Het rapport van het Trimbos Instituut waaruit zou blijken dat kinderen door voorlichting op het gebied van alcohol en drugs juist nieuwsgieriger naar alcohol en drugs worden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Voorlichting leidt tot alcohol- en drugsgebruik»?1
Ja.
Deelt u de mening van het Trimbos Instituut waaruit blijkt dat kinderen door voorlichting op het gebied van alcohol en drugs juist nieuwsgieriger naar alcohol en drugs worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor de goede orde wil ik benadrukken dat de gemeente Haarlemmermeer is gestopt met het geven van voorlichting over alcohol en drugs aan kinderen in het basisonderwijs. Dat is conform het advies van het Trimbos-instituut.
Het Trimbos-instituut heeft in 2012 zelf onderzoek laten doen naar de effectiviteit van haar lesprogramma De Gezonde School en Genotmiddelen (DGSG) in het basisonderwijs. Ook zijn er door andere partijen onderzoeken uitgevoerd naar andere interventies (dan DGSG) in het basisonderwijs (o.a. door de Universiteit Nijmegen en Universiteit Maastricht). Al deze onderzoeken lieten geen effecten zien van voorlichting binnen het basisonderwijs. Dat was reden voor Trimbos om verder te onderzoeken waar dat aan lag. Er zijn verschillende redenen aan te wijzen: 1. De afgelopen tien jaar is de leeftijd waarop jongeren beginnen met alcohol en tabak omhoog gegaan; 2. Voorlichting over alcohol en roken sluit niet meer aan bij de belevingswereld van leerlingen van groep 8. De onderzoeken die zijn gedaan laten zien dat leerlingen van groep 8 in het basisonderwijs al veel weten over alcohol en roken en een negatieve houding en een lage intentie hebben om te gaan gebruiken. Voorlichting op die leeftijd zou ertoe kunnen leiden dat leerlingen bijvoorbeeld een positievere houding gaan hebben. Dat willen we ten allen tijde voorkomen. Dat is de reden geweest waarom het Trimbos-instituut is gestopt met voorlichting over alcohol en roken binnen het primair onderwijs2, en dit ook adviseert aan lokale professionals.3
Voorlichting over drugs binnen het primair onderwijs wordt al langere tijd door het Trimbos-instituut ontraden. Voorlichting op die leeftijd zou ertoe kunnen leiden dat leerlingen juist nieuwsgieriger worden naar druggebruik.
Over de aanpassingen binnen De Gezonde school en Genotmiddelen heb ik u in het voorjaar van 2013 geïnformeerd.4
Op welk onderzoek baseert het Trimbos Instituut zich? Is dit een Nederlands of een internationaal onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het een positieve ontwikkeling dat de gemeente Haarlemmermeer gestopt is met het geven van voorlichting aan kinderen op het gebied van alcohol en drugs? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Gelet op mijn antwoord op vraag 2 en 3 vind ik het zeker een positieve ontwikkeling dat de gemeente conform het advies van het Trimbos-instituut is gestopt met deze voorlichting binnen het primair onderwijs. De gemeente Haarlemmermeer gaat wel door met voorlichting binnen het voortgezet onderwijs. En dat is ook van groot belang, te beginnen bij de brugklas.
Bent u van mening dat voorlichting over alcohol en drugs ook daadwerkelijk leidt tot meer gebruik van alcohol en drugs? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voorlichting over alcohol, roken en drugs binnen het primair onderwijs zou ertoe kunnen leiden dat leerlingen een positievere houding ontwikkelen ten opzichte van deze middelen, zoals hierboven toegelicht. Om dat te voorkomen raadt het Trimbos-instituut voorlichting op die leeftijd af.
Ik wil benadrukken dat het wel van belang is vanaf brugklasniveau binnen het voortgezet onderwijs voor te lichten over alcohol en drugs (en tabak).
Overigens is voorlichting over drugs sowieso iets dat echt maatwerk verdient. Te vroeg voorlichten of het communiceren van een boodschap aan een verkeerde doelgroep kan negatieve gevolgen hebben. Op het thema drugsvoorlichting kom ik uitgebreid terug in de beleidsvisie drugspreventie en -zorg die ik u deze zomer toestuur.
Het bericht ‘Verplicht archeologisch onderzoek’ |
|
Peter Oskam (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kosten graafwerk zijn voor de bewoner»?1
Ja.
Is het waar dat de genoemde bewoner in het artikel 60.000 euro moet betalen wegens archeologisch onderzoek in de bodem onder zijn voormalige pand? Is het voorts zo dat dit bedrag eigenlijk op 120.000 euro was bepaald maar de gemeente inmiddels de helft van de kosten voor haar rekening heeft genomen?
Ja.
Hoeveel bewoners in deze gemeente hebben als gevolg van de brand te maken met kosten wegens graafwerk voor archeologisch onderzoek? Kunt u nagaan welk bedrag deze bewoners (per persoon) kwijt zijn aan de graafwerkzaamheden?
Naar ik heb begrepen zijn er drie ondernemers direct getroffen door de brand. Het gaat om vergelijkbare bedragen.
Kunt u de reikwijdte van het begrip «verstoorder» in de regel «de verstoorder betaalt» zoals geformuleerd in de Wet Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) nader toelichten?
De regel «de verstoorder betaalt» is terug te voeren op het Verdrag van Valletta. maar staat als dusdanig niet in de Wet archeologische monumentenzorg. Het veroorzakersprincipe gaat er vanuit dat de initiatiefnemer die de bodem verstoort – en daarmee ook het bodemarchief verstoort – primair moet zorgdragen voor het behoud van de archeologische informatie door middel van archeologisch onderzoek. In de Wet op de archeologische monumentenzorg is dit verdragsuitgangspunt geïmplementeerd door een koppeling met de omgevingsvergunning. Een omgevingsvergunning is in de regel noodzakelijk voor een ruimtelijk initiatief als gevolg waarvan het bodemarchief verstoord zou kunnen worden. In het geval van Alkmaar gaat het om een omgevingsvergunning voor de (her)bouw van de door brand verwoeste panden. Het is aan de gemeente om de reikwijdte van het veroorzakersprincipe te bepalen middels de afweging die de gemeente maakt in het kader van de omgevingsvergunning.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een gedupeerde van een woningbrand als «verstoorder» wordt aangemerkt bij het aanvragen van een vergunning voor de bouw van een nieuw huis? Kunt u zich voorstellen dat dit niet te billijken valt, met name en in de eerste plaats voor de bewoners zelf? Kunt u hier vanuit en/of door aanpassing van geldende wet- en regelgeving verandering in aanbrengen?
Ik heb uiteraard begrip voor de lastige situatie waarin gedupeerden in een dergelijk geval terecht kunnen komen. Echter, voor de bescherming van archeologische resten maakt het niet uit wat de aanleiding is van de bouwactiviteit die plaatsvindt. Wel kan de situatie aanleiding zijn voor de gemeente om een passende afweging te maken. Dit heeft er in het Alkmaarse voorbeeld toe geleid dat de kosten voor het archeologisch onderzoek zijn gehalveerd.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van de leden Van Veen en Rudmer Heerema over dezelfde zaak, is het niet de Wet op de archeologische monumentenzorg die zelf direct beperkend werkt (kamerstuknummer 2015D27376). De wet biedt gemeenten de mogelijkheid om archeologische voorschriften aan een omgevingsvergunning te verbinden. Gemeenten moeten daarbij een afweging maken tussen archeologische belangen en andere belangen. Zij hebben voldoende ruimte om compenserende maatregelen te treffen.
Overigens staat in het artikel van de Volkskrant dat de wet zou verplichten om onderzoek te doen bij een verstoring die dieper gaat dan 30 centimeter. Dit is onjuist. Gemeenten bepalen in hun bestemmingsplannen welke diepte zij willen aanhouden.
Hoe oordeelt u de impasse die ontstaat wanneer de verzekeraar pas wil uitkeren als er een nieuw huis wordt gebouwd en de gedupeerde pas een nieuw huis kan bouwen als hij de archeologische kosten vergoed? Hoe zou dit opgelost kunnen worden volgens u?
Aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heb ik gevraagd een verkenning uit te voeren naar de handelwijze van verzekeraars in deze gevallen en mij hier voor 31 december 2015 over te rapporteren.
Zijn er volgens u nog andere mogelijkheden voor gedupeerden om de archeologische kosten vergoed te krijgen?
Ik ben op deze vraag uitgebreid ingegaan in mijn eerder aangehaalde beantwoording van de vragen van de leden Van Veen en Rudmer Heerema.
De gebrekkige informatie bij het vervoeren van gevaarlijke stoffen over het spoor |
|
Farshad Bashir , Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Debat giftreinen is «noodzaak»?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat er te vaak onduidelijkheid bestaat over de inhoud van giftreinen en over wie er voor het vervoer verantwoordelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met mijn brief van 16 juni jl.2 heb ik een reactie gegeven op het ILT-rapport. Daarin staat onder andere dat het transport van gevaarlijke stoffen streng is gereguleerd in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Deze wet verplicht vervoerders en beheerders om gevaarlijke stoffen correct te registreren, zodat hulpdiensten bij calamiteiten zo veilig mogelijk hun werk kunnen doen. Op overtreding van deze verplichting staan sancties. De ILT inspecteert en handhaaft de wettelijke verplichtingen.
Sinds de invoering van het Informatiesysteem Gevaarlijke Stoffen (IGS) is een verbetering opgetreden in de informatievoorziening over treinen met gevaarlijke stoffen. IenM gaat met de vertegenwoordigers uit de sector en Brandweer Nederland (die waren vertegenwoordigd in de stuurgroep IGS) in gesprek over mogelijkheden om de registratie verder te verbeteren.
Wat is uw mening over het door het ILT voorgestelde GPS-track-and-tracesysteem voor wagons met gevaarlijke stoffen? Ziet u dit als oplossing voor deze problematiek?
In overleg met de sector wordt bekeken op welke manier het IGS kan worden doorontwikkeld (naar een 2.0-versie). Daarbij wordt onderzocht welke nieuwe technieken en werkprocessen op lange termijn de kwaliteit van de informatie over gevaarlijke stoffen op de spooremplacementen verder zouden kunnen verbeteren. Een GPS-track-and-tracesysteem is een voorbeeld waar in dit verband naar wordt gekeken. Met verwijzing naar mijn brief van 16 juni 2015 aan uw Kamer wordt u bij het NSA jaarverslag over komend jaar hierover geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het van levensbelang kan zijn als het voor hulpdiensten duidelijk is waar en wanneer een wagon met gevaarlijke stoffen zich bevindt, en welke inhoud er vervoerd wordt? Zo ja, hoe gaat u de registratie hiervan op het juiste spoor zetten?
Ja, die mening deel ik. Om die reden is de registratie van de aanwezigheid van ketelwagens met gevaarlijke stoffen op spooremplacementen ook verplicht. Om verdere verbetering van deze registratie te realiseren zal de ILT handhavend blijven optreden en wordt door ProRail samen met de vervoerders aan de doorontwikkeling van het IGS-instrumentarium gewerkt. Overigens zijn ketelwagens met gevaarlijke stoffen op grond van een Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorwegen (RID) al voorzien van oranje kenmerkingsborden, waaruit afgeleid kan worden welke inhoud er vervoerd wordt.
Zal de capaciteit van de rampenbestrijding op en rond het spoor en de rangeerterreinen nog worden uitgebreid nu het aantal goederentransporten over de Brabantroute toe zal nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is er geen aanleiding om aanvullende voorzieningen op baanvakken of spooremplacementen te treffen. Zoals aan uw Kamer is bericht3 zal tot en met 2022 de Brabantroute, vanwege verminderde capaciteit op de Betuweroute als gevolg van de aanleg van het Derde Spoor in Duitsland, ongeveer één week per maand gebruikt worden als één van de omleidingroutes voor goederentreinen van en naar Duitsland. Daarbij is tevens aangegeven dat ook met deze extra transporten het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de risicoplafonds van het Basisnet zal moeten blijven.
Vormt de door ILT geschetste problematiek voor u aanleiding de VEZA-boog weer op de agenda te zetten, zodat goederentreinen die van Vlissingen naar Antwerpen rijden niet onnodig twee keer op en neer van Roosendaal naar Dordrecht hoeven te rijden om te rangeren in Kijfhoek?
Ik zie geen aanleiding om mijn eerdere besluit te heroverwegen. In mijn brief van 26 juni 20144 heb ik uw Kamer bericht dat de beperkte hoeveelheden vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor tussen Vlissingen en Antwerpen, een nader onderzoek naar de aanleg van een nieuwe spoorverbinding Vlissingen – Antwerpen (de zogeheten «VeZA-boog») niet rechtvaardigt. Daar komt nog bij dat het «onnodig twee keer op en neer rijden» tussen Roosendaal en Kijfhoek inmiddels niet meer nodig is, omdat deze treinen op het spooremplacement Roosendaal «kop maken» (van rijrichting veranderen). De milieuvergunning van het spooremplacement Roosendaal maakt die rangeerbeweging sinds enige tijd mogelijk.
Kinderarbeid in Syrië |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Small hands heavy burden: how the Syria conflict is driving more children into the workforce»1 van Unicef en Save the Children?
Ja.
Klopt het bericht dat in driekwart van de Syrische gezinnen kinderen moeten bijdragen aan het gezinsinkomen, zowel in Syrië zelf als in omliggende landen zoals Libanon en Jordanië waar ze hun toevlucht hebben gezocht?
Hoewel exacte metingen in conflictgebieden erg lastig zijn, heeft het kabinet geen reden te twijfelen aan de bevindingen van UNICEF en Save the Children. Het rapport geeft aan dat kinderen in driekwart van de gezinnen binnen Syrië bijdragen aan het gezinsinkomen. Onder Syrische vluchtelingen in Jordanië geldt dat voor de helft van de gezinnen. Over Libanon geeft het rapport geen vergelijkbare cijfers. Hoe dan ook is de situatie zeer zorgelijk.
Kunt u bevestigen dat op dit moment 2.7 miljoen Syrische kinderen geen toegang hebben tot onderwijs?
Zoals UNICEF en Save the Children in hun rapport aangeven, is het aantal kinderen in Syrië dat onderwijs volgt recentelijk sterk afgenomen. Hierover is ook gerapporteerd door onder andere de VN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA).2 Deze afname wordt veroorzaakt door meerdere factoren die samenhangen met het conflict: veel gezinnen zijn binnen Syrië op de vlucht; scholen zijn vernietigd; en onderwijzend personeel is gevlucht of omgekomen.
Over het onderwijs in Libanon is bekend dat ongeveer 400.000 Syrische kinderen in de leeftijdscategorie 4 t/m 17 jaar zijn geregistreerd en ongeveer 30% daarvan regulier onderwijs heeft kunnen volgen in 2014. In Turkije heeft iedere Syriër recht op onderwijs (primair en secundair), maar pas recentelijk is onderwijs in het Arabisch mogelijk gemaakt.
Bent u bereid er in internationaal verband voor te pleiten dat binnen de lopende noodhulpprgramma’s de toegang tot kwalitatief goed onderwijs als prioriteit wordt aangewezen?
Nederland gaat een actieve rol vervullen in de door de VN Speciaal Gezant voor Wereldwijd Onderwijs, Gordon Brown, in het leven geroepen Champions» Group on Education in Emergencies and Protracted Crisis. Deze groep wordt mede gedragen door Noorwegen, UNICEF, UNHCR en het Global Partnership for Education. Tijdens de komende zitting van de Algemene Vergadering van de VN vindt een side-event plaats over dit thema. Het doel is meer aandacht te genereren voor het belang van onderwijs in noodsituaties, ideeën uit te wisselen over verbetering van de hulparchitectuur, en nieuwe bronnen van financiering aan te boren. Uitgewerkte voorstellen zullen op de World Humanitarian Summit (mei 2016) gepresenteerd worden.
Op wat voor manier zet u zich in internationaal verband in om kinderarbeid onder Syrische kinderen – die al het hardste geraakt worden door de humanitaire crisis – tegen te gaan en te voorkomen dat er een «verloren generatie» ontstaat? Hoe past dit binnen uw huidige activiteiten om kinderarbeid te bestrijden?
Nederland zet zich actief in voor de strijd tegen kinderarbeid. Alleen wanneer kinderen kunnen leren en spelen krijgen zij de kans om te bouwen aan hun toekomst en kunnen ze opgroeien tot de geschoolde werknemers en mondige burgers die nodig zijn voor welvaart en ontwikkeling in hun land. Nederland maakt zich in multilateraal verband sterk voor de strijd tegen kinderarbeid en dringt ook in EU-verband bij verschillende landen aan op betere uitvoering van ILO-conventie 182 tegen de ergste vormen van kinderarbeid. Daarnaast draagt Nederland met verschillende projecten, die deels door de ILO worden uitgevoerd, bij aan de strijd tegen kinderarbeid en bewustwording rond «fatsoenlijk werk» in toeleveringsketens. Voor meer algemene details over de Nederlandse inzet tegen kinderarbeid wordt verwezen naar de Kamerbrief in reactie op de recente initiatiefnota van Kamerlid van Laar (Kamerstukken 33 963, nr. 3).
In Syrië zelf is het, vanwege het voortslepend conflict, lastig om directe activiteiten tegen kinderarbeid te steunen. Het door Nederland gesteunde Child Labour Free Zones-programma bijvoorbeeld, dat in verschillende landen goede resultaten laat zien, vereist een zekere mate van stabiliteit in de gemeenschap om te kunnen slagen. In de buurlanden van Syrië valt makkelijker te opereren. Nederland steunt in Turkije bijvoorbeeld een project dat kinderarbeid in de hazelnootoogst bestrijdt. Dit project wordt in verschillende Turkse regio’s uitgevoerd door de ILO in samenwerking met de hazelnootbranchevereniging CAOBISCO en Turkse autoriteiten. Het project is onlangs met drie jaar verlengd. Er zijn geen cijfers over eventuele betrokkenheid van de omvangrijke groep Syrische vluchtelingen in Turkije bij kinderarbeid in de hazelnootsector.
Om te voorkomen dat er een verloren generatie van Syrische kinderen ontstaat, is het van groot belang te investeren in onderwijs. Daarom levert Nederland voor de periode januari 2014 tot december 2015 een bijdrage van 7 miljoen euro aan het «No Lost Generation Initiative» van UNICEF ten behoeve van onderwijs voor Syrische vluchtelingen in Libanon en Jordanië. Verder ondersteunt Nederland op voorstel van de Tweede Kamer 80 Syrische studenten door een gezamenlijk project van stichting SPARK en de universiteit van Gaziantep.
Daarnaast zijn de volgende maatregelen aangekondigd in de Kamerbrief over humanitaire hulp in de Syriëregio en Irak, die u kort voor deze antwoorden toeging:
Ondanks deze initiatieven en de inzet van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, blijft het risico van een «verloren generatie» levensgroot. Ook de Syriërs zelf zijn hierover zeer bezorgd. Uiteindelijk ligt de oplossing in een beëindiging van de conflicten en het initiëren van een vredesproces in Syrië. Nederland tracht daar een actieve bijdrage aan te leveren door steun aan de VN en de initiatieven van Speciaal Gezant De Mistura.
Bent u bereid in internationaal verband ervoor te pleiten dat binnen de lopende noodhulpprogramma’s geld beschikbaar wordt gesteld voor inkomensgenererende activiteiten van vluchtelingen, zowel in Syrië als in de landen in de regio waar veel Syriërs onderdak hebben gevonden? Zo ja, op wat voor manier krijgt dat vorm? Zo nee, waarom niet?
In crises als deze is het van groot belang om vluchtelingen zoveel mogelijk in staat te stellen voor zichzelf te zorgen. In de eerste plaats omdat vluchtelingen zelf niets liever willen dan een menswaardig bestaan opbouwen. In de tweede plaats wordt het voor de internationale gemeenschap steeds lastiger om grote aantallen vluchtelingen voor langere perioden van voldoende hulp te voorzien. Hoe meer vluchtelingen in staat worden gesteld om inkomensgenererende activiteiten te ondernemen, hoe beter de hulp kan worden gericht op de meest kwetsbare groepen. In de derde plaats kunnen vluchtelingen ook bijdragen aan de lokale economie in de landen van opvang. Er zijn echter ook vaak beperkende factoren. Dit kan gaan om economische problemen in landen van opvang, zoals werkloosheid, of het wordt de vluchtelingen niet toegestaan om te werken.
Met het Nederlandse innovatieve beleid op humanitair terrein en de additionele middelen die daarvoor zijn gereserveerd wordt onder andere beoogd de zelfredzaamheid van vluchtelingen te vergroten door bijvoorbeeld contant geld aan te bieden in plaats van hulpgoederen zodat dit kan worden gebruikt voor het opstarten van eigen ondernemingen. Dit heeft niet alleen een positief effect op het welzijn van de vluchteling, maar ook op de economie van het gastland. Nederland ondersteunt waar mogelijk overheden die bereid zijn economische activiteiten van vluchtelingen mogelijk te maken. Op internationaal niveau wordt bekeken hoe de belemmerende factoren hierbij zoveel mogelijk weggenomen kunnen worden.
Bent u op de hoogte van het «No Lost Generation Initiative»? Op wat voor manier is Nederland betrokken bij dit initiatief?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u inzicht geven hoe de aangenomen VN-Mensenrechtenraad resolutie dat kindhuwelijken worden aangemerkt als mensenrechtenschendingen, heeft geleid tot een verbetering van de positie van Syrische meisjes?2 Op wat voor manier zet Nederland zich in internationaal verband in om hier vervolg aan te geven?
De VN-Mensenrechtenraad nam tweemaal (september 2013 en juni 2015), mede op Nederlands initiatief, een resolutie aan inzake de bestrijding van kindhuwelijken. Er valt geen direct verband te leggen tussen de resoluties en eventuele verbeteringen voor Syrische meisjes. Hoewel resoluties van de VN-Mensenrechtenraad niet bindend zijn, hebben ze een sterk normerend karakter; beide resoluties erkennen expliciet dat kindhuwelijken resulteren in mensenrechtenschendingen. Algemeen wordt erkend dat de relatief nieuwe aandacht voor dit fenomeen in VN-fora heeft bijgedragen aan het internationale bewustzijn over de schadelijke effecten van, alsmede aan steun (financieel en anderszins) aan organisaties die zich inzetten voor de bestrijding van kindhuwelijken, waaronder het consortium Girls not Brides.
Nederland zet zich actief in om uitvoering van de twee genoemde resoluties te bevorderen, maar die inspanningen richten zich niet specifiek op Syrië. Waar mogelijk en noodzakelijk stellen onder meer de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Mensenrechtenambassadeur tijdens hun reizen de resoluties aan de orde. Nederland maakt tevens gebruik van de Universal Periodic Review om VN-lidstaten, zoals Jemen, aanbevelingen te doen op het gebied van kindhuwelijkenbestrijding.
Nederland draagt verder via een bijdrage van EUR 20 miljoen aan UNICEF, bij aan het «Global Programme to accelerate action to end child marriages»dat door UNICEF en UNFPA wordt uitgevoerd in 12 landen.4 Syrië maakt geen deel uit van de geselecteerde landen voor dit programma.
In welke mate wordt er binnen lopende noodhulpprogramma’s extra aandacht besteed aan de bescherming van meisjes tegen uithuwelijking?
In zowel het Syria Regional Refugee & Resilience Plan en het Syria Response Plan (SRP) van de VN wordt aandacht besteed aan vroegtijdige huwelijken en huwelijksdwang. In het Syria Regional Refugee & Resilience Plan 2015–2016 voor Irak, Jordanië, Egypte, Turkije en Libanon zijn activiteiten opgenomen die nationale kinderbeschermingssystemen ondersteunen, en die families en gemeenschappen helpen om kinderen te beschermen, o.a. als antwoord op vroegtijdige huwelijken en uitbuiting. Binnen dit programma kunnen 895.000 jongens en meisjes deelnemen aan gestructureerde, duurzame kinderbescherming of psychosociale hulpprogramma’s en 18.000 mensen getraind worden over kinderbescherming en seksueel geweld. Door een geldige huwelijksakte als vereiste te nemen voor geboorteregistratie van kinderen, wordt eveneens beoogd het aantal illegale of informele huwelijken, waaronder vroegtijdige huwelijken, te verminderen.
Naast de aandacht in de plannen van de VN zijn meisjes door de Dutch Relief Alliance voor Syrië, Jordanië en Libanon geïdentificeerd als kwetsbare groep. Specifieke programma’s zijn voorzien, zoals het bieden van veilige ruimtes voor vrouwen en life skills-trainingen voor tienermeisjes. Daarnaast word gewerkt aan capaciteitsopbouw van lokale partners in het bieden van diensten die bescherming vergroten, zoals psychosociale hulp aan vrouwen en kinderen, vooral slachtoffers van gender based violence. Ook wordt beoogd bewustzijn in de gemeenschappen te creëren over kinderbescherming en weerbaarheid.
Bovendien bieden de door Nederland direct gesteunde programma’s van UNICEF en UN WOMEN in Libanon en Jordanië seksuele voorlichting, psychologische ondersteuning en trainingen om zelfstandigheid van meisjes te vergroten. UNICEF-interventies om seksueel geweld te voorkomen en de gevolgen te beperken zijn gericht op individuele ondersteuning, politieke lobby en dialoog met religieuze leiders. Individuele ondersteuning richt zich op:
Samenwerking met religieuze leiders om geloofsgemeenschappen voor te lichten over de risico’s van vroegtijdig huwelijk is effectief. Zo schrijven lokale partnerorganisaties mee aan de teksten van religieuze voordrachten. Op nationaal niveau zetten partnerorganisaties zich in om wetgeving over de minimumleeftijd van huwelijken te handhaven.
De mogelijke inperking van de vrije artsenkeuze door het makrobeheersinstrument |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zorgen van de Landelijke Vereniging Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (LVVP) over de gevolgen van de wijzigingen in het macrobeheersinstrument (mbi) voor de vrije artsenkeuze?1
Klopt het dat u kiest voor een kostenbeheersingssysteem dat de lasten voornamelijk bij ongecontracteerde zorgaanbieders neerlegt?
Bent u het eens met de stelling dat u met deze aanpassing van het mbi kiest voor een kostenbeheerssysteem waarin de macht eenzijdig bij zorgverzekeraars wordt neergelegd?
Erkent u dat zorgaanbieders door de aanpassing van het mbi druk voelen om een contract te sluiten met een zorgverzekeraar? Hoe reageert u op de stelling van de LVVP dat, door het mbi nu op deze manier in te vullen, zorgaanbieders gedwongen worden alsnog contracten met zorgverzekeraars te sluiten, ook als deze laatste wurgcontracten aanbieden?
Vindt u dat ongecontracteerde zorg per definitie kwalitatief slechtere zorg is? Vindt u het dan wenselijk wanneer er alleen nog maar gecontracteerde aanbieders overblijven?
Vindt u het belangrijk dat de patiënt de ruimte heeft om te kiezen voor een gekwalificeerde, maar ongecontracteerde zorgaanbieder?
Hoe reageert u op de stelling van de LVVP dat met het concept-wetsvoorstel een omslag wordt gemaakt van een centraal aanbodgestuurd zorgstelsel richting een vraaggestuurd stelsel?
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot het signaal dat de Eerste Kamer eind 2014 heeft afgegeven?
Het bericht ‘Fikse rekening voor lopen naar station’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fikse rekening voor lopen naar station?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat iemand die vanwege zijn zware epilepsie gebruik mag maken van de bovenregionale vervoersdienst Valys Vrij, die zuinig wil omgaan met belastinggeld, dat die persoon een rekening krijgt omdat hij geen verplichte taxirit van 800 meter naar het station zou hebben besteld omdat hij dit ook lopend af kan?
Ik heb bij de vervoerder navraag gedaan over de reis van de cliënt waaraan in dit artikel wordt gerefereerd. De vervoerder heeft aangegeven dat de informatie in het artikel niet correct is en dat er sprake is van een misverstand. De betreffende cliënt heeft met de Valys Treinpas reizen gemaakt met het (reguliere) OV waarvoor deze pas niet bedoeld was. Dit betrof reizen, zonder voorafgaand en/of aansluitend Valys taxivervoer, dus geen ketenrit door toedoen van de Valys uitvoerder, waarvoor de cliënt dan ook zelf voor een vervoersbewijs had moeten zorgen. De kosten voor trein-, bus-, tram- en metroreizen die deze cliënt daadwerkelijk (ten laste van de Valyspas) heeft gemaakt zijn bij hem in rekening gebracht. Er is dus geen sprake van dat een rekening is gestuurd omdat de cliënt lopend naar het station is gegaan. De cliënt was zich naar eigen zeggen niet bewust dat hij de Valys treinpas foutief gebruikte. Inmiddels is dit, na contact tussen de vervoerder en de cliënt, duidelijk geworden voor hem.
Deelt u de mening dat het juist te prijzen is wanneer gebruikers van belastinggeld hier spaarzaam mee om willen gaan?
Die mening deel ik.
Kunt u aangeven of er nog meer voorbeelden zijn van mensen die zuinig willen omgaan met de vervoersdienst Valys Vrij en/of hun treinpas bij de NS, maar daarvoor wel een hoge rekening krijgen? Zo ja, hoeveel voorbeelden kent u precies?
Deze voorbeelden zijn niet bekend bij de uitvoerder van Valys. Ik ben overigens van mening dat de Valys vervoersregeling eenduidig is voor wat betreft voorwaarden en tarifering. Het feitelijk gebruik wordt volgens de geldende voorwaarden in rekening gebracht.
Kunt u aangeven op welke manier u kan voorkomen dat dergelijke rekeningen niet meer verstuurd worden?
Gezien het feit dat er volgens de uitvoerder geen sprake is van een onterechte rekening zie ik geen noodzaak om hier verdere actie in te ondernemen.
Bent u bereid om Valys en de NS te vragen om tafel te gaan zitten, om zo tot een betere afstemming te komen en zo fikse rekeningen voor zuinige gebruikers te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Mogelijke belastingontwijking door Walmart |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «The Walmart web, how the world’s biggest corporation secretly uses tax havens to dodge taxes»?1
In het rapport duiden de auteurs Nederland als een tax haven. Volgens de auteurs zijn tax havens: «jurisdictions with no or nominal taxes and/or whose laws enable companies to avoid taxation by escaping or undermining the laws, rules and regulations of other jurisdictions, using secrecy as a prime tool.»
Naar mijn mening is Nederland volgens deze definitie geen belastingparadijs. Nederland is immers een jurisdictie die een normale winstbelasting van ondernemingen heft en die ondernemingen niet stiekem in staat stelt om de belastingheffing in andere jurisdicties te ontgaan. In mijn brief van 2 juni 2015 over internationale belastingen en belastingontwijking (Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 102) gaf ik aan dat Nederland een voortrekkersrol ambieert op onder andere het terrein van transparantie. Transparantie met betrekking tot fiscale structuren van ondernemingen wil het kabinet verder bevorderen met de ondertekening van een overeenkomst over de automatische uitwisseling van informatie over rulings met Duitsland. Daarnaast steunt het kabinet – zoals al uitgedragen is in het BNC-fiche behorende bij de brief van 24 april 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1963) – ten volle het voorstel COM(2015) 135 final van de Europese Commissie van 18 maart 2015 om de bestaande richtlijn tot automatische inlichtingenuitwisseling uit te breiden tot informatie over rulings. Vergelijkbare voorstellen tot vergroting van de transparantie worden met Nederlandse steun binnen de OESO in het kader van het BEPS-project ontwikkeld. De verwachting is dat de OESO in oktober met voorstellen tot automatische uitwisseling van informatie over rulings komt. Ook merk ik op dat volgens het Global Forum on transparency and exchange of information for tax purposes Nederland voldoet aan alle internationaal geldende eisen voor transparantie en uitwisseling van informatie. In de brief van 26 oktober 2011 heeft mijn voorganger u geïnformeerd over de positieve beoordeling van Nederland door het Global Forum (Kamerstukken II 2011/12, 25 087, nr. 28). Derhalve verwerp ik de aanduiding van tax haven die de auteurs geven aan Nederland.
Wat vindt u ervan wanneer dochterondernemingen van een multinational zelfs voor experts op het terrein van belastingontwijking niet zichtbaar zijn? Vindt u dit gewenst?
Nederland is groot voorstander van transparantie en meent dat fiscale autoriteiten over de voor relevante informatie moeten kunnen beschikken voor een juiste vaststelling van de te betalen belasting. Voor het verkrijgen van zicht op fiscale structuren kunnen belastingdiensten allereerst eisen stellen aan de informatie die de in hun land belastingplichtige ondernemingen dienen te verstrekken.
Aan een verbetering van het zicht van belastingdiensten op fiscale structuren van belastingplichtige ondernemingen wordt binnen de OESO hard gewerkt. Als gevolg van actiepunt 13 van het BEPS-project heeft de OESO voorstellen gedaan voor een nieuwe documentatieverplichting voor multinationale ondernemingen. Volgens deze verplichting dienen multinationale ondernemingen met een omzet van 750 miljoen en meer jaarlijks een country-by-country rapport opstellen (zie ook mijn brief van 11 november 2014 aan uw Kamer). Een country-by-country rapport bevat ondermeer informatie over de wereldwijde fiscale winstverdeling, alsmede de betaalde belasting in de landen waarin de multinationale onderneming een vestiging heeft. Binnen de OESO/G20 is afgesproken dat deze verplichting per 1 januari 2016 zijn beslag krijgt. In het Belastingplan 2016 zal ik een voorstel doen om dit voor Nederland mogelijk te maken. Daarnaast kunnen belastingdiensten daar waar nodig aan anderen – financiële instellingen en buitenlandse belastingdiensten -het verzoek doen om informatie te verstrekken teneinde een volledig beeld te krijgen op de fiscale positie van de belastingplichtige concernonderdelen.
Deelt u de mening dat het gewenst is dat van multinationals bekend is waar zij dochterondernemingen hebben en hoeveel dat er per land zijn en dat deze informatie publiek moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor een juiste vaststelling van de in Nederland te betalen belasting door belastingplichtige multinationale ondernemingen dient de belastingdienst over de voor Nederlandse belastingheffing relevante informatie te beschikken. De verplichtingen en voorzieningen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en internationale regelingen waar Nederland partij bij is dragen ertoe bij dat de Nederlandse belastingdienst goed in staat is zijn controletaak uit te oefenen.
Voor wat betreft de inzichtelijkheid van de fiscale planning van multinationale ondernemingen voor anderen dan belastingdiensten werkt de Europese Commissie momenteel aan een impact assessment voor publieke country-by-country reporting. Deze studie onderzoekt de wenselijkheid van het publiek maken van deze informatie. Het lijkt mij verstandig deze studie af te wachten alvorens nader in te gaan op de wenselijkheid van het publiek maken van voornoemde informatie.
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven wat een bedrijf ertoe zou kunnen brengen om vijf dochterondernemingen te vestigen in Nederland, terwijl het hier geen reële activiteiten ontplooit?
De opstellers van het rapport noemen in de tabellen 2, 3 en 4 vier van de vijf Nederlandse dochterondernemingen van Walmart bij naam. Deze vier dochterondernemingen hebben de coöperatie als rechtsvorm. Uit de tabellen 2 en 3 volgt verder dat in ieder geval drie van de vier Nederlandse coöperaties een belang zouden houden in buitenlandse dochterondernemingen van Walmart. Tot slot wordt in het rapport gesteld dat de bezittingen van deze vijf Nederlandse dochterondernemingen een waarde hebben van $ 12,4 miljard. Het rapport vermeldt niet waaruit deze bezittingen bestaan en evenmin hoe deze bezittingen worden gefinancierd, d.w.z. met vreemd of eigen vermogen. Voorts kan ik vanwege de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 AWR niet ingaan op uw vraag waarom Walmart in Nederland over vijf dochterondernemingen beschikt en welke activiteiten zij ontplooien. In algemene zin geldt dat er tal van overwegingen ten grondslag kunnen liggen aan de vormgeving van de juridische structuur van een onderneming. Hierbij kunnen geografische, infrastructurele, vennootschapsrechtelijke alsmede fiscale aspecten van belang zijn. Het staat overigens een ieder vrij eigen keuzes te maken voor de rechtsvorm en de structuur van activiteiten.
Deelt u de mening dat het gegeven dat Nederland opnieuw in één adem wordt genoemd met een berucht belastingparadijs als Luxemburg voor velen een nieuwe bevestiging is dat Nederland belastingontwijking door multinationals faciliteert?
Ik weet niet of velen in dit rapport een bevestiging zien dat Nederland belastingontwijking door multinationals faciliteert. Zelf kijk ik daar anders tegen aan. In de brief van 30 augustus 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 25 087, nr. 60) reageerden de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en mijn ambtsvoorganger op de onderzoeksrapporten van SEO, het IBFD en het CPB over de Nederlandse rol in internationale schakelstructuren. In deze brief staat dat het kabinet de ogen niet sluit voor de kritiek die wordt geleverd op de rol van Nederlandse schakelvennootschappen in de structuren van internationale concerns en voor de opvallende omvang van de geldstromen waar Nederlandse bijzondere financiële instellingen bij betrokken zijn. Zoals in deze brief verwoord, betreft dit een mondiaal vraagstuk dat een mondiale oplossing vraagt. Aan deze oplossing wordt binnen OESO-, G20- en EU-verband gewerkt. Over de stand van zaken heb ik u bericht in mijn brief van 2 juni 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 102). Voorts schreven we dat ondanks onze duidelijke voorkeur voor een gecoördineerde mondiale aanpak, het kabinet vindt dat Nederland een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het voorkomen van onbedoeld gebruik van Nederlandse belastingverdragen. We hebben toen diverse maatregelen aangekondigd. Met betrekking tot ontwikkelingslanden is toen aangegeven dat Nederland deze zou benaderen om aan de bestaande belastingverdragen een antimisbruikbepaling toe te voegen. Over de huidige stand van zaken met betrekking tot de benadering van deze ontwikkelingslanden hebben de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en ik u laatstelijk bericht bij brief van 18 juni 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 104). Ook zijn de eisen wat betreft substance en informatieverstrekking die worden gesteld aan schakelvennootschappen, tussenhoudsters en tophoudsters aangescherpt. De aanscherping komt tot uitdrukking in de besluiten van 3 juni 2014 met de nrs. DGB 2014/3099, DGB 2014/3101 en DGB 2014/3102, art. 8, vijfde lid, Wet Internationale Bijstandsverlening en art. 3a Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.
Verwacht u dat het feit dat 90 procent van de activa van Walmart International is gestald in brievenbusbedrijven in Nederland en Luxemburg is ingegeven door fiscale motieven?
Uit de pagina’s 4 en 10 van het rapport blijkt dat er $ 12,4 miljard aan activa door de Nederlandse dochters wordt gehouden. Het totaal aan Walmart bezittingen bedraagt $ 204,7 miljard. Op de overwegingen die aan de gekozen rechtsvorm en structuur ten grondslag liggen, kan ik uit hoofde van mijn geheimhoudingsplicht verder niet ingaan.
De toenemende problemen in Nederland met rondtrekkende Britse en Ierse zigeunerbendes |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politie wil golf foute klussers indammen?»1
Ja.
Erkent u de toenemende problemen in Nederland met Irish Travellers, die zich voordoen als klusjesmannen?
Het probleem doet zich reeds langer voor. Het is echter moeilijk vast te stellen of er thans sprake is van een toename; in het zomerseizoen zijn er gemiddeld meer meldingen inzake Irish Travellers dan in het winterseizoen. Ook zijn er grote verschillen per regio. In het VAO van 2 juli jl. gaf ik al aan dat de aangiftebereidheid van slachtoffers vaak gering is, waardoor de omvang van het probleem moeilijk vast te stellen is. Overigens moeten niet alle Irish Travellers als problematisch worden gezien; een deel van hen voert de werkzaamheden uit waarvoor zij worden betaald.
In hoeverre klopt het dat er geen specifiek beleid bestaat voor de bestrijding van deze frauduleuze klusjesmannen, die bange klanten bedreigen, intimideren en oplichten voor duizenden euro’s?
De aanpak van de door deze groepen gepleegde strafbare feiten wordt gezien als onderdeel van de vaste werkwijze van de politie en is niet apart beleidsmatig belegd. Specifieke zaken rond bijvoorbeeld oplichting worden als zodanig afgedaan.
In diverse regio’s wordt – onder meer door de politie – aandacht besteed aan deze problematiek in de vorm van voorlichting en tips voor preventie, bijvoorbeeld op (sociale) media. Dit heeft geleid tot grotere alertheid van burgers.
Is het waar dat deze gewetenloze criminelen vaak kwetsbare groepen, zoals ouderen, kiezen als geliefd doelwit om kaal te plukken?
Zoals bij andere problematiek die «aan de deur» gebeurt, bijvoorbeeld bij babbeltrucs en huis- aan- huis verkoop, zijn kwetsbare groepen gemakkelijker te benaderen. Ook hier worden veelal kwetsbare groepen benaderd, waaronder ouderen.
Welke concrete en effectieve maatregelen gaat u nemen om de explosief toegenomen problemen met deze rondtrekkende zigeunerbendes keihard aan te pakken?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 al aangaf, is het moeilijk vast te stellen of er sprake is van een toename, mede omdat de aangiftebereidheid gering is. In het antwoord op vraag 3 gaf ik aan wat de aanpak van deze strafbare feiten is wanneer deze ter kennis van de politie komen. Ik verwijs verder naar die antwoorden.
De berichten “Top Universiteit Utrecht knoeit met dienstauto” en ”Overtreedt Universiteit Utrecht de Balkenendenorm?” |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Top Universiteit Utrecht knoeit met dienstauto» en «Overtreedt Universiteit Utrecht de Balkenendenorm?»?1
Ja.
De universiteit zegt volgens RTL dat alle ritten van de collegeleden zich bevonden op de route tussen woon en werkplek, klopt dat? Zo nee, moeten ook de andere twee collegeleden bijtelling betalen?
Volgens de geldende richtlijnen van de Universiteit Utrecht mag de instelling voor de leden van het college van bestuur woon-werkvervoer aanbieden. Dit betreft ook vervoer voor het zo goed mogelijk uitoefenen van de functie als collegelid. De Universiteit Utrecht heeft mij meegedeeld dat bij één collegelid sprake was van enkele ritten in het kader van een commissariaat in Almelo (commissariaat vanaf april 2014). Hiervoor heeft een verrekening plaatsgevonden over 2014.
Kunt u bevestigen dat de Universiteit Utrecht (UU) de Wet Normering Topinkomens (WNT) overschrijdt met het aan de bestuursvoorzitter toekennen van een brutoloon en pensioenbijdrage à € 228.000 per jaar en daarnaast een dienstauto met chauffeur ter beschikking stellen die ook voor privégebruik wordt gebruikt?
Volgens de opgave (de gecertificeerde jaarrekening 2014) van de Universiteit Utrecht is over 2014 sprake geweest van de overschrijding van de WNT bij de beloning van de voorzitter van het college van bestuur. Deze overschrijding over 2014 is door de universiteit teruggevorderd op de voorzitter van het college van bestuur. De voorzitter heeft in 2015 terugbetaald. Hiermee is die overschrijding door de universiteit zelf gecorrigeerd.
Kunt u bevestigen dat als een dienstauto met chauffeur naast woon-werkverkeer en werk-werkverkeer ook gebruikt wordt voor (betaalde) nevenfuncties, er sprake is van privégebruik, en hierover bijtelling dient plaats te vinden?
Indien een auto gebruikt wordt voor meer dan 500 kilometer op jaarbasis voor privégebruik, is conform vigerende fiscale regelgeving sprake van bijtelling. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Waarom wordt onderwijsgeld ingezet voor vervoer ten behoeve van commissariaten bij beursgenoteerde ondernemingen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Toezichthouder Elmo Meijer stelt dat dergelijke regels omtrent dienstauto’s in het bedrijfsleven niet bestaan; klopt deze stelling?
De fiscale regels voor dienstauto’s gelden ook voor het bedrijfsleven. Uit navraag bij de universiteit begrijp ik dat de voorzitter van de raad van toezicht niet bedoelde te zeggen dat dergelijke regels voor het bedrijfsleven niet bestaan, maar dat hij heeft willen benadrukken dat de interpretatie van nevenactiviteiten niet eenduidig is.
Uit het bericht van RTL Nieuws blijkt dat de voorzitter van het College van Bestuur (CvB) van de UU na de eerdere berichtgeving van RTL Nieuws een deel van haar salaris terugbetaalt, kunt u precies aangeven welke bedragen door welke CvB leden van de UU zijn terugbetaald over de periode 2013, 2014, 2015? Indien de dienstauto met chauffeur wél zou moet worden meegerekend in verband met de WNT, hoe verhouden de inkomens van de CvB leden van de UU zich na terugbetaling van een deel van het salaris zich tot de WNT in de jaren 2013, 2014 en 2015?
Over 2013 was er geen sprake van bijtelling. Over 2014 heeft zoals gezegd fiscale bijtelling plaatsgevonden. Als gevolg hiervan heeft de voorzitter van het college van bestuur een bedrag van € 16.191 teruggestort. Voor de overige leden was er in 2014 geen sprake van bijtelling. Over 2015 is halverwege het jaar nog geen conclusie te trekken. De Universiteit Utrecht moet vigerende regelgeving aangaande de WNT toepassen.
Hoe tonen universiteiten doelmatig gebruik van dienstauto's aan? Kunt u aangeven of bij meer universiteiten de grens van de WNT overschreden wordt of dreigt te worden?
In het stelsel van hoger onderwijs is de raad van toezicht onder meer belast met het vaststellen van de beloning van de leden van het college van bestuur en het toezien op de doelmatige en rechtmatige besteding van middelen uit de rijksbijdrage. Dat betekent dat de raad ook toezicht moet houden op het declaratiegedrag van bestuurders. Het uitgangspunt daarbij moet zijn dat deze uitgaven sober, doelmatig, eenduidig en transparant zijn.
Instellingen in het hoger onderwijs moeten de WNT gegevens opnemen in hun jaarverslag. Deze worden gecontroleerd door de instellingsaccountants. De Inspectie van het Onderwijs controleert de jaarrekeningen en wanneer daarbij blijkt dat de WNT mogelijk wordt overschreden voert zij onderzoek uit. Bij overschrijding treedt de inspectie handhavend op. De inspectie geeft aan dat in 2013 drie keer sprake was van onderzoek naar mogelijke overschrijding van de WNT in het hoger onderwijs. Uw Kamer is hier destijds van op de hoogte gesteld. Over 2014 worden de (mogelijke) onderzoeken binnenkort opgestart op basis van de signalen van de accountants zoals opgenomen in de jaarrekeningen 2014. Voor 2015 is halverwege het jaar vooralsnog geen conclusie te trekken.
Is dit aanleiding voor breder onderzoek in onderwijs / publieke sector?
Ik heb daarover contact opgenomen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Wonen en Rijksdienst. Daarnaast heb ik de inspectie inmiddels gevraagd om een onderzoek naar het declaratiegedrag van de bestuurders in het hoger onderwijs. Ook ga ik met de VSNU en de Vereniging Hogescholen in gesprek over hoe we deze uitgaven zo eenduidig, transparant, sober en doelmatig mogelijk krijgen.
Het bericht dat één derde van de medewerkers in de gehandicaptenzorg zich onveilig voelt |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat één derde van de medewerkers in de gehandicaptenzorg zich onveilig voelt, meer dan 85% geconfronteerd wordt met schelden, slaan, dreigen of andere vormen van geweld, en er een toename van het aantal meldingen van geweld te zien is?1
Ja, ik ken het bericht.
Wat vindt u ervan dat een kwart van de werknemers zich onder druk gezet voelt door zijn of haar leidinggevende om te zwijgen over de agressie, en geen aangifte te doen?
Ik acht dat zeer onwenselijk. Daarom ondersteun ik het actieplan Veilig Werken in de Zorg. Een van de kernboodschappen van het actieplan is: altijd melden, altijd bespreken en altijd handelen.
Wat vindt u ervan dat afdelingen binnen de gehandicaptenzorg te maken hebben met een onderbezetting?
Instellingen moeten tekorten zoveel mogelijk voorkomen en samen met de OR werken aan een optimale bezetting.
Het UWV voorziet in de werkgelegenheidsprognose voor 2015 voor de gehandicaptenzorg overigens geen daling van werkgelegenheid. Daarmee is niet gezegd dat er geen tekorten zijn. Lokaal kunnen om uiteenlopende oorzaken tijdelijke tekorten aan specifiek personeel ontstaan. Zeker bij complexe gedragsproblematiek is het van belang dat de personeelsbezetting niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief op orde is.
Wat is uw oordeel over de mening van de voorzitter van CNV Zorg en Welzijn dat de toename van het aantal meldingen over geweld te koppelen is aan marktwerking en bezuinigingen in de zorg, omdat marktwerking en bezuinigingen ertoe geleid hebben dat er minder personeel beschikbaar is, en er minder tijd voor cliënten is?
Het aangrijpingspunt voor beter omgaan met agressie en geweld ligt zowel in de organisatiecultuur als in voldoende personeel met competenties om signalen van opbouwende agressie tijdig op te pikken en er goed mee om te gaan. Het gaat ook om altijd melden van incidenten, altijd handelen en altijd bespreken. Geweld is niet normaal. Altijd duidelijk zijn over agressie verandert de cultuur in een organisatie. Goede rekrutering, personeelsplanning, opleiding, organisatie van het werk, communicatiemiddelen en inrichting dragen bij aan een sociaal veilige omgeving. Dat is de primaire verantwoordelijkheid van betrokken bestuurders.
In hoeverre kan de op te stellen bezettingsnorm in de intramurale langdurige zorg bijdragen aan een verminderd gevoel van onveiligheid van medewerkers en een afname van agressie incidenten, doordat er tot een beter afgestemde personeelsbezetting gekomen wordt en de personeelsmix beter wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze wordt er aandacht besteed aan agressie op de werkvloer binnen opleidingen voor toekomstige en huidige medewerkers in de gehandicaptenzorg? Hoe kan de aandacht hiervoor versterkt worden? Bent u bereid hier actie op te ondernemen? Zo ja, welke stappen gaat u zetten? Zo nee, waarom niet?
Het omgaan met agressie en geweld is een van de competenties waarover iedere professional in de gehandicaptenzorg moet beschikken of die nu op mbo-, hbo- en wo-niveau opgeleid is. Verbetering van het onderwijs over agressie in zorgopleidingen is een van de doelstellingen van het Actieplan Veilig Werken in de Zorg. In dat kader wordt een serie bijeenkomsten over het onderwerp georganiseerd om deze thematiek optimaal in de medische en agogische opleidingen te verwerken. Daarbij leren de verschillende zorgsectoren van elkaar en delen elkaars opleidingsmaterialen.
Hoe kunnen medewerkers door hun leidinggevenden beter opgevangen worden na een agressie-incident? Deelt u de mening dat medewerkers beter begeleid moeten worden, indien zij aangifte wensen te doen na een agressie-incident? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Agressie of geweld op het werk heeft een grote impact op alle betrokkenen, zowel op de werknemer als ook op de cliënt. Leidinggevenden en collega’s hebben een belangrijke rol in de nazorg bij een incident. De zorgverleners moeten leren omgaan met agressie en geweld en zich gesteund weten. De benadering van de cliënt moet het ontstaan van agressie en geweld waar mogelijk voorkomen en tegelijk moet de cliënt ook binnen het mogelijke worden aangesproken op zijn gedrag. De behandelrelatie moet daarbij in stand blijven. Vooral snel en gericht handelen bevestigt voor zowel cliënt als personeel de grenzen die nodig zijn voor een veilige werk- en of woonomgeving.
In de gehandicaptenzorg kan de beperking van de cliënt mede de oorzaak van agressie zijn. Indien de cliënt een verstandelijke beperking heeft, kost het vaak tijd om de achterliggende reden van het agressie-incident te achterhalen en de ondersteuning hierop aan te passen. Er is een spanningsveld tussen het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen bij cliënten én de veiligheid van medewerkers. Het is in iedere situatie zoeken naar een goede aanpak voor het realiseren van gedragsverandering bij de cliënt en het reflecteren op eigen handelen door de werknemer.
Na een incident, moet de medewerker zijn eigen optreden en zijn omgang met de agressieve cliënt evalueren. Eventueel kan na een incident aangifte tegen de cliënt aan de orde zijn of kan schade worden verhaald. Over de omgang met cliënten en het behoud van een goede behandelrelatie zijn en worden met politie en het OM afspraken gemaakt. Juist programma’s als Veilig Werken in de Zorg maken het doen van aangifte makkelijker.
Welke doelstellingen heeft u op het gebied van het terugdringen van agressie, en het gevoel van onveiligheid van medewerkers binnen de gehandicaptenzorg? Bent u bereid concrete doelen samen met de branche op te stellen? Zo ja, wanneer? Hoe gaat u dit doen? Hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
De programma’s Veilige Publieke Taak, Veilig werken in de zorg (Vwiz), Duurzame Inzetbaarheid gericht op verminderen van psycho-sociale arbeidsbelasting zijn speerpunten van beleid. De specifieke uitwerking van anti-agressiebeleid is aan sociale partners. Zij hebben in de zorg een gezamenlijk aanpak gekozen met het Actieplan Vwiz. De gehandicaptenzorg is een van de deelnemende sectoren. Uiteindelijk helpt dat om in de zorginstellingen en op werkvloer tot een goede aanpak te komen. Ik ondersteun de initiatieven om agressie en geweld te verminderen en heb om die reden ook middelen vrijgemaakt voor een extra impuls aan het programma van sociale partners over veilig werken in de zorg. Daarnaast ontwikkelen de werkgeversorganisatie (Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland) en de vakbonden een aanvullend project gericht op een integrale aanpak om de veiligheid van zowel de cliënten als de medewerkers te verhogen. Hierin wordt veel aandacht besteed aan emotionele en fysieke veiligheid door het bespreekbaar maken van agressie en reflecteren op incidenten. Wat betreft te stellen doelen aan sociale veiligheid voor werknemers in de gehandicaptenzorg geldt dat de sociale partners die binnen de doelen van de Arbowet geoperationaliseerd hebben in de arbocatalogus voor de gehandicaptenzorg: «profijt van arbobeleid». Ik zal uw Kamer binnenkort informeren over de geleerde lessen met de aanpak van veroorzakers van agressie in de zorg in 27 instellingen die aan het programma «Veilig Werken in de Zorg» hebben meegedaan. Daaronder ook een aantal uit de gehandicaptenzorg.
De buitensporige declaraties van bestuurders van de hogeschool Windesheim |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bestuurders Windesheim declareerden tonnen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat 88.000 euro aan declaraties, waarvan 54.000 euro voor vervoerskosten, buitensporig is? Zo ja, deelt u ook de mening dat er op hoger onderwijsinstellingen te weinig besef is dat het declaratiegedrag sober hoort te zijn, ook gezien eerdere berichtgeving over hoge declaraties in het hoger onderwijs?2
Bestuurders mogen kosten declareren die zij maken in het kader van hun functie. In 2011 heeft mijn ambtsvoorganger geregeld dat alle instellingen in het hoger onderwijs vanaf 2012 over voor de gehele organisatie geldende declaratievoorschriften moeten beschikken. Daarnaast is geregeld dat alle instellingen in het hoger onderwijs vanaf het verslagjaar 2011 declaraties van individuele leden van het college van bestuur openbaar moeten maken in het jaarverslag en vanaf 2012 ook op de website van de instelling. Bij de jaarlijkse accountantscontrole controleert de instellingsaccountant of de instelling voor de gehele organisatie geldende voorschriften heeft met betrekking tot te declareren vergoedingen. In deze voorschriften nemen instellingen op welke declaraties mogen worden vergoed. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat deze uitgaven sober, doelmatig, eenduidig en transparant zijn. Inmiddels heb ik de Inspectie van het Onderwijs opdracht gegeven het declaratiegedrag van bestuurders in het hoger onderwijs te onderzoeken. De inspectie betrekt in haar onderzoek ook de declaraties van de bestuurders van Hogeschool Windesheim.
Deelt u de mening dat het onmogelijk is dat er geen goedkopere manieren van vervoer waren? Zo ja, deelt u ook de mening dat bestuurders in hun afweging voor vervoer de hoogte van de kosten altijd een grote rol moeten laten spelen?
In het stelsel van hoger onderwijs is de raad van toezicht onder meer belast met het vaststellen van de beloning van de leden van het college van bestuur en het toezien op de doelmatige en rechtmatige besteding van middelen uit de rijksbijdrage. Dat betekent dat de raad ook toezicht moet houden op het declaratiegedrag van bestuurders. Net als u ben ik van mening dat instellingen sober, doelmatig en transparant moeten zijn als het gaat om declaraties.
In hoeverre zijn de declaraties van de bestuurders op de hogeschool Windesheim rechtmatig? Als er onrechtmatige declaraties zijn, bent u dan bereid de bestuurders deze onrechtmatige declaraties terug te laten betalen?
Ik wacht de resultaten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs af. Mocht daaruit blijken dat er sprake is van onrechtmatige declaraties, dan zal ik in overleg treden met de raad van toezicht van Hogeschool Windesheim en deze verzoeken adequate maatregelen te treffen.
Bent u bereid om in gesprek met de sector om een uniforme en op soberheid gerichte declaratiecode op te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierin de doelmatigheid en de redelijkheid – ook in de hoogte van de kosten- van declaraties centraal stellen?
Op basis van de uitkomst van het onderzoek van de inspectie zal ik bekijken of nadere maatregelen nodig zijn om het toezicht op de naleving of de regels zelf aan te scherpen. Ook ga ik met de Vereniging Hogescholen en de VSNU in gesprek over hoe we deze uitgaven zo eenduidig, transparant, sober en doelmatig mogelijk krijgen.
De invoering van een tropenrooster voor het vervoer van slachtdieren |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de vraag van brancheorganisatie Vee & Logistiek om de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een nachtdienst in te laten stellen voor keuringen van slachtvee, zodat deze dieren niet in de hitte overdag vervoerd hoeven te worden?1
Bent u bereid dit tropenrooster in te voeren? Zo ja, gebeurt dit met onmiddelijke ingang? Zo nee, waarom niet?
De NWVA heeft tijdens de hittegolf in juli 2015 een tropenrooster ingevoerd. Hiertoe zijn de openingstijden verruimd. Van 2 tot en met 4 juli 2015 was het mogelijk om bij een aantal verzamelcentra exporten ter keuring aan te bieden tussen 04.00 en 22.00 uur. Dit is normaliter tussen 07.00 en 18.00 uur. En op 3 en 4 juli 2015 was het ook mogelijk om exporten vanaf het primaire bedrijf ter keuring aan te bieden tussen 04.00 uur en 18.00 uur. Dit is normaliter tussen 07.00 en 18.00 uur. De dieren konden ten gevolge van deze verruimde openstelling op de koelere uren van de dag worden vervoerd. Het tropenrooster heeft naar tevredenheid gewerkt.
Bent u bereid in de toekomst automatisch een tropenrooster in werking te laten treden op het moment dat de temperaturen in Nederland een bepaald niveau (dreigen te) overstijgen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en welke temperatuur zal hiervoor als basis gaan gelden? Zo nee, waarom niet?
De NVWA zal bij toekomstige periodes van bijzonder warm weer een tropenrooster in werking laten treden. De NVWA is hierover in gesprek met de sector. In samenspraak zal gekomen worden tot het opstellen van een praktische, werkbare regeling, waarin afspraken over onder meer openingstijden en (buiten)temperatuur bij vervoer worden gemaakt.
Kunt u toelichten wat de status is van uw toezegging tijdens het Algemeen overleg Dierenwelzijn van 4 september 2014 waarin u het volgende stelde: «Ik kom te spreken over diertransporten en het warme weer. Uit de transportverordening vloeit voort dat de temperatuur in de transportwagen niet hoger mag zijn dan 30°C (...) Ik zal de NVWA echter vragen om samen met de sector een werkbare regeling voor te stellen, zodat er voor alle partijen meer duidelijkheid is. Die suggestie pak ik dus op»?2
Zie antwoord vraag 3.
Is het beter en mogelijk deze temperatuur te verlagen naar 25°C? Zo ja, bent u bereid dit te doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Inval pgb-kantoor in Appingedam’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Inval pgb-kantoor in Appingedam»?1
Ja, ik ken dat bericht.
Deelt u de mening dat in deze zaak de daders en niet de cliënten moeten worden gestraft?
Op grond van enkel dit artikel heb ik te weinig informatie om op deze specifieke zaak in te gaan. In de beantwoording van eerdere Kamervragen2 over mogelijk frauduleuze praktijken van een zorgverlener heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat wanneer een budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld hij niet moet worden geconfronteerd met een terugvordering van het zorgkantoor.
Kunt u aangeven in hoeverre er voor de cliënten sprake is van ondermaatse zorg?
Het betreffende zorgkantoor heeft mij gemeld dat zij op grond van huisbezoeken heeft geconstateerd dat er geen zorg is verleend aan de budgethouders door dit pgb-kantoor. Het zorgkantoor is met alle budgethouders in gesprek gegaan over de benodigde zorg. Sommige budgethouders zijn bemiddeld naar zorg in natura, anderen ontvangen de zorg nog steeds via het pgb maar van andere zorgverleners. Een aantal budgethouders heeft aangifte gedaan tegen dit pgb-kantoor.
Kunt u voorts aangeven in hoeverre de zorg voor de cliënten is gegarandeerd? Op welke manier wordt voorkomen dat deze mensen dubbel slachtoffer worden?
Voor mij staat voorop dat budgethouders de zorg moeten krijgen die zij nodig hebben. Door het huisbezoek van het zorgkantoor aan de budgethouder is deze situatie aan het licht gekomen. Door het zorgkantoor werd geconstateerd dat er geen zorg werd geleverd, waarop het zorgkantoor direct met de budgethouders in gesprek is gegaan over het verkrijgen van passende zorg. Ik ben van mening dat wanneer een budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld hij niet moet worden geconfronteerd met een terugvordering van het zorgkantoor. In de beantwoording van de Kamervragen over Fundament, dragers in zorg, heb ik daarom aangegeven dat VWS, ZN en de zorgkantoren een uniforme aanpak zullen ontwikkelen hoe frauderende zorgaanbieders kunnen worden aangepakt. Tot de mogelijkheden behoren een civielrechtelijk en/of strafrechtelijk traject tegen de zorgverlener.
Helaas verneem ik regelmatig berichten over budgethouders die niet weten dat zij een pgb hebben. Het pgb is juist bedoeld voor mensen die zelf de regie kunnen voeren over hun zorg. In de Wet langdurige zorg (Wlz) heb ik reeds meer eisen gesteld aan de toegang tot een pgb, juist om te voorkomen dat kwetsbare mensen in deze positie terecht komen.
Kunt u duiden welke mogelijkheden er zijn om de daders in dit geval aan te pakken en te straffen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u voorts duiden of het mogelijk is de daders een beroepsverbod op te leggen? Zo ja, door wie? In welk geval kan dat verbod worden opgelegd? Zo nee, bent u bereid met spoed een voorstel uit te werken waardoor deze mogelijkheid er komt?
De rechter heeft op basis van artikel 28, lid 1, sub 5 van het wetboek van Strafrecht de mogelijkheid om, in de bij de wet bepaalde gevallen, de schuldige de bijkomende straf van ontzetting van het recht een bepaald beroep uit te oefenen («beroepsverbod») op te leggen. Of een verbod daadwerkelijk wordt opgelegd is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, en ter beoordeling van de rechter.
Heeft u signalen dat deze vorm van fraude ook op andere plaatsen speelt? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, bent u bereid met gemeenten en zorgkantoren in gesprek te gaan om signalen over deze vorm van fraude boven tafel te krijgen?
Deze vraag kan pas worden beantwoord op het moment dat duidelijk is wat zich in dit geval heeft voorgedaan. In algemene zin geldt dat de Minister en ik inzetten op én het voorkomen van fraude én het aanpakken van fraude. Het boven tafel krijgen van concrete signalen van fraude, onder andere van zorgkantoren en gemeenten, is in dit kader belangrijk. Vanuit het programmaplan Rechtmatige Zorg werken wij daarom aan een centraal meldpunt waar signalen van zorgfraude kunnen worden gemeld en opgepakt. Vooruitlopend op het centraal meldpunt zal ik bevorderen dat gemeenten en zorgkantoren met elkaar in gesprek gaan over het delen van informatie over fraudesignalen.
Het bericht ' Stafmedewerker Haagse Hogeschool krijgt 4 ton mee' |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stafmedewerker Haagse Hogeschool krijgt 4 ton mee»?1
Ja.
Wat vindt u van deze kwestie en welke actie onderneemt u hierop?
Ik ben van mening dat onderwijsgeld zo effectief en efficiënt mogelijk moet worden ingezet. Daarom heeft het Kabinet ook ingezet op wetgeving voor de topinkomens waardoor de inkomens en vertrekregelingen van bestuurders worden gemaximeerd.
Het gaat in dit geval niet om een topfunctionaris, maar om een (staf)medewerker. Om die reden is de normering van een maximale ontslagvergoeding van € 75.000 uit de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) niet van toepassing. De Inspectie van het Onderwijs heeft inmiddels bij de instelling informatie opgevraagd. Uit deze informatie heeft de inspectie helaas moeten concluderen dat er geen reden is voor handhaving op grond van de WNT, want het gaat niet om een topfunctionaris in de zin van de WNT. De inspectie heeft tevens geconcludeerd dat de toegekende ontslagvergoeding de kantonrechtersformule niet overschrijdt en dat de Haagse Hogeschool in dit geval op basis van een doelmatigheidsafweging de meest voordelige oplossing heeft gekozen. De inspectie ziet dan ook geen mogelijkheid voor handhaving op doelmatige besteding van de rijksbijdrage. Mij rest niets anders dan me hier bij neer te leggen.
Hoewel de onderhavige ontslagvergoeding niet door de WNT wordt gemaximeerd, staat deze wel op gespannen voet met het doel en de geest van de wet. Ik kan u melden dat het kabinet voornemens is het bereik van de WNT uit te breiden naar alle medewerkers (WNT3), zodat de WNT-norm breder van toepassing wordt. Met die uitbreiding kunnen dit soort situaties worden voorkomen en ontslagvergoedingen van deze omvang zullen tot het verleden gaan behoren.
Het bericht ‘In nieuwe tunnel Delft geen 06-bereik’ |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «In nieuwe tunnel Delft geen 06-bereik»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over gebrekkige dekking door telefoonproviders in spoor- en metrotunnels?2
Ja.
Klopt het dat treinreizigers tot zeker volgend jaar geen bereik op hun mobieltje hebben als ze de nieuwe Delftse spoortunnel in rijden? Zo nee, wat klopt er niet aan de berichtgeving?
Dit klopt, bij de bouw is er overleg geweest met de providers om dekking te realiseren maar zij hebben destijds van de investering afgezien. Later zijn wederom gesprekken tussen ProRail en de providers gestart. De gesprekken over het ontwerp zijn inmiddels in een afrondende fase. Dit ontwerp moet eerst goedgekeurd zijn alvorens met de bouw kan worden gestart. Het streven is om dit najaar te starten met de bouw, afhankelijk van de beschikbaarheid van een treinvrije periode.
Waarom hebben ProRail en telefoonproviders nog steeds geen concrete afspraken gemaakt om een mobiel netwerk in de spoortunnel Delft aan te leggen? Deelt u de mening dat dit nu al veel te lang op zich laat wachten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de beschikbaarheid van telefoonnetwerken een belangrijke factor is voor reizigers in het openbaar vervoer?
Ja.
Waarom is een goed werkend mobiel netwerk niet tijdens de bouw van de tunnel aangelegd?
ProRail heeft samen met de NS een aanbod gedaan aan de providers om een deel van de kosten te dragen maar de providers hebben destijds van realisatie afgezien vanwege de in hun ogen te hoge kosten.
Acht u – in het licht van de in het artikel geschetste problematiek – de systematiek waarbij telecomproviders het initiatief dienen te nemen voor het indienen van een vergunningaanvraag de meest optimale? Ligt het – in ieder geval bij nieuwe spoortunnels – niet voor de hand om ProRail een proactieve rol te geven bij het aanleggen van een mobiel netwerk in tunnels?
In het geval van de Spoortunnel Delft heeft ProRail proactief contact gezocht en ondersteuning aangeboden. De providers hebben echter van realisatie afgezien vanwege de in hun ogen te hoge kosten. Ten principale blijven de providers verantwoordelijk voor de aanleg en investering in mobiele infrastructuur. Als verantwoordelijke partij voor deze investering zijn zij ook initiatiefnemer van de vergunningaanvraag. Ik acht dit geen overheidsverantwoordelijkheid.
Is het waar dat het treinverkeer tijdens bouwwerkzaamheden geheel moet worden stilgelegd? Zijn er nog andere werkzaamheden nodig in de tunnel die gecombineerd kunnen worden met deze, zodat de overlast voor de reiziger zo beperkt mogelijk blijft?
Ja, het treinverkeer moet stilgelegd worden om een deel van de systemen te plaatsen. Afhankelijk van de gekozen oplossing en eventuele combinatie met andere werkzaamheden om de dekking te realiseren is die periode langer of korter. ProRail streeft naar een oplossing die geen of minimale hinder oplevert voor de reizigers.
Welke acties hebben u en ProRail genomen sinds maart 2014 (de beantwoording van de vorige set vragen over dit thema) om in den brede de dekking van telefoonproviders in spoortunnels te verbeteren?
Er wordt overlegd door ProRail met providers om hen te ondersteunen bij de besluitvorming.
De dood van een arrestant te Den Haag |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de onrust in de Haagse Schilderswijk van de door de politie gearresteerde en inmiddels overleden man?
Ja.
In hoeverre zijn deze onlusten een uiting van een mogelijke vertrouwensbreuk tussen de inwoners van Den Haag enerzijds en de politie anderzijds? Wat is er tot nu toe ondernomen teneinde het vertrouwen tussen de bewoners en de politie te herstellen en/of te versterken?
De gemeente Den Haag en de politie in Den Haag zetten zich in voor het behouden en versterken van de relatie met verschillende groeperingen in de stad en in de Schilderswijk in het bijzonder. Dit gebeurt onder andere door bijeenkomsten te organiseren met vertegenwoordigers van deze groeperingen. Verbinding met de bewoners wordt verder vorm gegeven via de verschillende Buurt Preventie Teams, waarmee de politie nauw samenwerkt; een Jongerenpanel; een wekelijks open spreekuur voor jongeren; straatcoaches en het project Politiekids, waarin circa 55 kinderen uit de Schilderswijk van zeven tot tien jaar oud informatie geven aan bewoners en verkeersdeelnemers. Daarnaast krijgen politieagenten training gericht op verbinding en bejegening.
Gemeente en politie hebben daarnaast onmiddellijk na de recente ongeregeldheden contact gezocht met bewoners, ondernemers en besturen van religieuze en maatschappelijke instellingen om de handen ineen te slaan om de situatie te normaliseren en te voorkomen dat de goedwillende bewoners en ondernemers in de wijk het slachtoffer worden van relschoppers. Daarbij is brede steun vanuit de wijk ondervonden en vele wijkbewoners hebben een steentje bijgedragen in de aanpak. Speciale vermelding vragen daarbij de tientallen, met name jongere wijkbewoners die als rolmodellen samen met de politie de wijk in zijn gegaan om een bijdrage te leveren aan behoud en herstel van de rust op straat door waar nodig het gesprek aan te gaan. Verder bestaat in de wijk nadrukkelijk steun voor optreden door de politie dat erop is gericht om de orde in de wijk te handhaven en schade aan eigendommen van bewoners en ondernemers te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat een derde van de niet-westerse migranten volgens een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) het gevoel hebben dat ze gediscrimineerd worden? Is bekend in hoeverre dat ook geldt voor de wijze waarop politiefunctionarissen optreden? Deelt u de mening dat deze gevoelens serieus genomen moeten worden? Zo ja, hoe vertaalt zich dat in de lokale en nationale politieaanpak?
Het SCP-onderzoek kent een brede benadering en heeft betrekking op verschillende discriminatiegronden (leeftijd, religie, geslacht, etnische herkomst, ras, handicap en seksuele gerichtheid) en terreinen waar discriminatie is ervaren (de openbare ruimte, in het contact met instanties, op de arbeidsmarkt en in het onderwijs). Voor een reactie op het rapport verwijs ik u naar de aan uw Kamer gezonden brief daarover van 24 januari 2014 (Kamerstuk 30 950, nr. 68). Van degenen die contact hebben gehad met een instantie uit het onderzoek, noemt 7% discriminatie-ervaringen in contacten met de politie. Van de niet-westerse migranten die het afgelopen jaar in contact met de politie zijn geweest, voelde een derde van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders zich gediscrimineerd, 25% van de Surinaamse en 20% van de Antilliaanse Nederlanders.
Het gaat hierbij om ervaren discriminatie, niet om feitelijk vastgestelde discriminatie. In onderzoeksrapporten zijn geen aanwijzingen gevonden voor stelselmatig discriminerende profilering door de Nederlandse politie. Ook de Nationale ombudsman is in 2014 tot de conclusie gekomen dat het beeld dat agenten in de Schilderswijk structureel discrimineren en disproportioneel geweld gebruiken, niet door onderzoek wordt bevestigd.
Dit laat onverlet dat ik de uitkomsten van het SCP onderzoek serieus neem en de bestrijding van discriminatie erg belangrijk vind. Ik zet me hier doorlopend voor in, zoals is toegelicht in onder meer de brief van 8 juli 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 463), de Voortgangsbrief discriminatie van 11 februari jl. (Kamerstuk 30 950, nr. 76) en de brief van 30 juni jl. in reactie op het proefschrift «A Public Anthropology of Policing: Law Enforcement and Migrants in the Netherlands» (Kamerstuk 29 628, nr. 541).
Bent u bereid de Nationale ombudsman te vragen aanbevelingen te doen hoe de gevoelde politiediscriminatie kan worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het politieoptreden op het festival breder te laten evalueren, bijvoorbeeld door de Inspectie voor Veiligheid en Justitie? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de Kamer regelmatig te informeren over de voortgang in en de bevindingen van het Rijksrechercheonderzoek naar de dood van deze man? Zo nee, waarom niet?
Ik heb, zoals ik uw Kamer op 10 juli jl. per brief heb gemeld, de Inspectie Veiligheid en Justitie verzocht een onderzoek in te stellen naar het gebruik van de nekklem door de politie. Tevens onderzoekt de Inspectie de opleiding en training van politiemedewerkers in het gebruik van fysieke verwurgingstechnieken in de basispolitiezorg om aangehouden personen onder controle te brengen. Zodra de Inspectie haar bevindingen oplevert, zal ik uw Kamer hierover informeren.
De arrestatie en het overlijden van de heer Henriquez worden momenteel onderzocht door de Rijksrecherche. In het belang van het onderzoek kan ik daarover geen uitspraken doen.
Scholen in het voortgezet onderwijs die enkelvoudige schooladviezen verplicht stellen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat er nog steeds scholen in het voortgezet onderwijs zijn die het geven van enkelvoudige schooladviezen verplicht stellen aan basisscholen?1
Basisscholen hebben het recht om, als zij dat op grond van hun professionele oordeel in het belang van leerlingen vinden, ook dubbeladviezen te geven. In deze vraag wordt echter verwezen naar een aantal scholen voor voortgezet onderwijs dat met het basisonderwijs vrijwillige afspraken heeft gemaakt in het kader van de Friese Plaatsingswijzer. Er is hier dan ook geen sprake van een verplichtstelling van enkelvoudige adviezen door het voortgezet onderwijs. Het gaat hier om gezamenlijk overeengekomen beleid waar de basisscholen akkoord mee zijn. Dergelijke afspraken zijn niet strijdig met de wet- en regelgeving. Wel ben ik van mening dat scholen goed moeten overwegen of het wenselijk is dat zij voor al hun leerlingen zo’n afspraak maken. Het is bij sommige leerlingen immers nog niet goed te zeggen in welk schoolsoort zij het beste thuis horen. Deze leerlingen kunnen gebaat zijn bij een breed advies en een brede brugklas.
Bij de Friese Plaatsingswijzer wordt overigens uitgegaan van vier verschillende «profielen» per geadviseerd onderwijsniveau: het Basis-, Plus-, Bespreek- en Disharmonisch profiel.2 Het Basisprofiel is het vereiste niveau voor het betreffende onderwijsniveau. Het Plusprofiel is het profiel voor leerlingen die met betrekking tot het betreffende onderwijsniveau wat over lijken te hebben en misschien in de toekomst kunnen opstromen naar een hoger niveau. Het Bespreekprofiel is het profiel voor leerlingen die niet geheel voldoen aan de eisen voor het betreffende onderwijsniveau, maar waarvan de basisschool onderbouwd van mening is, dat de leerling toch een plek zou moeten krijgen binnen het betreffende onderwijsniveau. Het Disharmonisch profiel is het profiel voor leerlingen die, op basis van het leerlingvolgsysteem, niet aan de eisen voor het betreffende onderwijsniveau lijken te voldoen, maar waarvoor de verklaring gevonden wordt in een gediagnosticeerde leerstoornis (bijv. dyslexie) of een diagnose op sociaal-emotioneel gebied (bijv. pdd-nos). Ook hierbij geldt, dat de basisschool een schriftelijke onderbouwing aanlevert. Op deze manier wordt, ook al worden er enkelvoudige adviezen gegeven, wel degelijk een gedifferentieerd beeld gegeven op basis waarvan de VO-school een goede afweging kan maken over de voor leerlingen meest geschikte brugklas.
Realiseert u zich dat scholen in het voorgezet onderwijs vanwege de afrekencultuur die is ontstaan door de onderwijsinspectie bang zijn om afgerekend te worden wanneer leerlingen afstromen? Is het verplicht stellen van enkelvoudige schooladviezen in uw ogen een negatief bijeffect van deze afrekencultuur? Welke maatregelen gaat u nemen om deze afrekencultuur een halt toe te roepen?
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom basis- en middelbare scholen er gezamenlijk al dan niet voor kiezen om met enkelvoudige adviezen dan wel dubbeladviezen te werken. Wanneer dit professionele afwegingen zijn in het belang van leerlingen is hier niets op tegen. Ik heb geen aanwijzingen dat VO-scholen enkelvoudige adviezen eenzijdig verplicht stellen.
Hoeveel scholen in het voortgezet onderwijs stellen nog enkelvoudige schooladviezen verplicht aan het basisonderwijs? Welke maatregelen gaat u nemen om hier voor eens en altijd een einde aan te maken?
Bij de Inspectie van het onderwijs zijn geen signalen bekend van scholen die dit eenzijdig verplichten. Waar nodig zal ik de VO-scholen er via de VO-raad, de website www.vanponaarvo.nl en de Nieuwsbrief VO op blijven aanspreken dat zij hun (informatie over het) toelatingsbeleid in lijn dienen te brengen met de vigerende wet- en regelgeving.
Het bericht ‘OM trekt verklaring over dode arrestant in’ |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de mededeling die in eerste instantie door het Openbaar Ministerie (OM) werd gedaan over een arrestatie bij Night at the Park1 waarin stond dat de intussen overleden arrestant onderweg naar het politiebureau onwel werd, door het OM is ingetrokken?2, 3, 4
Wanneer sprake is van een overlijden na gebruik van geweld door de politie is het van groot belang daar snel duidelijkheid over te geven. De Rijksrecherche zal in deze zaak alle gebeurtenissen vanaf de eerste melding tot en met het overlijden onderzoeken.
Indien dit inderdaad het geval is, waarom heeft het OM dan uitspraken gedaan over het moment van onwel worden terwijl de feiten hierover nog onduidelijk zijn en de toedracht nog dient te worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kwam het OM aan de informatie dat de intussen overleden man onwel werd tijdens het vervoer naar het bureau? Bent u op de hoogte van het bestaan van videobeelden die gemaakt zijn ten tijde van de arrestatie van de intussen overleden man waarbij hij duidelijk in beeld is? Zijn het OM alsook de Rijksrecherche inmiddels op de hoogte van deze beelden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een dergelijke voorbarige uitlating van het OM het vertrouwen beschadigt van de samenleving in de onafhankelijkheid van onderzoek dat nu nog moet plaatsvinden? Zo ja, hoe bent u van plan dit vertrouwen te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af voordat ik hierover uitspraken doe.
Wanneer zijn de resultaten van het onderzoek door de Rijksrecherche bekend?
Het onderzoek van de Rijksrecherche zal naar verwachting zeker nog enkele maanden duren. Alsdan zal over de uitkomsten ervan worden gecommuniceerd.
Welke protocollen/procedures hanteren agenten in het geval dat een arrestant onwel wordt? Worden agenten hiervoor getraind en bijgeschoold? Zo ja, hoe vaak?
Iedere politiefunctionaris in de basisopleiding wordt getraind in levensreddend handelen met de training Eerste Hulp door Politie. Er worden handvatten gegeven aan de politiefunctionaris op straat om eerste hulp te verlenen en daarbij te bepalen in hoeverre medische zorg noodzakelijk is. De training is een afgeleide van een EHBO-opleiding en bevat de meest voorkomende medische situaties waar een politiefunctionaris in de uitvoering van zijn werkzaamheden mee te maken kan krijgen.
Het bericht dat via een Nederlands handelsbedrijf afgedankte Duitse legertrucks terecht zijn gekomen bij het Sudanese leger |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichtgeving1 dat via een Nederlands handelsbedrijf afgedankte Duitse legertrucks terecht zijn gekomen in het leger van de omstreden Soedanese president Omar al-Bashir?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving omtrent de gedemilitariseerde vrachtwagens die door een Nederlands handelsbedrijf gekocht zijn van het Duitse Ministerie van Defensie en vervolgens zijn doorverkocht aan een Sudanese private partij. Aangezien deze trucks gedemilitariseerd zijn en qua eigenschappen gelijk zijn aan civiele voertuigen, hoeft voor de uitvoer ervan volgens de Nederlandse exportcontrolewetgeving geen vergunning aangevraagd te worden. Om deze reden is er geen speciale controle geweest bij de uitvoer van deze trucks, en beschikt het kabinet niet over exacte cijfers van het aantal gedemilitariseerde trucks dat de afgelopen tien jaar is verkocht door Nederlandse handelaren.
Heeft de Nederlandse regering vooraf van deze transfers geweten? Zo nee, kunt u verklaren waarom bij de Douane noch inlichtingendiensten alarmbellen zijn afgegaan bij de uitvoer van dergelijke toch vrij omvangrijke transporten? Zo ja, op basis waarvan heeft de regering hiervoor groen licht gegeven en kennelijk gemeend dat er geen risico op militair gebruik bestond, in het bijzonder met het oog op het feit dat de EU een wapenembargo heeft afgekondigd tegen Soedan?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u een idee hoeveel oud-legertrucks de afgelopen tien jaar door Nederlandse handelaren aan Soedan zijn verkocht? Zo ja, kunt u een zo precies mogelijk overzicht geven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beschouwt u deze affaire achteraf? Worden maatregelen overwogen om een vergelijkbare affaire te voorkomen, mede ook in het licht van eerdere affaires?2
Het kabinet is bezorgd over de veiligheidssituatie in onder meer de door u genoemde bestemmingen. Vergunningplichtige export wordt, wanneer aangemeld bij Ministerie van Buitenlandse Zaken, secuur en op een case-by-case-basis bekeken om zoveel mogelijk uit te sluiten dat te exporteren goederen voor onwenselijke doeleinden worden ingezet. Daarnaast is er contact tussen het ministerie en het bedrijfsleven over beperkingen op export naar gevoelige bestemmingen.
Het beleid sinds 2008 heeft betrekking op overtollige vrachtwagens die door het Nederlandse Ministerie van Defensie worden verkocht. De vrachtwagens die in Sudan zijn aangetroffen, waren gekocht van het Duitse Ministerie van Defensie. Het in 2008 verruimde beleid voor de afstoting van vrachtwagens van het Nederlandse Ministerie van Defensie is in dit kader niet van toepassing, aangezien dit geen betrekking heeft op de verkoopprocedures voor trucks van het Duitse Ministerie van Defensie.
Het toezicht op te exporteren goederen is afhankelijk van het al dan niet vergunningplichtig zijn van die goederen. Duitsland en Nederland hanteren evenals de andere EU-lidstaten de (EU) Gemeenschappelijke lijst van militaire goederen als controlelijst. Navraag bij de Duitse autoriteiten leert echter dat er een interpretatieverschil is tussen Duitsland en Nederland van deze lijst. De Nederlandse exportautoriteiten beschouwen vrachtwagens die na demilitarisatie qua eigenschappen niet te onderscheiden zijn van civiele voertuigen als civiel en derhalve niet vergunningplichtig en dus niet vallend onder het EU-wapenembargo. Duitsland blijft voertuigen die specifiek ontworpen zijn voor militair gebruik beschouwen als militair en dus vergunningplichtig, ook als zij gedemilitariseerd zijn.
Vanwege de uiteenlopende interpretaties van dit specifieke onderdeel van de militaire lijst, is Duitsland ertoe overgegaan expliciet in zijn contracten op te nemen dat ook bij doorverkoop na demilitarisatie aan derde landen toestemming aan Duitsland moet worden gevraagd. Deze aanpassing van zijn contractteksten heeft Duitsland al in 2014 doorgevoerd, overigens niet naar aanleiding van deze specifieke casus.
Een eventuele aanscherping van de vergunningplicht door Nederland op deze goederen overeenkomstig de Duitse interpretatie dient zorgvuldig te gebeuren in overleg niet alleen met Duitsland maar ook met de andere EU-lidstaten, in het licht van het Nederlandse streven naar verdergaande harmonisatie van het EU-wapenexportbeleid. Wij zullen de mogelijkheden onderzoeken om het Nederlandse beleid nauwer af te stemmen op het Duitse beleid. Tevens zullen wij nagaan hoe andere Europese lidstaten hier tegenaan kijken.
Herinnert u zich het in 2008 aangekondigde beleid3, mede naar aanleiding van eerdere incidenten met (al dan niet gedemilitariseerde) oud-legervoertuigen om ongewenste wederverkoop van voormalige legervoertuigen tegen te gaan? Zou het niet logisch en wenselijk zijn dat Nederland ook zulk/vergelijkbaar toezicht houdt op dergelijke goederen die niet door Defensie, maar andere, Nederlandse of buitenlandse, bedrijven of overheden worden verkocht aan Nederlandse bedrijven, zoals in het geval als bij Bureau Buitenland naar voren kwam?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te overwegen om met het bedrijfsleven opnieuw, en betere afspraken te maken over handel met een ruim handvol bijzonder gevoelige bestemmingen (zoals Syrië, Noord-Korea, Soedan, Birma en Iran), zodat beter voorkomen kan worden dat potentieel gevoelige, doch niet-strategische goederen niet militair aangewend worden? Kan daarmee, zonder al te grote administratieve lasten, bijvoorbeeld ook het «catch-all mechanisme» (dat voor embargolanden en potentiële proliferatie van MVW geldt) versterkt worden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u ook vernomen dat Duitsland inmiddels stappen heeft ondernomen om het gat in haar exportcontrole te dichten door alle afnemers van overtollige legertrucks toestemming voor wederuitvoer te laten vragen?4 Zou het niet goed zijn op EU-niveau maatregelen te nemen om de controle op gedemilitariseerde voertuigen (en vergelijkbare zaken) voor gevoelige bestemmingen te verbeteren en harmoniseren, bijvoorbeeld zoals Duitsland nu heeft voorgesteld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met berichten5 over bombardementen op de school en ziekenhuis van de bisschop in Kauda, Nuba Mountains in Zuid-Kordofan op 25 mei j.l. en het rapport van Human Rights Watch6 over schendingen in Blue Nile en Zuid-Kordofan? Bent u van mening dat er sprake is van een strategie van Sudanese strijdkrachten waarbij zij bewust geweld gebruiken richting burgers in Zuid-Kordofan en Blue Nile, onder andere middels seksueel geweld en bijna dagelijkse bombardementen?
Deze berichten zijn ons bekend. Er lijkt inderdaad sprake van een strategie van de Sudanese strijdkrachten om bewust geweld tegen burgers in Zuid-Kordofan en Blue Nile te gebruiken, zoals beschreven in het desbetreffende HRW-rapport.
Deelt u de zorg dat bij het ontbreken van afdoende regionale en internationale politieke druk op de regering in Khartoum de mensenrechtenschendingen door blijven gaan er de komende tijd meer bombardementen op burgers zullen plaatsvinden?
Wij delen uw zorgen over de mensenrechtenschendingen in Sudan. Nederland brengt die ook over aan de Sudanese regering. De internationale gemeenschap zal de druk op de Sudanese regering maximaal moeten houden, ook al leert de ervaring dat dit geen garantie geeft op het voorkomen van nieuwe schendingen.
Bent u bereid om in EU- en VN-verband te pleiten voor veroordeling van het regime in Khartoum voor het bewust en gericht bombarderen van haar burgers in Blue Nile en Zuid-Kordofan?
Ja.
Klopt het dat burgers in de door rebellen gecontroleerde gebieden zijn nog altijd verstoken van humanitaire hulp omdat de Soedanese regering hulporganisaties hier niet toe laat en cross border hulp enkel mondjesmaat plaats vindt? Bent u bereid alsnog te overwegen over te gaan tot cross border hulp aan deze gebieden, hetzij met directe hulp of door middel van ondersteuning van hulpverleners, mensenrechtenactivisten en monitors, hiervoor de mogelijkheden te onderzoeken en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Ondanks druk van de internationale gemeenschap laat de Sudanese overheid formeel geen hulp toe tot gebieden die door rebellen worden gecontroleerd. In de praktijk wordt echter wel hulp geboden. Dit gebeurt deels door grensoverschrijdende activiteiten (o.a. naar Zuid-Kordofan) en deels door activiteiten over de strijdlijnen heen. Omdat het leveren van deze hulp voor betrokken organisaties en hun medewerkers een riskante activiteit is in het licht van de veiligheidssituatie en de houding van de Sudanese overheid is de regering zeer terughoudend ten aanzien van openbare rapportage hierover. Nederland geeft dit jaar 2 mln. euro aan directe humanitaire steun via het Common Humanitarian Fund. Daarnaast draagt Nederland indirect bij aan humanitaire hulp in Sudan via de algemene ongeoormerkte bijdragen aan ICRC, WFP, UNHCR en OCHA.
Deelt u de teleurstelling dat Rusland en China de mening zijn toegedaan dat VN-gezant Menkerios niet het mandaat heeft om aan de VN-Veiligheidsraad te rapporteren over de situatie in Soedan? Bent u bekend met VN-Veiligheidsraad Resolutie 2046 waarin de VNVR aangeeft dat zij «actively seized of this matter» blijft?
Resolutie 2046 en het mandaat van Haile Menkerios, Speciaal Gezant van de Secretaris Generaal voor Sudan en Zuid-Sudan zijn ons bekend. Dit mandaat behelst rapportage over de situatie in Sudan en Zuid-Sudan. De gespannen situatie in relatie tussen Sudan en Zuid-Sudan vereist zorgvuldige rapportage aan de VN-Veiligheidsraad. Op 8 juli jl. vonden consultaties plaats in de VN-Veiligheidsraad over Sudan en Zuid-Sudan en de implementatie van het mandaat van de United Nations Interim Security Force for Abyei (UNISFA). Zowel Speciaal Gezant Menkerios als Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal voor UNISFA Gebremariam heeft de VN-Veiligheidsraad geïnformeerd over deze onderwerpen.
Bent u bereid met gelijkgestemden leden van de Veiligheidsraad de mogelijkheden te onderzoeken om aan de hand van resolutie 2046 alsnog mandaat te verzorgen voor VN gezant Menkerios om te rapporteren over de situatie in Soedan, waaronder in Zuid-Kordofan en Blue Nile?
Het is in principe aan Speciaal Gezant Menkerios om invulling te geven aan zijn mandaat, in overleg met de SGVN en de leden van de VN-Veiligheidsraad. Nederland vraagt wel op verschillende manieren aandacht voor de situatie in Zuid-Kordofan, Blue Nile en Darfur, onder meer in onze rol als co-voorzitter van de humanitaire donorwerkgroep in Sudan en door de situatie te agenderen in internationale fora waaronder de VN.
Bent u bekend met de uitspraken van president Bashir dat Soedan de gewapende opstand zal neerslaan en een nationale dialoog opzet die wordt gerund door de overheid en de National Congress party (NCP)?7 In het licht van deze uitspraken en gezien de Nederlandse en Europese steun aan het African Union High Implementation Panel (AUHIP), die de dialoog probeert de faciliteren maar hierin door Bashir dus wordt tegengewerkt, kunt u aangeven hoe u denkt dat de door AUPSC’s September 2014 Communique 456 gestelde voorwaarden8 aan de dialoog gerealiseerd zouden moeten worden?
De door u genoemde documenten zijn ons bekend, evenals de weergave van president Bashirs woorden in het door u aangehaalde artikel.
De internationale gemeenschap (AU, EU, VN) blijft van mening dat alleen politieke oplossingen een antwoord op Sudans crises kunnen zijn. Daartoe is echter politieke wil en medewerking vereist van de betrokken partijen, die op dit moment lijkt te ontbreken. De AUPSC heeft in het genoemde Communiqué het belang van de voorwaarden benadrukt, maar het is onwaarschijnlijk dat deze in de huidige opzet van de dialoog worden gerealiseerd.
Bent u van mening dat de EU, de VN en de Afrikaanse Unie de dialoog niet zouden moeten steunen wanneer aan deze voorwaarden niet wordt voldaan?
Ja, zeker voor wat betreft de huidige Nationale Dialoog in de door de overheid gekozen vorm. Tegelijk geldt dat een oprechte dialoog en een politieke oplossing voor de verschillende conflicten en crises van onverminderd groot belang blijven. Hier dringen Nederland en de EU dan ook voortdurend op aan.
Genitale verminking in Guinée |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat er voor de stelling in het ambtsbericht van 2014 inzake Guinée dat er tegenwoordig minder sprake zou zijn van genitale verminking van meisjes geen nadere onderbouwing wordt gegeven op basis van harde cijfers? Erkent u bovendien dat de signalen uit anonieme bronnen waarop men zich verlaat bovendien beperkt blijven tot hoger opgeleiden in de grote steden?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het algemeen ambtsbericht Guinée van 2014 is opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Buitenlandse Zaken en is tot stand gekomen op basis van uitgebreid, zorgvuldig en afgewogen bronnenonderzoek, onder andere ter plaatse. De bevindingen zijn gebaseerd op meerdere schriftelijke bronnen, inclusief cijfermateriaal en gesprekspartners waarbij de verkregen informatie zoveel mogelijk aan elkaar wordt getoetst. De identiteit en achtergrond van de gesprekspartners wordt in de regel niet openbaar gemaakt om hun veiligheid en daardoor hun betrouwbaarheid niet in gevaar te brengen.
Wat is de reden dat u van minderjarige vrouwelijke asielzoekers uit Guinée verlangt2 dat zij aannemelijk maken dat een specifiek persoon concrete plannen heeft hen genitaal te laten verminken, nu uit de officiële cijfers blijkt dat nog altijd 96,9% van de vrouwen genitaal is verminkt?3
De Vreemdelingencirculaire 2000 voorziet in specifiek beleid ten aanzien van meisjes en vrouwen, die het risico lopen genitaal verminkt te worden bij terugkeer naar het land van herkomst. Dit is algemeen, niet landgebonden, beleid. Hierin is bepaald dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend als de betrokkene een reëel risico loopt op genitale verminking in het land van herkomst. Voor de toepassing van het beleid wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen van besnijdenis (1–4). Bij de beoordeling worden zowel de verklaringen van de betrokkene meegewogen als de algemene informatie over genitale verminking, zoals deze bijvoorbeeld blijkt uit het algemeen ambtsbericht. Of in een specifiek geval bescherming in Nederland aangewezen is, hangt derhalve af van het samenstel van factoren in de zaak. Dit beleid biedt voldoende ruimte om bescherming te bieden daar waar dat nodig is, ook voor vrouwen en meisjes afkomstig uit Guinée. Ik zie dan ook geen aanleiding om dit aan te passen.
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni jongstleden, waarnaar wordt verwezen in noot 2 bij uw vragen, geeft daar evenmin aanleiding toe. De Afdeling heeft daarin geoordeeld dat in de betreffende individuele zaak en onder verwijzing naar het ambtsbericht, het beleid juist is toegepast.
Erkent u dat uit het ambtsbericht blijkt dat voorlichtingscampagnes over genitale verminking bij meisjes vooralsnog niet het gewenste effect hebben gehad?4 Kunt u daarbij aangeven waarom u zich in rechtszaken over dit onderwerp desondanks op deze voorlichtingscampagnes beroept als argument om jonge meisjes terug te kunnen sturen naar Guinée?5
Uit het algemeen ambtsbericht betreffende Guinée van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2014 blijkt dat het gewenste effect van de voorlichtingscampagnes, namelijk de uitbanning van genitale verminking, nog niet is bereikt. Wel blijkt uit het ambtsbericht dat er in Guinée een toenemende bewustwording is van de gevaren en risico’s van vrouwenbesnijdenis.
In het ambtsbericht wordt beschreven dat het onder omstandigheden mogelijk is voor een meisje om zich te onttrekken aan besnijdenis en dat dit onder andere afhankelijk is van de attitude van haar familie en de woonplaats. Zo blijkt dat het in de regel de moeder van een meisje is die bepaalt of haar dochter wordt besneden en dat het in een stad gemakkelijker is om zich te onttrekken aan de druk van een gemeenschap, dan in een dorp.
Overigens wordt in het ambtsbericht niet gesteld dat een kleine snee geen genitale verminking zou zijn; de tekst kwalificeert dit juist als de lichtste vorm van besnijdenis.
Erkent u dat, ook indien de ouders geen voorstander zijn van genitale verminking, deze alsnog kan voorkomen omdat bijvoorbeeld een ander familielid dit regelt6 of omdat een vroedvrouw ondanks andere instructie toch een volledige «besnijdenis» uitvoert?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u bovendien dat «geen genitale verminking» volgens het ambtsbericht ook kan inhouden dat aan de vroedvrouw wordt gevraagd slechts een klein sneetje te maken?7 Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze houdt u er in uw beleid rekening mee dat het ambtsbericht eveneens meldt dat «ook waar het mes in het openbaar is afgezworen», gemeenschappen hier in het geheim vaak toch mee doorgaan?8
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, in het licht van de genoemde feiten, het asielbeleid ten aanzien van minderjarige meisjes uit Guinée nog eens tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te vragen om een thematisch ambtsbericht over genitale verminking in landen met een verhoogd risico daarop, waarbij nadrukkelijker wordt gezocht naar verifieerbare bronnen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van landen waarvan bekend is dat genitale verminking voorkomt, geldt dat in de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken hier standaard aandacht aan wordt besteed, zoals ook in het aangehaalde ambtsbericht betreffende Guinée. Een thematisch ambtsbericht ontbeert een toegevoegde waarde.