De reactie van de staatssecretaris op de zelfdoding van een bewoner van woonzorgcentrum De Golfstroom in Den Helder |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u werkelijk dat onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar de zelfdoding 10 weken mag duren? Kan dit niet sneller? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In verband met het verzamelen van de objectieve feiten, het betrekken van verwanten en het afstemmen van de bevindingen en conclusies is een termijn van 10 weken reëel. In de leidraad meldingen 2013 zijn de termijnen die de inspectie en de zorgaanbieders mogen hanteren voor hun onderzoek opgenomen.
Heeft de IGZ opgelegd dat, tot het onderzoek naar de zelfdoding is afgerond, er geen verdere stappen mogen worden gezet in het gedwongen verhuizen van de bewoners? Zo neen, waarom niet?
Omdat het onderzoek naar de melding loopt zijn er nog geen conclusies te trekken of maatregelen te nemen. Het al dan niet stopzetten van de gedwongen verhuizing van de bewoners is in deze fase de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 oktober jl heb ik aangegeven dat het zorgvuldig omgaan met deze kwetsbare cliëntengroep, bij verandering van de woonsituatie, rekening houdend met de specifieke kwetsbaarheid van individuele cliënten, behoort tot het bieden van verantwoorde zorg. De inspectie zal de handelwijze van de instelling meenemen in haar onderzoek.
Vindt u het wenselijk dat een zorginstelling zo maar kan besluiten dat hoogbejaarde mensen moeten wijken voor een andere bestemming van hun woningen?
Al zolang er verzorgingshuizen bestaan, moeten bewoners regelmatig verhuizen wegens renovatie of nieuwbouw. Hoe kwetsbaar bewoners ook kunnen zijn, soms is er geen andere oplossing dan (tijdelijk) verhuizen naar een andere plek. Het is daarbij zaak dat er zorgvuldig met deze kwetsbare cliëntengroep wordt omgegaan. Daarbij moet rekening worden gehouden met de specifieke kwetsbaarheid van individuele cliënten. Dit behoort tot het bieden van verantwoorde zorg. Ik zie dat zorginstellingen daarover in het algemeen op een goede manier in gesprek treden met de cliënt. De inspectie zal de handelwijze van de Golfstroom rond dit tragische incident meenemen in haar onderzoek. Los daarvan kan een verhuizing veel emoties teweeg brengen. Ik zie echter geen aanleiding om hier aparte regels voor op te leggen.
Is eenzijdige opzegging van een woning door een zorgcentrum aan regels gebonden? Zo ja, welke? Zijn die regels hier toegepast? Zo neen, zouden die er niet moeten komen om kwetsbare en zorgafhankelijke mensen te beschermen tegen de verhuurder? Bent u bereid regels op te leggen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het niet gek dat de overkoepelende zorginstelling Vrijwaard ontkent dat de zelfdoding met de gedwongen verhuizing te maken heeft, terwijl de lokale afdeling van de ouderenbond PCOB vreest voor de gezondheidstoestand van andere hoogbejaarde bewoners?2
Ik begrijp van de instelling dat na de bekendmaking van de verhuisplannen in augustus met alle mensen individueel is gezocht naar een zo goed mogelijk alternatief. De IGZ onderzoekt thans de situatie rond de zelfdoding in de Golfstroom. Daarin wordt ook gekeken naar de manier waarop de Golfstroom met de desbetreffende cliënt in gesprek is getreden. Hangende het onderzoek kan ik hierover geen uitspraken doen.
Erkent u dat door het beleid dat leidt tot het sluiten van verzorgingshuizen de suggestie is gewekt dat de overheid het prima vindt om (hoog)bejaarde mensen gedwongen te verhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De benoeming van een partijgenoot als ambassadeur lokale aanpak gezondheidsachterstand |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Waarom is mevrouw Den Besten, tevens PvdA-lid, benoemd als ambassadeur lokale aanpak gezondheidsachterstand?1
Mevrouw Den Besten is benoemd omdat haar kwaliteiten aansluiten bij de kwaliteiten die ik had benoemd in de profielschets voor de ambassadeur. Zij is iemand die betrokken is bij het onderwerp, anderen weet te enthousiasmeren en samen te brengen, en als wijkwethouder Overvecht ervaring heeft met het aantoonbaar verbeteren van de gezondheid en welzijn in wijken (Project Bestrijding Overgewicht Overvecht 2006 – 2012, in samenwerking met zorgverzekeraar Agis). Bovendien heeft zij grote bestuurlijke ervaring als voorzitter van de PO-raad en voormalig wethouder van volksgezondheid in Utrecht.
Naast de relevante bestuurlijke ervaring, heeft haar huidige functie bij de PO-raad ook een inhoudelijke meerwaarde, gezien het belang van onderwijs bij sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Zo is zij vanuit haar functie lid van het Dagelijks Bestuur van de Stichting Gezond Gewicht en voorzitter van de Onderwijsagenda Sport, Bewegen en Gezonde Leefstijl waar PO, VO en MBO samenwerken aan de «Gezonde School». Onderwijs is bovendien een belangrijk aanknopingpunt om sociaaleconomische gezondheidsverschillen te adresseren, bijvoorbeeld door ouderprojecten die de ouderbetrokkenheid bij Gezonde School stimuleren en omdat de school vaak een belangrijke rol speelt in een gemeenschap.
Is het aanzoeken van een ambassadeur gebeurd via een openbare sollicitatieprocedure? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wie zaten er in de sollicitatiecommissie?
Nee. Op basis van een profielschets is een aantal personen de revue gepasseerd en is de keuze gevallen op mevrouw Den Besten.
Is het aanzoeken van een ambassadeur gebeurd via een profielschets? Zo ja, hoe luidt die? Zo neen, waarom niet?
Ja. Voor het ambassadeurschap is iemand gezocht die:
Welke ervaring heeft de benoemde ambassadeur op het gebied van gezondheidszorg of epidemiologie?
Mevrouw Den Besten heeft in haar functie als voormalig wethouder in Utrecht (specifiek voor volksgezondheid en jeugd en wijkwethouder voor Overvecht) relevante kennis opgedaan op het terrein van gezondheidszorg en epidemiologie. Zoals bij vraag 3 aangegeven was het niet van doorslaggevend belang bij het selecteren van de ambassadeur dat hij of zij ervaring heeft op het gebied van gezondheidszorg of epidemiologie. De aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen vraagt om een brede, integrale en lokale aanpak waarbij verbinding wordt gelegd tussen veel verschillende partijen, juist ook buiten de zorg.
Hoeveel tijd is gemoeid met het ambassadeurschap, en wat is de onkostenvergoeding/honorering hiervan?
Het ambassadeurschap zal circa 12 dagen per jaar vragen. De PO-raad krijgt een financiële compensatie van € 12.000 per jaar voor de tijd die mevrouw Den Besten besteedt aan haar rol als ambassadeur. Zij kan die tijd immers niet besteden aan haar functie als voorzitter van de PO-raad.
Hoeveel nevenfuncties heeft de ambassadeur?
De ambassadeur heeft 3 nevenfuncties:
Erkent u dat het vreemd over komt dat in korte tijd drie zeer geprofileerde PvdA-ers worden benoemd bij zorg- gerelateerd toezicht, advies of andere taken?2
De benoemingen van personen op deze functies heeft onafhankelijk van elkaar plaatsgevonden. Bij het ambassadeurschap stond voor mij het belang van het onderwerp en de passendheid in het profiel voorop.
Het grote aantal klachten over reizen met de OV chipkaart |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek dat de Consumentenbond heeft uitgevoerd via het Meldpunt Einde Treinkaartje?1
Ja, ik ben bekend met het onderzoek dat de Consumentenbond heeft uitgevoerd via het Meldpunt Einde Treinkaartje. Zoals ik ook in de brief aan uw Kamer van 13 oktober j.l.(Kamerstuk 23 645, nr. 580) heb aangegeven heeft het NOVB grote stappen gezet op een aantal concessieoverstijgende vraagstukken, maar blijven er nog wensen over. Dit blijkt ook uit het onderzoek van de Consumentenbond.
Deelt u de mening dat twaalf keer in- en uitchecken op één dag voor een retour tussen Emmen en Venlo wat aan de hoge kant is?
Twaalf keer in- en uitchecken tijdens een heen-en-terugreis is vaak. Dit voorbeeld is gelukkig een uitzondering. Slechts 2,5 procent van de reizigers reist met meer dan 1 spoorvervoerder. Met meer dan 2 vervoerders komt nog veel minder voor.
Om te komen tot een oplossing voor de problematiek van de zogenaamde single check-in/check-out gaan NS en Connexxion een pilot doen op de Valleilijn, zoals ik u bij brief van 9 september j.l. heb gemeld.
Wanneer is single check-in/check-out gerealiseerd?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven gaan NS en Connexxion een pilot doen voor single check-in/check-out. De resultaten van die pilot zullen besproken worden in het NOVB. Ik zal u hierover nader informeren met de voortgangsrapportage van het NOVB.
Kent u de proef van de Rotterdamse Elektrische Tram N.V. (RET) om op rekening reizen mogelijk te maken?
Ja, ik ken de proef van de RET met reizen op rekening.
Wanneer wordt op rekening reizen in heel Nederland voor iedereen mogelijk?
De RET voert op dit moment een proef uit en biedt reizen op rekening vanaf 1 januari 2015 voor al haar klanten aan. Daarbij geldt het reizen op rekening alleen bij de RET zelf. GVB en Syntus willen in navolging van de RET dit najaar ook een kleinschalige proef gaan doen. Daarnaast is bij NS reizen op rekening voor reizigers met een businesskaart al mogelijk; ook voor blinden en slechtzienden is reizen op rekening op korte termijn mogelijk. In het NOVB worden deze ontwikkelingen besproken. Over een eventuele verdere «uitrol» van reizen op rekening houd ik u op de hoogte via de voortgangsrapportage van het NOVB.
Hoe kijkt u aan tegen het standpunt van de RET-directeur dat in het openbaar vervoer ook alternatieve betalingsmogelijkheden moeten komen, waarbij gedacht kan worden aan betalen met een bankpas?
In het kader van het NOVB kijken we met alle vervoerders, overheden en de consumentenorganisaties naar de toekomst van het OV-betalen. Hierbij wordt uitdrukkelijk aandacht geschonken aan alternatieve betalingsmogelijkheden, zoals het betalen met een bankpas.
Wat vindt u van de kosten voor het terugkrijgen van saldo dat op de OV-chipkaart staat?
De administratiekosten van € 2,50 bij terugvragen van het saldo op de OV-chipkaart zijn landelijk afgesproken in 2009. Vervoerders willen hiermee voorkomen dat de servicebalies bank of pin functies krijgen.
Deelt u de mening dat het terugkrijgen van geld dat op de OV-chipkaart staat, kosteloos moet kunnen in plaats van voor € 2,50 zoals nu het geval is?
Zie ook het antwoord bij vraag 7. Ik zeg u toe dat ik dit in zal brengen in het NOVB.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg Openbaar vervoer, OV-chipkaart en taxi op 16 oktober 2014 te beantwoorden?
Ja.
Pretium en het schriftelijkheidsvereiste |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de manier waarop het bedrijf Pretium (niet) omgaat met het schriftelijkheidsvereiste bij telefonische verkoop?1
Ja, ik ben op de hoogte van de betrokken berichtgeving.
Klopt het dat het schriftelijkheidsvereiste niet kan worden ingevuld met alleen een klik op een telefoontoets, zoals Pretium beweert?
Op grond van het recent inwerking getreden artikel 230v lid 6 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kan een overeenkomst die het gevolg is van een telefonisch gedaan aanbod alleen schriftelijk tot stand komen. Dit vereiste geldt voor overeenkomsten betreffende het geregeld afleveren van diensten en overeenkomsten betreffende de levering van water, gas, elektriciteit en stadsverwarming. Met de invoering van het schriftelijkheidsvereiste is beoogd consumenten te beschermen tegen het ongewild overgezet worden naar een nieuwe aanbieder. Bovengenoemde overeenkomsten zijn immers niet direct zichtbaar voor een consument, hetgeen ook genoemd is in de parlementaire behandeling als één van de problemen van telemarketing (Kamerstuk 33 520, nr. 3 op p. 52 en nr. 7 op p. 4–6).
In de parlementaire behandeling (o.a. Kamerstuk 33 520, nr. 3 en 7) is een aantal voorbeelden gegeven hoe aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan kan worden.
Zo is aangegeven dat aan dit voorschrift in de praktijk voldaan kan worden doordat de handelaar een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst in schriftelijke vorm opstelt en aan de consument toestuurt. De consument zal dit aanbod moeten aanvaarden om de uiteindelijke overeenkomst tot stand te brengen. Deze aanvaarding zal doorgaans blijken uit de ondertekening van de schriftelijke overeenkomst. Voorts kan aan het schriftelijkheidsvereiste worden voldaan wanneer de overeenkomst op elektronische wijze wordt gesloten en de overeenkomst raadpleegbaar is, de authenticiteit van de overeenkomst in voldoende mate gewaarborgd is, het moment van totstandkoming met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld en de identiteit van de partijen voldoende kan worden vastgesteld. In de memorie van toelichting (Kamerstuk 33 520, nr. 3, p. 52) is het voorbeeld gegeven van het sturen van de overeenkomst per e-mail. De consument zal vervolgens per e-mail zijn instemming moeten geven, voordat aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan.
Of een loutere klik op een telefoontoets voldoende is om aan het schriftelijkheidsvereiste te voldoen is niet aan mij om te beoordelen. Dit is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) – als toezichthouder op dit voorschrift – en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen. Het is mij niet bekend waarop Pretium haar eigen uitleg baseert.
Waarop baseert Pretium deze uitleg van art. 6:227a en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een klik op en telefoontoets niet voldoende is om aan het schriftelijkheidsvereiste te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te verzoeken het bovenstaande duidelijk op de website van ConsuWijzer te vermelden?
Ik heb van de ACM vernomen dat zij op de website van het informatieloket ConsuWijzer voorbeelden zal geven op welke wijze in ieder geval aan het schriftelijkheidsvereiste kan worden voldaan.
Bent u bereid om de ACM te verzoeken om te gaan handhaven op de juiste uitvoering van het schriftelijkheidsvereiste?
Ik heb de ACM op de hoogte gesteld van de betrokken berichtgeving. De ACM doet geen mededelingen over al dan niet lopende onderzoeken.
Het bericht ‘Ministerie durft info-avonden hoogspanningsmasten Oosterhout, Zevenbergen niet aan: ‘Te gevaarlijk' |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ministerie durft info-avonden hoogspanningsmasten Oosterhout, Zevenbergen niet aan: «Te gevaarlijk»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de informatieavonden in Oosterhout en Zevenbergen door u zijn afgezegd, en kunt toelichten waarom dat is gebeurd?
Ja. Deze informatieavonden heb ik helaas moeten afzeggen omdat de openbare orde en de veiligheid van de mensen niet te garanderen was. Over het zelfde onderwerp is op 23 september jl.wel een informatievond in Etten-Leur geweest.
Is dit gebeurd na overleg met de lokale autoriteiten?
Ja. Er is in aanloop naar de informatieavonden contact geweest tussen de beveiligingsbeambte van het Ministerie van Economische Zaken met de burgemeester van Oosterhout, de beveiligingsambtenaar van de gemeente, de politie van de gemeente Oosterhout en een security manager van TenneT.
Kunt u toelichten of er naar een nieuw moment van informatievoorziening voor bewoners is gezocht? Zo niet, bent u van plan dit alsnog te doen?
Zoals in de communicatie rond het afzeggen ook is aangegeven, gaat het om uitstel van de informatieavonden, niet om afstel. Inmiddels zijn vijf nieuwe avonden gepland eind november en eerste helft december 2014. In overleg met de betrokken overheden is gekeken naar manieren om de informatievoorziening op een goede wijze plaats te laten vinden. Ik wil ruimte bieden aan geïnteresseerden en belanghebbenden om vragen te stellen over het voorgenomen gewijzigde tracé aan de medewerkers van de ministeries van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu en van TenneT en om met hen in gesprek te gaan.
Heeft u over deze tracéwijziging wel overleg gehad met de betreffende gemeentebesturen en het provinciebestuur? Zo ja, wanneer en wat was de strekking hiervan? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de onzekerheid over de uitkomsten van het onderzoek naar de toepassing van 4x380 (zie ook het antwoord van vraag 2 van de PvdA-fractie) kon voor de zomer niet over een mogelijke wijziging met bestuurders en de omgeving worden gecommuniceerd. In augustus hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik op basis van de beschikbare informatie een afweging kunnen maken om te komen tot een alternatief voorgenomen tracé om nader uit te werken. Besloten is om een wijziging met dergelijke grote impact na het zomerreces onverwijld te communiceren. Op 27 augustus 2014 heb ik contact opgenomen met de verantwoordelijke gedeputeerde. Direct daarna zijn alle bestuurders van de betrokken gemeenten gebeld en zijn alle omwonenden van zowel het oude als het nieuwe tracé per brief op de hoogte gesteld.
Kunt u, aangezien de productiemarkt voor elektriciteit in hoge mate gewijzigd is sinds het besluit tot aanleg van deze verbinding en nog verder zal wijzigen, cijfermatig onderbouwen of de aanleg van deze 380Kv-verbinding nog wel nodig is? Wilt u hiervoor de effecten van bijvoorbeeld de voorgenomen sluiting van de kolencentrale in Borssele, capaciteit die momenteel uit de productie is genomen zoals bij Maasbracht, en beleid op decentrale opwekking van energie meenemen?
Om in de toekomst meer elektriciteit te kunnen transporteren is het noodzakelijk hoogspanningsverbindingen aan te passen en soms ook om nieuwe verbindingen en hoogspanningsstations te bouwen. De vraag naar elektriciteit in Nederland blijft de komende jaren toenemen. Door de liberalisering van de energiemarkt vindt het energietransport bovendien plaats over langere afstanden, waardoor de vraag naar transportcapaciteit is toegenomen. Het huidige net in de regio Zuid-West zit aan zijn maximum transportcapaciteit. Hierdoor voldoet TenneT niet aan de eisen die gesteld zijn in de Elektriciteitswet 1998. Dit geeft risico’s bij het transport van elektriciteit op momenten van onderhoud. Zonder de nieuwe Zuid-West 380 kV-hoogspanningsverbinding kunnen problemen met de elektriciteitsvoorziening in Nederland ontstaan. Daarnaast zijn er inmiddels vergevorderde plannen voor windparken voor de Zeeuwse kust. Zonder nieuwe verbinding is er geen transportcapaciteit beschikbaar om in de toekomst de stroom van deze nieuwe productie af te voeren. Ook daarom is uitbreiding van het hoogspanningsnet nodig. Een sluiting van de kolencentrale in Borssele zou niet voldoende ruimte geven in de beschikbare capaciteit. Sluiting van de centrale in Maasbracht (Limburg) zou geen ruimte geven op de lijn Borsele-Geertruidenberg.
Het gaat hier om langetermijnontwikkeling. Dit wil zeggen dat bij actuele wijzigingen er niet direct een ander besluit genomen word,t maar dit in toekomstperspectief bekeken wordt. De ministeries van Economische Zaken en van Financiën kijken hier gedegen naar, waarbij zij deskundigen raadplegen. Een cijfermatige onderbouwing en de uitleg hoe verschillende ontwikkelingen zijn meegenomen staat in het Kwaliteits- en Capaciteitsdocument 2013 van TenneT.
Het knelpunt dat moet worden opgelost tussen Borsele en Geertruidenberg bestaat uit een onderhoudsknelpunt en een capaciteitsknelpunt, waarbij tussen Borsele en Rilland het onderhoudsknelpunt het meest urgent is.
Bent u eventueel bereid om de beslissing tot aanleg van deze verbinding te herzien?
Het noordelijke tracé uit 2011 voorziet in toepassing van 4 circuits 380 kV in de landelijke ring. Gezien de risico’s voor de leveringszekerheid is wijziging van dat tracé onvermijdelijk (zie ook het antwoord op vraag 2 van de leden van de PvdA-fractie). Het totaalaantal gevoelige bestemmingen dat aanpassing van het noordelijke tracé met zich mee zou brengen, vind ik in het licht van het voorzorgsbeginsel niet aanvaardbaar. Zeker als er een alternatief is dat significant minder gevoelige bestemmingen heeft.
Het zuidelijke tracé is een van de tracés die vanaf het begin in de procedure zijn meegenomen en zijn onderzocht. Het gaat nu om een voorgenomen besluit. Het tracé zal, net als het noordelijke tracé, technisch moeten worden uitgewerkt en ruimtelijk gezien worden geoptimaliseerd ten behoeve van het ontwerpinpassingsplan en de ontwerpvergunningen. Dit gebeurt in overleg met onder meer de betrokken overheden en natuurorganisaties. Wijzigingen van het tracé zijn (beperkt) mogelijk, maar zijn afhankelijk van de lokale ruimtelijke omstandigheden.
Hoe ziet de verdere besluitvorming rond de aanleg van deze verbinding eruit? Hoe wilt u omwonenden daarbij betrekken? Hoe de gemeenten, provincie en de Kamer?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is aangegeven zal het nieuwe tracé worden uitgewerkt en geoptimaliseerd. Dit gebeurt in overleg met de betrokken overheden (provincie, gemeenten, waterschappen). Maar er is ook overleg met bijvoorbeeld natuurorganisaties in het kader van compensatie voor de Ecologische Hoofdstructuur, en met de eigenaren van de windparken waar de nieuwe verbinding doorheen zal lopen. Over de concept-mastposities zal bijvoorbeeld worden gesproken met grondeigenaren. De verwachting is op dit moment dat het ontwerpinpassingsplan najaar 2017 ter inzage kan gaan. Uw Kamer wordt periodiek, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, geïnformeerd over de stand van zaken en de voortgang met betrekking tot energie-infrastructuurprojecten die worden uitgevoerd met behulp van de rijkscoördinatieregeling. Meest recent is dat gebeurd met de brief van
13 oktober 2014.
Bent u bereid om het Tennet-rapport «Kwaliteitsnormen van het Hoogspanningsnet» – wat volgens berichten de grondslag is van de wijziging van het tracé – naar de Kamer te sturen met een beoordeling van uw zijde?
Het gaat om een rapport van het Ministerie van Economische Zaken dat u bij deze wordt toegestuurd2. Het rapport «Kwaliteitsnorm enkelvoudige storingsreserve in het Nederlandse hoogspanningsnet» analyseert aan de hand van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) welke wettelijke betrouwbaarheidseisen voor het hoogspanningsnet wenselijk en doelmatig zijn. Het rapport is de basis geweest voor een consultatie met de sector over de herijking van het wettelijk kader voor kwaliteitsnormen. Deze herijking heeft zijn beslag gekregen in het wetgevingsvoorstel STROOM.
Een werkgroep, bestaande uit medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken, TenneT en Netbeheer Nederland, heeft in 2012/2013 geanalyseerd welke investeringen in enkelvoudige storingsreserve (ook wel: redundantie) in het hoogspanningsnet doelmatig en wenselijk zijn.
De bovenstaande analyse is voor TenneT aanleiding geweest om te laten onderzoeken door DNV KEMA wat de gevolgen zijn van een falende mast met daarop 4 circuits EHS. Dit om vervolgens te kunnen bepalen in welke situatie het totale verlies van een 4-circuitverbinding nog acceptabel zou zijn uit oogpunt van leveringszekerheid en uit hoofde van internationale verplichtingen. Het falen van zo’n verbinding (bijv. het omvallen van masten waardoor alle lijnen breken) zou kunnen leiden tot een opeenstapeling van effecten (cascade-effecten) zelfs buiten Nederland. De kans hierop is klein, maar de gevolgen kunnen zeer groot zijn (grootschalige black out).
Op grond van het DNV KEMA-onderzoek heeft TenneT in juli 2014 geconstateerd dat de toepassing van 4-circuitverbindingen in de nationale 380 kV-ring en in de verbindingen die deel uitmaken van het Europese net (interconnectie) zeer ongewenst is en moet worden vermeden vanwege de grote gevolgen die het eventueel falen van zo’n verbinding heeft voor de leveringszekerheid en voor de internationale verplichtingen waaraan TenneT moet voldoen.
Voor het project Zuid-West 380 kV hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik om die reden geoordeeld dat het voorgenomen noordelijke tracé uit 2011 tussen Roosendaal-Borchwerf en Tilburg, dat uitging van een 4 circuit 380 kV-verbinding, niet langer aanvaardbaar is.
Verspreiding van besmettelijke dierziekten door de jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Commissie: verspreiding Afrikaanse varkenspest door jacht»1 waarin de directeur Diergezondheid van de Europese Commissie heeft gezegd dat de verspreiding van Afrikaanse varkenspest in Polen en de Baltische staten vermoedelijk is gekomen doordat in Wit-Rusland en Rusland is gejaagd op wilde zwijnen die besmet waren met het virus?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de directeur Diergezondheid van de Europese Commissie dit daadwerkelijk heeft gezegd?
Uitlatingen van personen die niet onder mijn verantwoordelijkheid vallen wil ik noch bevestigen, noch ontkennen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) waaruit blijkt dat trekvogels het vogelgriepvirus waarschijnlijk niet ons land inbrengen maar het hier juist oplopen?2
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat in het wild levende dieren in genoemde voorbeelden slachtoffer zijn van menselijk handelen?
Nee. Varkenspest is een besmettelijke virusziekte die voorkomt bij varkens. Het Afrikaanse varkenspestvirus is ongevaarlijk voor de mens. Varkens kunnen op verschillende manieren geïnfecteerd raken met het varkenspestvirus. Waar het gaat om de verspreiding van het virus, wordt in het betreffende artikel een vermoeden uitgesproken dat de verspreiding veroorzaakt is door de jacht op wilde zwijnen die besmet waren met Afrikaanse varkenspest. Mij is echter geen wetenschappelijk onderzoek bekend inzake de verspreiding van deze ziekte vanuit wilde zwijnen in Rusland en Wit-Rusland naar lidstaten van de EU ten gevolge van de jacht. In Nederland vindt monitoring plaats of er besmettelijke ziekten onder wilde zwijnen aanwezig is.
In het door u aangehaalde proefschrift van mevrouw Van Dijk wordt geen verband gelegd tussen menselijk handelen en het oplopen van vogelgriepvirussen door trekvogels. Aangegeven wordt dat het vogelgriepvirus van nature in milde vorm voorkomt bij watervogels. In het proefschrift wordt gesteld dat over de relatie tussen vogelgriep in wilde vogels en pluimvee nog veel onduidelijk is.
Wat de intensieve veehouderij betreft is u bekend dat er op dit moment onderzoek plaatsvindt naar mogelijke gezondheidsrisico’s van veehouderijen voor omwonenden. Over dit onderzoek (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden) heb ik u bij brief van 14 juni 2013 (Kamerstuk 28 973, nr. 134) en 8 april 2014 (Kamerstuk 28 973, nr. 137) geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de jacht en de intensieve veehouderij een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid door onder andere de verspreiding van zoönoses onder en via in het wild levende dieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de protocollen op het gebied van ruimingen en ophokplicht in geval van dierziekte-uitbraken te herzien op grond van genoemde wetenschappelijke inzichten? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie geen reden om op grond van het aangehaalde proefschrift de protocollen rond ruimingen en ophokplicht bij uitbraken van dierziekten te herzien. De huidige maatregelen die kunnen worden opgelegd aan een bedrijf dat is besmet met een bestrijdingsplichtige dierziekte zijn voldoende om verdere besmetting van de omgeving te voorkomen.
Draagmoederschap |
|
Gert-Jan Segers (CU), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u de uitzending van de EO over draagmoederschap gezien?1
Bent u bekend met het fenomeen dat via internet geadverteerd en contact gelegd wordt tussen draagmoeders en wensouders, zonder dat daarop enige vorm van toezicht plaatsvind?
Bent u eveneens bekend met het fenomeen dat alleenstaande mannen contact leggen met draagmoeders?
Kunt u een overzicht geven van de websites en de fora waarop deze praktijken plaatsvinden?
Kunt u aangeven welke risico’s verbonden zijn aan de hierboven beschreven praktijken?
Bij sommige wensouders is de kinderwens kennelijk zo groot dat ze bereid zijn zich in te laten met dubieuze praktijken. Hieraan zijn verschillende risico’s verbonden, zoals het risico van emotionele problemen voor de draagmoeder, een verhoogd risico op een identiteitsprobleem voor het kind, een verstoord hechtingsproces en de kans op teleurstelling bij de wensouders.
Kunt u meer inzicht geven in de aard en omvang van dit fenomeen?
De cijfers van het aantal onderzoeken dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) heeft verricht en waarbij sprake was van draagmoederschap zijn, voor zover exact te achterhalen, als volgt:
Het gaat daarbij om onderzoeken waarbij sprake was van hoogtechnologisch draagmoederschap (waarbij een embryo wordt ingebracht die ontstaan is door reageerbuisbevruchting), laagtechnologisch draagmoederschap (waarbij de draagmoeder via de natuurlijke weg of via kunstmatige inseminatie wordt bevrucht met het zaad van de wensvader of donor) of draagmoederschap tot stand gekomen in het buitenland.
Hoewel deze cijfers enige indicatie geven, leveren deze geen volledig beeld op van de aard en omvang van dit fenomeen.
Het vermoeden bestaat immers dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit wordt geconcludeerd in het rapport «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» van het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uit 2011.2 Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».3
Kunt u aangeven of de Raad voor de Kinderbescherming bekend is met deze illegale praktijken en zelf actief contact legt met betrokkenen naar aanleiding van dergelijke berichten op het internet?
De Raad is geen opsporingsinstantie en zoekt derhalve niet actief naar wensouders en (potentiële) draagmoeders die op internet contact met elkaar leggen. Eerst na kennisname van een (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructie kan de Raad een onderzoek starten. Binnen het onderzoek kijkt de Raad of aan alle voorwaarden voor afstand van het kind door de draagmoeder is voldaan. De Raad spreekt met zowel de wensouders als de draagmoeder en vraagt door, bijvoorbeeld hoe zij elkaar ontmoet hebben, hoe lang zij elkaar kennen en of er betaald is. Als er vermoedens zijn van een strafbaar feit, zal de Raad aangifte doen bij de politie.
Bestaat er voor de Raad voor de Kinderbescherming een meldingsplicht richting politie en Openbaar Ministerie (OM) wanneer medewerkers signalen krijgen van illegaal draagmoederschap?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die de deskundigen Vlaardingerbroek en Smeenk doen in de EO uitzending?
Eerstgenoemde deskundige is van oordeel dat de procedure omtrent draagmoederschap met meer waarborgen omkleed zou moeten zijn. Beide deskundigen geven aan dat actieve opsporing zou moeten worden verricht naar illegale praktijken omtrent draagmoederschap.
Naar ik begrijp is in de documentaire sprake van «laagtechnologisch» draagmoederschap. Voor «laagtechnologisch» draagmoederschap is geen arts benodigd, zoals één van de deskundigen ook in de uitzending aangeeft. Dit in tegenstelling tot hoogtechnologisch draagmoederschap, waarbij een embryo wordt ingebracht die ontstaan is door reageerbuisbevruchting; een ingreep die een arts verricht.
Indien wensouders en draagmoeders de procedure voor hoogtechnologisch draagmoederschap in Nederland volgen, geldt een met waarborgen omklede procedure. Zo moeten wensouders een verklaring omtrent gedrag overleggen en voert de draagmoeder gesprekken met een psycholoog.
Voor laagtechnologisch draagmoederschap ligt dit gecompliceerder omdat dit buiten het zicht van (overheids)instanties kan plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor wensouders die naar het buitenland uitwijken.
De door deze deskundigen aangedragen vraagstukken liggen voor bij de Staatscommissie Herijking Ouderschap die deze meeneemt in haar oordeel of een wettelijke regeling rond draagmoederschap tot stand dient te komen en zo ja hoe deze eruit dient te zien.
Kunt u aangeven of u een bedrag van € 25.000,– ter vergoeding van de onkosten van de draagmoeder over het algemeen aan de hoge kant vindt?
Het is niet aan mij om te kunnen beoordelen of dit bedrag hoog of laag is.
Welke definities geeft u aan de begrippen legaal, illegaal en commercieel draagmoederschap?
Deelt u de mening dat voor een legale vorm van draagmoederschap altijd enige vorm van toetsing noodzakelijk is om voldoende waarborgen te creëren voor een veilige en gezonde leefomgeving van het kind?
Volgens artikel 151b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt als draagmoeder aangemerkt «de vrouw die zwanger is geworden met het voornemen een kind te baren ten behoeve van een ander die het ouderlijk gezag over dat kind wil verwerven, dan wel anderszins duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind op zich wil nemen.»
Van illegaal draagmoederschap kan gesproken worden indien de strafbaarstellingen van artikel 151b en 151c Sr worden overtreden.
Bent u nog steeds van mening dat de meldingsstructuur in Nederland ten aanzien van het melden van draagmoederschap geen verbetering behoeft?2
Ja en deze vorm van toetsing is ook aanwezig als instanties kennis hebben van legaal draagmoederschap. Immers, de Raad zal in deze gevallen onderzoeken verrichten die zien op het uiteindelijk kunnen overdragen van het gezag over het kind van de draagmoeder op de wensouder(s). De Raad weegt in deze onderzoeken zorgvuldig af wat in het belang is van het specifieke kind. Het opgroeien in een veilige en gezonde leefomgeving is hierin een belangrijk onderdeel.
Bent u voorts nog steeds van mening dat de voorlichting voor wensouders en daarmee preventie tegen het commercieel draagmoederschap en de illegale opneming van buitenlandse kinderen, adequaat is?3
Deze mening ben ik nog steeds toegedaan.
Betrokken instanties werken nauw samen en wisselen waar nodig informatie en ervaringen uit over (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructies.
Bovendien bestaat het vermoeden dat een deel van de draagmoederschapsconstructies zich buiten het zicht van (overheids)instanties afspeelt. Dit wordt geconcludeerd in het eerdergenoemde rapport van UCERF uit 2011. Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het eerdergenoemde rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014.
Uit het rapport van UCERF kan voorts worden opgemaakt dat draagmoederschap in Nederland vermoedelijk in omvang beperkt is.
Om deze redenen zie ik geen meerwaarde in de ontwikkeling van een meldingsstructuur.
Wanneer verwacht u het eindrapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht met betrekking tot de mogelijkheid en de wenselijkheid van een mondiaal instrument op het terrein van het draagmoederschap?
Ja. Het is onwenselijk dat ondanks de geldende wet- en regelgeving mensen toch hun toevlucht nemen tot malafide praktijken, maar dit valt helaas niet volledig te voorkomen.
Deelt u de mening dat overtreding van de artikelen 151b en/of 151c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) nauw verbonden kan zijn met mensenhandel, zeker wanneer er contact met draagmoeders of wensouders in het buitenland plaatsvind?
De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht heeft in april 2014 twee documenten gepubliceerd genaamd «The desirability and feasibility of further work on the Parentage / Surrogacy Project» en de «Study of Legal Parentage and the issues arising from International Surrogacy Arrangements»6. Hierin wordt voorgesteld een expert groep te formeren die verder verkent wat de mogelijkheid en wenselijkheid is voor een multilateraal instrument.
De Algemene Vergadering van de Haagse Conferentie heeft in de vergadering van april 2014 besloten dat de verkenning van de mogelijkheid om een multilateraal instrument op dit gebied in te richten dient te worden gecontinueerd. De volgende Algemene Vergadering in 2015 zal definitief besluiten of een dergelijke expert-groep geformeerd gaat worden.
Welke aandacht wordt binnen de nationale politie besteed aan opsporing van de illegale praktijk van het draagmoederschap en de illegale opneming van buitenlandse kinderen?
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Zoals geconcludeerd in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel uit 2012 «Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap» kan commercieel draagmoederschap onder omstandigheden worden aangemerkt als mensenhandel.7 Voor de vraag of sprake is van mensenhandel is niet doorslaggevend of het contact met draagmoeders of wensouders in het buitenland heeft plaatsgevonden, maar of kan worden voldaan aan de bestanddelen van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij onder meer om (het oogmerk van) uitbuiting, maar ook om de specifiek in dit artikel genoemde gedragingen en het aanwezig zijn van een van de in dit artikel opgenomen dwangmiddelen.
Klopt het dat er slechts eenmaal een vervolging en een berechting heeft plaatsgevonden op basis van art. 151b Sr?4
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het aantal keer dat art. 151c Sr is toegepast in de strafrechtelijke opsporing en berechting?
Op welke wijze wordt binnen het OM aandacht besteed aan de vervolging op basis van deze artikelen?
Beschikt het OM over voldoende capaciteit teneinde deze illegale praktijken te vervolgen?
Kunt u per maatregel (zeven in totaal) ten aanzien van het Nederlandse beleid omtrent draagmoederschap aangeven op welke wijze deze de afgelopen jaren zijn uitgevoerd?5
Welke maatregelen zijn door u genomen naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap).6
In mijn brief van 16 december 201110 heb ik voorgesteld op een aantal punten, in samenhang bezien, het Nederlandse beleid omtrent draagmoederschap aan te passen en expliciet vast te stellen. Deze voorstellen vormden een aanzet om met de Tweede Kamer van gedachten te wisselen. Deze gedachtewisseling heeft helaas niet kunnen plaatsvinden. Inmiddels buigt de Staatscommissie Herijking Ouderschap zich over dit complexe onderwerp. Het bovenstaande in ogenschouw nemende, heb ik ten aanzien van de voorgestelde punten het volgende verwezenlijkt:
Op welke wijze besteed de Staatscommissie Herijking Ouderschap aandacht aan deze schaduwzijde van het draagmoederschap in Nederland?
Bij brief van 28 november 201213 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over het vervolg dat ik aan het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel heb gegeven voor wat betreft het onderdeel commercieel draagmoederschap. In deze brief is aangegeven dat op Rijksoverheid.nl voorlichting is geplaatst over het krijgen van een kind via draagmoederschap en de risico’s op mogelijke uitbuiting van draagmoeders in het buitenland.
Ook de aanbeveling om, mocht het aan de orde zijn, in de onderhandelingen over een mondiaal verdrag op het terrein van draagmoederschap, aspecten van mensenhandel bij draagmoeders onder de aandacht te brengen is overgenomen.
De Staatscommissie Herijking Ouderschap beziet het onderwerp draagmoederschap in de volle breedte; mogelijke uitbuiting van draagmoeders zal hierin ongetwijfeld aan de orde komen. Ik zal het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel onder de aandacht van de Staatscommissie brengen.
Deelt u de mening dat niet gewacht kan worden tot de uitkomsten van deze staatscommissie om verdere maatregelen te nemen en meer prioriteit te geven aan de voorkoming, bestrijding en vervolging van illegaal draagmoederschap?
Zie antwoord vraag 24.
Het bericht dat statiegeldproject op een school wordt tegengewerkt |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Directeur Afvalfonds chanteerde ons om statiegeld»?1
Ja.
Klopt het dat gemeente Apeldoorn in 2013 een financieringsaanvraag heeft ingediend bij het afvalfonds voor een schoolproject over afval, duurzaamheid en recycling? Zo ja, op welke gronden is dat afgewezen?
De gemeente Apeldoorn heeft in 2013 inderdaad een financieringsaanvraag ingediend. Deze financieringsaanvraag is inhoudelijk beoordeeld door Stichting NL Schoon. De eerste ingediende versie van de aanvraag is afgekeurd door Stichting NL Schoon omdat deze aanvraag teveel onduidelijkheid over de zijdelingse effecten op het voorkomen van zwerfafval bevatte. Na een toelichtend gesprek tussen de gemeente Apeldoorn en Stichting NL Schoon is de aanvraag door de gemeente Apeldoorn aangepast en door Stichting NL Schoon goedgekeurd.
Deelt u de mening dat een dergelijk initiatief van leerlingen uit Apeldoorn een goed initiatief is om leerlingen bewust te maken van milieuvervuiling en ons afvalbeleid? Zo ja, past bij een dergelijk initiatief een ondersteunende rol vanuit de overheid, waarbij ook sprake is van de samenwerking van de 3 O's (Overheid, Ondernemers en Onderwijs)?
Het initiatief van leerlingen uit Apeldoorn vind ik sympathiek. Dat leerlingen hiervoor zelf het initiatief hebben genomen, laat de betrokkenheid van de leerlingen zien bij afval, recycling en duurzaamheid.
Een ondersteunende rol van de overheid bij dit initiatief is voorzien vanuit de afspraken die gemaakt zijn over bestrijding van zwerfafval in de Raamovereenkomst Verpakkingen.
Hoe beoordeelt u de rol van het Afvalfonds in deze kwestie?
Stichting NL Schoon is verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van aanvragen. Nedvang, aan wie Stichting Afvalfonds de monitoring en stimulering van de inzameling en recycling van verpakkingsafval heeft uitbesteed, organiseert het proces voor gemeenten om een aanvraag in te kunnen dienen. Stichting Afvalfonds Verpakkingen betaalt de vergoedingen uit. Stichting Afvalfonds speelt geen inhoudelijke rol bij de beoordeling van een aanvraag.
Klopt het dat u in eerste instantie enthousiast was over het project? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het project alsnog afgewezen?
Het project is niet afgewezen maar toegekend. De inhoudelijke beoordeling ligt niet bij mij maar bij Stichting NL Schoon. Zie verder mijn antwoord in reactie op vraag 3.
Welke criteria gelden er voor projecten die een beroep doen op het Afvalfonds en wie beoordeelt die aanvragen?
Stichting NL Schoon beoordeelt de aanvragen inhoudelijk. Hiervoor hanteert zij de volgende criteria:
Is er binnen het Van Grondstof Naar Afval (VANG)-beleid ruimte voor het ondersteunen van onderwijsprojecten van leerlingen ten aanzien van het afval en recycling?
Ja, die ruimte is er. Binnen VANG wordt gekeken hoe scholen kunnen worden gestimuleerd in educatie over afvalpreventie en afvalscheiding.
Het verzwegen leed van afstandsmoeders |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt over het verzwegen leed van afstandsmoeders?1
Ja.
Wat is uw reactie op het leed van de afstandsmoeders die als meisjes ongehuwd zwanger raakten, in het geniep ver van huis en moederziel alleen moesten bevallen, om vervolgens gedwongen te worden om hun kind ongezien af te staan?
Het programma brengt het leed dat afstandsmoeders is aangedaan en dat zij nog dagelijks dragen aangrijpend in beeld. Door de tijdgeest, waarin het een schande was om ongehuwd zwanger te worden en er voor vrouwen ook geen mogelijkheid was om zelfstandig in hun onderhoud en dat van het kind te voorzien, voelden vrouwen zich onder druk gezet om hun kind af te staan. De uitzending gaat daarbij in op de rol van de rooms-katholieke kerk, die met zijn gedachtegoed hierin een grote rol speelde. Het taboe op ongehuwde zwangere vrouwen en meisjes leefde tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw evenwel breder in de samenleving.
Is het waar dat sinds de jaren vijftig vijftien- tot twintigduizend moeders eenzelfde lot hebben ondergaan?
Het precieze cijfer is moeilijk te achterhalen. Geschat wordt dat er vanaf de inwerkingtreding van de adoptiewet in 1956 ongeveer 20.000 keer afstand is gedaan van een kind. Tot de jaren zeventig kon het om 1.000 kinderen per jaar gaan. Daarna zakten die aantallen snel tot tegenwoordig ongeveer twintig gevallen per jaar. Niet iedere vrouw deed afstand ter adoptie onder dezelfde omstandigheden en onder invloed van de rooms-katholieke kerk. In hoeveel gevallen de rooms-katholieke kerk een factor van betekenis was, is niet bekend.
Bent u van mening dat dit misschien wel het laatste hardnekkige taboe is binnen de Rooms-Katholieke Kerk na de talloze onthullingen over seksueel misbruik? Zo ja, ziet u mogelijkheden om dit taboe alsnog te doorbreken? Zo nee, waarom niet?
De situatie van ongehuwde, zwangere vrouwen die afstand moesten doen van hun kind is inderdaad een taboe, dat niet alleen verbonden is aan (instellingen van) de rooms-katholieke kerk, maar als gevolg van de tijdgeest breed maatschappelijk speelde. Uiteraard is het niet aan de overheid om te treden in aangelegenheden tussen de rooms-katholieke kerk en de betrokkenen; de kerk heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Ik doe wel een beroep op de kerk om waar mogelijk deze vrouwen hulp te bieden en ook om de nodige openheid daarbij te betrachten.
Hoe beoordeelt u de opvatting dat de staat onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van mensenrechten binnen de Vroedvrouwenschool in Heerlen en dan met name binnen het doorgangshuis voor ongehuwde moeders? Welke rol had de staat in de genoemde periode bij een adoptieprocedure?
De Voogdijraden (vanaf 1956 Raden voor de Kinderbescherming) waren verantwoordelijk voor het regelen van gezag en voogdij voor afstandsbaby’s. Deze baby’s werden toevertrouwd aan de Raad («toevertrouwing aan de Raad» was de maatregel die vooraf kon gaan aan een ontheffing of ontzetting uit het gezag). De Raad deed het adoptieonderzoek en adviseerde de rechter over de gevraagde adoptie.
Erkenning van het leed is belangrijk voor het herstel. Hoewel ik meeleef met de vrouwen die vaak onvoorstelbaar groot leed (hebben moeten) dragen, is mij niet bekend of er bij het gedwongen afstand doen van het kind ook sprake is geweest van illegale activiteiten van overheidswege.
Heeft u concrete aanwijzingen dat de overheid wetenschap had of had moeten hebben van de gedwongen of illegale adopties die hebben plaatsgevonden in katholieke instellingen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat excuses en erkenning van het leed dat deze afstandsmoeders en geadopteerden moesten doorstaan kunnen bijdragen aan herstel van dat leed? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om recht te doen aan het leed van de slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de adoptiepraktijken uit het verleden te onderzoeken? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van een dergelijk onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Er is al het nodige onderzoek verricht en bekend. De heer Deetman heeft in zijn tweede onderzoeksrapport aandacht besteed aan afstandsbaby’s en de rol van de room-katholieke kerk. Ik ben uiteraard niet tegen nieuw onderzoek, maar zie daarin niet direct een rol voor de overheid weggelegd.
Op welke wijze kan de overheid de honderden slachtoffers van gedwongen of illegale adopties die blijven zoeken naar hun ouders of kinderen verder steunen in deze zoektocht?
De stichting Fiom ontvangt subsidie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om mensen te begeleiden die op zoek zijn naar hun biologische familie. Er melden zich daar jaarlijks geadopteerden die naar hun biologische moeder zoeken en afstandsmoeders die hun afgestane kind zoeken.
Ook bij de Raad voor de Kinderbescherming komen dergelijke verzoeken binnen, waarbij inzicht in het dossier wordt gevraagd De Raad toetst de verzoeken mede op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Het bericht dat de rechtbank Utrecht niet goed beveiligd is |
|
Nine Kooiman , Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er nepwapens de rechtbank Utrecht zijn binnengesmokkeld via de achterdeur?1
Een journalist is erin geslaagd met een pas van een oud-medewerker van de Rechtspraak de rechtbank Midden-Nederland binnen te komen. De Raad voor de rechtspraak heeft daarna bekend gemaakt dat de registratie en autorisatie van passen bij de rechtbank Midden-Nederland niet op orde bleek te zijn.3 Ik vind dit een zorgwekkend incident waar de rechtbank Midden-Nederland adequaat op heeft gereageerd. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 2 en 4.
Welke veiligheidsmaatregelen zijn de afgelopen jaren door rechtbanken genomen om bijvoorbeeld aanslagen en schietpartijen zoveel als mogelijk te voorkomen? Wat is de stand van zaken bij de gerechtshoven, de Hoge Raad en andere overheidsgebouwen zoals penitentiaire inrichtingen, tbs-klinieken en de ministeries?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mij meegedeeld dat alle ministeries op basis van een gemeenschappelijk afsprakenstelsel de Rijkspas hebben ingevoerd. Om de Rijkspas in gebruik te mogen nemen, dient iedere organisatie binnen het Rijk aan normen op het gebied van systemen en processen te voldoen. Iedere organisatie wordt hierop getoetst door de Audit Dienst Rijk. Pas wanneer op alle onderdelen voldoende wordt gescoord, mag een organisatie de passen bestellen. Verder vinden er periodiek audits plaats om te toetsen of de deelnemende organisaties ook na invoering voldoen aan het afsprakenstelsel.
Er bestaan persoonlijke en niet-persoonlijke Rijkspassen. De persoonlijke passen zijn bedoeld voor eigen medewerkers en externe medewerkers, waaronder schoonmaakpersoneel, beveiliging en catering. Niet-persoonlijke passen zijn bijvoorbeeld bezoekerspassen voor toegang. Ook deze passen worden geregistreerd en beheerd in een cardmanagementsysteem en bij vertrek dient te worden afgedwongen dat de pas wordt ingeleverd en gedeactiveerd.
Als gevolg van de invoering van het Rijkspas-concept is een veiligere situatie ontstaan. Op basis van geautomatiseerde systeemketens wordt het risico op menselijke fouten verminderd. Doordat medewerkers minder pasjes hebben, is het risico op verlies zonder dat op te merken verminderd. Verder is de pas voorzien van geavanceerde en gecertificeerde chiptechnologie waardoor het risico op compromitteren sterk is verminderd.
Daarnaast gebruikt ook de Rechtspraak de Rijkspas, met uitzondering van de Hoge Raad. De Hoge Raad maakt gebruik van een eigen type toegangspas. In de nieuwbouw die de Hoge Raad eind 2015 zal betrekken, zullen toegangspassen worden ingevoerd overeenkomstig de protocollen en procedures die gelden voor de Rijkspas.
Sinds 2003 is het veiligheidsbeleid van de Rechtspraak aanzienlijk verscherpt. Naast toegangscontroles voor bezoekers is er in- en extern cameratoezicht. De beveiligingsmedewerkers van de gerechten kunnen een onderzoek instellen naar de identiteit van personen die zich in het gebouw bevinden of het gebouw willen verlaten en naar de inhoud van bagage, kleding en meegebrachte goederen. Het laatstgenoemde onderzoek kan mede worden uitgevoerd met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur. Dit onderzoek richt zich op de aanwezigheid van wapens, explosieven of andere voorwerpen en (vloei)stoffen die de veiligheid en gezondheid van personen kunnen bedreigen, die geschikt zijn om personen te bedreigen of die de veiligheid en de orde in het gebouw in gevaar kunnen brengen. Personen die het gerechtsgebouw betreden, zijn verplicht mee te werken aan deze controle door daartoe bevoegde personen.
In- en externe medewerkers van een gerecht maken gebruik van de voor hen bestemde ingangen met de Rijkspas.
Overheidsgebouwen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), zoals penitentiaire inrichtingen en Tbs-klinieken, zijn beveiligd met organisatorische, bouwkundige en elektronische beveiligingsmaatregelen, waaronder een toegangscontrolesysteem. Personeelsleden van penitentiaire inrichtingen en Tbs-klinieken beschikken over een ander type toegangspas dan de Rijkspas. Functionele bezoekers en relationele bezoekers van justitiabelen dienen zich te legitimeren met een wettelijk ID- bewijs, en dienen vooraf te zijn aangemeld. Een ieder die de inrichting betreedt, dient vrij te zijn van voorwerpen zoals wapens en andere in de inrichting verboden middelen. Er wordt structureel of steekproefsgewijs gecontroleerd op niet toegestane voorwerpen, bijvoorbeeld met behulp van detectiepoortjes, X-ray apparatuur en speurhonden.
Heeft elke rechtbank eenzelfde veiligheidsprotocol of werkt elke rechtbank met een eigen protocol?
Alle gerechten hanteren dezelfde veiligheidsprotocollen, namelijk het centraal vastgestelde protocol Rijkspas, de richtlijn Toegang tot gerechtsgebouwen en het protocol In- en uitdiensttreding.
Op welke manier zal worden gewaarborgd dat alleen medewerkers, en dus niet ex-medewerkers, van de rechtbanken binnen kunnen komen? Zullen deze waarborgen ook worden toegepast bij bijvoorbeeld de gerechtshoven, de Hoge Raad en andere overheidsgebouwen zoals penitentiaire inrichtingen, tbs-klinieken en de ministeries?
In het algemeen geldt voor overheidsonderdelen die de Rijkspas gebruiken dat zij medewerkers die uit dienst treden, of van wie het inhuurcontract is beëindigd, in het cardmanagementsysteem dienen af te melden en hun passen dienen in te nemen en te deactiveren. Doordat het cardmanagementsysteem gekoppeld is aan de toegangscontrolesystemen worden alle toegangsrechten direct ingetrokken.
Daarnaast geldt dat zodra een pas 35 dagen niet is gebruikt, de pas automatisch wordt gedeactiveerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mij bericht dat naar aanleiding van het incident bij de rechtbank Midden-Nederland ook de andere organisaties die de Rijkspas gebruiken zijn gevraagd de naleving van het gemeenschappelijke afsprakenstelsel rond de Rijkspas te controleren en waar nodig maatregelen te treffen.
Specifiek ten aanzien van de gebruikers van de Rijkspas binnen de Rechtspraak geldt dat sinds het voorval bij de rechtbank Midden-Nederland alle gerechten alle in omloop zijnde Rijkspassen controleren. Voorts worden de Rijkspassen van alle medewerkers van de gerechten vervroegd vervangen. Tot slot wordt de controle op inname en blokkade van Rijkspassen van uit dienst getreden medewerkers verbeterd. Zekerheidshalve volgt hierna een nader onderzoek waarbij ondermeer wordt nagegaan hoe lang een pas niet meer is gebruikt. Daarnaast worden de autorisaties op de passen die aan derden zijn verstrekt gecontroleerd, waaronder medebewoners van de gerechtsgebouwen zoals het Openbaar Ministerie en externen zoals cateringmedewerkers. Verder zal binnen de gerechten extra worden ingezet op het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers.
De Rechtspraak wordt binnenkort getoetst door de Rijks Audit Dienst om te borgen dat alle verbetermaatregelen daadwerkelijk zijn doorgevoerd en hebben geleid tot procesverbeteringen.
Voor wat betreft de Hoge Raad geldt dat het eigen type toegangspas (niet zijnde de Rijkspas) bij vertrek van een medewerker wordt ingenomen en geblokkeerd. Naar aanleiding van het incident bij de rechtbank Midden-Nederland heeft de Hoge Raad alle actieve toegangspassen nogmaals gecontroleerd.
Voor overheidsgebouwen van de DJI zoals penitentiaire inrichtingen en Tbs-klinieken geldt dat de aan de personeelspas gekoppelde autorisaties aangaande de toegang tot het gebouw of onderdelen daarvan, worden aangepast of ingetrokken zodra de aan de medewerker toegekende toegangsrechten wijzigen. Locaties beschikken over een cardmanagementsysteem met behulp waarvan per locatie autorisaties kunnen worden toegekend en passen gedeactiveerd.
Hoe wordt voorkomen dat er onrechtmatig toegang kan worden verkregen tot dossiers of andere privacygevoelige informatie?
De beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en integriteit van de informatie borgt de Rechtspraak met maatregelen die minimaal in overeenstemming zijn met vigerende Wet- en rijksregelgeving, zoals de Basisline Informatiebeveiliging Rijk 2012 (BIR: 2012) en het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst 2007 (VIR) en de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). Alle voor de Rechtspraak geldende beveiligingsmaatregelen op dit gebied staan vermeld in het handboek Beveiliging. Alle gerechten moeten dit handboek hebben ingevoerd en naleven. De landelijke Beveiligingsambtenaar voor de Rechtspraak ziet hierop actief toe.
Wat is uw reactie op het bericht dat de rechtbank Utrecht de beveiliging heeft aangescherpt?2 Wordt alleen de passenregistratie verbeterd, of worden er nog meer maatregelen getroffen?
Zie antwoord vraag 1.
Zullen die verbeteringen ook worden toegepast bij andere rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De vroegtijdige plaatsing van een veroordeelde mensenhandelaar in een zeer beperkt beveiligde inrichting (zbbi) |
|
Nine Kooiman , Gert-Jan Segers (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het besluit van het arrondissementsparket Noord-Nederland tot het plaatsen van de veroordeelde mensenhandelaar A. el Y. in een zbbi terwijl hij nog niet de helft van zijn straf heeft uitgezeten?
Ja. Echter, niet het arrondissementsparket, maar de selectiefunctionarissen van de afdeling Individuele Zaken Gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zijn, conform artikel 15 van de Penitentiaire beginselenwet, belast met plaatsing in een ZBBI.
Hoe beoordeelt u het feit dat het slachtoffer pas werd geïnformeerd nadat verdachte zijn eerste verlof al had genoten?
Het slachtoffer is over het eerste verlof tijdig geïnformeerd door het Informatiepunt Detentieverloop (IDV) van het Openbaar Ministerie (OM), hetgeen inhoudt dat het slachtoffer hierover voorafgaand aan het eerste verlof is ingelicht.
Deelt u de mening dat het een enorme schok moet zijn voor de voormalige slachtoffers van A. el Y. dat hij al in dit stadium van zijn straf in een zbbi wordt geplaatst waarbij hij vanaf heden ook wekelijks met verlof zal mogen gaan?
Ik kan mij zeker indenken dat het ingrijpend voor slachtoffers kan zijn, wanneer aan een gedetineerde verlof wordt toegekend op een moment dat het slachtoffer dit wellicht nog niet verwacht. De betreffende gedetineerde voldoet echter aan de voorwaarden om in deze fase van de gevangenisstraf in aanmerking te komen voor meer vrijheden.
Waarom is er toestemming gegeven voor dit verlof, zonder dat er sprake is van bijvoorbeeld een verbod zich op te houden in de buurt van de betrokken slachtoffers? In hoeverre wordt er bij het verlenen van verlof aan veroordeelde mensenhandelaren bekeken of voorwaarden als een gebieds- of contactverbod opgelegd dienen te worden?
Wekelijks verlof maakt deel uit van het ZBBI-regime. Voorafgaand aan het verlenen van dergelijk regimair verlof wordt een inschatting gemaakt van de risico’s die hieraan verbonden zijn, waarbij de directeur van de penitentiaire inrichting (PI) zich zo nodig laat adviseren door bijvoorbeeld de politie, het OM en/of de reclassering. Indien de informatie hiertoe aanleiding geeft, worden bij het toekennen van het verlof bijzondere voorwaarden, zoals een contact- en/of locatieverbod, gesteld om risico’s – mede ten aanzien van het slachtoffer – te beperken.
Van de directeur van de PI heb ik vernomen dat ook in de onderhavige zaak thans een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde geldt. Hierdoor kan de veiligheid van, alsmede een ongewenste confrontatie met het slachtoffer zoveel mogelijk worden geborgd tijdens verloven.
Is de slachtoffers om advies gevraagd? Zo ja, wat is daarmee gedaan? Zo nee, waarom is dat achterwege gebleven? Op welke manier wordt er bij de verlofverlening aan mensenhandelaren rekening gehouden met het belang van het slachtoffer?
Van advisering door slachtoffers bij het toekennen van vrijheden tijdens detentie is geen sprake. Indien het zogeheten spreekrechtwaardige delicten betreft, zoals mensenhandel, wordt desgewenst informatie door het IDV aan het slachtoffer verstrekt over het detentieverloop van gedetineerden om te voorkomen dat zij onverwacht worden geconfronteerd met de dader. Het tijdig informeren van het slachtoffer door het IDV is in lijn met het beleid om de positie van slachtoffers te versterken.
Hoe wordt de veiligheid van de slachtoffers gewaarborgd op het moment dat deze persoon met verlof gaat?
Zie antwoord vraag 4.
Waren er bijzondere persoonlijke redenen om A. el Y. wekelijks verlof te geven? Welke garanties zijn er dat hij geen contact zal opnemen met zijn voormalige slachtoffers?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt dit verlof voor deze mensenhandelaar zich dit tot uw voornemen om slachtoffers van veroordeelde criminelen in een betere positie in het rechtsproces te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Eis Haagse politiek ontmoedigt vervroegd aflossen hypotheek’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Eis Haagse politiek ontmoedigt vervroegd aflossen hypotheek»?1 Wat vindt u van dit artikel en deelt u de conclusies in het artikel?
Ja, ik ben hiermee bekend. Het artikel stelt dat de introductie van de Nederlandse ongewogen kapitaaleis – een leverage ratio van minimaal 4% voor systeemrelevante banken – er voor zorgt dat banken minder onderscheid zullen gaan maken tussen verschillende risico’s, waardoor renteverschillen tussen minder en meer risicovolle bankleningen kleiner kunnen worden. Dit zou voortvloeien uit het feit dat bij de risicogewogen kapitaaleisen de hoogte van de kapitaaleisen afhangt van de risico’s gerelateerd aan de onderliggende activa, terwijl de leverage ratio eis geen onderscheid maakt naar verschillen in onderliggende risico’s. Als voorbeeld wordt de mogelijkheid aangehaald dat banken geen renteverlagingen meer zouden bieden aan klanten wanneer deze vervroegd zouden aflossen op hun hypotheek, wat de prikkel tot vervroegd aflossen zou ontmoedigen.
Vooraleerst wil ik hier in herinnering roepen waarom ik een voorstander ben van een hogere leverage ratio. Ondanks de verbeterde kapitaalpositie van banken is de zogenaamde hefboom, de verhouding tussen de totale activiteiten van een bank en het eigen vermogen, nog steeds relatief hoog. Dit maakt banken kwetsbaar voor verliezen en (sterk) afhankelijk van de precieze risicoweging van de bezittingen van banken. Een hogere leverage ratio eis garandeert een hoger niveau van beschikbaar verliesabsorberend vermogen bij banken: het minimale ongewogen kapitaal dat banken beschikbaar moeten hebben wordt substantieel verhoogd. Dit vermindert de kans dat banken in problemen komen in het geval dat risico’s door banken te optimistisch worden ingeschat en draagt daarmee nadrukkelijk bij aan een stabieler bancair systeem. Gegeven deze voordelen is er daarom voor gekozen om in elk geval voor de systeemrelevante banken een hogere leverage ratio eis van 4% te stellen, in samenhang met de stijging van de risicogewogen kapitaaleisen.
De aanname bij de voornoemde stelling in het artikel is dat de leverage ratio voor de betreffende banken altijd zal uitstijgen boven het totaal van de risicogewogen kapitaaleisen, en dat dit bij banken vervolgens tot ongewenste gedragseffecten zal leiden. In de Kabinetsvisie Nederlandse bankensector is echter expliciet aangegeven dat het kabinet een hogere leverage ratio van minimaal 4% nastreeft in samenhang met de stijging van de risicogewogen kapitaaleisen. Op deze manier zorgt een leverage ratio van 4% er voor dat het risicogewogen kapitaaleisenraamwerk niet structureel buitenspel wordt gezet en de voordelen van zowel de ongewogen als de risicogewogen aanpak beide tot hun recht komen.
Ook het Britse Financial Policy Committee, dat op 31 oktober de vormgeving van de leverage ratio eis in het Verenigd Koninkrijk heeft gecommuniceerd, benadrukt deze complementariteit en samenhang tussen de risicogewogen en ongewogen kapitaaleisen.2 De stelling dat renteverschillen tussen relatief veilige en relatief risicovolle leningen per definitie veel kleiner worden door introductie van een leverage ratio van 4%, onderschrijf ik dus niet. Daarbij speelt ook een rol dat een bank ongeacht de verhouding tussen de risicogewogen en ongewogen kapitaaleisen, omwille van goed risicomanagement normaliter zal willen differentiëren tussen hypotheken met meer en hypotheken met minder risico.
Wat vindt u van het ongewenste effect dat vervroegd aflossen van de hypotheek minder aantrekkelijk wordt, gelet op de al hoge private schulden in Nederland?
Zoals hiervoor reeds is aangegeven, is nadrukkelijk rekening gehouden met de samenhang tussen de ongewogen en risicogewogen kapitaaleisen, om eventuele negatieve effecten van een hogere leverage ratio eis te mitigeren. Ik verwacht dan ook niet dat banken als gevolg van de leverage ratio eis vervroegd aflossen minder aantrekkelijk gaan maken.
Het is daarnaast van belang te realiseren dat kapitaaleisen niet de enige factor zijn die invloed hebben op het aanbieden van rentekortingen door banken bij vervroegde aflossingen van hypotheken. Factoren als concurrentieverhoudingen en het belang van duurzame klantrelaties spelen hierbij ook een rol. Ook kan het voor banken makkelijker zijn om voor hypotheken met een lagere loan-to-value ratio – zoals hypotheken waarop meer is afgelost – financiering aan te trekken. Dit kan ook doorwerken in de prijs van hypotheken. Daarnaast spelen voor de hypotheeknemer, naast rentekortingen, ook andere factoren een rol bij de beslissing om al dan niet over te gaan tot (vervroegde) aflossingen. Gedacht kan worden aan het algehele economische klimaat en de rentestand, de situatie op de woningmarkt en (wijzigingen in) fiscale arrangementen.
In hoeverre vindt u het een gewenst effect dat er een hogere hypotheekrente blijft, ook al wordt er afgelost en is er minder risico, terwijl de hypotheekrente in Nederland al hoog is? In hoeverre deelt u de mening dat risico juist ingeprijsd moet worden en het verhogen van de leverage ratio daarop juist een nadelig effect heeft?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er bij het eenzijdig verhogen van de leverage ratio door Nederland rekening gehouden met dit effect?
Zie antwoord vraag 2.
Welke effecten en gevolgen heeft het eenzijdig verhogen van de leverage ratio nog meer, onder andere ook op welke producten?
Bij de verhoging van de leverage ratio kan voor banken een prikkel ontstaan om verhoudingsgewijs meer te investeren in relatief risicovolle activa. De leverage ratio eis maakt immers geen onderscheid naar de risico’s gerelateerd aan de verschillende activaportefeuilles, terwijl tegelijkertijd de verwachte rendementen van relatief risicovolle activa hoger liggen dan bij minder risicovolle activa. Zoals reeds aangegeven, is bij de vormgeving van de leverage ratio eis echter expliciet rekening gehouden met het risico op en het voorkomen van mogelijke ongewenste gedragseffecten, doordat een adequate samenhang is behouden tussen de ongewogen en gewogen kapitaaleisen. Daarom verwacht ik geen substantiële ongewenste gedragseffecten bij de banken die aan de hogere leverage ratio eis moeten voldoen. Daarbij geldt dat de hogere leverage ratio wel zal bijdragen aan de financiële stabiliteit, omdat banken met veel activa met een gemiddeld laag risicoprofiel een sterkere buffer hebben voor het geval zich onverwachts een grote schok voordoet die deze activa raakt.
Het pleidooi van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om het hoofdrailnet op te splitsen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het pleidooi dat een bestuurslid van de ACM bij Mobiliteitspoort een pleidooi heeft gehouden om een nader onderzoek te verrichten naar het opsplitsen van het hoofdrailnet?1 Kunt u de bewuste wetsartikelen noemen die het mogelijk maken dat ACM zich hier in het politieke debat mengt?
De heer Don heeft in Mobiliteitspoort met name benadrukt dat een eventuele splitsing van het hoofdrailnet een zorgvuldige objectieve analyse van voor- en nadelen vergt. Dit beschouw ik als ondersteuning van het beleid van het kabinet. Er is vorig jaar onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de impact van het vierde spoorpakket op de Nederlandse situatie. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er voor de reizigers negatieve effecten wat betreft de kwaliteit, betrouwbaarheid en efficiency kunnen zijn van het opknippen van het netwerk (vooral tijdens de transitiefase).2 Het kabinet heeft op basis van dat onderzoek zijn standpunt over het vierde spoorpakket bepaald en tracht in Europa medestanders te vinden tegen het verplicht opknippen en aanbesteden van het netwerk.
ACM is een zelfstandig bestuursorgaan in de zin van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Deze status heeft zij omdat Europese regelgeving vereist dat zij onafhankelijk van de politiek haar wettelijke taken kan uitvoeren. Met het oog daarop is de verantwoordelijkheid voor de wet- en regelgeving (de Minister van Economische Zaken of de Minister van Infrastructuur en Milieu) en de verantwoordelijkheid van het toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving (de ACM) gescheiden. Deze scheiding brengt mee dat de ACM zich in het openbaar kan en mag uitlaten over de uitvoering van haar wettelijke taken. Dat doet zij onder meer via haar jaarverslag en haar website, waarop zij haar besluiten en onderzoeken publiceert. Daarnaast kan zij dat doen in presentaties en lezingen op conferenties, seminars, workshops etc. De lezing van de heer Don bij Mobiliteitspoort kan in dat licht worden gezien.
Als het gaat om de mening van de ACM over onderwerpen die niet tot haar wettelijke toezichtstaken, maar tot de beleidsverantwoordelijkheid van een Minister behoren, is de ACM beperkt in haar vrijheid om zich te mengen in het publieke debat. Dat is de andere zijde van de scheiding tussen beleid en uitvoering. Dat betekent echter niet dat de ACM helemaal geen rol heeft bij de totstandkoming van beleid. Het beleid dient immers uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn door de ACM. Zij is zelf het best in staat om dat te beoordelen. Daartoe wordt de ACM door de beleidsverantwoordelijke ministeries betrokken bij de vormgeving van nieuw beleid. Bovendien wordt de ACM gevraagd om een uitvoeringstoets uit te brengen op voorstellen voor nieuw beleid. Dat is vastgelegd in artikel 6 van de Regeling gegevensuitwisseling ACM en ministers (Stcrt. 2013, 8155). In uitvoeringstoetsen gaat de ACM in op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de voorgestelde regelgeving, en op de gevolgen voor de ACM in termen van personeel, organisatie en financiën. Deze uitvoeringstoets wordt in beginsel openbaar op het moment dat het voorstel voor nieuw beleid openbaar wordt.
Recentelijk heeft het Ministerie van Economische Zaken afspraken gemaakt met de ACM over de wijze waarop de ACM zich publiekelijk kan uitspreken over beleidsvoornemens en lopende beleidstrajecten. Naast de uitvoeringstoetsen op specifieke voorstellen voor nieuw beleid, stelt de ACM eenmaal per jaar, rondom de publicatie van haar jaarverslag, een document op met haar visie op en wensen ten aanzien van het beleid. Dit document, het «Signaal», zal door de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu, vergezeld van hun reactie op het Signaal, aan de Tweede Kamer worden gezonden. Momenteel wordt bezien of de werkwijze rondom het Signaal een plaats zou moeten krijgen in de onderlinge werkafspraken in het Relatiestatuut ACM en ministers 2013 (Stcrt 2013, 9237).
Deelt u de mening dat het bestuurslid van ACM zijn boekje te buiten gaat door politieke uitspraken te doen bij Mobiliteitspoort? Zo ja, bent u bereid de ACM hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1. Het optreden van de heer Don past binnen de bevoegdheden die de ACM als zelfstandig bestuursorgaan heeft.
Deelt u de mening dat het opsplitsen van het hoofdrailnet vergaande gevolgen zal hebben voor de kwaliteit van het spoorvervoer en dat de belangen van de treinreiziger hier niet mee worden gediend? Kunt u het antwoord toelichten?
Ik deel die mening. Uit het eerder genoemde onafhankelijke onderzoek naar de impact van het 4e spoorpakket op de Nederlandse situatie, komt duidelijk naar voren dat er voor de reizigers negatieve effecten kunnen zijn van het opknippen van het netwerk (vooral tijdens de transitiefase).
Wiens belang moet de ACM volgens u dienen? Vindt u dergelijke uitspraken om buitenlandse staatsbedrijven meer ruimte te geven op het Nederlandse spoor daarbij passen?
De ACM ziet toe op de naleving van wetten en regels op het gebied van vervoer. Hierbij gaat het veelal om de betaalbaarheid, kwaliteit, en beschikbaarheid van bepaalde producten en diensten in het belang van de reiziger. De heer Don heeft in Mobiliteitspoort niet gepleit voor het geven van ruimte aan buitenlandse staatsbedrijven op het Nederlandse spoor. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, heeft hij benadrukt dat een eventuele splitsing van het hoofdrailnet een zorgvuldige objectieve analyse van voor- en nadelen vergt. Dit kan gezien worden als ondersteuning van het kabinetsbeleid. Vorig jaar is zo’n analyse immers uitgevoerd. Bij deze analyse stond het effect voor de reiziger voorop.
Kunnen in de toekomst nog meer van dit soort politieke uitspraken van de ACM verwacht worden? Zo ja, passen deze politieke stellingnames bij een toezichtorganisatie als ACM?
Zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 1 behoren politieke stellingnames tot de verantwoordelijkheid van de bewindspersonen, niet tot die van de ACM.
Illegaal draagmoederschap |
|
Khadija Arib (PvdA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Dit is de Dag over illegaal draagmoederschap?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht dat de praktijk van het draagmoederschap een ethische grens heeft bereikt?2
Ja.
Heeft het toegezegde overleg met het Openbaar Ministerie (OM) over een aanscherping van het handhavingsbeleid plaatsgevonden en wat is daarvan het resultaat?3
Op 16 december 2011 heb ik uw Kamer een brief4 over draagmoederschap gestuurd waarin ik heb voorgesteld om, in samenhang bezien, op een aantal punten het beleid aan te passen. Een van die voorstellen was om, mede gezien de voorgestelde beleidsaanpassingen, in overleg met het Openbaar Ministerie te treden om te bezien of een aanscherping van het handhavingsbeleid mogelijk en wenselijk is. Over deze brief heeft geen debat met uw Kamer kunnen plaatsvinden.
Met het Openbaar Ministerie is gesproken over het handhavingsbeleid. Hieruit is naar voren gekomen dat voor zaken waarbij sprake is van overtreding van artikel 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt dat het Openbaar Ministerie steeds afweegt of vervolging opportuun is gezien de ernst van het feit, beschikbare capaciteit en het maatschappelijk belang dat geraakt wordt door het feit. Een dergelijke afweging vindt altijd plaats in het licht van de gedachte dat het strafrecht ultimum remedium dient te zijn.
Het Openbaar Ministerie heeft in 1996 twee verdachten vervolgd voor overtreding van artikel 151b Sr.
Een overtreding van de artikelen 151b en 151c Sr gaat in een aantal gevallen gepaard met strafbare feiten die met (illegaal) draagmoederschap verbonden kunnen zijn, waaronder mensenroof. Ik verwijs hierbij naar het door het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uitgevoerde onderzoek «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» uit 2011.5 Uit dit rapport blijkt dat het Openbaar Ministerie ter zake van deze feiten tot vervolging is overgegaan.
Ik zie op basis hiervan geen aanleiding het Openbaar Ministerie te verzoeken het huidige handhavingsbeleid ten aanzien van draagmoederschap aan te scherpen of het meer prioriteit te geven bij de politie.
Daar komt bij dat eventuele aanscherping van dit beleid samen hangt met de werkzaamheden van de Staatscommissie Herijking Ouderschap. De Staatscommissie bekijkt het fenomeen draagmoederschap in de volle breedte en betrekt hierbij ook de strafbepalingen. Het lijkt mij het meest zinvol om naar aanleiding van het rapport van de Staatscommissie, dat medio 2016 wordt verwacht, eens met uw Kamer in de volle breedte van gedachten te wisselen over dit complexe onderwerp, zo ook over (handhaving van) de huidige strafbaarstellingen.
Is het waar dat het OM nog nooit iemand heeft vervolgd voor de plaatsing van een advertentie omtrent het draagmoederschap? Zo ja, deelt u de mening dat het OM bij overtreding van de artikelen 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht dient te handhaven teneinde een halt toe te roepen aan de wildgroei van advertenties van draagmoeders en wensouders op het internet? Zo ja, krijgt de opsporing en de vervolging van commercieel draagmoederschap vanaf nu prioriteit bij politie en justitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Raad voor de Kinderbescherming geen zicht heeft op een groot deel van de kinderen die door middel van een draagmoederconstructie geboren worden? Wat vindt u hiervan? Bent u bereid om te onderzoeken waar kinderen, die door middel van een dergelijke constructie geboren zijn, terecht zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: Raad) start een onderzoek nadat het kennis heeft genomen van een (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructie, bijvoorbeeld indien wensouders zelf contact opnemen met de Raad om (uiteindelijk) het gezag over het kind te kunnen verkrijgen of na melding van een andere instantie. Zo kan een ambtenaar van de burgerlijke stand melding maken bij de Raad.
Dat de Raad geen zicht heeft op een deel van de kinderen die door middel van een draagmoederschapsconstructie worden geboren, is aannemelijk. Het vermoeden bestaat immers dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit werd geconcludeerd in het eerder genoemde onderzoek van UCERF uit 2011. Een soortgelijke conclusie trekt ook het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».6
Dit maakt dat het niet mogelijk is onderzoek te doen naar waar kinderen die als gevolg van een illegale draagmoederschapsconstructie zijn geboren, terecht zijn gekomen. Geen enkele instantie weet immers dat dit heeft plaatsgevonden en dit was ook de intentie van deze ouders.
Bent u in het licht van voorgaande vragen nu bereid een doorzichtige meldingsstructuur voor de verschillende instanties (zoals zorgverleners, de Raad voor de Kinderbescherming, de ambassades en de Immigratie- en Naturalisatiedienst) die met onderhavige problematiek in aanraking komen te ontwikkelen om te bewerkstelligen dat in de toekomst beter vast kan worden gesteld op welke schaal draagmoederschap en illegale opneming van kinderen in Nederland plaatsvindt? Zo ja, hoe zou een dergelijke meldstructuur het beste geïmplementeerd kunnen worden? Zo niet, waarom niet?
Betrokken instanties werken nauw samen en wisselen waar nodig informatie en ervaringen uit over (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructies.
Bovendien is, zoals in antwoord op de vorige vraag aangegeven, het vermoeden dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt.
Uit het rapport van UCERF kan ook worden opgemaakt dat draagmoederschap in Nederland vermoedelijk in omvang beperkt is.
Om deze redenen zie ik geen meerwaarde in de ontwikkeling van een meldingsstructuur voor instanties.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de NVOG dat draagmoeders en wensouders in het belang van het kind net als bij adoptie en pleegouderschap zouden moeten worden gescreend door de Raad voor de Kinderbescherming?
Indien wensouders en draagmoeders de procedure voor hoogtechnologisch draagmoederschap in Nederland volgen, worden zij uitgebreid gescreend door het VUMc, dat deze behandeling verricht. Zo moeten wensouders een verklaring omtrent gedrag overleggen en voert de draagmoeder gesprekken met een psycholoog.
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven kan de Raad eerst een onderzoek starten na kennisname van een draagmoederschapsconstructie.
Een procedure inrichten vergelijkbaar met (interlandelijke) adoptie, waarbij de Raad wensouders en draagmoeders vooraf screent, zou een andere rol voor de Raad betekenen, waarvoor een wetswijziging nodig is.
Dergelijke vragen liggen voor bij de Staatscommissie Herijking Ouderschap, waarvan ik de adviezen medio 2016 met interesse tegemoet zie.
Wanneer kan de Kamer een reactie van de regering verwachten op het eindrapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht over de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal instrument op het terrein van draagmoederschap?
Ik kan u hierbij aangeven wat de uitkomsten waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. De Haagse Conferentie heeft in april 2014 twee documenten gepubliceerd, namelijk «The desirability and feasibility of further work on the Parentage / Surrogacy Project» en de «Study of Legal Parentage and the issues arising from International Surrogacy Arrangements»7. Hierin wordt voorgesteld een expert-groep te formeren die verder verkent wat de mogelijkheid en wenselijkheid is voor een multilateraal instrument.
De Algemene Vergadering van de Haagse Conferentie heeft in de vergadering van april 2014 besloten dat de verkenning van de mogelijkheid om een multilateraal instrument op dit gebied in te richten dient te worden gecontinueerd. De volgende Algemene Vergadering in 2015 zal definitief besluiten of een dergelijke expert-groep geformeerd gaat worden.
Fraude onder defensiemedewerkers |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat er sprake is van grootschalige fraude bij Defensie en dat er een onderzoek naar is ingesteld?1
Er is onderzoek verricht naar onregelmatigheden met dienstreisdeclaraties van drie burgermedewerkers van Defensie die werkzaam zijn bij de US Army Garrison (USAG) te Schinnen.
Zijn de fraudeurs militairen of betreft het hier burgerpersoneel?
Zie antwoord vraag 1.
Strekt het fraude-onderzoek zich alleen uit over defensiemedewerkers van de Amerikaanse legerbasis of is er sprake van een fraudeonderzoek binnen de volledige Nederlands krijgsmacht?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de betrokken medewerkers hogere en leidinggevende functies bekleden? Wat is de invloed hiervan geweest op de strafmaatregel, gelet op het feit dat hooggeplaatste defensiemedewerkers ook een voorbeeldfunctie hebben en er niet getwijfeld mag kunnen worden aan hun integriteit?
De betrokken medewerkers behoren tot het middenmanagement. Bij de bepaling van de strafmaat wordt gekeken naar de aard en omvang van het plichtsverzuim. Uit het onderzoek blijkt dat over de periode 2013–2014 de hoogte van de fraudebedragen verschillen per persoon en variëren tussen in totaal € 200,00 en € 1.250,0.
Welke disciplinaire maatregel is aan de frauderende defensiemedewerkers opgelegd? Welke andere disciplinaire maatregelen heeft u tot uw beschikking?
De disciplinaire straffen die als gevolg van plichtsverzuim kunnen worden opgelegd, variëren van een berisping tot strafontslag. Bij de keuze van de soort en zwaarte van rechtspositionele maatregelen wordt rekening gehouden met de aard, ernst, verwijtbaarheid en omstandigheden van de zaak. Gelet op de aard en omvang van het plichtsverzuim is gekozen voor een disciplinaire maatregel in de sfeer van bezoldiging die proportioneel is in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim en het terugbetalen van de fraudebedragen.
Deelt u de mening dat het uiterst zorgelijk is dat Defensie fraudeurs binnen haar gelederen heeft? Waarom zijn de frauderende medewerkers niet direct ontslagen, maar is er slechts gekozen voor een disciplinaire maatregel?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u de Kamer schriftelijk op de hoogte stellen van de uitkomsten van het fraude-onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u deze vragen (mede gelet op het wetgevingsoverleg Defensiepersoneel) beantwoorden vóór 1 november 2014?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht dat de georganiseerde misdaad 25% van de wereldwijde beroepsmatige sportbeoefening in handen heeft |
|
Peter Oskam (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de secretaris-generaal van het mondiale antidopingbureau WADA dat criminele bendes ongeveer een kwart van de beroepsmatige sportbeoefening in handen hebben?1
Ja.
Kent u de informatie die het WADA van Interpol heeft gekregen? Zo nee, zou u deze dan op kunnen vragen? Kunt u deze informatie aan de Kamer sturen?
Interpol werkt samen met WADA. Dit is bekrachtigd tijdens de jaarvergadering van Interpol in 2009 door middel van een cooperation agreement. De uitspraak die de director general van WADA heeft gedaan dat 25% van de beroepsmatige sportbeoefening in handen is van criminele bendes is niet te herleiden tot informatie die door Interpol is verstrekt. Ik leid hieruit af dat de director general die conclusie zelf heeft getrokken. Het is mij niet bekend waarop deze is gebaseerd. Zoals ik al aangaf tijdens het Wetgevingsoverleg Sport van 27 oktober 2014 kunt u van mij niet verwachten dat ik alle informatie van derden aan uw Kamer doorstuur.
Is u bekend over welke beroepsmatige sportbeoefening de secretaris-generaal van het WADA het heeft? Zijn er bepaalde sporten waarbinnen de georganiseerde misdaad meer actief is dan in andere sporten?
Uit informatie van de website van WADA blijkt dat het accent op voetbal ligt.
In hoeverre is deze informatie meegenomen in het rapport over matchfixing in Nederland?2
Het rapport matchfixing in Nederland dateert van september 2013. De informatie uit politiesystemen tot september 2013 is dus meegenomen. De uitspraken van de director general van WADA zijn van oktober 2014, een jaar later. De onderzoekers hebben deze informatie dus niet kunnen meenemen in hun onderzoek. Aangezien wij de info niet kunnen herleiden, zal het waarschijnlijk ook niet veel hebben uitgemaakt.
Kunt u het beeld van het WADA bevestigen dat aangeeft dat de (internationale) matchfixers vaak dezelfde mensen zijn die handelen in drugs, steroïden, EPO en andere dopingmiddelen? Kunt u uw reactie onderbouwen?
Nee, dit beeld kan ik niet bevestigen. Navraag bij de Doping Autoriteit en het Openbaar Ministerie heeft geen concrete informatie opgeleverd over een mogelijk verband.
Klopt het dat de secretaris-generaal van het WADA pleit voor het opzetten van een wereldwijd agentschap dat matchfixing moet gaan bestrijden, gelijk aan het WADA dat 15 jaar geleden is opgezet om doping te bestrijden? Wat vindt u van dit idee?
Nee, ik heb niet begrepen dat de director general van WADA heeft gepleit voor een wereldwijd agentschap om matchfixing te bestrijden en dat is op dit moment niet opportuun. Evident is dat matchfixing een grensoverschrijdend fenomeen is dat ook een grensoverschrijdende aanpak vergt. Deze aanpak dient, om succesvol te zijn, aan te sluiten bij lopende internationale ontwikkelingen. Daarom heeft Nederland het Verdrag inzake de manipulatie van sportcompetities van de Raad van Europa ondertekend. Dit verdrag wordt ook opengesteld voor landen die geen lid zijn van de Raad van Europa. Met dit verdrag wordt een «follow-up committee» ingesteld, waarbij de internationale samenwerking tussen deskundigen van de verdragsluitende partijen op het terrein van sport, kansspelen en opsporing en vervolging wordt geborgd. Deze commissie zal toezien op de naleving van het verdrag.
Wat is uw mening met betrekking tot de suggestie om eventueel het WADA om te vormen, zodat dit de integriteit in de sport in het algemeen moet bevorderen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport op 27 oktober 2014?
Dat is helaas niet gelukt.
Het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage over het ‘Luchthavenbesluit Lelystad Airport’ |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) over het «Luchthavenbesluit Lelystad Airport»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Milieueffectrapport voor Lelystad Airport onvolledig is?
Ik deel deze mening van de Commissie niet op alle punten. In mijn brief in antwoord op uw brief van 9 september 2014, ga ik hier nader op in.
Waarom wordt het onderzoek naar het samengaan van luchtvaart en natuur pas later afgerond?
De toets op de uitvoerbaarheid van het luchthavenbesluit op basis van de «uitvoerbaarheidstoets Natuurbeschermingswet» is na afronding van het MER opgesteld, omdat tot eind juni, de datum van inwerkingtreding van de Regeling Programmatische Aanpak Stikstof»(hierna: PAS) nog binnen afzienbare termijn voorzien was. Toen duidelijk werd dat inwerkingtreding voor eind 2014 niet meer haalbaar was, om de besluitvorming niet te vertragen, besloten om alsnog een toets op de uitvoerbaarheid te laten uitvoeren.
Er geldt geen verplichting dat deze informatie in het MER opgenomen moet zijn. Voordat het bevoegd gezag een (luchthaven) besluit neemt moet het zich er immers van vergewissen dat het besluit uitvoerbaar is. Het bevoegd gezag moet wel redelijkerwijs kunnen aannemen dat de Natuurbeschermingswet 1998 niet een uitvoering van het besluit in de weg staat.
Deelt u de mening dat de uitkomsten van dit onderzoek belangrijk zijn voor het luchthavenbesluit?
Met de Commissie ben ik van mening dat de resultaten van de uitvoerbaarheidstoets belangrijk zijn voor de definitieve besluitvorming over de uitbreiding van de luchthaven. Reden voor mij deze informatie ter beschikking te hebben alvorens een definitief besluit te nemen.
Deelt u de mening dat het aantal geluidgehinderden in nieuwe woonwijken, bijvoorbeeld tussen Almere en Zeewolde, onvoldoende in kaart is gebracht? Bent u, gezien de recente vernietiging van het bestemmingsplan Badhoevedorp-Lijnden Oost door de Raad van State, bereid om aanvullend onderzoek te doen naar het garanderen van een goed leefklimaat in de omgeving van de luchthaven?
Het MER geeft voor de voorkeursroute(B+) een goed beeld van het aantal geluidgehinderden rond de 48 dB(A) Lden-contour in nieuwe woonwijken. Dit wordt ook niet door de Commissie bestreden. Op verzoek van de Commissie wordt om het vergelijkingsmateriaal tussen de verschillende routevarianten compleet te maken, ook het beeld van het aantal geluidgehinderden en slaapverstoring bij de overige routevarianten aangevuld.
Op basis van de onderzoeken die in het kader van het MER zijn uitgevoerd, en met voorgaande aanvullingen, geeft de zaak waaraan u refereert mij geen aanleiding tot aanvullend onderzoek.
Op welke wijze krijgt de Commissie m.e.r. de gelegenheid om de onderzoeken die nog moeten worden verricht te beoordelen?
De aanvullingen zijn verwerkt in het MER en voor een aanvullend advies voorgelegd aan de Commissie.
Kunt u tevens aangeven hoe u omgaat met de overige reacties op het luchthavenbesluit?
Naar aanleiding van de zienswijzenprocedure in de periode 20 juni tot/met 31 juli 2014 zijn 956 zienswijzen ontvangen van overheden, belangenorganisatie, bedrijven en bewoners. Deze zienswijzen en mijn reactie hierop worden uitgewerkt in een zogenaamd «Verantwoordingsrapport». Dit rapport zal als bijlage bij het ontwerpluchthavenbesluit voor advies voorgelegd worden aan de Raad van State. Nadat de Raad van State zijn advies over het luchthavenbesluit heeft uitgebracht en na inwerkingtreding van het luchthavenbesluit wordt het Verantwoordingsrapport openbaar gemaakt en aan alle indieners van een zienswijze toegezonden en is het voor de Kamer beschikbaar.
Het bericht dat de spitsstrook werkt als een boetefuik |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spitsstrook werkt als boetefuik»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de spitsstroken permanent opengesteld moeten worden, opdat de in het artikel genoemde onduidelijke verkeerssituaties weggenomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 9 oktober 2014 heb aangegeven wordt de plusstrook op de A12 tussen Woerden en Gouda medio 2015 permanent opengesteld. In 2013 is ditzelfde gebeurd bij de plusstrook op de A4. Niet alle plusstroken komen in aanmerking om permanent geopend te worden omdat dit betekent dat de snelheid dan verlaagd moet worden i.v.m. de beperkte breedte van de rijstrook. Veelal zijn forse investeringen noodzakelijk om de rijstrookbreedte aan te passen. De A4 en A12 zijn hierop een uitzondering.
Deelt u de mening dat automobilisten niet beboet mogen worden zolang er verwarring bestaat over de maximumsnelheid? Zo nee, waarom niet?
Uw stellingname over de verwarring bij de automobilist deel ik niet. De bebording op het betreffende tracé is op orde. De Nationale politie heeft desgevraagd aangegeven dat de conclusie: «meer overtredingen bij geopende spitsstroken», aan de hand van de beschikbare gegevens niet kan worden getrokken. Bij de registratie van overtredingen wordt niet bijgehouden of een plus- of spitsstrook open is. De cijfers die in het krantenartikel worden genoemd zijn gebaseerd op een aantal controles die de Nationale politie op de A12 heeft uitgevoerd om een beeld te krijgen of de openstelling van de plusstroken van invloed zou kunnen zijn op de verkeersveiligheid (bijvoorbeeld betere doorstroming en een gelijkmatiger verkeersbeeld). Deze gegevens zijn echter onvoldoende (het onderzoek is te beperkt en niet representatief) om de conclusie te kunnen trekken dat er meer snelheidsovertredingen plaatsvinden op snelwegen tijdens openstelling van een plus- of spitsstrook.
Deelt u de mening dat boetes op snelwegen de verkeersveiligheid niet bevorderen, maar dat controles juist moeten plaatsvinden op plekken waar de meeste ongevallen gebeuren, te weten de provinciale wegen en binnen de bebouwde kom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van18 november 20132 is de verkeersveiligheid ook op het hoofdwegennet gebaat bij handhaving van de maximumsnelheid. Op de snelwegen wordt er grotendeels gehandhaafd door de inzet van trajectcontrolesystemen. Dit zijn volledig geautomatiseerde systemen die geen politiecapaciteit vergen, maar wel zorgen voor een positief effect op de verkeersveiligheid van een zeer groot aantal voertuigen. De politie controleert daarnaast op plaatsen waar een specifieke aanleiding is om extra te handhaven omdat de verkeersveiligheid in het geding is (bijvoorbeeld omdat er bovengemiddeld veel bestuurders te hard rijden). De capaciteit van de verkeershandhavingsteams wordt echter bijna volledig ingezet op het onderliggend wegennet.
Wanneer houdt u ermee op de automobilist te behandelen als melkkoe?
Verkeersboetes zijn er niet om geld te genereren. Verkeersboetes zijn er om de naleving van de verkeersregels te verbeteren. Een betere naleving komt ten goede aan de verkeersveiligheid en draagt bij aan het doel om het aantal doden en gewonden verder terug te dringen. Bovendien kunnen weggebruikers boetes vermijden door zich aan de regels te houden.
De dreigende hongersnood in Zuid-Sudan |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het rapport «From crisis to catastrophe: South Sudan’s man-made crisis» van Oxfam Novib?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Oxfam Novib dat de situatie in Zuid-Sudan zeer zorgelijk is en dat verder internationaal ingrijpen noodzakelijk is? Is dit voor u aanleiding om uw huidige inspanningen in Zuid-Sudan te vergroten? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze conclusie deel ik en zij wordt bovendien breed gedeeld door de internationale gemeenschap. Daarom wordt het mandaat van UNMISS momenteel tegen het licht gehouden en worden er in Addis Ababa vredesonderhandelingen gevoerd. Ik kom op dit laatste in de beantwoording op vraag 5 terug.
Tijdens mijn bezoek aan Zuid-Sudan begin september heb ik de Zuid-Sudanese regering opgeroepen zich meer in te zetten voor de lijdende bevolking. De inzet van de regering tot nu toe is te beperkt; zo worden olie-inkomsten voor andere doelen aangewend dan hulp aan de bevolking. In dat kader heb ik aangegeven dat Nederland besloten heeft om de directe hulp aan de centrale overheid op te schorten. Ook heb ik aangegeven dat Nederland zich blijft inzetten voor de bevolking van Zuid-Sudan, onder meer door het verlenen van humanitaire hulp en OS-inspanningen.
De humanitaire situatie in Zuid-Sudan is zeer schrijnend. Door het conflict dat uitbrak in december 2013 zijn humanitaire noden en aantallen ontheemden en vluchtelingen enorm toegenomen. De Verenigde Naties heeft de humanitaire crisis in Zuid-Sudan terecht uitgeroepen tot een level-3 emergency, de hoogste categorie noodsituaties. Tot grote frustratie van de internationale gemeenschap doet de Zuid-Sudanese regering weinig tot niets om noden van de bevolking te verlichten.
De crisis in Zuid-Soedan vereist versterkte aandacht en inzet van de internationale gemeenschap. Nederland heeft begin 2014 een bijdrage van 7 miljoen euro beschikbaar gesteld aan het Common Humanitarian Fund (CHF) voor Zuid-Sudan van de UN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). De inzet van deze middelen wordt ter plaatse bepaald op basis van behoefte. Ook is in 2014 een bedrag van 3 miljoen euro aan UNHCR toegekend voor de opvang van Zuid-Sudanese vluchtelingen in Uganda en Ethiopië. Daarnaast draagt Nederland indirect bij aan de leniging van noden in Zuid-Sudan middels de ongeoormerkte core bijdragen aan het VN Noodhulpfonds CERF en aan WFP, UNHCR en ICRC.
Vanwege de verslechterende situatie in Zuid-Sudan heb ik in september jl. besloten om een extra bedrag van 18 miljoen euro uit de middelen van het nieuwe Relief Fund voor 2014 in te zetten. Daarvan is 8 miljoen euro bestemd voor financiering van een gezamenlijk voorstel van Nederlandse NGO’s voor humanitaire hulpactiviteiten in Zuid-Sudan.
Over de inzet van de beschikbare humanitaire fondsen voor 2015 zal ik begin volgend jaar beslissen, op basis van wereldwijde noden. Hierover zal ik de Kamer als gebruikelijk nader informeren.
Bent u bereid te bekijken of Nederland ook logistiek een extra bijdrage kan leveren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken is geen uitvoerende humanitaire organisatie en zal dus ook niet direct een logistieke bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van de crisis in Zuid-Sudan. Echter, wanneer de VN in het kader van een humanitaire crisis vraagt om de inzet van meer dan geld, kan het Kabinet besluiten om mogelijkheden voor inzet van bijvoorbeeld Defensie-capaciteit te overwegen. Dit is eerder dit jaar gebeurd in Noord-Irak (inzet luchtmacht) en zeer recent toen het marineschip Karel Doorman beschikbaar is gesteld in het kader van de strijd tegen ebola. In Zuid-Sudan is een dergelijk verzoek van de VN thans niet aan de orde.
Kunt u zich vinden in het in het rapport van Oxfam Novib gestelde dat UNMISS, de missie van de Verenigde Naties in Zuid Sudan, zich meer op het versterken en beschermen van de rechten van vrouwen zou moeten richten? Zo ja, op welke wijze gaat u hier in breder internationaal verband aandacht voor vragen? Zo nee, waarom niet?
In het rapport gaat Oxfam in op de kwetsbare positie van vrouwen, specifiek als zij zich buiten de IDP-kampen van de VN begeven om bijvoorbeeld naar de markt te gaan of brandhout te verzamelen, omdat zij zo het risico lopen slachtoffer te worden van (seksueel) geweld. Oxfam geeft hierbij aan dat deze dreiging voor vrouwen en meisjes verminderd kan worden als UNMISS meer patrouilles uitvoert buiten het kamp, zoals langs de routes naar de markt.
Tijdens mijn gesprek begin september in Juba met de SGVN Speciale Vertegenwoordiger voor Zuid-Sudan Ellen Løj heb ik aandacht gevraagd voor een betere bescherming tegen seksueel geweld van vrouwelijke ontheemden bij het zoeken van brandhout buiten de kampen. UNMISS is bekend met deze problematiek en probeert deze zo goed als mogelijk het hoofd te bieden; sinds het uitbreken van de crisis staat de missie voor de grote uitdaging om de burgerbevolking te beschermen, maar de middelen zijn beperkt. Na het uitbreken van de crisis is het troepenplafond verhoogd naar 12.500 militairen en 1.323 politiepersoneel. Dit troepenplafond is nog niet bereikt: momenteel zijn er 11.405 militairen actief in UNMISS en 899 politiefunctionarissen. De extra troepen zijn met name aangetrokken om de IDP-kampen en de gebieden hieromheen te beveiligen. Echter is het, zoals het rapport stelt, in veel gebieden nog niet veilig genoeg om ongestoord buiten de kampen te bewegen en zijn met name vrouwen hierbij kwetsbaar, ondanks inspanningen van UNMISS.
Ook bij de crisis in Zuid-Sudan tracht Nederland de positie van vrouwen te versterken. Nederland draagt hier in het geval van Zuid-Sudan aan bij via verschillende kanalen, bijv. door aan te dringen op de vertegenwoordiging van vrouwen bij vredesonderhandelingen en via het Nationaal Actieplan 1325. Binnen UNMISS besteden de Nederlandse IPO’s die werkzaam zijn op de IDP-kampen waar mogelijk aandacht aan problematiek gerelateerd aan seksueel geweld. Zo is bijvoorbeeld in het kamp in Juba een genderprogramma opgezet, waarbij bijeenkomsten worden georganiseerd om zowel mannen als vrouwen bewust te maken van de problematiek.
Wat is uw oordeel over de intrinsieke verbondenheid tussen het conflict en de voedselcrisis in Zuid-Sudan zoals Oxfam Novib stelt, en over de stelling dat, behalve hulp en bescherming van burgers op de grond, ook internationale diplomatieke inspanning nodig is voor de oplossing van het conflict? Indien u die mening deelt, op welke wijze en op welke termijn gaat u hieraan invulling geven? Zo nee, waarom niet?
Voedselonzekerheid is een terugkerend en aanhoudend probleem in Zuid-Sudan. De voedselcrisis wordt verslechterd door het conflict en het grote aantal ontheemden. De situatie is de laatste tijd dankzij intensivering van humanitaire noodhulp enigszins verbeterd. Desalniettemin is de situatie slechter dan in voorgaande jaren. De kwetsbaarheid van 2,5 miljoen mensen blijft groot en is voor de periode januari-maart 2015 een grote zorg.
Onder leiding van de regionale organisatie IGAD (Intergovernmental Authority on Development) vinden sinds december 2013 vredesbesprekingen plaats tussen de strijdende partijen. Ik vind het positief dat de regio het voortouw heeft bij de bemiddelingspogingen. Dat heeft immers de grootste leverage op betrokken partijen. Het proces wordt door de internationale gemeenschap en de Afrikaanse Unie (AU) gesteund, financieel, met diplomatieke druk en door de VS en EU met gerichte sancties tegen personen die het vredesproces blokkeren. Nederland steunt de IGAD-vredesbesprekingen met een bijdrage van EUR 300.000 en er is een Nederlander als waarnemer gestationeerd bij de IGAD Monitoring and Verification Mission, de IGAD geleide missie belast met de monitoring van de begin dit jaar afgesloten overeenkomst tot een staakt-het-vuren. Ook levert Nederland een belangrijke personele bijdrage aan UNMISS, de VN missie in Zuid-Sudan. De regio is in de lead. Het is uitermate belangrijk dat de regio druk blijft uitoefenen op beide partijen. De sleutel tot de oplossing van het conflict ligt uiteindelijk in de handen van de conflicterende partijen.
Het bericht dat de rechtspraak een commercial court wil |
|
Ard van der Steur (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak op 11 september jl. de komst van een commercial court voluit te steunen? Heeft u het artikel «Rechtspraak wil commercial court» uit het Advocatenblad van oktober 2014 gelezen?
Ik heb kennisgenomen van het feit dat de Raad voor de rechtspraak (verder: de Raad) een nadere verkenning uitvoert naar eventuele specialisatie op het terrein van internationale handelsconflicten. Ik wacht de uitkomsten van die verkenning af en acht het niet wenselijk op de uitkomsten daarvan vooruit te lopen.
Wat vindt u van het pleidooi van de voorzitter van de Raad van de rechtspraak te komen tot een speciale handelsrechtbank die grote en internationale handelsconflicten snel zal kunnen afdoen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre deelt u de gedachte dat zo'n commercial court een bijdrage kan leveren aan het vestigings- en ondernemersklimaat in Nederland en daarmee de hoogstaande juridische infrastructuur in Nederland verder kan versterken?
Gezien de verkennende fase kan niet worden ingeschat wat de eventuele invloed zal zijn op het vestigings- en ondernemersklimaat in Nederland.
Kennen ons omringende landen reeds vergelijkbare rechtbanken cq. initiatieven daartoe? Zo ja, welke voorbeelden en ervaringen kunt u daarover delen?
Het Verenigd Koninkrijk heeft in Londen een commercial court. Mij is niet bekend wat de ervaringen daarmee zijn.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de procesduur van grote (inter)nationale procedures met een speciale handelsrechtbank kunnen worden afgedaan binnen een paar maanden, zodat procespartijen erop kunnen vertrouwen dat geschillen snel en deskundig worden opgelost?
Procespartijen hebben belang bij een snelle afdoening van hun geschil. Ook in grote (inter)nationale procedures is een behoefte aan een snelle afdoening. Wat er nodig is om korte doorlooptijden te garanderen, zal onderdeel zijn van de verkenning door de Raad.
Welk beleid is ingezet om nu al grote (inter)nationale handelsgeschillen snel en deskundig op te lossen? Wat zal een speciale handelsrechtbank onderscheidend en/of noodzakelijk maken?
Uit onderzoek naar de specifieke behoeften van het bedrijfsleven op het gebied van geschillenbeslechting kwam naar voren dat de bestaande gespecialiseerde rechtspraak op het terrein van handelsrecht goed werd gewaardeerd.1 Wel zijn bij deze procedures de doorlooptijden nog een belangrijk punt van aandacht. Momenteel werken de wetgever en de rechtspraak aan de digitalisering van de rechtspraak onder de titel «Kwaliteit en Innovatie». Hiermee wordt in de komende twee jaar het fundament gelegd voor een civiele en bestuursrechtelijke procedure die eenvoudiger en sneller zijn en een hoger digitaal gehalte hebben dan de thans bestaande.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Acht u het wenselijk dat, net als bij arbitrage, gekozen kan worden voor bepaalde rechters op basis van hun specifieke expertise?
Zie antwoord vraag 6.
Welke (aanvullende) kosten zijn gemoeid met de instelling van bedoelde handelsrechtbank?
Ik wacht de uitkomsten van de verkenning door de Raad af.
Welke vervolgstappen gaat u zetten naar aanleiding van het pleidooi van de voorzitter van de Raad van de rechtspraak?
Zie antwoord vraag 8.