Scheiding van gezinnen vanwege tegenwerping 1F |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wordt, indien een uitzetting van een vreemdeling op basis van tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag leidt tot het scheiden van een gezin, de kwestie van de 1F-tegenwerping nogmaals door de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) of andere overheidsinstanties tegen het licht gehouden?
De 1F beoordeling vindt plaats in de asielprocedure en staat geheel los van de vraag of sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. In het kader van de beoordeling van de asielprocedure zal enkel van belang zijn of er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd en of artikel 3 EVRM in de weg staat aan gedwongen terugkeer naar het herkomstland.
Artikel 8 EVRM kan wel een rol spelen bij het nemen van een besluit tot het (tevens) opleggen van een inreisverbod. Dit zal echter niet snel leiden tot schending van artikel 8 EVRM. Artikel 8 EVRM is immers geen absoluut recht en uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vloeit voort dat ernstige bezwaren in het kader van de openbare orde veelal zullen maken dat geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM, ook niet indien dit leidt tot een scheiding van het gezin.
Uitzetting komt pas in zicht wanneer de vreemdeling geen rechtmatig verblijf (meer) heeft. Wanneer er sprake is van een gezin waarin een aantal gezinsleden wel een verblijfsstatus heeft, maar één van de ouders niet vanwege de 1F-tegenwerping, zijn er op het moment dat uitzetting aan de orde is vaak al meerdere procedures gevoerd en tot en met de rechter uitgeprocedeerd waarin veelal ook de toets aan artikel 8 EVRM (gezinsleven) aan bod is gekomen (zoals bijvoorbeeld in de procedure ter oplegging van een inreisverbod).
Kunt u de Kamer garanderen dat, indien sprake is van een voor een gezin dusdanig ernstige situatie, met de groots mogelijke zorgvuldigheid wordt onderzocht of de 1F-tegenwerping stand moet houden?
De toepassing van artikel 1F wordt altijd met de grootst mogelijke zorgvuldigheid onderzocht. Indien in de met alle waarborgen omklede procedure tot en met de rechter is vastgesteld dat artikel 1F van toepassing is, dient de 1F’er uit Nederland te vertrekken. Als sprake is van gezinsleden die wel in Nederland mogen blijven, dan is de keuze aan de gezinsleden of zij met de 1F’er uit Nederland vertrekken. Dit is ongetwijfeld een moeilijke keuze, maar niet een die ligt bij de overheid.
In welke landen waaruit zich in Nederland bevindende mensen tegen wie 1F is tegengeworpen, vindt nog vervolging plaats van diegenen die zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden gedurende conflicten? In hoeverre is een rechterlijke uitspraak uit het land van herkomst en eventuele andere verklaringen van bijvoorbeeld consulaten afdoende bewijs voor een vreemdeling om zijn/haar onschuld te bewijzen in geval van een1F-tegenwerping?
De ratio van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is dat bescherming er is voor de slachtoffers, niet voor de daders. Het gevolg van toepassing van artikel 1F is alléén dat de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning (of om Nederlander te worden) wordt afgewezen, of dat zijn verblijfsvergunning of Nederlanderschap door de IND wordt ingetrokken en dat hij uit Nederland moet vertrekken. Door 1F’ers uit te sluiten van bescherming, wordt mede beoogd te voorkomen dat 1F’ers het vreemdelingenrecht misbruiken om verantwoording voor hun daden te ontlopen.
Het is aan het herkomstland waar de misdrijven zijn gepleegd op welke wijze het met het eigen verleden omgaat. De geschiedenis leert dat dit gebeurt op uiteenlopende manieren, bijvoorbeeld door middel van strafrechtelijke vervolging (bijv. Rwanda, Chili), waarheidscommissies (Zuid-Afrika) of amnestieregelingen (bijv. Angola) en soms gebeurt ook helemaal niets. De vraag of en hoe een land van herkomst dit doet, staat los van de rechtmatigheid van de tegenwerping van artikel 1F in de Nederlandse verblijfsprocedure en het onthouden van rechtmatig verblijf in Nederland. Het maakt de misdrijven niet ongedaan en daarmee in principe evenmin de daaraan verbonden verblijfsrechtelijke consequenties.
De vraag of 1F’ers strafrechtelijk worden vervolgd, staat dus los van de rechtmatigheid van de tegenwerping van artikel 1F in de verblijfsprocedure. Nederland hecht evenwel ook belang aan het tegengaan van straffeloosheid. Wat betreft Nederland heeft berechting in de landen waar de feiten zijn gepleegd de voorkeur, opdat de slachtoffers kunnen zien dat er recht wordt gesproken. Waar dit niet mogelijk is, beziet Nederland of een 1F’er in Nederland kan worden vervolgd. Dit is in de meeste gevallen echter heel moeilijk en hangt af van talloze juridische en praktische factoren, zoals juridische obstakels bij het doen van onderzoek in de herkomstlanden, beschikbaarheid van getuigen, veiligheid van getuigen, veiligheid van Nederlands politie- en justitiepersoneel etc. In ieder geval informeert de IND het Openbaar Ministerie (OM) altijd als er sprake is van toepassing van artikel 1F in een zaak, en het OM is er blijvend alert op of de feiten en omstandigheden zo zijn (geworden) dat strafrechtelijke vervolging mogelijk wordt.
Voor zover wel strafrechtelijke vervolging van een 1F’er plaatsvindt, in het land van herkomst dan wel in Nederland, en er sprake is van een gerechtelijke uitspraak, geldt dat deze in de procedure wordt betrokken bij de beoordeling of artikel 1F kan worden tegengeworpen dan wel of de tegenwerping stand kan houden.
Is een amnestiewet of regeling in het land van herkomst, dat wil zeggen het land waar de schendingen die hebben geleid tot de 1F-tegenwerping zouden hebben plaatsgevonden, van invloed op de tegenwerping?
Zie antwoord vraag 3.
De lunchpauze van leraren in het basisonderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van CNV Onderwijs naar de tussenschoolse opvang en pauzeregeling in het basisonderwijs, en de berichtgeving hierover?1 2
Ja.
Onderschrijft u het belang dat scholen en ouders de ruimte hebben om in onderling overleg de onderwijstijd flexibel in te delen waardoor het bijvoorbeeld mogelijk is een continurooster te hanteren?
Ik vind het inderdaad positief dat scholen met instemming van het ouderdeel van de medezeggenschapsraad zelf keuzes mogen maken over de onderwijstijd, zodat een indeling van de onderwijstijd wordt gekozen die past bij de wensen van de ouders en leerlingen en bij het onderwijskundige concept van de school.
Deelt u de mening dat het van goed werkgeverschap getuigt als leerkrachten in het basisonderwijs recht hebben op een (lunch)pauze zoals iedere andere werknemer?
Op verschillende niveaus zijn regels gesteld over pauzes. Landelijk geldt hiervoor de Arbeidstijdenwet. Binnen de kaders van deze wet zijn in de cao PO afspraken vastgelegd voor de sector primair onderwijs. Tot slot worden per school afspraken gemaakt over de invulling van deze afspraken op schoolniveau. Ik vind dat deze afspraken nagekomen moeten worden voor alle leraren.
Wat is uw mening over het feit dat 54% van de leerkrachten, werkzaam op basisscholen met een continurooster, in het genoemde onderzoek van CNV Onderwijs aangeeft zeer ontevreden te zijn over de pauzeregeling?
Als leraren ontevreden zijn over de pauze-afspraken op hun school, dan kunnen ze daarover in gesprek treden met hun werkgever. Het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht op de arbeids- en rusttijdenregeling op school.
Bent u van mening dat schoolbesturen voldoende middelen ter beschikking hebben voor het organiseren van de tussenschoolse opvang én het realiseren van een passende pauzeregeling voor leraren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Schoolbesturen ontvangen lumpsumbekostiging en kunnen daarbinnen eigen keuzes maken over de inzet van deze middelen. Het is dus aan schoolbesturen om te bepalen hoeveel middelen zij beschikbaar stellen voor personeelskosten inclusief pauzeregeling van leraren. De kosten voor tussenschoolse opvang komen voor rekening van de ouders, conform artikel 45 van de Wet op het primair onderwijs.
Wat is naar uw mening de rol van de schoolbesturen in het vormgeven van de pauzeregeling en de bekostiging ervan?
De schoolbesturen hebben vrijheid om eigen keuzes te maken over de pauzeregeling, binnen de gestelde kaders van de wet en de cao en in overleg met de medezeggenschapsraad.
De Beroepsorganisatie kindbehartiger |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Beroepsorganisatie Kindbehartiger en het profiel van de kindbehartiger?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het profiel van de kindbehartiger zich volgens u verhoudt tot de positie die de bijzonder curator kan innemen en de proeftuin van de rechtbank Zeeland/West-Brabant waarin gedragsdeskundigen als bijzonder curator worden ingezet?
Een bijzondere curator is een persoon die een minderjarige in en buiten rechte kan vertegenwoordigen in conflicten met zijn of haar ouders of voogd.
Bij de rechtbank Zeeland en West-Brabant, zittingsplaats Breda, loopt een pilot waarbij een gedragsdeskundige, die in de eerste plaats is opgeleid om met en vanuit het kind te werken, als bijzonder curator wordt benoemd.
Uit de door u genoemde website leid ik af dat de «Beroepsorganisatie kindbehartiger» zich onder meer richt op het behartigen van de belangen van kinderen in een scheidingssituatie.
Hoe dit zich verhoudt tot de hierboven omschreven taak van een bijzondere curator en de pilot, kan ik niet beoordelen. Het is in individuele gevallen aan de rechter om te beoordelen of een dergelijke «kindbehartiger» geschikt is om als bijzondere curator te worden benoemd.
Op welke wijze voorziet u op landelijk niveau in een eenduidig, openbaar en helder omschreven profiel van de bijzonder curator? Vindt u het wenselijk dat aanvragen om geregistreerd te worden als bijzonder curator worden afgewezen door rechtbanken zonder dat de overwegingen en criteria kenbaar zijn?
Iedereen kan als bijzondere curator optreden: de wet stelt geen nadere eisen aan de bijzondere curator. Van (een noodzaak tot) registratie als bijzondere curator is geen sprake. De rechter benoemt in individuele zaken een bijzondere curator die hij of zij hiertoe geschikt acht. Op basis van welke overwegingen de rechter dit doet, is aan de rechter. Daar treed ik niet in.
De kosten voor een bijzondere curator kunnen worden vergoed via de gesubsidieerde rechtsbijstand. Om hiervoor in aanmerking te komen, dient de aanvrager een bijzondere curator te kiezen die is ingeschreven in het register van de raad voor rechtsbijstand. In dit register staan advocaten en mediators.
Een landelijke groep waarin beroepsgroepen zoals de advocatuur, psychologen en orthopedagogen alsmede de rechtspraak zijn vertegenwoordigd, werkt op dit moment aan deskundigheidsvereisten voor bijzondere curatoren. Naar verwachting zal de raad voor rechtsbijstand op basis hiervan de eerste helft van 2016 inschrijvingsvoorwaarden opstellen om als bijzondere curator gesubsidieerde rechtsbijstand te kunnen ontvangen, die ter goedkeuring aan mij worden aangeboden. Deze maatregel maakt onderdeel uit van het uitvoeringsplan «Verbeteren situatie kinderen in een «vechtscheiding»».
Kunt u toelichten welke criteria momenteel gehanteerd worden om personen tot bijzonder curator te benoemen? Welke instantie is verantwoordelijk voor het ontwikkelen van deze criteria?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn in de inschrijvingsvoorwaarden voor advocaten door de Raad voor Rechtsbijstand inmiddels deskundigheidseisen voor bijzondere curatoren opgenomen? Zo nee, hoe komt het dat dit onderdeel is vervallen in het uitvoeringsplan voor kinderen in een vechtscheiding?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het voor het behartigen van de belangen van een kind nodig is dat de belangenbehartiger over zowel juridische-, gedragsdeskundige- en pedagogische expertise beschikt en dat de toegang tot deze functie daarom niet tot een bestaande beroepsgroep beperkt dient te worden? Hoe wordt gewaarborgd dat degenen die momenteel als bijzonder curator benoemd kunnen worden, beschikken over de noodzakelijke expertise?
De rechter benoemt in individuele zaken een bijzondere curator die hij of zij hiertoe geschikt acht. Het is van belang dat de stem van het kind voldoende gehoord wordt in zaken die hem of haar betreffen. De eerder genoemde maatregelen die hiertoe bijdragen ondersteun ik daarom. Voor beantwoording van de vraag welke specifieke competenties benodigd zijn om gesubsidieerde rechtsbijstand te kunnen ontvangen als bijzondere curator en welke rol opleidingen hierin krijgen, wacht ik de uitkomsten van voornoemde landelijke groep alsmede de uitkomsten van de eerder genoemde pilot af.
Welke rol krijgen de opleidingen die met betrekking tot de bijzonder curator binnen verschillende beroepsgroepen worden ontwikkeld bij de erkenning als bijzonder curator? Bent u in overleg met instanties als de Medling Academy over registratie van bijzondere curatoren?
Zie antwoord vraag 6.
De aanhoudende problemen op het spoor in de Achterhoek |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Welke redenen zijn er voor de vele verstoringen van de laatste dagen op het spoortraject tussen Winterswijk en Arnhem?1
De storingen zijn opgetreden na de 16-daagse buitendienststelling die in augustus plaatsvond op het spoortraject Winterswijk – Arnhem. Tijdens deze buitendienst-stelling zijn veel werkzaamheden op dit baanvak uitgevoerd. ProRail heeft gemeld dat op zondag 30 augustus testritten zijn uitgevoerd voordat de infrastructuur op maandag opgeleverd zou worden, maar deze konden mede in verband met het onweer slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd. Vanuit de uitgevoerde testritten zijn geen problemen opgetreden. ProRail heeft vervolgens besloten de sporen weer in dienst te geven. Het baanvak is storingvrij in dienst gegaan. In de navolgende dagen zijn verscheidene verstoringen opgetreden die niet in z’n geheel los gezien kunnen worden van de uitgevoerde werkzaamheden. Gezien deze verstoringen heeft de indienststelling wellicht te vroeg plaatsgevonden. ProRail evalueert hoe het hier is omgegaan. Daarbij komt de gemaakte afweging tussen enerzijds het zoveel mogelijk voorkomen van hinder voor de treinreizigers door onnodig lange buitendienststelling en anderzijds het te snel in dienst gaan en juist daarmee hinder veroorzaken voor de reizigers aan de orde.
Klopt het dat op een deel van het spoor in de Achterhoek sprake is van een zeer verouderd systeem voor het aansturen van de wissels en seinen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt niet dat op een deel van het spoor in de Achterhoek sprake is van een zeer verouderd systeem voor het aansturen van de wissels en seinen. Het deel van het beveiligingssysteem op Zevenaar dat tegen het einde van de technische levensduur aanliep is onlangs vervangen. De overige beveiligingssystemen dienen op basis van hun technische levensduur pas over 10 tot 15 jaar vervangen te worden.
Wat is de reden dat het vervangend busvervoer vanuit Arriva zo gebrekkig verliep? Wat vindt u hiervan?
Het baanvak Doetinchem–Zevenaar–Arnhem kenmerkt zich in de regel door grote aantallen reizigers in de spitsuren. De extra scholieren en studenten op de eerste maandagmorgen van het nieuwe schooljaar gaven hierbij nog een extra druk. ProRail neemt het regelen van vervangend busvervoer bij verstoringen op met de vervoerders. Het organiseren van het vervangend vervoer door de vervoerders voor deze grote aantallen is een forse opgave, omdat voor bijvoorbeeld de vervoervraag tussen 7.30 en 8.30 uur bij treinvervangend vervoer tientallen bussen ingezet moeten worden. Alhoewel Arriva en BRENG hebben aangegeven er alles aan te hebben gedaan om dit toch georganiseerd te krijgen, werd door een samenloop van omstandigheden op de bewuste maandag de levering van bussen helaas extra bemoeilijkt. Zo was er als gevolg van een hevig onweer op de zondagavond ook op de lijn Winterswijk–Zutphen geen treinverkeer mogelijk en heeft Arriva ook treinvervangend vervoer moeten inzetten tussen Winterswijk en Vorden. Omdat er tot en met zondagavond treinvervangend vervoer was ingezet tussen Arnhem en Zevenaar konden als gevolg van de rijtijdenwet de meeste chauffeurs van dit vervoer maandagmorgen vroeg niet opnieuw worden ingezet. Tot slot was als gevolg van storingen aan de overwegen tussen Arnhem en Zevenaar en later ook richting Doetinchem een groot deel daarvan permanent gesloten. Dit veroorzaakte een verkeersinfarct waardoor de ingezette bussen nauwelijks hun routes konden rijden.
Het is vervelend dat reizigers soms lang hebben moeten wachten. Het toezicht op de uitvoering van de concessie voor Arnhem–Winterswijk is de verantwoordelijkheid van de provincie Gelderland. De provincie Gelderland heeft laten weten dat zij ProRail nadrukkelijk verzocht heeft samen met de vervoerders betrokken te worden bij de evaluatie van de gebeurtenissen.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn voor de robuustheid van het spoor in de Achterhoek wanneer de gehele lijn uitgerust zou worden met een dubbelspoor?
Nee. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de doelstelling van de provincie Gelderland om de spoorlijn Arnhem-Doetinchem-Winterswijk robuuster te maken onderschreven en financieel ruim ondersteund, omdat de betrouwbaarheid nog steeds niet aan de norm voldoet. Zo heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu dit jaar samen met Gelderland 700 meter dubbelspoor laten aanleggen bij Wehl. De kosten daarvan bedragen € 7 miljoen die door het ministerie voor de helft zijn gefinancierd. Bovendien heeft het ministerie voor de aanleg van 4,5 km. dubbelspoor tussen Zevenaar en Didam in totaal € 19,1 miljoen bijgedragen. De verwachting is dat de uitvoering van de treindienst na de realisatie van deze maatregelen aanmerkelijk robuuster wordt en weer aan de norm voldoet. Er is dan ook geen actueel voornemen om het spoor op de hele lijn te verdubbelen.
Welke maatregelen worden er genomen om het spoor robuuster te maken? Welke aanvullende maatregelen gaat u nog nemen?
Zie het antwoord op vraag 4. Daarnaast zijn er vanaf 2009 door ProRail diverse maatregelen genomen vanuit het project Performanceverbetering om de robuustheid van het spoor te vergroten met name op het spoortraject Zevenaar–Winterswijk. Zo heeft ProRail op verschillende trajecten en emplacementen voorzien in nieuwe detectie, beveiligingssysteem en voeding. Dit heeft (na een initiële dip) geleid tot een flinke punctualiteitverbetering.
Op de niet-geëlektrificeerde spoorlijnen in de Achterhoek is nogal eens sprake van blikseminslag. Geëlektrificeerde spoorlijnen zijn minder gevoelig voor bliksem-inslag, omdat de bovenleiding de rest van de installaties afschermt tegen bliksem. ProRail zal dit najaar een onderzoek starten voor de lijnen Zutphen–Winterswijk en Zevenaar–Winterswijk gericht op mogelijkheden om deze spoortrajecten beter bestand te maken tegen blikseminslagen. De provincie Gelderland heeft het voortouw genomen bij de planvorming over de mogelijke elektrificatie.
Ook het besluit tot de aanleg van dubbelspoor tussen Zevenaar en Didam op de lijn Arnhem-Winterswijk zal sterk bijdragen aan de verbetering van de robuustheid. Momenteel is sprake van maximale belasting van twee enkelsporige, niet geëlektrificeerde lijnen met zeer beperkte bijsturingmogelijkheden, waarover tussen Arnhem en Doetinchem een kwartierdienst wordt gereden. Gevolg is dat een storing vrij snel kan uitgroeien tot een flinke vertraging of het stilleggen van de treindienst. Het oplossen van de vertraging is dan bijna alleen maar mogelijk door na de spits één of meerdere ritten op te heffen. Dit zal verbeteren na de aanleg van het dubbelspoor.
De manipulatie van modellen aangaande luchtkwaliteit |
|
Remco Dijkstra (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Manipulatie modellen over luchtkwaliteit; ambtenaren Utrecht passen gegevens voor berekening aan»?1
Ja.
Hoe oordeelt u ten aanzien van het feit dat rekenmodellen voor luchtkwaliteit handmatig worden aangepast door gemeenteambtenaren? Herkent u zich in de term «manipulatie»? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn wettelijke voorschriften. Deze zijn vastgelegd in de «Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007» en deze regeling is gebaseerd op de Europese Richtlijn inzake luchtkwaliteit. Deze regeling schrijft voor welke rekenmodellen gebruikt moeten worden bij de beoordeling van de luchtkwaliteit. Deze rekenmodellen worden toegepast in de monitoring van de luchtkwaliteit in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
De rekenmodellen die worden toegepast bij berekening van de luchtkwaliteit in het kader van de NSL-monitoring worden beheerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De gemeente kan deze rekenmodellen niet aanpassen. Er bestaat geen lokale vrijheid voor gemeenten voor het aanpassen van rekenmodellen voor luchtkwaliteit. Ik kan mij dan ook niet vinden in de term manipulatie.
De voorgeschreven rekenmodellen berekenen de luchtverontreiniging langs een weg, op basis van wegkenmerken en gegevens over het verkeer op deze weg, zoals verkeersintensiteit en samenstelling van het verkeer. De te gebruiken verkeersgegevens over het verkeer zijn niet wettelijk voorgeschreven, maar zijn afkomstig uit verkeersmodellen van de betreffende wegbeheerder.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het actualiseren van de wegkenmerken en verkeersgegevens voor de gemeentelijke wegen die deel uitmaken van de NSL-monitoring. De gegevens die verkeersmodellen opleveren, vormen de invoer voor de rekenmodellen die de luchtkwaliteit berekenen. Om de kwaliteit van de invoer te borgen controleert het RIVM, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, jaarlijks steekproefsgewijs de kwaliteit van de invoergegevens die gebruikt worden in de NSL-monitoring. Hiermee is invulling gegeven aan de motie Van Tongeren (kst. 30 175, nr. 117).
De uitkomsten van de steekproeven worden verwerkt in de jaarlijkse NSL-monitoring. Ten aanzien van de kwaliteit van de invoer door de gemeente Utrecht zijn door het RIVM de afgelopen jaren geen bijzonderheden geconstateerd2. Er zijn geen aanwijzingen dat de gegevens die worden gebruikt niet betrouwbaar zijn.
Het is de verantwoordelijkheid van het lokale bestuur om te bepalen welke maatregelen worden ingezet ter verbetering van de luchtkwaliteit. De rijksoverheid geeft geen oordeel over de lokale maatregelen die in het kader van het NSL worden voorgenomen of uitgevoerd.
Zijn er wettelijke voorschriften waar het gebruik van data en modellen aan gehouden is, zodat «sturing naar de gewenste uitkomst» voorkomen wordt? Zo nee, op welke wijze wordt dan een objectieve en herleidbare toepassing van lokale rekenmodellen, naast landelijke modellen, geborgd? Wat zijn de reikwijdte en juridische werking van lokale rekenmodellen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u subsidieaanvragen in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het instellen en uitbreiden van milieuzones en de luchtkwaliteitsrapportages zelf, als de data op deze wijze wordt aangepast? Is de informatie in uw ogen nog wel voldoende herleidbaar en betrouwbaar? Hoe gaat u om met de prognoses uit Utrecht, als deze worden gebruikt om bovenwettelijke maatregelen, zoals overbodige milieuzones, in te stellen op het terrein van luchtkwaliteit?
Zie antwoord vraag 2.
Nemen de verkeersbewegingen, ondanks de crisis en ook in de auto, ook de afgelopen jaren niet gewoon toe, ondanks verwoede pogingen van bepaalde bestuurders om de automobilist de stad uit te pesten? In hoeverre snijdt dan de kritiek en werkwijze van Utrecht (en legitimatie) om zelf de modellen aan te passen nog hout? Indien dat niet het geval is, gaat u hier dan tegen optreden?
De ontwikkeling van de verkeersbewegingen kan per weg sterk verschillen. In grote steden is veelal sprake van een afname van verkeer in de binnenstad. Dat kan gepaard gaan met een toename van het verkeer op de ontsluitingswegen en ringwegen.
De wijze waarop verkeersbewegingen zich ontwikkelen in een stad volgt uit gemeentelijke verkeersmodellen. Deze verkeersmodellen werken met prognoses. In het geval van Utrecht zijn deze afgestemd in regionaal verband met de omringende gemeentes, provincies en Rijkswaterstaat.
Verkeersmodellen worden periodiek aangepast, waarbij nieuwe inzichten worden meegenomen waaronder telgegevens. De verantwoordelijkheid voor het beheer van de verkeersmodellen ligt bij de wegbeheerder. De uitkomsten van de verkeersmodellen vormen de input van de NSL-monitoring. Om de kwaliteit van de invoer te borgen, controleert het RIVM, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, jaarlijks steekproefsgewijs de kwaliteit van deze invoergegevens.
Zijn er meer steden in Nederland die zelfstandig de landelijke rekenmodellen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor luchtkwaliteit aanpassen aan hun eigen omstandigheden? Zo ja, welke? Hoe oordeelt u in dit kader ten aanzien van de in 2014 doorgevoerde snelheidsverlagingen, zoals op de A10-west in Amsterdam? Klopt het dat er in deze casus ook een verschil was tussen landelijke en gemeentelijke metingen?
Het RIVM is verantwoordelijk voor het beheer van de voorgeschreven rekenmodellen voor luchtkwaliteit. Steden kunnen deze rekenmodellen niet aanpassen. Wel zijn steden verantwoordelijk voor de verkeersgegevens op gemeentelijke wegen die de invoer vormen voor de berekening van de luchtverontreiniging.
In het specifieke geval van de A10 West ging het om afwijkingen tussen concentratieberekeningen op basis van landelijke standaard rekenmodellen, zoals toegepast door Rijkswaterstaat als beheerder van deze weg, en metingen op basis van een GGD-meetpunt.
Voor de motivatie over de aanpassing van de maximum snelheid op de A10 West verwijs ik u naar de brief van 25 februari 2014 (kst. 32 646, nr. 42).
Wat vindt u van deze «lokale vrijheid»? Deelt u de mening dat dit op geen enkele wijze een vrijbrief mag zijn voor persoonlijk hobbyisme op kosten van de belastingbetaler om bovenwettelijke milieumaatregelen te nemen, zoals de overbodige milieuzones? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen of gaat u ondernemen? Erkent u dat de suggestie in Utrecht is gewekt dat data, modellen en daarmee uitkomsten naar eigen lokale inzichten kunnen worden aan- en toegepast?
Er bestaat geen lokale vrijheid voor gemeenten voor het aanpassen van het landelijke rekenmodel. Ik kan me dan ook niet vinden in de bewering dat Utrecht uitkomsten naar eigen inzicht kan aanpassen.
Deelt u de mening dat landelijke rekenmodellen voldoen en daarnaast toereikend zijn en dat ten behoeve van de betrouwbaarheid en kwaliteit, voor de herijking en het updaten van de rekenmodellen altijd het RIVM aan zet is en dat dit niet bij gemeentelijke ambtenaren thuishoort? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij antwoord 2–4 heb aangegeven, is het RIVM de aangewezen partij om de kwaliteit van de landelijke luchtkwaliteitmodellen te borgen. Ik heb er dan ook het volste vertrouwen in dat de kwaliteit van de landelijke rekenmodellen voldoende gewaarborgd is.
Het nieuws dat de NS bezwaar maakt tegen Overijsselse lijnen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «NS maakt bezwaar tegen Overijsselse lijnen»?1
Ja.
Klopt het dat het officiële bezwaar van NS het ingaan van de nieuwe concessie in 2017 kan vertragen, waardoor de reiziger de dupe wordt?
De provincie Overijssel geeft aan dat Syntus niet overgaat tot het bestellen van materieel zolang de gunning nog niet definitief is. Als daardoor later ingegaan kan worden met de nieuwe dienstregeling, kan de reiziger daar gevolgen van ondervinden. De gunning is nog niet definitief zolang er een formeel bezwaar van NS ligt en hier nog niet op beslist is. Van alle partijen wordt verwacht dat zij, in het belang van de reizigers, er alles aan doen om tot een snelle oplossing te komen.
Klopt het dat de provincie Overijssel de vervoerders heeft uitgenodigd voor een gesprek op 4 augustus 2015 om de verweving van de lijnen samen te bespreken?
Ja. Het is goed dat de provincie Overijssel met vervoerders hierover in gesprek is gegaan. De provincie is verantwoordelijk voor aanbestedingen van regionale concessies.
Klopt het dat de NS toen heeft aangegeven dat het niet met Syntus wilde spreken, maar alleen met de provincie, waardoor Syntus de kamer heeft moeten verlaten?
NS heeft aangegeven eerst met de provincie Overijssel te willen spreken over de juridische context van het gesprek en daarna met Syntus erbij te willen praten over de inhoudelijke aspecten van de uitbreiding van de samenloop. Het inhoudelijke gesprek is daarop later gevoerd.
In hoeverre bent u van mening dat de belangen van de vervoerders en hun lijnen geborgd zijn in het Hoofdrailnet?
In de concessie voor het hoofdrailnet zijn de belangen van de vervoerders in het geval van samenloop op trajecten geborgd. Daarin is, mede op verzoek van de Tweede Kamer en de decentrale overheden, opgenomen hoe er omgegaan moet worden met regionale wensen voor uitbreiding van de samenloop. In de brief wordt ingegaan op hetgeen in dat artikel staat.
Klopt het dat de NS zelf ook heeft ingeschreven bij de aanbesteding om treinen op de regionale lijnen te laten rijden, naast hun lijnen op het Hoofdrailnet?
De provincie Overijssel heeft laten weten dat NS Reizigers BV heeft ingeschreven op deze aanbesteding.
Als de NS zelf ook in het eigen aanbod die lijnen wilde laten rijden (en dus geen bezwaar had tegen regionale lijnen naast het Hoofdrailnet), waarom maakt de NS dan wel bezwaar als een andere aanbieder dezelfde lijnen op vergelijkbare tijden wil laten rijden?
Op een gedeelte van het traject (Wierden-Enschede) is sprake van samenloop met het HRN. Deze samenloop is in de decentralisatieafspraken tussen I&M en de provincie afgesproken. Alle partijen hebben die afspraken te respecteren. Daarnaast heeft de provincie in de uitvraag aangegeven het op prijs te stellen als er extra treindiensten worden aangeboden. Syntus is hiertoe bereid. NS geeft aan dat haar bezwaar zich erop richt dat in de concessie zoals die voorlopig gegund is aan Syntus niet vastgelegd is dat Syntus zich aan (de uitkomst van) de procedure hierover in de concessie voor het HRN dient te conformeren. Dit schept naar mening van NS juridische onzekerheid.
Klopt het dat de NS nu alleen wil spreken met de provincie en Syntus mét het officiële bezwaar op tafel?
Op verzoek van de provincie Overijssel is er al gesproken over de inhoudelijke aspecten van de uitbreiding van de samenloop, terwijl de bezwaarprocedure nog loopt. Dit om geen onnodig tijdverlies op te lopen. NS heeft aangegeven bereid te zijn om zowel lopende de bezwaarprocedure als na afronding van die procedure met Syntus en de provincie te spreken.
Bent u bereid om met de vervoerders en de provincie in gesprek te gaan om – afwachtende de aangeboden gesprekken – het bezwaar in te trekken, waardoor er geen onnodige vertraging plaatsvindt?
Het is van belang dat er geen onnodige vertraging wordt opgelopen. Daarom moeten provincie en vervoerders eerst samen in gesprek gaan en blijven totdat er een oplossing is gevonden. De afspraken in de concessie voor het HRN en de afspraken in het kader van de decentralisatie hebben dit tot doel. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, dan kunnen zij zich tot mij wenden. Als het nodig is zal ik ervoor zorgen dat er een besluit komt. In de tussentijd blijf ik met partijen in contact over de vorderingen.
Deelt u de doelstellingen van hoogfrequent spoor, waarbij een hoogfrequente verbinding ontstaat, bijvoorbeeld 8 tot 10 treinen per uur op het traject Enschede–Almelo?
Het voorzieningenniveau op dit traject is deels mijn verantwoordelijkheid voor zover dit het HRN betreft en is deels de verantwoordelijkheid van de provincie Overijssel voor zover het de dienst Zwolle – Enschede betreft. Het gedeelte Enschede – Almelo maakt geen onderdeel uit van het Programma Hoogfrequent Spoor en daarmee gelden die doelstellingen niet voor dat traject. Aan het Programma Hoogfrequent Spoor ligt een capaciteitsanalyse ten grondslag. Deze analyse heeft geen knelpunt op het traject Enschede – Almelo in beeld gebracht. De genoemde frequentie van 8 tot 10 treinen per uur zijn dan ook niet nodig om aan de verwachte vervoersvraag te kunnen voldoen. De provincie Overijssel kan eisen stellen aan het voorzieningenniveau op de dienst Zwolle – Enschede voor zover de beschikbare capaciteit en de criteria voor uitbreiding van de samenloop dat toelaten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bedoelde hoge frequentie tot stand komt?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven bij welke incheckpaal de reizigers moeten inchecken op het traject Enschede–Wierden als men het station oploopt, aangezien er verschillende aanbieders rijden en men in de spits nauwelijks kan checken welke aanbieder als eerste vertrekt, omdat er zoveel treinen door elkaar rijden?
De provincie Overijssel heeft aangegeven dat dit wordt besproken in haar gesprekken met vervoerders over de samenloop.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het Algemeen overleg Spoor voorzien op 10 september aanstaande beantwoorden, om het debat hierover vruchtbaar te laten zijn?
Ja.
Het bericht "TBS'er op verlof steekt vrouw in gezicht" |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «TBS’er op verlof steekt vrouw in het gezicht»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze tbs’er aan zijn begeleider heeft kunnen ontsnappen?
Verdachte had een machtiging begeleid verlof. In een dergelijke situatie dient de begeleiding de tbs-gestelde te allen tijde in zicht te houden. Het is de tbs-gestelde gelukt zich aan dit toezicht te onttrekken. Ik heb de tbs-kliniek waar tbs-gestelde verblijft gevraagd een onderzoek in te stellen naar de gebeurtenissen en mij hierover te berichten. Voorts is de kliniek aangesproken op de uitvoering van het begeleid verlof. De machtiging voor het verlof vervalt van rechtswege nu de tbs-gestelde als verdachte is aangemerkt. Totdat de rechter zich heeft uitgesproken over de zaak, zal er dus in geen geval sprake zijn van verlof.
De betreffende kliniek heeft kort na het incident contact opgenomen met het slachtoffer. Het slachtoffer heeft slachtofferhulp aangeboden gekregen.
Hoe is het mogelijk dat deze tbs’er aan een steekwapen of iets dergelijks heeft kunnen komen en daarmee het slachtoffer heeft kunnen verwonden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de maatschappij geen proeftuin is? Zo nee, waarom niet?
Verlof is een essentieel onderdeel van de resocialisatie die tot doel heeft de tbs-gestelde voor te bereiden op een terugkeer in de maatschappij. De recidive onder tbs-gestelden is lager dan onder gedetineerden. Ondanks streng toezicht komt het een enkele keer voor dat een tbs-gestelde zich onttrekt aan het toezicht tijdens verlof. In 2014 waren er naar schatting 70.000 verlofbewegingen. In twee gevallen heeft iemand die zich aan het toezicht van zijn begeleiders had onttrokken, een nieuw strafbaar feit gepleegd.2 Hoewel de kans op incidenten tijdens verlof dus heel klein is, valt het risico nooit helemaal uit te sluiten.
Zo ja, bent u bereid om er voor te zorgen dat, als er dan toch verlof wordt verleend, een knieslot of broekstok of een andere fysieke beperking wordt toegepast waardoor vluchten niet mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een tbs-gestelde komt pas in aanmerking voor verlof als deskundigen oordelen dat deze persoon daar klaar voor is. De aanvraag tot verlof wordt beoordeeld door een interne toetsingscommissie van de kliniek en vervolgens door het Adviescollege Verloftoetsing TBS. Per machtiging wordt bekeken of er tijdens verlof aanvullende maatregelen nodig zijn. Als het vluchtgevaar te groot wordt geacht, komt een tbs-gestelde niet in aanmerking voor verlof. De persoon in kwestie was voorafgaand aan het incident al meerdere malen op verlof geweest, waarbij zich geen problemen hebben voorgedaan.
Zo lang er nog tbs mogelijk is, inclusief verlofmogelijkheden, is het dan niet beter om een signalement van de betreffende tbs’er aan de politie door te geven, zodat hij/zij sneller kan worden opgespoord? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie en de politie beschikken over verschillende middelen die bij ongeoorloofde afwezigheid van een tbs-gestelde ingezet kunnen worden voor de opsporing. Verspreiding van een signalement kán bijdragen aan spoedige opsporing, maar kan in sommige gevallen ook averechts werken. Politie en OM moeten zelf, op basis van hun deskundigheid en ervaring, per casus kunnen beslissen over de wenselijkheid van de inzet en timing van bepaalde opsporingsmiddelen.
Is de betreffende tbs’er inmiddels opgepakt of is hij nog op vrije voeten?
De tbs-gestelde is direct na het incident aangehouden. Inmiddels is hij voorgeleid aan de rechter-commissaris.
Misstanden in de nertsenhouderij en massale uitbreidingen door nertsenhouders |
|
Henk van Gerven (SP), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Schokkende beelden van nertsen met verwondingen in nertsenfokkerij Milheeze» van Omroep Brabant?1
Ja.
Op de beelden zijn verschillende nertsen met grote open wonden te zien: hoe verklaart u dat deze misstanden mogelijk zijn in de Nederlandse nertsenhouderij?
Op de beelden zijn dieren met grote verwondingen te zien. Dat is ernstig en deze dieren hebben zorg nodig. Aan de hand van de beelden is echter geen verklaring te geven van de oorzaak van deze specifieke verwondingen, noch of deze beelden afkomstig zijn van Nederlandse bedrijven. Omdat het onduidelijk is hoe, waar en wanneer de door u aangeduide beelden verkregen zijn, kan ik deze niet nader duiden in relatie tot de huidige situatie in de Nederlandse nertsenhouderij.
Wat gaat u doen om misstanden bij Nederlandse nertsenhouders te voorkomen en te bestrijden?
De NVWA inspecteert in 2015 de helft van alle nertsenhouderijen ten behoeve van de welzijnsnormen, in 2016 de andere helft. Wanneer daarbij dieren worden aangetroffen waarbij de nodige zorg wordt onthouden, of wanneer niet aan de huisvestingseisen wordt voldaan, kan bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden opgetreden.
Wat is uw mening over de toestanden op de nertsenhouderij die hier bloot zijn gelegd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Onderkent u dat hier sprake is van dierenleed? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie onderneemt u tegen de betreffende nertsenhouder? Ziet u mogelijkheden voor het opleggen van een houdverbod?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Algemeen geldt dat een houdverbod mogelijk is als bijkomende straf. Dit is een maatregel die via het strafrecht kan worden opgelegd. Het is aan de strafrechter om te besluiten of een strafrechtelijk houdverbod kan worden opgelegd.
Ziet u het onthouden van zorg aan gewonde dieren en een bedrijfsvoering die niet voorkomt dat dieren grote open wonden krijgen, als zijnde in strijd met de intrinsieke waarde van het dier en de wet?
Ja. In de Wet dieren wordt de intrinsieke waarde van het dier erkend. Dit houdt in dat dieren een eigen waarde hebben. Bij het opstellen van regels bij of krachtens de Wet dieren wordt ten volle rekening gehouden met de intrinsieke waarde van het dier. In de Wet dieren en het Besluit houders van dieren is dat ook gebeurd. Tegen overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren wordt door de NVWA opgetreden.
Is de betreffende nertsenhouder eerder beboet, gewaarschuwd of veroordeeld?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel controles heeft deze nertsenhouder de afgelopen jaren gehad? Kunt u een overzicht van controles en geconstateerde misstanden per jaar opstellen en aan de Kamer sturen?
Tot en met 2014 werden de dierenwelzijnscontroles jaarlijks uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE. Vanaf 2015 worden de controles uitgevoerd door de NVWA. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 kan ik, gezien de onduidelijkheid over de beelden, geen uitspraak doen over de controles bij deze nertsenhouderij.
Hoeveel menskracht zet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in op controles bij nertsenhouderijen?
NVWA heeft acht inspecteurs ingezet voor de inspecties op dierenwelzijn in de nertsenhouderij.
Wat voor soort controles worden bij nertsenhouders uitgevoerd en hoe vaak krijgt een gemiddelde nertsenhouderij een bezoek van een NVWA-inspecteur?
Zoals in eerdere beantwoording van vragen over «Europese berisping Nederlandse Pelsdierhouders» (Vergaderjaar 2014–2015, Aannhangselnummer 2505) aangegeven, wordt gecontroleerd op regelgeving voor dierlijke bijproducten, de welzijnsnormen uit het Besluit houders van dieren en de Wet verbod pelsdierhouderij.
Tussen 2011 en 2013 zijn er 185 inspecties bij nertsenbedrijven uitgevoerd op het vervoedering van dierlijke bijproducten aan nertsen (van toepassing op alle locaties), de erkenningsvoorwaarden voor de faciliteit voor het onthuiden van pelsdieren (ruim de helft van de locaties) en eisen voor de registratie voor het drogen van de huiden (ruim een kwart van de locaties).
De controles op welzijnsnormen nertsen zijn tot en met 2014 uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE, waarbij alle bedrijven jaarlijks zijn gecontroleerd. Met ingang van 2015 vinden de inspecties op de welzijnsnormen plaats door de NVWA. In 2015 zijn 78 inspecties gepland.
Daarnaast zijn in 2013 en 2014 locaties bezocht in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Hoeveel overtredingen zijn gesignaleerd bij nertsenhouders, hoeveel waarschuwingen zijn er uitgedeeld en hoeveel boetes, hoeveel zaken zijn aangedragen bij het Openbaar Ministerie, hoe vaak is geschikt en hoeveel houdverboden zijn opgelegd aan nertsenhouders?
Momenteel hebben circa 72 bedrijven inspectie in het kader van de welzijnsnormen gehad. Tot 19 november zijn bij drie bedrijven afwijkingen aangetroffen. Bij één bedrijf is vastgesteld dat in een aantal leefruimtes onvoldoende verrijkingsobjecten waren aangebracht. Bij een ander bedrijf werd het aantal aanwezige fokdieren niet geregistreerd. Bij het derde bedrijf werd de norm van de bezetting per leefruimte overschreden.
Conform het NVWA-interventiebeleid is voor de overtredingen een schriftelijke waarschuwing uitgedeeld. Mocht bij hercontrole blijken dat niet aan de eis wordt voldaan, dan wordt een bestuurlijke boete opgelegd.
Overigens zijn in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij tot mei 2014 enkele overtredingen geconstateerd. Deze zijn aangedragen bij het Openbaar Ministerie. Zoals aangegeven in mijn brief van 11 november 2015 (Kamerstuk 30 826 nr. 41) onderzoek ik op dit moment met het Openbaar Ministerie wat de gevolgen zijn van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Er zijn geen houdverboden opgelegd aan nertsenhouders.
Kent u het bericht «Nertsenfokkers breiden massaal uit» van Animal Rights?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat nertsenhouders massaal uitbreiden? Kunt u de cijfers bevestigen dat 343.635 nertsen nu jaarlijks extra gefokt worden, dat er acht uitbreidingen van nertsenfokkerijen plaatsvinden in Noord-Brabant, vijf in Limburg, vijf in Gelderland en één in Zuid-Holland en dat er sinds 21 mei 2014 negentien vergunningen afgegeven zijn voor 55.425 fokteven en 11.085 reuen, goed voor 277.125 jonge nertsen en dat er zo’n 70.000 kooien bij zijn gekomen op de nertsenfokkerijen?
U vraagt mij of ik kan bevestigen dat nertsenhouders zijn uitgebreid. De Wet verbod pelsdierhouderij was in de periode 21 mei 2014 tot 10 november 2015 door de rechtbank buitenwerking gesteld en de NVWA heeft daarom in deze periode de wet niet kunnen handhaven.
Het afgeven van omgevingsvergunningen betreft een bevoegdheid van de gemeenten in het kader van de ruimtelijke ordening en dergelijke informatie is niet op voorhand bekend bij het Rijk. Ik kan bevestigen dat er door gemeenten omgevingsvergunningen voor uitbreidingen zijn afgegeven. Zo geeft provincie Noord-Brabant in haar Statenmededeling van 7 september 2015 (nr. 3860260, uitbreiding nertsenfokkerijen in Brabant) aan met welk aantal het vergunde aantal moederdieren sinds 15 januari 2013 is toegenomen. In totaal zijn in die periode in deze provincie 14.907 moederdieren extra vergund en dat is een procentuele toename van circa 3%.
Het verkrijgen van een omgevingsvergunning wil nog niet betekenen dat de pelsdierhouder ook in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij heeft gehandeld.
Op dit moment beraad ik me op de wijze waarop een en ander in beeld gebracht kan worden.
Heeft u deze informatie over massale uitbreidingen eerder met de Kamer gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Welke mogelijkheden ziet u voor gemeenten om vergunningen voor nertsenhouderijen te weigeren?
Het bericht dat de islamitische basisschool ‘Al Andalus’ in Venlo-Noord in één jaar tijd met 67 leerlingen is gegroeid |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Islamitische school Venlo groeit naar 100 leerlingen»?1
Ja.
Deelt u mening dat er ten aanzien van de stichting van een islamitische school, buiten het criterium van het aantal leerlingen, een ander belangrijker criterium geldt, namelijk de missie en de visie van een school op de samenleving?
Voor alle scholen in Nederland gelden dezelfde wettelijke criteria. Dit betreft zowel de eisen aan het aantal leerlingen (stichtingsnorm) als de eisen die worden gesteld aan de inhoud van het onderwijs (waaronder burgerschap en sociale integratie).
Deelt u de mening dat de missie en de visie van de basisschool «Al Andalus» op geen enkele manier overeenkomt met de maatschappijvisie van de inwoners van Venlo en de manier waarop die met elkaar willen samenleven?
In Nederland, en ook in Venlo, bestaat er een grote verscheidenheid aan levensbeschouwelijke opvattingen en maatschappijvisies. Het is daarom goed dat er diversiteit in het onderwijsaanbod bestaat, zodat ouders en leerlingen de school kunnen kiezen die het beste bij ze past. De Inspectie van het Onderwijs heeft geen aanwijzingen dat Al Andalous de wettelijke eisen overtreedt die aan een school worden gesteld, inclusief de eisen betreffende burgerschap en sociale integratie.
Het gebruik van open standaarden in de informatievoorziening van het UWV en het departement van Veiligheid en Justitie |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven met welke programma’s u de tekst in het aan u voorgelegde PDF-bestand van het UWV leesbaar heeft kunnen maken en met welke PDF-leesprogramma’s dit onmogelijk bleek te zijn?1
UWV streeft ernaar te voldoen aan het open-standaardenbeleid van de rijksoverheid, tenzij dit in grote mate ten koste gaat van de dienstverlening die UWV hierdoor kan bieden.
UWV werkt constant aan een meer klantgerichte benadering. Daarbij hoort ook het verbeteren van de opmaak en leesbaarheid van documenten. Om dit te realiseren heeft UWV medio 2015 een deel van de documenten omgezet in een meer geavanceerde PDF-versie (van statische PDF naar dynamische PDF). Uit reacties van klanten bleek echter dat deze meer geavanceerde PDF’s op een aantal PDF readers, waaronder open source PDF-readers en PDF-readers voor mobiele apparaten (bijvoorbeeld smartphones), niet geopend kunnen worden. Naar aanleiding van die signalen is UWV voor de meest gebruikte brieven aan klanten inmiddels weer overgegaan op het gebruik van de minder geavanceerde PDF’s. Die PDF’s voldoen aan het open-standaardenbeleid van de rijksoverheid, waardoor deze documenten met uiteenlopende software toegankelijk zijn.
UWV beziet welke PDF-versies gebruikt kunnen worden die voldoen aan eisen voor enerzijds de betere opmaak en leesbaarheid én die geopend kunnen worden via PDF-readers op mobile devices en open source systemen. In de tussentijd zal UWV in zijn voorlichting aan klanten erop blijven wijzen dat de PDF-bestanden geopend kunnen worden op PC’s met de PDF-reader van Adobe (vanaf versie3 die gratis verkrijgbaar is voor de besturingssystemen MS Windows en Mac OS.
Kunt u aangeven welke voorschriften het UWV heeft voor het gebruik van open standaarden in haar informatievoorziening?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke van deze programma’s gratis zijn te installeren op computers die op open source-besturingssystemen draaien?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of cliënten van het UWV die PDF-bestanden op een verkeerde manier weergegeven te krijgen de informatie op een andere manier kunnen ontvangen? Zo ja, hoe ontvangen zij die informatie en hoe worden zij hierover geïnformeerd?
Indien klanten van UWV een bestand van UWV niet (goed) kunnen lezen, dan kunnen zij contact opnemen met het Klant Contact Centrum van UWV. Op verzoek zal UWV een papieren exemplaar van de brief toesturen. UWV mailt documenten niet aan klanten, omdat de documenten vaak privacy gevoelige informatie bevatten.
Welke programma’s die wel in staat waren het PDF-document op een manier te openen, waarop de inhoud juist kon worden weergegeven, zijn open source?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, indien dit er geen waren, conform de motie Oosenbrug-Gesthuizen aangeven waarom het UWV gekozen heeft voor closed source-programma’s als Adobe Acrobat en Adobe Acrobat Reader?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het Kamerstuk «Nadere uitwerking kabinetsstandpunt drones» te lezen is in het open source-tekstverwerkingsprogramma LibreOffice?3
Het stuk «Nadere uitwerking kabinetsstandpunt drones» is gepubliceerd op www.overheid.nl en is daar in ODF formaat beschikbaar gesteld (zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30806–31.html). Het document is in dit formaat leesbaar voor het tekstverwerkingsprogramma LibreOffice.
Kunt u toelichten, indien dit het geval is, waarom niet alle overheidsdocumenten voldoen aan open standaarden?
Op het moment dat documenten (die de overheid opstelt) formele overheidsdocumenten worden en openbaar worden gemaakt, dan gelden de regels van de Digicommissaris (waaronder het gebruik van de open standaarden van de «pas toe of leg uit» lijst van het Forum Standaardisatie). In deze lijst staat aangegeven bij welke functionaliteiten welke formaten voor deze documenten gebruik moeten worden. Deze formaten betreffen voornamelijk de verschillende PDF versies (PDF A 1, PDF A 2 en PDF 1.7) en ODF. PDF geldt in de wereld de-facto als de open standaard voor digitale duurzaamheid.
De Digicommissaris heeft deze formaten benoemd op aanwijzing van de experts met consultatie van de markt. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie houdt zich aan deze afspraken. UWV houdt zich zoveel mogelijk aan deze standaarden, tenzij dit de dienstverlening in grote mate nadelig beïnvloedt.
Bent u bereid de eerdergenoemde motie Oosenbrug-Gesthuizen alsnog uit te voeren en binnen uw organisatie en de onder uw verantwoordelijkheid vallende organisaties te vragen voor open standaarden en open source-programma’s te kiezen, tenzij de noodzaak van een closed source-oplossing beargumenteerd kan worden?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal uw Kamer bij de volgende voortgangsrapportage over de uitvoering van de kabinetsreactie op het eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT over de uitvoering van deze motie informeren.
Het uitblijven van een Nationaal Programma voor eindberging van radioactief afval |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de regering uiterlijk 23 augustus jongstleden een Nationaal Programma voor eindberging van radioactief afval moest indienen bij de Europese Commissie?
Ja.
Heeft u uitstel aangevraagd voor het indienen van een Nationaal Programma? Zo ja, waarom?
De diverse ondersteunende studies en een zorgvuldige afstemming namen meer tijd in beslag dan vooraf was voorzien. De Europese Commissie is op de hoogte gesteld van de vertraging van het nationale programma radioactief afval. Zo kan er voldoende tijd genomen worden voor de inspraak.
Als de Europese Commissie uitstel verleent, wanneer moet dan het Nationaal Programma worden ingediend?
Het nationale programma radioactief afval zal aan de Europese Commissie worden aangeboden nadat dit programma voor inspraak ter inzage heeft gelegen, de Tweede Kamer is geïnformeerd en ik het programma heb vastgesteld.
Wanneer wilt u het conceptprogramma ter consultatie voorleggen aan het publiek?
Het ontwerp nationale programma radioactief afval wordt dit najaar ter inzage gelegd voor inspraak voor het publiek.
Onderschrijft u de stelling met betrekking tot radioactief afval dat we «geen onnodige lasten mogen doorschuiven naar toekomstige generaties», zoals het projectplan uit 2013 stelt?1
Ja.
Hoe verhoudt uw voornemen om de eindberging pas in 2100 uit te voeren zich hiermee?
Op dit moment wordt het radioactieve afval in Nederland veilig en centraal opgeslagen in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) in Zeeland. De geschatte kosten voor het realiseren van een eindberging worden door COVRA middels haar tarieven en bijdragen-stelsel doorberekend aan de aanbieders van afval volgens het principe van «de vervuiler betaalt». Een deel van de tarieven wordt belegd, zodat dit gedurende de periode van bovengrondse opslag kan renderen. Het doel is om hiermee de kosten te dekken voor het voorbereiden, aanleggen, exploiteren en sluiten van een geologische eindberging na de periode van bovengrondse opslag.
Hoeveel geld bevat het Waarborgfonds Eindberging en hoe ontwikkelt dit bedrag zich?
Het Waarborgfonds Eindberging bedraagt per 31 december 2014 € 68 miljoen (het Waarborgfonds Eindberging 2015 wordt nog gemuteerd door onder meer bijdragen van Urenco en EPZ). De afgelopen jaren blijft het behaalde rendement achter bij de gestelde doelen. Hierover wordt momenteel overleg gevoerd tussen COVRA en de aandeelhouder, het Ministerie van Financiën, die reeds heeft aangegeven hierop terug te komen.
Hoeveel geld is naar verwachting nodig voor de eindberging?
De kosten voor het voorbereiden, aanleggen, exploiteren en sluiten van een geologische eindberging worden op circa € 2 miljard geschat. In het huidige onderzoeksprogramma OPERA wordt deze kostenschatting geactualiseerd.
Hoe wordt gewaarborgd dat het Waarborgfonds genoeg geld bevat voor de eindberging?
Zie antwoord 6.
De inkomensbescherming van slachtoffers van arbeidsongevallen en beroepsziekten |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Inkomen na ongeval op werk niet goed beschermd»?1
Ja
Klopt het dat Nederland achterblijft bij de internationale normen als het gaat om de inkomensbescherming van slachtoffers van arbeidsongevallen en beroepsziekten? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is de inkomensbescherming bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van een arbeidsongeval of beroepsziekte in Nederland niet minder, zo niet beter, geregeld dan in andere landen. Dit baseer ik op de vergelijkende tabel van Missoc (Mutual Information System on Social Protection) waarin voor 28 EU-landen informatie is opgenomen over de sociale bescherming bij arbeidsongevallen en beroepsziekten. Daarbij merk ik op dat onderlinge vergelijking niet eenvoudig is, onder meer omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op verschillende manieren wordt vastgesteld, de uitkeringen soms vaste bedragen zijn (dus niet gerelateerd aan het loonverlies) en niet altijd duidelijk is hoe de daglonen worden vastgesteld. Met deze slag om de arm kan worden vastgesteld dat de meeste EU-landen onderscheid maken tussen enerzijds kortdurende en anderzijds langdurige uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid door een arbeidsongeval of beroepsziekte. Bij kortdurende uitkeringen is Nederland bijzonder doordat over een periode van maximaal 104 weken recht bestaat op loondoorbetaling, terwijl in veel andere EU-landen die periode niet langer is dan één jaar. De inkomensbescherming in Nederland is zodoende in het tweede jaar gunstiger, omdat de werknemer in dat jaar recht heeft op 70% loondoorbetaling, ongeacht de mate van arbeidsongeschiktheid. In die andere EU-landen is de uitkering in het tweede jaar, omdat de werknemer reeds overgegaan is naar de langdurige uitkering, wel afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Na 104 weken ziekte heeft een werknemer in Nederland recht op een uitkering op grond van de WIA, indien hij ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De hoogte van de toegangsdrempel loopt zeer uiteen in de andere EU-landen, van 0% (zoals België) tot 50% (Bulgarije en Kroatië). Bij langdurige uitkeringen wordt in veel EU-landen onderscheid gemaakt tussen volledige en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Bij volledige arbeidsongeschiktheid bedraagt de WIA-uitkering 75% (IVA) of 70% (WGA) van het dagloon. In de andere EU-landen ligt de uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid tussen 67% (Duitsland)2 en 100% (onder andere België) van het dagloon. De langdurige uitkeringen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zijn lastig vergelijkbaar, omdat de EU-landen uiteenlopende staffels gebruiken en omdat – als gezegd – sommige landen een vaste uitkering kennen. Ook hier is Nederland in die zin bijzonder doordat de loongerelateerde WGA-uitkering 70% van het dagloon bedraagt, indien de werknemer geen inkomen uit arbeid heeft. De andere EU-landen kennen niet het systeem dat de werkloosheidsuitkering is geïntegreerd in de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De loongerelateerde WGA-uitkering is daardoor meestal hoger dan de langdurige uitkering bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in andere EU-landen. De daaropvolgende WGA-loonaanvulling is vergelijkbaar met de uitkering die werknemers in andere EU-landen ontvangen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Voor de WGA-loonaanvulling is vereist dat de werknemer voldoet aan de inkomenseis. Als hij daar niet aan voldoet, heeft hij recht op de WGA-vervolguitkering. Deze kan, althans voor werknemers die meer hebben verdiend dan het WML, lager zijn dan de arbeidsongeschiktheidsuitkering bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in andere EU-landen doordat de vervolguitkering is gerelateerd aan het WML en niet aan het dagloon.
Mensen die ziek worden door werk kunnen bovenop de inkomensbescherming die voor iedereen geldt de schade claimen bij de werkgever als de werkgever zich niet heeft gehouden aan zijn zorgplicht en verwijtbaar heeft gehandeld. De procedure bij het claimen van schadevergoeding bij arbeidsongevallen en beroepsziekten kan worden verbeterd. Hierover zal ik de Kamer binnenkort per brief nader informeren.
Deelt u de conclusie uit het bericht dat de schadecompensatie bij beroepsrisico’s niet aan de eisen van de internationale arbeidsorganisatie voldoet? Zo nee, waarom niet?
In 2011 heeft het Comité van Deskundigen van de ILO (hierna: Comité) zijn oordeel gegeven over de vraag of de Wet WIA in overeenstemming is met ILO-verdrag nr. 121 (zie ILO, Report of the Committee of Experts on the Apllication of Conventions and Recommendations, Report III, Part 1A). Dit verdrag bevat normen waaraan een wettelijke regeling inzake het risico van inkomensverlies als gevolg van arbeidsongeschiktheid door een arbeidsongeval of een beroepsziekte moet voldoen. Volgens het Comité zou de Wet WIA op acht punten in strijd zijn met ILO-verdrag nr. 121. De toenmalige Staatssecretaris van SZW, de heer De Krom, heeft zijn zienswijze over het oordeel van het Comité gegeven in een brief van 6 april 2011 aan de Tweede Kamer (zie Kamerstukken II 2010/11, 29 427, nr. 70). In die brief geeft hij een uitgebreide motviering waarom de opvatting van het Comité op zes punten niet wordt gedeeld door de Nederlandse staat. Met betrekking tot de andere twee punten werd het volgende opgemerkt. Ten eerste zou volgens artikel 22 van ILO-verdrag nr. 121 geen sanctie mogen worden opgelegd als een arbeidsongeschikte niet meewerkt aan zijn re-integratie. Hieruit blijkt dat het verdrag tot stand is gekomen in een tijd dat inkomensbescherming voorop stond. Dat men er toen niet aan heeft gedacht dat ook re-integratieverplichtingen aan arbeidsongeschikten moeten kunnen worden opgelegd, is dan ook begrijpelijk. Tegenwoordig ligt de nadruk in het beleid echter op zoveel mogelijk aan het werk blijven of het werk hervatten. Daarbij past dat zo nodig een sanctie wordt opgelegd als een arbeidsongeschikte daar niet aan meewerkt. Ten tweede zou de hoogte van de WGA-vervolguitkering te laag zijn ten opzichte van de hoogte van de IVA-uitkering of de WGA-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid. Op grond van artikel 14, derde lid, van ILO-verdrag dient de uitkering bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid namelijk in een billijke verhouding te staan tot de uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid. Daarover kan worden opgemerkt dat de WGA-vervolguitkering als zodanig voldoet aan artikel 20 van ILO-verdrag nr. 121. Men zou dan ook kunnen stellen dat de IVA- en WGA-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid «te hoog» zijn. Er is echter geen enkele aanleiding om deze uitkeringen te verlagen. Dat de huidige situatie begunstigend is voor (duurzaam) volledig arbeidsongeschikten valt mijns inziens goed te rechtvaardigen.
Klopt het dat de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) niet op alle punten voldoet aan de vastgestelde normen? Zo ja, om welke normen gaat het hier?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u zich in het beeld dat werkgevers «nauwelijks maatregelen nemen om de werkplek gezonder en veiliger te maken»? Zo ja, op welke manier gaat u werkgevers aansporen om te zorgen voor een gezondere en veiligere werkplek voor werknemers? Zo nee, waarom niet?
Het algemene beeld is dat werkgevers en werknemers werk maken van gezond en veilig werken, maar ook dat verbeteringen nodig en mogelijk zijn. Met beleid en inspectie blijf ik werkgevers en werknemers aansporen om meer of beter werk te maken van gezond en veilig werken. Onder andere met de programma’s «Zelfregulering» en «Duurzame Inzetbaarheid» stimuleer en ondersteun ik werkgevers om samen met de werknemers te zorgen voor een gezonde, veilige en prettige werkomgeving.
De psychotherapeute die een relatie heeft met een gedetineerde |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alarm om relatie psychotherapeute met gedetineerde»?1
Ja.
Klopt het dat het personeel van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) woedend is dat een psychotherapeute al jaren in de kliniek werkt, terwijl ze een relatie heeft gehad met een gedetineerde en zelfs met hem getrouwd is geweest?
Nee, van woede onder het NIFP-personeel is mij niets bekend. Overigens is de persoon in kwestie de afgelopen tien jaar niet als psychotherapeute werkzaam geweest in de psychiatrische observatiekliniek van het NIFP, het Pieter Baan Centrum (PBC). De betreffende psychotherapeute is niet in vaste dienst bij het NIFP. Zij stelt als freelancer pro Justitia rapportages op.
Hoe kan het dat deze psychotherapeute, die als gedragskundige criminelen moet beoordelen op psychische aandoeningen, ieder jaar weer door strenge testen heen komt die moeten bepalen of de persoonlijke leefsituatie van medewerkers een beletsel vormen voor hun functioneren?
Het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) toetst de vakbekwaamheid van de gerechtelijke deskundigen conform de geldende richtlijnen. Psychologen werken tevens volgens de beroepscode van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) waarin onafhankelijkheid en objectiviteit centraal staan. Zij dienen professionele en niet-professionele rollen strikt gescheiden te houden, zodat die elkaar niet kunnen beïnvloeden. Zo wordt geborgd dat zij een professionele afstand tot de betrokkene bewaren en de belangen van de betrokkene niet schaden. De psychotherapeute heeft gehandeld conform de richtlijnen en de beroepscode. Daarom is er voor het NIFP geen aanleiding om haar integriteit ter discussie te stellen.
Deelt u de mening, zeker nu collega’s van de psychotherapeute de noodklok luiden, dat een dergelijke (ex-)relatie invloed kan hebben op de professionaliteit en de mate waarin iemand chantabel is? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De betrokkene is werkzaam als freelance rapporteur en niet in vaste dienst bij het NIFP. Zij heeft de laatste tien jaar niet meer gewerkt voor het PBC. Van enige onrust of het luiden van een «noodklok» bij het PBC personeel zijn bij mij geen signalen bekend.
Betrokkene heeft de relatie destijds (tien jaar geleden) zelf gemeld, conform de gedragscode van het NRGD. Met haar zijn afspraken gemaakt over het uitvoeren van haar werkzaamheden in verband met deze ex-relatie. Zo is afgesproken dat zij geen pro Justitia rapportages meer verricht in die delen van het land waar haar ex-man verblijft en geen onderzoeken verricht in de PI waar hij zich bevindt. Deze transparantie in combinatie met de genomen voorzorgsmaatregelen bieden voldoende garantie voor haar professionaliteit en integriteit.
Zo ja, is het in dat kader niet vreemd dat er geen gevolgen zijn geweest voor de betreffende psychotherapeute die zelfs haar jawoord gaf in de gevangenis aan de man die haar ex ooit achtervolgde met traangas, stroomstootwapens en 16 maal op haar ex in stak? Zo nee, waarom niet?
Er zijn wel degelijk gevolgen geweest voor betrokkene. Om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen zijn voorzorgsmaatregelen genomen. Er is afgesproken dat zij niet meer ingezet zal worden in die delen van het land waar haar ex-man verblijft en dat ze geen mensen zal onderzoeken die in dezelfde PI verblijven als haar ex-man.
Deelt u de mening dat er geen sprake is van belangenverstrengeling? Zo ja, waar baseert u dat op, gelezen het voorgaande?
Zie de antwoorden op vraag 4 en 5. De professionaliteit van de betreffende psychotherapeute staat volgens het NIFP niet ter discussie en heeft dat ook nooit gestaan.
Zo nee, zijn er maatregelen getroffen om belangenverstrengeling te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u nemen om de onrust onder collega’s weg te nemen?
Geen enkele. De betreffende psychotherapeute heeft als freelance rapporteur geen collega’s bij het NIFP. Van onrust zijn zoals reeds gezegd mij geen signalen bekend. Ik zie dan ook geen reden om verdere maatregelen te nemen.
Hoe vaak komen dit soort relaties op het werk voor bij het NIFP, maar ook in de rest van het gevangeniswezen en hoe wordt daar mee om gegaan? Kunt u de Kamer hiervan op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke relaties komen incidenteel voor. Relaties tussen Rijkspersoneel en gedetineerden zijn in beginsel niet toegestaan. Zij dienen te allen tijde gemeld te worden. Vervolgens worden passende maatregelen genomen, zoals beschreven in de antwoorden op vraag 4 en 5.
Het verkopen van buitenlandse geneesmiddelen door een Nederlands bedrijf |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlands bedrijf regelt buitenlandse geneesmiddelen»?1
Ja.
Is het volgens de Nederlandse wet- en regelgeving toegestaan in Nederland nog niet geregistreerde geneesmiddelen aan te bieden? Zo ja, op welke manier worden patiënten begeleid bij het gebruik van deze geneesmiddelen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit soort praktijken tegen te gaan?
In Nederland is in beginsel een handelsvergunning (registratie) nodig om een geneesmiddel in het handelsverkeer te brengen. Als uitzondering is het in bepaalde, nauwkeurig omschreven gevallen toegestaan ongeregistreerde geneesmiddelen af te leveren. Kort gezegd kan dit op artsenverklaring voor een individuele patïënt. Daarvoor is toestemming nodig van de IGZ.
Ongeregistreerde aflevering kan ook in geval van zogeheten «compassionate use». Dan worden geneesmiddelen die zich nog in het onderzoeksstadium bevinden in schrijnende gevallen breder ter beschikking gesteld. Hiervoor is toestemming nodig van het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG).
Deelt u de mening dat patiënten toegang moeten hebben tot de meest effectieve geneesmiddelen bij hun specifieke indicatie? Deelt u voorts de mening dat dit kan betekenen dat patiënten ook niet in aanmerking kunnen komen voor deze nieuwe geneesmiddelen? Hoe kan worden voorkomen dat kwetsbare patiënten proefkonijnen worden voor deze nieuwe geneesmiddelen, terwijl zij er misschien geen baat bij hebben, of er zelfs ernstige schade van kunnen ondervinden?
Over dezelfde casuïstiek zijn mij eerder Kamervragen gesteld. Het ging toen om het bedrijf MyTomorrows.
Zie hiervoor mijn antwoorden op de Kamervragen van het Lid Bouwmeester van 16 mei 2013 over het experimenteren met medicijnen op kwetsbare mensen door de farmaceutische industrie (TK 2012–2013, Aanhangsel bij de Handelingen, nr. 2258), en van het Lid Van Gerven van 12 maart 2014 over het bericht dat de website My Tomorrows geneesmiddelen aanbiedt die zich nog in het onderzoeksstadium bevinden (TK 2013–2014, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1400).
Ik denk nu over dit onderwerp niet wezenlijk anders. De toepassing van deze ongeregistreerde geneesmiddelen moet plaatsvinden binnen de grenzen van de Nederlandse wet, en moet medisch verantwoord zijn. De behandeling moet plaatsvinden op initiatief van een arts en vindt veelal plaats in een ziekenhuis. In een individueel geval is het mogelijk dat een medicijn beredeneerd kan worden ingezet als laatste redmiddel daar waar andere behandelingen hebben gefaald. Er kan echter geen sprake van zijn dat mensen worden gebruikt als proefkonijn.
Kunt u aangeven hoe vaak gebruik wordt gemaakt van de speciale regeling voor schrijnende gevallen, waarbij de farmaceutische sector de kosten voor zijn rekening neemt? Wordt daarbij rekening gehouden met de werking van geneesmiddelen bij de specifieke patiënt? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te verrichten, en de Kamer hierover te informeren? Is bij patiënten in uw ogen het bestaan van dit soort regelingen voldoende bekend?
Op de website van het CBG staat een overzicht van lopende compassionate use programma’s (http://www.cbg-meb.nl/documenten/publicaties/2015/01/01/compassionate-use-programmas)
Op dit moment zijn dat twaalf programma’s.
Van de named-patiënt regeling (waarbij de IGZ toestemming geeft), wordt jaarlijks enkele honderden malen gebruikt gemaakt (2012: 183 keer; 2013: 314 keer; 2014: 307 keer).
Hierbij wordt ook rekening gehouden met de werking van het geneesmiddel bij de individuele patiënt. Ik zie ook niet hoe dat anders zou kunnen.
Naar mijn inschatting zijn deze regelingen op zich goed bekend bij patiëntenorganisaties en bij zorgverleners. In overleg met de CCMO wordt wel gekeken of de informatie voor patiënten om geïncludeerd te worden in clinical trails beter kan. Diverse patiëntenorganisaties hebben daar op aangedrongen. Door die informatie beter te ontsluiten kunnen patiënten beter beoordelen of zij op een veilige en verantwoorde manier kunnen deelnemen aan studies met geneesmiddelen die in ontwikkeling zijn.
Welke maatregelen wilt u nemen om nieuwe effectieve geneesmiddelen sneller in Nederland toegankelijk te maken, zodat voorkomen wordt dat patiënten zeer dure en therapeutisch wellicht onverantwoorde sluiproutes zoeken om aan in het buitenland al wel geregistreerde geneesmiddelen te komen?
De markttoelating van nieuwe effectieve geneesmiddelen is bij uitstek een Europese aangelegenheid. Niet alleen omdat de regelgeving in de Unie is geharmoniseerd, maar ook omdat de toelating van veel nieuwe geneesmiddelen plaatsvindt via het Europees Geneesmiddelenbureau EMA. Bij die toelating zijn de nationale beoordelingsautoriteiten (in Nederland het CBG) uiteraard wel nauw betrokken.
Ik wil tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 onder meer aandacht besteden aan flexibelere vormen van (Europese) markttoelating. Daarbij is het belangrijk om in Europa een discussie te voeren voor welke producten we deze vormen van markttoelating precies willen inzetten en onder welke voorwaarden.
Samenwerking in Europa op het gebied van het beoordelen van middelen en de besluitvorming over vergoedingen is eveneens wenselijk omdat dit kan bijdragen aan een snellere doorlooptijd. Ook is het belang de gewenste informatie voor marktoelating (EU) en vergoeding (nationaal) beter op elkaar af te stemmen
Heden bereid ik mijn reactie voor op het rapport van Actal over de regeldruk voor nieuwe medicijnen. Zodra ik mijn reactie heb afgerond zal ik die aan de Kamer toezenden. Ik verwacht dat dit binnen enkele maanden het geval zal zijn.
Bent u bereid op Europees niveau te bespreken welke mogelijkheden er zijn om de procedures rond klinisch onderzoek, ontwikkeling, import en registratie van nieuwe geneesmiddelen effectiever en sneller te laten verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn kan de Kamer een reactie verwachten op het rapport van Actal inzake «Onderzoek regeldruk nieuwe medicijnen» waarin wordt geconcludeerd dat door het wegnemen van Europese en nationale belemmeringen een tijdwinst van 12 tot 13 maanden kan worden behaald, en patiënten en aanbieders dus eerder van nieuwe geneesmiddelen gebruik kunnen maken?2
Zie antwoord vraag 5.
De gevolgen van de huisvestingsplannen van de Rechtspraak voor de rechtbank Assen |
|
Agnes Mulder (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat als gevolg van het voornemen van de Raad voor de rechtspraak om in Noord-Nederland de werkplekken te reduceren van drie naar twee zittingsplaatsen, Drenthe vanaf 2016 de enige provincie is zonder eigen volwaardige rechtbank?1
In het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) wordt een aanpassing van het locatiebeleid van de Rechtspraak voorgesteld die voor onder andere de zittingsplaats Assen inhoudt dat het zaakspakket en het aantal werkplekken van de rechtbank aldaar wordt verkleind door verschuivingen binnen het arrondissement. Ook voor de provincie Flevoland geldt dat er werkplekken van de rechtspraak over de provinciegrens heen verschuiven naar een andere zittingsplaats. Het MJP is nog niet vastgesteld door de rechtspraak.
Herinnert u zich de toezegging van uw voorganger dat Leeuwarden en Assen ook de komende jaren twee van de 32 zittingsplaatsen blijven waar recht zal worden gesproken? Hoe verhoudt zich hiertoe het voornemen om het takenpakket van Assen te verkleinen en het personeel te verplaatsen?2 Kan dan nog wel gesproken worden over Assen als volwaardige zittingsplaats waar recht gesproken wordt, zoals het uitgangspunt was bij de herziening van de gerechtelijke kaart?
Assen is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak die Nederland kent, en blijft dit ook. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het zaakspakket identiek is. De wet biedt ruimte voor differentiatie in de zaakspakketten van de zittingsplaatsen binnen een arrondissement. Ook behoeven er niet in elk arrondissement dezelfde keuzes te worden gemaakt ten aanzien van de inrichting van de kantoorfunctie van gerechten. De verantwoordelijkheid voor dergelijke keuzes is primair bij het gerechtsbestuur neergelegd. Wel volgt er uit de wet op de rechterlijke organisatie dat er in elk van de 32 zittingsplaatsen, waaronder Assen, een griffie is die alle werkdagen gedurende ten minste zes uur open is.
Hoe verhouden de plannen rond de rechtbank Assen zich tot de eerdere uitspraak van uw voorganger dat vanuit een oogpunt van toegankelijkheid van de bestuursrechtspraak tegelijk is besloten om veelvoorkomende burgerzaken ook in Leeuwarden en Assen te behandelen?3
Welke rechtsgebieden zullen voortaan niet meer behandeld worden in de rechtbank Assen?
Volgens het voorgenomen MJP wordt het zaakspakket in de zittingsplaats Assen op termijn aangepast tot een uitgebreid zaakspakket. Als te gelegener tijd dienovereenkomstig zou worden besloten, dan zou dat betekenen dat ten opzichte van de huidige situatie zittingen van handelszaken (met name geldvorderingen groter dan € 25.000) en de strafzaken tegen gedetineerde verdachten naar verwachting niet meer in Assen zullen plaatsvinden.
Op welke wijze is het personeel van de rechtbank Assen, waaronder de rechters, betrokken bij de voorgenomen wijzigingen? Is het evenals bij de rechtbank in Almelo zo dat de werkzame rechters in het geheel vooraf niet zijn betrokken bij de plannen? Waarom niet?
De presidenten van de gerechten en de Raad hebben in maart en april van 2015 in het kader van het MJP workshops georganiseerd in alle gerechten. Alle medewerkers van de rechtspraak zijn daarmee in de gelegenheid gesteld ideeën in te brengen over de aanpak van de uitdagingen waar de rechtspraak voor staat, waaronder de huisvesting.
In de rechtbank Noord-Nederland heeft een uitgebreide consultatieronde plaatsgevonden (13 bijeenkomsten) waarbij uitgebreid met ruim honderd medewerkers is gesproken over de analyse van de financiële problematiek van de rechtspraak en oplossingen daarvoor. De concrete uitwerking van alle input heeft zijn beslag gekregen in het voorgenomen locatiebeleid dat op 31 augustus 2015, als onderdeel van het voorgenomen MJP, onder andere aan alle medewerkers van de rechtspraak, is gepresenteerd.
Hoeveel kantoormedewerkers, rechters en griffiemedewerkers zullen uit Assen worden overgeplaatst en naar welke zittingsplaatsen? Wat is de extra reistijd die deze mensen hierdoor kwijt zullen zijn? Kunt u een overzicht geven per verschuiving naar ieder (ander) gerecht?
Op deze vraag kan ik in dit stadium, waarin de Raad en de presidenten een voorgenomen besluit hebben genomen, geen antwoord geven.
Hoeveel medewerkers, die «gebouwgebonden taken» uitvoert, blijven werkzaam op de rechtbank Assen? Om wat voor taken gaat dit en in hoeverre zijn deze rechtspraak gerelateerd?
Gebouwgebonden taken betreffen bijvoorbeeld bodediensten, beveiliging en andere vormen van facilitaire dienstverlening. Het aantal medewerkers dat op een dag in een locatie nodig is voor het uitvoeren van deze taken is afhankelijk van het aantal zittingen op die dag in die locatie. Daarnaast bepaalt de wet op de rechterlijke organisatie dat er ook in Assen een griffie is die alle werkdagen gedurende ten minste zes uur open is. Voor deze taak zijn op locatie ook medewerkers aanwezig.
Wat is de concrete reistijd voor rechtzoekenden en procespartijen die voorheen voor hun zaaksbehandeling in Assen terecht konden maar nu elders heen moeten? Kunt u een overzicht geven per gerecht waarnaar uitgeweken moet worden?
Het is niet exact te zeggen wat de concrete reistijd is, aangezien het niet bekend waar rechtzoekende en procespartijen vandaan moeten komen. Het is namelijk niet gezegd dat alle betrokkenen in de buurt van Assen wonen of kantoor hebben.
Hoe zit het met de toekomstige specialisatie bij de rechtbank Assen, gelet op uw uitspraak dat «het idee van de herziening van de gerechtelijke kaart is dat de gerechten gespecialiseerde teams kunnen inrichten die hun krachten kunnen bundelen en op die plek binnen het gerecht zijn gehuisvest. Op die manier is het mogelijk om ook andere teams in Leeuwarden of Assen in te richten, bijvoorbeeld met betrekking tot mensenhandel, maar die discussie is bij de leden bekend»?4
De inrichting van de organisatiestructuur en de huisvesting van een gerecht is primair aan het gerechtsbestuur. De rechtspraak organiseert specialistische kamers voor een deel op het niveau van het arrondissement. Concentratie wordt ingezet waar dat nodig of wenselijk is.
Klopt het dat het nieuwe kantoorgedeelte van de rechtbank in Assen, dat in de jaren negentig is bijgebouwd, wordt afgestoten? Wat zijn de kosten geweest in de jaren ’90 van de realisatie van dit kantoorgedeelte?5
Op deze vraag is in dit stadium, waarin sprake is van een voorgenomen besluit met betrekking tot hoofdlijnen, geen antwoord te geven. De Raad heeft laten weten dat het gerechtsgebouw Assen in één project door één aannemer is gebouwd en als geheel wordt gehuurd van het Rijksvastgoedbedrijf. Er is geen aparte administratie over de kosten van het kantorendeel.
Wat kan er nog veranderen aan de nu gepresenteerde plannen omtrent de rechtbank Assen, wanneer komende tijd overlegd wordt het met het lokale bestuur? Met welke partijen zal precies gesproken gaan worden? Op welke wijze wordt hierbij rekening gehouden met de voorwaarden die de Kamer heeft gesteld aan de huisvestingsplannen?
De Rechtspraak heeft op 31 augustus 2015 het voorgenomen MJP bekend gemaakt aan de medewerkers van de gerechten, de medezeggenschap, de bonden, de NVvR, de lokale dekens van de Orde van Advocaten en het openbare ministerie. Voorts is de periode tot 28 september 2015 door de rechtspraak gebruikt om verder met onder andere het lokaal bestuur in gesprek te gaan over het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak. Hiermee is gehoor gegeven aan de motie-Recourt c.s. (TK 29 279, nr. 234) over de afstemming met het lokaal bestuur. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer.
Acht u het niet wenselijk dat u als verantwoordelijk bewindspersoon voor de Rechtspraak hierover eerst spreekt met de Kamer alvorens definitieve beslissingen worden genomen door de Rechtspraak?
De agendering van een gesprek over het voorgenomen locatiebeleid van de Rechtspraak laat ik uiteraard aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik hoop dat ik met beantwoording aan uw verzoek heb voldaan.
Het bericht dat een automobilist € 2500 aan onterechte boetes heeft gekregen |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «2.500 euro aan onterechte boetes»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel flitspalen van dit type er bij benadering in Nederland staan? Zo nee, waarom niet?
In Nederland staan 159 flitspalen van dit type.
Kunt u aangeven hoe vaak per jaar een flitspaal verkeerd staat afgesteld en hoe snel deze wordt vervangen? Zo nee, waarom niet?
Alle flitspalen in Nederland zijn door het Nederlands Meetinstituut (NMi) gecertificeerd, wat betekent dat de meting door de flitspaal geijkt is. Bovendien worden de flitspalen periodiek geschouwd door de politie. Op deze manier wordt voorkomen dat er ten onrechte boetes worden opgelegd door flitspalen. In het bericht «2.500 euro aan onterechte boetes» ging het om één specifiek geval. Het betrof een voertuig met zeer specifieke kenmerken. De combinatie hiervan met de locatie van de flitspaal heeft ertoe geleid dat bij deze auto een aantal keer onterecht een overtreding is geconstateerd. Er zijn geen andere gevallen bekend waarbij ten onrechte een overtreding is geconstateerd.
Voor het geconstateerde probleem is door de leverancier een oplossing geleverd en bij alle flitspalen van dit type is deze oplossing geïmplementeerd, waardoor deze fout niet meer kan voorkomen. Vervanging is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat, nu vast is komen te staan dat deze flitspaal verkeerd afgesteld stond, onderzocht moet worden hoeveel automobilisten het afgelopen jaar bij deze flitspaal in Zeeland nog meer een onterechte boete hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake geweest van een verkeerde afstelling van de flitspaal. Er is slechts één voertuig bekend waarbij dit probleem zich heeft voorgedaan en er zijn geen aanwijzingen dat dit probleem zich bij meer voertuigen heeft voorgedaan. Een onderzoek naar eventuele andere benadeelden is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat flitspalen de verkeersveiligheid moeten dienen en niet de staatskas moet spekken? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. De flitspalen worden geplaatst op onveilige locaties waar ze bijdragen aan de verkeersveiligheid. Als er sprake is van een onveilige locatie wordt eerst gekeken hoe een betere naleving van de verkeersregels kan worden bereikt en/of de infrastructuur moet worden aangepast. Pas als deze maatregelen niet helpen en de locatie onveilig blijft, wordt bekeken of een flitspaal kan bijdragen aan de verkeersveiligheid.
Het bericht dat de bezuinigingen op het NFI problemen opleveren voor het opsporen van criminelen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Justitie slaat alarm over chaos bij NFI»?1
Ja
Klopt het dat nu ook het Openbaar Ministerie (OM) zich zorgen maakt over de bezuinigingen op het NFI? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met zorgen van het Openbaar Ministerie omtrent de bezuinigingen op het NFI. Mijn departement heeft heden nog breed en diepgaand overleg gevoerd met het OM, de politie en het NFI over de zorgen van het OM.
Blijft u de jaarlijkse bezuiniging van 9 miljoen euro redelijk vinden ondanks dat het OM nu ook aangeeft dat de bezuinigingen op het NFI voor problemen zullen zorgen bij het opsporen van criminelen? Zo ja, vindt u deze bezuiniging belangrijker dan het opsporen van criminelen en daarmee de veiligheid van de samenleving? Zo nee, gaat u de geplande bezuiniging terugdraaien?
De vraag naar forensisch onderzoek is per definitie groter dan het aanbod ervan, ongeacht het beschikbare budget. Dit is geen nieuw gegeven. Politie en OM maken daarom dagelijks keuzes. Zowel op strategisch niveau via onder andere de Service Level Agreement, als in individuele zaken. De opsporing komt hierdoor niet in het geding. Echter, net als andere organisaties in de strafrechtketen, moet het NFI als gevolg van de efficiencytaakstelling uit het Regeerakkoord Rutte-II bezuinigen. Ten opzichte van 2013 is tot 2018 in totaal een bezuiniging van 9 miljoen voorzien op een totaal budget van 65 miljoen. Ik teken daarbij aan dat hierin ook reeds bestaande taakstellingen zijn opgenomen. De directie van het NFI zal deze taakstellingen uitvoeren en is over de invulling in goed overleg met politie, OM en mijn departement.
Ik heb het volste vertrouwen dat politie, OM en NFI in dit keuzeproces de juiste afwegingen blijven maken, nu en in de toekomst. Overleg over de capaciteit van forensisch onderzoek en de beschikbaarheid daarvan vindt dan ook op reguliere basis plaats.
Klopt het dat de bezuiniging waarschijnlijk helemaal niet zoveel geld zal opleveren omdat bijvoorbeeld een post van 7 miljoen euro aan kosten die ontslagen met zich meebrengen niet is meegerekend? Zo nee, waarom niet?
Het doorvoeren van de reorganisatie brengt ook kosten met zich. Onder andere in het kader van het Van Werk Naar Werk traject. Het betreft derhalve geen tegenvaller in de uitvoering van de structurele taakstelling, maar incidentele kosten gespreid over een aantal jaren. Ik ben nog met het NFI in overleg over de daadwerkelijke hoogte van deze reorganisatievoorziening en de invulling ervan.
Deelt u de mening dat het NFI een ontzettend belangrijke bijdrage levert aan de opsporing?
Jazeker, het belang van forensisch onderzoek wordt steeds groter in het opsporingsproces en de bewijsvoering. Het NFI als kwalitatief hoogstaand en innovatief forensisch instituut levert hieraan een belangrijke bijdrage.
Bent u niet bang dat de bezuiniging onherstelbare schade zal opleveren? Zo nee, waar baseert u dit op?
Binnen het NFI wordt kritisch gekeken naar het slimmer, efficiënter en waar mogelijk bundelen en minder kwetsbaar inrichten van de (bedrijfsvoerings)taken en processen.
Het NFI neemt op weg naar 2018 maatregelen om te komen tot het duurzaam borgen van de robuustheid van de productie en van het innovatief vermogen van alle NFI-productgroepen. De uitwerking hiervan wordt in overleg met het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie besproken. De kernproductie van het NFI blijft onverkort overeind.
Het bericht dat agrariërs in Eemnes een auto met drie Marokkaanse jongens hebben geblokkeerd |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schapen stelen in Eemnes? Vergeet ’t maar»?1
Ja.
Is het waar dat «twintig boeren» bij Eemnes wegen hebben geblokkeerd om een auto met drie Marokkaanse jongens de doorgang te belemmeren en de politie hebben gealarmeerd? Zo nee, wat is er niet waar?
De burgemeester van Eemnes heeft mij hierover het volgende gemeld. Een aantal inwoners (het is niet bekend of het er twintig waren) heeft de weg met tractoren geblokkeerd omdat in de berm van de weg ’s avonds een auto met een aantal inzittenden gedurende geruime tijd stond geparkeerd. De situatie werd door de inwoners verdacht gevonden omdat de kans op diefstal bij de boerenbedrijven in de polder reëel is, de situatie zich in de avonduren voordeed en de polderwegen vrijwel alleen worden gebruikt door bestemmingsverkeer dat zich nooit lange tijd ophoudt in de berm.
De weg werd geblokkeerd op grote afstand van het voertuig. De bewoners die de weg blokkeerden en de inzittenden van de auto zijn niet met elkaar in contact geweest en de inzittenden van de auto hebben vermoedelijk op dat moment niet in de gaten gehad dat de weg geblokkeerd was. Er is daarom geen sprake geweest van het daadwerkelijk belemmeren van de doorgang. Tegelijkertijd hebben de inwoners de politie gewaarschuwd en die heeft poolshoogte genomen. Pas nadat de politie met de inzittenden had gesproken is hun identiteit ter sprake gekomen.
Deelt u de mening dat uit het bericht en de daarin geciteerde uitingen blijkt dat het feit dat de jongens Marokkaans waren, er tenminste aan bijdroeg dat deze jongens in de ogen van de genoemde boeren verdacht werden? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit op discriminatie duidt? Zo nee, hoe moeten opmerkingen zoals «Drie Marokkaanse jongens die daar maar staan met hun auto. Dat is verdacht.» of verwijzingen naar het offerfeest en schapendiefstal dan wel worden geduid?
Zie antwoord vraag 2.
Konden de boeren op enige manier aannemen dat de jongens uit waren op het stelen van schapen, diefstal van gereedschap of in het donker meisjes opwachten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en deelt u dan de mening dat er sprake was van ongefundeerde verdachtmakingen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de politie dat het zo moet, dat dit absoluut een goede melding was, dit prima burgerzin is, ook het blokkeren van wegen en klemrijden oké is en je als burger zeker wat mag doen, als het maar proportioneel is? Zo ja, waarom en waarom zou het klemrijden van een auto in dit concrete geval proportioneel zijn geweest? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat er geen enkele aanwijzing voor (een voornemen tot) een strafbaar feit was? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord op de vragen 2, 3 en 4 is er volgens de burgemeester geen sprake geweest van klemrijden. De burgemeester is van oordeel dat de reactie alert is geweest en zoals van inwoners wordt gevraagd. De politie heeft de ogen van bewoners nodig om verdachte situaties snel te melden. In de gemeente Eemnes wordt in deze en andere buurten via een buurt-Whatsapp gewerkt aan het bevorderen van de veiligheid. Zo lang men niet voor politieagent of eigen rechter gaat spelen is dit volgens de burgemeester een waardevolle aanvulling op het politiewerk.
Wilt u met de burgemeester van Eemnes in gesprek gaan over de wijze waarop in zijn gemeente een groep agrariërs zich meent te moeten bemoeien met de openbare orde en veiligheid? Zo ja, wilt u de resultaten van dat gesprek met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen reden voor een overleg met de burgemeester. Het is aan het lokale gezag om de openbare orde te handhaven en aan de gemeenteraad om hier desgewenst met de burgemeester over van gedachten te wisselen.
De meerjarenplannen van de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van de meerjarenplannen van de Raad voor de Rechtspraak, nadere duiding geven hoe de toegang tot het recht op bereikbare afstand voor iedere inwoner van Nederland gewaarborgd blijft?
Nederland kent sinds de herziening van de gerechtelijke kaart 32 bij algemene maatregelen van bestuur aangewezen zittingsplaatsen die de geografische toegankelijkheid van rechtspraak waarborgen, en dit blijft ook zo. Bij de keuze voor de 32 rechtspraaklocaties is onder andere rekening gehouden met een goede toegankelijkheid van rechtspraak en het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het zaakspakket identiek is.
Heeft overleg met het lokale bestuur plaatsgevonden, danwel – voor zover dit onverhoopt nog niet heeft plaatsgevonden – zal dit nog worden opgezet? Welke rol ziet de Minister van Veiligheid en Justitie daarbij voor zichzelf weggelegd?
Ik verwijs u ter beantwoording van deze vraag naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer.
In hoeverre deelt u de zorgen van diverse organisaties dat regionaal forse werkgelegenheidseffecten of reductie in inwoners, dienstverlening of koopkracht zouden kunnen optreden ten gevolge van de uitvoering van de meerjarenplannen? Acht u het bijvoorbeeld reëel dat juridisch georiënteerde werkgelegenheid bepaalde regio's in Nederland zal verlaten? Zo nee, waarom niet?
Het voorgenomen locatiebeleid, zoals beschreven in het voorgenomen MJP, leidt tot een verschuiving van arbeidsplaatsen binnen een aantal gerechten. Dit kan werkgelegenheidseffecten hebben op lokaal niveau, maar zal niet leiden tot krimp van de totale werkgelegenheid van de rechtspraak. Ik heb contact met de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de voorgenomen plannen van de rechtspraak. Hij heeft in dat verband aandacht gevraagd voor eventuele werkgelegenheidseffecten in de provincies die in de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126) worden genoemd en in de krimpgebieden.
Bestaan er marges waarbinnen effecten ten gevolge van verplaatsing van overheidsdiensten aanvaardbaar kunnen worden geacht en wordt in uw optiek met de plannen van de RvdR aan die marges voldaan? Zo nee, waar leidt dat toe?
Het kabinet besteedt in het bijzonder aandacht aan provincies waar eerder door uw Kamer aandacht voor is gevraagd, zoals genoemd in de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126). Daarnaast worden de krimpgebieden waar mogelijk ontzien door het kabinet. In verband met de plannen van de Rechtspraak heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst aandacht gevraagd voor deze provincies en gebieden.
In hoeverre is getracht de plannen van de RvdR en overige verplaatsingen van overheidsdiensten in ons land gelijktijdig en gecoördineerd te laten plaatsvinden?
De verplaatsing van Rijkskantoren vindt planmatig plaats. Deze zogenaamde masterplannen kantoorhuisvesting zijn door uw Kamer met de Minister voor Wonen en Rijksdienst besproken. Ook andere Rijksonderdelen deelden hun plannen met uw Kamer. De Minister voor Wonen en Rijksdienst wil op voorhand coördineren dat de regionale werkgelegenheidseffecten voor de rijksoverheid als totaal niet onevenredig neerslaan in gebieden waar eerder aandacht voor is gevraagd door uw Kamer. In het najaar zal hij rapporteren over de eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheidseffecten van de rijksoverheid als totaal. Het voornemen is om daarin de cijfers die de Rechtspraak meegeeft, te verwerken.
Wordt bij toekomstige verplaatsingen van andere overheidsdiensten rekening gehouden met de keuzes gemaakt in het plan van de RvdR? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Elke rijksdienst kent zijn eigen vestigingsplaatsfactoren. Het is primair aan een rijksdienst zelf om op basis daarvan te bepalen wat geschikte locaties zijn. Voor de kantoorhuisvesting zijn in masterplannen samenhangende keuzes gemaakt over locaties. Rijksonderdelen zoals de rechtspraak hebben een eigen plan. Voor andere diensten, die hun eigen vestigingsplaatsfactoren kennen, zijn de locatiebeslissingen van de rechtspraak niet op voorhand bepalend.
Wanneer worden de plannen van de Minister van Wonen en Rijksdienst waar het gaat om eventuele verplaatsing van de andere overheidsgerelateerde diensten gepresenteerd? Hoe wordt het lokale bestuur daarbij betrokken?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal in het najaar rapporteren over eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheid van de rijksoverheid als totaal als gevolg van nieuwe plannen. Daarin wordt het beeld van defensie, de rechtspraak, de nationale politie en de rijkskantoren meegenomen. Over veranderingen rond de rijkskantoren wordt primair met de provincies afgestemd waarbij het de provincies vrij staat om daarbij ook gemeenten uit te nodigen.
Het bericht dat de reddingsbrigade schoolzwemmen terug wil om te voorkomen dat er nog meer kinderen verdrinken |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van R. van Mourik, directeur van de Reddingsbrigade Nederland, waarbij hij stelt dat afnemende zwemvaardigheid een trend is die al jaren te zien is, evenals de opwaartse trend in het aantal dodelijke ongevallen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Met de heer van Mourik, directeur van de Reddingsbrigade, betreuren wij elke verdrinkingsdode en onderschrijven wij het belang van de zwemvaardigheid en zwemveiligheid van kinderen in Nederland. Zoals op eerdere Kamervragen van uw zijde is geantwoord, werkt de zwemsector aan een plan van aanpak om te komen tot een evidence- based aanpak voor een duurzaam zwemveilig Nederland.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Van Mourik dat, als de zwemcultuur in Nederland blijvend wordt afgebroken, we Poolse toestanden krijgen waarbij jaarlijks honderden mensen verdrinken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom legt u enkel de verantwoordelijkheid bij ouders neer als het gaat om zwemlessen, terwijl uit het artikel blijkt dat veel ouders zwemles niet belangrijk achten omdat het geen verplicht schoolvak is? Deelt u de mening dat het daarom ook een verantwoordelijkheid is van de overheid om hierin te voorzien? Zo ja, bent u bereid een actieplan te maken, waarin u samen met gemeenten en scholen in overleg treedt om te kijken of er meer initiatieven mogelijk zijn voor schoolzwemmen? Zo nee, waarom vindt u de toename van het aantal kinderen dat jaarlijks verdrinkt niet voldoende reden om hier actie te ondernemen?
In antwoord op eerdere Kamervragen (Kamerstukken 2009Z14143, 2010Z10598, 2013Z15435 en 2014Z13933) hebben wij aangegeven dat de verantwoordelijkheid bij het leren zwemmen als volgt is verdeeld: de zwemvaardigheid van kinderen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders, daarbij ondersteund door scholen en gemeenten. Het is in die zin dan ook aan de ouders om te bepalen wat zij een voldoende zwemniveau voor hun kind(eren) vinden. Laten we voorop stellen: ieder ongeluk is een drama en is er een teveel. Echter 98 procent van de kinderen behaalt ten minste 1 zwemdiploma (Mulier Instituut, 2013).
Zoals met u is gecommuniceerd, wachten wij op het plan van aanpak van de zwemsector, waarin ook aandacht besteed zal worden aan een onderzoeksprogramma rond de zwemvaardigheid, zwemveiligheid en het borgen en delen van zwemkennis.
Zodra dit plan er ligt, zal uw kamer een reactie ontvangen, inclusief het antwoord of gesprekken met gemeenten en scholen voor meer initiatieven voor schoolzwemmen wenselijk zijn.
Waarom wilt u het verzoek van de reddingsbrigade om schoolzwemmen weer te verplichten niet overnemen? Vindt u haar inzet en expertise dan niet belangrijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn van mening dat de reddingsbrigade goed werk doet, haar inzet en expertise is belangrijk. Zie verder mijn antwoord bij vraag 3.