Pensioenopbouw van medisch specialisten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wijziging van artikel 18ga van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (Wet Witteveen 2015)?1
Ja.
Klopt het dat op basis van bijvoorbeeld arbeidsvoorwaarderegelingen of sector cao’s de gehanteerde definitie van een «voltijdwerkweek» binnen pensioenfondsen verschilt?
Er bestaat arbeidsrechtelijk geen drempel waarboven een werkweek wettelijk wordt aangemerkt als zijnde voltijds. Of een bepaald aantal uren in een werkweek voor de werknemer als voltijd- of als deeltijddienstbetrekking wordt aangemerkt is afhankelijk van de afspraken en gebruiken die binnen de desbetreffende sector voor de werknemer van toepassing zijn. In cao’s worden hierover veelal afspraken gemaakt.
Bestaat er een absolute drempel waarboven een werkweek wettelijk wordt aangemerkt als zijnde voltijds? Zo ja, welke drempel wordt hiervoor gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Zo niet, klopt het dat een 36-, 38- of 40-urige werkweek voor de ene werknemer een voltijd dienstbetrekking is terwijl diezelfde 36-, 38- of 40-urige werkweek voor een andere werknemer een deeltijd dienstbetrekking is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat werknemers waarbij een voltijdse dienstbetrekking meer dan 40 uur bedraagt hierdoor benadeeld worden ten opzichte van werknemers waarbij een voltijdse dienstbetrekking 36 of 38 uur bedraagt?
De in artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen begrenzing van het pensioengevend loon is bedoeld voor werknemers die zonder deze begrenzing bij een voltijddienstbetrekking een pensioengevend loon van meer dan € 100.000 zouden hebben. Voor werknemers die in een of meerdere deeltijddienstverbanden werken, wordt het hiervoor genoemde maximum overeenkomstig de deeltijdfactor evenredig verlaagd. Daarmee wordt voorkomen dat het aantrekkelijk wordt om een dienstverband op te splitsen in meerdere deeltijddienstverbanden. Op deze manier is bovendien bewerkstelligd dat – binnen een zelfde sector – het maximale pensioengevend loon per contractuur gelijk is voor deeltijdwerkers en voltijdwerkers. De naar rato toe te passen aftopping draagt derhalve bij aan een gelijke behandeling van deeltijdwerkers ten opzichte van voltijdwerkers. Daarbij is het van belang om te kijken naar de in de branche gebruikelijke omvang van de arbeidsduur, zoals deze is vastgelegd in de cao. Als rekening zou worden gehouden met een lagere arbeidsduur dan in de branche gebruikelijk is, dan zouden werknemers met meerdere dienstbetrekkingen in die branche meer pensioen onder de omkeerregel kunnen opbouwen dan een werknemer met één voltijddienstbetrekking met in totaal hetzelfde loon. Een aanpassing van de wet acht ik daarom niet wenselijk.
Kunt u aangeven waarom er gekozen is voor de aanpassing zoals deze heeft plaatsgevonden en geen rekening is gehouden met beroepsgroepen die een full time dienstverband hebben van meer dan 40 uur? Bent u bereid naar een aanpassing van de wet te kijken?
Zie antwoord vraag 5.
De arrestatie van Carvajal en dreigende inval van Venezuela op Aruba |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Bijna oorlog met Venezuela» en «De oorlogsschepen rukten al op naar de Arubaanse kust»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten.
Klopt het dat Minister-President Rutte zich heeft laten ontvallen «We kunnen godverdomme geen crisis in een crisis hebben»? Zo nee, wat waren dan zijn woorden?
De kwestie is intern besproken tussen de direct betrokken leden van het kabinet. Over exacte bewoordingen doet het kabinet geen uitspraken.
Heeft het voorkomen van een diplomatieke crisis tijdens het oplossen van een andere crisis, zoals de uitspraak van de Minister-President aangeeft, voorop gestaan tijdens het afwikkelen van de zaak Carvajal? Stond deze benadering en houding van het zo snel mogelijk wegwerken van deze crisis rondom Carvajal in zulke mate bovenaan prioriteitenlijst dat het recht geobstrueerd mocht worden?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft zich uitsluitend gebaseerd op verplichtingen die voortvloeien uit bepalingen van internationaal recht (het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963). Na juridisch onderzoek is door de Minister van Buitenlandse Zaken de conclusie getrokken dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot. Op grond van die immuniteit is de heer Carvajal Barrios vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Heeft de Arubaanse kustwacht op 27 juli 2014 wel of geen alarm geslagen over vier Venezolaanse oorlogsschepen die de kust naderden? Indien wel, wat heeft u met deze melding gedaan?
De Kustwacht in het Caribisch Gebied en de Marine houden in het kader van hun taakuitvoering in het Caribisch gebied de scheepsbewegingen rond de eilanden nauwlettend in de gaten. De Kustwacht heeft zondag 27 juli 2014 voor de kust van Aruba en Curaçao, buiten de territoriale wateren, Venezolaanse marineschepen gesignaleerd. De eenheden waren, door Venezolaanse territoriale wateren, in transit van Maracaibo naar hun thuishaven Puerto Cabello. Na onderzoek bleek dit een gangbare route.
Klopt het dat er sprake was van een militaire dreiging vanuit Venezuela, gezien het feit dat er verschillende Venezolaanse marineschepen richting Aruba voeren? Zo ja, kunt u toelichten waarom u een jaar geleden in antwoord op vragen van de leden Sjoerdsma en Hachchi schreef dat er geen militaire bedreigingen zijn geuit?2
Er zijn geen militaire bedreigingen geuit.
Klopt het dat de Venezolaanse marineschepen zich bevonden binnen de territoriale wateren van Aruba? Zo nee, hoe ver bevonden zij zich buiten deze wateren?
De Venezolaanse marineschepen bevonden zich in Venezolaanse territoriale wateren.
Klopt de berichtgeving dat Venezuela heeft gedreigd met «verregaande diplomatieke en economische sancties»? Zo ja, welke sancties precies betroffen dit? Heeft dit dreigement een rol gespeeld in uw besluit om Carvajal weer heel snel vrij te laten?
Venezuela heeft geprotesteerd tegen de arrestatie van de heer Carvajal Barrios en heeft aangegeven dat sprake was van inbreuk op internationaal recht. Zoals gesteld in antwoord 3 heeft de regering zich uitsluitend gebaseerd op verplichtingen die voortvloeien uit bepalingen van internationaal recht (het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963). De vrijlating van de heer Carvajal Barrios door de autoriteiten van Aruba is gebaseerd op de conclusie van juridisch onderzoek naar de immuniteit van betrokkene.
Kunt u toelichten waarom er eerst op «hoog ambtelijk niveau» is aangegeven dat Carvajal «geen enkele (diplomatieke) immuniteit» genoot, en later werd besloten dat dit toch het geval was?
Er is één formele conclusie over de immuniteit van de heer Carvajal Barrios getrokken en deze is door de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken officieel gecommuniceerd aan de autoriteiten van Aruba.
Had het feit dat Venezuela de procedure met betrekking tot het verzoek tot aanstelling van Carvajal als consul-generaal incorrect heeft gevolgd, niet moeten leiden tot uitleg dat Carvajal geen diplomatieke immuniteit genoot? Zo nee, is er precedent voor de uitleg dat Carvajal toch diplomatieke immuniteit genoot, ondanks het feit dat hij niet was aangesteld als consul-generaal?
De Venezolaanse regering meende dat de nota waarin de heer Carvajal Barrios werd aangewezen als consul-generaal op Aruba via de juiste weg was ingediend. Ingevolge artikel 13 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 kan het hoofd van een consulaire post, in afwachting van de verlening van het exequatur, voorlopig tot de uitoefening van zijn werkzaamheden worden toegelaten. In dat geval geniet die persoon de immuniteiten die het verdrag aan consuls-generaal toekent. Zoals gesteld in de beantwoording van Kamervragen van Sjoerdsma en Hachchi (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2686) is de Minister van Buitenlandse Zaken na juridische duiding van de feitelijke situatie tot de conclusie gekomen dat Venezuela er, onder de omstandigheden van dat geval, op mocht vertrouwen dat de heer Carvajal Barrios voorlopig tot de werkzaamheden van consul-generaal was toegelaten. Hij genoot derhalve de immuniteiten die voortvloeien uit de functie van consul-generaal. Het komt zeer regelmatig voor dat een consul-generaal in afwachting van verlening van het exequatur al met zijn werkzaamheden aanvangt, en dat hij dan de immuniteiten geniet die het verdrag aan consuls-generaal toekent.
Kunt u volledig, exact en helder toelichten wat, volgens u, de gang van zaken en de beweegredenen zijn geweest om Carvajal eerst te arresteren, enkele dagen later tot het besluit te komen dat hij toch diplomatieke immuniteit genoot, op basis van welke gronden dit besluit tot stand kwam, en uw besluit om Carvajal weer vrij te laten? Kunt u daarbij ook ingaan op de vraag of het klopt het dat het besluit vanuit Aruba om de heer Carvajal te arresteren, evenals de verlenging van zijn aanhouding, is afgestemd met de bevoegde instanties in Nederland? Kunt u tevens een tijdlijn schetsen van wanneer u op de hoogte was van de arrestatie van Carvajal, wanneer u besloot dat hij toch diplomatieke immuniteit genoot, en wanneer u vervolgens besloot hem vrij te laten?
De heer Carvajal Barrios is op 23 juli 2014, op basis van een verzoek om voorlopige aanhouding van de Verenigde Staten, aangehouden door de autoriteiten van Aruba. Rechtshandhaving is een autonome bevoegdheid van het land Aruba. Diplomatieke en consulaire relaties, inclusief immuniteit, zijn bevoegdheden van het Koninkrijk. Alleen de Minister van Buitenlandse Zaken is bevoegd daarover een beslissing te nemen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd na aanhouding van de heer Carvajal Barrios op de hoogte gesteld van de situatie. Op basis van juridisch onderzoek heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 27 juli geconcludeerd dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Dit is door de regering aan de Arubaanse autoriteiten gecommuniceerd. Daarnaast is aan Venezuela aangegeven dat de heer Carvajal Barrios persona non grata werd verklaard. Op grond van zijn immuniteit is de heer Carvajal Barrios op 27 juli vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Kunt u volledig, exact en helder toelichten wat er precies is gebeurd met Carvajal, nadat deze werd opgepakt en er een uitleveringsverzoek kwam van de Verenigde Staten?
Zie antwoord op vraag 10. De regering heeft geen uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten ontvangen.
Is de heer Carvajal nog steeds persona non grata in het Koninkrijk der Nederlanden?
Ja.
Hoe verhoudt de diplomatieke immuniteit van de heer Carvajal zich tot het feit dat hij persona non grata is verklaard voor en door het Koninkrijk der Nederlanden? Op welke rechtsbasis is dit verenigbaar met elkaar?
De heer Carvajal Barrios genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 de immuniteit van een consul-generaal tot het moment dat hij het grondgebied van het Koninkrijk had verlaten. Op grond van artikel 23 van hetzelfde Verdrag mag het Koninkrijk te allen tijden de zendstaat ervan in kennis stellen dat een consulaire ambtenaar persona non grata is.
Vindt u het slim, verstandig en te rechtvaardigen dat u hebt besloten Carvajal vrij te laten, gezien de diverse beschuldigingen die over hem zijn geuit inzake drugshandel en criminaliteit, én het feit dat de Verenigde Staten om zijn uitlevering verzocht vanwege deze drugshandel?
Het Koninkrijk dient zich aan internationale rechten en verplichtingen te houden, inclusief het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Op grond van zijn immuniteit is de heer Carvajal Barrios op 27 juli vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Heeft het vrijlaten van Carvajal enige invloed gehad op de betrekkingen tussen Nederland en de Verenigde Staten, dan wel Aruba en de Verenigde Staten? Zo ja, welke?
Nee.
Bent u nog steeds van mening dat er geen aanleiding is voor verdere acties om de dreiging uit Venezuela het hoofd te bieden, zoals u vorig jaar antwoordde op eerdere vragen?3
Ja.
In hoeverre wordt de relatie tussen Nederland en Venezuela gedomineerd door handelsbelangen, in het bijzonder de belangen van Shell? Heeft u voldoende oog voor de mensenrechtenschendingen, de corruptie, het oppakken van oppositieleden, het ondermijnen van de democratie door president Maduro, de mensenhandel en de drugssmokkel?
In de bilaterale relatie met Venezuela zijn zowel politieke, mensenrechten- en handelselementen van belang.
Hoe vaak heeft u sinds het voorval met de heer Carvajal gesproken met uw Venezolaanse ambtgenoot, dan wel andere vertegenwoordigers van de Venezolaanse regering? Hoe vaak heeft u daarbij dit voorval ter sprake gebracht en uw ongenoegen geuit over de gang van zaken, en wat was daarop de reactie van Venezuela?
Na het verlaten van Aruba door de heer Carvajal Barrios, beschouwt de regering dit als een bilaterale zaak tussen de Verenigde Staten en Venezuela. Met Venezuela is gesproken over de te volgen procedures rondom aanmelding van consuls-generaal en de bevoegheidsverdeling binnen het Koninkrijk met betrekking tot het diplomatieke verkeer.
Kunt u zo vriendelijk zijn om al deze vragen afzonderlijk van elkaar te beantwoorden?
Ja.
De verkoop van Vivat (Reaal) aan Anbang |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Op welke gronden heeft De Nederlandsche Bank (DNB) de overname van Nationale Nederlanden door Anbang tegengehouden?1 Waarom is een overname van Vivat (Reaal) anders dan de overname van Nationale Nederlanden?
DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de beoordeling van een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar, zo die in het genoemde geval zou zijn ingediend, is toezichtvertrouwelijk. Ik beschik niet over die informatie.
Welke conclusie trekt u uit het feit dat ook de toestemming van de toezichthouders voor de verkoop van de Belgische tak van Delta Lloyd en de Belgische verzekeraar Fidea aan Anbang vertraging op heeft gelopen?
Geen. Ik heb geen informatie over die verkoopprocessen anders dan uit de media. Inmiddels heb ik begrepen dat de relevante toezichthouders hun toestemming hebben verleend.
Hebt u kennisgenomen van het bod dat Anbang op het Portugese Novo Banco heeft uitgebracht?
Ik heb deze geruchten in de media vernomen.
Is er overleg met de toezichthouders in bijvoorbeeld België en Portugal en de Europese toezichthouder?
Ja, DNB heeft regulier overleg met de andere Europese verzekeringstoezichthouders en binnen EIOPA.
Hoe beoordeelt u en/of DNB de overnamegolf van Anbang in Europa in het licht van de beoordeling of Anbang een stabiele partner is?
DNB heeft op 3 juli 2015 de benodigde verklaringen van geen bezwaar voor de overdracht van Vivat Verzekeringen verleend. Daaruit blijkt dat de toezichthouder geen aanleiding heeft gezien de overname door Anbang niet toe te staan. Inmiddels is de verkoop van Vivat Verzekeringen afgerond. Ik heb uw Kamer daarover bij brief van 26 juli 2015 geïnformeerd.
Snapt u de bezorgdheid onder klanten van Vivat (Reaal) over het verstrijken van de deadline voor de definitieve verkoop? Hoe kunt u hen geruststellen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier is geborgd dat de pensioen- en verzekeringsrechten te allen tijde uitgekeerd worden en niet voor andere delen van het concern worden gebruikt?
De verzekeringsgroep Vivat en de individuele verzekeraars moeten voldoen aan de eisen uit alle relevante nationale (waaronder de Wet op het financieel toezicht, de Pensioenwet en de Wet bescherming persoonsgegevens) en Europese regelgeving. De Nederlandse toezichthouders, waaronder DNB, de AFM en het CBP zullen daarop toezicht (blijven) houden. Dit verandert niet nu Anbang de aandelen in Vivat verzekeringen heeft overgenomen van SNS REAAL.
Is de gegevensbescherming van de klantdata afdoende geregeld bij de overname door Anbang? Wordt dit door de Autoriteit Financiële Markten (AFM), DNB en het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) getoetst?
Zie antwoord vraag 7.
Het gebrekkige toezicht en de handhavingsaanpak bij zwanendriften |
|
Eric Smaling , Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag op 11 juli 2015 waaruit blijkt dat de politie nauwelijks handhavend optreedt tegen zwanendrifters?
Ja.
Vindt u de werkwijze van de in de uitzending getoonde zwanendrifter een vorm van dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er dan sprake van een strafbaar feit?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 7 van de Kamervragen van het lid Van Dekken (2015Z14074).
Wat is uw reactie op de aantijging, gedaan in de uitzending, dat de politie niet afkomt op meldingen en burgers ontraadt om aangifte te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de aantijging dat de zwanendrifters niet strafrechtelijk vervolgd worden, maar dat de melder zich moet verantwoorden en het risico loopt strafrechtelijk vervolgd te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de politie voor handhaving verwijst naar de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA), maar dat het NVWA noodnummer regelmatig niet bereikbaar is en dat NVWA-inspecteurs buiten werktijden niet direct ter plaatse kunnen komen? Hoe bent u van plan een betere afstemming tussen de politie en NVWA te realiseren zodat er adequaat kan worden gereageerd op meldingen?
Er is reeds sprake van een goede afstemming tussen de politie en de NVWA. Beide diensten hebben hun eigen bereikbaarheid georganiseerd en geborgd en zijn voldoende bekend met elkaars bereikbaarheidsprocedures. De NVWA is 24 uur per dag telefonisch bereikbaar via haar centrale meldnummer. Meldingen bij de NVWA over zwanendriften worden doorgeleid naar de medewerkers in het veld. Zij zijn indien nodig ook buiten kantoortijden beschikbaar. Met de politie, en overigens ook met gemeenten in het Groene Hart, vindt continu overleg plaats over samenwerking en/of assistentie bij de handhaving op dit gebied. Het is gezien de grootte van het gebied en de aard van de werkzaamheden echter niet eenvoudig voor zowel de politie als de NVWA om zwanendrifters te allen tijde actief aan te treffen en hen op heterdaad te betrappen wanneer zij strafbare feiten plegen.
Deelt u de mening dat de NVWA onvoldoende capaciteit heeft en het noodzakelijk is dat ook de politie de benodigde kennis en instructies verkrijgt en zo bij heterdaad situaties kan optreden? Zo ja, bent u bereid de capaciteit bij de NVWA uit te breiden en de kennis bij de politie te vergroten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De inzet van de NVWA is op dit moment ruim voldoende. Het toezicht is zo geregeld dat de NVWA binnen afzienbare tijd aanwezig kan zijn om de nodige kennis en expertise te leveren bij heterdaadsituaties die door de politie worden vastgesteld. Ook bij de politie is voldoende kennis en ervaring aanwezig om overtredingen vast te stellen en daartegen op te treden. Er is geen sprake van een gebrekkige handhavingsaanpak. De NVWA is sinds de start van het broedseizoen 2015 begonnen met controles in het buitengebied. Tot nu toe zijn op basis van die controles door RVO.nl 142 dieren bestuursrechtelijk in bewaring genomen bij 2 zwanendrifters en 2 afnemers. Voorts heeft de NVWA recent een last onder dwangsom van € 3.500 verbeurd verklaard bij een zwanendrifter voor het eigenhandig leewieken van 7 knobbelzwanen.
Hoe bent u van plan om op korte termijn het gebrekkige toezicht en de handhavingsaanpak voor zwanendriften te verbeteren en te zorgen dat melders beschermd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er een onmiddellijk verbod dient te komen op het zwanendriften? Kunt u zo spoedig mogelijk een voorstel voor een verbod naar de Kamer sturen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In haar brief van 1 mei 20151 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken aangekondigd de wettelijke mogelijkheden te bezien om het zwanendriften te verbieden. Over de uitkomst zal zij u in het najaar informeren.
De gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude die zichzelf in de uitverkoop moet doen |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom acht u het wenselijk dat de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, als gevolg van uw beleid, gedwongen is om zichzelf in de uitverkoop te doen en aan te bieden aan omliggende gemeenten?1
Ik heb vernomen dat de gemeenteraad van Haarlemmerliede en Spaarnwoude onlangs unaniem heeft besloten dat het, met het oog op de toekomst, niet wenselijk is in de huidige vorm en omvang bestuurlijk zelfstandig te blijven omdat de bestuurlijke slagkracht en dienstverlening van de gemeente onder druk staan.2 Het is primair aan het gemeentebestuur en niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te oordelen over de wenselijkheid van bestuurlijke zelfstandigheid.
Welke andere gemeenten zijn als gevolg van uw beleid van bezuinigingen en decentralisaties nog meer in financiële problemen gekomen?
Er zijn bij mij geen gemeenten bekend die als gevolg van de recente taakoverdracht naar gemeenten in financiële problemen zijn gekomen. Los daarvan verwijs ik u naar mijn jaarlijkse rapportage over het aantal gemeenten dat onder preventief financieel toezicht is geplaatst en de stand van zaken rond het aantal artikel 12 gemeenten (Kamerstuk 34 000-B nr. 18), die ik rond de jaarwisseling elk jaar aan uw Kamer stuur en naar mijn brief van 10 april jl. inzake het zogenaamde financieel toezichtverslag (Kamerstuk 34 000-B nr. 23).
Wat vindt u ervan dat als gevolg van uw beleid om taken dichter bij burgers te organiseren, gemeenten die deze taken moeten uitvoeren dreigen te worden opgeheven?
Sommige van de recent gedecentraliseerde taken in het sociaal domein kunnen gemeenten zelf uitvoeren. Voor andere, meer specialistische taken, wordt van gemeenten verwacht dat zij samenwerken om de juiste schaal en slagkracht te organiseren. Gemeentebesturen hebben daarbij de vrijheid om te kiezen voor verschillende vormen van samenwerking en kunnen ook kiezen voor een herindeling als zij dat in het belang van hun inwoners noodzakelijk achten. De grootte van de gemeente is overigens niet bepalend of gemeenten hun taken dichtbij burgers organiseren: veel gemeenten kiezen, onafhankelijk van de grootte van de gemeente, voor het inrichten van sociale wijkteams die veelal bij mensen thuis komen.
Waarom erkent u niet dat herindelingen op korte termijn geen geld opleveren, maar geld kosten? Waarom deelt u niet de zorg dat de tekorten van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude na een herindeling op de schouders komen van de nieuwe gemeente?
Gemeentelijke herindelingen kosten in de eerste jaren na herindeling geld. Dat zijn noodzakelijke frictiekosten die gemaakt worden voor het ineenschuiven van de gemeentelijke organisaties. Frictiekosten zijn tijdelijk en worden gecompenseerd uit het gemeentefonds op basis van de maatstaf herindeling. Uit onderzoek blijkt dat gemeentelijke herindelingen niet leiden tot een ander uitgavenniveau van gemeenten.3 Er zijn mij ook geen herindelingen bekend die tot doel hadden om op een lager uitgavenniveau uit te komen. Doorgaans is het doel van een herindeling om met hetzelfde budget een hogere kwaliteit van dienstverlening te bieden voor de inwoners.
Momenteel laat ik een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden voor gemeenten om voor, tijdens en na het herindelingsproces actief te sturen op efficiencyvoordelen. Efficiencyvoordelen kunnen behaald worden door te sturen op betere prestaties van de nieuwe gemeente, of op kostenvoordelen (en alle combinaties daartussen). Dit onderzoek verwacht ik voorjaar 2016 aan Uw Kamer te kunnen aanbieden en zal zoveel mogelijk concrete handelingsperspectieven bevatten voor gemeenten die een herindeling overwegen.
Ten aanzien van Haarlemmerliede en Spaarnwoude acht ik het in deze fase van het herindelingsproces niet aan mij om een uitspraak te doen over eventuele (financiële) tekorten. Ik ga ervan uit dat de financiële positie van de gemeente wordt besproken met potentiële partners en het is aan de raad van de nieuw te vormen gemeente of gemeenten om tot een begroting te komen die structureel en reëel in evenwicht is (vgl. art 189, lid 2 Gemeentewet).
Zou de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude ook zonder de door u opgelegde bezuinigingen en decentralisaties in financiële problemen zijn gekomen? Bent u bereid met de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude in overleg te treden en een oplossing te vinden voor de financiële problemen van deze gemeente?
Het is aan de gemeenteraad van (van de nieuwe gemeente) om gegeven de beschikbare budgetten een begroting vast te stellen die reëel sluitend is en ook structureel aan dat criterium kan voldoen. In het stelsel van de Nederlandse financiële verhoudingen is het vervolgens zo geregeld, dat als de gemeente daaraan naar het oordeel van de provincie niet voldoet, de gemeente onder preventief financieel toezicht komt te staan. Het is bij de beoordeling van de begrotingen 2016 dan ook aan de provincie en niet aan mij om daarover een oordeel uit te spreken.
Het bericht dat er opnieuw sprake is van ondermaatse zorg in De Kleine Johannes |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de zorgverlening in de Kleine Johannes opnieuw ver onder de maat is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De IGZ heeft de ontwikkelingen bij De Kleine Johannes in 2012, 2013, 2014 en 2015 intensief gevolgd. De IGZ heeft eind 2012 de organisatie voor zes maanden onder verscherpt toezicht geplaatst wegens structurele tekortkomingen in de zorg. De inspectie heeft dit toezicht opgeheven toen duidelijk werd dat De Kleine Johannes de noodzakelijke verbeteringen had getroffen. De inspectie sprak voorafgaand, tijdens en na het verscherpt toezicht meermaals met familieleden en wettelijk vertegenwoordigers. Na het opheffen van het verscherpt toezicht heeft de inspectie De Kleine Johannes gevolgd door het beoordelen van resultaatoverzichten van Amsta Karaad.
Op 1 april 2014 bezocht de inspectie De Kleine Johannes onaangekondigd om te kijken waar de organisatie stond. Op basis van dit bezoek en de wijze waarop De Kleine Johannes meldingen behandelde, kwam de IGZ tot de conclusie dat de kwaliteit van zorg bij De Kleine Johannes van voldoende niveau was, dat De Kleine Johannes op de goede weg was en dat de verbetermaatregelen systematisch en voldoende krachtdadig werden uitgevoerd. In oktober 2014 en juli 2015 bracht de inspectie bezoeken aan andere locaties van Amsta Karaad met als doel het toetsen van de verbeterkracht van het bestuur. Na het bezoek in 2014 aan de locatie Singel moest de bestuurder verbetermaatregelen nemen op het gebied van het gebruik van het cliëntendossier en de cliëntgerichtheid van de medewerkers en daarna en rapporteren over de resultaten van een interne kwaliteitstoetsing (audit).t. De resultaten van het bezoek aan de locatie Rengerskerke in juli 2015 waren goed. Amsta Karaad voldeed aan de gestelde normen.
Toen cliënten van Amsta en hun naasten in 2014 klachten hebben ingediend bij de klachtencommissie van Amsta, hebben zij aanvankelijk geen melding gedaan bij de IGZ. Conform de gebruikelijke procedure bij klachten stelt de instelling zelf een (onafhankelijk) onderzoek in. Het is belangrijk dat de instelling zelf de verantwoordelijkheid neemt en de klacht (door een onafhankelijke derde) laat onderzoeken en vervolgens adequate verbetermaatregelen neemt. Dat hoort bij de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de instelling. In februari 2015 meldden cliënten en hun naasten klachten over De kleine Johannes bij de IGZ. Hierover heeft de IGZ met deze verwanten/cliëntvertegenwoordigers en met het bestuur gecommuniceerd.
De IGZ is in een bestuursgesprek op 30 april 2015 door de raad van bestuur geïnformeerd over het onderzoek bij De Kleine Johannes door Amerpoort. Daarbij zijn afspraken gemaakt over onder meer de wijze waarop Amsta omgaat met klachten van de betreffende ouders, verwanten, cliëntvertegenwoordigers. De IGZ heeft zich daarna laten informeren over de uitkomsten van het door de instelling uitgevoerde onderzoek en de vervolgaanpak van de raad van bestuur. De uitkomsten van het onderzoek worden door de raad van bestuur onderschreven. Een belangrijk verbeterpunt is het herstel van vertrouwen tussen management, medewerkers, cliënten, verwanten en cliëntenraad. De raad van bestuur heeft al de eerste stappen gezet richting dit herstel, zo zijn er ook gesprekken geweest met familieleden en medewerkers, die contact hebben gezocht met de inspectie, om het vertrouwen te herwinnen. De cliëntenraad is blij met deze stappen, en blijft het verbeterproces kritisch volgen. Daarom is het goed dat de cliëntenraad nauw betrokken is bij het plan van aanpak dat wordt opgesteld naar aanleiding van het onderzoek.
De IGZ blijft binnen haar risicogestuurde toezicht de voortgang van de verander- en verbeteractiviteiten volgen. Daarbij kan onder meer (onaangekondigd) bezoek worden ingezet.
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vorig jaar constateerde dat de kwaliteit van zorg verbeterd was, terwijl familieleden aangeven dat de situatie er eerder slechter op is geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Controleert de IGZ wel kritisch genoeg de kwaliteit van de zorg, aangezien haar oordeel onjuist is gebleken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is er op initiatief van Amsta onderzoek gedaan naar de kwaliteit van zorg door zorginstelling Amerpoort en waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg geen vervolgonderzoek ingesteld? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de cliëntenraad en de ondernemingsraad betrokken geweest bij deze ontwikkelingen en, zo ja, is er naar hun oordeel geluisterd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Momenteel stelt het bestuur in samenspraak met de cliëntenraad het in het voorgaande antwoord genoemde plan van aanpak op. Zoals daar aangegeven blijft de IGZ de uitvoering van dit plan volgen. De IGZ heeft bij haar toezichtactiviteiten bij De Kleine Johannes de afgelopen jaren cliënten, cliëntvertegenwoordigers en de (centrale of decentrale) cliëntenraad betrokken. De ondernemingsraad (OC Amsta Karaad) is door de raad van bestuur geïnformeerd en daar waar nodig om advies gevraagd.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het onderzoek van Amerpoort dat Amsta te weinig personeel inzet? Waarom is dit voor de IGZ geen reden geweest om zelf nader onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het onderzoek van Amsta staat de volgende conclusie: «samengevat kan op basis van dit onderzoek niet worden gesteld dat de veiligheid van cliënten en medewerkers met de huidige personele bezetting ernstig in het geding is.»
De IGZ heeft daarbij uit haar eigen toezicht geen signalen ontvangen dat de veiligheid van de zorg in het geding is. Ten aanzien van het tekort aan personeel, waarover in het artikel gesproken wordt, is van belang dat bestuur en cliëntenraad gezamenlijk optrekken bij de verdere verbeteractiviteiten. Ik heb van de IGZ begrepen dat dit ook gebeurt.
Erkent u dat de handelwijze van de IGZ het vertrouwen in het toezicht op de gezondheidszorg schaadt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De IGZ heeft intensief toezicht gehouden en daarbij ook gesproken met familieleden en wettelijk vertegenwoordigers. De IGZ blijft actief toezien op de realisatie van de noodzakelijke verbetermaatregelen, zowel vanuit het risicogestuurde toezicht als vanuit haar toezicht op meldingen, zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 en 6. Ik zie geen aanleiding om maatregelen te nemen.
Bent u bereid te kijken naar het functioneren van de IGZ in deze situatie en bent u bereid maatregelen te nemen zodat de Inspectie alsnog haar werk gaat doen bij de Kleine Johannes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre is er nog steeds sprake van intimidatie onder personeel? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?2
Bij IGZ zijn geen feiten bekend die wijzen op intimidatie van personeelsleden. Wanneer hier wel sprake van zou zijn, dan roep ik personeel op zich te melden bij de IGZ, zodat de inspectie dit kan meenemen bij haar toezicht.
Wat is uw reactie op de werknemer die aangeeft dat deze problemen veroorzaakt zijn door de bezuinigingen, waardoor bewoners extreem vroeg in bed worden gestopt en er een gebrek is aan zorg, persoonlijke begeleiding en persoonlijke hygiëne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 t/m 4 en 6.
Het niet ingrijpen van de politie bij het zwanendriften |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat zwanendrifters nog altijd hun gang gaan, zoals aangetoond door Een Vandaag?1
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken in haar brief aan uw Kamer van 1 mei jl.2 heeft aangegeven, beziet zij op korte termijn de wettelijke mogelijkheden om het zwanendriften te verbieden. Zwanendriften is tot op heden dan ook een legale vorm van (extensieve) dierhouderij. Voor het uitoefenen van zwanendriften is geen vergunning of ontheffing nodig en dus ook niet gegeven. De ontheffing waarover de Staatssecretaris van Economische Zaken sprak in de uitzending van EénVandaag van 2 mei 2015 betrof de ringplicht van zwanen. Twee zwanendrifters hadden nog een ontheffing van de plicht om hun knobbelzwanen te ringen voor de vogels die zij op de ingangsdatum van de ontheffing nog onder zich hadden. Voor de nakomelingen van deze vogels geldt de ringplicht onverkort. Deze ontheffingen zijn ingetrokken per 7 mei 2015. De politie is hiervan op de hoogte gesteld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
In de schriftelijke reactie van de politie wordt aangegeven dat de zwanendrifters een ontheffing hebben van het ministerie; hoe rijmt u dit met uw uitspraak in Een Vandaag op 2 mei j.l. waarin u zei «ik zal die ontheffing intrekken»? Is de ontheffing voor de zwanendrifters inmiddels officieel ingetrokken? Zo ja, op welke datum is dit precies gebeurd en is de politie hiervan op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit onmiddellijk te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de politie niet komt bij een melding van illegaal zwanendriften in combinatie met het illegaal betreden van andermans terrein, zoals aangegeven door een klokkenluider, maar wel bij een melding van de zwanendrifters dat iemand hun autosleutel tijdelijk in beslag heeft genomen totdat de politie komt evenals de melding dat een andere klokkenluider de zwanendrifters zou stalken? Kunt u hierop reageren? Deelt u de mening dat dit de omgekeerde wereld is?
Zoals gemeld in het antwoord op de vragen 1 en 2 is zwanendriften tot op heden legaal, maar zijn de ontheffingen op de ringplicht ingetrokken. Het toezicht op het zwanendriften geschiedt in eerste instantie door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Zij ziet ook toe op handelingen zoals leewieken en tatoeëren. Die handelingen mogen alleen door dierenartsen worden uitgevoerd. De NVWA werkt bij het toezicht samen met de lokale politie en RVO.nl. Het is de taak van de politie om op te treden wanneer er sprake is van (vermoedelijke) strafbare gedragingen. Op meldingen van mishandeling van dieren wordt in principe direct gereageerd en wordt daar waar nodig repressief opgetreden. De politie komt ook bij een melding van het illegaal betreden van iemands terrein. Het kan voorkomen dat de politie een melding met een hogere prioriteit eerst oppakt en daarna alsnog de melding van het illegaal betreden afhandelt.
Dat zwanendriften aandacht van de politie heeft, blijkt uit een groot strafrechtelijk onderzoek dat in april 2014 is gestart door de eenheid Midden-Nederland. De NVWA en RVO.nl hebben aan dat onderzoek meegewerkt, onder meer door het uitvoeren van controles en het meewerken aan opsporingsactiviteiten. Gedurende dat onderzoek hebben de NVWA, de politie en RVO.nl verschillende keren meldingen ontvangen over zwanendrifters. Deze zijn betrokken bij het onderzoek.
In maart 2015 heeft de politie dit opsporingsonderzoek afgesloten met een proces-verbaal dat bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) is ingediend. Dit heeft geleid tot de beslissing van het Functioneel Parket om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging van meerdere verdachten waaronder de twee zwanendrifters, die onder andere worden verdacht van het overtreden van de Wet dieren en de Flora en faunawet. Daarnaast loopt er bij het OM in Den Haag een aantal zaken waarin aangifte is gedaan van strafbare feiten zoals bedreiging, mishandeling en belaging. Deze aangiftes zijn beoordeeld door het OM en staan ingepland voor behandeling door de politierechter in oktober, omdat een voorstel om de zaken via mediation op te lossen is afgewezen
De NVWA verricht momenteel tevens onderzoek naar de in de uitzending getoonde beelden. De resultaten van het onderzoek worden voorgelegd aan het Functioneel Parket van het OM.
Waarom is het filmpje waarop de anonieme vrouw geslagen werd geen bewijs voor de politie? Waarom is film dan wel bewijs om een onderzoek naar een klokkenluider te starten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op de uitspraken van een advocaat van een klokkenluider: dat de politie niet handhaaft omdat zij de zwanendrifters kennen en dat de advocaat dit corruptie noemt?
Zoals gemeld in het antwoord op de vragen 1 en 2 is zwanendriften tot op heden legaal. In Nederland is een beperkt aantal zwanendrifters actief, waardoor de kans groot is dat politiemensen weten wie deze zwanendrifters zijn. De politie treedt op wanneer er sprake is van (vermeende) strafbare gedragingen. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van corruptie. Burgers kunnen bij klachten over politieoptreden een klachtenprocedure opstarten. Dat is in deze zaak niet gebeurd. Na navraag bij de betreffende teamchef zie ik op dit moment onvoldoende aanleiding om agenten van andere korpsen in te zetten.
Is het nodig om agenten van andere korpsen in te zetten om te handhaven op zwanendriften, om daarmee de schijn van corruptie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat de politie niet controleert op zwanendrifters? Bent u bereid met onmiddellijke ingang de politie hierop te laten controleren, in te laten grijpen en zwaar te laten straffen? Kunnen hierbij de beelden gemaakt door Een Vandaag en de klokkenluiders betrokken worden waaruit blijkt dat deze zwanendrifters niet alleen dieren, maar ook mensen aanvallen?
Zie antwoord vraag 3.
Ronselpraktijken in de wijkverpleging |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief die Archipel Thuis aan haar cliënten heeft gestuurd waarin zij haar cliënten oproept familie en kennissen aan te brengen bij deze organisatie, met als beloning een waardebon ter waarde van 25 euro?1
Het initiatief om deze brief te sturen is gekomen van de cliëntenraad van Archipel Thuis, die de relatief kleine zorgaanbieder in de regio Eindhoven onder de aandacht wilde brengen bij een bredere doelgroep. Dit met het achterliggende idee dat als een cliënt enthousiast is over de zorgverlening van de organisatie, dit via mond-op-mond reclame kan worden doorgegeven aan familie en kennissen. De waardebon is daarbij bedoeld als een aansporing. Ik vind het een vriendelijk bedoeld initiatief van de cliëntenraad dat desalniettemin onwenselijk is.
Op welke wijze kunnen de mensen aan wie deze oproep is verstuurd beoordelen of iemand ook daadwerkelijk zorg geïndiceerd zal krijgen van de wijkverpleegkundige? Vindt u het ook een rare gang van zaken om mensen die zelf zorg krijgen te laten bepalen of anderen zorg behoeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijkverpleegkundige bepaalt of er een aanspraak is op wijkverpleging vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De mensen die zelf zorg krijgen bepalen dus niet of anderen zorg behoeven. Zij kunnen hoogstens de organisatie onder de aandacht brengen van bekenden. Daarbij vind ik acties met waardebonnen niet wenselijk.
Wat als mensen aangebracht worden die al zorg krijgen van een andere zorgaanbieder? Is het afpakken van cliënten van concurrenten toegestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De cliënt bepaalt zelf welke zorgaanbieder hij of zij wenst en of hij of zij wil overstappen naar een andere zorgaanbieder. Er is dan ook geen sprake van het afpakken van cliënten van concurrenten.
Wat vindt u van deze ronselpraktijken? Is dit een nette en (wettelijk) toegestane manier van werken in de wijkverpleging of in andere zorgvormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschouw dit niet als ronselpraktijken, omdat de cliënt uiteindelijk zelf bepaalt bij welke zorgaanbieder hij of zij zorg afneemt. Bovendien moet er eerst door de wijkverpleegkundige vastgesteld worden dat er daadwerkelijk wijkverpleging vanuit de Zvw aangewezen is. Daar doet de verstuurde brief niks aan af. Ik vind wel dat het geven van waardebonnen of andere cadeaus niet de weg is die we op moeten gaan.
Is het u bekend of er meer zorgaanbieders (voor wijkverpleging) zijn die op deze wijze nieuwe cliënten proberen te werven? Zo ja, neemt deze manier van cliënten werven de laatste tijd toe? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik zal in gesprek gaan met thuiszorgorganisaties om hierover van gedachten te wisselen.
Wat vindt u er van dat op deze manier mensen worden gestimuleerd zoveel mogelijk mensen (familie en kennissen) de zorg in te lokken? Vindt u dit ook een vorm van misbruik en omkoping? Zo nee, waarom vindt u dat niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Er wordt altijd door een wijkverpleegkundige beoordeeld of er sprake is van een aanspraak op wijkverpleging. Zorg moet zinnig en zuinig worden gebruikt. Dat is ook de reden dat ik me heb uitgesproken tegen reclames als twee behandelingen voor de prijs van één en dat nu ook weer doe tegen (goedbedoelde) lokkers als waardebonnen en andere presentjes. Ik zal dit onderwerp agenderen bij de desbetreffende koepel van zorgaanbieders.
Het bericht 'Bijna oorlog met Venezuela' |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bijna oorlog met Venezuela»?1
Ja.
Waarom heeft u, naar aanleiding van eerdere vragen (specifiek vraag 2), op geen enkele wijze aangegeven dat de marine van Venezuela de Arubaanse wateren was binnentrokken?2
De Venezolaanse marine is niet door Arubaanse wateren gevaren.
Zijn er destijds naar aanleiding van de agressie van Venezuela door Nederlandse zijde militaire stappen gezet om de veiligheid van het Koninkrijk te garanderen? Zo ja welke? Zo neen, waarom niet?
Er was geen aanleiding voor het ondernemen van acties. De Kustwacht in het Caribisch Gebied en de Marine houden in het kader van hun taakuitvoering in het Caribisch gebied de scheepsbewegingen rond de eilanden nauwlettend in de gaten.
Welke rol heeft de militaire dreiging door Venezuela gespeeld in het plotselinge draaien van de Nederlandse regering inzake de politieke onschendbaarheid van socialistenspion «Carvajal»?
In antwoord op Kamervragen van Sjoerdsma en Hachchi, ingezonden 30 juli 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2686) heeft de regering aangegeven dat er geen militaire bedreigingen door Venezuela zijn geuit. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft na juridisch onderzoek de conclusie getrokken dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot op basis van internationaal recht (Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963). Op grond van die immuniteit is de heer Carvajal Barrios vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Welke specifieke stappen zijn er gezet door de Nederlandse regering (of op initiatief daarvan) in de kwestie «Carvajal» en welke reacties zijn daarop gekomen van Venezuela, de Verenigde Staten en Aruba? Graag een duidelijk overzicht.
Rechtshandhaving is een autonome bevoegdheid van het land Aruba. De Nederlandse regering was niet betrokken bij de arrestatie van de heer Carvajal Barrios. Venezuela heeft geprotesteerd tegen de arrestatie en aangegeven dat er sprake was van inbreuk op internationaal recht. Er is juridisch onderzoek gedaan naar de immuniteit van betrokkene. Op basis daarvan heeft de Minister van Buitenlandse Zaken geconcludeerd dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Dit is door de regering aan de Arubaanse autoriteiten gecommuniceerd. Daarnaast is aan Venezuela kenbaar gemaakt dat de heer Carvajal Barrios persona non grata werd verklaard. Aruba heeft de heer Carvajal Barrios vrijgelaten op grond van de conclusie dat hij immuniteit genoot. De Verenigde Staten heeft de regering om juridische duiding gevraagd. Deze is gegeven en geaccepteerd door de Verenigde Staten.
Ziet u inmiddels in, mede gezien de groeiende internationale spanningen, dat niet bezuinigd dient te worden op defensie, maar minimaal toegewerkt moet worden naar de afgesproken NAVO-norm van 2%?
In de brief van 7 november jl. over de uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. heeft het kabinet tot uitdrukking gebracht dat de versterking van de krijgsmacht moet berusten op een meerjarig perspectief. Dit strookt met de in NAVO-verband gemaakte afspraken en ook met de intentie van dit kabinet om de trendbreuk ten aanzien van Defensie de komende jaren, waar mogelijk en nodig, voort te zetten. In de brief van 19 juni jl. over de motie heeft het Kabinet de stappen uiteengezet die het, afhankelijk van de ontwikkelingen in de internationale veiligheidssituatie de komende jaren, en de beschikbare financiële mogelijkheden, voor ogen heeft.
De ellende in de Wmo |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo schokkend dat in teveel gemeenten het nog steeds mis gaat met het toekennen van huishoudelijke verzorging en ondersteuning? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Een goede en zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 vind ik zeer belangrijk. Hierin verschil ik niet van opvatting met de colleges van B en W die direct verantwoordelijk zijn voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. De praktijk toont voorbeelden van gemeenten die op een goede en zorgvuldige wijze uitvoering geven aan de wet. Helaas komen tekortkomingen in de uitvoering ook voor. Soms is er sprake van onzorgvuldige communicatie met de burger. Voorbeelden zijn ook de recente rechterlijke uitspraken. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet, heb ik daarom de colleges van B en W in de afgelopen periode gewezen op het belang van zorgvuldigheid en geïnformeerd over de rechterlijke uitspraken. Ik heb de colleges verzocht de lokale beleidsuitvoering te toetsen aan deze uitspraken en waar nodig het lokale beleid aan te passen. Ik constateer dat gemeenten deze rechterlijke uitspraken opvolgen en de lokale beleidsuitvoering op de orde brengen.
De komende periode blijf ik gemeenten actief volgen in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Wmo 2015. Wanneer daar aanleiding toe bestaat, spreek gemeenten aan op het belang van een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Vindt u het ook zo triest dat een echtpaar na een keukentafelgesprek 4 tot 7 uur zorg keeg toegewezen, maar een week later te horen kreeg dat dit veranderd is in 1,5 uur, omdat de gemeente Delfzijl van mening is dat elke week de wc, badkamer en slaapkamer schoonmaken niet nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Gemeenteraden zijn direct verantwoordelijk en bevoegd voor het vaststellen van het lokale beleid en het controleren van de colleges van B en W op een goede en zorgvuldige uitvoering van het lokale beleid. Gemeenteraden zijn daarom als eerste aanspreekbaar op het handelen van colleges van B en W en de controle op een goede uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie op de voorbeelden van het handelen van gemeenten in de vragen die u stelt. Desgevraagd licht ik u toe wat ik van gemeenten verwacht op basis van de uitgangspunten van de Wmo 2015 en geef ik mijn opvatting over wat ik versta onder een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Met de Wmo 2015 kunnen gemeenten passende ondersteuning bieden die recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van mensen thuis. De sociale omgeving, de woonsituatie en de ondersteuning waaraan behoefte is, verschilt immers van mens tot mens. Hoe gemeenten de Wmo 2015 in de praktijk organiseren, is aan gemeenten zelf. Van alle gemeenten verwacht ik dat zij de mogelijkheden benutten die de wet hen biedt om individueel maatwerk te verlenen aan mensen die behoefte hebben aan ondersteuning. Dit betekent een persoonlijke benadering, met oog en oor voor de sociale omgeving van betrokkene en het actief betrekken van de mantelzorger bij het onderzoek dat de gemeente verricht naar de ondersteuningsbehoefte. De Wmo 2015 benoemt duidelijk de onderwerpen die een gemeente in samenspraak met betrokkene moet onderzoeken bij het beantwoorden van de vraag of hij in aanmerking komt voor ondersteuning, en zo ja, welke ondersteuning voor hem passend is gelet op zijn persoonlijke situatie. De mogelijkheden die betrokkene nog zelf heeft en de mate waarin zijn sociale omgeving kan bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene maken een belangrijk onderdeel uit van dit onderzoek, naast de mogelijke bijdrage van een algemene of een maatwerkvoorziening. Zoals in de wet is bepaald, verwacht ik van gemeenten een individuele afweging gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van betrokkene als basis voor het besluit dat een gemeente neemt over de toekenning van voorzieningen.
In het voorbeeld van de gemeente Delfzijl geldt dat huishoudelijke ondersteuning niet langer in uren wordt geïndiceerd, maar in resultaten. De gemeente heeft het echtpaar op basis van een individuele afweging een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning toegekend met de resultaatsverplichting van een schoon en leefbaar huis. In een eerdere beschikking is echter per abuis een oud format gebaseerd op uren gebruikt. Inmiddels is deze omissie hersteld en wordt het resultaat dat met de maatwerkvoorziening wordt bereikt, vermeld op de beschikking die mensen thuis ontvangen. Voor mensen die aanvullend op de ondersteuning uit de maatwerkvoorziening hulp in huis willen, is tegen een gereduceerd tarief extra hulp beschikbaar op basis van de Huishoudelijke Hulp Toelage.
Worden de toiletten op het stadhuis in Delfzijl ook maar eens in de twee weken schoongemaakt omdat vaker niet nodig is?
De toekenning van Wmo-voorzieningen kent geen relatie met de frequentie waarmee een stadhuis wordt schoongemaakt.
Vindt u het wenselijk dat dit echtpaar veel geld moet betalen voor zorg, omdat de gemeente Delfzijl niet in passende zorg voorziet? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De gemeente heeft het echtpaar een maatwerkvoorziening toegekend met de resultaatverplichting van een schoon en leefbaar huis. De criteria voor de eigen bijdrage voor deze maatwerkvoorziening zijn landelijk bepaald in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. In aanvulling op de hulp uit de maatwerkvoorziening voor een schoon en leefbaar huis, is desgewenst tegen een gereduceerd tarief additionele hulp in huis beschikbaar.
Wat vindt u ervan dat een 94-jarige doofblinde man die graag langer thuis wil blijven wonen een rechtszaak moet aanspannen tegen de gemeente Tiel omdat ze het hem onmogelijk maken langer thuis te blijven wonen door het wegbezuinigen van een aantal uren zorg? Vindt u dit een wenselijke uitwerking van uw beleid «langer thuis blijven wonen»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht dat de gemeenteraad als eerste aanspreekbaar is op het handelen van het college van B en W en de controle op een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie. Desgevraagd licht ik u toe dat uit de informatie van de gemeente blijkt dat in de afgelopen periode meerdere keren overleg heeft plaatsgevonden tussen betrokkene, zijn familie en de gemeente Tiel. De inzet van deze gesprekken is steeds geweest het maken van afspraken over het verlenen van passende hulp aan betrokkene. De gemeente heeft betrokkene en zijn familie uitgenodigd voor een gesprek gericht op een toelichting op de nieuwe werkwijze van de gemeente en van de thuiszorgaanbieders, het wegnemen van miscommunicatie en het aanbieden van excuses voor enkele misslagen. Daarna hebben gesprekken plaatsgevonden met als doel het uitwerken van het persoonlijk ondersteuningsplan van betrokkene. Het is echter ondanks deze inspanningen van alle betrokkenen niet gelukt om tot overeenstemming te komen over de wijze waarop en mate waarin hulp in huis wordt ingezet bij betrokkene. Betrokkene heeft daarom gebruik gemaakt van zijn recht om een bezwaarschrift in te dienen. Dit bezwaarschrift is nu in behandeling.
Vindt u niet dat de gemeente Tiel kwetsbare burgers gruwelijk in de steek laat? Is dit uw gedachte van verantwoord lokaal zorgbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in te grijpen bij de gemeente Tiel omdat dit soort afwijzing onherroepelijk een afwenteling van mensen op instellingszorg betekent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op het moment dat de wet niet of onvoldoende wordt nageleefd door het college van B en W, is het in de eerste plaats aan de gemeenteraad om het college daarop aan te spreken en waar nodig te corrigeren. Op basis van deze verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenteraad en mij past het niet bij mijn verantwoordelijkheid om een gemeente direct aan te spreken op iedere specifieke casus die zich op gemeentelijk niveau voordoet. Pas als uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wet en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid daarin niet neemt, heb ik onder voorwaarden de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Krijgt u ook signalen binnen dat mensen bezwaren indienen, de bezwaarcommissie een advies afgeeft en de gemeente hier zich vervolgens niet aan houdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeenten om, binnen de kaders die de wet daaraan stelt, te besluiten over aanvragen om ondersteuning van cliënten. De betrokken cliënt heeft het recht bezwaar aan te tekenen tegen een gemeentelijk besluit. De gemeentelijke bezwarencommissie adviseert het gemeentebestuur over het ingediende bezwaar, het is aan het gemeentebestuur om een beslissing op bezwaar te nemen. Mij bereiken ook signalen van situaties waarin gemeentebesturen de adviezen van de bezwaarcommissie niet overnemen. Het gemeentebestuur is echter niet gehouden het advies van de bezwarencommissie te volgen, maar zal een afwijking van het advies uiteraard wel moeten motiveren. Tegen de beslissing op bezwaar van het gemeentebestuur staat voor de cliënt beroep bij de rechter open. Nu het aan het gemeentebestuur is voorbehouden om de oordelen van de bezwaarcommissie al dan niet over te nemen en een verdere beroepsgang voor de cliënt tot de mogelijkheden behoort, zie ik geen reden om een landelijk onderzoek te starten naar gemeenten die in (individuele) bezwaarprocedures het advies van de bezwaarcommissie niet volgen.
Dit neemt niet weg dat ik het van belang vind om procedures naar aanleiding van gemeentelijke besluitvorming over maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk te voorkomen.
Dient de gemeente zich te houden aan het oordeel van de bezwaarcommissie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken welke gemeenten oordelen van bezwaarcommissies in de wind slaan, omdat dit hen makkelijker uitkomt? Zo ja, wilt u de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat in de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker kwijtraken omdat de gemeente besloten heeft elke wijk een verschillende zorgaanbieder toe te kennen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo wordt hulp bij het huishouden in 2015, evenals de jaren daarvoor, als maatwerkvoorziening verstrekt. Vanaf 2016 wordt eenvoudige hulp bij het huishouden in deze gemeenten als een algemene voorziening georganiseerd. Voor cliënten die hulp bij het huishouden op niveau 2 ontvingen blijft een maatwerkvoorziening beschikbaar, het gaat om een kwetsbare groep die geen eigen regie heeft c.q waarbij eenvoudige hulp niet passend is. Om te beoordelen of een algemene voorziening leidt tot een passende bijdrage aan iemands zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in de Wmo 2015, worden de cliënten in kwestie, voor 1 oktober 2015 thuis bezocht om dit te onderzoeken en te bespreken met betrokkene.
De aanbesteding voor hulp bij huishouden als algemene voorziening en de hulp bij huishouden als maatwerkvoorziening is nu gaande, waarbij de maatwerkvoorziening wijkgericht wordt aanbesteed. Iedere aanbieder kan meedoen met deze aanbesteding. Aangezien de aanbesteding op dit moment niet rond is, is het nog niet duidelijk in welke mate cliënten dezelfde hulp in het huishouden kunnen behouden, dan wel een andere hulp krijgen. Of de hulp in het huishouden behouden kan worden zal naast de uitkomsten van de aanbesteding, ook afhangen van de uitkomsten van het onderzoek uitgevoerd door de gemeenten en de keuze van de cliënten om al dan niet gebruik te maken van de algemene voorziening. Op grond van de wet is het college gehouden bij het verlenen aan een opdracht aan een (nieuwe) aanbieder voor het leveren van aan maatwerkvoorziening, om rekening te houden met de mate waarin deze aanbieder zorgt, draagt voor de continuïteit in de hulpverlening tussen cliënt en hulpverlener. Ook geldt de uit de wet voortvloeiende overlegverplichting, waarbij het college en aanbieders zich zoveel mogelijk inspannen om te zorgen dat opvolgende aanbieders het betrokken personeel van eerdere aanbieders overnemen. Ik heb geen aanleiding waaruit blijkt dat gemeenten en aanbieders deze wettelijke uitgangspunten niet respecteren.
Vindt u het wenselijk dat deze gemeenten een zorgaanbieder per wijk verdelen, wat ingrijpende consequenties heeft voor zorgbehoevende mensen en thuiszorgmedewerkers? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u maatregelen nemen om in te grijpen?
Zie antwoord vraag 11.
In antwoorden op eerdere vragen geeft u aan dat u colleges herhaaldelijk opgeroepen heeft om zorg te dragen voor een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015; wat heeft dit tot nu toe opgeleverd nu teveel gemeenten zich nog steeds schuldig maken aan een onzorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel signalen zijn er nog nodig voordat u gaat beseffen dat dit niet zo langer door kan gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Noodhulp die christelijke vluchtelingen voor Islamitische Staat niet of nauwelijks bereikt |
|
Raymond de Roon (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Christian refugees fleeing ISIS «will be the last» to receive help»?1
Ja.
Hoe hebben de leefomstandigheden voor de christelijke vluchtelingen in Noord-Irak en Syrië zich het afgelopen jaar ontwikkeld? Klopt het dat er een groot tekort is aan voedsel voor deze groep vluchtelingen?
Als gevolg van de aanhoudende crises in Syrië en Irak zijn de leefomstandigheden van alle inwoners van Syrië en vluchtelingen in Noord-Irak de afgelopen jaren aanzienlijk verslechterd. Daarnaast heeft de VN te kampen met tekorten voor de financiering van humanitaire hulp. Hierdoor zijn VN instanties, zoals WFP, genoodzaakt te snijden in de voedselvoorziening.
Hoe beoordeelt u de constatering van de CEO van Open Doors dat christelijke vluchtelingen worden achtergesteld, en pas als laatste in de rij aanspraak kunnen maken op hulpgoederen?
Humanitaire hulp wordt geleverd op basis van het humanitair imperatief en op basis van de humanitaire principes. Dat betekent dat hulp naar hen gaat die dat het meest nodig hebben zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt op basis van nationaliteit, ras, religie of politieke voorkeur. Dit geldt ook voor de humanitaire hulp die Nederland levert via de VN, het Rode Kruis en Nederlandse hulporganisaties. Ik heb geen basis om aan te nemen dat de bewering van de CEO van Open Doors juist is dat Christelijke vluchtelingen achtergesteld zouden worden wanneer het gaat om het ontvangen van humanitaire hulp. De uitvoering van humanitaire hulpprogramma’s wordt door donoren gevolgd. Als daarbij zou blijken dat er sprake is van enig onderscheid zal ik er bij hulporganisaties op aandringen maatregelen te treffen.
Deelt u de mening dat de groep christelijke vluchtelingen derhalve absoluut niet mag worden achtergesteld en gelijk aan andere groepen en minderheden aanspraak zou moeten maken op hulpgoederen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u nemen opdat internationale noodhulp gelijkelijk verdeeld wordt en dus ook bij christelijke slachtoffers terecht komt?
Zie antwoord vraag 3.
Komt de Nederlandse noodhulp wèl in handen van christelijke vluchtelingen terecht? Zo ja, waar blijkt dat uit en op welke wijze ziet u daarop toe?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de Regio Gooi en Vechtstreek de huishoudelijke hulp toelage verkeerd inzet |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de Regio Gooi en Vechtstreek de besteding van de huishoudelijke hulp toelage buiten de thuiszorg wil houden, zodat deze zorg onder de cao schoonmaak komt te vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact gehad met de regio Gooi en Vechtstreek. Uit deze informatie blijkt dat de regio, op basis van het plan «Inzet HHT in de regio Gooi en Vechtstreek» van 20 oktober 2014, dit plan momenteel uitwerkt en hierover nog in overleg is met onder andere de betreffende aanbieders, Actiz en de FNV. Ook de Wmo-raden van de verschillende gemeenten worden geconsulteerd. Het plan voor de inzet van de middelen voor de huishoudelijke hulp toelage diende bij de aanvraag door ten minste één aanbieder te worden ondertekend. Dat is in het geval van de aanvraag van de regio Gooi en Vechtstreek ook gebeurd. Deze aanbieder is bij de uitwerking van het plan betrokken. De regio Gooi en Vechtstreek verwacht het aangepaste plan «Inzet HHT in de regio Gooi en Vechtstreek» medio oktober of november 2015 aan de gemeenteraden van de gemeenten die onderdeel uitmaken van de regio Gooi en Vechtstreek2 te zullen voorleggen. Uit de informatie van de regio Gooi en Vechtstreek blijkt dat nog gesproken wordt over de definitieve uitwerking van het plan en dat de betrokken gemeenten de voorwaarden die gelden voor de toekenning van aangevraagde HHT-gelden daarbij respecteren.
Heeft uw ministerie goedkeuring gegeven aan het plan van aanpak dat de regio Gooi en Vechtstreek voor 15 oktober 2014 moest inleveren? Hoe verhoudt dit zich tot de huidige plannen die deze regio heeft om de besteding van de huishoudelijke hulp toelage onder de cao schoonmaak te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De ingediende aanvraag voldoet aan de gestelde voorwaarden (zoals onder meer geformuleerd op de informatiekaart huishoudelijke hulp toelage3). Op 13 november 2014 is daarom door het ministerie ingestemd met de toekenning van de middelen voor de huishoudelijke hulp toelage aan de gemeenten van de regio Gooi en Vechtstreek. Zoals in antwoord 1 is aangegeven, werkt de regio Gooi en Vechtstreek nog in samenspraak met de betrokken partijen aan een definitieve uitwerking van dit plan.
Deelt u de mening dat de regio Gooi en Vechtstreek in strijd handelt met het cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg) en de voorwaarden die gelden voor de besteding van de huishoudelijke hulp toelage? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de regio Gooi en Vechtstreek de huishoudelijke hulp toelage conform de cao VVT inzet? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 1 is aangegeven, werkt de regio Gooi en Vechtstreek in samenspraak met de betrokken partijen aan een definitieve uitwerking van dit plan. Uit de ingewonnen informatie blijkt dat de regio de gestelde voorwaarden voor de toekenning van de HHT-gelden respecteert.
Naleving en handhaving van cao’s is een civielrechtelijke aangelegenheid en de primaire verantwoordelijkheid van sociale partners. De toepassing van de arbeidsvoorwaarden uit de toepasselijke cao is daarmee de primaire verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer en de organisaties van werkgevers en werknemers.
Kunt u uitleggen hoe de regio tot dit voorstel is gekomen; er is bij de voorwaarden voor de inzet van de huishoudelijke hulp toelage toch duidelijk gemaakt dat het om échte banen moest gaan, met inbegrip van de cao-verplichtingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeenten hebben het plan voor de huishoudelijke hulp toelage in samenwerking met de regionaal gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke taken, de sociale werkvoorziening Tomingroep, aanbieders van schoonmaakdienstverlening, een vertegenwoordiging van inwoners en cliënten en een vertegenwoordiging van de vakbonden opgesteld. De gemeenten hebben bewust gekozen voor een brede betrokkenheid van partijen bij de uitwerking van het plan en respecteren daarbij de voorwaarden voor de toekenning van de gelden.
Bent u van mening dat geld bestemd uit de huishoudelijke hulp toelage ingezet moet worden om werkgelegenheid in de zorg te behouden en dat dit niet bedoeld is om in de schoonmaaksector nieuwe banen te scheppen?
De inzet van de extra middelen beoogt extra door de gecontracteerde aanbieders geleverde uren huishoudelijke hulp of ondersteuning waar huishoudelijke hulp een onderdeel van is. Het gaat hier nadrukkelijk om ondersteuning in natura, aanvullend op de reguliere contracten. Om die reden diende het plan bij de aanvraag door ten minste één aanbieder en één gemeente te zijn ondertekend. Dat is het geval van de aanvraag van de regio Gooi en Vechtstreek ook gebeurd. Deze aanbieder is bij de uitwerking van het plan betrokken.
Is u bekend of er andere gemeenten zijn die de huishoudelijke hulp toelage buiten de thuiszorg willen regelen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De HHT-middelen zijn, na een toets op het voldoen aan de voorwaarden, uitgekeerd in de vorm van een decentralisatie-uitkering. De colleges van B en W leggen over de uiteindelijke vormgeving van de huishoudelijke hulp toelage en de besteding van de daarvoor bestemde middelen primair verantwoording af aan de gemeenteraad.
Als onderdeel van de voortgangsrapportage transitie hervorming langdurige zorg, heb ik u geïnformeerd over het landelijk beeld van de uitvoering van de HHT4. Op basis van die informatie heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten de voorwaarden van de huishoudelijke hulp toelage niet respecteren.
Welke maatregelen treft u bij gemeenten die de uitvoering van de huishoudelijke hulp toelage op een verkeerde wijze besteden? Kunt u aangeven welke sancties u neemt indien gemeenten niet aan de voorwaarden voldoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
De BTW-plicht voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Natuurbeheerders willen helderheid over BTW-vrijstelling»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de brief van LTO over dit onderwerp en het advies van prof. R.N.G. van der Paardt dat naar het Minister van Economische Zaken is gestuurd?
Ja.
Onderschrijft u dit advies en deelt u de mening dat het heffen van BTW op agrarisch natuur- en landschapsbeheer niet gewenst is?
Waarop zijn de vergoedingen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer gebaseerd? Zijn de vergoedingen nog kostendekkend op het moment dat er een «korting» van 21% zal gelden?
Wat zijn de consequenties voor het nieuwe stelsel van agrarisch natuur- en landschapsbeheer op het moment dat deze BTW-plicht zou gaan gelden?
Bent u bereid om op korte termijn, in ieder geval ruim voor 1 september 2015 als provincies besluiten nemen over de gebiedsaanvragen ANLb van collectieven, aan provincies en collectieven te laten weten dat er geen sprake zal zijn van BTW-heffing op betalingen voor overeenkomsten ANLb die onder het nieuwe stelsel worden afgesloten?
Bent u bereid, indien BTW-heffing onvermijdelijk is, compensatie te verlenen voor de te innen BTW opdat ondernemers geen financiële schade van de stelselherziening ondervinden?
Het bericht ‘Terrorist sprak in moskee’ |
|
Peter Oskam (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft het openbaar ministerie (OM) inmiddels kunnen identificeren of de gesignaleerde man die tweemaal een lezing verzorgde in de Al Houda moskee in Geleen, inderdaad Abdallah Ouaboer uit Maaseik betreft?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de wenselijkheid en toelaatbaarheid van het optreden van deze veroordeelde terrorist in een moskee op Nederlands grondgebied? Deelt u de mening dat haatpredikers geweerd moeten worden uit gebedshuizen, conform uw eigen actieplan jihadisme?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft uit de media vernomen dat de heer Abdallah Ouaboer in de Al Houda moskee te Sittard aanwezig zou zijn geweest. De politie heeft de door de media beschikbaar gestelde beelden geanalyseerd. Uit die analyse is gebleken dat niet vastgesteld kan worden dat de persoon die hierop zichtbaar is Ouaboer betreft. Nu op grond van het politieonderzoek geen aanwijzingen naar voren kwamen voor strafbare feiten is er geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Ten aanzien van de heer Fouad el Bouch (ook Abu Hafs genoemd) heeft het OM eveneens uit de media vernomen dat hij in de Al Houda moskee te Sittard-Geleen aanwezig zou zijn geweest. Nu er op grond van politie-informatie geen aanwijzingen naar voren kwamen voor strafbare feiten, is geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
In algemene zin wil ik hier aan toevoegen dat iemand die in het verleden is veroordeeld en daarna zijn straf heeft uitgezeten, geen rechten kan worden ontzegd. Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM.
Met betrekking tot de wenselijkheid en toelaatbaarheid van deze optredens en het weren van extremistische predikers is het kabinet helder. De vrijheden van godsdienst, meningsuiting en vereniging zijn essentieel voor onze democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Maar deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Zij vinden hun grens als de vrijheden van anderen in het gedrang komen, als mensen aanzetten tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Het kabinet is daarom van mening dat het niet acceptabel is als moskeebesturen sprekers uitnodigen met onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen. In de afgelopen periode is de dialoog over wat acceptabel is en wat niet, beter op gang gekomen en dit heeft geleid tot een bewustere houding van veel moskeebesturen bij het uitnodigen van sprekers.
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. In de lokale driehoek maakt de burgemeester, samen met de politie en het OM, de afweging of er sprake is van mogelijke lokale maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan maatregelen genomen moeten worden. Sprekers of predikers die rechtmatig in het Schengengebied verblijven, worden daartoe beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg. Daarnaast wordt vanuit dit Actieprogramma ingezet op het stimuleren van debat in de samenleving en gemeenten kunnen vanuit het Actieprogramma ondersteuning krijgen in het opbouwen maatschappelijke netwerken en bij het aangaan van dat maatschappelijke debat en dialoog met moskeebesturen. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties.
Heeft het OM ook contact opgenomen met mensen die Ouaboer persoonlijk in de moskee hebben gezien om meer informatie voor deze identificatie te vergaren alsmede meer te weten te komen over het optreden van Ouaboer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het OM de beschikbare beelden geanalyseerd van de betreffende lezingen? Kunt u de strekking daarvan weergeven, alsmede aangeven of de inhoud ervan het OM aanleiding geeft tot het instellen van strafrechtelijke vervolging?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of deze prediker de afgelopen twee jaar ook in andere moskeeën in Nederland lezingen heeft gegeven?
Op dit moment is bij mij geen informatie bekend over lezingen in andere moskeeën door deze personen.
Heeft het OM contact opgenomen met het moskeebestuur om het optreden van Ouaboer nader te bespreken? Heeft het Contactorgaan Moslims & Overheid (CMO) contact opgenomen met het moskeebestuur om deze lezingen aan de orde te stellen?
Het OM heeft geen contact opgenomen met het moskeebestuur. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 11. Of het CMO in deze aangelegenheid contact heeft gehad met desbetreffende moskeebestuur is mij niet bekend.
Heeft er voorafgaand aan de lezingen contact plaatsgevonden tussen de burgemeester, politie en het OM over het optreden van Ouaboer? Zo ja, wanneer en wat is hieruit voortgekomen? Is het waar dat de burgemeester van Geleen niet, dan wel verkeerd, is geïnformeerd door de politie en het OM voorafgaand aan de lezingen en dat het OM en de politie niet op de hoogte waren wie deze spreker was?
Het OM en politie hebben in beide gevallen via de media vernomen van de vermeende aanwezigheid van deze personen in de Al Houda moskee te Sittard-Geleen. Ik zal echter niet nader ingaan op de mate en wijze waarop informatie is gedeeld tussen betrokken instanties.
Heeft er voorafgaand aan de lezingen informatie-uitwisseling tussen de politie, het OM en/of lokaal bestuur met de Belgische en/of andere buitenlandse autoriteiten plaatsgevonden? Zo ja, wat is hieruit voortgekomen aangezien de lezingen toch doorgang hebben gevonden? Zo nee, waarom niet en hoe valt dit te plaatsen in het kader van het actieplan Jihadisme, waarin ook de grensoverschrijdende aanpak een belangrijke rol speelt?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzicht verschaffen over de wijze waarop de financiering van de Al Houda moskee en haar activiteiten plaatsvindt? Heeft u signalen dat ook bij deze moskee sprake is en/of was van sponsorwerving door radicale haatpredikers?
Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten, zoals fondsenwerving ten behoeve van strafbare feiten, ontplooit of zal ontplooien die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM. Indien er in specifieke gevallen ernstige vermoedens rijzen van beïnvloeding middels buitenlandse financiering, die raakt aan de democratische rechtsorde dan wel de nationale veiligheid, hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de taak om die beïnvloeding te onderzoeken. Over individuele gevallen kan de AIVD in het openbaar echter geen uitspraken doen. Bij mij is op dit moment geen informatie bekend over de wijze waarop de Al Houda moskee haar activiteiten financiert. Ook zijn bij mij geen signalen bekend dat bij deze moskee sprake is en of was van sponsorwerving door extremistische predikers.
Is het waar dat in de Al Houda in april jl. ook de omstreden prediker Fouad el Bouch gesproken heeft?2
Bij de gemeente Sittard-Geleen zijn in april 2015 signalen binnen gekomen dat in moskee Al Houda Fouad el Bouch (ook Abu Hafs genoemd) zou komen spreken. De gemeente en haar partners hebben deze signalen onderzocht. Op basis van informatie van de politie en het OM is destijds besloten niet strafrechtelijk in te grijpen. Wel is deze situatie door de burgemeester aangegrepen om, nogmaals bij het bestuur van de Al Houda moskee, aan te geven dat onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen geen plek verdienen in de gemeente Sittard-Geleen. Het moskeebestuur heeft in dat gesprek aangegeven die stelling te onderschrijven.
Wat is de rol van het CMO bij de wijze waarop het moskeebestuur van Al Houda omgaat met het uitnodigen van sprekers en financiering van haar activiteiten?
In het algemeen adviseert het CMO desgevraagd moskeebesturen over gastsprekers die zij willen uitnodigen. Ook kan het CMO in het voor- en natraject een faciliterende rol spelen in het contact tussen gemeenten en moskeebesturen/islamitische organisaties.
Kunt u de vragen 1 en 4 tot en met 8 ook beantwoorden met betrekking tot het optreden van Fouad el Bouch in de Al Houda moskee?
Zie antwoord vraag 8.
Het rapport ‘Dutch Banks: Commitments and Progress’ van de Eerlijke Bankwijzer |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het rapport «Dutch Banks: Commitments and Progress» van de Eerlijke Bankwijzer?1
Volgens Eerlijke Bankwijzer blijkt uit onderzoek dat een aantal banken duidelijke stappen voorwaarts heeft gezet op het gebied van maatschappelijk verantwoord investeren maar ook dat de praktische resultaten van deze stappen niet altijd meetbaar zijn. Het is goed om in het rapport te lezen dat Nederlandse bankgroepen de toezeggingen die zij hebben gedaan – naar aanleiding van eerdere onderzoeken van Eerlijke Bankwijzer – in het algemeen lijken na te komen.
Hoe oordeelt u over het feit dat er nog steeds een gebrek aan transparantie heerst over de investeringen van banken en de impact van het beleid? Welke oplossing ziet u voor dit probleem?
Volgens het rapport van Eerlijke Bankwijzer kunnen de meeste banken transparantie vergroten over: i) de bedrijven waar zij in investeren, ii) of banken in dialoog zijn met ondernemingen waarin ze investeren en over de voortgang publiceren, en iii) het ontbreken van een uitsluitingslijst bij de banken. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Merkies over duurzaam bankieren2, ben ik op deze onderwerpen ingegaan. De NVB heeft aangekondigd3 dat zij in september zal aangeven in welke duurzaamheidsthema’s de sector meer inzicht zou willen bieden. Ondertussen blijf ik de discussie over transparantie volgen en blijf ik partijen aanmoedigen om met elkaar in dialoog te blijven over transparantie. Waar nodig en mogelijk zal Financiën dit proces ondersteunen door te katalyseren en te faciliteren. Bovendien wordt met het IMVO-convenantentraject transparantie bereikt.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd als het gaat om het aansporen van banken om hun beleid consequent te verduurzamen en te controleren of zij hun toezeggingen zijn nagekomen?
Enige weken voor het zomerreces heb ik met de Kamer gesproken over duurzaam bankieren naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Merkies. Tijdens dit debat heb ik aangegeven dat ik het krachtiger vind als banken zelf duurzaamheidsbeleid formuleren en uitvoeren. Ik constateer dat banken de nodige initiatieven ontplooien, waarmee transparantie in feite al vorm krijgt. Voor zover mogelijk en nodig katalyseer en faciliteer ik deze initiatieven.
Deelt u de constatering dat er een gebrek is aan indicatoren die kunnen worden gebruikt om te meten in welke mate banken voortgang maken ten aanzien van zaken als mensenrechten en klimaatbeleid?
In het rapport van Eerlijke bankwijzer wordt zowel geconstateerd dat er een gebrek aan indicatoren is om de voortgang van banken te meten àls dat toezeggingen worden nagekomen. Zelf constateer ik dat banken goede initiatieven ontplooien: ze zijn al actief betrokken in de dialoogsessies over transparantie en ze worden dit najaar betrokken bij het vormgeven van de IMVO-convenanten. Ik beschouw deze ontwikkelingen als een indicatie dat banken goede stappen voorwaarts zetten om doelstellingen voor mensenrechten en klimaat te halen.
Op welke wijze wil de regering waarborgen dat Nederlandse financiële ondernemingen voldoen aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, in lijn met de motie Nijboer/Schouten?2 Door wie en op welke wijze zal er op worden toegezien?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn aanbevelingen – en geen juridisch bindende – bepalingen waarvan de regering verwacht dat zij worden nageleefd. De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze richtlijnen ligt derhalve bij de sector zelf. Als er evenwel een meningsverschil is over de toepassing van de richtlijnen kan door personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven een melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP)5. Het NCP zal dan door middel van een dialoog met betrokkenen een oplossing voor het geschil zoeken. De resultaten van deze procedure worden vervolgens openbaar gemaakt.
Kunt u aangeven of alle Nederlandse financiële instellingen, in ieder geval banken, verzekeraars en pensioenfondsen, de OESO-richtlijnen al aantoonbaar groepsbreed, zowel ten aanzien van leningen als beleggingen, toepassen? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren via de brancheorganisaties van banken, verzekeraars en pensioenfondsen?
Na de zomer zullen de banken in multi-stakeholder verband – onder begeleiding van de SER – een traject starten voor het sluiten van IMVO-convenanten die zien op het naleven van OESO richtlijnen op het gebied van mensenrechten. De bancaire sector is – samen met de textielsector – koploper van het IMVO-convenantentraject. De verzekeringssector onderzoekt momenteel hoe de eigen «code duurzaam beleggen» zich verhoudt tot de OESO-richtlijnen en welke stappen nodig zijn om tot een convenant te komen. Met de pensioenfondsen zijn zowel via de pensioenfederatie als ook rechtstreeks gesprekken gevoerd om na te gaan welke stappen inhoudelijk en procesmatig kunnen worden gezet richting een convenant. Meer informatie over het IMVO-convenantentraject is te vinden in de brief van 10 juli jongstleden van mijn collega’s Ploumen en Kamp6. Gezien deze lopende initiatieven lijkt het op dit moment niet opportuun om via een afzonderlijk traject de naleving OESO-richtlijnen te inventariseren.
Mocht uit deze inventarisaties blijken dat er Nederlandse financiële instellingen zijn die de OESO-richtlijnen niet groepsbreed toepassen op al hun investeringen, bent u dan bereid om deze financiële instellingen aan te sporen om hier alsnog zo spoedig mogelijk aan te voldoen?
Er is niet voorzien in een specifieke inventarisatie van de toepassing van deze normen voor banken, verzekeraars en pensioen fondsen.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan de motie Grashoff met betrekking tot het informatierecht voor spaarders?3
Met de motie Grashoff wordt de regering verzocht om in samenwerking met de banken een protocol op te stellen waarin wordt vastgelegd welke rechten spaarders hebben om inzicht te verkrijgen in de manier waarop het spaargeld bij hun bank is belegd. Momenteel overlegt mijn ministerie met de Nederlandse Vereniging van Banken over de mogelijkheden voor het opstellen van zo’n protocol.
De selectieve aandacht van VN-organisatie Unicef voor vrouwenbesnijdenis |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Unicef onderschat ernst besnijdenis in Iran»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van antropoloog Kameel Ahmady waaruit blijkt dat vrouwenbesnijdenis ook in bepaalde Iraanse provincies gemeengoed is?
Het is zorgwekkend dat vrouwenbesnijdenis ook in het Midden-Oosten regelmatig voorkomt. Exacte gegevens ontbreken vooralsnog. Het onderzoek van Kameel Ahmady levert daarom een waardevolle bijdrage aan dataverzameling over de prevalentie van vrouwenbesnijdenis, over de verschillende vormen die worden toegepast en over de landen en regio’s waarin het wordt toegepast.
Hoe beoordeelt u de bij VN-organisatie Unicef heersende opvatting dat vrouwenbesnijdenis een «Afrikaans probleem» is?
UNICEF beschouwt vrouwenbesnijdenis als een wereldwijd probleem. De gegevens van de 29 landen die zijn opgenomen in de UNICEF rapportage over vrouwenbesnijdenis uit 2014 betreffen vooral Afrikaanse, maar ook enkele landen in het Midden-Oosten. Het gaat om landen waar gegevens zijn verzameld in speciale household surveys van lokale organisaties en overheidsinstellingen. UNICEF verzamelt ook in andere landen gegevens over vrouwenbesnijdenis. In Iraaks Koerdistan werkt UNICEF bijvoorbeeld samen met de lokale overheid om de juiste gegevens over vrouwenbesnijdenis in deze regio te achterhalen. Ik dring er bij UNICEF en andere VN-organisaties op aan gegevens te verzamelen in alle landen waar vrouwenbesnijdenis (mogelijk) voorkomt en hierover te rapporteren. Daarbij dring ik er ook op aan informatie te gebruiken van andere organisaties en onderzoekers.
Deelt u de mening dat vrouwenbesnijdenis vooral «populair» is in islamitische landen en daarmee een islamitisch probleem is? Zo neen, waarom niet?
Vrouwenbesnijdenis is een schadelijke traditie die is ontstaan uit eeuwenoude sociale en culturele gebruiken. In de landen waar deze traditie voorkomt, is deze vaak verweven geraakt met religieuze stromingen, waaronder de islamitische, christelijk-orthodoxe en inheemse godsdiensten. Religieuze leiders hebben grote invloed op de manier waarop vrouwenbesnijdenis wordt gepercipieerd. Dit kan zowel bijdragen aan het voorkómen als aan het verspreiden van vrouwenbesnijdenis. Om die reden hecht Nederland er waarde aan dat lokale en religieuze leiders zich publiekelijk uitspreken tegen vrouwenbesnijdenis. Partnerorganisaties werken zeker ook met islamitische leiders om islamitische groepen te bereiken.
Kunt u bevestigen dat Unicef haar data over het besnijden van meisjes en vrouwen gaat actualiseren? Zo ja, wilt u er bij Unicef op aandringen dat er bij het actualiseren van de cijfers nu wel onderzoek wordt verricht naar landen in het Midden-Oosten zoals Iran en Saoedi-Arabië?2
Ja. UNICEF actualiseert haar gegevens continu. Ze werkt bij haar dataverzameling nauw samen met lokale organisaties in landen waar vrouwenbesnijdenis veel voorkomt. Deze organisaties werken in een gevoelige context en op een thema dat diep doordringt in het privéleven van vrouwen en meisjes. Het verzamelen van informatie is daarom een delicaat proces. In veel gevallen werken lokale organisaties samen met de nationale regering en met religieuze leiders. Vrouwenbesnijdenis is ook in een aantal landen waar deze praktijk veel voorkomt bij wet verboden, zoals Mali en Iraaks Koerdistan. De uitdaging bestaat erin de bestaande wetgeving daadwerkelijk te implementeren.
Ik blijf inzetten op het bespreekbaar maken van deze gevoelige thema’s in alle landen, zowel in mijn contacten met partnerorganisaties zoals UNICEF en maatschappelijke organisaties als met nationale en religieuze leiders en opiniemakers.
Hoe beoordeelt u het feit dat ook islamitische landen als Indonesië en Maleisië niet in de rapportages van Unicef zijn opgenomen, terwijl vrouwenorganisaties en academici schatten dat lokaal 80 procent van de meisjes en vrouwen in die landen bruut wordt verminkt?
Dataverzameling over vrouwenbesnijdenis moet zo volledig mogelijk zijn. In de UNICEF-rapportage over vrouwenbesnijdenis uit 2014 zijn Indonesië en Maleisië niet opgenomen, omdat lokale gegevens daarover nog niet beschikbaar waren. Inmiddels zijn wel gegevens over de prevalentie van vrouwenbesnijdenis in Indonesië te vinden op het online landenprofiel.3 Dit profiel is gebaseerd op gegevens die in februari 2015 beschikbaar zijn gekomen. Voor Maleisië moeten deze gegevens nog verzameld worden. Ik hecht er belang aan dat dit op korte termijn gebeurt.
Hoe staat het met uw voornemen om ter bestrijding van vrouwenbesnijdenis het gesprek aan te gaan met islamitische religieuze leiders? Welke resultaten heeft u op dit punt geboekt als het gaat om de Golfstaten?3
Dit voornemen staat nog steeds overeind, ook waar het de Golfstaten en andere islamitische landen betreft. Zo bracht ik in mei 2014 een bezoek aan Pakistan, waar ik het thema seksuele en reproductieve gezondheid geadresseerd heb in een bijeenkomst tussen NGO’s en parlementariërs. De Directeur-Generaal Internationale Samenwerking heeft in een recent bezoek aan Afghanistan het thema vrouwenrechten aan de orde gesteld. In door mij gefinancierde programma’s op het terrein van jongeren en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten worden religieuze leiders met een grote invloed op het dagelijks leven van meisjes betrokken om zich uit te spreken tegen vrouwenbesnijdenis. Daarnaast wordt nauw samengewerkt met een breed scala van andere relevante actoren, zoals wetgevers, politie, justitie, media, artsen, (traditionele) verloskundigen, docenten, lokale leiders jongens en mannen. Op deze manier wordt bijgedragen aan een context waarin mensen zich bewust worden van de schadelijke gevolgen van vrouwenbesnijdenis, waarin zij zich uit durven spreken tegen vrouwenbesnijdenis en waarin de uitvoering strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Deelt u de mening dat het besnijden van weerloze meisje en vrouwen een barbaars ritueel is, en dat het daarom verwerpelijk is dat bepaalde islamitische landen niet onder de loep van de VN worden genomen?
Vrouwenbesnijdenis is een schending van mensenrechten en een uiting van geweld tegen vrouwen en meisjes die zo snel mogelijk moet worden uitgebannen. Het is een ernstige praktijk die zowel lichamelijk als psychisch grote gevolgen heeft voor de meisjes en vrouwen die dit ondergaan.
Ik ontkracht het standpunt dat bepaalde landen met een hoge prevalentie buiten beschouwing worden gelaten. Ook in internationale onderhandelingen en in VN-organen zoals de Mensenrechtenraad, de «Committee on Population Development», de «Committee on the Status of Women» en de Algemene Vergadering van de VN spreekt Nederland alle landen aan op hun verantwoordelijkheid om vrouwenbesnijdenis tegen te gaan.
Het bericht dat middelbare scholen geen genoegen nemen met het schooladvies van de basisschool |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de enquête van de Vereniging Openbaar Onderwijs (VOO) waaruit blijkt dat driekwart van de ondervraagde basisschoolleerkrachten aangeeft dat het voortgezet onderwijs om aanvullende informatie vraagt?1
Ja.
Zijn alle middelbare scholen inmiddels op de hoogte dat het schooladvies leidend is en dat middelbare scholen geen andere gegevens, zoals de Cito-toets, mogen gebruiken voor plaatsing? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle middelbare scholen zijn daarvan inmiddels op de hoogte. Alle basis- en middelbare scholen zijn op verschillende manieren over de nieuwe wet- en regelgeving over de overgang van primair naar voortgezet onderwijs geïnformeerd. Zo heb ik onder andere begin maart 2015 aan alle PO- en VO-scholen een brief gestuurd waarin de nieuwe regelgeving werd uiteengezet en toegelicht. Deze brief is mede verstuurd naar aanleiding van de in het Kamerdebat van 25 februari jl. ingediende en daarna aangenomen motie-Ypma, waarin wordt gevraagd om duidelijk te communiceren over wat wel en niet is toegestaan onder de gewijzigde regelgeving.2 Op de website www.vanponaarvo.nl, een gezamenlijk initiatief van de PO-Raad en de VO-raad, kunnen scholen precies zien wat niet mag, wat wél is toegestaan en welke uitzonderingen er zijn. Op die website is ook praktische informatie te vinden om de overgang van leerlingen van de basisschool naar de middelbare school zo goed mogelijk te laten verlopen. Ook is informatie te vinden op www.rijksoverheid.nl. Daarnaast kunnen scholen bij verschillende partijen terecht met vragen, waaronder het Informatiecentrum Onderwijs van DUO, de Inspectie van het Onderwijs (verder: de inspectie), de VO-raad en de PO-raad.
Herkent u het beeld uit het onderzoek van de Vereniging Openbaar Onderwijs dat driekwart van basisschoolleerkrachten gevraagd wordt om aanvullende gegevens over leerlingen aan te leveren vanwege het schooladvies? Zo nee, hoe kunt u dat verschil verklaren?
Ik herken dit beeld in zoverre dat veel basisscholen rondom de toelating van leerlingen tot het voortgezet onderwijs, meer informatie verstrekken dan alleen het schooladvies. Het schooladvies is namelijk onderdeel van het onderwijskundig rapport dat wordt overgedragen aan de ontvangende school voor voortgezet onderwijs. Dit rapport bevat meer relevante informatie over de leerling dan alleen het schooladvies. De ouders van de leerlingen krijgen een afschrift van het rapport. Onderling kunnen de betrokken scholen afspreken of informatie uit het rapport vóór de toelating of ná de toelating wordt overgedragen. De bredere informatie uit het rapport is nuttig voor de school voor voortgezet onderwijs om meer inzicht te krijgen in de eventuele ondersteuningsbehoefte van de leerling of om te helpen beslissen in welke brugklas de leerling zal starten. Het staat scholen vrij om deze aanvullende informatie al voor de toelating over te dragen. Wat niet is toegestaan, is dat de school voor voortgezet onderwijs de toelating van leerlingen op deze informatie baseert. Het basisschooladvies is immers leidend voor de toelating. Uit het onderzoek van VOO blijkt niet dat dit gebeurt. De inspectie heeft dergelijke signalen ook niet ontvangen.
Bent u bereid in de eerder toegezegde quick-scan, die nader ingaat op de problemen die zich voordoen omtrent het schooladvies, de volgende zaken mee te nemen: de mate waarin middelbare scholen vragen naar de Citoscore; de mate waarin middelbare scholen eigen toelatingstoetsen afnemen; de mate waarin middelbare scholen vragen naar het onderwijskundig rapport of leerlingvolgsysteem of dit laten meewegen in de plaatsing?
De quick scan is een eerste onderdeel van een in gang gezette algehele evaluatie van de regelgeving die vier jaar lang loopt en is aan het onderzoek toegevoegd naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer om zo snel mogelijk over informatie te beschikken. De quick scan levert een kleinschalige, eerste indruk op: een algemeen beeld van hoe het dit jaar is gegaan met de aanmelding en plaatsing van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het is naar zijn aard echter geen representatief onderzoek op basis waarvan harde, landelijke conclusies getrokken kunnen worden over de mate waarin middelbare scholen aanvullende eisen stellen of andere gegevens laten meewegen bij de plaatsing van leerlingen.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tot wijziging van de wet verwachten vanwege de motie-Klaver c.s over het niet vooraf delen van het onderwijskundig rapport (Kamerstuk 31 289, nr. 234)?
In het plenaire debat «Omzeilen schooladvies» van 25 februari jl. heb ik deze motie ontraden. De motie is daarop aangehouden en alsnog in april door uw Kamer in stemming gebracht en aangenomen. In de aan uw Kamer toegezegde brief over de eerste ervaringen met de nieuwe eindtoetsing en schooladvisering 2015, zal ik aangeven hoe ik met deze motie zal omgaan. Deze brief ontvangt uw Kamer in de loop van oktober 2015.
Het bericht ‘Arbeidswet bedreigt Nederlandse speelfilms’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Arbeidswet bedreigt Nederlandse speelfilms»?1
Ja.
Wat is de aanleiding voor uw plan om de Beleidsregels inzake ontheffing verbod van kinderarbeid te wijzigen, anders dan alleen de toename van het aantal producties? Door wie wordt de huidige regelgeving als onduidelijk dan wel oneerlijk ervaren?
In de loop der jaren is, mede door de ontwikkeling in en de toename van het aantal cultuur- en mediaproducties waarin kinderen een rol spelen, een uitvoeringspraktijk ontstaan die niet meer aansluit bij de bestaande regelgeving. Ik vind het daarom gewenst om de huidige regels aan te passen.
Sommige producenten, ouders/voogden en kinderen ervaren het als onduidelijk dat bepaalde kinderen meer keren mogen optreden per jaar dan andere.
Waarom wilt u niet alleen de regels rondom begeleiding van de kinderen verbeteren, maar ook de regels rondom arbeidstijd aanscherpen, waardoor bijvoorbeeld het maximaal aantal dagen waarop een kind van 7 tot en met 12 jaar via een ontheffing mag werken, wordt teruggebracht van 24 naar 18 dagen en er niet meer twee voorstellingen op een dag gespeeld kunnen worden?
Voorop staat het belang van het kind. Kinderen mogen niet in een contractuele relatie arbeid verrichten. De aanpassing van de ontheffingregels beoogt een verduidelijking en vereenvoudiging. Mijn voorstel gaat niet uit van het aantal speelbeurten, maar van het aantal speeldagen. Daardoor is het in principe mogelijk om vaker dan 1 keer per dag op te treden. Ook tellen repetities niet meer mee en gaat het aantal speeldagen naar 18. Dit is een verruiming ten opzichte van de huidige ontheffing, die ruimte tot maximaal 12 speelbeurten biedt. Het is mijn inziens redelijk dat hiermee de verdergaande uitzondering van 24 speelbeurten komt te vervallen.
Zijn er negatieve ervaringen met kinderen, voor wie het schadelijk is geweest dat zij 24 dagen per jaar in bijvoorbeeld een film, tv-serie, musical of balletvoorstelling hebben gespeeld? Zo niet, waarom wilt u dit maximum dan beperken?
Zie mijn antwoord bij vraag 3. Verder zijn mij geen negatieve ervaringen bekend over de invloed van het aantal speeldagen.
Welke gevolgen heeft uw plan naar uw verwachting voor de productie van bijvoorbeeld musicals, tv-series en kinderfilms? Wat heeft u gedaan met de reactie van diverse producenten, deskundigen en ouders in de internetconsultatie van de beleidsregels?
Op de internetconsultatie van mijn voorstellen is gereageerd door ongeveer 30 partijen. Ik bestudeer thans de inbreng en heb het voornemen, voor zover relevant, partijen uit te nodigen voor een nadere toelichting op hun inbreng. Op basis hiervan zal ik mij een mening vormen over de gevolgen voor de sectoren zoals ik die heb toegelicht bij vraag 3.
Welke voorwaarden en regels gelden er in Duitsland, België en Luxemburg voor het inzetten van kinderen in culturele producties?
Ook de genoemde landen zijn gebonden aan de Europese jongeren richtlijn 94/33/EG. Het uitgangspunt hierbij is dat kinderen onder de 15 niet mogen werken. Lidstaten mogen individuele ontheffingen verlenen voor kinderen die werken in de kunstsector.
In grote lijnen is de situatie in de genoemde landen als volgt:
Kinderen van 7 tot en met 11 jaar mogen maximaal 6 uur per dag werken (tussen 8:00 en 22:00) en niet op meer dan 5 achtereenvolgende dagen. Ze mogen niet meer dan 12 werkzaamheden per jaar uitvoeren; daarbij kan 24 keer worden toegestaan voor bepaalde arbeid.
Kinderen van 3 tot en met 6 jaar mogen maximaal 2 uur per dag werken tussen 8:00 en 17:00. Kinderen ouder dan 6 jaar mogen maximaal 4 uur per dag tussen 10:00 en 23:00 werken in het theater en maximaal 3 uur per dag in overige producties tussen 8:00 en 22:00.
Zowel in Duitsland als in Luxemburg wordt het maximaal aantal speeldagen niet begrensd, maar is pedagogische begeleiding vereist.
Kunt u toelichten waarom u uniforme regels wilt hanteren, terwijl de werkwijze van balletvoorstellingen, musicals, televisieseries of filmproducties in grote mate verschillen?
Ongeacht het type werkzaamheden staat centraal het belang van het kind. Hierbij worden ten behoeve van de eenvoud en transparantie zoveel mogelijk dezelfde regels en uitgangspunten gehanteerd. Ik zal mij nog een mening vormen over de gevolgen van de nieuwe regels in de verschillende sectoren.
Waarom mag een kind nooit op een zaterdag en een zondag aaneengesloten werken? Betekent dit ook dat een kind niet op een zaterdag mag repeteren voor een voorstelling op zondag?
Volgens de Arbeidstijdenwet hebben volwassenen in principe recht op minimaal één dag vrij in de week (doorgaans is dat de zondag). Ditzelfde uitgangspunt wordt gehanteerd voor schoolgaande kinderen. Voor nog niet-leerplichtige kinderen worden dezelfde regels gehanteerd.
Dit betekent inderdaad dat een kind niet op een zaterdag mag repeteren voor een voorstelling op zondag.
Kan een beperking van het aantal speeldagen tot 18 dagen per jaar er niet juist toe leiden dat speeldagen veel intensiever moeten worden ingevuld, waardoor een kind onder grotere druk moet werken?
Zie mijn antwoord bij vraag 3. Het is aan de producent, de kindbegeleiders en de ouders/voogden om de arbeid zo in te richten dat het passend is voor het individuele kind. Zoals reeds vermeld bij vraag 5, zal ik op basis van de internetconsultatie een mening vormen over de gevolgen.
Hoe verhouden de regels voor de ontheffing van het verbod van kinderarbeid zich tot regels rondom andere gelegenheden waarin kinderen in een professionele omgeving intensief actief zijn, zoals bijvoorbeeld in topsportopleidingen?
Er is geen sprake van een contractuele verplichting tussen een sportbond en het kind. Voor kinderen tot en met 12 jaar is het uitgangspunt van NOC*NSF en de sportbonden dat de focus ligt op lichamelijke ontwikkeling en het ontdekken van de sport.
De bescherming van persoonsgegevens in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Zorg kent nieuwe privacyregels niet»1 en «Artsen whatsappen elkaar patiëntinformatie»?2
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten.
Bent u van mening dat de zorgsector onvoldoende op de hoogte is van nieuwe regels voor de bescherming van persoonsgegevens en de risico’s voor de sector? Zo ja, welke kennis had u hier al verwacht? Zo nee, waarom niet?
De wetswijziging waarop wordt gedoeld is de wet van 4 juni 2015 (Stb. 2015, 230) tot invoering van een meldplicht bij de doorbreking van maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens (meldplicht datalekken) alsmede uitbreiding van de bevoegdheid van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) om bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) een bestuurlijke boete op te leggen. Deze wet treedt op 1 januari 2016 in werking (inwerkingtredingsbesluit van 1 juli 2015, Stb. 2015, 281). De meldplicht voor datalekken heeft een algemene strekking en is derhalve niet uitsluitend gericht op de zorgsector.
Het is in beginsel aan de zorgsector (net als bij andere sectoren) zelf zich de inhoud van de wet eigen te maken en deze toe te passen in de praktijk. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de beleidsregels in de vorm van richtsnoeren die zullen worden opgesteld door het CBP. Dit najaar zal het CBP een openbare consultatie houden over door hem opgestelde concept-richtsnoeren. Ik verwacht dat de zorgsector ook gebruik maakt van de mogelijkheid om te reageren. Op grond van artikel 67 van de gewijzigde Wbp overlegt het CBP voorafgaand aan het vaststellen van de richtsnoeren voor de meldplicht datalekken met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarnaast zal het kabinet, in samenspraak met het CBP, brede bekendheid geven aan de nieuwe regels.
Ik houd geen zicht op de voorbereidingen die zorginstellingen treffen, omdat het aan de zorginstellingen zelf is om aan de regelgeving te voldoen. Ik kan dus ook niet inschatten of de zorgsector voldoende op de hoogte is van de nieuwe regels. Het is uiteindelijk aan het CBP als toezichthouder om dit te controleren.
Voor zover in vraag 2 nog gedoeld wordt op de Europese privacyverordening, wil ik u erop wijzen dat deze verordening nog in ontwikkeling is en er nog geen datum bekend is waarop de verordening tot stand zal komen en in werking treedt. Daarna geldt een implementatietermijn van twee jaar voordat de verordening van toepassing wordt in de lidstaten. Ik verwacht dan ook niet dat de zorgsector reeds van de precieze inhoud van deze verordening op de hoogte is.
Op welke wijze worden organisaties in de zorg, die zeer gevoelige data beheren, geïnformeerd over de wijzigingen in de Wet bescherming persoonsgegevens die op 1 januari 2016 van kracht worden? Hoe wordt er zicht gehouden op de voorbereidingen die zorginstellingen treffen voor de invoering van de meldplicht datalekken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de zorg voor de bescherming van persoonsgegevens niet gewaarborgd kan worden met enkel technische voorzieningen, maar dat het gedrag van de gebruikers even belangrijk is? Zo ja, hoe wordt ervoor gezorgd dat de verantwoordelijkheid van de bescherming van medische persoonsgegevens in de werkzaamheden van alle betrokkenen geïntegreerd wordt?
Ik deel uw mening dat het gedrag van mensen mede bepalend is voor de bescherming van persoonsgegevens. Het is aan de zorgsector zelf invulling te geven aan hetgeen in wet- en regelgeving hieromtrent is geregeld. De koepels van zorgverleners en diverse regionale (ICT-) samenwerkingsverbanden van zorgaanbieders hebben de wettelijke regels rond privacy en beroepsgeheim bij uitwisseling van patiëntgegevens praktisch toepasbaar gemaakt in de Gedragscode elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (EGiZ).
Bent u van mening dat een communicatieplatform als Whatsapp voldoende beveiligd is voor de uitwisseling van patiëntgegevens en foto’s? Zo ja, waarom? Zo nee, welke risico’s kleven er aan?
In zijn algemeenheid geldt dat uitwisseling van persoonsgegevens moet voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving, met name de Wbp. Het CBP ziet hierop toe. Het CBP heeft in februari 2013 richtsnoeren vastgesteld waaraan de beveiliging van persoonsgegevens moet voldoen.
Moet aan patiënten separaat toestemming gevraagd worden voor hun gegevens uitgewisseld mogen worden via een nieuw communicatieplatform als Whatsapp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan deze expliciete toestemming georganiseerd worden?
Voor alle systemen voor elektronische gegevensuitwisseling geldt dat ze moeten voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving als de Wbp en de Wet geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO). Voor gegevensuitwisseling is toestemming van de patiënt nodig (met uitzondering voor waarnemers en rechtstreeks bij de behandeling betrokkenen). Uiteraard geldt daarbij dat elektronische gegevensuitwisseling alleen is toegestaan als er sprake is van passende beveiliging op grond van de Wbp.
Wordt er binnen de medische sector nagedacht over en/of gewerkt aan een kader voor veilige manieren om snel en direct informatie uit te wisselen tussen medisch professionals, ook buiten hun vaste werkplek? Zo nee, wilt u de noodzaak hiervoor bespreken met de sector? Zo ja, op welke wijze draagt u aan dit proces bij met kennis en expertise?
Mijn verantwoordelijkheid is de randvoorwaarden te creëren waaronder gegevens veilig kunnen worden uitgewisseld. In aanvulling op de bestaande wet- en regelgeving (WGBO en Wbp) ligt mijn wetvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens ter behandeling bij de Eerste Kamer. In een algemene maatregel van bestuur (AMvB) op grond van artikel 26 Wbp worden specifieke functionele, technische en organisatorische eisen gesteld aan elektronische gegevensuitwisseling. In deze AMvB wordt voor de informatiebeveiliging in de zorg dwingend verwezen naar beschikbare normen van het Nederlands Normalisatie-instituut, te weten NEN 7510;2011 (NEN 7510) en de verdere uitwerking van deze algemene norm betreffende informatiebeveiliging in de zorg in NEN 7512 en NEN 7513. Als een zorgaanbieder de in NEN 7510 en overige genoemde normen aangegeven maatregelen heeft getroffen, mag er vanuit worden gegaan dat deze «passende technische en organisatorische maatregelen» heeft getroffen, als bedoeld in artikel 13 van de Wbp.
Het is aan de zorgsector zelf deze regels om te zetten in verantwoord gedrag. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4, hebben zorgaanbieders de bestaande wet- en regelgeving rond veilige gegevensuitwisseling «vertaald» in een praktische gedragscode voor zorgaanbieders: de gedragscode Elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (EGiZ).
De werkwijze van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rapport: WHO te zwak voor rampen als ebola»?1
Ja.
Onderschrijft u de bevinding dat de ebolacrisis aantoont dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) niet is opgewassen tegen en toegerust is voor noodtoestanden van wereldwijde omvang, zoals een commissie van onafhankelijke experts stelt? Graag een toelichting.
Ja. De Ebola-crisis heeft een zwakte in het VN-systeem aan het licht gebracht. Duidelijk is dat het humanitaire en gezondheidssysteem binnen de VN beter op elkaar afgestemd moeten worden. De WHO is nu niet opgezet als uitvoerende noodhulporganisatie. Voor grote medische interventies is de WHO afhankelijk van lokale overheden en andere partners. Dat de Ebola uitbraak in West Afrika zo dramatisch is verlopen heeft daarnaast te maken met het feit dat de getroffen landen erg zwakke gezondheidssystemen kennen.
Bent u met de onderzoekers van mening dat de WHO structureel moet veranderen om zijn positie als bewaker van de volksgezondheid wereldwijd te herstellen? Graag een toelichting.
Ja. Er zijn structurele problemen waar aan gewerkt wordt, zoals de verhoudingen tussen het hoofdkwartier, de regiokantoren en de landenkantoren. Het rapport concludeert dat een fundamenteel probleem van de WHO de zwakke aansturing van het hoofdkantoor ten opzichte van de regionale en landenkantoren is. Daarnaast stelt het rapport tevens dat er door bezuinigingen in de afgelopen jaren in de hele organisatie onvoldoende capaciteit is om grootschalig in te grijpen bij gezondheidscrises en juiste risico-inschattingen te maken. Op de organisatie onderdelen voor crisisreactie, voor uitbraak van besmettelijke ziekten, en voor onderzoek en ontwikkeling is in de afgelopen jaren gekort, en dit is niet zonder gevolgen gebleven.
Hoe beoordeelt u deze bevindingen in het licht van het feit dat er eerder aandacht voor deze problematiek is gevraagd, onder andere door Nederlandse Kamerleden?2 Wat is er sindsdien gebeurd om de werkwijze van de WHO op niveau te brengen?
Het rapport is kritisch en de aanbevelingen sluiten aan bij gesprekken die Nederland met de WHO en DG Chan heeft gevoerd, waarin het belang van daadwerkelijk bewerkstelligen van organisatorische hervormingen is benadrukt.
De WHO heeft de afgelopen tijd alles op alles moeten zetten om de Ebola uitbraak onder controle te krijgen. Tegelijkertijd is door de lidstaten de druk opgevoerd om veranderingen binnen de WHO op gang te brengen. Nederland is een van de aanjagers van de discussies over WHO-hervormingen en versterken van de crisisresponsefunctie, onder meer via de mede op Nederlands initiatief opgerichte Group of Friends van de Ebola-resolutie. In lijn met deze resolutie zet de WHO nu concrete stappen om tot verbetering van de crisisresponsefunctie van de WHO te komen. Eerder dit jaar heeft de WHO een speciale vertegenwoordiger aangesteld om de Ebola aanpak te stroomlijnen. De VN-missie voor Ebola, UNMEER, gaat in de getroffen regio deels op in de WHO-kantoren, zodat daar geprofiteerd kan worden van de noodhulpexpertise van het UNMEER-personeel. Op basis van deze ervaringen zal de WHO de komende tijd werken aan het fuseren van de verschillende crisisclusters binnen de organisatie. Daarnaast wordt er gewerkt aan een noodfonds (Contingency Fund) en een Global Health Emergency Work Force, zodat er voortaan sneller en met meer operationele capaciteit kan worden gereageerd bij gezondheidscrises.
Eind augustus 2015 zal het «International Health Regulations (IHR) review comité» voor Ebola voor het eerst bijeenkomen dat opties voor het verbeteren van de IHR zal formuleren. In juli organiseerde de WHO een High Level Partner meeting in Zuid-Afrika met internationale, regionale en nationale spelers in Afrika om de verschillende initiatieven voor het versterken van crisisparaatheid van risicolanden bijeen te brengen. De WHO blijft een centrale coördinatierol spelen om lidstaten te ondersteunen bij de implementatie van de IHR. Om dit te bereiken zet de WHO, samen met partners en donoren, de komende periode in op het steunen van landen bij het uitvoeren van IHR beoordelingen en het ontwikkelen en implementeren van nationale plannen voor solide gezondheidssystemen.
Het afgelopen jaar heeft de WHO met succes leiderschap getoond in het ontwikkelen van een effectief vaccin tegen Ebola en een Global Ebola Vaccine Implementation Team (GEVIT) ingesteld om de toegang tot Ebola vaccins te versnellen.
Deze positieve ontwikkelen ontslaan de WHO en lidstaten niet van de verplichting om verdere stappen te zetten in de hervorming van de mondiale gezondheidsstructuur waar de WHO een belangrijke schakel is. Nederland zal zich daar actief in opstellen.
WHO en organisaties als OCHA en UNDP moeten elkaar goed weten te vinden, juist in medische noodhulpsituaties. Het rapport legt daarom belangrijke verbanden naar andere bredere ontwikkelingen zoals het werk van de SGVN «High Level Panel on the Global response to Health Crises», de SDGs en de «Global Health Security Agenda». Hierin wordt de discussie over de internationale respons in medische noodhulpsituaties verder gevoerd en zal dit rapport als belangrijke input dienen.
Hoeveel bedraagt de vrijwillige en verplichte Nederlandse bijdragen aan de WHO? Is de omvang van deze bijdragen in de afgelopen jaren toe- of afgenomen? Wat was daarvan de reden?
De verplichte Nederlandse bijdrage aan de WHO voor het biennium 2014–15 bedraagt EUR 5,9 miljoen per jaar. Voor het biennium 2012–2013 was dit EUR 6,9 miljoen per jaar. Reden voor afname is aanpassing van de «scale of assessments» waardoor het percentage dat Nederland dient af te dragen aan WHO van 1,8551 naar 1,6541 gegaan is http://www.who.int/about/finances-accountability/funding/assessed-contributions/en/.
Voor de vrijwillige bijdragen is in 2014 een nieuwe samenwerkingsovereenkomst aangegaan tussen de WHO en de Ministeries van VWS en BZ voor de periode 2014–17. De bijdrage is verlaagd van gemiddeld EUR 17,6 miljoen per jaar in de periode 2010–2013 naar EUR 14,2 miljoen per jaar, gebaseerd op algehele bezuinigingsmaatregelen op ODA in 2014.
In hoeverre zijn de hierboven genoemde uitkomsten van het onderzoek voor u aanleiding om het Nederlandse beleid te wijzigen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten?
De WHO is de belangrijkste VN-organisatie op het gebied van gezondheid, ook voor het Koninkrijk. De WHO speelt een essentiële rol binnen het VN-systeem bij het opstellen van normen en standaarden voor de medische en volksgezondheidssector, iets wat geen andere organisatie kan of doet.
In Nederland is de WHO vooral belangrijk in het kader van grensoverschrijdende bedreigingen voor de volksgezondheid. Ebola is een evident voorbeeld, maar het geldt ook voor een bijvoorbeeld het terugdringen van antimicrobiële resistentie. Dit is een belangrijke nationale prioriteit en zonder een gecoördineerde wereldwijde aanpak onder leiding van de WHO zou het nooit daadwerkelijk effectief kunnen zijn. Het stemt daarom positief dat de World Health Assembly in mei een wereldwijd actieplan tegen antimicrobiële resistentie heeft vastgesteld (zie hiervoor ook de gezamenlijke brief – «Aanpak antibioticaresistentie» – van de bewindspersonen van VWS, EZ en I&M aan uw Kamer van 25 juni jl.).
Nederland ziet nu geen aanleiding om de vrijwillige bijdrage verder te verminderen gezien de belangrijke systeemfunctie van de WHO. Het zou de WHO hinderen in de uitvoering van haar kerntaken en het implementeren van de hervormingen.
Nederland zal zich actief blijven inzetten om bij te dragen aan verbetering van de organisatie en het ingezette hervormingspad. Nederland heeft zich daarom ook kandidaat gesteld voor de Uitvoerende Raad lidmaatschap van de WHO voor de periode 2016–2019.
Bent u bereid de vrijwillige bijdrage van Nederland aan de WHO te verminderen tot er verbetering optreedt binnen de WHO? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.