet is geregeld dat de ILT en het Openbaar Ministerie verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de juiste registratie van gevaarlijke stoffen.
Er is sprake van een overtreding op het moment dat er wagons met gevaarlijke stoffen op emplacementen staan, waarbij geen informatie voorhanden is (weeswagens).
In hoeveel gevallen is ProRail overgegaan tot het ontbinden van de toelatingsovereenkomst, omdat een vervoerder onjuiste of onvolledige informatie had ingevoerd in IGS? Kunt u per geval toelichten wat de precieze reden was?
Het opschorten van de toelatingsovereenkomst om redenen van overtreding van wet- en regelgeving is tot op heden niet voorgekomen. Dit is voor ProRail een uiterste remedie, temeer daar spoorwegondernemingen geen alternatief hebben voor het afwikkelen van hun vervoer: er is immers maar één beheerder.
Kunt u de Kamer inzicht verschaffen in de hoeveelheid fysieke controles door ProRail en ILT, (indien mogelijk) uitgesplitst naar de inhoud van de ladingen van goederentreinen op rangeerterreinen?
De ILT heeft de Kamer in de rapportage «Weten we nu wat er staat? -informatievoorziening over treinen met gevaarlijke stoffen op emplacementen» inzicht verschaft in de hoeveelheid fysieke controles die in 2014 door de ILT zijn uitgevoerd. Dit zijn in totaal 412 inspecties. Deze zijn niet uitgesplitst naar de inhoud van de ladingen van goederentreinen op rangeertreinen.
In het eerste half jaar van 2015 zijn er door ProRail tussen de 15 en 20 controles per week uitgevoerd, voor het overgrote deel gericht op de 8 focusemplacementen (Venlo, Blerick, Sloe, Kijfhoek, Waalhaven, Pernis, Botlek, Maasvlakte). Deze controles worden momenteel uitgebreid naar alle 25 emplacementen waar gerangeerd mag worden met gevaarlijke stoffen. Bij een controle door ProRail worden alle bereikbare en zichtbare sporen gecontroleerd. Dit omvat lege sporen, sporen met leeg materieel en sporen met beladen materieel. Van die laatste categorie is het aandeel gevaarlijke stoffen zo'n 10%.
Acht u het huidige IGS het juiste systeem om in de toekomst zekerheid over de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in goederentreinen te kunnen bieden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat ProRail, vervoerders en verladers te weinig transparant zijn en dat het argument van gevoelige bedrijfsinformatie vaak ten onrechte wordt gebruikt?4
Nee.
De vrijgekomen asbest bij een grote brand in Harlingen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de grote brand in een loods in Harlingen waarbij asbest is vrijgekomen?1
Ja, ik ben bekend met dit nieuwsbericht.
Wat was de oorzaak van deze brand?
De gemeente Harlingen laat weten dat de brand vermoedelijk is aangestoken.
Is hier sprake van specifieke gezondheidsrisico’s en zijn er gezondheidsklachten bekend?
De gemeente Harlingen heeft aangegeven dat er recent een asbestinventarisatie is uitgevoerd in het betreffende pand. Er was derhalve bekend dat er tijdens de brand asbest kon vrijkomen. Een geaccrediteerd bedrijf heeft onderzoek gedaan en geconcludeerd dat er geen asbest is verspreid door rook.
Zijn de mensen op tijd gewaarschuwd door onder andere NL-Alert? Zo nee, waarom niet en wat zijn hiervan de gevolgen voor de volksgezondheid?
Het waarschuwen van de bevolking is een verantwoordelijkheid van de burgemeester c.q. voorzitter veiligheidsregio (Wet veiligheidsregio’s, artikel 7, lid 1 en Besluit informatie inzake rampen en crises, artikel 10, lid 1). De gemeente Harlingen heeft laten weten dat door middel van een NL-Alert omwonenden zijn geadviseerd ramen en deuren gesloten te houden en de mechanische ventilatie uit te zetten.
Is er de afgelopen jaren een toename te zien in het aantal branden waarbij asbest betrokken was? Kunt u een overzicht van de afgelopen 15 jaar geven van het aantal branden waarbij asbest betrokken was?
Er is geen landelijk overzicht beschikbaar. Het saneren en verbieden van asbestdaken is een goede stap om het vrijkomen van asbest door brand in de leefomgeving te verminderen.
Is er bij (een deel van) deze branden mogelijk sprake van opzet, gezien de hoge kosten die asbestverwijdering met zich meebrengt? Zo ja, welke stappen worden gezet om dit te voorkomen? Zo nee, waaruit concludeert u dit?
Inderdaad is er bij een deel van de branden sprake van opzet. Waardoor dit ingegeven is, is niet in zijn algemeenheid te zeggen. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van vandalisme.
Welke mogelijkheden zijn er om asbestbranden te voorkomen? Is het nodig om deze mogelijke maatregelen te verplichten indien dit nog niet het geval is? Zo ja, welke maatregelen moeten verplicht worden? Zo nee, waarom niet?
Brand is nooit volledig te voorkomen, ook niet met aanvullende verplichte maatregelen. De bouwregelgeving geeft al voorschriften ter beperking van het ontstaan van brand en ter beperking van de uitbreiding van brand. Er is geen reden om aan te nemen dat de huidige voorschriften onvoldoende zijn.
Het verschoningsrecht van advocaten en notarissen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Beroepsgeheim advocaten en notarissen is doorgeschoten»1, het bericht «Alsof advocaten zich verschuilen. Echt niet»2 en herinnert u zich de eerdere vragen over het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen3 en over de rol van advocaten en accountants bij fraudeonderzoeken?4
Ja.
Betrekken bedrijven of personen advocaten of notarissen in correspondentie, email en dergelijke met de bedoeling om daarmee gegevens aan de openbaarheid te kunnen onthouden? Zo ja, in hoeverre worden hierdoor strafrechtelijke onderzoeken bemoeilijkt?
Het professionele verschoningsrecht is een in Nederland algemeen erkend rechtsbeginsel, dat dient ter waarborging dat burgers zich vrijelijk en zonder vrees kunnen wenden tot een professioneel verschoningsgerechtigde. Dit vanuit de gedachte dat, voor waar het gaat om advocaten en notarissen, een rechtszoekende zonder belemmering advies moet kunnen inwinnen over zijn juridische positie en zich in rechte kan doen laten bijstaan.
De geïnterviewde officier van justitie heeft in het bedoelde artikel toegelicht waarom het Openbaar Ministerie (OM) van oordeel is dat de uitoefening van het verschoningsrecht in voorkomende gevallen de fraudebestrijding belemmert. De officier van justitie stelt in het artikel dat er in zijn ogen door advocaten en notarissen steeds vaker een beroep wordt gedaan op het verschoningsrecht voor activiteiten die naar zijn oordeel in de kern niet vallen onder het verschoningsrecht.
Navraag bij het OM leert dat er geen cijfers beschikbaar zijn over het aantal zaken waarin door een advocaat of notaris een beroep op het verschoningsrecht wordt gedaan.
Een geval waarin twijfel kan bestaan of een beroep op het verschoningsrecht gerechtvaardigd is – en waarvoor de geïnterviewde officier van justitie aandacht vraagt – betreft het door bedrijven of personen opnemen van advocaten of notarissen in correspondentie, email en dergelijke met de bedoeling om daarmee gegevens aan de openbaarheid te kunnen onthouden. Dit kwam aan de orde in een zaak van de rechtbank Amsterdam.5 De rechtbank Amsterdam oordeelde dat, nu de geheimhouder in de e-mailwisseling niet de geadresseerde of afzender was van de e-mails, geen sprake was van een vertrouwelijk document. Daardoor kon er geen beroep worden gedaan op het verschoningsrecht.
Tijdens het algemeen overleg over fraude op 8 april jl. is over het verschoningsrecht gesproken. De Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) heeft bij die gelegenheid gesteld dat onze rechtsstaat groot belang heeft bij het verschoningsrecht van bijvoorbeeld advocaten en notarissen, maar dat de geheimhouding en het daarop gebaseerde verschoningsrecht niet misbruikt mag worden om de opsporing van fraude te bemoeilijken. Net als in de meest recente voortgangsrapportage over de rijksbrede aanpak van fraude heeft de Minister bij die gelegenheid ook gemeld dat vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie samen met het OM gesprekken zijn en nog worden gevoerd met de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.6 Daarbij komt onder meer aan de orde dat de dienstverlening van notarissen en advocaten zich over een steeds breder terrein is gaan uitstrekken. Daaruit vloeit vervolgens de vraag voort in hoeverre het domein, dat wordt bestreken door het sectorale beroepsgeheim, zich daardoor verder heeft verbreed en in hoeverre het spanningsveld tussen het belang van geheimhouding en het daaraan verbonden verschoningsrecht enerzijds en het belang van effectieve fraudebestrijding anderzijds, daardoor is vergroot. Conform de toezegging tijdens het debat zal de Minister uw Kamer na de zomer informeren over de uitkomsten van dit overleg.
Overigens merk ik op dat met ingang van 1 maart 2015 in artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering de procedure, waarin een rechterlijke beoordeling van een beroep op het professionele verschoningsrecht plaatsvindt, nader is geregeld. Daarbij zijn onder andere termijnen opgenomen om de procedure te versnellen. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering die thans in voorbereiding is, zal bezien worden of er aanleiding bestaat verdere procedurele verbeteringen voor te stellen.
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde officier van justitie dat de regels voor het verschoningsrecht, met name daar waar het om commerciële activiteiten gaat, nu onduidelijk zijn en dat dat tot oneigenlijk gebruik en misbruik leidt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aan de hand van jurisprudentie waarin het verschoningsrecht van advocaten en notarissen aan de orde was, voorbeelden geven waaruit blijkt dat er sprake was van het in de ogen van de rechter ten onrechte beroep doen op verschoningsrecht? Ziet u hierin een bepaalde ontwikkeling? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat u na overleg met het openbaar ministerie en de beroepsorganisaties van advocaten, notarissen en accountants tot een visie op de toekomst van het verschoningsrecht zou kunnen komen? Zo ja, waarom en op welke termijn kan de Kamer uw visiestuk tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het gebrek aan persvrijheid in Papua |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Papua maakt zich geen illusies over persvrijheid»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat het Indonesische leger verslaggevers nauwlettend in de gaten houdt? Zo ja, wat betekent dit volgens u voor de persvrijheid in Indonesië?
Zoals het kabinet in de beantwoording van uw vragen van 8 mei jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2416) heeft aangegeven, is de persvrijheid in Indonesië over het algemeen groot. Daarbij is echter tevens aangegeven dat de omgang met lokale journalisten in Papua en West-Papua een punt van zorg blijft.
De aankondiging van president Widodo dat voor buitenlandse journalisten die Papua en West-Papua willen bezoeken voortaan dezelfde regels gelden als voor de rest van Indonesië is bemoedigend. Aan de verdere uitwerking van deze aankondiging wordt nu gewerkt. Vooruitlopend hierop heeft volgens onze informatie in ieder geval één buitenlandse journalist inmiddels zonder problemen toestemming gekregen om Papua te bezoeken.
De praktijk dat journalisten geen visa kunnen krijgen voor Papua en dat hun activiteiten nauwlettend worden gemonitord, zou dan ook tot het verleden moeten gaan behoren. Het kabinet verwacht dat ook de Indonesische Minister van Defensie uitvoering zal geven aan de nieuwe regels.
Klopt het dat er nog steeds bijna geen visa worden verstrekt voor journalisten in Papua? Zo ja, wat betekent dit volgens u voor de persvrijheid in Indonesië?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Indonesische Minister van Defensie Ryacudu heeft gezegd dat hij goede berichten verwacht van buitenlandse journalisten in Papua, en als dit niet het geval is zij eenvoudig het land kunnen worden uitgegooid? Zo ja, wat betekent dit volgens u voor de persvrijheid in Indonesië?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid uw mening, dat de persvrijheid in Indonesië over het algemeen groot is, bij te stellen? Zo neen, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke manieren en momenten Nederland de openstelling van Papua voor journalisten krachtig heeft bepleit, sinds de aanvaarding van de motie De Roon en Wilders?3
Zoals aangegeven in de beantwoording van uw vragen van 8 mei jl. alsmede in de Mensenrechtenrapportage 2014, heeft Nederland dit herhaaldelijk bepleit bij de Indonesische autoriteiten, bijvoorbeeld in haar contacten met het Indonesische Ministerie van Politiek, Recht en Veiligheid. Meest recentelijk bepleitte Nederland dit tijdens de hoogambtelijke consultaties met Indonesië op 17 maart jl. in Den Haag.
Kunt u aangeven welke stappen u in de nabije toekomst gaat nemen om het gebrek aan persvrijheid in Papua aan de kaak te stellen?
De persvrijheid in Indonesië, en in Papua in het bijzonder, heeft de voortdurende aandacht van de Nederlandse overheid. In die context zal Nederland de implementatie van de recente aankondiging van president Widodo nauwgezet volgen, o.a. via de Nederlandse ambassade in Jakarta, en hiernaar zo nodig in een volgend overleg met Indonesië vragen.
Deelt u de mening dat het welwillende bezoek van president Joko Widodo onlangs aan Papua een toneelstukje was? Zo neen, waarom niet?
Die mening deelt het kabinet niet. De president heeft tijdens zijn bezoek van 9–10 mei jl. een aantal bemoedigende stappen aangekondigd en hij verleende gratie aan vijf politieke gevangenen. President Widodo bezocht de regio al voor de tweede keer sinds zijn aantreden in oktober 2014, wat als signaal kan worden gezien voor zijn bereidheid om zich in te spannen voor een betere verstandhouding met de provincies.
Het bericht ‘Excuses om weigeren vrouw met nikab in bus’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Excuses om weigeren vrouw met nikab in bus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een nikab een vrouwonterend kledingstuk is dat niet in het Nederlandse straatbeeld thuishoort? Zo neen, waarom verdedigt u deze islamitische dwangbuis?
Het kabinet heeft ingestemd met een wetsvoorstel van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waarmee gezichtsbedekkende kleding verboden wordt in onderwijs- en zorginstellingen, overheidsgebouwen en het openbaar vervoer. Het wetsvoorstel is de uitwerking van een afspraak tussen de coalitiepartners in het regeerakkoord «Bruggen slaan» van 29 oktober 2012 en stelt een uniforme en eenduidige norm vast over gezichtsbedekkende kleding. Het wetsvoorstel ligt momenteel voor advies bij de Raad van State.
Uitgangspunt is dat in een vrij land als Nederland iedereen het recht heeft zich naar eigen inzicht te kleden. Die vrijheid is slechts begrensd in situaties waar het essentieel is dat men elkaar kan aankijken, omdat goede dienstverlening en/of veiligheid daar gewaarborgd moet zijn. Dit geldt in onderwijs- en zorginstellingen, overheidsgebouwen en openbaar vervoer voertuigen. Hier heeft de overheid de verantwoordelijkheid om regulerend op te treden door het stellen van regels.
Bent u bereid om het publiekelijk op te nemen voor deze buschauffeur en zijn recht om zichzelf en zijn passagiers te beschermen tegen eventueel gevaar? Zo neen, waarom niet?
Nee, op dit moment is er geen wettelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding en volgens de bedrijfsregels van de vervoerder had de niqaab draagster op dezelfde manier behandeld moeten worden als alle andere reizigers. De buschauffeur heeft in strijd gehandeld met de bedrijfsregels en het vervoerbedrijf heeft haar excuses daarvoor aangeboden.
Bent u bereid boerka- en nikabweigerende beambten en andere werknemers in het publieke domein die verantwoordelijkheid dragen voor anderen toe te staan boerka’s en nikabs te weigeren totdat het boerkaverbod van kracht is? Zo neen, waarom niet?
Nee, het kabinet is voor een eenduidige norm voor gezichtsbedekkende kleding in onderwijs, zorg, overheidsgebouwen en openbaar vervoer voertuigen. Deze norm maakt duidelijk wanneer gezichtsbedekkende kleding niet geaccepteerd is en daar kan dan effectief op toegezien worden. Zolang deze norm niet wettelijk is geborgd moet toezichthoudend personeel zich houden aan de bestaande richtlijnen en protocollen.
De falende kabinetslobby inzake terugkeer asielzoekers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinetslobby voor terugkeer asielzoekers faalt»?1
Hoe duidt u de zeer zorgelijke constatering van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) dat «de export naar de betreffende landen en de miljoenencontracten van het Nederlandse bedrijfsleven zwaarder wegen voor de Nederlandse overheid dan gedwongen terugkeer»?
In hoeverre begrijpt u dat de bovenstaande constatering van de ACVZ en de vaststelling dat «de meeste ministeries zich zelfs niet bewust zijn van het belang van terugkeer» het totale beleid ondermijnen?
Op welke wijze gaat u de ministeries doordringen van de noodzaak tot terugkeer?
Waar bevinden de meer dan 7.000 niet uitgezette vreemdelingen zich momenteel? Op welke wijze gaat u alsnog zorgen dat deze groep ons land verlaat?
Welke stappen bent u voornemens te zetten teneinde te zorgen dat er zo spoedig mogelijk een effectief beleid wordt doorgevoerd?
Het bericht dat één op de vier vaders ouderschapsverlof opneemt |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «CBS: Ruim drie kwart vaders neemt geen ouderschapsverlof op»?1 Heeft u hiernaast kennisgenomen van het onderzoek van Motivaction2 waaruit blijkt dat zeker 60 procent van de vaders met jonge kinderen liever meer tijd wil besteden aan de zorg voor hun kind wanneer praktische zaken en kosten geen rol zouden spelen? Heeft u tot slot ook kennisgenomen van het bericht «Werkende moeders: je schiet niet tekort, strijkende vaders: je bent geen watje»?3
Ja.
Kunt u in samenhang reageren op bovenstaande berichten en onderzoeken? Zou u dit kunnen plaatsen in de context van de verschillende verlofregelingen die reeds in Nederland bestaan voor ouders met kinderen tot acht jaar en de mogelijkheden van het combineren van arbeid en zorg?
Een belangrijk gegeven dat uit deze publicaties oprijst is voor mij dat vaders een grote betrokkenheid willen bij de opvoeding van hun kinderen, maar dat een aanzienlijk deel van de vaders geen gebruik maakt van zijn verlofrechten. Zij ervaren belemmeringen bij het opnemen van verlof of vermoeden dat het gebruik maken van verlofrechten niet bevorderlijk is voor hun maatschappelijke positie.
Het blijkt moeilijk om de traditionele rolverdeling waarbij de moeder het merendeel van de zorg op zich neemt en minder gaat werken te doorbreken, zelfs als men daar als ouders positief over denkt.
De verlofregelingen en mogelijkheden om (tijdelijk) in deeltijd te werken of de werktijden en arbeidsplaats aan te passen bieden tal van mogelijkheden aan ouders om arbeid en zorg te combineren. Het is aan de ouders zelf om al dan niet van deze regelingen gebruik te maken. Het is spijtig als men van dergelijke voorzieningen geen gebruik maakt, omdat men negatieve beeldvorming verwacht of denkt dat dit nadelig is voor de loopbaan.
Ter aanvulling op de in de eerste vraag genoemde berichten acht ik het relevant dat het aantal vaders dat ouderschapsverlof opneemt in het afgelopen decennium fors is toegenomen. Nam in 2001 10% van de vaders ouderschapsverlof op, in 2013 bedroeg dat percentage 23%. Dit is lager dan het percentage vrouwen dat ouderschapsverlof opneemt (57%), maar de ontwikkeling als zodanig is positief4.
Deelt u de mening dat vaders te weinig gebruik (kunnen) maken van ouderschapsverlof waardoor er een onevenwichtige verdeling van zorgtaken in Nederland in stand gehouden wordt? Deelt u tevens de mening dat dit niet in het belang is van de beide ouders als ook van het kind?
Uit het onderzoek van de Harvard Business School, waarnaar wordt verwezen in het in vraag 1 genoemde bericht «Werkende moeders …» komt naar voren dat kinderen in een gezin waar de moeder meer werkt en de vader meer zorgt dan in het traditionele model het geval is, meer zelfstandig nadenken over hun eigen toekomst. Deze conclusie benadrukt het belang van een evenwichtige rolverdeling binnen het gezin waarbij zowel de vader als de moeder werken èn zorgen.
Dit laat onverlet dat het aan de ouders is om te beslissen hoe zij de taken op het gebied van arbeid en zorg in hun gezin oppakken. Daarbij kunnen zij gebruik maken van allerlei (wettelijke) mogelijkheden voor verlof en aanpassing van werktijden of arbeidsplaats. Bij deze afweging zal men ook praktische en financiële aspecten meewegen. Uiteindelijk gaat het erom dat de ouders arbeid en zorg combineren op een manier die voor hun gezin het meest passend is.
Deelt u de mening dat dat op termijn een verdere uitbreiding van de huidige regeling van het vaderschapsverlof van 3 dagen betaald en 2 dagen onbetaald ervoor kan zorgen dat vaders vanaf het begin uitgebreider betrokken zullen zijn bij het kind zodat zij in een later stadium ook makkelijker ouderschapsverlof zullen opnemen?
Een verdere uitbreiding van het verlof voor vaders (/partners) rond de geboorte, zodat zij de eerste periode na de geboorte van hun kind kunnen meemaken, is wenselijk. Het is goed voor het kind en voor beide ouders als vaders ook betrokken zijn bij die eerste dagen van het kind. Het blijkt dat dan ook in de jaren daarna afspraken over de verdeling van arbeid en zorg in het gezin makkelijker worden en vaders meer zorgen. Het kabinet heeft dan ook besloten om het kraamverlof voor de partners uit te breiden tot 5 dagen betaald verlof. Een wetsvoorstel daartoe zal in 2016 aan u worden aangeboden.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat vaders wel verlof willen opnemen maar dat zij dit niet doen vanwege kennelijk afnemende loopbaan- en beloningsperspectieven? Bent u bereid om hierover met sociale partners in gesprek te gaan en de resultaten hiervan te delen met de Kamer?
Ouderschapsverlof is een belangrijk en waardevol recht dat ouders in staat stelt om tot een goede combinatie van arbeid en zorg binnen hun gezin te komen. Daarnaast draagt ouderschapsverlof eraan bij dat beide ouders blijven participeren op de arbeidsmarkt en beiden thuis voor hun kind kunnen zorgen en de zorgtaken samen kunnen delen. Het is geen goede ontwikkeling als vaders of moeders geen gebruik maken van hun recht om ouderschapsverlof op te nemen uit vrees dat dit nadelig is voor hun carrièreperspectief of omdat hun sociale omgeving daar negatief op reageert.
De SER stelt op dit moment het advies over werken en leven in de toekomst op. Aan de SER is onder andere gevraagd hoe bereikt kan worden dat de huidige regelingen die de combinatie van arbeid en zorg faciliteren zo optimaal mogelijk worden ingezet. Tevens is gevraagd hoe kan worden bijgedragen aan een gelijkere verdeling van arbeid en zorg tussen mannen en vrouwen. Het advies is aan het einde van het jaar gereed. Na ontvangst van het SER-advies vindt een arbeid- en zorgbijeenkomst plaats. Aansluitend zal uw Kamer een brief ontvangen met de kabinetsvisie over arbeid en zorg en de conclusies die het kabinet naar aanleiding van het SER-advies trekt.
Aangezien sociale partners vertegenwoordigd zijn in de SER, zijn zij betrokken bij de opstelling van het advies en derhalve bij de genoemde thematiek.
Bent u bereid om de Sociaal Economische-Raad (SER) specifiek te vragen om vaderschaps- en ouderschapsverlof mee te nemen in het advies over «Werken en leven in de toekomst», waarbij de SER tevens ingaat op betere benutting van de huidige verlofregelingen en de mogelijkheden tot toekomstige uitbreiding van vaderschapsverlof?
Zie antwoord vraag 5.
De voortgang van het Programma Aanpak Stikstof |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PAS nog gecompliceerder»?1
Ja.
Klopt het bericht dat als voorwaarde om gebruik te maken van een vergunning is gesteld dat de uitbreiding van het aantal dieren dat een ondernemer extra in de stal wil houden binnen drie maanden gerealiseerd moet worden?
Een veehouder die voornemens is om zijn bedrijf uit te breiden door meer landbouwhuisdieren te gaan houden zonder zijn inrichting te wijzigen, moet ten minste vier weken en ten hoogste drie maanden daaraan voorafgaand een melding doen, indien de stikstofdepositie door die wijziging onder de grenswaarde blijft. Een dergelijke melding is overigens niet vereist wanneer dat bedrijf reeds over een geldige vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet beschikt en die vergunning ook toereikend is voor de nieuwe bedrijfssituatie.
Welke argumentatie ligt hieraan ten grondslag?
Er is een termijn voorgeschreven om te voorkomen dat activiteiten worden gemeld, die nooit worden gerealiseerd. Deze zouden onnodig beslag leggen op de beschikbare depositieruimte voor activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken die lager of gelijk is aan de grenswaarde. Ten hoogste twee jaar voor aanvang van de activiteit moet de melding worden gedaan. Voor het (bij)plaatsen van dieren in bestaande stallen, geldt een termijn van ten hoogste drie maanden.
Hiermee wordt voorkomen dat onterechte meldingen worden gedaan voor lege stalruimte. Bij een onterechte melding zouden deze stallen economisch meer waarde krijgen, terwijl de dieren niet bijgeplaatst worden. De meerwaarde wordt ontleend aan het recht op stikstofruimte om meer dieren te houden, dat met een melding verkregen zou worden. Deze termijnen zijn afgestemd met de sector.
Welke aanvullende voorwaarden zijn er nog meer gesteld?
Er zijn geen aanvullende voorwaarden gesteld aan een melding voor het plaatsen van extra landbouwhuisdieren.
Bent u zich bewust van het feit dat we te maken hebben met ondernemers die werken met levende dieren? Dat een koe 9 maanden drachtig is voor er een kalf geboren wordt? Dit bij varkens op 110 tot 118 dagen ligt? En dat voor ondernemers, die hun veestapel om redenen als diergezondheid, geen insleep van dierziekten en andere redenen, alleen willen uitbreiden met eigen aanwas (dus dieren geboren op het eigen bedrijf) dit door deze toegevoegde regel onmogelijk wordt gemaakt?
De drie maanden termijn is bedoeld om onterechte meldingen voor lege stalruimte te voorkomen zodat geen oneigenlijk beslag wordt gelegd op schaarse stikstofruimte. Bij meldingen van uitbreiding met eigen aanwas die starten binnen drie maanden, maar meer realisatietijd vragen en waar geen sprake is van bovenstaande situatie, volstaat 1 melding.
Is dit wederom een voorbeeld van belangen van de natuur boven belangen van de ondernemers verkiezen? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven of de belangen van ondernemers überhaupt worden meegenomen bij de uitwerking van de PAS? Zo ja, op welke wijze?
In het PAS werken overheden, natuurorganisaties en ondernemers samen. Het PAS is mede ingericht op de belangen van de ondernemers. Het PAS verbindt economische ontwikkeling met het op termijn realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van de voor stikstof gevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten voor de Natura 2000-gebieden die zijn opgenomen in dit programma. Er kunnen nieuwe economische activiteiten worden toegelaten die stikstofemissie met zich meebrengen. Dit in tegenstelling tot de situatie zonder het PAS, waarin het bevoegd gezag geregeld een aanvraag van een vergunning moet afwijzen, of een verleende vergunning door de rechter wordt vernietigd, wanneer degene die een dergelijke activiteit wil gaan verrichten niet afdoende kan onderbouwen dat de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten in een Natura 2000-gebied door die activiteit niet zullen worden aangetast.
Kunt u een overzicht geven van de belemmeringen en de extra administratieve lasten waar ondernemers met de uitwerking van de PAS mee worden opgezadeld? Hoe verhoudt zich dit met het overzicht van de lastenverzwaring zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij het al door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel?2 Graag een uitgebreid overzicht.
Het PAS heeft mede tot doel de administratieve lasten van ondernemers te verlichten. Vóór de inwerkingtreding van het PAS was het voor een individuele ondernemer lastig om te onderbouwen dat door de extra stikstofdepositie die zijn activiteit veroorzaakt, de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet worden aangetast. Dat leidde tot hoge onderzoekslasten voor het bedrijfsleven. Na inwerkingtreding kan een initiatiefnemer bij zijn vergunningaanvraag voor de stikstofaspecten verwijzen naar de passende beoordeling van het PAS. De overheid neemt daarmee de onderzoekslasten over.
Ook de grenswaarde leidt tot een verlaging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof) zijn deze in beeld gebracht. De verwachting is dat de algemene grenswaarde van 1 mol per hectare per jaar zorgt voor een halvering van de vergunningaanvragen ten opzichte van de situatie voor het PAS voor zowel landbouw als industrie. De administratieve lastenvermindering als gevolg van de grenswaarde zal afhankelijk van het daadwerkelijke aantal vergunningen dan circa € 1,9 miljoen per jaar bedragen.
De meldingsplicht vereist weliswaar een administratieve handeling, maar die is eenvoudig uit te voeren. Verder is de meldingsplicht beperkt gehouden tot de noodzakelijke gevallen. De administratieve last als gevolg van deze meldingsplicht is daarom relatief laag en verwaarloosbaar in het licht van de vermindering van administratieve lasten die met de vaststelling van grenswaarde wordt bewerkstelligd.
Kunt u aangeven waarom het geplande bestuurlijk overleg van 25 juni 2015 geen doorgang kon vinden? Wanneer wordt dit bestuurlijk overleg alsnog gepland?
Er heeft een Bestuurlijk Overleg PAS plaatsgevonden op 22 juni 2015. Op 25 juni was er geen bestuurlijk overleg gepland. Op 29 juni 2015 is er een overleg geweest met stakeholders.
Heeft u een helpdesk ingericht voor als de PAS van kracht wordt en het definitieve rekenprogramma AERIUS Calculator in de lucht is om ondernemers ten dienste te staan? Zo ja, op welke wijze wordt dit ingericht? Zo nee, waarom niet?
Vragen over vergunningen, meldingen in het kader van het PAS en het gebruik van AERIUS kunnen worden gesteld aan het bevoegd gezag. Een helpdesk voor meer algemene vragen over het PAS en AERIUS is ingericht bij het PAS-bureau.
Bent u bereid deze vragen voor 1 juli a.s. te beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Gebruik van onderzoek naar drugsresten in rioolwater als aanvullend instrument naast andere drugsmonitoringmethoden |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het, mede door KWR Watercycle Research Institute uitgevoerde, vierde Europese onderzoek naar drugsresten in het rioolwater waarbij het drugsgebruik in verschillende Europese steden is vergeleken?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat rioolwateranalyse «heel beperkte toegevoegde waarde» heeft, zoals u vorig jaar in reactie op het KWR rapport stelde? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de uitkomsten van het onderzoek door KWR?
Ja. Dit onderzoek hanteert dezelfde methode als vorig jaar en mijn mening over de waarde van dit instrument voor het beleid, zoals naar voren gebracht in mijn antwoord op eerdere Kamervragen (17 juni 2014, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2296) is niet veranderd. Deze analyses leveren indicaties voor het gebruik van sommige drugs (zoals cannabis en cocaïne) in een gemeente, maar voor andere weer niet: bij ecstasy (MDMA) kunnen de gevonden residuen bijvoorbeeld ook afkomstig zijn van dumpingen. De methode maakt het weliswaar mogelijk verschillende steden met elkaar te vergelijken op de aanwezigheid van één of meer drugs, maar kan geen nadere informatie leveren over gebruik naar leeftijdsgroep, in diverse risicogroepen, e.d. Dergelijke informatie is nodig voor gerichte voorlichting en preventie. Om die reden vind ik de methode van beperkte toegevoegde waarde.
Deelt u de opvatting dat rioolwateranalyse wel de mogelijkheid biedt vaker en sneller metingen te doen en te rapporteren dan we op dit moment gewend zijn van nationale surveys en daarom een waardevol aanvullend instrument kan zijn naast andere drugsmonitoringmethoden? Zo nee, waarom niet?
Mijns inziens gaat het er om in hoeverre de instrumenten die we inzetten betrouwbare en bruikbare gegevens opleveren om ons preventiebeleid vorm te geven. Daarvoor leveren onder meer nationale surveys, onder de algemene bevolking of onder scholieren, veel meer handvatten dan rioolwateranalyses. Weliswaar zijn deze methodes minder snel, maar de gegevens zijn veel beter bruikbaar.
Bent u bereid te onderzoeken of rioolwateranalyse als aanvullende instrument naast andere drugsmonitoringmethoden structureel en landelijk kan worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Ik zie derhalve geen toegevoegde waarde in nader onderzoek. Zie de beantwoording van vraag 2 en 3.
Deelt u de opvatting dat rioolwateranalyse een waardevol middel is om nieuwe designer drugs te signaleren? Zo nee, waarom niet?
Wij beschikken over een variëteit aan methoden voor het signaleren en monitoren van nieuwe psychoactieve stoffen (NPS). Voorbeelden zijn: het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS), waar potentiële gebruikers hun drugs kunnen laten testen; het Meldpunt Nieuwe Drugs, dat is gekoppeld aan het DIMS, en waarin de informatie over nieuwe middelen van het NFI, de douane en van het DIMS zelf samen komt. Ook in surveys wordt naar ervaringen met NPS gevraagd (bv Antenne in Amsterdam en het Groot Uitgaansonderzoek via het Trimbos-instituut). Meldingen van incidenten krijgen we via de Monitor Drugs Incidenten en via het NVIC (Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum). Uit diverse bronnen komt dus zowel over het gebruik als over problemen met gebruik informatie beschikbaar. In rioolwateronderzoek zie ik daarom geen meerwaarde.
Welke middelen zet u thans in om nieuwe designer drugs te signaleren? Bent u bereid rioolwateranalyse vaker in te zetten om designer drugs te signaleren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om gemeenten, bijvoorbeeld via de VNG, te wijzen op de mogelijkheid rioolwateranalyse in te zetten?
Het instrument van rioolwateranalyses en de uitkomsten daarvan hebben de afgelopen jaren veel aandacht gekregen in de media. Enkele gemeenten hebben zelf deelgenomen aan dit project. Het lijkt me dan ook niet nodig hiervoor bij gemeenten expliciet aandacht te vragen.
TenderNed |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de eerdere vragen over TenderNed (2015Z11872) ertoe hebben geleid dat meldingen over storingen minder vaak op het twitter-account van TenderNed worden gemeld of verwijderd zijn?1
Er is één melding van een storing verwijderd, omdat de storing al verholpen was direct na het plaatsen van de tweet. Een gedeelte van de infrastructuur van TenderNed is daarnaast op maandag 22 juni jl. aangepast. Dat heeft mogelijk geleid tot de oplossing van een belangrijk knelpunt. De resultaten worden gemonitord.
Het bericht dat militaire trucks zijn geleverd aan Sudan zonder export licentie en in weerwil van het EU wapenembargo |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht zoals weergegeven in een reportage van Bureau Buitenland van de VPRO, dat het Nederlandse bedrijf Van Vliet Trucks Holland BV tweedehands Duitse militaire trucks aan Sudan heeft verkocht?1 Indien ja, hoeveel van deze trucks zijn door het Nederlandse bedrijf opgekocht en doorverkocht aan Sudan? Indien nee, wat klopt er niet?
Het kabinet is bekend met het feit dat Van Vliet handelt in tweedehands (gedemilitariseerde) trucks. Gedemilitariseerde vrachtwagens, die niet meer over militaire specificaties beschikken zoals vastgelegd in de Gemeenschappelijk EU-lijst van militaire goederen, vallen niet onder de Nederlandse exportcontrole-regelgeving. Omdat er geen vergunningsplicht geldt en omdat er sprake was van een private ontvanger, zijn de transacties niet aangemeld bij de Nederlandse exportcontrole-autoriteiten. Het exacte aantal verkochte trucks is dan ook niet bij deze autoriteiten bekend. In principe is het mogelijk deze trucks opnieuw van militaire eigenschappen te voorzien. Ten tijde van de uitvoer waren de trucks evenwel gedemilitariseerd en conform de vigerende regelgeving in Nederland niet vergunningplichtig.
Bent u ervan op de hoogte dat op deze trucks eenvoudig wapens, zoals luchtafweergeschut en raketwerpers zijn te (her)monteren, zelfs als deze trucks gedemilitariseerd zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is voor de verkoop van de voormalig Duitse militaire trucks naar Sudan, een exportlicentie aangevraagd bij uw ministerie? Zo nee, op grond van welke afweging is besloten dat een exportlicentie in dit geval niet nodig zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat betreffende trucks worden ingezet door de Sudanese strijdkrachten in Zuid-Kordofan en door de Seleka rebellen in de Centraal Afrikaanse Republiek? Indien ja, kunt u toelichten hoe deze eindgebruikers zich verhouden tot de Nederlandse opstelling dat geen exportvergunning nodig was voor de levering van deze trucks? Indien nee, welke actie had u ondernomen als dit risico vooraf wel bij u bekend was en welke actie onderneemt u nu om dit soort risicovolle leveringen te voorkomen?
Van Vliet heeft de trucks verkocht aan een private ontvanger in Sudan. Er zijn geen aanwijzingen dat het bedrijf op de hoogte was van mogelijke doorverkoop aan de strijdkrachten van Sudan of Seleka-rebellen, noch dat het een vermoeden had dat de voertuigen omgebouwd zouden worden tot voertuigen met kenmerken overeenkomstig de EU militaire lijst. Als Van Vliet daar wel van op de hoogte was geweest, had het deze informatie door moeten geven aan de exportcontrole-autoriteiten en had op basis van artikel 4 van EU-verordening 428/2009 (dual-use verordening) eventueel een ad hoc-vergunningsplicht (catch-all) opgelegd kunnen worden door de Nederlandse overheid. Daarbij dient te worden aangetekend dat een dergelijke catch-all alleen kan worden opgelegd wanneer het gaat om (civiele) goederen die niet op de eerder omschreven militaire EU-lijst staan, maar wel een militair eindgebruik krijgen in een land waarop een wapenembargo van kracht is. Er is alleen sprake van militair eindgebruik wanneer de (civiele) goederen worden verwerkt in goederen die op de genoemde militaire EU-lijst staan of wanneer de (civiele) goederen gebruikt worden bij de ontwikkeling, de productie of het onderhoud van goederen die op de militaire EU-lijst staan. Door de strijdkrachten gebruikte goederen die niet militair, maar civiel zijn, zoals gedemilitariseerde vrachtwagens die enkel voor transportdoeleinden worden gebruikt, vallen dus niet onder de reikwijdte van de catch-all.
Bent u bekend met de brief uit 2008 waarin uw ambtsvoorganger aangeeft dat «om zicht te houden op de verkoop en om de risico's van oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk te beperken, contractueel zal worden bedongen dat bij doorverkoop van twintig voertuigen of meer, vooraf toestemming nodig is van de Staat» en dat «afhankelijk van de vervolgbestemming eventueel verdere beperkingen zullen worden opgelegd.»? Hoe verhoudt het leveren van trucks aan Sudan en het gebruik van die trucks door Sudanese strijdkrachten en rebellen in de Centraal Afrikaanse republiek zich tot het beleid zoals dat in 2008 aan de Kamer is meegegeven? Geldt nog steeds dat vooraf toestemming van de Staat vereist is?2
Het beleid sinds 2008 heeft betrekking op overtollige vrachtwagens die door het Nederlandse Ministerie van Defensie worden verkocht. De vrachtwagens die in Sudan zijn aangetroffen, waren gekocht van het Duitse Ministerie van Defensie. Het in 2008 verruimde beleid voor de afstoting van vrachtwagens van het Nederlandse Ministerie van Defensie is in dit kader niet van toepassing, aangezien dit geen betrekking heeft op de verkoopprocedures voor trucks van het Duitse Ministerie van Defensie.
Vindt u het in 2008 verruimde Nederlandse beleid dat erop gericht is om voorraden overtollige defensie vrachtwagens snel te kunnen doorverkopen nog houdbaar of overweegt u het beleid aan te scherpen om de verkoop van dit soort voertuigen zodanig te reguleren, dat het risico van mogelijk oneigenlijk gebruik wordt geminimaliseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u er van op de hoogte dat het Duitse federale kantoor voor Economie en Exportcontrole aangeeft dat militaire trucks van de MAN groep, categorie I, specifiek zijn ontworpen voor militair gebruik, dat daarom voor de export of overdracht van deze voertuigen een licentie vereist is volgens buitenlandse handelsregels en dat het herschilderen of verwijderen van bepaalde militaire features geen uitzondering vormt op de licentievereisten? Indien ja, kunt u toelichten waarom voor de export van deze trucks door Van Vliet Trucks Holland BV geen exportvergunning is verkregen terwijl dat door de Duitse autoriteiten wel expliciet wordt vereist? Indien nee, hoe verhoudt de afwezigheid van een exportlicentie voor de handel in deze specifieke trucks zich naar uw opvatting tot de expliciete voorwaarden die door de Duitsers worden gesteld?
Duitsland en Nederland hanteren evenals de andere EU-lidstaten de (EU) Gemeenschappelijke lijst van militaire goederen als controlelijst. Navraag bij de Duitse autoriteiten leert echter dat er een interpretatieverschil is tussen Duitsland en Nederland van deze lijst. De Nederlandse exportautoriteiten beschouwen vrachtwagens die na demilitarisatie qua eigenschappen niet te onderscheiden zijn van civiele voertuigen, als civiel en derhalve niet vergunningplichtig en dus niet vallend onder het EU-wapenembargo. Duitsland blijft voertuigen die specifiek ontworpen zijn voor militair gebruik beschouwen als militair en dus vergunningplichtig, ook als zij gedemilitariseerd zijn. Ik zal de mogelijkheden onderzoeken om het Nederlandse beleid nauwer af te stemmen op het Duitse beleid. Tevens zal ik nagaan hoe andere Europese lidstaten hier tegenaan kijken.
Bij verkoop aan bedrijven in andere landen kan Duitsland contractueel laten vastleggen dat de Duitse autoriteiten toestemming moeten verlenen bij eventuele doorverkoop naar derde landen. Of dit ook voor deze specifieke vrachtwagens is vastgelegd, is een zaak van de Duitse autoriteiten; zoals hierboven aangegeven gold volgens de Nederlandse exportcontroleregelgeving geen vergunningplicht.
Kunt u toelichten waarom Duitsland voor deze specifieke trucks wel een exportvergunning vereist en Nederland niet? Hoe verhoudt dat verschil in afweging zich tot de regels van het EU Gemeenschappelijk Standpunt en tot het EU-wapenembargo dat tegen Sudan van kracht is?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u de export van bovengenoemde militair materieel naar Soedan wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
Benodigdheden voor hennepteelt door de overheid aangeboden op een veiling |
|
Marith Volp (PvdA), Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de verkoop van benodigdheden voor de hennepteelt die afkomstig zijn van de Dienst Domeinen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verschijnen van deze producten op de veilingsite «een grote misser» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Berndsen-Jansen (D66) van uw Kamer (ingezonden 24 juni 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3017).
Is het waar dat de overheid tot twee keer toe producten of apparatuur die geschikt kunnen zijn voor het telen van hennep heeft aangeboden op een veilingsite? Zo ja, waarom en waren die producten door de verkoop via de veilingsite dan ineens niet meer geschikt voor het telen van hennep? Zo nee, wat is niet waar aan het bericht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze actie «de onduidelijkheid die het nieuwe wetsartikel met zich meebrengt» aantoont en dat hier sprake is van «een schimmig gebied»? Kunt u het antwoord toelichten?
Nee. Ik verwijs naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Berndsen-Jansen (D66) van uw Kamer (ingezonden 24 juni 2015,Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3017).
Als de producten of apparatuur zijn afgenomen op grond van artikel 11a van de Opiumwet en diezelfde producten of apparatuur worden opnieuw te koop aangeboden, betekent dit dan dat dit eenzelfde strafbaar feit oplevert? Zo nee, waarin zit het verschil?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat de genoemde producten of apparatuur na de verkoop opnieuw voor hennepteelt kunnen worden gebruikt? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke concrete criteria kan de Dienst Domeinen beoordelen of in beslaggenomen producten of apparatuur die voor hennepteelt werden gebruikt, wel geschikt zijn om via een veiling te verkopen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat indien producten of apparaten door de overheid zelf te koop aan worden geboden, er geen reden kan zijn om ondernemers te verbieden diezelfde producten op apparaten te verkopen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
De voortgang van het Programma Aanpak Stikstof |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «AERIUS tot nader order uit de lucht?»1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het verplichte rekenprogramma AERIUS Calculator tot nader order uit de lucht is en waarom deze niet tijdig beschikbaar is?
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van het niet tijdig beschikbaar zijn van het rekenprogramma AERIUS Calculator voor ondernemers?
Het rekenprogramma is cruciaal bij het aanvragen van nieuwe Natuurbeschermingswet (Nb) vergunningen; gaat u rekening houden met het feit dat nu het programma uit de lucht is, het onmogelijk voor ondernemers is om een vergunningsaanvraag voor te bereiden? Zo ja, op welke manier? Hoe gaat u dit tijdig communiceren? Zo nee, waarom wilt u hier geen rekening mee houden?
Klopt het dat nu AERIUS Calculator op 1 juli nog niet operationeel is en het Programma Aanpak Stikstof (PAS) wél op 1 juli in werking treedt, het onmogelijk is om Nb-vergunningen af te geven (aangezien het gebruik van AERIUS Calculator verplicht is voorgeschreven als onderdeel van de vergunningsaanvraag)? Bent u zich ervan bewust dat dit voor ondernemers betekent dat het niet mogelijk zal zijn om direct ontwikkelruimte aan te vragen terwijl de natuurmaatregelen wel verder worden doorgevoerd en de Nederlandse economie hiermee op slot komt te staan?
Bent u bereid om noodmaatregelen te treffen als blijkt dat de vergunningverlening nog langer op zich laat wachten? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhoudt de economische schade (c.q. het uitblijven van vergunningverlening voor bedrijven in de landbouw, industrie, recreatie en voor infrastructurele projecten) zich tot het uitstel van de vergunningverlening?
Hoe verhoudt het niet afgeven van vergunningen en het beperkt beschikbaar zijn van ontwikkelingsruimte zich met de ambitie van dit kabinet om de economie te laten groeien zodat dit zal leiden tot meer banen en meer werkgelegenheid?
Met de PAS kunnen nieuwe economische activiteiten worden toegelaten die stikstofemissie met zich meebrengen. Dit kan echter niet onbeperkt omdat stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten in een Natura 2000-gebied hierdoor niet mogen worden aangetast. De depositie- en ontwikkelingsruimte is daarom begrensd.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het extra bestuurlijk overleg (d.d. 24 juni 2015) waarbij verschillende belangenvertegenwoordigers zijn uitgenodigd?
Er heeft een Bestuurlijk Overleg PAS plaatsgevonden op 22 juni 2015. Op 29 juni 2015 is er een overleg geweest met stakeholders. In dit overleg is informatie uitgewisseld over de stand van zaken van de voorbereiding op de start van de PAS en is gezamenlijk vooruitgekeken naar de eerste periode na inwerkingtreding.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor 1 juli a.s.?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het onderzoek naar het reilen en zeilen van de NS |
|
Aukje de Vries (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De Brauw in het nauw»?1 Wat vindt u van het artikel?
Ja. Ik heb geen aanleiding om de integriteit en kritische houding van De Brauw in twijfel te trekken. Tegelijkertijd ben ik van mening dat de uitkomsten van het onderzoek cruciaal zijn en op geen enkele manier ter discussie mogen staan. Om elke schijn van partijdigheid te vermijden en iedere twijfel over de gedegenheid van de onderzoeken uit te sluiten, heb ik met de raad van commissarissen van de NS afgesproken dat een onderzoeker wordt gevraagd een second opinion te geven op het onderzoek van De Brauw naar de aanbesteding in Limburg en een oordeel te geven over de grondigheid van dit door De Brauw uitgevoerde onderzoek. De staat als aandeelhouder zal mede-opdrachtgever zijn voor dit aanvullende, nieuwe onderzoek, samen met de raad van commissarissen. Ook heb ik met de raad van commissarissen afgesproken dat een andere partij dan De Brauw onderzoek zal gaan doen naar de overige aanbestedingen van concessies waarop NS of één van haar dochters heeft ingeschreven.
Kunt u bevestigen of het klopt dat De Brauw beide zaken (het onderzoek naar oneerlijke praktijken binnen NS bij de aanbesteding van het OV in Limburg en het aanvechten van de conclusies van de ACM over malversaties van NS bij diezelfde aanbesteding) heeft uitgevoerd bij de NS?
Advocatenkantoor De Brauw heeft de NS rondom de aanbesteding in Limburg geadviseerd op twee onderdelen. Ten eerste verleende het rechtsbijstand aan NS bij het onderzoek van de ACM naar aanleiding van klachten rondom de aanbesteding in Limburg. Ten tweede voerde De Brauw het onderzoek uit naar onregelmatigheden binnen NS bij het verwerven van deze concessie. Dit onderzoek van De Brauw bracht de onregelmatigheden rondom de aanbesteding aan het licht, waarbij via een schijnconstructie een voormalig medewerker van Veolia betrokken werd bij de bieding van NS-dochter Qbuzz en hij bovendien vertrouwelijke informatie van zijn (voormalige) werkgever deelde. Het onderzoeksrapport van De Brauw heeft inmiddels geleid tot op non-actief stellen hangende het onderzoek of de ontbinding door NS van de arbeidsovereenkomsten van 7 medewerkers.
Hoe apprecieert u het onderzoek dat advocatenkantoor De Brauw doet naar oneerlijke praktijken bij NS bij de aanbesteding van het openbaar vervoer in Limburg, waarbij ditzelfde advocatenkantoor ook bijstand verleende bij het aanvechten van een vernietigend oordeel van de ACM over dezelfde aanbesteding en daarmee feitelijk onderdeel is van de zaak die onderzocht wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 1.
Deelt u de mening dat voor het onderzoek bij de NS de onafhankelijkheid van het bureau dat de misstanden onderzoekt volstrekt niet ter discussie mag staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat in dit geval daar nog sprake van is?
Zie antwoord 1.
Deelt u de mening dat hier sprake is van dubbele petten, en van een ongewenste situatie? Bent u bereid om in uw verantwoordelijkheid als medeopdrachtgever (cf. de motie Van Veldhoven/De Boer,2) een onafhankelijk ander bureau in te schakelen die het lopende vervolgonderzoek van De Brauw gaat overnemen naar de oneerlijke praktijken binnen de NS? Graag hierop een toelichting.
Zie antwoord 1.
Vrijwilligersnetwerken die zingevingsvragen van ouderen oppakken |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut «Gezien en gehoord»1, en het nieuwsbericht «Aandacht zet doodswens om in levenslust»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat ouderen een plek hebben waar zij terecht kunnen met zingevingsvragen?
Ja, ik vind het van belang dat ouderen ergens terecht kunnen met dergelijke vragen en dat er aandacht is voor het welzijn van mensen. Ik constateer dat veel verschillende organisaties – zowel binnen de informele- als de formele zorg en ondersteuning – actief zijn op dit thema. Dit vind ik een positieve ontwikkeling. Daarnaast wordt op basis van de Wmo 2015 de mogelijkheid geboden om op ieder uur van de dag een luisterend oor te vinden via telefoon of chat. De VNG heeft voor deze taak voor de gemeenten een contract gesloten met Sensoor.
Erkent u dat gevoelens van eenzaamheid en overbodigheid kunnen leiden tot het ervaren van een «voltooid leven»? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het gevoel van eenzaamheid is een persoonlijke beleving. Deze gevoelens van eenzaamheid kunnen voor sommige mensen soms zeer intens zijn. Eenzaamheid is een onderschat probleem dat van grote invloed kan zijn op het welzijn en de gezondheid van mensen. Gemeenten, professionele zorg- en welzijnsorganisaties, vrijwilligersorganisaties, bedrijven en kennisinstituten doen al veel op het gebied van eenzaamheid, maar er is meer aandacht nodig voor het herkennen van eenzaamheid en het inzetten van adequate interventies. Samen met VNG en Coalitie Erbij ben ik daarom in 2014 gestart met een extra impuls gericht op het voorkomen van eenzaamheid en het verlichten of wegnemen van gevoelens van eenzaamheid. In twintig koplopergemeenten wordt toegewerkt naar een betere integrale en structurele samenwerking tussen alle partijen die lokaal bij eenzaamheid zijn betrokken, waaronder ook de gemeente en de eerste lijn. Dit levert handvatten op voor andere gemeenten die dit voorbeeld willen volgen. Daarnaast wordt ingezet op kennisdeling en informatievoorziening.3
Bent u ook zo enthousiast over de vrijwilligersnetwerken, die op verschillende plekken door het land ontstaan, en die ouderen een luisterend oor bieden als zij verder nergens naar toe kunnen? Hoeveel van deze vrijwilligersnetwerken zijn er inmiddels opgericht?
Ja, ik heb veel waardering voor mensen die zich vrijwillig inzetten om anderen te helpen en daarmee een bijdrage leveren aan het welzijn van ouderen. Het belang van een luisterend oor is niet te onderschatten. Zoals gezegd, zijn er tal van vrijwilligersinitiatieven en -netwerken in het land hierop actief of in ontwikkeling, in verschillende verschijningsvormen. Gemeenten vervullen een belangrijke rol om dit soort initiatieven waar nodig te ondersteunen en de positie van vrijwilligers te versterken. Ik heb geen zicht op het totaal aantal vrijwilligersnetwerken.
Deelt u de mening dat het van belang is dat deze netwerken een plek moeten krijgen in de lokale sociale structuur? Op welke wijze wilt u deze netwerken een impuls geven?
Ik deel de mening dat vrijwilligersnetwerken een belangrijke plek innemen in de lokale sociale structuur en ik zie daarbij een belangrijke rol voor gemeenten weggelegd om deze netwerken bij ondersteuningsvragen te betrekken. Om het wonen in de eigen leefomgeving langer mogelijk te maken en het aantal mensen dat zich eenzaam voelt te verminderen, zal een groter beroep worden gedaan op het sociale netwerk van mensen en daar waar mogelijk ook op vrijwilligers. Om de ondersteuning aan vrijwilligers lokaal te versterken zijn er voor de periode van 2015–2017 extra middelen beschikbaar gekomen (€ 1,4 miljoen). Dit in lijn met het amendement van de leden Dik-Faber en Van der Staaij4 dat tijdens de begrotingsbehandelingen van 2014 is aangenomen. Op dit moment werken NOV en LOVZ aan de concrete invulling van een driejarig programma dat vanaf september moet gaan starten. Ook vertegenwoordigers van gemeenten en zorgaanbieders zijn hierbij betrokken. Daarnaast geef ik samen met de VNG en Coalitie Erbij een impuls aan een gezamenlijk programma gericht op het intensiveren en verankeren van de aanpak van eenzaamheid.5
Hoe duidt u de conclusie uit het onderzoeksrapport van het Verwey Jonker Instituut dat iedere euro die geïnvesteerd wordt in zingevingsnetwerken een besparing oplevert aan zorgkosten van 1,40 tot 1,60 euro? Op welke wijze betrekt u deze conclusies in uw beleid?
In het onderzoeksrapport wordt onder andere geconcludeerd dat het Rotterdamse project «Motto» een positief maatschappelijk rendement oplevert van circa 40 tot 60 procent. Ik vind het positief dat dergelijke onderzoeken worden uitgevoerd en zie de uitkomsten als ondersteuning van mijn beleid. Door de decentralisatie van zorg naar de gemeenten en daarmee de zorg dichter bij mensen te organiseren, is er meer oog voor de mogelijkheden van de omgeving en het daarbij betrekken van maatschappelijke initiatieven. Het rapport van Verwey Jonker is uit 2013 en is destijds breder onder gemeenten en professionals verspreid. In het kader van de uitvoering van het programma aanpak eenzaamheid zal ik het rapport bij Coalitie Erbij en de VNG nogmaals onder de aandacht brengen.
Wilt u deze vragen ruim voor de behandeling van de VWS-begroting 2016 beantwoorden?
Ja.
De berichten dat verzekeraars miljarden investeren en beleggen in controversiële wapenhandel |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Case Study: Controversial Arms Trade van de Eerlijke Verzekeringswijzer, dat werd gepubliceerd op 18 juni 2015?
Ja.
Vindt u dat investeringen in bedrijven die wapens leveren aan landen waar onder meer mensenrechten worden geschonden of die corrupt zijn, zoals Saudi Arabië, bekend om de ernstige mensenrechtenschendingen die er plaatsvinden en dat onlangs nog verboden clustermunitie gebruikte1 in Jemen, in strijd zijn met maatschappelijk verantwoord ondernemerschap van verzekeraars?
Op dit moment geldt er een verbod op het investeren in bedrijven die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie en verder zijn er geen andere wettelijke belemmeringen voor het investeren of beleggen in bedrijven. Nederland, en veel andere landen met ons, heeft een goed ontwikkeld wapenexportbeleid, dat er specifiek op gericht is om te voorkomen dat wapenhandel bijdraagt aan mensenrechtenschendingen of instabiliteit in fragiele regio’s.
Binnen het Europese wapenexportbeleid ten aanzien van Saoedi-Arabië wordt op basis van de toets van de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport zorgvuldig gekeken of de aard van de goederen, het eindgebruik en de eindgebruiker een direct negatief effect kunnen hebben op deze acht criteria, waaronder de mensenrechtensituatie en de regionale veiligheid. Er geldt momenteel geen VN of EU wapenembargo voor Saoedi-Arabië.
Van verzekeraars wordt verwacht dat zij invulling geven aan hun responsibility to respect onder de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en aan nationale, Europese en internationale regelgeving. Als blijkt dat de bedrijven waarin de verzekeraars hebben belegd deze regelgeving overtreden en zich niet houden aan de IMVO richtlijnen, behoren verzekeraars, conform de OESO-richtlijnen, stappen te ondernemen om dat effect af te wenden of te voorkomen.
Bent u ermee bekend dat sommige verzekeraars bewust niet investeren in dergelijke omstreden wapenbedrijven, zoals verzekeraar ASR?
Ja.
Bent u bereid verzekeraars die wel dergelijke investeringen hebben in bedrijven die wapens leveren aan controversiële eindbestemmingen hierop aan te spreken en aan te moedigen investeringen in dergelijke bedrijven uit te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben reeds in gesprek met het Verbond van Verzekeraars over het IMVO beleid van de sector. Onder dit beleid valt onder andere hoe verzekeraars om moeten gaan met het beleggen en investeren in bedrijven die zijn betrokken bij productie van of de handel in wapens. Via het Verbond zijn de individuele verzekeraars aangesloten.
In het kader van het IMVO-convenantentraject zet ik mij in voor een convenant binnen de verzekeringssector, conform het SER advies «IMVO-convenanten». Dit advies beschrijft een aantal kernelementen van effectieve IMVO-convenanten. Eén van deze elementen is dat een convenant gebaseerd moet zijn op een identificatie van risico’s in het due diligence-proces. In multi-stakeholder verband zullen vervolgens afspraken moeten worden gemaakt om deze risico’s aan te pakken en te voorkomen in de toekomst. Als bedrijven die wapens leveren aan controversiële eindbestemmingen een hoog risico vormen voor de verzekeringssector, dan zal dit risico onderdeel moeten zijn van dit multi-stakeholder dialoog.
Deelt u de aanbeveling uit het rapport dat verzekeringsgroepen veel transparanter kunnen en moeten zijn over hun investerings- en engagementpraktijken?
Zoals gezegd verwacht de overheid van verzekeraars dat zij invulling geven aan hun responsibility to respect onder UNGPs en dat zij zich houden aan OESO-richtlijnen. Openbaarheid van gegevens en transparantie over risico management, naleving van wetten, normen en gedragscodes zijn onderdeel van de OESO-richtlijnen.
In de Code Duurzaam Beleggen, waarbij wordt gewerkt volgens het principe «comply or explain», heeft de verzekeringssector transparantieafspraken vastgelegd. Volgens de Code moeten onder andere UN Principles for Responsible Investments (UNPRI) worden nageleefd, deze principes bevatten een rapportageverplichting.
Uit het onderzoek van de Eerlijke verzekeringswijzer komt naar voren dat de verzekeraars nog stappen kunnen zetten op het gebied van transparantie, onder andere over het uitsluitingsbeleid. Via het IMVO-convenantentraject biedt de overheid ondersteuning aan de verzekeringssector om in multi-stakeholder verband te bespreken waar de Code Duurzaam Beleggen verder versterkt kan worden. Hierbij worden de kernelementen voor een IMVO-convenant van het SER advies gevolgd, transparantie en rapportage zijn daar onderdeel van.
Het kabinet heeft de financiële sector aangemerkt als een van de 13 hoge risicosectoren die in 2016 tot een IMVO-convenant zouden moeten komen; tot nu toe heeft u in dit kader alleen de kabinetsverwachtingen ten aanzien van de bankensector publiek kenbaar gemaakt; vindt u, mede gezien dit onderzoek en voorgaande onderzoeken van de Eerlijke Verzekeringswijzer, dat ook de verzekeringssector in 2016 een IMVO-convenant zou moeten afsluiten? Zo nee, waarom niet?
De bancaire sector heeft aangegeven een IMVO-convenant te willen afsluiten en heeft de SER gevraagd om dit proces te begeleiden. De SER heeft na een verkenning besloten om hiermee akkoord te gaan en dit proces is inmiddels gestart. Het Verbond bekijkt momenteel de mogelijkheid om een IMVO-convenant af te sluiten en heeft daarnaast aangegeven te willen onderzoeken hoe de Code Duurzaam Beleggen zich verhoudt tot een IMVO-convenant conform het SER advies.
Hoe valt te verklaren dat ondanks een als restrictief te boek staand EU-wapenexportbeleid bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk toestaat dat BAE Systems gevechtsvliegtuigen en bijbehorende raketten levert aan Saudi Arabië, ondanks langlopende spanningen in de regio en de slechte mensenrechtensituatie binnenslands, en ondanks dat Saudi Arabië al maanden die wapens inzet bij bombardementen (onder meer met verboden clustermunitie) in buurland Jemen, waarbij op grote schaal burgers omkomen?
Alle EU-lidstaten hanteren de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar niet-EU-lidstaten en niet-NAVO-bondgenoten zoals Saoedi-Arabië. De beslissing om de vergunningaanvraag af te wijzen of toe te kennen is echter de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten. Het kabinet kan geen inhoudelijke toelichting geven op een door een andere EU-lidstaat afgegeven vergunning of de beslissing die daaraan voorafging.
De fraude met en ineffectiviteit van Europese subsidies ten behoeve van sociale inclusie van Roma |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Brandpunt over de verkwisting van Europese subsidies bedoeld voor sociale inclusie van Roma?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van de personen uit de reportage om te stoppen met geld overmaken naar deze doelen?
Het kabinet hecht veel waarde aan rechtmatige en doeltreffende besteding van EU-middelen. Het kabinet onthoudt zich van een oordeel over de uitlatingen van privépersonen in deze uitzending over individuele projecten in andere lidstaten. Het kabinet onderschrijft het voornemen zoals verwoord door de heer Brenninkmeijer, Nederlands lid van de Europese Rekenkamer, om deze projecten grondig te onderzoeken.
Hoe worden, en zijn in het verleden, deze specifieke Europese subsidies (in Roemenië) gecontroleerd op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid?
De reguliere controleregels zijn van toepassing, zoals neergelegd in de diverse EU-verordeningen. Voor alle lidstaten geldt eenzelfde beheer- en controlestructuur, die bestaat uit een eerstelijnscontrole door een aangewezen managementautoriteit en een tweedelijnscontrole door een onafhankelijke auditautoriteit. Beide instanties worden aangewezen door de lidstaat (in Nederland de Auditdienst Rijk (ADR) bijvoorbeeld). Vervolgens voert de Europese Commissie zelf ook controles uit. De vierde controlelijn bestaat uit audits (steekproefsgewijs) van de Europese Rekenkamer De Commissie houdt binnen deze controletoren toezicht op de lidstaten. Wanneer de beheer- en controlesystemen in de lidstaten tekortschieten kan de Commissie financiële correcties opleggen. Dit betekent dat een gedeelte van of de gehele bijdrage aan een lidstaat wordt stopgezet, of dat op de eerstvolgende betaalaanvraag wordt gekort. Hiertoe kan de Commissie besluiten als zij na onderzoek moet concluderen dat
Wanneer de Commissie een financiële correctie op lidstaatniveau oplegt, ligt er bij de lidstaat de verplichting om de EU-bijdrage bij de eindbegunstigde terug te vorderen.
Het wettelijk kader inzake toepassing van financiële correcties voor de periode 2014–2020 is overigens aangescherpt ten opzichte van de vorige periode, waarbinnen de voorbeelden in onderhavige uitzending van Brandpunt vallen. Voor meer details over controleregels verwijst het kabinet graag naar Kamerstuk 21 501-03, nr. 84. De toets op doeltreffendheid («performance») is momenteel binnen EU-wetgeving nog niet zo ver ontwikkeld als de focus op naleving («compliance»). Wel hecht het kabinet aan een groter inzicht in de doeltreffendheid van EU-begrotingsmiddelen, zoals verwoord in Kamerstuk 24 202, nrs. 30 en 32.
Komen de bevindingen van eerdere controles overeen met de beelden in de bovengenoemde reportage?
Zoals blijkt uit openbare jaarverslagen van de Europese Commissie heeft Roemenië diverse betaalonderbrekingen en financiële correcties opgelegd gekregen in de afgelopen jaren. Het kabinet beschikt echter niet over specifieke (controle-)gegevens over de in de uitzending genoemde projecten en eventuele controles daarop. Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 2 wacht het kabinet eerst nader onderzoek af.
Deelt u de mening dat de uitkering van subsidies moet worden stopgezet zolang er niet adequaat wordt gecontroleerd op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid?
Zoals aangegeven bij antwoord 3 bieden de Europese verordeningen (1083/2006 respectievelijk 1303/2013) reeds de basis voor de Europese Commissie om financiële correcties toe te passen (intrekken en terugvorderen subsidie) indien zij na onderzoek vaststelt dat het doeltreffend functioneren van het beheers- en controlesysteem van een subsidieprogramma ernstige tekortkomingen vertoont.
Bent u bereid om er in Europees verband op aan te dringen dat de subsidies waarover in deze uitzending wordt gesproken, worden teruggevorderd?
Het kabinet vertrouwt erop dat de Europese Commissie, mede op basis van de uitkomsten van het voorgenomen onderzoek door de Europese Rekenkamer, als daar aanleiding toe zou zijn, passende maatregelen zal nemen. Het kabinet wacht de resultaten daarvan af.
Het bericht 'Wintelre is overlast Eindhoven Airport zat’ |
|
Raymond Knops (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wintelre is overlast Eindhoven Airport zat»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de routeoptimalisatie 1B heeft geleid tot meer en intensere overlast in Wintelre?
Ik ben er van op de hoogte dat de routeoptimalisatie 1B ertoe heeft geleid dat de inwoners van Wintelre aangeven meer overlast te ervaren van het vliegverkeer. In de aanloop naar de gefaseerde uitbreiding van het civiel luchtverkeer op Eindhoven Airport is veel aandacht besteed aan hinderbeperking, zowel bij de start als bij de landing. Voor vertrekkende vliegtuigen zijn de vertrekroutes geoptimaliseerd om woonkernen zoveel mogelijk te ontzien. Woonkernen geheel mijden is in een dichtbevolkt gebied als Noord-Brabant niet mogelijk; er zullen daarbij altijd keuzes moeten worden gemaakt. Ik sluit niet uit dat zich nieuwe mogelijkheden tot nog verdere optimalisatie voordoen. We zullen daar in ieder geval opnieuw naar kijken. Maar de mogelijkheden tot routeoptimalisatie zijn beperkt. Een routeverandering brengt op de ene plaats verbetering, maar elders juist meer hinder.
Is het u bekend dat door het feit dat piloten regelmatig het uiterste van de noordelijke brandbreedtegrens van de vliegroute (ofwel uiterste binnenbocht) opzoeken, de overlast groot is en dat vliegtuigen daardoor op tussen de 300 en 500 meter hoogte over het dorp vliegen?
Vliegroutes worden op de kaart aangegeven met een lijn. In werkelijkheid volgen niet alle vliegtuigen precies die lijn, maar is er een zekere spreiding die mede afhankelijk is van het vliegtuigtype en van de weersomstandigheden, in het bijzonder de wind. Daarom kennen alle vliegroutes noodzakelijkerwijs een bandbreedte, die niet zomaar kan worden verkleind. Wel is het zo dat in de werkgroep Hinderbeperking van de Alderstafel Eindhoven door partijen nadere afspraken worden gemaakt over «optimale» corridors (breed boven dunbevolkt gebied, smal tussen twee dorpskernen door). Hierbij zal tevens aandacht worden geschonken aan de wijze waarop aan de implementatie en de naleving van deze afspraken zo effectief mogelijk invulling kan worden gegeven.
Is het mogelijk om in gesprek te gaan met betrokkenen om te bewerkstelligen dat route 1B wordt gevlogen en dat alleen van de zuidelijke bandbreedte (buitenbocht) gebruik wordt gemaakt?
Zie antwoord op vraag 3.
Is door het feit dat de vliegtuigen zo laag over Wintelre vliegen, hier het gevaar van fijnstof groter dan elders? Wordt dit gemeten? Zijn de resultaten hiervan beschikbaar?
Door het RIVM worden er metingen in en rond Eindhoven uitgevoerd via het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML). Bij het bepalen van de luchtkwaliteit wordt onder andere gekeken naar de concentraties fijnstof. Het LML wordt door het RIVM beheerd in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De resultaten hiervan zijn beschikbaar via www.lml.rivm.nl. Het LML laat geen stijging zien ten aanzien van de concentraties fijnstof als gevolg van de nieuwe vertrekroute 1B. Deze uitkomst past bij het beeld dat uit diverse onderzoeken naar voren komt, namelijk dat het effect van luchtvaart op de concentraties fijnstof in de lucht zeer beperkt is.
Daarnaast wordt in en rondom Eindhoven de luchtkwaliteit op meerdere locaties gemeten door middel van het lokale Innovatief Luchtmeetsysteem AiREAS. Ook hier wordt onder andere gekeken naar concentraties fijnstof. Er bevinden zich ook meetpunten rondom de luchthaven. Deze staan niet in de vliegrichting opgesteld, maar staan haaks op de start- en landingsbaan. De resultaten komen later dit jaar beschikbaar via www.aireas.com.
Hoeveel geluidmeetpalen staan er in de omgeving van Eindhoven Airport? Hoeveel daarvan staan er in (de buurt van) Wintelre?
In de omgeving van Eindhoven Airport staan 15 vaste geluidmeetpalen. Het gaat hierbij om 9 geluidmeetpalen van Eindhoven Airport, 3 palen van de gemeente Best en 3 palen van de gemeente Eindhoven. Daarnaast heeft Eindhoven Airport 1 mobiele meetpost beschikbaar. Van de vaste geluidmeetpalen staat er 1 in de buurt van Wintelre. Ten aanzien van de mobiele meetpost is een afspraak gemaakt om die in de omgeving van Wintelre (onder de nieuwe vertrekroute 1B) in te zetten. De voorbereidingen zijn erop gericht om deze nog voor 1 oktober 2015 in (de buurt van) Wintelre te plaatsen, aanvullend op de geluidmeetpaal die daar reeds aanwezig is.
Wat zijn de meetresultaten over de afgelopen drie jaren? Kunnen die ter beschikking worden gesteld aan geïnteresseerden?
Naar aanleiding van de toename in de ervaren overlast in Wintelre door de nieuwe vertrekroute 1B wordt door de Werkgroep Leefbaarheid (van de Alderstafel) op initiatief van de gemeente Eindhoven een eerste analyse uitgevoerd van de meetgegevens van het aanwezige geluidmeetpunt in de buurt van Wintelre vanaf januari 2014 tot april 2015. Deze analyse laat lagere geluidwaarden zien dan voor invoering van vertrekroute 1B.
Van de 15 vaste geluidmeetpalen in de omgeving van Eindhoven Airport zijn de 9 palen van Eindhoven Airport gekoppeld aan het registratiesysteem Airport Noise and Operations Monitoring System (ANOMS), wat betekent dat de geluidmeetpalen dagelijks gegevens naar ANOMS sturen om daarna gelinkt te worden met de vluchtgegevens van het civiele verkeer. Doel van het ANOMS is om te kunnen vaststellen wat de daadwerkelijk gevlogen routes en de daarbij behorende hoogte zijn, zodat de woonkernen met het oog op hinderbeperking zoveel mogelijk worden gemeden. Het ANOMS is door middel van Web Trak gekoppeld aan de website samenopdehoogte.nl.
Ten aanzien van de beschikbaarheid van de meetresultaten over de afgelopen drie jaren kan ik u melden dat via de website www.samenopdehoogte.nl op basis van historische data overzichten kunnen worden samengesteld van de geluidhinder die vanaf 2013 is geregistreerd door de geluidmeetpalen die aan ANOMS gekoppeld zijn. Daarnaast wordt voor deze meetdata momenteel nog bekeken hoe deze ook nog op andere wijze toegankelijk kan worden gemaakt. De meetdata van de 3 meetpunten in Best zijn voor de periode februari 2012 – februari 2014 geanalyseerd en gerapporteerd. Deze zijn beschikbaar via http://www.gemeentebest.nl/data/downloadables/4/6/9/2/rapport-geluidmeetnet.pdf. De meetdata van de 3 meetpunten van de gemeente Eindhoven komen later dit jaar beschikbaar.
Deelt u de mening dat het zinvol is om meer meetpalen te plaatsen in de buurt van Wintelre, omdat dit dorp door de nieuwe vliegroute meer en intensere overlast heeft?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 7 heb aangegeven, worden er reeds stappen gezet om nog voor 1 oktober 2015 een tweede geluidmeetpunt te plaatsen in (de buurt van) Wintelre.
Wanneer wordt de nieuwe vliegroute 1B geëvalueerd? Wordt de cumulatieve hinderbeleving voor Wintelre als gevolg van civiel en militair luchtverkeer en proefdraaien van motoren op Eindhoven Airport meegenomen?
De wijze waarop en de termijn waarbinnen de nieuwe vliegroute 1B wordt geëvalueerd is momenteel nog onderwerp van gesprek. Hierbij zal ook de cumulatieve hinderbeleving in Wintelre worden betrokken. In de regel kan worden gesteld dat nieuw ingevoerde hinder beperkende maatregelen pas kunnen worden geëvalueerd nadat ze een jaar zijn toegepast. Dan kunnen verschillende weersinvloeden en het hoog- en laagseizoen van vliegmaatschappijen in de evaluatie worden betrokken.
Is het op basis van artikel 350 van het verdrag van Lissabon mogelijk om via de Benelux afspraken te maken over een Single Sky met België (vooruitlopende op de Single European Sky (SES)), waardoor vertrekkende vliegtuigen naar het zuiden en het westen in een rechte lijn kunnen opstijgen en ter hoogte van de E34 de landsgrens kunnen passeren?
De eventuele afspraken over een vliegroute tussen Nederland en België behoeven geen rechtsbasis in artikel 350 van het Lissabon Verdrag. Deze afspraken kunnen reeds worden gemaakt op grond van de soevereiniteit van Nederland en België over hun eigen luchtruim, waarbij een eventuele gezamenlijke oplossing (vliegroute) door beide landen aan weerszijden van de grens wordt geïmplementeerd. In aanvulling hierop moeten de betrokken luchtverkeersleidingsorganisaties procedures afspreken voor het gebruik van deze vliegroute. In de praktijk worden afspraken over luchtruimindeling of vliegroutes voor vliegvelden nabij landsgrenzen al jarenlang gemaakt tussen buurlanden en hun respectieve luchtverkeersleidingsorganisaties.
Bent u bereid om op basis van artikel 350 van het verdrag van Lissabon de mogelijkheden voor vertrekkende vluchten vanuit Eindhoven vooruitlopen op SES reeds te verkennen en op te pakken in het belang van omwonenden van Eindhoven Airport?
Zoals in het antwoord op vraag 10 is aangegeven, behoeven dergelijke afspraken geen rechtsbasis in artikel 350 van het Lissabon Verdrag. Er zijn op dit moment reeds afspraken tussen de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA), de Belgische militaire luchtverkeersleiding (Belga Radar) en Belgische civiele luchtverkeersleiding (Belgocontrol) over het gebruik van het Belgische luchtruim. Op basis van deze afspraken wordt er reeds op ad hoc basis gebruik gemaakt van het Belgische luchtruim door vertrekkend verkeer in zuidelijke richting vanaf Eindhoven Airport. In overleg met België zal worden nagegaan of dit gebruik kan worden geïntensiveerd. Hierbij zal ook nadrukkelijk worden gekeken naar welke verschuiving in hinderbeleving hiervan het gevolg zal zijn voor andere woonkernen. Een wijziging van de route brengt op de ene plaats verbetering, maar zorgt elders juist voor meer hinder. Dit vergt een zorgvuldige afweging, die in overleg met de partijen aan de Tafel zal worden gemaakt.
Acht u een compensatiefonds, zoals dat bestaat voor Schiphol en zoals dit besproken wordt voor de NAVO-basis in Geilenkirchen (Onderbanken), een optie voor Eindhoven Airport?
De instelling van een dergelijk fonds is een van de aanbevelingen die naar voren is gekomen bij de evaluatie van de eerste fase van de ontwikkeling van Eindhoven Airport en het advies van de heer Alders voor de tweede fase, welke ik op 21 juli jongstleden aan uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 31 936, nr. 291) ter kennisneming heb aangeboden. Begin september kom ik, mede namens de Minister van Defensie, met een inhoudelijke reactie op de evaluatie en het advies. Ik zal hierin dan tevens mijn standpunt ten aanzien van het instellen van een leefbaarheidsfonds opnemen.
Het bericht ‘Zwerven door de zorg’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u reageren op het voorstel van straatdokter Slockers in zijn column «Zwerven door de zorg»?1
Ja.
Waarom is het recht op een basisverzekering mede gekoppeld aan een briefadres/postadres, of is dit niet zo, en wordt er geschermd met regels die minder streng zijn?2
Voor de volksverzekeringen is het hebben van een woonadres in Nederland, als indicatie van ingezetenschap, een belangrijk gegeven voor het vaststellen van het verzekerd zijn ingevolge de Wlz en daarmee de verzekeringsplicht ingevolge de Zvw. Alleen als iemand verzekeringsplichtig is mag een zorgverzekeraar een zorgverzekering in de zin van de Zvw sluiten.
De verzekeringsplicht voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) is gekoppeld aan de kring van verzekerden ingevolge de Wet langdurige zorg (Wlz), één van de volksverzekeringen naast de Algemene ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Indien iemand niet verzekerd is ingevolge de Wlz is er ook geen verzekeringsplicht voor de Zvw. Op grond van artikel 2.1.3 van de Wlz is de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bij uitsluiting bevoegd vast te stellen of iemand verzekerd is ingevolge die wet.
In de volksverzekeringen is bepaald dat verzekerd is degene die ingezetene is of, indien hij geen ingezetene is, ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Ingezetene is degene die in Nederland woont. De SVB hanteert bij de vaststelling voor de verzekering ingevolge de volksverzekeringen het uitgangspunt dat iemand in Nederland woont als sprake is van een persoonlijke band van duurzame aard tussen betrokkene en Nederland. Of sprake is van zo’n band wordt beoordeeld aan de hand van alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden van het geval. Bepalend is of uit de feiten en omstandigheden blijkt dat de banden van betrokkene met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft.
Op grond van de huidige wetgeving moet een zorgverzekeraar beoordelen of hij verplicht is voor de te verzekeren persoon een zorgverzekering te sluiten. Als iemand in de basisregistratie personen (BRP) is ingeschreven met een woon- of briefadres, is dat dus voor de zorgverzekeraar in de regel voldoende grondslag om iemand in te schrijven; de inschrijving is immers een belangrijke indicatie voor ingezetenschap. Als iemand niet is ingeschreven en de verzekeraar niet meteen kan vaststellen of hij een verzekering mag sluiten, moet de persoon die de verzekering wenst te sluiten aanvullende gegevens verstrekken waaruit de verzekeringsplicht blijkt. Hij kan zich bijvoorbeeld alsnog inschrijven in de BRP, een verklaring van de werkgever of een loonstrookje overleggen waaruit blijkt dat hij in Nederland werkt, of een verklaring van de SVB dat hij verzekerd is ingevolge de Wlz. De zorgverzekering gaat pas in als die gegevens zijn verstrekt.
Hoewel het adresgegeven een belangrijk criterium is voor de vraag of er sprake is van ingezetenschap, is dit niet het enige criterium. Het gaat om het geheel van feiten en omstandigheden. De SVB kan bij twijfel over de verzekeringsstatus ingevolge de Wlz -desgevraagd of ambtshalve- een nader onderzoek doen naar de vraag of er al dan niet sprake is van ingezetenschap, dan wel onderzoeken of verzekering op andere gronden al dan niet aanwezig is.
In het wetsvoorstel «Wet verbetering wanbetalersmaatregelen» (Eerste Kamerstuk, 33 683, nr. A) is geregeld dat degene die een verzekering wil sluiten er voor dient te zorgen dat het adres dat hij opgeeft, ook het adres is waarmee hij in de BRP is ingeschreven. Inschrijving in de BRP wordt daarmee een voorwaarde voor het sluiten van een zorgverzekering. Deze maatregel strekt tot de verbetering van het adresgegeven in de BRP en draagt bij tot betere vaststelling van de verzekeringsplicht op grond van ingezetenschap.
Omdat zorgverzekeraars ook nu al het adresgegeven gebruiken voor indicatie van verzekeringsplicht, heeft de bedoelde aanscherping praktisch vrijwel geen beperkende werking. In combinatie met de verruimde mogelijkheden voor inschrijving op een briefadres, alsmede de in artikel 4a Zvw (Kamerstuk 33 683) opgenomen mogelijkheid om -zoals ook nu al mogelijk is- verzekering ingevolge de Wlz aan te tonen door een verklaring te vragen aan de SVB, dan wel, indien betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt dat hij zich niet kan inschrijven in de BRP, een ander adres te kunnen gebruiken, zal de facto inschrijving van een verzekeringsplichtige persoon die geen woon- of briefadres heeft, mogelijk blijven.
In het kader van de problematiek van verwarde personen zijn we bezig praktische oplossingen voor deze administratieve hobbels af te spreken. Op korte termijn gaan de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken, gemeenten, BZK en VWS om tafel om te kijken hoe we gemeenten handvatten kunnen bieden hoe hiermee moet of kan worden omgegaan, zodat niemand van deze populatie buiten de boot valt en daardoor niet geholpen wordt.
Hoe verhoudt het moeten hebben van een briefadres/postadres zich tot de verzekeringsplicht die in de Zorgverzekeringswet is opgenomen voor burgers, alsmede met de acceptatieplicht voor zorgverzekeraars om mensen te verzekeren?
Zie antwoord vraag 2.
Is de eis om een briefadres/postadres te hebben niet een handige manier om kwetsbare mensen uit de verzekering te weren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend waarom mensen onverzekerd zijn of raken? Bent u bereid dit uit te zoeken, om maatregelen te treffen om te voorkomen dat mensen hun zorgverzekering verliezen?
Verzekeringsplichtige mensen zijn onverzekerd of raken onverzekerd uit onbekendheid met de wet- en regelgeving, omdat ze dit bewust doen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat ze premie moeten betalen of hoge schulden hebben, omdat ze vergeten zich als verzekeringsplichtige in te schrijven of omdat ze de regelgeving en de administratieve verplichtingen niet begrijpen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om mensen die zich hier voor het eerst vestigen of mensen die niet in Nederland wonen, maar hier wel werken. Er zijn ook ingezetenen die ondanks dat ze hier wonen niet verzekeringsplichtig zijn, bijvoorbeeld werknemers van internationale organisaties, diplomaten of buitenlandse studenten.
In mijn brief van 4 februari 2014 (Kamerstuk 33 077, nr. 10), in antwoord op de Commissiebrief over het bericht dat duizenden Oost- Europeanen in ons land naar de dokter of het ziekenhuis gaan, maar de rekening niet betalen (kenmerk nr. 2014Z00403), ben ik uitvoerig ingegaan op de vraag hoe wordt bevorderd dat mensen zich alsnog verzekeren. Er wordt uitgebreide voorlichting gegeven en verzekeringsplichtige niet-verzekerden worden opgespoord met het doel zich te verzekeren. Ook in het kader van de discussie over de problematiek rond verwarde personen heb ik reeds maatregelen aangekondigd ten aanzien van het tegengaan van onverzekerdheid. Kortheidshalve verwijs ik u daarvoor naar mijn Plan van aanpak inzake problematiek rond verwarde personen van 30 juni 20153.
Behoren mensen die hun premie niet kunnen betalen niet automatisch in het «wanbetalersregime» van het Zorginstituut Nederland te vallen? Kunt u uitleggen waarom deze onverzekerden daar niet onder vallen?
Een onverzekerde (verzekeringsplichtige) heeft geen zorgverzekering gesloten. Pas als een zorgverzekering is gesloten geldt ook voor deze persoon de plicht de nominale premie te betalen.
Ten aanzien van verzekerden die hun nominale zorgpremie niet betalen worden de maatregelen genomen die zijn voorgeschreven in de Zorgverzekeringswet. Pas als de betalingsachterstand is opgelopen tot een bedrag ter grootte van zes maandpremies worden deze verzekerden door de zorgverzekeraar aangemeld bij het Zorginstituut.
Bent u bereid het burgerservicenummer voldoende te maken voor het verzekeringsrecht, ten einde te voorkomen dat mensen na hun vaste verblijfplaats ook hun zorgverzekering verliezen?
Het burgerservicenummer (bsn) is niet geschikt om te dienen als vaststelling voor verzekeringsrecht en is daar ook niet voor bedoeld.
Ik licht dit hieronder toe.
Iedereen die staat ingeschreven in de BRP, krijgt automatisch een bsn toegekend. Als iemand geen ingezetene is, maar een relatie heeft met de Nederlandse overheid, bijvoorbeeld omdat hij belasting betaalt, dan moet deze persoon zich inschrijven in de Registratie niet-ingezetenen (RNI) en krijgt dan ook een bsn. Het bsn is dus een uniek nummer dat is gekoppeld aan de persoon en diens gehele leven onveranderd blijft. In de zorg wordt het bsn mede gebruikt ter vaststelling van de identiteit van een verzekerde persoon.
Zoals uit het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 blijkt, dient te worden vastgesteld of iemand verzekerd is ingevolge de Wlz en dus verzekeringsplichtig is, voordat een zorgverzekering kan worden gesloten. Een arbeidsmigrant die hier zes jaar geleden heeft gewerkt, de buitenlandse student die hier drie jaar heeft gestudeerd en ook de in Spanje wonende gepensioneerde Nederlander of de Turkse gastarbeider die is teruggekeerd naar zijn thuisland, hebben allemaal een bsn, maar zij zijn niet meer verzekeringsplichtig. Zij mogen zich dus niet verzekeren en de zorgverzekeraar mag hen niet als verzekerde inschrijven. Uit deze voorbeelden blijkt dat het bsn ongeschikt is om te dienen als bewijs van verzekeringsrecht, omdat het hebben van een bsn niet automatisch betekent dat iemand (nog) verzekeringsplichtig is.
Het voorstel van de heer Slockers om het verzekeringsrecht te koppelen aan een bsn-nummer en niet aan een postadres, is weliswaar sympathiek, maar niet geschikt als oplossing voor het gesignaleerde probleem. Een dak- of thuisloze die geen bsn heeft zal zich overigens eerst moeten inschrijven in de BRP om een bsn te krijgen (of moet ooit ingeschreven zijn geweest).
Aan het slot van de beantwoording op de vragen 2, 3 en 4 heb ik ook aangegeven dat inschrijving in de BRP op zichzelf geen belemmering hoeft te zijn.
Erkent u dat juist mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats extra kwetsbaar zijn voor gezondheidsproblemen, en dat het funest is als zij geen zorg kunnen krijgen omdat zij onverzekerd zijn? Waarom staat u toe dat dit gebeurt?
Ten aanzien van het ontvangen van zorg of het weigeren van patiënten merk ik op dat iedereen in Nederland toegang heeft tot de voor hem of haar medisch noodzakelijke zorg, ongeacht zijn of haar verzekerdenstatus. Zo zal acute zorg altijd worden geleverd. Het is exclusief aan de arts om te beoordelen of zorg medisch noodzakelijk is. De arts neemt de gezondheid van en de zorg voor de patiënt als uitgangspunt. De grondslagen van het werk van artsen zijn vastgelegd in de artseneed en in wetgeving.
Ik ben me er van bewust dat mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats een kwetsbare groep vormen, maar ik deel niet de opvatting dat deze mensen, hoewel ze soms als verzekeringsplichtige onverzekerd kunnen zijn, verstoken hoeven te blijven van zorg.
Ik beschik voorts niet over informatie ten aanzien van zorgaanbieders die onverzekerde personen niet behandelen. Zorgaanbieders zijn niet verplicht deze gegevens aan te leveren. Ik ben om verschillende redenen niet voornemens hier onderzoek naar te doen; ten eerste omdat ik het niet de taak van VWS acht om deze informatie per individuele zorgaanbieder boven tafel te krijgen.
Het is bovendien de vraag of deze informatie eenduidig boven tafel te krijgen is, omdat zorgaanbieders waarschijnlijk verschillend met onverzekerden omgaan. De aard van de populatie is ook voor zorgverleners niet helder zonder onderzoek naar herkomst.
Een onderzoek zou daarnaast de nodige inspanning vragen van alle zorgaanbieders, waar ik vanuit het oogpunt van het minimaliseren van administratieve lastendruk geen voorstander van ben. Het is veel nuttiger om energie te steken in het wegnemen van barrières die in de praktijk spelen en onwenselijk zijn.
Erkent u dat de stelling dat mensen altijd medisch noodzakelijke zorg krijgen niet waar gemaakt wordt door de huidige problematiek van onverzekerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze opvatting niet. Iedereen in Nederland heeft toegang tot de voor hem of haar medisch noodzakelijke zorg, ongeacht zijn of haar verzekerdenstatus; medische noodzaak is doorslaggevend. Uitgangspunt is dat iemand de kosten van zorg in beginsel zelf dient te betalen. Voor zover een onverzekerde verzekeringsplichtig is, kan (en moet) iemand zich verzekeren. Voor onverzekerbare vreemdelingen is er de financieringsregeling van artikel 122a Zvw en voor zover iemand in Nederland verblijft en niet verzekeringsplichtig is, is die persoon óf verzekerd in het woonland, of dient zelf een ziektekostenverzekering, bijvoorbeeld een reisverzekering met ziektekostendekking, te regelen.
Erkent u tevens dat het schrijnend is dat zorgverzekeraars vele miljoenen euro's aan reclame-uitingen uitgeven, maar blijkbaar te beroerd zijn mensen zonder verblijfplaats als verzekerde in te schrijven? Komt dit omdat deze mensen hoe dan ook te hoge schadelast hebben, en daarmee een voorspelbare verliespost voor de verzekeraars zijn?
Uit de beantwoording op de vragen 2, 3 en 4 met betrekking tot de verzekeringsgrondslag blijkt dat een zorgverzekeraar conform de wetgeving iemand niet mag inschrijven als niet duidelijk is dat deze persoon verzekeringsplichtig is. Inschrijving van een niet-verzekeringsplichtige is onrechtmatig.
Welke ziekenhuizen, ggz-instellingen, huisartsen en andere zorginstellingen weigeren mensen zorg als ze onverzekerd zijn? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom stelt u dat het ingewikkeld is te onderzoeken of zorginstellingen onverzekerden weigeren?3 Begrijpt u dat deze argumentatie overkomt als onwil? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het uitblijven van landelijk onderzoek, overzicht en registratie leidt tot onvoldoende inzicht in de problematiek, mede omdat deze toch al mensen treft die «onzichtbaar» zijn voor de samenleving en instanties? Bent u alsnog bereid met een landelijke registratie te komen van de zorg voor mensen zonder woon- of verblijfplaats, alsmede onverzekerde mensen?
Mede vanwege de gevolgen voor de administratieve lasten wil ik geen registratie opzetten van de zorg die aan mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats wordt gegeven. Voor aanbieders zal immers niet altijd duidelijk zijn of iemand geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, bijvoorbeeld indien iemand wel een briefadres heeft of verzekerd is. De aard van de populatie is divers: mensen zijn bijvoorbeeld terecht niet verzekerd in Nederland, of net andersom. Het zou van de zorgverlener veel inspanning vergen om dit uit te zoeken. Ik acht dit geen taak van de zorgverleners.
Ook ben ik het niet eens met de stelling dat er onvoldoende inzicht zou bestaan in de problematiek van onverzekerdheid. De redenen voor onverzekerdheid verschillen en niet voor alle onverzekerden kan of moet een registratie worden opgezet.
Zo zijn sommige mensen terecht niet verzekerd voor de Zvw omdat zij geen ingezetene van Nederland zijn of niet in Nederland werken (en zich dus niet mogen verzekeren voor de Zvw). Zij moeten verzekerd zijn in hun woonland of een particuliere verzekering tegen ziektekosten afsluiten. Deze mensen hoeven niet geregistreerd te worden.
Daarnaast is er mogelijk een groep die zich onvindbaar houdt, bijvoorbeeld omdat zij zich niet willen verzekeren of geen belasting willen betalen. Deze groep is niet te registreren.
Verzekeringsplichtige mensen die onverzekerd zijn of geen vaste woon- of verblijfplaats hebben, kunnen zich verzekeren voordat ze worden opgespoord. Als zij nog niet verzekerd zijn wanneer zij zorg nodig hebben kan alsnog een (brief-) adres bij de gemeenten of een verzekeringsstatus bij de SVB worden aangevraagd.
Tot slot worden onverzekerde verzekeringsplichtigen die zich wel hebben ingeschreven in de BRP reeds opgespoord. Zij staan dus al geregistreerd.
Ik ben gezien bovenstaande van mening dat nut en noodzaak van een registratie van onverzekerden ontbreekt.
Wat vindt u er van dat de straatdokter «semistiekem» medicatie uitdeelt? Van hoeveel meer (straat)dokters heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dit gemeld gekregen, en wanneer?
De IGZ heeft contact gehad met deze straatdokter en hem schriftelijk gewezen op de verplichtingen die nageleefd dienen te worden. Hier kan alleen in bepaalde gevallen, zoals in geval van spoed, van worden afgeweken. Het is onwenselijk dat geneesmiddelen die uitsluitend op recept verkrijgbaar zijn bij de apotheek (UR-geneesmiddelen) en op naam aan een cliënt/patiënt zijn verstrekt maar ongebruikt blijven, wederom in de roulatie komen. Het standpunt van de IGZ is dat ongebruikte UR-geneesmiddelen in principe altijd moeten worden vernietigd of ter vernietiging moeten worden aangeboden. Door heruitgifte van overgebleven geneesmiddelen buiten de keten om, wordt de keten van voorschrijven -ter hand stellen- en toedienen oncontroleerbaar. Bovendien kan bij heruitgifte lang niet altijd gegarandeerd worden dat de teruggenomen geneesmiddelen onder de juiste condities bewaard zijn geweest en de juiste werkzaamheid hebben behouden.
Vanuit het programma verspilling loopt er een onderzoek naar de mogelijkheden voor heruitgifte van geneesmiddelen, op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken zal bepaald worden waar aanpassing van beleid nodig is om heruitgifte mogelijk te maken.
De IGZ heeft het signaal van de heer Slockers doorgezonden naar het Ministerie van VWS en dit kort telefonisch toegelicht. Aangezien de IGZ in het verleden over het verstrekken van medicatie contact met de dokter heeft gehad zie ik op dit moment geen reden om aanvullend daarop actie te ondernemen.
Is u door de IGZ gemeld dat er «illegale» verstrekking van medicatie plaatsvindt, omdat mensen onverzekerd zijn en dus elders niet terecht kunnen voor medisch noodzakelijke zorg? Zo ja, wat heeft u ondernomen na dit signaal? Zo nee, erkent u dat dit u gemeld had moeten worden?
Zie antwoord vraag 14.
Wat zou het gevolg zijn als de straatdokter in Havenzicht zijn illegale medicijnkast niet meer mag gebruiken?4
De meest voor de hand liggende oplossing om «de gedoogde inzet (...) overbodig te maken», is dat iemand zich heeft verzekerd. Dan heeft de straatdokter ook zijn illegale medicijnenkast niet meer nodig. Ik verwijs voor de mogelijkheden zich te verzekeren naar het antwoord bij de vragen 2, 3 en 4.
Wat gaat u ondernemen om zo snel mogelijk de gedoogde inzet van de illegale medicijnkast overbodig te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Welke andere signalen (dan via de straatdokters) heeft u het afgelopen jaar over problemen met onverzekerden ontvangen? Het klopt toch dat de Opvang Verwarde Personen in Den Haag openlijk er over spreekt dat een kwart van de mensen die bij hen binnenkomt via de politie onverzekerd is?5 Waarom zijn deze signalen niet eerder omgezet in actie?
Bij het Ministerie van VWS is het aantal signalen dat vanaf maart 2014 is binnengekomen beperkt. In het kader van de problematiek rond verwarde personen is het aspect onverzekerden aan de orde gesteld door verschillende veldpartijen.
Met betrekking tot dak- en thuislozen heeft Zorgverzekeringslijn.nl, die voor het Ministerie van VWS de voorlichting verzorgt aan onverzekerden en wanbetalers, aangegeven dat in 2014 226 burgers contact hebben gezocht met Zorgverzekeringslijn.nl over een uitschrijving bij de zorgverzekeraar in verband met registratie in de BRP. Daarvan gaven 33 personen aan dak- en of thuisloos te zijn.
In juni 2014 zijn alle dak- en thuislozenopvangcentra en de landelijke belangenverenigingen, alsmede de wethouders van centrumgemeenten benaderd met informatie. In totaal zijn er 244 brieven, 16 presentatiemappen, 115 flyers en 168 posters ten behoeve van deze doelgroep verstuurd en is naar aanleiding van de verstuurde brieven 85 keer telefonisch contact geweest. Er is voorts een aantal werkbezoeken afgelegd bij professionals in het sociale domein en er zijn voorlichtingsbijeenkomsten gehouden.
Daarnaast heeft Zorgverzekeringslijn.nl in 2014 193 vragen gekregen van onverzekerde minderjarigen en 770 vragen van onverzekerde meerderjarigen. In de categorie jongeren tot 30 jaar waren 242 van deze vragen van -vooral- meerderjarige jongeren.
In november 2014 zijn de loketten Patiëntenvoorlichting van ziekenhuizen schriftelijk geattendeerd op de flyer onverzekerde meerderjarigen. Verder is er een informatieve bijdrage geleverd aan de nieuwsbrieven van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ). Zorgverzekeringslijn zal in 2015 ook apotheken, verloskundige praktijken en andere zorgverleners die veel te maken hebben met onverzekerden, op soortgelijke wijze benaderen.Zorgverzekeringslijn.nl heeft een 5-tal flyers gericht op onverzekerden die worden verstuurd naar organisaties.
In onderstaande tabel staan de aantallen die naar ziekenhuizen zijn verstuurd.
Gezinnen
Jongeren
Bijna 18
Nieuw
Baby
Totaal
2013
25
55
55
80
500
715
2014
1591
1101
1470
2100
5130
11392
2015
1751
1681
2001
2026
4381
11840
Zie voor praktische aanpassingen ten behoeve van verwarde personen eerdere antwoorden.
Welke signalen hebben u (en uw ministerie) bereikt over andere groepen onverzekerden, zoals Europeanen of vluchtelingen, en de moeite om hen zorg te verlenen dan wel vergoed te krijgen? Kunt u de Kamer een overzicht sturen van het afgelopen jaar?
Zie antwoord vraag 18.
Klopt het dat mensen die uit detentie komen vaak onverzekerd zijn? Op welke wijze worden zij begeleid in het verkrijgen van de verplichte zorgverzekering?
Ik herken de problematiek van onverzekerdheid van mensen die uit detentie komen.
Tijdens detentie is de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) belast met de zorgverstrekking aan gedetineerden en betaalt ook de kosten. Als iemand in detentie is wordt de zorgverzekering van rechtswege opgeschort, maar feitelijk heeft deze opschorting alleen effect als de zorgverzekeraar hierover door de gedetineerde is geïnformeerd. Van iemand die tien dagen in detentie is, dit niet meldt en gewoon de nominale premie betaalt, is immers niet bekend dat er sprake is van detentie. Na detentie dient de ex-gedetineerde, indien hij de aanvang van de detentie aan de zorgverzekeraar heeft gemeld, ook te melden dat hij uit detentie is. Het komt regelmatig voor dat dit niet gebeurt. Dan gaat de zorgverzekeraar er nog steeds vanuit dat iemand in detentie is.
De zorgaanbieder die zorg declareert wordt dan doorverwezen naar DJI, die vervolgens meldt dat betrokkene niet meer gedetineerd is.
In een gezamenlijk traject van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van VWS, waarin knelpunten van continuïteit van zorg worden onderzocht, is dit één van de gesignaleerde knelpunten.
Met betrekking tot (ex)-gedetineerden heeft Zorgverzekeringslijn.nl aangegeven dat wordt samengewerkt met DJI in het project Re-Integratie van (ex-) gedetineerden om de overgang van detentie naar invrijheidsstelling zo veel mogelijk zonder zorgverzekeringsproblemen (wanbetaling en onverzekerdheid) te starten. De samenwerking richt zich op het faciliteren van de casemanagers7 bij de voorlichting aan (ex-)gedetineerden over de premie- en verzekeringsplicht en het aflossen van bestaande schulden bij de zorgverzekeraar. In mei 2015 zijn 17 penitentiaire inrichtingen aangeschreven. De voorlichtingsactiviteiten bestaan uit het verstrekken van een flyer waarbij de focus ligt op het opschorten en activeren van de zorgverzekering; het verzorgen van voorlichting aan casemanagers en gedetineerden, alsmede de inzet van een gratis telefoonnummer voor gedetineerden bij de aanpak van schulden.
Door een zorginstelling is een goed voorbeeld aangedragen op dit terrein. Het betreft de inzet van een zogenaamde uitstroomcoördinator die binnen de forensische afdeling van de instelling behulpzaam is voor de behandelaar wanneer deze problemen ondervindt bij het proces van uitplaatsing. Deze uitstroomcoördinator staat ook de mensen bij die in de overgangsfase zitten van zorg binnen het strafrechtelijk kader naar de reguliere zorgverlening.
Het is mijn inzet dat de reclassering aan dit aspect voor de invrijheidstelling gezamenlijk met de gedetineerde, aandacht besteedt.
Met DJI worden binnenkort op ambtelijk niveau besprekingen omtrent het aan- en afmeldproces voortgezet.
De Nederlandse geluidsnormen voor windturbines die slechter zijn dan die van de buurlanden |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse geluidsnormen slechter dan in buurlanden»?1 Zo ja, wat is uw opinie over dit stuk? Bent u het eens met de conclusie dat de Nederlandse geluidsnormen omwonenden te weinig bescherming biedt tegen geluidsoverlast?
Ja, dit artikel is mij bekend. De conclusie in het stuk dat Nederland van de vier landen uit het artikel de meest flexibele regeling hanteert voor de plaatsing van windmolens, wordt door mij niet gedeeld. In het antwoord op vraag 5 wordt dit nader toegelicht. Ook aanpassing van de huidige regelgeving is niet aan de orde. Dit wordt toegelicht in het antwoord op vraag 6.
Heeft de burger bezwaar- en beroepsmogelijkheden op dit onderwerp? Zo ja, welke? Zo nee, is dit volgens u in strijd met het Verdrag van Aarhus?
De geluidsnormen waaraan windturbines op land moeten voldoen, zijn opgenomen in paragraaf 3.2.3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze voorschriften zijn van toepassing op alle windturbines die onder dit besluit vallen. Dit geldt ook voor windturbines die op grond van het Besluit omgevingsrecht ook een omgevingsvergunning milieu of een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) moeten hebben omdat zij merplichting of merbeoordelingsplichting zijn.
Het Activiteitenbesluit is een algemeen verbindend voorschrift, waardoor de burger op dit punt geen bezwaar- of beroepsmogelijkheden bij de bestuursrechter heeft. Wel kunnen belanghebbenden bij het bevoegd gezag een klacht of een verzoek om handhaving indienen, indien men van mening is dat een windturbine de normen uit het Activiteitenbesluit overschrijdt. Daarnaast geeft het Activiteitenbesluit de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Het instrument «maatwerkvoorschrift» maakt het mogelijk om te komen tot een op een concrete situatie toegesneden doelmatige oplossing. Een derde-belanghebbende kan het bevoegd gezag dan ook verzoeken om in verband met bijzondere lokale omstandigheden voor een windturbine geluidsnormen met een andere waarde vast te stellen. Tegen een besluit op dit verzoek staat bezwaar en beroep open. Zie hierover ook de lijst van vragen en antwoorden bij de wijziging van het Activiteitenbesluit en het Besluit omgevingsrecht (Kamerstuk 31 209, nr. 99), waar in de antwoorden 10 en 61 uitvoerig is ingegaan op de bezwaar- en beroepsmogelijkheden.
Bovenstaande sluit overigens niet uit dat op andere gronden dan geluid wel bezwaar en beroep bij de bestuursrechter mogelijk is tegen de omgevingsvergunning of de OBM. Ook kan het mogelijk zijn dat op grond van ruimtelijke ordeningsprocedures of bij de bouwvergunning bezwaar- en beroepsmogelijkheden openstaan tegen windturbines.
Voor iedere windturbine bestaan er dus voor burgers mogelijkheden om met betrekking tot geluid overeenstemming met nationale regels bij de bestuursrechter aan te kaarten. Daarnaast bestaat in Nederland ook nog de civiele rechter als rest-rechter, mocht er geen bestuursrechtelijk beroep mogelijk zijn. Met deze mogelijkheden wordt voldaan aan de eisen die het Verdrag van Aarhus stelt aan de toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden.
Is het waar dat periodes, waarin een turbine excessief veel geluid produceert, wegvallen tegen periodes met weinig of geen geluidsproductie zodat er over dat jaar genomen geen sprake is van overschrijding van de geluidsnormen aangezien de Nederlandse geluidsnormen voor windturbines uitgaan van een jaargemiddelde geluidsbelasting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is juist dat van een jaargemiddelde waarde wordt uitgegaan. Periodes met relatief veel geluid worden daarin niet afzonderlijk beoordeeld, maar bepalen wel mede de hoogte van het jaargemiddelde, uitgedrukt in de dosismaat Lden (waarbij «den» staat voor «day-evening-night»). De Lden is in het kader van de EU-Richtlijn omgevingslawaai niveau gedefinieerd als maat om het geluidsniveau voor geluidsbronnen weer te geven. In lijn hiermee wordt er in Nederland naar gestreefd bij de wettelijke normen de Lden als dosismaat te gebruiken. De berekening van een Lden wordt uitgevoerd over een periode van een jaar waarbij de gemiddelde waarde maximaal de waarde van de vastgelegde norm mag zijn. Hierdoor is het mogelijk dat perioden met een hoger geluidsniveau rekenkundig worden gecompenseerd door perioden met lagere waarden. De dosismaat Lden heeft een goede relatie met lange termijn effecten zoals hinder en slaapverstoring en is daarmee een geschikte maat voor normering. Verhoogde bloeddruk, hart- en vaataandoeningen zijn eveneens gezondheidseffecten van geluid die goed worden meegewogen in de Lden-systematiek. Deze treden echter pas op na langdurige blootstelling aan niveaus vanaf 50 dB(A) of meer. Dergelijke situaties komen bij windturbines nauwelijks voor.
Bent u van mening dat deze normering ervoor zorgt dat de geluidsbelasting aan de gevel 4 moeilijk te meten is, en daarmee ook moeilijk te controleren voor de bewoners? Zo nee, waarom niet?
Bij een geluidmeting wordt het totale geluid gemeten. In dit geval gaat het dan naast het geluid van de windturbines om achtergrondgeluid en ander omgevingsgeluid. Directe meting is daarmee niet goed geschikt om aan de normstelling voor windturbines te toetsen, zeker gezien het feit dat het bij windturbines om relatief lage geluidsniveaus gaat. Daarnaast is meting niet praktisch omdat een jaargemiddelde geluidsbelasting alleen maar over een volledig jaar kan worden gemeten, en niet gedurende een kortere periode. Juist om deze redenen is voorzien in beoordeling op grond van het bronvermogen van de windturbines.
Bent u het eens met de conclusie uit het artikel «Differences in noise regulations for wind turbines in four European countries»2 dat van de vier landen uit het artikel Nederland de meest flexibele regeling hanteert voor de plaatsing van windmolens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze conclusie niet. Zo geldt in Denemarken sinds januari 2012 een geluidsnorm van 20 dB(A) voor alleen laagfrequent geluid van windturbines binnen de woning. Deze Deense 20 dB(A)-norm in woningen is in de praktijk in veel gevallen soepeler maar in andere gevallen weer strenger dan de Nederlandse 47 dB Lden/41 dB Lnight-norm buiten de woning. Dit is afhankelijk van het type windturbine, het windturbinepark en de geluidswering van de woning.
Klopt het dat de normering en regelgeving van de geluidsnormen en afstanden tussen woningen en windmolens in onze buurlanden veel strenger zijn? Zo ja, gaat u een en ander harmoniseren?
Zie het antwoord op vraag 5. In aanvulling daarop het volgende: met de huidige normering voor windturbines in Nederland wordt een zeer redelijke mate van bescherming geboden tegen onacceptabele hinder door geluid. Uit het recentelijk uitgebrachte «Kennisbericht Geluid van windturbines»3 blijkt dat bij een geluidsniveau van 47 dB Lden 8 à 9 procent van de omwonenden ernstige geluidshinder kan ondervinden. Dit is in lijn met de op grond van wet en regelgeving geldende normen waarmee geluid van windturbines niet anders wordt behandeld dan geluid uit andere bronnen. Er is dan ook geen aanleiding de bestaande normering voor windturbines te herzien.