Het gesprek van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland betreffende woningbouwafspraken |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
Kunt u inzichtelijk maken welke juridische instrumenten u bedoelt die u in de Kamerbrief van 15 maart aanhaalt om de woningbouwimpasse in Zuid-Holland door te breken wanneer het bestuurlijk overleg niet tot een oplossing leidt?1
Ik doel daarbij op de inzet van een instructie op grond van de Omgevingswet. Deze bevoegdheid kan ik inzetten omdat sprake is van een nationaal belang.
Kunt u aangeven welke juridische instrumenten u kan en wil inzetten met betrekking tot de 130% realistische plancapaciteit, het toevoegen van meer dan 3ha buitenstedelijke locaties, 40% sociale nieuwbouw verplichting uit het coalitieakkoord van Zuid-Holland en de afwijking van «betaalbare koop» van € 355.000 in Zuid-Holland ten opzichte van het landelijk vastgestelde € 390.000?
Ik heb het college van gedeputeerde staten in mijn brief aan hen van 23 mei jl., die ik ook met uw Kamer gedeeld heb, verzocht om provinciale staten uiterlijk 30 mei a.s. schriftelijk voor te stellen de omgevingsverordening op de in mijn brief genoemde punten aan te passen zodat er voldoende ruimte is voor woningbouw en dat belemmeringen voor de woningbouw worden weggenomen.
Deze brief heb ik op 30 mei jl. ontvangen en stuur ik u tegelijk met de beantwoording van deze Kamervragen toe, samen met mijn schriftelijke reactie op dit afschrift. Gedeputeerde staten komt in haar brief aan provinciale staten tegemoet aan mijn verzoeken van 23 mei jl. Ik zie daarom onvoldoende aanleiding om mijn juridisch instrumentarium nu in te zetten.
Gedeputeerde staten informeert provinciale staten in haar brief dat zij voornemens is de 40% sociale huur niet op te nemen in de verordening bij de herziening van het omgevingsbeleid en aan te sluiten bij de landelijke maximale grens voor betaalbare koop (390.000 euro) en het omgevingsbeleid op dit punt aan te passen. Voor wat betreft de buitenstedelijke 3 ha locaties geeft gedeputeerde staten aan met mijn ministerie in gesprek te gaan over hoe de zoektocht naar aanvullende plancapaciteit en de herijking van de 3 ha kaart efficiënt en doelmatig kan worden ingericht. Dit proces moet gericht zijn op een aanvulling van de lijst met 3 ha locaties in de bijlage van de omgevingsverordening.
Bent u bekend met het persbericht van de gezamenlijke fractie van GroenLinks-PvdA Zuid-Holland die naar aanleiding van de situatie in Zuid-Holland is geschreven?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
In hoeverre bent u het eens met de opmerking in de brief van de fractie van GroenLinks-PvdA Zuid-Holland dat u de beweegruimte van een missionair provinciebestuur op deze manier dreigt aan te tasten – en daarmee de maatwerkmogelijkheden van alle provinciebesturen –, en dat dit volstrekt onacceptabel en ondemocratisch is?
Ik deel deze opvatting niet. Het voeren van regie op de bouw van voldoende betaalbare woningen is niet alleen een onderwerp van provinciaal belang of van lokaal belang maar ook van nationaal belang. Onderdeel van deze regie zijn de bestuurlijke afspraken die ik met alle provincies en de gemeenten in de woondeals heb gemaakt over de bouw van twee derde betaalbare woningen, waarvan 1/3 te bouwen door corporaties (midden en sociaal) en 40% voor het middensegment. Deze afspraken heb ik ook gemaakt met de provincie Zuid-Holland en met de gemeenten in de vijf woondealregio’s.
Voor het voeren van regie is het essentieel dat overheden eenduidig sturen op de doelen. Met de generieke regeling om 40% sociale huur te programmeren wijkt de provincie juist eenzijdig af van de gemaakte afspraken tussen gemeenten, Rijk en provincie. Daarnaast stelt de provincie hiermee onrealistische eisen ten aanzien van betaalbaarheid waardoor projecten met wonen in diverse betaalbaarheidcategorieën niet meer van de grond komen, en dus ook niet de bouw van betaalbare woningen.
U gaf aan in Bleizo-West liever woningen in plaats van windturbines gerealiseerd te zien worden3. Bent u bereid hierin ook juridische stappen te nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Voor de invulling van de locatie Bleizo is nog een aantal opties in beeld namelijk bedrijventerrein, wonen en energie. Momenteel is de locatie door de gemeente bestemd voor bedrijven en door de provincie voor bedrijven en wind. De provincie wacht de uitkomsten van de Plan-MER voor windenergie af voor zij het proces en gesprek over andere functies op Bleizo opstart. Deze volgordelijkheid zorgt voor onnodige vertraging. Ik heb de provincie daarom gevraagd op korte termijn in overleg met de betrokken gemeenten een concrete tijdsplanning te delen die gericht is op spoedige besluitvorming over de invulling van de locatie. Van belang hierbij is dat het besluitvormingsproces en gesprek over de verschillende functies (wonen, werken en energie) parallel loopt en niet volgordelijk (eerst wind, dan wonen). Mijn inzet is dat deze discussie zo snel mogelijk tot een eind moet komen, primair door bestuurlijke overeenstemming over de toekomstige functie(s) van de locatie Bleizo. Juridische stappen zijn daarbij op dit moment wat mij betreft niet aan de orde.
De brief van 11 maart 2024 (Kamerstuk 32140, nr. 181) inzake het rapport ‘VAT Gap in the EU, report 2023’ |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat betekent in nominale termen een btw-nalevingsgat van 4,9%; met andere woorden hoeveel euro aan btw wordt jaarlijks gemist?
Het VAT GAP report 2023 (hierna rapport) gaat in 2022 uit van € 73,5 miljard aan verwachte btw-inkomsten ingeval er sprake zou zijn van volledige naleving van de wet- en regelgeving. De daadwerkelijke btw-inkomsten worden in het rapport in 2022 echter geschat op € 69,9 miljard. Dit resulteert in een verwacht btw-nalevings-gat in 2022 van € 3,6 miljard, hetgeen gelijk staat aan 4,9% van € 73,5 miljard. Deze cijfers zijn ook terug te vinden in en te herleiden uit Tabel 2 van de Kamerbrief.1
Kunt u meer details geven rondom de hoofdzakelijke veroorzakers (de genoemde top vijf onderaan in de brief op pagina twee) betreffende het btw-nalevingsgat? Wat voor soort fraude hebben we het hoofdzakelijk over? Wat is de aard van de belastingontwijking? Wat is de aard van de belastingplanning? Wat voor soort administratieve fouten hebben we het over? Is hier een trend in te bespeuren? Wat is de genoemde onduidelijkheid rondom verlaagde tarieven en vrijstellingen? Welke tarieven? Welke specifieke vrijstellingen?
Het btw-nalevings-gat is het verschil tussen de verwachte en de daadwerkelijke inkomsten. De verdeling naar aard wordt niet vastgesteld. De oorzaak van het nalevings-gat kan zoals in de brief aangegeven diverse oorzaken hebben en ook de verdeling kan in lidstaten verschillen.
De fraude kan alle vormen van btw-fraude omvatten, bijvoorbeeld door minder dan de verschuldigde btw aan te geven, meer btw terug te vragen dan waarop een recht is ontstaan, zwarte omzet en carrouselfraude.
Belastingontwijking en belastingplanning kunnen vormen van optimaal gebruikmaken van de btw-regelgeving betreffen. Voorbeelden daarvan in Nederland zijn de constructies waarbij via aandelenoverdracht onroerend goed wordt verkregen voor het gebruik daarvan voor van btw-vrijgestelde prestaties of door verbouwd onroerend goed eerst kort btw-belast te verhuren met het oog op aansluitende btw-vrijgestelde verhuur. In beide voorbeelden wordt de belastingdruk geoptimaliseerd.
Administratieve fouten hebben betrekking op toepassing en verwerking van de btw-regels in de administratie van de ondernemer. Zulke fouten kunnen verschillend van aard zijn. Bijvoorbeeld verkeerde toepassing van tarieven, percentages of andere specifieke regelingen. Dat houdt mede verband met de complexiteit van de regelgeving en het doenvermogen van de ondernemer. In het antwoord op vraag 8 wordt nader ingegaan op bevindingen op dit vlak vanuit de MKB-steekproef.
De fouten met tarieven variëren van toepassing van een verkeerd tarief tot lastige afbakeningssituaties en samengestelde prestaties met verschillende tarieven. Nagenoeg alle vrijstellingen zijn technisch lastig door de uitzondering op de belaste prestaties qua toepassingsbereik, voorwaarden en de doorwerking die vrijstellingen hebben op de mate en berekening van aftrek van btw op aankopen ten behoeve van die van btw-vrijgestelde prestaties. De btw-vrijstellingen worden dit jaar geëvalueerd.
Vorig jaar is de evaluatie van het verlaagde btw-tarief gepubliceerd.2 Deze evaluatie vloeide voort uit de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE).3 Op 19 september heb ik uw Kamer de kabinetsreactie van de evaluatie opgestuurd.4 De belangrijkste uitkomst van de evaluatie is dat het verlaagde btw-tarief deels doeltreffend, maar in het algemeen géén doelmatig instrument is om de beoogde doelen te bereiken.5 In het algemeen voldoet het verlaagde btw-tarief volgens de onderzoekers verder niet aan het toetsingskader fiscale regelingen. De onderzoekers bevelen aan kritisch te evalueren of de doelen van het verlaagde btw-tarief (die vaak decennia geleden zijn vastgesteld) nog actueel en relevant zijn. Zij raden bovendien aan meer doelmatige beleidsinstrumenten te overwegen om de beoogde beleidsdoelen te bereiken.
Ingeval wordt besloten om bepaalde fiscale regelingen die zien op het verlaagd btw-tarief af te schaffen zal dit niet alleen leiden tot een verkleining van het btw-beleids-gat, maar indirect mogelijk tot gevolg hebben dat de hiervoor bij de tarieven genoemde onduidelijkheden in de wetgeving bij die tariefposten verdwijnen.
Welke specifieke opvolging bent u voornemens te treffen ten aanzien van deze hierboven genoemde top vijf?
De Belastingdienst blijft altijd streven naar een juiste en volledige btw-afdracht door de ondernemer. De inzet van de Belastingdienst focust zich zoals beschreven is in de werkwijze van de Belastingdienst in de brief op alle oorzaken van het btw-nalevings-gat. De volgende grote stap die gezet gaat worden hangt samen met het nu voorliggende voorstel van de Europese Commissie (Commissie) betreffende het VAT in the digital age-pakket (VIDA) dat vereenvoudigingen doorvoert voor ondernemers zodat zij minder geconfronteerd worden met registratie en afdrachten betreffende btw-verplichtingen over de EU-grenzen heen. Dit zal de naleving verhogen en de kans op fouten verminderen. Daarnaast zal de inning van btw verbeteren en eenvoudiger worden door de introductie van de platformfictie voor de sectoren waar niet altijd zicht op is. Ook zal sneller geacteerd kunnen worden op de carrouselfraude door de snelle data-rapportage van transacties tussen ondernemers in verschillende EU-landen gekoppeld aan data-analyse.
Betreffende de onder 2 genoemde voorbeelden van belastingontwijking en -planning is recent via het Belastingplan 2024 regelgeving aangepast die ziet op structuren met vastgoedaandelentransacties. Voor de aanpassing van de btw-herzieningsregels betreffende verbouwingsdiensten staat tot en met 2 april 2024 een internetconsultatie uit.
Voor het zoveel mogelijk voorkomen van fouten wordt gewerkt aan het versterken van de zogenaamde administratieve keten. Het aanleveren en verzamelen van gegevens voor de belastingheffing is een administratief proces dat een hele keten doorloopt. In iedere fase van de administratieve keten en bij elk(e) overdrachtsmoment of ketenpartner kunnen fouten worden gemaakt. Softwareprogramma’s kunnen ondernemers ondersteunen en sturen hen bij het doorlopen van die administratieve keten. In het jaarplan 2024 van de Belastingdienst is aangekondigd dat dit jaar analyse plaatsvindt welke aangiftefouten met software kunnen worden voorkomen, zodat softwareontwikkelaars hun programma’s nog effectiever kunnen maken.6
Tot slot merk ik op dat het btw-nalevings-gat nooit helemaal zal verdwijnen. Bepaalde oorzaken, zoals faillissementen en het maken van vergissingen, kunnen niet voorkomen worden.
Wat gaat u doen met de constatering dat de Europese Commissie inschatte dat een kwart van het btw-gat in de Europese Unie (EU) te wijten is aan btw-fraude?
Welk deel van het btw-nalevings-gat is toe te rekenen aan btw-fraude is vanwege het verhullende karakter van fraude voor niemand bekend of niet anders dan bij deze grove inschatting te becijferen. Op basis van een inmiddels oude inschatting door de Europese Commissie wordt een kwart van het btw-gat toegerekend aan btw-fraude (waaronder btw-carrouselfraude) en driekwart aan andere oorzaken zoals belastingoptimalisatie, administratieve fouten of faillissementen.
Sindsdien hebben de Commissie en de lidstaten veel maatregelen doorgevoerd, waaronder de oprichting en uitbreiding van Eurofisc, de inzet van Transaction Netwerk analysis (TNA) de oprichting van het Central Electronic System of Payment information (CESOP), het verbeteren van de samenwerking tussen belastingdiensten en aangescherpte regelgeving op het gebied van fraude.
Zoals in mijn antwoord onder vraag 3 toegelicht, is de volgende stap via het VIDA-pakket onder andere gericht op vereenvoudiging van naleving van de btw-verplichtingen en snellere detectie van btw-relevante transacties. Dit pakket aan maatregelen heeft mogelijk net als de eerdere invoering van de regels voor e-commerce en de uitbreiding van de One-Stop-Shop een breder bereik dan btw-fraude alleen, zodat ook de overige oorzaken van het btw-nalevings-gat worden aangepakt.
Wat zijn de verklaringen achter het «succes» dat grote dalingen hebben plaatsgevonden ten aanzien het btw-nalevingsgat in Italië, Cyprus, Polen, et cetera?
Het is lastig om een volledige verklaring te geven van dalingen of stijgingen in het btw-nalevings-gat, zeker in andere lidstaten. Het rapport geeft aan dat positieve veranderingen in de naleving voor de EU als geheel veroorzaakt kunnen zijn door steunmaatregelen tijdens de covid-19 pandemie, welke ook bijdroegen aan het verminderen van de frequentie van faillissementen. Een andere oorzaak van de geconstateerde daling van het btw-nalevings-gat kan verband houden met veranderingen in de structuur van de consumptie van huishoudens naar categorieën en kanalen waar de naleving doorgaans hoger is (bv. online winkelen) en het toegenomen aandeel van niet-contante betalingen. Verder geeft het rapport voor de lidstaten afzonderlijk verschillende verklaringen.
Het rapport geeft aan dat de daling van het btw-nalevings-gat in Italië van 11,1% over de periode 2019–2021 door Italië zelf wordt ingeschat op 9%. Het grootste deel van deze daling lijkt toe te schrijven aan een permanente verhoging van de naleving door belastingbetalers. De achterliggende reden(en) van deze verhoging wordt in het rapport niet benoemd.
In 2019 betrof het btw-nalevings-gat in Cyprus 12%, in 2020 17,5% en in 2021 8,3%. Deze volatiliteit in de cijfers suggereert volgens het rapport dat de modellen van de Commissie niet goed rekening konden houden met de regelingen voor uitgestelde betalingen die in 2020 en 2021 zijn genomen in reactie op de covid-19 pandemie. Vandaar dat de Commissie bij Cyprus geen inschatting kon maken voor 2022.
Polen wordt in het rapport als één van de succesverhalen benoemd door de grote daling van het btw-nalevings-gat tussen 2013 en 2021. Polen heeft grote vooruitgang geboekt bij het terugdringen van de niet-naleving door zijn rapportageverplichtingen uit te breiden, toezicht uit te oefenen en maatregelen te nemen tegen grootschalige intracommunautaire btw-fraude. Polen heeft in 2016 een nationale versie van de door de OESO ontwikkelde Standard Audit File for Tax (SAF-T) ingevoerd. Aanvankelijk werd de rapportageplicht ingevoerd voor grote ondernemingen, maar de reikwijdte werd geleidelijk uitgebreid, wat leidde tot een wijdverbreid gebruik door alle 1,6 miljoen belastingbetalers. Tegen oktober 2020 had het de reguliere maandelijkse btw-aangifte volledig vervangen. De overige maatregelen die Polen heeft genomen staan opgesomd in het rapport.
Volgens het rapport is de sterke daling in België mogelijk toe te schrijven aan de uitgestelde betalingen in het kader van de covid-19 pandemie. Het rapport schat in dat het btw-nalevings-gat in 2022 (11,6%) weer meer in lijn zal zijn met die van de periode 2017–2020 (gemiddeld 12,5%).
Ook bij Ierland gaat het rapport ervan uit dat de grote daling het gevolg is van de getroffen betalingsregelingen tijdens de covid-19 pandemie. In 2021 is het btw-gat met 6,7% weer meer in lijn met de periode 2017–2019 (gemiddeld 6,9%). 2020 lijkt met 12,7% de uitschieter.
Hoe worden landen als Roemenië en Hongarije gewezen op het terugdringen van hun respectievelijke btw-nalevingsgaten?
Lidstaten dragen een eigen verantwoordelijkheid om het btw-nalevings-gat te verkleinen. Natuurlijk wordt er in de EU samengewerkt waar het kan. Het VIDA-pakket, Eurofiscen TNA zijn daar goede voorbeelden van. Hierbij werken belastingdiensten met elkaar samen om fraude op te sporen. Daarnaast dienen lidstaten de Commissie in kennis te stellen van de door hen toegepaste procedures betreffende de registratie van belastingplichtigen en de bepaling en invordering van de btw, alsmede van de voorschriften en resultaten van hun controlestelsels op het gebied van de btw. De Commissie gaat in samenwerking met de afzonderlijke betrokken lidstaten na of er eventueel verbeteringen in de procedures kunnen worden voorgesteld ter verhoging van de doeltreffendheid. Ook stelt de Commissie om de drie jaar een verslag op over de in de lidstaten toegepaste procedures en over de eventuele daarin aangebrachte verbeteringen.
Wat zijn de gevolgen voor de afdrachten aan de EU indien landen relatief grote btw-nalevingsgaten laten zien? Klopt het dat landen met betere naleving relatief meer afdragen aan de EU dan landen met slechtere cijfers?
Er zijn verschillende manieren waarop lidstaten afdragen aan de EU-begroting, waaronder op basis van de btw-afdracht. De btw-afdracht wordt vastgesteld op basis van een uniform afdrachtenpercentage (0,3 procent) van de geharmoniseerde btw-grondslag. Omdat afzonderlijke lidstaten verschillende btw-tarieven hanteren, wordt afgedragen op basis van een gewogen gemiddelde tarief (GGT). Er wordt bij de berekening van de btw-grondslag geen rekening gehouden met de naleving in lidstaten. Daarom kan een minder hoge naleving van een lidstaat leiden tot een kleinere grondslag en daarmee een lagere afdracht op basis van de btw aan de EU-begroting. Het «gat» wat daardoor ontstaat wordt vervolgens door alle lidstaten gezamenlijk gedekt via de afdracht op basis van het bni. Andere lidstaten hebben er dus belang bij dat de naleving wordt verbeterd.
Wat tonen de steekproeven bij de Belastingdienst (pagina vier van de brief) aan als «andere oorzaken dan fraude»?
Uit de steekproef omzetbelasting naar oorzaken van het btw-gat kwam het onderstaande resultaat naar voren.
(Doel)bewust
8,3%
Grenzen van de wet opzoeken
5,8%
Slordigheid of gemakzucht
33,2%
Onwetendheid / gebrek aan kennis
37,8%
Administratie slecht op orde
10,2%
Ingewikkelde / onduidelijke regelgeving
6,2%
Persoonlijke of financiële problemen
4,5%
Pleitbaar standpunt
3,0%
Foutje; vergissing
25,8%
Anders
6,2%
Waarom wordt in het lijstje van maatregelen (pagina vier van de brief) het doen van boekenonderzoeken niet genoemd? Wat is thans de controledichtheid btw ten aanzien van het midden- en kleinbedrijf en het grootbedrijf? Wat zijn de resultaten hiervan?
Boekenonderzoeken zijn niet afzonderlijk in de brief genoemd, maar maken deel uit van de activiteiten voor «toezicht achteraf» zoals vermeld in het overzicht van activiteiten. Over de ontwikkelingen met betrekking tot boekenonderzoeken en fraudebestrijdingsinitiatieven is de Tweede Kamer in mei 2023 bij de jaarrapportage over het Jaarplan Belastingdienst geïnformeerd over de in de motie Idsinga gevraagde gegevens en resultaten voor 2022.7 Dit jaar zal hierover in de jaarrapportage 2023 worden gerapporteerd.
Wat is uw inzet op het gebied van e-factureren en databeheer, zowel in de EU als op nationaal gebied?
Deze onderwerpen maken een belangrijk deel uit van het in mijn antwoord onder 3 genoemde VIDA-pakket. Mijn inzet op het gebied van e-facturatie en databeheer is in het BNC-fiche weergegeven voor het deel van VIDA dat ziet op de digitale rapportageverplichtingen in samenhang met de verplichte e-facturatie8. Daarin is de inzet uitgebreid beschreven alsmede in mijn daarop volgende brief van 20 april 2023 met de beantwoording van de gestelde vragen tijdens het schriftelijke overleg inzake voorgenoemde BNC-fiche9. Kortheidshalve verwijs ik hier naar die stukken.
Wat is uw inzet ten aanzien van het btw-gat op de Ecofin in mei 2024?
Het Belgische voorzitterschap is voornemens het VIDA-pakket te agenderen tijdens de Ecofin van mei en hoopt tot een akkoord te komen op het hele pakket. Nederland is positief over het voorstel en zet bij de onderhandelingen en bij de Ecofin in op zoveel mogelijk harmonisatie tussen lidstaten. De doelen van het voorstel – het tegengaan van fraude en administratieve lastenverlichting – moeten niet uit het oog worden verloren. Dit pakket zal naar verwachting de naleving verhogen en de kans op fouten verminderen. Hierdoor zal het btw-gat in Nederland en de EU naar verwachting ook afnemen. Gezien het pakket – zeker ten aanzien van de digitale rapportage verplichtingen – grote IT wijzigingen vereist, zet Nederland ook in op voldoende implementatietijd voor ondernemers en de Belastingdienst.
Wordt in het btw-beleidsgat (pagina 6 en verder van de brief) ook het btw-nultarief voor grensoverschrijdende transacties meegewogen? Zo ja, hoe zou het beleidsgat eruitzien als dat niet gedaan zou worden?
Nee, dit ziet alleen op 0% btw-belaste goederen en diensten genoemd in bijlage III van de btw-richtlijn. Voor Nederland betreft dat de toepassing van post 10quater van deze bijlage dat ziet op levering en installatie van zonnepanelen. Gezien dit geen element betreft in de bepaling van het btw-beleids-gat heeft het daar geen effect op. Het 0%-tarief dat wordt aangewend voor grensoverschrijdende transacties als intracommunautaire prestaties of export, is van technische aard en ziet niet op de uiteindelijke btw die in de prijs is begrepen voor het goed of de dienst aan de consument. Deze 0% is eigenlijk een btw-vrijstelling met aftrek van voorbelasting dat erin voorziet dat de prestatie wordt ontdaan van btw-druk en de prestatie op die manier in het land van bestemming tegen de daar geldende btw-regelgeving en tarief op het product aan de eindconsument wordt geleverd.
Kunt u de vragen beantwoorden vóór het aanstaande commissiedebat Internationale fiscaliteit?
Ja.
Het artikel ‘Russische schepen die bijtanken bij Vlissingen? Daarmee helpt Nederland Poetins oorlogseconomie' |
|
Silvio Erkens (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Russische» schepen die bijtanken bij Vlissingen? Daarmee helpt Nederland Poetins oorlogseconomie»?1
Ja.
Is het correct dat de scheepvaart bij ankerplaats Everingen geen havengeld betaalt? Zo ja, waarom is dit niet het geval?
Ja, dat is correct. Op de ankerplaatsen in de Westerschelde, waaronder de ankerplaats Everingen, wordt door de scheepvaart geen havengeld betaald. Ankerplaatsen maken geen onderdeel uit van een haven, waarmee het recht van de vrije scheepvaart geldt. Op die locaties is het niet toegestaan havengeld te vragen.
Is het aantal schepen dat aanmeert bij deze ankerplaats de afgelopen maanden inderdaad fors toegenomen? Kan dit cijfermatig nader worden onderbouwd? Waarom wel, waarom niet?
Het aantal schepen is de afgelopen maanden niet fors toegenomen. In het afgelopen jaar was er per kwartaal sprake van een stabiel aantal schepen die voor anker gingen op locatie Everingen, zie hieronder:
2024 kwartaal 1 (tot nu toe): 276 schepen
2023 kwartaal 4: 274 schepen
2023 kwartaal 3: 255 schepen
2023 kwartaal 2: 321 schepen
2023 kwartaal 1: 332 schepen
De afgelopen jaren was er wel sprake van een toename. Het aantal schepen, dat voor anker ging op locatie Everingen, steeg van 440 in 2020 via 548 in 2021 naar 1.149 in 2022 en 1.182 in 2023.
Klopt de bewering dat er zeven Russische schepen de afgelopen tijd zijn aangemeerd bij deze ankerplaats? Zo nee, hoeveel Russische schepen zijn hier de afgelopen tijd dan aangemeerd?
Er hebben geen Russisch gevlagde schepen voor anker gelegen op de Everingen. De vier schepen die met naam genoemd zijn in het NRC artikel, hebben wel toestemming gekregen om de Westerschelde op te varen en voor anker te gaan, omdat deze niet onder de Europese sancties vielen.
Klopt het dat de kans op ongelukken is toegenomen door «schaduwschepen», zoals benoemd in het artikel?
Op dit moment kunnen we nog geen inschatting geven of de kans op een ongeluk is toegenomen. Dat verkent de ILT momenteel. De eerste stap hierbij is het scherper in kaart brengen van de schaduwvloot.
Voor zeegaande schepen gelden internationale veiligheidseisen. De verantwoordelijkheid om in compliance te zijn met die internationale eisen ligt in eerste instantie bij de reder en Vlaggenstaat. Het controleren van buitenlandse schepen die Nederlandse havens aandoen is een recht dat dient als vangnet om te controleren of er aan deze eisen wordt voldaan. Hiervoor zijn er wereldwijd verschillende samenwerkingsverbanden van lidstaten die havenstaatcontroles uitvoeren. Nederland is lid van het samenwerkingsverband ParisMoU en CaribbeanMoU. Schepen welke Nederland aandoen worden op basis van een risicoprofiel geselecteerd voor inspectie. Deze profielen worden gebaseerd op gegevens van de ParisMoU en de EU.
Wat kan er op korte termijn gedaan worden om ongelukken met deze «schaduwschepen» te voorkomen?
Op korte termijn wordt er gekeken wat er gedaan kan worden om de «schaduwvloot» scherper in kaart te brengen. Door meer inzicht te hebben in welke schepen onderdeel uitmaken van deze vloot en die hiermee trachten sancties te omzeilen, kan er gerichter worden gecontroleerd op de technische staat van deze schepen.
Daarnaast is het van belang dat er Europees afspraken worden gemaakt als het gaat om het omzeilen van sancties door middel van deze schaduwvloot. Door samen met andere lidstaten gerichter te monitoren op deze schepen, kan er een duidelijker beeld ontstaan waar de schepen zich bevinden.
Is het correct dat de douane en Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet handhavend optreden tegenover deze Russische schepen?
Het is onwenselijk dat schepen de Europese sanctieregels kunnen omzeilen en daarbij ook mogelijk een gevaar zijn voor mens en milieu. De ILT neemt deze signalen uiterst serieus en gaat daarmee aan de slag.
Inspecties op buitenlandse schepen gaan in Nederland op basis van risicolijsten van de ParisMoU en de EU. Deze inspecties vinden plaats in havens en op enkele ankerplaatsen (Everingen A en Put bij Terneuzen). De ILT gaat, samen met andere betrokken partijen, aan de slag om ervoor te zorgen dat er meer zicht en controle komt op de risicoschepen die we niet in kaart hebben, waaronder de schaduwvloot.
Verder voert de ILT sanctie-inspecties uit aan boord van schepen die worden geselecteerd door de Kustwacht. Het betreffen dan schepen die op enigerlei wijze in verband kunnen worden gebracht met de sanctielijst. Russische schepen hebben geen toegang tot Nederlandse havens op basis van de sancties tegen Rusland. De schaduwvloot bestaat met name uit schepen die onder andere vlag varen, mogelijk geen Europese havens aandoen en hierdoor onder de radar kunnen blijven op de risicolijsten.
Deelt u de mening dat het verboden moet worden om aan te meren bij deze ankerplaats?
Nee, want Everingen is – net als de andere ankerplaatsen in het Scheldegebied – aangewezen als ankerplaats onder het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vlaams Gewest vanuit het Gemeenschappelijk Nautisch Beheer in het Scheldegebied. Deze ankerplaatsen vervullen een belangrijke functie voor veilig en vlot scheepvaartverkeer in het Scheldegebied en worden gebruikt als noodankerplaats, voor overslagwerkzaamheden en bunkeringen. De ankerplaats Everingen is nautisch gezien een verantwoorde en veilige ankerplaats.
Als dit niet mogelijk is, kunnen burgemeesters dan de bevoegdheid krijgen handhavend op te treden tegenover deze schepen?
Nee, in Nederland hebben burgemeesters geen directe verantwoordelijkheid voor het toezicht en handhaving op schepen.
Het toezicht en de handhaving op schepen vallen onder de verantwoordelijkheid van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
De berichten ‘Op welk nijpend probleem zijn deze nieuwe kerndoelen een antwoord’ en ‘Curriculumherziening stevent af op mislukking’ |
|
Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Kan de Minister onderbouwen waarom zij denkt dat aanvullende zaken op het gebied van burgerschap en digitale vaardigheden niet leidt tot aanzienlijke taakverzwaring voor de docent, dan wel tot verarming van de bestaande vakinhoud?1 2
Het verminderen van de overladenheid van het curriculum voor docenten is een van de belangrijke redenen achter de bijstelling van het curriculum. Het onderwijs is namelijk gebaat bij een duidelijke opdracht met daarin heldere verwachtingen van wat leerlingen moeten kennen en kunnen wanneer zij het onderwijs verlaten. Door kerndoelen meer te concretiseren is het voor leraren duidelijker wat leerlingen moeten leren (en dus ook wat niet verplicht is). Dit leidt tot minder overladenheid, doordat methodes «dunner» kunnen worden en er daarmee minder werkdruk ontstaat en dat is een belangrijk doel van de huidige curriculumherziening.
Specifiek ten aanzien van burgerschap en digitale geletterdheid geldt dat scholen nu al veel aan burgerschap en digitale geletterdheid doen, ondanks dat de huidige kerndoelen er slechts impliciet en beperkt aandacht aan besteden. De Onderwijsraad stelt in haar advies dat het Nederlandse onderwijs in democratisch burgerschap beter, doordachter en systematischer kan en moet.3 Ook op het gebied van digitale geletterdheid wordt niet altijd gewerkt op basis van een visie en een gestructureerde aanpak. Volgens een focusgroep van experts zou dit kunnen komen doordat er nog geen kerndoelen voor digitale geletterdheid zijn vastgelegd.4 Scholen weten op het terrein van burgerschap en digitale geletterdheid momenteel dus niet goed wat er van hen wordt verwacht en dat maakt het ingewikkeld om er op een doelgerichte manier aan te werken. Juist het expliciteren van de opdracht op burgerschap en digitale geletterdheid kan dan ook leiden tot een taakverlichting.
Scholen zullen voor alle leergebieden goed moeten bekijken of dat wat zij deden onder de vlag van de oude kerndoelen nog wel echt allemaal nodig is. In de werkopdracht aan de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) is meegegeven dat de conceptkerndoelen beproefd moeten worden door scholen. Voor burgerschap en digitale geletterdheid zal dat na de zomer 2024 plaatsvinden. Als scholen aangeven dat zij de doelen niet kunnen onderwijzen in de beschikbare onderwijstijd, dan zullen er aanpassingen worden gedaan.
Deelt de Minister de mening dat er wél politieke besluitvorming ligt onder het feit dát we burgerschapsdoelen moeten hebben maar niét over de manier waarop en dat het in principe aan scholen is om invulling te geven aan burgerschapsonderwijs?
Ja. Er ligt politieke besluitvorming onder het feit dat we landelijke burgerschapsdoelen moeten hebben en hoe deze eruit komen te zien. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel over de verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen staat toegelicht dat burgerschapsonderwijs ook een (vak)inhoudelijke component heeft.5 Ook heeft uw Kamer via de motie-Rog/Van Meenen expliciet aangegeven dat een kenniscomponent over democratie en rechtsstaat een sterkere positie moet krijgen in het voortgezet onderwijs.6 Daarnaast kan uw Kamer zich op meerdere momenten uitspreken over de inhoud van de kerndoelen burgerschap. Hoe scholen in de praktijk vervolgens uitwerking geven aan de kerndoelen burgerschap en de burgerschapswet is inderdaad aan de scholen zelf. Dit volgt uit de vrijheid van onderwijs die geborgd is in de Grondwet.
In hoeverre deelt de Minister de mening dat de uitwerking van de nieuwe kerndoelen en vele leergebieden niet in lijn zijn met de focus die in het onderwijs aangebracht zou moeten worden om de grote problemen zoals het lerarentekort en achteruitgang van resultaten onder leerlingen op bijvoorbeeld de basisvaardigheden, het hoofd te kunnen bieden?
Nee, die mening deel ik niet. Het is van groot belang dat er focus is op het aanpakken van de grote uitdagingen in het onderwijs; het verbeteren van de basisvaardigheden (lezen, rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid) en het verminderen van het lerarentekort. De nieuwe kerndoelen leveren daar een belangrijke bijdrage aan. Om voldoende toe te komen aan de basisvaardigheden is het belangrijk dat het curriculum niet overvol raakt en er een duidelijke opdracht aan het onderwijs ligt. Een glasheldere opdracht leidt uiteindelijk tot beter onderwijs in de klas. Op verzoek van uw Kamer is prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van de kerndoelen voor de basisvaardigheden. Doordat de kerndoelen lezen en rekenen nu ook beter worden geïntegreerd in andere leergebieden, kan er bovendien meer prioriteit gegeven worden in de klas aan de basisvaardigheden. Met duidelijke en concrete kerndoelen willen we bovendien de werkdruk van docenten verlichten. Als duidelijker is wat «moet» dan wordt ook duidelijk wat er niet door de docent hoeft te worden gedaan en wat «mag». Zo heeft de docent meer eigenaarschap over zijn eigen curriculum. Dat draagt ook bij aan het verminderen van het lerarentekort.
Wat vindt de Minister van de signalen dat de manier waarop op dit moment uitvoering wordt gegeven aan de nieuwe kerndoelen in de praktijk zorgt voor verdringing in het curriculum (bijvoorbeeld de vakken biologie en natuurkunde die ruimte zouden moeten maken voor burgerschap en digitale vaardigheden) bijvoorbeeld door het ontstaan van nieuwe vakken?
Er wordt gewerkt aan nieuwe examenprogramma’s die aangeven wat leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs moeten kennen en kunnen. Dit doen we omdat de huidige examenprogramma’s verouderd zijn. Sommige examenprogramma’s dateren zelfs uit 1998. Daarnaast is ook het schooleigen programma overladen. Het totale onderwijsprogramma moet voor leerlingen en leraren behapbaar zijn. Bij het ontwikkelen van de nieuwe examenprogramma’s, zo ook voor biologie en natuurkunde, wordt gekeken naar de ruimte die een leergebied in het totale onderwijspakket kan innemen. Het totaal aantal beschikbare uren wordt als het ware verdeeld over de vakgebieden. Wij hebben aan SLO de opdracht gegeven hier een voorstel voor te doen. Ook uw Kamer is hier in meegenomen.7
We hebben de afgelopen jaren steeds weer gezien dat leerlingen de basisvaardigheden onvoldoende beheersen, terwijl ze die nodig hebben om zich later goed in de samenleving te kunnen redden. Dit betekent dat voor het verbeteren van de basisvaardigheden ook relatief veel ruimte komt in het nieuwe curriculum. De nieuwe kerndoelen voor burgerschap en digitale geletterdheid sorteren overigens niet voor op nieuwe vakken maar dit wordt voor een belangrijk deel geïntegreerd in vakken die alle leerlingen volgen, zodat ook álle leerlingen van die extra aandacht voor de basisvaardigheden profiteren. Zo is het bijvoorbeeld essentieel dat alle leerlingen leren over hoe de Nederlandse democratie werkt. Dit moet dus terugkomen bij maatschappijleer, een vak dat alle leerlingen verplicht moeten volgen. En niet alleen bij bijvoorbeeld geschiedenis, dat een keuzevak is.
Deelt de Minister de mening dat de verankering van het nieuwe curriculum in wet- en regelgeving gebaat is bij een goed en voorspoedig proces?
Ja.
In hoeverre deelt de Minister de mening dat de Kamer daarom vroegtijdig op de hoogte moet worden gebracht van en dat de kamer vroegtijdig zeggenschap moet krijgen over de manier waarop gestalte wordt gegeven aan de opdracht herziening curriculum en de keuzes die daarin worden gemaakt en niet pas nadat het «op de scholen is beproefd»?
De curriculumherziening loopt al een lange tijd. Sinds 2014 zijn er verschillende trajecten geweest die hebben gepoogd het curriculum bij te stellen. Op 6 april 2022 is er uitgebreid met uw Kamer gesproken over een andere aanpak voor de curriculumherziening.8 De opdracht zoals die toen in samenspraak met uw Kamer is geformuleerd, is ook de vorm waarop de curriculumherziening nu wordt uitgevoerd. In deze opdracht zijn dan ook de wensen van uw Kamer meegenomen, zoals het voorrang geven aan de basisvaardigheden.9 Na het verstrekken van de opdracht voor de curriculumherziening volgens de nieuwe aanpak in april 2022 is uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd. Dit is drie keer gedaan via separate Kamerbrieven over de curriculumherziening. Zo is in februari 2023 de tussenbalans van de curriculumherziening aan uw Kamer verzonden. In de tussenbalans is uw Kamer geïnformeerd over de eerste stappen die destijds gezet waren en ook over de opdrachten voor de curriculumherziening die vervolgens werden gegeven.10 Nadat de eerste conceptkerndoelen waren opgeleverd, is uw Kamer hierover ook geïnformeerd. In september 2023 over de conceptkerndoelen Nederlands en rekenen/wiskunde en in maart 2024 over de conceptkerndoelen burgerschap en digitale geletterdheid.11, 12 Daarnaast heeft uw Kamer in mei 2022 het Masterplan basisvaardigheden ontvangen waarin de curriculumherziening één van de vijf pijlers is. Vervolgens ontvangt uw Kamer twee maal per jaar via de voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden informatie over de voortgang van de herziening.
Op 26 juni aanstaande staat er een commissiedebat geagendeerd over dit onderwerp. Van tevoren ontvangt uw Kamer de vierde voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden, waarin ook de laatste ontwikkelingen ten aanzien van de bijstelling van het curriculum worden meegenomen. Omdat ik me kan voorstellen dat er nog vragen zijn over de curriculumherziening, zijn mijn ambtenaren graag bereid een technische briefing te geven voorafgaand aan het commissiedebat.
De Kamer heeft en krijgt dus alle gelegenheid om zich – nog voor de pilotfase – uit te spreken over het curriculum en de huidige herziening. Tenslotte worden de kerndoelen, na de pilotfase en voordat deze in werking treden, aan uw Kamer voorgelegd (middels een nahangprocedure). Eventuele opmerkingen en wensen van uw Kamer kunnen dan worden verwerkt.
Het bericht 'Onrust op basisscholen over uitkomsten nieuwe doorstroomtoets: ‘Dit klopt gewoon niet’' |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikelOnrust op basisscholen over uitkomsten nieuwe doorstroomtoets: «Dit klopt gewoon niet», uit de Volkskrant van 19 maart 2024?
Ja.
Hoe kijkt u er tegen aan dat schoolleiders zeggen te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de nieuwe toetsmethode en dat zij denken dat de methode de kansengelijkheid onder leerlingen niet vergroot.
Het is onwenselijk dat er wordt getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de doorstroomtoets en aan de rol die de toets speelt bij het vergroten van kansengelijkheid. Dankzij een nieuwe normering functioneert de doorstroomtoets vanaf 2024 nog beter als objectief, tweede gegeven, onafhankelijk van het schooladvies. Door de nieuwe normering is een ander beeld van de toetsresultaten ontstaan, dat niet goed vergelijkbaar is met voorheen. De Kamer en scholen zijn daar op voorhand over geïnformeerd.1 Sommige scholen, die toch de vergelijking maken, zien een grotere afwijking tussen de voorlopige schooladviezen en de toetsresultaten in vergelijking met vorige jaren. Dat komt doordat de nieuwe normering van de doorstroomtoetsen volledig losstaat van de schooladviezen, in tegenstelling tot afgelopen jaren. Meer achtergrond daarover leest u in de brief die ik uw Kamer op 17 januari jl. deed toekomen en waarin ik terugblik op de eerste afname van de doorstroomtoets.2
Daarnaast geldt dit jaar op initiatief van de Tweede Kamer een nieuwe maatregel rond de bijstelling van het schooladvies: haalt een leerling een hoger toetsadvies dan het voorlopig schooladvies, dan stelt de school het schooladvies in principe bij.3 De afgelopen jaren zagen we dat dankzij de toets zo’n 1 op de 10 leerlingen een bijgesteld schooladvies kreeg en daarmee op een passend schooltype in het voortgezet onderwijs (vo) kon starten. En we zien dat leerlingen de hoge verwachtingen in veel gevallen ook waarmaken. Uit monitoringsonderzoek bleek echter ook dat meisjes, leerlingen uit niet-stedelijke gebieden, leerlingen uit sociaal kwetsbare gezinnen en leerlingen met een migratieachtergrond over de afgelopen jaren structureel vaker ondergeadviseerd worden.4 Met de nieuwe maatregel, die vanaf dit schooljaar geldt,gaan we dit zoveel mogelijk tegen.
Deelt u de mening van schoolleiders dat leerlingen op een hoger of lager niveau terecht kunnen komen dan hij of zij aankan?
Momenteel kunnen we nog niets zeggen over het effect van de toetsresultaten op de doorstroom naar het vo. De toetsresultaten staan namelijk niet op zichzelf, maar vormen een aanvulling bij het schooladvies, als een soort «second opinion». Die twee gegevens gezamenlijk bepalen de instroom in het vo. In de komende maanden worden de benodigde gegevens verzameld en geanalyseerd om tot een definitief landelijke beeld te komen van de toetsresultaten en de definitieve schooladviezen, en het effect dat de nieuwe maatregel daarbij heeft gehad. Over dit totaalbeeld wordt uw Kamer naar verwachting na de zomer van 2024 geïnformeerd. Het is overigens goed hierbij aan te merken dat de doorstroomtoets weliswaar belangrijk is om onderadvisering bij het schooladvies te voorkomen, maar geen eindpunt markeert in de ontwikkeling van kinderen. Ook in het vo is er voldoende ruimte voor leerlingen om van schoolsoort te wisselen om het best passende onderwijs te volgen.
Hoe wordt het resultaat van de doorstroomtoets gewogen ten opzichte van eerdere toetsresultaten, de algemene indruk van de docenten en de observatie van de leerlingen, nu er twijfels zijn geuit over de kwaliteit van de doorstroomtoets?
Het toetsadvies geldt, net als voorheen, als tweede, objectieve gegeven bij het schooladvies. Het schooladvies komt tot stand op basis van een breed beeld en indrukken van de leerling, over de jaren heen. De doorstroomtoets kijkt naar de prestaties op taal en rekenen, omdat deze gegevens een voorspellende waarde hebben voor het verdere verloop van de onderwijsloopbaan van de leerling. Vanaf dit schooljaar geldt dat scholen een voorlopig schooladvies in principe bijstellen, als een leerling een hoger toetsadvies krijgt. Als een school dat niet in het belang van een leerling vindt, dan motiveert een school dit. Met deze maatregel gaan we structurele onderadvisering van leerlingen zoveel mogelijk tegen (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de PO-raad dat er op deze manier weinig terecht zal komen van kansrijk adviseren?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht delen van alle binnengekomen meldingen, gespecificeerd over de zes commerciële aanbieders van de doorstroomtoets?
Ik beschik niet over deze gegevens. Hiervoor verwijs ik u naar de aanbieders van de doorstroomtoetsen.
Deelt u de mening van de in het artikel geciteerde docent dat het ondenkbaar is dat zes aanbieders het centraal eindexamen in het voortgezet onderwijs zouden aanbieden?
Het huidige toetsstelsel, met een divers aanbod aan doorstroomtoetsen, komt voort uit de keuze van de Tweede Kamer uit 2014 om scholen keuzevrijheid te bieden.5 Anders dan de centrale eindexamens vormt de doorstroomtoets geen eindpunt in de ontwikkeling van een leerling. Daarmee acht ik het verdedigbaar dat scholen kunnen kiezen uit diverse toetsen, afhankelijk van de mate waarin deze passen bij hun leerlingenpopulatie of onderwijsvisie, en waarbij sprake is van verschil in bijvoorbeeld afnamecondities, inhoudelijke scope of mate van taligheid.
Uitgangspunt bij de keuzevrijheid in doorstroomtoetsen is overigens dat het niet mag uitmaken welke toets een leerling maakt, voor het toetsadvies dat de leerling krijgt. De afgelopen jaren is daarom een voortdurende inspanning geleverd, onder meer door het College voor Toetsen en Examens (CvTE), om de diverse doorstroomtoetsen onderling goed vergelijkbaar te maken. De nieuwe normering dit jaar was daarin een noodzakelijke stap. Alle doorstroomtoetsen voldoen daarnaast aan uniforme kwaliteitseisen. Ook hierover vindt u meer achtergrond in de Kamerbrief over de eerste afname van de doorstroomtoets.6
Kunt u toelichten waarom er, anders dan in het voortgezet onderwijs, wordt gekozen voor meer dan één aanbieder van de doorstroomtoets?
Zie antwoord vraag 7.
Is er ooit een pilot geweest met deze doorstroomtoets? Zo ja, wat waren de resultaten? Zo nee, waarom niet?
Er is geen pilot geweest met de doorstroomtoets. Daarvoor was geen aanleiding; de toets is inhoudelijk niet gewijzigd, maar heeft een andere plek gekregen ten opzichte van het schooladvies en de naam is gewijzigd van «eindtoets» naar «doorstroomtoets». Dit om te markeren dat de toets in groep 8 geen eindstation vormt voor de ontwikkeling van een leerling, maar een onderdeel is in de doorstroom van po naar vo. Het referentiekader Taal en Rekenen is ook nog steeds de basis voor de doorstroomtoets.
Wel is in afnamejaar 2023 geïnventariseerd welk effect de nieuwe normering, die dit schooljaar is gehanteerd, mogelijk op de toetsresultaten zou hebben. Daaruit bleek dat we ons moesten voorbereiden op een trendbreuk in de resultaten. De Kamer en scholen zijn hier vervolgens over geïnformeerd.7
Kunt u toelichten welke gevolgen de conclusies van het College voor Toetsen en Examens, die in september zullen worden gepubliceerd, kunnen gaan hebben voor de doorstroomtoets in 2025?
Het CvTE betrekt de resultaten van 2024 bij de beoordelingen van de verschillende doorstroomtoetsen. In het najaar, uiterlijk 1 oktober, is bekend welke doorstroomtoetsen voor het schooljaar 2024/2025 zijn toegelaten.
Het artikel 'Toekomst van Gorsselse melkveehouders onzeker, want in het bos staan eiken in plaats van iepen' |
|
Caroline van der Plas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Toekomst van Gorsselse melkveehouders onzeker, want in het bos staan eiken in plaats van iepen» dat gestaan heeft in Trouw?1
Ja.
Op grond van welke informatie heeft u uw wijzigingsbesluit genomen om het Eester Loo te veranderen van een «essen-iepenbos» naar een «beuken-eikenbos met hulst»?
Het Eester Loo is één van de locaties binnen het gebied Rijntakken waarvoor is vastgesteld dat het habitattype Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) voorkomt. Door artikel 27 van het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden (22 november 2022)2 is dit habitattype toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit Rijntakken.
De vaststelling heeft pas plaatsgevonden na de publicatie van het aanwijzingsbesluit, maar heeft betrekking op de situatie op het moment van aanwijzen. Het was dus noodzakelijk om het aanwijzingsbesluit op dit punt te corrigeren.
De feitelijke basis is de habitattypenkaart van het Natura 2000-gebied Rijntakken, opgesteld door de provincie Gelderland. Deze is gebaseerd op veldonderzoek ter plaatse om vast te stellen dat het habitattype aanwezig is en ook al aanwezig was in 2014 (toen het besluit-Rijntakken werd vastgesteld).
Overigens is het niet zo dat concreet voor deze locatie een afzonderlijk en specifiek besluit is genomen. Het lokaliseren van het sinds 2022 beschermde type is gebeurd door de provincie middels de genoemde habitattypenkaart. Ook bij de vergunningverlening wordt sindsdien rekening gehouden met (onder andere) deze locatie, met name door aanpassing van de AERIUS-kaart.
Kunt u een tijdlijn geven en ons meenemen in het proces wat uiteindelijk heeft geleid tot uw wijzigingsbesluit?
Het aanwijzingsbesluit Rijntakken werd op 23 april 2014 vastgesteld.
Reeds in oktober 2014 kreeg het ministerie de beschikking over een concept-habitattypenkaart waarop ook het habitattype Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) was opgenomen, een type dat eerder dat jaar nog niet was vermeld in het aanwijzingsbesluit.
Op 13 november 2014 leverde de Interbestuurlijke Projectgroep Habitatkartering (die onafhankelijk habitattypenkaarten valideerde) een bevindingendocument in bij de provincie. Daarin werd o.a. geconstateerd dat de vermelding van H9120 op de locatie Eester Loo niet was onderbouwd. Wel was duidelijk dat het bos op een bosgroeiplaats voorkomt die reeds rond 1850 bestond (dit is een wezenlijk onderdeel van de onderbouwing). Maar er werd ook gewezen op een passende beoordeling waarin werd gesproken over een Essen-iepenbos in de randzone van dit bos, wat behoort tot het habitattype Vochtige alluviale bossen, subtype essen-iepenbossen (H91E0B).
Op 31 maart 2016 leveren de validatoren een bevindingendocument over de volgende conceptversie van de kaart in bij de provincie. Daaruit blijkt dat het gedeelte van het Eester Loo dat in eigendom is van Geldersch Landschap inmiddels overtuigend is onderbouwd, maar dat van een particulier nog niet.
Uit het bevindingendocument van 27 juli 2017 blijkt dat hierover geen vragen meer zijn en dat de onderbouwing alsnog voor het gehele bos in orde is.
Het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden werd intussen vanaf begin 2017 voorbereid met de provincies, het Ministerie van IenW en het Ministerie van Defensie. Over de aanwezigheid van type H9120 in het gebied Rijntakken, waaronder de locatie Eester Loo, was reeds in maart 2017 ambtelijk overeenstemming met de provincie Gelderland.
Op 5 maart 2018 werd het wijzigingsbesluit in ontwerp gepubliceerd en tussen 9 maart en 19 april 2018 ter inzage gelegd.
Op 22 november 2022 is het wijzigingsbesluit vastgesteld. Ten aanzien van H9120 in Rijntakken was het besluit gelijkluidend aan het ontwerpbesluit.
Bent u op de hoogte van andere natuurgebieden die ook te maken hebben gehad met een wijzigingsbesluit? Om hoeveel en welke gebieden gaat het, en hoe vaak heeft een wijzigingsbesluit in het verleden plaatsgevonden?
Het in het vorige antwoord genoemde wijzigingsbesluit heeft betrekking op 101 Habitatrichtlijngebieden. Zie de in voetnoot 2 genoemde vindplaats voor de tekst van het besluit en de daarin genoemde gebieden.
De wijzigingen waren nodig om te corrigeren wat in het verleden niet goed is gegaan bij het opstellen van de aanwijzingsbesluiten. Het is jammer dat dit zo lang heeft geduurd, maar het voldoen aan de wettelijke vereisten is noodzakelijk. Dat is inmiddels ook bevestigd in alle uitspraken die door de rechtbanken zijn gedaan in de beroepen tegen dit besluit3.
In het verleden zijn slechts weinig wijzigingsbesluiten genomen. Per gebied kan dit worden afgeleid uit de overzichten op de Natura 2000-website. Voor bijvoorbeeld het gebied Rijntakken is dat te zien op de betreffende webpagina4.
Hoeveel agrarische bedrijven zijn uiteindelijk geconfronteerd met een wijzigingsbesluit? Hoeveel van die agrarische bedrijven zijn daardoor geconfronteerd met een lagere kritische depositiewaarde (KDW)?
Het wijzigingsbesluit heeft geen directe betrekking op agrarische bedrijven. Indirect is het besluit als gevolg van de zogenoemde externe werking wel relevant voor een groot deel van de agrarische bedrijven omdat er tot op een afstand van 25 km van beschermde stikstofgevoelige habitats bij vergunningverlening getoetst moet worden op mogelijk significante gevolgen. Dat kan leiden tot een lokale aanscherping van het toetsingskader voor vergunningverlening, maar het blijkt dat lang niet in alle gevallen sprake is van een lagere KDW als gevolg van het alsnog beschermen van de toegevoegde stikstofgevoelige habitats. De concrete gevolgen zullen dus per bedrijf verschillen. Daar bestaat geen landelijk overzicht van. Elk bedrijf kan dit via een AERIUS-berekening nagaan.
Deelt u de mening dat door uw wijzigingsbesluiten in het kader van natuurbeleid een flink aantal agrarische bedrijven wordt beperkt in hun bedrijfsvoering buiten hun eigen mogelijkheden om hierop te sturen?
Uit dit wijzigingsbesluit vloeit niet automatisch voort dat agrarische bedrijven worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Zo heeft het wijzigingsbesluit niet tot gevolg dat bestaande vergunningen moeten worden heroverwogen.
Om te zorgen dat ruimte bestaat om de bedrijfsvoering te wijzigen is het wel van belang om gezamenlijk te zorgen voor een afname van de stikstofuitstoot waardoor nieuwe ontwikkelmogelijkheden ontstaan. Daar willen we agrarisch ondernemers bij ondersteunen. Samen moeten we – binnen de noodzakelijke beperkingen – zoeken naar oplossingen waar ook de boeren zelf op kunnen sturen.
Deelt u de mening dat uw wijzigingsbesluiten direct gevolgen heeft op hun verdienmodel?
Die mening deel ik niet, gezien het antwoord op vraag 6. Wel hebben de opgaven in het landelijk gebied in zijn algemeenheid effect op de manier waarop geproduceerd kan worden. Daarom is het van belang deze opgave in samenhang te bezien met het verdienvermogen van de agrarisch ondernemers.
Bent u op de hoogte van de zorgen van de Gorsselse melkveehouders over de levensvatbaarheid van hun bedrijven als gevolg van uw wijzigingsbesluit? Zo ja, deelt u deze zorgen en overweegt u maatregelen om deze bedrijven te ondersteunen?
Die zorgen ken ik. De betreffende melkveehouders hebben, naar eigen zeggen, reeds natuurvergunningen, dus ook voor hen geldt dat ze daarmee het recht hebben om evenveel stikstof uit te blijven stoten als in die vergunningen staat, ondanks dat er sinds 2022 een zeer stikstofgevoelig bos in hun directe omgeving wordt beschermd. In hoeverre er een noodzaak is om deze ondernemers meer te ondersteunen, is nog niet duidelijk, maar uiteraard heeft de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid om gezamenlijk aan de opgaven in het landelijk gebied te voldoen en de ondernemers te ondersteunen om deze transitie mee te maken.
Hoe beoordeelt u de opmerkingen over het gebrek aan lokale maatwerkopties voor melkveehouders in Gorssel, ondanks de verklaringen van de overheid om dit te willen bieden?
Ik begrijp de behoefte aan maatwerk heel goed. Daarom heb ik de ambitie om, naast de generieke maatregelen en de gebiedsgerichte aanpak, maatwerk te leveren op het individuele boerenerf als dit noodzakelijk is. Dit gebeurt al in het kader van de aanpak piekbelasting en ook voor de PAS-melders wordt dit verkend. Met het verder invullen en verbreden van deze maatwerkaanpak ben ik nu bezig en het is aan het nieuwe kabinet om hier verdere keuzes in te maken.
Welke maatregelen overweegt u om de balans te bewaren tussen natuurbehoud en de levensvatbaarheid van agrarische bedrijven, met name in gebieden waar landbouw en natuur al lange tijd samen bestaan, zoals in Gorssel?
Het kan zijn dat ook deze bedrijven maatregelen moeten nemen die leiden tot een verdere vermindering van emissies van ammoniak en broeikasgassen. Het kabinet zet zich in om bedrijven hierin te ondersteunen zoals met het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw.
In aanvulling op bestaand instrumentarium kan een volgend kabinet besluiten om boeren te ondersteunen bij de verdere verduurzaming, bijvoorbeeld via subsidies voor onderzoek en ontwikkeling van stal- en managementmaatregelen, investeringen in bewezen en geborgde technieken en vergoedingen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Deelt u de mening dat de Gorsselse boeren en het bos historisch met elkaar zijn verweven?
Ja, in die zin dat een deel van het bos sinds lang in bezit is van één van de betrokken families en de natuurwaarden dus ook mede door hun beheer zijn behouden.
In hoeverre wordt bij de besluitvorming over natuurbescherming rekening gehouden met de historische relatie tussen de omgeving en de agrarische bedrijven, zoals in het geval van Gorssel waar het landschap zich mede dankzij de omwonende boeren heeft gevormd?
Daar kan in de besluitvorming geen rekening mee worden gehouden. De Europese regels laten het niet toe om onderscheid te maken tussen eigendomssituaties.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat juist de meer kleinschalige melkveehouders, die de overheid zegt te willen behouden, vaak dichtbij de natuur zitten en daar al jaren mee werken?
Ik wil allereerst mijn waardering uitspreken over wat veel boeren dichtbij Natura 2000-gebieden al doen om landbouw te combineren met agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Tegelijk is het duidelijk dat ondernemers samen met overheden aan de slag moeten om ook kleinschalige melkveebedrijven toekomstbestendig te maken, in balans met hun leefomgeving. Ik erken dat er ook voor deze bedrijven dichtbij Natura 2000-gebieden voldoende toekomstmogelijkheden moeten zijn. De opgave is om samen met andere betrokken partijen in het gebied een goede balans te vinden tussen ruimte voor natuur en voor agrarische activiteiten. Dit zal vooral ruimte zijn voor extensievere vormen van landbouw gecombineerd met agrarisch natuur- en landschapsbeheer. In gebiedsprocessen wordt lokaal gekeken wat waar passend en mogelijk is. Het kabinet ondersteunt bedrijven hierbij onder andere via het Omschakelprogramma duurzame landbouw, de ecoregelingen en de samenwerkingsregeling voor melkveebedrijven in Natura 2000-overgangsgebieden in het kader van het Nationaal Strategisch Plan van het GLB.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat door het huidige stikstofbeleid juist deze meer kleinschalige melkveehouders in de problemen raken?
Zie antwoord vraag 13.
Welke maatregelen neemt u om de rechtszekerheid van agrarische bedrijven te waarborgen?
Zoals uit de antwoorden op vraag 8 en 9 blijkt, is de rechtszekerheid geborgd doordat bestaande vergunningen niet worden aangetast door het genomen besluit.
Wat kunt u zeggen over de rechtszekerheid van de Gorsselse veehouders in het kader van uw wijzigingsbesluit?
Zie de antwoorden op vraag 8, 9 en 15.
Hoe gaat u om met de zorgen van melkveehouders in Gorssel over mogelijke toekomstige verplichtingen met betrekking tot dierenwelzijn, die mogelijk niet haalbaar zijn vanwege de beperkingen veroorzaakt door stikstofregelgeving en vergunningverleningen?
Uiteraard ben ik bekend met de zorgen die er leven over de beperkingen rondom vergunningverlening in relatie tot dierwaardige veehouderij. De Minister van LNV heeft de Kamer daar meermaals over geïnformeerd en in het convenanttraject dierwaardige veehouderij is dit ook onderwerp van gesprek geweest. De Tweede Kamer heeft op 19 maart jl. in het kader van de overgang naar een dierwaardige veehouderij een wijzigingsvoorstel voor de Wet dieren aangenomen. Daarin wordt bepaald dat dieren in de veehouderij hun gedragsbehoeften moeten kunnen uitoefenen. De concrete invulling van de eisen aan stallen zal worden uitgewerkt in lagere regelgeving. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden voor een stapsgewijze aanpak, waarbij het uitgangspunt is een dierwaardige veehouderij in 2040. De transitie naar dierwaardige veehouderij zal plaatsvinden binnen de kaders van het natuur- en milieubeleid (waaronder het stikstofbeleid).
Ziet u mogelijkheden om de Europese en/of Nederlandse regelgeving omtrent natuurbescherming aan te passen zodat er meer ruimte ontstaat voor maatwerk en rekening kan worden gehouden met lokale omstandigheden en belangen?
Die mogelijkheden zie ik niet, omdat Nederland op dit vlak al scherp aan de wind zeilt.
De uitspraak van de rechter over belastingconstructies gericht op belastingontwijking |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechter verwerpt PwC-opzetje om Nederlandse belasting te ontlopen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat praktijken van bedrijven die gericht zijn op ontwijken van het betalen van belasting nadelige gevolgen hebben voor de maatschappij, en dat dit ingaat tegen het principe dat iedereen (dus ook bedrijven) eerlijk belasting moet betalen? Kunt u schetsen welke stappen u onderneemt om dergelijke praktijken te voorkomen?
Ja, die mening deel ik. Door belastingontwijking komen de kosten van algemene voorzieningen uiteindelijk te liggen bij burgers en bedrijven die wel gewoon (op tijd) hun belasting betalen. Dat is onrechtvaardig, te meer omdat degenen die zich aan de belastingheffing onttrekken wel profijt hebben van met belastinggeld gefinancierde voorzieningen. Belastingontwijking ondermijnt daarmee de belastingmoraal en schaadt bovendien de Nederlandse reputatie.
Nederland heeft de afgelopen jaren belastingontwijking met verschillende maatregelen streng aangepakt. Op internationaal terrein heeft Nederland actief en constructief meegewerkt aan de afspraken die zijn gemaakt over een herziening van het internationale belastingsysteem. Ook nationaal zijn veel maatregelen genomen. Een belangrijk voorbeeld is de bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties die Nederland vanaf 1 januari 2021 heeft ingevoerd. Vanaf 1 januari 2024 geldt de bronbelasting ook voor dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties. Ook de strenge vormgeving van de generieke renteaftrekbeperking (earningsstrippingmaatregel) is een voorbeeld dat de inzet van het kabinet in de aanpak van belastingontwijking toont. Daarnaast heeft Nederland maatregelen genomen die zorgen voor een evenwichtigere belastingheffing van multinationals, mede naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals.2 Een voorbeeld hiervan is de beperking van de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting sinds 2022. Al deze maatregelen hebben de mogelijkheden voor belastingontwijking in en via Nederland aanzienlijk verminderd, en hebben bijgedragen aan een evenwichtigere belastingheffing van multinationals. Het IMF en de Europese Commissie geven aan dat Nederland met al deze maatregelen belastingontwijking waar mogelijk tegengaat.
Het kabinet zet de strijd tegen belastingontwijking voort. Internationale belastingontwijking is het meest effectief aan te pakken met een gecoördineerde internationale aanpak. Bij nationale maatregelen bestaat namelijk het risico dat belastingontwijking zich alleen verplaatst. Daarom ligt de focus van het kabinet op internationale maatregelen. Ook nationaal zet het kabinet verdere stappen, bijvoorbeeld door te werken aan een wetsvoorstel met een maatregel tegen het opknippen van activiteiten over verschillende vennootschappen voor vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed, dat met het Belastingplan 2025 aan uw Kamer kan worden aangeboden. Bovendien onderzoekt het kabinet nog verschillende concrete maatregelen voor opmerkelijke belastingconstructies die geïnventariseerd zijn in de Kamerbrief van 19 september jl.3
Welke mogelijkheden ziet u om bedrijven te stimuleren om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen bij het tegengaan van dergelijke praktijken, met oog op de commissie die PwC in 2016 heeft ingesteld die de maatschappelijke context meeweegt bij belastingadviezen? Welke mogelijkheden ziet u om te bevorderen dat dergelijke instrumenten niet alleen op papier geregeld zijn, maar ook daadwerkelijk succesvol ingezet worden?
In de eerste plaats zou ik graag de Tax Governance Code (TGC) van VNO-NCW willen aanhalen. Met de TGC liet een grote groep beursgenoteerde bedrijven zien dat zij de stap durfden te maken naar een meer transparante belastingpraktijk. De TGC heeft tot doel meer inzicht te bieden in de belastingstrategie van grote ondernemingen en wat zij betalen in de landen waar ze actief zijn. Deelnemers houden zich niet alleen aan de letter, maar ook aan de geest van de wet en zien het betalen van belastingen niet alleen als kostenpost, maar ook als een middel voor sociaal-economische cohesie, duurzame groei en welvaart op de lange termijn. De TGC is een instrument van het bedrijfsleven zelf. Wel is het Ministerie van Financiën nauw betrokken, en wordt regelmatig samen met een breed scala aan partijen over de code gesproken (ook van buiten het bedrijfsleven), waaronder ook over de naleving van de code.
Daarnaast heb ik mij sinds mijn aantreden ingezet om de dialoog en acties op het gebied van ethisch handelen en maatschappelijke verantwoordelijkheid van belastingadviseurs en bedrijven verder te brengen in gesprekken met bedrijven en organisaties, tijdens optredens en in colleges aan studenten fiscaal recht.
Het is goed om te zien dat de beroepsgroep van belastingadviseurs stappen heeft gezet op dit gebied. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan de Tax Principles die de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) in 2022 heeft aangenomen en hanteert voor haar leden en het Register Belastingadviseurs dat een voorstel heeft gedaan om de kwaliteit van het beroep van adviseurs te bewaken en misstanden tegen te gaan. Deze initiatieven kunnen ook doorwerken naar het tuchtrecht dat die beroepsorganisaties hanteren. De Tax Principles van de NOB maken namelijk integraal deel uit van de aangescherpte en gemoderniseerde Code of Conduct van de NOB, en naar mijn mening kan over een schending van die Code of Conduct – als handelen in strijd met de eer en waardigheid van het beroep – een tuchtrechtelijke klacht bij de NOB worden ingediend. Niet alleen een cliënt van een lid van de NOB maar ook de Belastingdienst kan zo’n klacht indienen. Dergelijke initiatieven zijn nog relatief nieuw en het zal daarom nog enige tijd duren voordat duidelijk wordt of deze initiatieven er daadwerkelijk toe leiden dat belastingadviseurs en hun beroepsorganisaties meer hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. De beroepsgroep is verder zelf aan zet op dit thema. In mijn gesprekken met de beroepsgroep zal ik dit onderwerp blijvend agenderen.
Valt de in deze casus gepoogde constructie onder de reikwijdte van de implementatie van de Europese richtlijn Mandatory Disclosure Rules (MDR)/DAC6, die intermediairs en/of belastingplichtigen verplicht om potentieel agressieve grensoverschrijdende fiscale constructies te melden bij de Belastingdienst?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. Deze vraag zal ik daarom beantwoorden aan de hand van openbare informatie, waaronder de uitspraak van Rechtbank Amsterdam4 waaraan Het Financieele Dagblad refereert in diens artikel van 17 maart jl.5
Op grond van de implementatie van de Europese richtlijn Mandatory Disclosure Rules (MDR)/DAC6 geldt een meldingsplicht ingeval van een meldingsplichtige grensoverschrijdende (internationale) constructie. De meldingsplicht geldt voor de periode vanaf 25 juni 2018.
De gepoogde opzet die wordt beschreven in voornoemde uitspraak van Rechtbank Amsterdam bestaat in de kern uit een juridische fusie waarbij een moedermaatschappij opgaat in haar dochtermaatschappij (dochter/moeder-fusie). Een dochter/moeder-fusie kan onder bepaalde omstandigheden onder de meldingsplicht van de implementatie van de Europese richtlijn Mandatory Disclosure Rules (MDR)/DAC6 vallen, meer specifiek onder wezenskenmerk E3. Dit wezenskenmerk ziet op internationale reorganisaties. In dit specifieke geval concludeer ik op basis van de openbare informatie dat voor deze dochter/moeder-fusie echter niet voldaan wordt aan de vereisten van wezenskenmerk E3, omdat het een fusie betreft waarbij een Nederlandse onderneming wordt overgedragen aan een andere Nederlandse onderneming.
Als deze constructie wel onder de reikwijdte van de MDR valt, hoe verklaart u dan dat deze niet eerder aan het licht is gekomen? Hoe reflecteert u op de handhaving ten aanzien van de implementatie van deze richtlijn in de praktijk?
De handhaving van de naleving van de implementatie van de richtlijn is gecentraliseerd belegd bij het gespecialiseerde MDR-team van de Belastingdienst. Het MDR-team zet diverse handhavingsinstrumenten in om de naleving van de DAC6 richtlijn te bevorderen. Allereerst doet het team dat door helder informatie te geven over de meldingsplicht en door bereikbaar te zijn. Hiermee wordt de compliance aan de voorkant verhoogd. Daarnaast zijn er verschillende inspanningen in het kader van het toezicht. Zo is onder andere de kwaliteit van de meldingen beoordeeld en zijn de melders hierop per brief aangesproken indien dit nodig was. Het MDR-team beoordeelt een groot aantal meldingen op basis van een signaalmodel op de noodzaak om aandacht aan de fiscaliteit te besteden. Naast het centrale toezicht zijn de meldingen ook grotendeels beschikbaar voor het reguliere toezicht proces. Bovendien legt het MDR-team bedrijfsbezoeken af bij intermediairs en andere meldingsplichtigen om toe te zien op de processen rondom DAC6. Overigens wordt de implementatie van de MDR en eventuele andere Europese regels ook vanuit Europa bewaakt, door bijvoorbeeld de European Court of Auditors.
Als deze constructie niet onder de reikwijdte van deze richtlijn valt, deelt u dan de mening dat dit wel zo zou moeten zijn? Bent u bereid om in kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn om (desnoods eerst op nationaal niveau) de effectiviteit van deze wetgeving te vergroten, bijvoorbeeld door de meldingsplicht te verbreden?
DAC6 heeft als doel de lidstaten door automatische gegevensuitwisseling over grensoverschrijdende constructies beter in staat te stellen zich te verweren tegen uitholling van hun nationale belastinggrondslagen.6 Lidstaten beschikken namelijk bij grensoverschrijdende constructies niet zonder meer over alle relevantie informatie om te kunnen beoordelen of hun belastingautoriteit kan of moet optreden tegen een bepaalde constructie.
Ik begrijp dat met de beschreven opzet getracht werd de consequenties van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid7 te matigen voor een bestaande structuur. De aanleiding was derhalve één specifieke Nederlandse wetswijziging, de Wet spoedreparatie fiscale eenheid.
De richtlijn betreft een Europees vastgesteld kader voor de detectie van internationale constructies. Het uitbreiden van MDR/DAC6 specifiek voor een aanpassing van een groepsstructuur als de onderhavige zal niet wezenlijk bijdragen aan het voorkomen of vroegtijdig onderkennen van internationale belastingontduiking/-ontwijking. Het lijkt dan ook minder passend om MDR/DAC6 specifiek voor een situatie als de onderhavige unilateraal te verruimen en zo af te wijken van de Europees afgesproken standaard.
Kunt u schetsen hoeveel meldingen er de afgelopen jaren zijn binnengekomen ten aanzien van agressieve belastingconstructies op basis van deze richtlijn of in algemene zin? Kunt u tevens een beeld geven van wat er op basis van deze meldingen veranderd is in wetgeving om deze mazen te dichten?
In totaal zijn in Nederland tot en met 2023 7.666 meldingen ontvangen. Deze meldingen zien op een periode van 25 juni 2018 tot en met 31 december 2023. Binnen Europa zijn 4.064 meldingen over dezelfde periode ingediend met relevantie voor Nederland. Dit is hieronder nader gevisualiseerd.
De Europese richtlijn Mandatory Disclosure Rules (MDR)/DAC6 heeft onder andere tot doel het informeren van (belasting)autoriteiten, zodat onverwijld kan worden gereageerd op schadelijke fiscale praktijken door mazen in wetgeving te dichten. Het informeren van (belasting)autoriteiten helpt ook om op schadelijke fiscale praktijken te kunnen reageren door middel van passende risicobeoordelingen en belastingcontroles. Overigens geldt in algemene zin dat tendensen die afgeleid worden uit MDR-signalen in een groter geheel van signalen kunnen bijdragen aan voorgenomen wetswijzigingen. Die MDR-signalen vormen dan een onderdeel van het geheel om tot veranderingen in de regels te komen.
Onder andere als gevolg van Europese richtlijnen zijn in de afgelopen jaren antimisbruikbepalingen geïntroduceerd, zoals in het bijzonder de ATAD-richtlijn (Anti Tax Avoidance Directive). De informatie uit ontvangen meldingen wordt (ook) gebruikt om te beoordelen of agressieve fiscale constructies kunnen worden bestreden met de bestaande antimisbruikbepalingen. Hiermee zijn de bestaande antimisbruikbepalingen en de meldingsplicht op grond van de Mandatory Disclosure Rules (DAC6) complementair aan elkaar in de bestrijding van schadelijke fiscale praktijken. Tot slot is met de Europese richtlijn Mandatory Disclosure Rules (MDR)/DAC6 ook een algemeen afschrikeffect beoogd.
Het bericht 'Pleidooi voor strengere regels na eerste rechtszaak tegen financieel influencer' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de mondelinge vragen die ik op 12 maart 2024 in de Kamer heb gesteld rondom de praktijk van de finfluencers, en dat de Minister van EZK aangaf dat finfluencers zich moeten houden aan de regels (daar lag volgens de Minister niet het probleem), dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze regels handhaaft en toeziet op naleving en ook dat de Europese Commissie bezig zou zijn met aanscherping van de regelgeving?
Ja.
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht het bovengenoemde artikel, waarin juristen steeds luider roepen dat er strengere regels moeten komen, ter bescherming van beleggers?1
We zien in toenemende mate dat consumenten, en in het bijzonder jongeren, zich online laten beïnvloeden door finfluencers bij het maken van financiële keuzes. In mijn brief over de ongewenste beïnvloeding van (jongere) consumenten bij het maken van financiële keuzes ga ik uitgebreid op dit onderwerp in. De opkomst van finfluencing kan positief zijn en zie ik ook als kans. Sommige finfluencers geven jongeren immers online, op een laagdrempelige wijze, tips over hoe zij verstandig met geld om kunnen gaan of op verstandige wijze kunnen gaan beleggen. Maar ik zie ook risico’s. De verleiding bijvoorbeeld voor (jonge) beleggers om snel rijk te worden door handelen in cryptoactiva of beleggen in complexe financiële instrumenten is groot, zeker wanneer bekende finfluencers deze (zeer) risicovolle activiteiten promoten of zich succesvoller voordoen dan dat ze zijn. Het bericht waarnaar u refereert gaat over een casus waarbij finfluencers aanbrengvergoedingen hebben ontvangen voor het promoten van een belegginsonderneming die haar diensten illegaal in Nederland aanbiedt. Mensen hebben hierdoor serieuze bedragen verloren. Net als u maak ik mij zorgen over de risico’s omtrent finfluencing.
In mijn brief licht ik toe dat finfluencers nu al aan een flinke set met regels moeten voldoen. Een deel van die regels is van toepassing op alle influencers, dus ook op finfluencers. Zo moeten finfluencers zich sinds 1 november 2020 houden aan de Mediawet. Dat betekent dat zogenoemde video-uploaders onder andere duidelijk moeten zijn over commerciële boodschappen in hun video’s en minderjarigen moeten beschermen tegen schadelijke content. Finfluencers mogen geen oneerlijke handelspraktijken verrichten, waaronder misleiden.2 Van misleiding is bijvoorbeeld sprake wanneer informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist of als essentiële informatie juist ontbreekt. Daarnaast zijn er op specifiek finfluencers aanvullende regels van toepassing. Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is het geven van beleggingsadvies vergunningplichtig, dus ook voor finfluencers. Aan het geven van een beleggingsaanbeveling ten aanzien van een financieel instrument of een uitgevende instelling (zoals een beursgenoteerd bedrijf) die niet gericht is aan één persoon maar aan een breed publiek, worden zorgvuldigheidseisen gesteld op grond van de Verordening marktmisbruik.3 Tot slot is het provisieverbod indirect van toepassing op finfluencers. Voor beleggingsondernemingen geldt namelijk dat zij finfluencers niet mogen betalen voor het aanbrengen van klanten via sociale media platforms.
Alles bij elkaar is er dus al een stevig regelgevend kader waaraan finfluencers zich moeten houden, met als doel om consumenten te beschermen tegen ongewenste beïnvloeding. Dat maakt dat ik voor nu geen noodzaak zie voor vergaande nieuwe wettelijke maatregelen. Ik zie wel ruimte voor verbeteringen. In dat kader noem ik in mijn brief drie concrete acties die ik ga ondernemen. De eerste actie beschrijf ik in de volgende alinea. De andere twee acties beschrijf ik in het antwoord op vraag 4.
De Data Driven Marketing Associatie, de bond van Adverteerders en de Stichting Reclame Code (SRC) lanceren 22 april het «Influencer certificaat» om verantwoorde influencer marketing te bevorderen. Dit initiatief – vergelijkbaar met het Franse initiatief «certificate de l’influence responsable» – bestaat uit een e-learning, resulterend in een certificaat, opname in een openbaar register en een onafhankelijke monitor (uitgevoerd door de SRC). De e-learning, het certificaat en het register worden aangeboden via de website www.influencerregels.com. Een e-learningplatform wordt ingezet om ervoor te zorgen dat influencers via verschillende modules op de hoogte worden gebracht van de belangrijkste regels rondom influencer marketing. De SRC gaat gecertificeerde influencers monitoren met behulp van online tools, om regelmatig te controleren of gecertificeerde influencers zich aan de regels houden. De e-learning bevat nu al een korte beschrijving van de belangrijkste regels voor finfluencing. Ik ga met de SRC en de AFM in gesprek om de mogelijkheden te verkennen om dit mooie initiatief uit te breiden met meer gedetailleerde verdiepingsmodules over specifieke regels voor finfluencers. Een certificaat kan namelijk een goed middel zijn om finfluencers zich er beter van bewust te maken aan welke (wettelijke) regels zij zich moeten houden en hoe zij zich moeten verhouden tot consumenten (zoals hun volgers of kijkers). Een certificaat kan bovendien de kwaliteit en objectiviteit van de activiteiten van finfluencers vergroten.
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht bovengenoemd artikel, waarin staat dat tot op heden geen vergunningen zijn aangevraagd door finfluencers en nul boetes zijn opgelegd door de AFM, terwijl het artikel vervolgt met de de casus Grinta, waarin de broker Grinta geen vergunning had en dus illegaal opereerde in Nederland, finfluencers provisies ontvingen van Grinta (commissies van 7,5%-10% over de inleg van iedere aangebrachte klant) en de AFM hun onderzoek naar een tiental Grinta finfluencers heeft afgerond, maar nog geen vervolgbeslissing heeft genomen?
In mijn brief licht ik uitgebreid toe hoe de AFM toezicht houdt op finfluencers en welke activiteiten zij tot dusver hebben ontplooid. De AFM heeft de ontwikkelingen omtrent finfluencers tijdig gesignaleerd en al in 2021 een verkennend onderzoek uitgevoerd naar ruim 150 finfluencers.4 Naar aanleiding van dit verkennende onderzoek heeft de AFM finfluencers duidelijk gemaakt aan welke regels zij zich moeten houden en beleggingsondernemingen die in strijd opereerden met het Nederlandse provisieverbod hierop gewezen en hen opgedragen aanpassingen te doen. Na dit verkennende onderzoek heeft de AFM onder andere vervolgtoezichtsonderzoeken naar finfluencers uitgevoerd. De AFM kan geen inzicht geven in alle genomen maatregelen vanwege de wettelijke geheimhoudingsplicht en doet normaliter ook geen uitspraken over lopende onderzoeken. Specifiek ten aanzien van deze toezichtsonderzoeken naar finfluencers heeft de AFM wel in de media gemeld dat de onderzoeken inmiddels zijn afgerond, waarbij de AFM de verwachting heeft uitgesproken dat enkele finfluencers in strijd hebben gehandeld met bestaande wetgeving.5 In een volgende toezichtfase beslist de AFM wat zij met de onderzoeksresultaten gaat doen. Daarbij kan de AFM informele (bijv. een waarschuwingsbrief of -gesprek) en formele handhavingsinstrumenten (bijv. een aanwijzing of boete) inzetten. Wanneer de toezichthoudende afdeling inderdaad een overtreding heeft geconstateerd en van oordeel is dat hiervoor een boete aangewezen is, dan wordt een zorgvuldig proces in gang gezet waarbij verschillende stappen worden doorlopen.6
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht bovengenoemd artikel, waarin staat dat de Europese Commissie weliswaar bezig is met regels, maar dat die niet per definitie het probleem oplossen, omdat die toezien op financiële instellingen met een vergunning, terwijl juist obscure brokers die vergunning niet hebben?
De Europese Commissie heeft als onderdeel van het Pakket retail beleggen voorgesteld om beleggingsondernemingen expliciet verantwoordelijk te maken voor de content van finfluencers waarmee zij samenwerken. Ik zet mij tijdens de lopende onderhandelingen over het Pakket retail beleggen in om dit voorstel te behouden. Ik ben het er mee eens dat deze maatregel geen oplossing biedt voor situaties waarin finfluencers de producten of diensten aanprijzen van financiële ondernemingen die geen vereiste vergunning hebben voor het aanbieden van deze producten of diensten. Toch denk ik wel dat deze maatregel consumenten extra gaat beschermen tegen ongewenste beïnvloeding door finfluencers. Door deze maatregel zullen beleggingsondernemingen namelijk naar verwachting selectiever zijn bij de keuze of ze een samenwerking aangaan met een finfluencer en zo ja, met welke influencer. Bovendien zullen zij waarschijnlijk (meer) maatregelen nemen om de kwaliteit van de content van finfluencers te waarborgen.
Om consumenten ook beter te beschermen tegen de ongewenste beïnvloeding van influencers die samenwerken met illegale beleggingsondernemingen ga ik mij, samen met de Minister van EZK, inzetten om finfluencers expliciet te verbieden om financiële producten of diensten aan te prijzen die worden aangeboden door financiële ondernemingen die hiervoor niet de vereiste vergunning hebben, door deze handelspraktijk in de Europese Richtlijn oneerlijke handelspraktijken onder alle omstandigheden aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk. Een dergelijk verbod op EU-niveau geniet de sterke voorkeur omdat finfluencers internationaal actief zijn. Het aanprijzen van de producten of diensten van een financiële onderneming zonder vereiste vergunning valt mogelijk nu al aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk op grond van misleiding of een misleidende omissie. Ook is de handelspraktijk mogelijk nu al aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk op grond van de lijst in Bijlage I van de Richtlijn oneerlijke handelsprakijken, waarin de handelspraktijken staan vermeld die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd. Met deze explicitering wordt deze handelspraktijk onomstotelijk een oneerlijke handelspraktijk, wat kan bijdragen aan het tegengaan van deze onwenselijke praktijken. Op dit moment onderzoekt de Europese Commissie of de huidige consumentenwetgeving, waaronder de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, voldoende aansluit bij dit digitale tijdperk (fitness check).7 De nieuwe Europese Commissie zal op basis van de resultaten van dit onderzoek besluiten of de Europese consumentenwetgeving daadwerkelijk wordt aangepast. Ik zal, samen met de Minister van EZK, de Europese Commissie vragen deze handelspraktijk onder alle omstandigheden aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk in een voorstel voor de herziening van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken.
Bent u het, dit alles overziend, ermee eens dat er wel degelijk een urgentie bestaat om met aanvullende maatregelen te komen, omdat de huidige regelgeving ontoereikend is, toezicht en handhaving vooralsnog niet leiden tot inperking van de praktijken van finfluencers en de voorgenomen Brusselse regelgeving naar verwachting geen concrete oplossing zal bieden?
Ik deel uw wens voor aanvullende stappen en daarom ga ik drie acties ondernemen. Voor toelichting op die acties verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en vraag 4.
De doelgerichte aanvallen door Israël op journalisten |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC artikel «TNO: Israël schoot in Libanon «waarschijnlijk» ook met machinegeweren op journalisten»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het drama dat zich afspeelde op 13 oktober jongstleden, waarbij het Israëlische leger twee granaten afvuurde op een duidelijk geïdentificeerde groep journalisten in Zuid-Libanon, met als gevolg de directe dood van de 37-jarige Reuters-journalist Abdallah?
Ja.
Wat is uw reactie op de beschuldigingen vanHuman Rights Watch en hoogleraar Internationaal Humanitair Recht Jessica Dorsey, die Israël beschuldigen van opzettelijke aanvallen op journalisten, en deze daden als oorlogsmisdaden bestempelen?2 3
Ieder land is gehouden zijn verplichtingen onder het internationaal recht na te komen. Het kabinet neemt de uitspraken van verschillende hoge VN-vertegenwoordigers, gerenommeerde internationale non-gouvernementele organisaties en academici over de vraag of het humanitair oorlogsrecht wordt nageleefd uiterst serieus. Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om de relevante feiten boven water te krijgen. Het is in eerste instantie aan partijen zelf om onderzoek te doen naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht.
Bent u bereid op te roepen tot onafhankelijk, effectief en grondig onderzoek naar de reeds bekende gevallen van doelgerichte aanvallen op journalisten door autoriteiten ter plekke, waaronder Hamza al-Dahdouh, Mustafa Thuraya en Issam Abdallah, conform Nederlandse inzet op het tegengaan van straffeloosheid van moorden op journalisten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van onafhankelijk onderzoek naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Nederland steunt programma’s van UNESCO op de veiligheid van journalisten, waaronder het monitoren en rapporteren over journalisten die zijn omgekomen bij het uitoefenen van hun beroep. Daarbij worden overheden jaarlijks verzocht informatie aan te leveren over de status van juridische procedures van onopgeloste zaken. Daarnaast onderzoekt het kabinet de mogelijkheden om dit onderwerp onder de aandacht te brengen in internationale fora, zoals de Media Freedom Coalition en de VN mensenrechtenraad. Ook doet het Internationaal Strafhof onderzoek naar de gebeurtenissen op en na 7 oktober jl., waarbij Nederland EUR 3 miljoen ter beschikking heeft gesteld voor de algemene onderzoekscapaciteiten van het Internationaal Strafhof. Ook heeft Nederland USD 1 miljoen ter beschikking gesteld aan het VN-mensenrechtenkantoor in de Palestijnse Gebieden voor hun monitoringstaken.
Hoe reageert u op het verontrustende feit dat journalisten in Gaza volgens het Palestijnse Journalisten Syndicaat vijf tot tien keer meer kans hebben om vermoord te worden dan de gemiddelde burger?4
Dit zijn ernstige berichten. Journalisten moeten hun werk vrij en veilig kunnen uitvoeren.
Erkent u het belang van journalisten bij het documenteren van oorlogsmisdaden en het verstrekken van betrouwbaar nieuws om desinformatie tegen te gaan, evenals het feit dat zonder onafhankelijke journalistiek cruciale informatie wordt onthouden aan burgers in Gaza, zoals evacuatieroutes en doelwitten van bombardementen?5
Het kabinet erkent het belang van journalisten voor de toegang tot betrouwbare en onafhankelijke informatie, zeker in conflictsituaties. De VN-Speciaal Rapporteur voor vrijheid van meningsuiting karakteriseert toegang tot informatie in conflictsituaties dan ook als een «survival right», waarvan het leven en de veiligheid van mensen in conflictsituaties afhangen.
Welke stappen heeft het kabinet ondernomen om journalisten en mediawerkers in Gaza en in de wijdere omgeving die verslag doen van het conflict te beschermen? Welke mogelijkheden ziet u om deze inzet te intensiveren en bent u bereid om dit te doen?
Nederland steunt het werk van Free Press Unlimited en Reporters Without Borders vanuit het Safety for Voices-subsidiekader. Deze organisaties bieden fysieke, juridische, digitale, financiële en psychosociale hulp aan journalisten in nood. Binnen beperkte mogelijkheden hebben beide organisaties lokale partners ondersteund om journalisten in Gaza te voorzien van communicatieapparatuur, humanitaire goederen, en plekken met internet om van daaruit te kunnen werken. Daarnaast steunt Nederland programma’s van UNESCO ten aanzien van de veiligheid van journalisten, waaronder journalisten die werkzaam zijn in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever. Toegang tot Gaza is echter zeer beperkt, en daarmee ook de mogelijkheden voor meer inzet. Nederland blijft ook in het diplomatieke verkeer het belang van vrije media en bescherming van journalisten onderstrepen.
Deelt u de mening dat het consequent weigeren van toegang voor buitenlandse journalisten tot de Gazastrook een bedreiging vormt voor betrouwbare en onafhankelijke informatie?
Zie het antwoord op vraag 6.
Zo ja, bent u bereid om, samen met uw collega's in de Media Freedom Coalition, Israël op te roepen om buitenlandse journalisten toegang te verlenen tot Gaza? Zo nee, waarom niet?
Onder Nederlands co-voorzitterschap en op Nederlands initiatief heeft de Media Freedom Coalition in een verklaring zorgen geuitover de veiligheid van journalisten en de consequenties voor de toegang tot informatie van dit conflict en andere conflictsituaties.6 De Media Freedom Coalition onder Duits en Ests voorzitterschap bekijkt momenteel de mogelijkheden voor andere gezamenlijke acties.
Deelt u de mening dat het Kabinet zich moet uitspreken over het ongekende aantal vermoorde journalisten in Gaza, in lijn met de internationale voortrekkersrol die Nederland de afgelopen jaren op zich heeft genomen als covoorzitter van de Media Freedom Coalition?
Nederland heeft zich in eerdergenoemde verklaring samen met 23 andere leden van de Media Freedom Coalition uitgesproken over het aantal omgekomen journalisten gedurende het conflict tussen Israël en Hamas.
De uitspraak van het gerechtshof Den Haag dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen |
|
Bart van Kent , Marijke Synhaeve (D66), Marieke Koekkoek (D66), Don Ceder (CU), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen door niet al het redelijkerwijs mogelijke te doen om te voorkomen dat minderjarige kinderen in een situatie terechtkomen waarin zij niet voldoende toegang hebben tot drinkwater?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter?
Het arrest vraagt om actie op twee gebieden.
Allereerst is het zaak dat gevolg wordt gegeven aan de rechterlijke bevelen aan de Staat en de gedaagde drinkwaterbedrijven om de door de rechter vastgestelde onrechtmatige situatie op te heffen. Dat betekent dat ten aanzien van huishoudens met kinderen bestaande afsluitingen wegens wanbetaling moeten worden opgeheven en nieuwe afsluitingen moeten worden voorkomen, dan wel dat in gevallen van afsluiting in elk geval hoeveelheden water moeten worden verstrekt die beantwoorden aan de richtlijnen van de Wereldgezondheids-organisatie (WHO) zoals die in het arrest worden aangehaald. Gelet op de aard en strekking van de rechterlijke bevelen hebben deze ook gevolgen voor de drinkwaterbedrijven die niet in de rechtszaak partij waren.
Ten tweede zal met belanghebbenden, waaronder de drinkwaterbedrijven, maar ook met VNG, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en andere stakeholders, op basis van de lijnen in het arrest moeten worden bezien op welke wijze de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater het beste kan worden aangepast. Daarvoor wordt ook ingezet op overleg met Defence for Children en het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten.
Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat huishoudens met kinderen per direct niet meer worden afgesloten van water?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN (medegedaagden in de gerechtelijke procedure) hebben toegezegd huishoudens per direct niet meer af te sluiten wegens wanbetaling, totdat de incassotrajecten zijn aangepast op de uitspraak van het gerechtshof.
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij hebben hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huishoudens met kinderen die nu afgesloten zijn weer worden aangesloten?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN hebben toegezegd alle particuliere adressen langs te gaan die wegens wanbetaling zijn afgesloten:
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij zullen hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het belang van het kind als eerste overweging wordt meegenomen en inzichtelijk wordt gemaakt bij nieuw beleid?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat drinkwaterbedrijven zo snel als mogelijk inzichtelijk hebben of er kinderen op een adres wonen?
In beginsel is het niet nodig dat drinkwaterbedrijven van alle aansluitingen weten of er minderjarige kinderen woonachtig zijn. Alleen in geval van dreigende afsluiting wegens wanbetaling is dit inzicht nodig. Voor de adressen die op dit moment zijn afgesloten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4.
Voor de langere termijn moet een wijze worden gevonden waarmee met grote zekerheid kan worden vastgesteld of er kinderen woonachtig zijn op een adres. In overleg met de VNG, de Nederlandse koepelorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK en de drinkwaterbedrijven wordt bezien wat de mogelijkheden zijn en hoe we dit het beste kunnen vormgeven.
Gaat u in lijn met de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Kat2 en in lijn met de uitspraak van de rechter een drinkwaterfonds oprichten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van de toegang tot basisvoorzieningen voor huishoudens met kinderen. Met het oog op dit belang is door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de toezegging gedaan om te bezien welke mogelijkheden er zijn om kinderen beter te beschermen tegen de afsluiting van drinkwater. Er loopt nu een onderzoek naar de instrumenten die ingezet kunnen worden om kinderen beter te beschermen. Ook wordt in dit onderzoek gekeken naar de mogelijkheid om een drinkwaterfonds op te richten. Dit onderzoek bevindt zich in de eindfase en zal voor de zomer aan de Kamer worden toegestuurd, voorzien van een kabinetsreactie.
Gaat u de richtlijnen voor het afsluiten van water bij huishoudens aanpassen, in aanloop van de uitvoering van motie Kat, in lijn met de uitspraak en de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Synhaeve cs.?3 Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie Synhaeve verzoekt de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater aan te passen zodat deze minstens gelijkgetrokken wordt met Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. De laatst genoemde regeling is per 1 april 2023 aangepast. In de regeling afsluitbeleid voor energie zijn twee mogelijkheden opgenomen tot het uitwisselen van signalen van energieleverancier naar gemeente ten behoeve van schuldhulpverlening. Zo wordt er een vroegsignaal gestuurd na twee gemiste termijnbedragen of wanneer de betalingsachterstand aanmerkelijk hoger is geworden en is er een eindeleveringssignaal op het moment dat de leverancier overgaat tot ontbinding van het contract. De gemeente krijgt na dit laatste signaal nog vier weken de tijd om tot een hulpaanbod te komen alvorens de leverancier het contract opzegt en de netbeheerder tot afsluiting over dient te gaan. Door het sturen van twee signalen op verschillende momenten in het proces, kunnen gemeenten beter in positie worden gebracht om huishoudens met geldzorgen te ondersteunen.
Als vaste lastenpartner werken drinkwaterbedrijven nu reeds veelal samen met instanties ten behoeve van schuldhulpverlening om te voorkomen dat burgers in problematische schulden terecht komen.
Het ministerie zal onderzoeken welke onderdelen van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas kunnen worden overgenomen in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het arrest van het Hof aanleiding zijn om in overleg met alle betrokkenen de regeling verder aan te passen.
Gaat u in lijn met motie Synhaeve cs.[3] schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger aanbieden? Zo ja, op welke manier en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie verzocht de regering tevens om te bezien of het aanbieden van schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger kan worden aangeboden, bijvoorbeeld door de inzet van maatschappelijk organisaties en sociale wijkteams. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft u over dit deel van de motie al geïnformeerd op 28 maart 2024.5
In hoeverre neemt u de uitspraak mee in het beleid van het afsluiten van huishoudens zonder kinderen van water, ondanks dat de uitspraak zich richt op kinderen? In hoeverre is het volledig afsluiten van water van ieder persoon in uw ogen in strijd met een waardig bestaansminimum?
Dit wordt meegenomen in de herbezinning op de regeling naar aanleiding van het arrest zoals aangegeven in vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de mensenrechtenorganisaties die de zaak hebben aangespannen (het Nederlands Juristen Comite voor de Mensenrechten (NJCM) en Defence for Children), maar ook andere relevante organisaties zoals de drinkwaterbedrijven over vervolgstappen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Puppy-yoga |
|
Ines Kostić (PvdD), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar over misstanden bij puppy yoga?1
Ja, ik heb de uitzending gezien.
Wat vindt u ervan dat een buitenlands bedrijf een yogacentrum in Amsterdam heeft geopend waarbij pups urenlang worden gebruikt voor commercieel gewin?
Dit vind ik een slechte zaak. Hoewel met de juiste maatregelen puppy yoga geen negatieve consequenties hoeft te hebben voor het welzijn van puppy’s, blijkt het welzijn van deze dieren in de praktijk lastig te waarborgen. De winst die gemaakt kan worden met puppy yoga vormt hierbij een perverse prikkel om niet in het belang van de puppy’s te handelen.
Wat is uw reactie op de beelden waarbij te zien is dat pups continu wakker worden gemaakt, worden opgetild en doorgegeven en rondlopen in een ruimte waar een groot risico is dat ze gewond raken?
Ik vind het triest om te zien dat de betrokkenen in hun eigen belang handelen en hierbij het welzijn van de puppy’s uit het oog verliezen.
Wat vindt u ervan dat er geen toezicht is op de gezondheid en het welzijn van de pups door bijvoorbeeld een diergedragsdeskundige?
De eigenaar van de dieren is te allen tijde verantwoordelijk voor het welzijn van de puppy’s. Het is niet noodzakelijk dat een diergedragsdeskundige toezicht houdt op de gezondheid en het welzijn van de puppy’s als de eigenaar deze verantwoordelijkheid neemt en erop toeziet dat de puppy’s goed worden behandeld.
Kunt u bevestigen dat de eerste weken van het leven van een hond cruciaal zijn voor de ontwikkeling?
Ja, dit kan ik bevestigen. In de socialisatiefase wordt het fundament gelegd voor het verdere leven van een hond. Alles dat de pup in deze periode leert, blijft hem zijn leven lang bij. Dat geldt voor positieve ervaringen, maar ook voor negatieve.
Kunt u bevestigen dat pups het grootste deel van de dag horen te slapen?
Ja, een puppy van 8 weken oud slaapt ongeveer 20 uur per dag.
Kunt u bevestigen dat overmatige angst en stress, overprikkeling en een tekort aan slaap kan leiden tot gezondheids- en gedragsproblemen bij honden?
Ja, dit kan ik bevestigen. Goede socialisatie van puppy’s is erg belangrijk, ze moeten in deze fase wennen aan verschillende omgevingen en mensen. Het is hierbij van cruciaal belang om puppy’s voldoende rust te geven om de opgedane prikkels te verwerken. Wanneer er te veel wordt gedaan met een puppy, kan deze overprikkeld raken. Dit kan ertoe leiden dat de puppy overgevoelig raakt voor bepaalde situaties en gezondheids- en gedragsproblemen ontwikkelt.
Kunt u bevestigen dat pups die urenlang worden ingezet voor puppy yoga en continu wakker worden gemaakt, onvoldoende slaap en rust krijgen?
Wanneer een puppy slaapt, moet deze met rust gelaten worden. Puppy’s die tijdens een puppy yogales continu wakker worden gemaakt zullen onvoldoende slaap en rust krijgen.
Kunt u bevestigen dat op de beelden te zien is dat de pups onnodige angst en stress ervaren en dat dit een overtreding is van de Wet dieren (Kamerstuk 35 398) en het Besluit houders van dieren?
Op de beelden is te zien dat puppy’s van 8 weken oud wakker worden gemaakt, uit elkaar worden gehaald, worden opgetild en vast worden gehouden. Meerdere puppy’s vertonen angst- en stressgedragingen zoals trillen en de staart tussen de benen houden. Na de uitzending van Radar heeft de NVWA op de locaties van het betreffende puppy yoga bedrijf inspecties uitgevoerd en de overige beelden van Radar bekeken.
Uit het onderzoek van de NVWA blijkt dat niet voldoende ruimte wordt gelaten voor de fysiologische en ethologische behoeften van de puppy’s tijdens de puppy yoga lessen. De NVWA heeft overtredingen geconstateerd en hiervoor voornemens tot het opleggen van bestuurlijke boetes aan de overtreder bekend gemaakt.
Heeft u gezien dat meerdere yogadocenten die bij dit yogacentrum hebben gewerkt zich nu actief uitspreken tegen puppy yoga?2
Ja, dit heb ik gezien.
Heeft u gezien dat verschillende dierenwelzijnsorganisaties, waaronder de Dierenbescherming, Vier Voeters en House of Animals, zich hebben uitgesproken tegen puppy yoga?3 4 5
Ja, dit heb ik gezien.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat pups, puur vanwege commercieel belang en het vermaak van mensen, worden ingezet bij yoga? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Het uitgangspunt zou het welzijn en goede socialisatie van de puppy’s moeten zijn, niet commercieel belang en vermaak van mensen.
Deelt u de mening dat puppy yoga kan leiden tot onwenselijke impulsaankopen van pups? Zo nee, waarom niet?
Enerzijds zou het knuffelen met een puppy de wens om een eigen hond te hebben kunnen aanwakkeren, anderzijds is het mogelijk dat puppy yoga de behoefte aan contact met (jonge) honden vervult en er toe leidt dat mensen juist géén eigen hond kopen. Dit zegt echter niets over of deze personen een impulsaankoop zullen doen.
In de zomer 2023 is onderzoeks- en adviesbureau Inspire to Act begonnen met de uitvoering van een onderzoek naar de gedragsfactoren die een belangrijke rol spelen bij de aanschaf en het houden van kortsnuitige honden. In dit onderzoek wordt specifiek gekeken naar impulsaankopen (Kamerstuk 28 286, nr. 1009) en welke informatie is ingewonnen door de koper tijdens de aanschaf van het dier (Kamerstuk 28 286, nr. 1149). Dit onderzoek loopt nog.
Wat vindt u van de uitspraak van de eigenaar van het bedrijf Puppies & Yoga: «Zolang de vraag naar puppy yoga toeneemt, blijven wij studio’s openen?»6
Ik vind het een slechte zaak als commerciële belangen prevaleren boven het welzijn van puppy’s.
Deelt u de mening dat dit een ongewenste trend is waar snel een halt aan moet worden toegeroepen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Het is belangrijk om goed na te denken over vermaak met dieren en zeker als het gaat om zulke jonge dieren in een hele gevoelig fase in hun leven. Uit de beelden en de verklaringen van yoga-docenten blijkt dat het niet eenvoudig is om het welzijn van de puppy’s te waarborgen.
Bent u bereid om zo snel mogelijk met maatregelen te komen om puppy yoga te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Ondanks dat het dierenwelzijn van de puppy’s met de naleving (en zo nodig handhaving) van de welzijnsregelgeving is geborgd, vind ik het niettemin onwenselijk dat deze diensten worden aangeboden. Dit gebruik van dieren verhoudt zich niet met de intrinsieke waarde van het dier, omdat de belangen van de verleners van de diensten en de mensen die er gebruik van maken niet opwegen tegen de intrinsieke waarde van de betrokken puppy’s. Ik zal dan ook een algemene maatregel van bestuur voorbereiden om yoga met puppy’s te verbieden.
Dit is niet het eerste en zal ook niet het laatste fenomeen zijn waarbij interactie met dieren wordt aangeboden tegen financiële vergoeding, en waarbij vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de mate waarin het welzijn van de betrokken dieren wordt gewaarborgd. Ik roep eenieder dan ook op om zelf verantwoordelijkheid te nemen en niet mee te werken aan ongewenste exploitatie van puppy’s of andere dieren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Zoals ik u op 10 april 2024 (Aanhangsel van de Handelingen 2023–2024, nr. 1462) heb laten weten, vroeg zorgvuldige beantwoording van uw vragen meer tijd dan de daartoe gestelde termijn van drie weken.
De aanwezigheid van hoge concentraties van het verboden gewasbeschermingsmiddel dinoterb in oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied het Zwanenwater |
|
Laura Bromet (GL), Geert Gabriëls (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht over de aanwezigheid van hoge concentraties van het verboden gewasbeschermingsmiddel dinoterb in oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied het Zwanenwater?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in een natuurgebied aantreffen van een middel dat vanwege het risico op gezondheidsschade en schade aan de biodiversiteit sinds 1998 verboden is, een ernstige zaak is?
Al langer is bekend dat resten van gewasbeschermingsmiddelen, ook van middelen die al langer niet meer zijn toegestaan, in natuurgebieden kunnen worden teruggevonden. De ernst van de zaak is afhankelijk van de aangetroffen hoeveelheden. Uiteraard is de aanwezigheid van een verboden middel als dinoterb altijd ongewenst, dus ook als het een natuurgebied betreft.
Bent u voornemens om te laten onderzoeken wat de oorsprong is van het verboden middel dinoterb? Zo ja, op welke manier? Wat is hierin de rol van waterschap, handhavers en de provincie?
Het HHNK heeft op meerdere plaatsen dinoterb in het oppervlaktewater aangetroffen en start zo snel mogelijk een onderzoek naar mogelijke bronnen en oorzaken. Voor het onderzoek stemt het HHNK af met de NVWA en de provincie Noord-Holland.
Ik wacht de resultaten van het onderzoek af om te kunnen bepalen of verdere actie noodzakelijk is. Voor meer informatie verwijs ik u naar mijn Kamerbrief in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland. Deze brief is gelijktijdig met de beantwoording van deze set Kamervragen naar uw Kamer gestuurd.
Kunt u aangeven of op meerdere plekken in Nederland dinoterb in het oppervlaktewater wordt aangetroffen? Zo ja, hoe verklaart u de aanwezigheid van deze stof? Zo nee, wordt hier wel op gemeten? Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aanwezigheid van verboden bestrijdingsmiddelen en mogelijke bron hiervan?
De openbare Bestrijdingsmiddelenatlas2 laat zien op welke locaties in Nederland de stof dinoterb is aangetroffen. Normoverschrijding van dinoterb in het oppervlaktewater is met name in de provincie Noord-Holland gevonden. Het onderzoek van het HHNK zal mogelijk meer duidelijk geven over de bronnen en oorzaken. Deze resultaten wacht ik eerst af.
In mijn Kamerbrief3 in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland, geef ik een mogelijk verklaring voor de aanwezigheid van dinoterb. De stof kan worden aangetroffen door nalevering uit de bodem van geaccumuleerde resten uit het verleden en/of illegaal gebruik van het middel. Uit gegevens van het NVWA blijkt overigens dat zij dinoterb niet hebben aangetroffen tijdens inspecties.
In hoeverre is de aanwezigheid van dinoterb in oppervlaktewateren een concreet risico voor de volksgezondheid en het behalen van Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelstellingen en Natura 2000-doelstellingen?
Het gebruik van dinoterb is sinds 1998 verboden. Ook stoffen die verboden zijn, kunnen in het milieu worden aangetroffen bijvoorbeeld als gevolg van nalevering uit de bodem en/of grondwater. Het aantreffen van dinoterb in het oppervlaktewater kan van invloed zijn op het behalen van KRW-doelen.
Op basis van de resultaten van het onderzoek naar de oorzaak van de huidige verontreiniging kan mogelijk worden vastgesteld of er maatregelen zijn om verdere verontreiniging en normoverschrijdingen te voorkomen.
Of er sprake is van een concreet risico voor de volksgezondheid en Natura-2000 doelstellingen hangt samen met de gevonden waarden en blootstelling van mens en doelsoorten. Het is relevant om te weten wat de oorzaak van de gevonden waarden zijn geweest. Het is daarom van belang het onderzoek van het HHNK af te wachten
Hoeveel capaciteit bij handhaving is momenteel beschikbaar om metingen van verboden gewasbeschermingsmiddelen te doen? Hoeveel capaciteit is beschikbaar om op zoek te gaan naar de bron hiervan en om te handhaven?
Waterschappen zien erop toe dat landbouw- en tuinbouwbedrijven de maatregelen toepassen die zijn voorgeschreven in vigerende wet- en regelgeving. De 21 waterschappen verschillen van omvang en daarmee van capaciteit. Onderling is er wel samenwerking. Er is een landelijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen waar jaarlijks met een vastgestelde frequentie door waterschappen op vaste locaties met een vaste meetstrategie wordt gemeten. Eén van de doelen is het zo optimaal mogelijk leggen van een aannemelijk verband tussen de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en de waargenomen normoverschrijdingen in oppervlaktewater. Daarnaast is er nog per waterschap een regiospecifiek monitoringsprogramma. Bij beide kunnen metingen van verboden gewasbeschermingsmiddelen aan het licht komen. Tot slot doen de waterschappen onderzoek naar de vervuiling van het water. Het HHNK start met een onderzoek naar de mogelijke bronnen en oorzaken van dinoterb in het oppervlaktewater.
De NVWA voert toezichttaken uit in het veld op basis van vigerende wet- en regelgeving als het Bal, de Wgb en toelatingsvoorschriften. Dit betreft onder andere fysieke inspecties bij de handel in gewasbeschermingsmiddelen en op juist gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en op gebruik van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor heeft de NVWA 25 fte beschikbaar. Om de capaciteit zo efficiënt mogelijk te gebruiken zet de NVWA onder andere in op risicogericht toezicht. Dat betekent toezicht houden daar waar de gevolgen van niet naleving van wet- en regelgeving het grootst zijn.
Hoeveel overtreders zijn er in de afgelopen drie jaar geconstateerd en beboet als gevolg van het gebruik van dinoterb en andere verboden gewasbeschermingsmiddelen?
In de periode 2021 en 2022 zijn respectievelijk 507 en 495 inspecties uitgevoerd. Bij 21 inspecties is opgetreden tegen het gebruik van middelen met een niet in Europa goedkeurde stof. Dit betrof tien inspecties in de onbedekte teelt en elf inspecties in de glastuinbouw. In totaal waren het negen verschillende niet goedgekeurde stoffen. Dinoterb is hierbij niet aangetroffen. Meer detailinformatie is te vinden in de publicatie van de inspectieresultaten 2021 en 20224. De resultaten van 2023 zijn nog niet beschikbaar.
Wat zijn de sancties voor een betrapte overtreder van het gebruik van verboden middelen?
Bij geconstateerde overtredingen treedt een waterschap op volgens de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingswet (LHSO)5. Een dwangsom wordt per geval vastgesteld en bepaald naar aard van de overtreding. Daarbij wordt rekening gehouden met het effect van de overtreding op de omgeving en met de zwaarte van het geschonden belang. Een bestuurlijke strafbeschikking wordt bepaald middels feitcodes en tarieven, te vinden in het feitenboekje wat openbaar is via de site van het OM6. Interventies die de NVWA ter beschikking heeft staan beschreven in het algemeen interventiebeleid NVWA 20247 en het specifiek interventiebeleid NVWA gewasbeschermingsmiddelen en biociden (IB03-SPEC 05, versie 05). De NVWA kan bij een overtreding zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk optreden. De bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor de afdoening van de betreffende overtreding.
Ziet u aanleiding om de handhaving aan te scherpen? Zo nee, wat zou aanleiding zijn om wel meer te onderzoeken en te handhaven?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van het HHNK. Zoals verwoord in mijn Kamerbrief8 in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland, ben ik van mening dat de toezicht en handhavende diensten adequaat hebben gehandeld. Samen met IenW verkennen we de mogelijkheden om toezicht en handhaving specifiek gericht op waterkwaliteit en gewasbescherming te verbeteren.
Het bericht 'Renny wordt verwaarloosd in zorginstelling: ‘Onbeschrijflijk lijden’' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Renny wordt verwaarloosd in zorginstelling: «Onbeschrijflijk lijden»», ««Zo wil niemand leven», zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny» en «Zorgbestuurder erkent schrijnende situatie in eigen instelling: «Niet wat we willen»»?1 2 3
Ja.
Klopt het dat meerdere cliënten zoals Renny niet de juiste zorg krijgen, aangezien uit het artikel blijkt dat de omstandigheden van Renny niet voldoen aan de norm die je mag verwachten en dit voor meer cliënten geldt? Om hoeveel cliënten binnen Sita gaat het?
Ik heb geen zicht op het aantal individuen dat in zorg is bij een zorgaanbieder waarbij de zorg niet voldoet aan de door het veld opgestelde normen.
Deelt u de angst dat de situatie van Renny geen unicum is en dit mogelijk ook speelt op andere locaties binnen deze organisatie en andere locaties in het land? Zo nee, waarom niet?
In situaties zoals die van Renny gaat het vaak om mensen met een zorg- en ondersteuningsvraag waarbij het gedrag en het kunnen begrijpen van de behoefte achter het gedrag een grote rol spelen. Het is vaak zoeken naar het evenwicht tussen het respecteren van het recht op zelfbeschikking en – als het echt niet anders kan – ingrijpen middels dwang, wat maakt dat het beantwoorden van die zorg- en ondersteuningsvraag zeer complex is. Dit vraagt elke dag veel van de zorgaanbieders en begeleiders en soms ook lef om te (h)erkennen dat het je als zorgaanbieder niet in alle gevallen lukt om de behoeften achter het gedrag te begrijpen waardoor situaties als die van Renny kunnen ontstaan.
Ik wil daar realistisch in zijn: er kan niet van uit gegaan worden dat de juiste zorg áltijd geleverd kan worden en er zullen dus meer situaties als die van Renny kunnen voorkomen in Nederland. Dit maakt het echter niet minder onwenselijk en schrijnend. Op zorgaanbieders blijft altijd de plicht rusten om continue te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen. Ook moeten zorgaanbieders van elkaar willen leren om mensen met een complexe zorgvraag de best passende zorg te leveren.
Aan hoeveel personen in Nederland kan op dit moment niet de juiste zorg geleverd worden?
Situaties als deze zijn eigenlijk altijd zeer lastig te vergelijken vanwege de complexiteit van de zorgvraag en de specifieke omstandigheden van elke situatie. Daardoor is niet aan te geven hoeveel vergelijkbare situaties er zijn.
Waarom is er geen opvolging gegeven aan het rapport door het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) uit 2019 waarin werd geconstateerd dat er sprake is van een noodsituatie? Wat is er sindsdien gebeurt om de situatie te verbeteren?
CCE is partner van zorgverleners voor expertise over ernstig probleemgedrag bij mensen die langdurig en/of intensieve professionele zorg en ondersteuning nodig hebben. In een consultatie zoekt CCE samen met de verschillende betrokkenen en deskundigen naar nieuw perspectief. Dat is altijd tijdelijk en aanvullend op de bestaande zorg. In die gezamenlijkheid worden nieuwe inzichten opgedaan en komen onderbouwde adviezen tot stand specifiek voor de onderhavige probleemsituatie. Het is vervolgens aan de organisatie en betrokkenen zelf om hiermee aan de slag te gaan en de adviezen en nieuwe inzichten in de praktijk te brengen. CCE biedt hierin desgewenst ondersteuning.
De zorgaanbieder laat desgevraagd weten op basis van de adviezen van CCE acties te hebben ingezet om de situatie te verbeteren. De ingezette acties hebben wisselend effect gehad, maar zeker nog niet gebracht waarop is ingezet, aldus de aanbieder. De zorgaanbieder zet zich ook op dit moment in om de situatie te verbeteren en houdt daarbij de IGJ op de hoogte.
Hoeveel rapporten zoals die van Renny zijn er sinds 2019 geweest in Nederland? In hoeveel van deze gevallen is hier geen opvolging aan gegeven?
CCE verricht jaarlijks 1.567 (2019) tot 1.969 (2023) consultaties, verspreid over de sectoren gehandicaptenzorg, verpleging, verzorging & thuiszorg (VVT), onderwijs & jeugdzorg en ggz. Vaak leidt zo’n consultatie tot een adviesrapport, al dan niet in combinatie met samenwerken aan aanpassingen in de omgeving van de cliënt, bijvoorbeeld in de vorm van een andere begeleidingsstijl. Uit evaluaties blijkt dat 87% van de respondenten zich na afloop van de consultatie voldoende toegerust voelt om zelf verder te kunnen.
Zijn er meldingen gedaan bij de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Zo ja, hoe zijn die opgevolgd?
De IGJ heeft op 8 maart jl. contact met de zorgaanbieder gehad en op 13 maart jl. de melding van deze zorgaanbieder gekregen. De zorgaanbieder laat weten de IGJ te informeren. Over lopend toezicht/meldingen doet de IGJ geen nadere mededelingen.
Zijn er inspecteurs langsgeweest? Zo ja, wat waren hun conclusies?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft de IGJ genoeg mensen en middelen om toezicht te houden op situaties zoals die van Renny?
Gelet op de capaciteit aan inspecteurs, het grote veld waarop zij toezicht moet houden, de daaruit voortvloeiende veelheid van meldingen, thema’s en trajecten, moet de IGJ in haar toezicht keuzen maken en prioriteren. De IGJ doet dit risicogestuurd en onafhankelijk op basis van de grootste risico’s die zij voor de kwaliteit en veiligheid ziet. Bij de doorontwikkeling van dit risicogestuurde toezicht wil de IGJ onderzoeken hoe nog beter gebruik kan worden gemaakt van signalen die anderen betrokken partijen, zoals zorgkantoren, rondom de zorg hebben.
De voorbereidingen voor opschaling van het dienjaar |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat een goed functionerend dienjaar belangrijk is voor de opschaling van de instroom bij Defensie en dat dit uitgebreide voorbereidingen vergt?
Ja, een goed functionerend dienjaar is een belangrijk onderdeel van de opschaling van de instroom bij Defensie. Met het dienjaar bereikt Defensie op een laagdrempelige manier een brede doelgroep. Het heeft daardoor veel potentie. De groei van het aantal deelnemers moet zorgvuldig verlopen om de kwaliteit van het dienjaar te kunnen borgen. Dit vergt een gedegen voorbereiding.
Hoe wordt gegarandeerd dat er voldoende ruimte is voor training, huisvesting, eetfaciliteiten en opslag? Wat zijn de plannen om deze aspecten te regelen vóór de opschaling plaatsvindt? Zijn de plannen in het nationaal programma Ruimte voor Defensie afdoende voor onze grotere ambities? Hoe sluiten de tijdslijnen op elkaar aan?
Binnen de grenzen van het absorptievermogen van de krijgsmacht wordt het dienjaar opgeschaald. Voor de geplande opschaling in 2025 naar 1000 dienjaarmilitairen zijn de randvoorwaarden op orde. De randvoorwaarden voor de opschaling van het dienjaar naar uiteindelijk 4000 dienjaarmilitairen per jaar, waaronder voldoende opleidingscapaciteit, vastgoed, ruimte, eetfaciliteiten en uitrusting, zullen tijdig moeten worden ingevuld. Defensie wenst de opschaling naar 4000 dienjaarmilitairen te realiseren maar onderkent tegelijkertijd de grote uitdaging die dit met zich meebrengt voor het absorptievermogen van de krijgsmacht en het behoud van de kwaliteit van het dienjaar. Het behoeftestellingsproces van Defensie borgt dat alle genoemde aspecten, maar ook (in)directe ruimte, in samenhang worden beschouwd. In de behoefte aan vastgoed wordt voorzien, rekening houdend met het Strategisch Vastgoedplan, door gebruik te maken van een combinatie van bestaande en nieuwe voorzieningen al naar gelang de behoefte per locatie en de beschikbaarheid. Indien aan de orde wordt de behoefte aan extra (in)directe ruimte afgestemd met het nationaal programma Ruimte voor Defensie.
Kunt u beschrijven welke voorbereidingen worden getroffen met betrekking tot het opleiden en/of inhuren van meer militaire instructeurs? Hoe sluiten deze aan bij de grotere ambities op het gebied van het dienjaar?
De groei van de opleidingscapaciteit evenals de innovatie van opleidingen zijn belangrijke randvoorwaarden voor het opschalen van het dienjaar. Defensie heeft een tekort aan militaire instructeurs. De opschaling van het dienjaar laat die tekorten verder oplopen. Daarom investeren de krijgsmachtdelen momenteel in hun eigen opleidingscapaciteit en worden opleidingen in voorkomend geval uitbesteed Zo huren we militaire instructiecapaciteit ook in om de ambities op het gebied van het dienjaar te kunnen realiseren. Andere voorbeelden zijn het opleiden van vliegtuigonderhoudstechnici bij het MBO en de inhuur van instructeurs voor medische opleidingen van Defensie. Er dient een goede balans te worden gevonden tussen vaste instructeurs bij de krijgsmachtdelen, inhuur van instructeurs en uitbesteden van opleidingen.
Hoe wordt de prioriteit voor het opleiden van extra militaire instructeurs bepaald binnen het personeelsbestand, en zijn er capaciteitsknelpunten die moeten worden aangepakt?
Instructie- en opleidingsfuncties worden met prioriteit gevuld door de Operationele Commando’s. Desondanks is er sprake van een tekort aan militaire instructeurs. Daarom wordt er voor additionele instructiecapaciteit voor het Dienjaar gekozen voor inhuur. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Verwacht u mogelijke gevolgen voor de opschaling van het dienjaar naar aanleiding van de vertraging bij de ontwikkeling van het programma Grensverleggende IT (GrIT)?
Nee, de opschaling van het dienjaar is niet afhankelijk van de realisatie van het programma GrIT.
Kunt u aangeven welke overleggen er plaatsvinden met sociale partners over het dienjaar en de geplande opschaling en hoe zij kunnen helpen bij het versneld opschalen van het programma?
Op dit moment wordt met de centrales van overheidspersoneel gesproken over de rechtspositie van dienjaarmilitairen. Het is van groot belang dat Defensie en de vakcentrales met elkaar in gesprek blijven over de ontwikkelingen rondom de opschaling van het dienjaar en dat wij met hen overeenstemming bereiken over de rechtspositie van dienjaarmilitairen in het bijzonder.
Welke voordelen brengt het organiseren van meerdere instroommomenten per jaar met zich mee? Draagt een periodieke instroom bij aan een grotere aantrekkingskracht voor deelname aan het dienjaar?
Voor 2024 zijn drie instroommomenten voorzien. Bij meerdere instroommomenten voor het dienjaar kunnen studenten die tussentijds stoppen met hun studie, na gebleken geschiktheid, snel instromen in het dienjaar. Gegeven de huidige krappe arbeidsmarkt is het van belang om belangstellenden voor het dienjaar snel te kunnen binden aan Defensie. Daarnaast kan met meerdere instroommomenten de beschikbare opleidingscapaciteit optimaal worden benut.
Hoe beschouwt u de bijdrage van degenen die een dienjaar vervullen met betrekking tot inzet? Bestaat er ook een optie voor deelnemers om vrijwillig te kiezen voor een actieve militaire status in plaats van die van reservist?
Eén van de uitgangspunten van het dienjaar is dat het een directe bijdrage levert aan de personele gereedheid. Tegelijkertijd is het dienjaar nog in ontwikkeling. Dat vraagt om het voortdurend maken van afwegingen. Het stelt Defensie ook in staat te ontdekken waar nog aanpassingen in huidig beleid nodig zijn.
Deelname van dienjaarmilitairen aan diverse type activiteiten van Defensie, waaronder inzet, is wat Defensie betreft mogelijk als een drietal belangrijke uitgangspunten is gewaarborgd. Deelname moet vrijwillig zijn, de dienjaarmilitairen moeten voldoen aan gestelde vaardigheidseisen en de rechtspositie moet passend en beschermend zijn.
Er varen op dit moment twee dienjaarmilitairen mee aan boord van de Zr.Ms. Tromp en twee aan boord van de Zr.Ms. Karel Doorman in het kader van de Amerikaans geleide operatie Prosperity Guardian respectievelijk de EU-operatie Aspides in de Rode Zee. Om volledig te voldoen aan bovenstaande uitgangspunten voor inzet, is de aanstellingsvorm van de dienjaarmilitairen aangepast van reservist naar beroepsmilitair op grond van artikel 11 van het AMAR.
Ik ben mij ervan bewust dat de bonden en ik, als strategische en sociale partners, de rechtspositie van dienjaarmilitairen in alle opzichten zo spoedig mogelijk goed moeten hebben geregeld. Daarover zijn wij reeds in overleg.
Hoe wordt gewaarborgd dat deelnemers van het dienjaar kunnen opereren in een eenheid met dezelfde kwalitatieve vaardigheden, bij bijvoorbeeld een uitzending of bij het vervullen van andere functies, zodat militair personeel vrijgespeeld kan worden? Hoe vrijblijvend is dit? Wat acht u wenselijk?
Binnen de operationele eenheden wordt op basis van de vereiste kwalificaties, kennis en ervaring bezien wat een passend en uitdagend takenpakket is voor dienjaarmilitairen. Een zorgvuldige afweging tussen het organisatiebelang, de vereiste kwalificaties, het ontwikkelen van de talenten van deelnemers en het borgen van de veiligheid is vereist. Dit vergt maatwerk.
Kunt u beschrijven hoe de pilot van het specialistisch dienjaar verloopt? Is hier mogelijkheid tot opschaling? Hoeveel capaciteit verwacht u in het specialistisch dienjaar?
De pilot van het specialistisch dienjaar is in het eerste kwartaal gestart bij de Marine met circa 10 deelnemers. Zij worden op basis van hun ervaring en expertise individueel geplaatst. In de huidige vorm is dit traject arbeidsintensief en beperkt schaalbaar. Daarom wordt bezien hoe dit traject beter schaalbaar te maken is en of het uitgebreid kan worden naar de andere krijgsmachtdelen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Reeks muzikale holocaustherdenkingen afgelast door antisemitische dreiging: ‘Risico is veel te groot’' |
|
Martine van der Velde (PVV), Maikel Boon (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Reeks muzikale holocaustherdenkingen afgelast door antisemitische dreiging: «Risico is veel te groot»»1 ?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het annuleren van meerdere culturele evenementen2 3 rondom de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust vanwege antisemitisme opnieuw een dieptepunt vormt? Bent u tevens van mening dat er nooit toegegeven mag worden aan Jodenhaat? Indien ja, welke maatregelen heeft u genomen of plant u te nemen om deze evenementen toch te laten plaatsvinden?
Zoals ik aan heb gegeven tijdens het vragenuur van 26 maart en de Minister-President namens het gehele kabinet heeft benadrukt in zijn brief van 28 maart, heeft antisemitisme geen plaats in onze samenleving. Ik vind het zeer zorgelijk als culturele evenementen worden afgelast vanwege antisemitisme.
De Joodse gemeenschap in Nederland maakt zich in toenemende mate zorgen over hun veiligheid. Die zorgen nemen we zeer serieus. Het mag niet zo zijn dat dreiging ertoe leidt dat artiesten niet meer vrij zijn in het doen van culturele uitingen.
Culturele vrijheid is van groot belang. Juist de culturele sector is daarbij een plek waar we elkaar ontmoeten en dichter bij elkaar kunnen komen. Culturele uitingen kunnen bijdragen aan wederzijds begrip voor verschillende bevolkingsgroepen in de samenleving.
Ik heb met de sector gesproken over wat nodig is om te zorgen dat artiesten, kunstenaars en culturele instellingen veilig hun werk kunnen doen. Het uitgangspunt is dat de culturele sector een openbare plek is en dat moet worden voorkomen dat activiteiten vanwege hun inhoud of persoonskenmerken van de artiest niet kunnen doorgaan. Antisemitische incidenten mogen nooit leiden tot beïnvloeding van de programmering. Daar is ook met de vertegenwoordigers van de sector over gesproken en zij benadrukken dit. We delen met elkaar de overtuiging dat een voorstelling of concert of andere culturele activiteit niet geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten. Afgesproken is dat partijen in de cultuursector in overleg met mij komen tot een algemene handreiking en specifieke protocollen met een eenduidige richtlijn. Ook ga ik in gesprek met de VNG om te verzekeren dat de toegang tot de lokale driehoek gewaarborgd is.
Bent u bereid om in kaart te brengen in hoeverre organisatoren van activiteiten gerelateerd aan de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust binnen de kunst- en cultuursector te maken krijgen met antisemitisme en te onderzoeken hoe dit kan worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet?
Om te horen wat er leeft en speelt heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in december 2023 een rondetafelbijeenkomst georganiseerd met organisaties die zich bezighouden met het herdenken en herinneren van de Tweede Wereldoorlog. De bijeenkomst ging over de zorgen die er bestaan over het toenemend antisemitisme en wat de gevolgen hiervan zijn voor het uitvoeren van hun werk. Ook heeft de Staatssecretaris zijn steun betuigd ten aanzien van deze zorgen. Uitgenodigd waren de herinneringscentra Westerbork en Vught, het Joods Cultureel Kwartier, de Anne Frankstichting, het Joods Maatschappelijk Werk en het Nederlands Auschwitz Comité. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding was hierbij ook aanwezig. Uiteraard blijft ook de Staatssecretaris van VWS vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de portefeuille Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII actief betrokken.
Ik betrek in mijn gesprek met de culturele sector ook de vraag in hoeverre zij te maken krijgen met antisemitisme. Het is daarnaast van groot belang dat organisatoren en betrokken individuen aangifte doen of melding maken van antisemitische uitingen.
Ik vind het waarborgen van het gevoel van veiligheid bij culturele evenementen en het bestrijden van discriminatie uitermate belangrijk. De aanpak van antisemitisme is een integraal onderdeel van de kabinetsbrede inzet tegen discriminatie. Naast repressie is ook preventie van belang waarbij onder meer wordt ingezet op bewustwording via Holocausteducatie in het onderwijs, aandacht voor antisemitisme in het inburgeringstraject en bewustwording van kwetsende antisemitische spreekkoren in het voetbal. In opdracht van het Ministerie van SZW ondersteunt de Anne Frank Stichting het Spreekkorenproject. Om negatieve stereotyperingen te doorbreken, is het Ministerie van SZW eind 2023 een pilot gestart voor interreligieuze dialoogsessies tussen jongeren met verschillende geloofsovertuigingen. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding speelt als speciaal adviseur van het kabinet een cruciale rol in het contact met de Joodse gemeenschap, de rest van de maatschappij en het buitenland.
Voor antisemitisme is geen plaats in onze samenleving. Op korte termijn zal het Kabinet uw Kamer nader informeren over de verdere aanpak van antisemitisme.
Het bericht ‘Het buurtinitiatief grijpt naast de opdrachten voor energiebesparing’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het buurtinitiatief grijpt naast de opdrachten voor energiebesparing»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat buurtinitiatieven om energiearmoede aan te pakken in de eigen wijk, zoals Energiewending in Amsterdam, naast opdrachten grijpen die door gemeenten worden aanbesteed?
Het doel van de middelen voor de aanpak van energiearmoede is om bewoners met energiearmoede, of risico daarop, te ondersteunen met laagdrempelige energiebesparende maatregelen om hun energierekening omlaag te brengen. Met de energiecrisis in 2022 was het van belang dat gemeenten deze middelen snel inzetten en veel huishoudens bereiken, bijvoorbeeld door aan te sluiten bij bestaande lokale initiatieven en deze te versterken. Ik zie dat de afgelopen jaren steeds meer organisaties en bedrijven actief zijn in onze gemeenten, wijken en buurten. Dat is een positieve ontwikkeling, omdat het kan bijdragen aan de kwaliteit en het bereik van de inzet van deze middelen. Tegelijkertijd betekent dit ook dat vaak meerdere partijen meedingen naar opdrachten van gemeenten en dus ook kunnen misgrijpen. Ik begrijp dat dit tot teleurstelling kan leiden.
Deelt u de mening dat buurtinitiatieven veel effectiever zijn in de aanpak van energiearmoede, omdat zij het vertrouwen hebben van mensen om daadwerkelijk achter de voordeur te komen?
Dat hangt ervan af. Ik zie dat buurtinitiatieven vaak het vertrouwen hebben van mensen in hun buurt of wijk en daarmee ook achter de voordeur kunnen komen. Zeker voor meer kwetsbare bewoners is dit erg belangrijk. De binding van een buurtinitiatief met een wijk is dus zeker een kracht. Buurtinitiatieven versterken het vertrouwen van mensen in elkaar en dit is noodzakelijk voor het laten slagen van de transitie. Maar ook grotere, landelijke partijen zijn heel effectief. Landelijke organisaties zijn vaak goed in staat om snel op te schalen en veel woningen te bezoeken en opgedane kennis snel te verspreiden. Beide zijn van belang. Daarom zie je in de praktijk ook tussenvarianten, bijvoorbeeld dat landelijke partijen lokale vestigingen starten en werken met buurtbewoners of dat landelijke partijen met lokale partijen samenwerken.
Klopt het dat buurtinitiatieven grondiger te werk gaan dan commerciële partijen, die soms slechts standaard pakketjes afleveren en na anderhalf uur weer weg zijn?
Nee, zo kun je dat niet stellen. Ik zie dat de aanpak per organisatie en per gemeente kan verschillen. Dit is ook afhankelijk van de keuzes van een gemeente en de afspraken die een gemeente met organisaties maakt over de aanpak. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld kiezen voor een grondige aanpak per woning, of kiezen voor een aanpak waarin zij zich met name richten op een groot aantal bereikte bewoners met energiearmoede. Ik ken buurtinitiatieven en meer regionale en landelijk opererende partijen met grondige aanpakken. Overigens kunnen ook de kleinere maatregelen van waarde zijn voor bewoners, bijvoorbeeld door minder tocht en meer comfort.
Kunt u aangeven hoe gemeenten de landelijke middelen voor de aanpak van energiearmoede inzetten, bijvoorbeeld hoe vaak dit via aanbesteding gaat en of gemeenten de middelen ook op andere manieren inzetten? Heeft u hier een overzicht van?
Nee, dat overzicht heb ik niet. De verantwoording over de inzet van deze middelen en de keuzes die gemeenten hierin in maken is in de eerste plaats aan de gemeenten zelf. Gemeenten worden wel gevraagd om via de SiSa (Single Information Single audit) systematiek aan te geven hoe de middelen zijn ingezet, maar hierin zit geen vraag of gemeenten de middelen via aanbesteding of op een andere manier inzetten. Daarnaast geeft de halfjaarlijkse monitoring bij gemeenten van TNO over de uitvoering van energiearmoedebeleid een algemeen beeld van de voortgang van de aanpak van gemeenten en de inzet van hun middelen. Gemeenten gaven aan in deze «stand van het land» behoefte te hebben aan meer ondersteuning op het thema aanbestedingsregels. Diezelfde maand is er door het Nationaal programma lokale warmte (NPLW), in samenwerking met RVO en het expertisecentrum aanbesteden PIANOo, een webinar voor gemeenten georganiseerd over energiefixers, energiearmoede en aanbesteden. Ook wordt er door onder andere RVO en PIANOo gewerkt aan een handreiking aanbesteden met maatschappelijke meerwaarde.
Is het noodzakelijk om de aanpak van energiearmoede aan te besteden als het gaat om een lokaal initiatief in de eigen wijk of het eigen dorp en zo ja, waarom?
Aanbesteden is nodig als een gemeente een overheidsopdracht in de markt wil zetten. Afhankelijk van de waarde van de opdracht dienen hiervoor de nationale of Europese aanbestedingsprocedures te worden gevolgd. Zoals ook wordt toegelicht in de antwoorden op vraag 9 en 10 hebben gemeenten ook andere mogelijkheden om de gelden te besteden, zoals inbesteden, subsidieverlening of open house.
Vindt u dat in deze situatie sprake is van een «markt», waarin moet worden ingekocht via de aanbestedingsregels? Waarom wel of niet?
Uit het artikel blijkt dat de gemeente er in dit voorbeeld voor heeft gekozen om een opdracht via een openbare aanbesteding in de markt te zeten. In deze situatie is er sprake van een markt omdat er meerdere partijen op deze markt actief zijn en zich hebben ingeschreven op deze aanbesteding.
Deelt u de mening dat de overheid, landelijk of lokaal, ervoor moet zorgen dat inkopen niet gericht moet zijn op aanbieders die zich in een markt bewegen, maar op de unieke situatie in een specifieke lokale context, zodat überhaupt geen sprake is van een markt en er dus ook niet aanbesteed hoeft te worden?
Ik vind het belangrijk dat de overheid bij de aanpak van energiearmoede voldoende rekening houdt met de specifieke, lokale context. De middelen voor de aanpak van energiearmoede zijn aan gemeenten beschikt. Zij kunnen deze middelen passend bij de lokale situatie inzetten. Ik deel echter niet de mening dat dit betekent dat de overheid geen beroep zou kunnen of moeten doen op de markt om de overheid hierin te ondersteunen.
Hoeveel ruimte hebben gemeenten om de landelijke middelen voor de aanpak van energiearmoede anders dan via aanbesteding in te zetten? Hoe kunt u gemeenten hierbij ondersteunen?
Gemeenten hebben veel ruimte om de landelijke middelen voor de aanpak van energiearmoede te besteden. Gemeenten kunnen kiezen voor verschillende vormen zoals aanbesteden, subsidieverlening, inbesteden en open house. Ook binnen de vormgeving van een aanbesteding kunnen gemeenten hier verschillende keuzes in maken. Zoals ook in het antwoord op vraag 5 beschreven hebben het NPLW en RVO in samenwerking met het Expertisecentrum Aanbesteden in november 2023 een webinar georganiseerd voor gemeenten over energiefixers, energiearmoede en aanbestedingen. Daarnaast wordt er gewerkt aan een Handreiking aanbesteding met maatschappelijke meerwaarde. Ook heb ik een subsidie beschikbaar gesteld voor een consortium van EnergieSamen, Fixbrigade Nederland en de Energiebank om 50 lokale initiatieven die gericht zijn op het tegengaan van energiearmoede te ondersteunen. Binnen deze aanpak kan bijvoorbeeld kennis en informatie over succesvolle aanpakken worden gedeeld.
Welke mogelijkheden bieden de huidige aanbestedingsregels voor gemeenten om voorwaarden als duurzaamheid, sociale impact of innovatie en nabijheid zwaarder mee te laten wegen? Hoe kunt u gemeenten hierbij ondersteunen?
De aanbestedingsregels bieden gemeenten veel ruimte om duurzaamheid, sociale impact of innovatie mee te laten wegen bij een aanbesteding. Een randvoorwaarde is dat deze aspecten in redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de opdracht zodat wordt voorkomen dat een disproportioneel deel van de markt wordt uitgesloten. Voor het ondersteunen van gemeenten verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 9.
Bent u bereid om via het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeverschap en Inkopen (MVOI) de 66 deelnemende gemeenten nog eens extra op te roepen om lokale initiatieven de ruimte te geven bij aanbesteden en inkopen door gemeenten en best practices te delen?
Tijdens het jaarlijkse congres van het Expertisecentrum Aanbesteden, PIANOo, op 6 juni 2024, wordt vanuit de zeven MVOI-departementen samen met PIANOo ook een bijeenkomst georganiseerd voor partijen van het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeven en Inkopen. In deze bijeenkomst zal met deelnemende overheden worden gesproken over onder meer het borgen van MVOI in de organisatie, het bieden van ruimte voor lokale initiatieven om maatschappelijke doelen dichterbij te brengen en best practices. Goede voorbeelden worden ook via de site van PIANOo gedeeld.
Het online gebiedsverbod |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «burgemeester Halsema legt eerste online gebiedsverbod op aan lid rapgroep vanwege «ernstige geweldsincidenten»» van 8 maart 2024?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter heeft geoordeeld dat het verbieden van online uitingen door de burgemeester een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van meningsuiting inhoudt en dus in strijd is met de Grondwet, maar dat burgemeester Halsema deze alsnog heeft opgelegd om verdere escalatie en geweld te voorkomen?
Het oordeel van de rechter waar naar wordt verwezen is een oordeel van de rechtbank, dat ziet op een last onder dwangsom van de burgemeester van Utrecht ter handhaving van de algemene plaatselijke verordening. De burgemeester van Utrecht heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De burgemeester van Amsterdam heeft mij laten weten dat zij gebruik heeft gemaakt van haar noodbevelsbevoegdheid op grond van artikel 175 van de Gemeentewet. De zaken zijn dus niet vergelijkbaar. Het is nu primair aan de raad van Amsterdam of aan de rechter, indien deze wordt betrokken, om hierover te oordelen. Ik stel mij dan ook terughoudend op in het oordelen hierover.
Bent u voornemens om eindelijk uw rol als landelijk wetgever op te pakken en de Kamer een alternatief voorstel te sturen om online opruiing aan te pakken zodat burgemeesters niet langer genoodzaakt zijn om ongrondwettelijke maatregelen in te zetten?
Op 25 oktober jl. stuurde ik uw Kamer de analyse van de Landsadvocaat over de huidige wettelijke bevoegdheden om online aangejaagde openbare-ordeverstoringen tegen te gaan. Ik streef ernaar uw Kamer uiterlijk in mei van dit jaar een beleidsreactie toe te sturen.
Klopt de berichtgeving dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) sinds 2014 tegen het advies van zijn juristen in, volhardde in het volgen van burgers middels nepaccounts zonder daar een wettelijke grondslag voor te hebben?1
Dat is niet aan de orde. In 2014 is er een nota opgesteld over de internetmonitoring bij de NCTV2. Het advies in die nota was in te stemmen met de voorgestelde werkwijze van internetmonitoring. De NCTV heeft in 2014 ook conform de Wet bescherming persoonsgegevens een melding bij het College bescherming persoonsgegevens gedaan van de verwerking van persoonsgegevens door internetmonitoring. De nota illustreert wat hierover meermaals met uw Kamer is gedeeld, namelijk dat er door de jaren heen hierover binnen de NCTV discussie is geweest, maar dat de heersende opvatting steeds was dat dit juridisch verdedigbaar was. In een brief aan uw Kamer van 12 april 2021 is hier uitgebreid op ingegaan3. Ook daarna is dit nog in verschillende brieven, Kamervragen en debatten aan de orde geweest4.
De internetmonitoring door de NCTV was gericht op het doen van onderzoek naar trends en fenomenen en niet op het doen van onderzoek naar personen. Trends en fenomenen zijn ontwikkelingen zoals het jihadisme of antisemitisme. Voor het duiden van trends en fenomenen kan het nodig zijn publiek toegankelijke (online) bronnen te raadplegen. Vaak is het niet mogelijk kennis te nemen van zo’n bron zonder ook de persoonsgegevens te verwerken van bijvoorbeeld de auteur van die bron of personen die daarin worden genoemd.
Zo ja, wat vindt u ervan dat de NCTV bereid was zich niet aan de wet te houden?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 is hier geen sprake van. Tot 2021 was de heersende opvatting dat dit juridisch verdedigbaar was. Zoals bij eerdere gelegenheid aan uw Kamer gemeld5 heeft door de inwerkingtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) de bescherming van privacy meer aandacht gekregen. Dit leidde in februari 2020 tot de start van het project «taken en grondslagen». De conclusie van dit project luidde in februari 2021 dat het identificeren en analyseren van dreigingen en risico’s op het gebied van terrorisme en nationale veiligheid, juridisch kwetsbaar is en versterking behoefde indien daarbij (bijzondere) persoonsgegevens worden verwerkt. In 2021 is definitief besloten dat hiervoor separate wetgeving nodig was. Dit heeft geleid tot het Wetsvoorstel coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid, waarin de coördinatietaak van de NCTV is afgebakend en vastgelegd. Dit wetsvoorstel is eind 2023 in beide Kamers van de Staten-Generaal met ruime meerderheid aangenomen.
Wat is de reden dat er een rechterlijke uitspraak met dwangsom voor nodig was om u deze informatie te laten vrijgeven? Waarom maakte u de betreffende documenten niet uit eigen beweging openbaar?
Het is nooit de intentie geweest deze documenten niet openbaar te maken. Er is juist voor gekozen om de documenten over het project taken en grondslagen die eenvoudig waren te traceren zo snel mogelijk openbaar te maken. Dat gebeurde in het Woo-deelbesluit6 van 15 september 2021. Over dit deelbesluit is uw Kamer diezelfde dag schriftelijk geïnformeerd7. De resterende informatie volgde in het tweede deelbesluit van 8 maart 2024. Dit laatste deelbesluit omvat de informatie over internetmonitoring die buiten het project taken en grondslagen lag. Voor dit tweede deelbesluit moesten binnen de NCTV vele duizenden documenten worden doorzocht die mogelijk met internetmonitoring te maken hadden. Dit heeft veel tijd gekost. Het is niet goed dat de wettelijke termijn waarbinnen stukken behoren te worden verstrekt is overschreden. Zowel mijn voorganger als ik zijn echter veelvuldig met uw Kamer in debat geweest over de taken en grondslagen van de NCTV, waaronder de internetmonitoring. Alle bovengenoemde informatie is onderdeel geweest van deze debatten, waaronder die over het wetsvoorstel dat uiteindelijk is aangenomen.
Klopt het dat het besluit van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie over deze activiteiten zoek is geraakt?
Zoals vermeldt in het antwoord op vraag 1 bevindt zich onder de stukken die met het Woo-besluit van 8 maart 2024 openbaar zijn gemaakt een nota van de NCTV aan de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie. Deze nota behandelt het doel en de werkwijze van de internetmonitoring bij de NCTV alsmede de juridische grondslag. In de nota staat hierover dat «Op basis van de [in de nota genoemde] regelingen verdedigbaar is dat de verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt in het kader van de vervulling van een publiekrechtelijke taak als bedoeld in artikel 8, onderdeel e, van de Wbp8». Het advies in de nota luidt: «Instemmen met doel en werkwijze van internetmonitoring bij DRD9». Er was geen advies om hier niet mee verder te gaan.
In het MT van de NCTV is op 17 juli 2014 over het onderwerp «Borging internetmonitoring» gesproken. Nazoeking heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat de hiervoor genoemde nota aan de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie is voorgelegd en dat hij hierover een besluit heeft genomen. Het komt vaker voor dat wordt besloten een nota die in concept aan de bewindspersoon is gericht niet aan de Minister voor te leggen. Hiervoor kunnen uiteenlopende redenen zijn geweest.
Zo ja, kunt u het besluit reconstrueren? Kunt u bij betrokkenen, zoals de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en/of de toenmalig NCTV, ophalen of zij actieve herinneringen aan dit besluit hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel mensen zijn op deze manier in de gaten gehouden? Is de verzamelde data inmiddels uit de systemen van de NCTV verwijderd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 waren de internetmonitoringwerkzaamheden niet gericht op het doen van onderzoek naar personen. Het doel van internetmonitoring was door de jaren heen het duiden van trends en fenomenen. Bij het signaleren, analyseren en duiden van trends en fenomenen waarvoor openbare (online) bronnen zijn geraadpleegd heeft de NCTV soms wel persoonsgegevens verwerkt, bijvoorbeeld omdat bij het onderzoek naar fenomenen zoals bijvoorbeeld het jihadisme, antisemitisme of rechts-extremisme kennis is genomen van uitingen van personen zoals die zijn gedaan in het publieke debat. Over deze activiteiten heeft de Autoriteit Persoonsgegevens, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, geoordeeld dat het Organisatiebesluit JenV niet als grondslag voor deze verwerking van persoonsgegevens kan dienen. Vanaf dat moment is de NCTV met de internetmonitoring gestopt.
Enkel in het geval van een verzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) wordt een zoekslag binnen de organisatie op persoonsniveau uitgevoerd. Indien persoonsgegevens bij deze zoekslag naar boven komen, worden deze stukken bijeengebracht en in een besluit op het AVG-verzoek opgenomen om te voldoen aan de rechten van de betrokkene op grond van de AVG. De stukken worden alleen in het kader van een inzageverzoek bijeengebracht. Dit zijn dus geen dossiers die vooraf zijn gevormd en /of toegankelijk zijn ten behoeve van de coördinatietaak van de NCTV of daaraan ondersteunende analysewerkzaamheden.
In december 2021 is de NCTV een opschonings- en archiveringstraject gestart, zodat wordt voldaan aan de eisen die de AVG stelt aan het bewaren van persoonsgegevens.
Welke garanties zijn er dat de NCTV in de toekomst dit soort wederrechtelijke besluiten niet meer neemt? Welke maatregelen heeft hij getroffen dat ingrijpende besluiten van deze aard goed vastgelegd zullen worden?
In het antwoord op vraag 1 en 2 is ingegaan op de ontwikkelingen van de inzichten rond de internetmonitoring bij de NCTV. Eind 2023 is de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid aangenomen. Het toezicht op de naleving van de wet op vindt straks op drie manieren plaats. Door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), door het aanstellen van een functionaris gegevensbescherming bij de NCTV specifiek voor de uitvoering van deze wet en door de Inspectie Justitie en Veiligheid voor de normen in de wet die niet onder de reikwijdte vallen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Naar aanleiding van een toezegging die werd gedaan tijdens de behandeling van de wet in de Eerst Kamer heb ik de Voorzitter van de Eerste Kamer bij brief van heden nader over het toezicht door de Inspectie geïnformeerd. Een afschrift van deze brief is bij de beantwoording van deze Kamervragen gevoegd.
Het bericht ‘Familieleden missen uitvaart door files, Luuk Wilson deed 2,5 uur over een stuk van 10 minuten’ |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Familieleden missen uitvaart door files, Luuk Wilson deed 2,5 uur over een stuk van 10 minuten»1?
Ja. Het is mij bekend dat een aantal familieleden, ondanks dat ze vanwege de verkeerssituatie eerder van huis zijn vertrokken, toch te laat waren om een uitvaart bij te wonen. Ik vind het spijtig dat dit is gebeurd.
Wat was de aanleiding om de Beneluxtunnel in noordelijke richting volledig af te sluiten?
Het asfalt in de Beneluxtunnel zou eerder al in 2021 vervangen worden. Dit moest toen worden uitgesteld, omdat om budgettaire redenen moest worden geprioriteerd. De vervanging kon nu niet langer worden uitgesteld. Het wegdek was zo slecht, dat het risico zou ontstaan op zodanige schade dat de weg per direct om redenen van veiligheid zou moeten worden gesloten om het wegdek te herstellen. Dergelijk ongepland onderhoud zou nog aanzienlijk meer hinder opleveren dan de forse hinder die nu ontstaat door de werkzaamheden in een weekend uit te voeren en deze werkzaamheden vooraf breed aan te kondigen. Behalve de vervanging van het asfalt worden ook voegen vervangen en worden stilstand detectielussen in het asfalt gelegd en aangesloten om de veiligheid te vergroten.
Zijn er andere scenario’s overwogen in plaats van het volledig afsluiten van deze tunnel? Zo ja, kunt u nader ingaan op deze scenario’s? Zo nee, waarom zijn er geen andere scenario’s overwogen niet?
Om de hinder voor het wegverkeer zo veel mogelijk te beperken en de doorstroming te bevorderen, sluit Rijkswaterstaat rijbanen zo min mogelijk af voor werkzaamheden. In bepaalde situaties is het echter om veiligheidsredenen noodzakelijk, dat de gehele rijrichting wordt afgesloten. Voor de werkzaamheden aan de Beneluxtunnel moesten beide tunnelbuizen worden afgesloten. Dit was ten eerste nodig, omdat gelijktijdig zowel in één van de tunnelbuizen als in het middentunnelkanaal (vluchtroute) gewerkt werd. Daarmee bleef alleen de andere tunnelbuis over als vluchtroute voor de wegwerkers. Daarnaast zou er bij gebruik van de tweede tunnelbuis door het verkeer, er voor dit verkeer geen vluchtroute zijn in geval van een calamiteit. Met het oog op de bereikbaarheid is de tweede tunnelbuis wel beschikbaar gebleven voor hulpdiensten.
Had de tunnel niet eerst gedeeltelijk afgesloten kunnen worden, zodat er bijvoorbeeld gebruik gemaakt had kunnen worden van één rijbaan?
Zie antwoord vraag 3.
Is er overwogen om meer vaarponten in te zetten om het verkeer tussen Rozenburg en Maassluis sneller over te laten varen? Zo ja, waarom zijn deze vaarponten niet ingezet? Zo nee, waarom is dit niet overwogen?
Er is ter plaatse niet voldoende ruimte beschikbaar om meer veerponten tegelijk te laten varen. De reguliere vaartijden zijn van 6 tot 19 uur door de week en van 7 tot 19 uur in de weekenden. De pont is tijdens de werkzaamheden ’s avonds een aantal uren langer blijven varen.
Hoe en wanneer is er gecommuniceerd over deze wegafsluiting?
Er is hierover op diverse wijzen sinds medio februari gecommuniceerd. Dit is gedaan met vooraankondigingsborden en tekstkarren langs de weg, door kennisgeving via bedrijven en gemeenten en met reclamespotjes op de radio. Verder zijn de informatieborden boven de weg gebruikt om op omleidingsroutes te wijzen. Ook is gebruik gemaakt van social media, onder meer door push berichten naar frequente weggebruikers in de regio. Daarnaast zijn de omleidingsroutes op de navigatiesystemen voorgeprogrammeerd. In alle communicatie is en wordt duidelijk aangegeven dat de te verwachten verkeershinder groot zal zijn.
Waarom is er niet gewacht met deze afsluiting en dit onderhoud totdat de Maasdeltatunnel geopend is?
De opening van de Maasdeltatunnel is voorzien eind 2024. Rijkswaterstaat heeft een enorme vervangings- en renovatieopgave van tunnels en bruggen de komende jaren, waardoor er nauwelijks ruimte is om te schuiven in de hinderplanning. Bij het opstellen van de planning vindt afstemming plaats met de planningen van de werkzaamheden van de andere wegbeheerders en van ProRail. Ook wordt rekening gehouden met grote evenementen.
Voor de werkzaamheden aan de Beneluxtunnel waarvoor vier weekendafsluitingen nodig zijn was het volgende slot pas in 2025 beschikbaar. Vanwege de staat van het asfalt was het niet verantwoord om tot dan te wachten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u voorkomen dat in de andere weekenden eveneens grote verkeersinfarcten ontstaan?
De weekendafsluiting van 15–18 maart is geëvalueerd. De ervaringen die zijn opgedaan zijn gebruikt voor de weekendafsluitingen die daarop volgden. Tijdens de weekenden eind maart heeft Rijkswaterstaat benadrukt dat de omleidingsroutes over het hoofdwegennet gevolgd moeten worden, zodat het verkeer op het onderliggend wegennet niet volledig stil komt te staan. Ook is opgeroepen om zoveel mogelijk het OV te gebruiken, de fiets te nemen en gebruik te maken van de P&R-plaatsen. In het laatste weekend (van 28 juni–1 juli), zal naar verwachting ook het Maastunneltracé weer open zijn, wat in de gemeente Rotterdam tot iets minder files zou moeten leiden.
De komende jaren vinden er veel werkzaamheden plaats aan de wegen, bruggen en tunnels. Rijkswaterstaat doet er alles aan om de hinder te verminderen en daar goed over te communiceren, samen met de andere wegbeheerders en met bedrijven in de regio. Desondanks is de verwachte hinder fors.
Kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden, mede gelet op de aankondiging dat de Beneluxtunnel de komende tijd vaker wordt afgesloten?
Ja.
Het bericht 'Mila woont met haar pasgeboren baby in een auto in Noord, urgentieverklaring afgewezen' |
|
Pieter Grinwis (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Mila woont met haar pasgeboren baby in een auto in Noord, urgentieverklaring afgewezen»?1
Het woningtekort gaat gepaard met een hoge vraag naar woningen. Dit maakt dat gemeenten lastige keuzes moeten maken in de verdeling van schaarse woonruimte. Met tot gevolg dat het instrument van urgentie beperkt wordt toegepast. We weten dat de gemeente Amsterdam er alles aan doet om te voorkomen dat kinderen in onveilige (woon)situaties – zoals deze – terecht komen. Naast maatwerkvoorzieningen biedt Amsterdam ook bovenwettelijke (nood)opvang.
Een gemeenteraad heeft de mogelijkheid om in de huisvestingsverordening te bepalen dat bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is2. Het is aan de gemeenteraad om criteria vast te stellen aan de hand waarvan kan worden bepaald welke woningzoekenden in aanmerking komen voor urgentie3. Maakt een gemeenteraad van bovenstaande mogelijkheid gebruik, dan behoren woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten of die mantelzorg verlenen of ontvangen in ieder geval tot de urgent woningzoekenden4. De verantwoordelijkheid voor de vormgeving van de overige categorieën van de urgentieregeling ligt nu volledig bij gemeenten.
Bij een afwijzing van een urgentieaanvraag heeft de aanvrager de mogelijkheid om in bezwaar te gaan tegen het besluit van de betreffende gemeente. Indien het bezwaar wordt afgewezen kan de aanvrager in (hoger) beroep.
Ik weet dat gemeenten hier niet lichtvoetig mee omgaan, want in alle gevallen is het onwenselijk dat mensen op straat komen te staan. Daarom kan ik mij niet voorstellen dat het de bedoeling is van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam dat kinderen op straat of in de auto slapen en ga er dan ook vanuit dat de gemeente er alles aan heeft gedaan en aan doet om een dergelijke situatie te voorkomen. De gemeente heeft daartoe verschillende mogelijkheden buiten het toekennen van urgentie. Uit contact met de gemeente Amsterdam over deze casus, waarop ik met het oog op de privacy van de betrokkenen niet specifiek in kan gaan, is mij ook gebleken dat de gemeente zich heeft ingespannen om deze situatie te voorkomen.
Bent u ook zo geschokt dat de gemeente Amsterdam een pasgeboren baby in een auto laat slapen, omdat de moeder volgens de gemeente Amsterdam «haar huisvestingsprobleem had kunnen voorkomen»? Zo ja, wat vindt u van deze redenering? Zo nee, hoe beoordeelt u de situatie dat een pasgeboren baby en een pasbevallen moeder in een auto moeten overnachten dan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de stellingname van de gemeente Amsterdam dat de vrouw een gezin heeft gesticht zonder dat ze een passende woonruimte had, er daarom was geen sprake was van overmacht en het verzoek daarom werd afgewezen? Wat vindt u van de reactie van de gemeente Amsterdam dat de wooncrisis zo heftig is dat strenge criteria voor een urgentieverklaring nou eenmaal nodig zijn? Deelt u de woede over deze stellingname?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de overtuiging dat het onbestaanbaar is dat een pasgeboren baby in een auto woont? Deelt u de mening dat de opstelling van de gemeente Amsterdam alle perken te buiten gaat, blind is voor de redelijkheid en billijkheid en totaal geen rekening houdt met de belangen van het pasgeboren kind?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van de internationale verdragen, denk bijvoorbeeld aan art. 3 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Bij alle maatregelen betreffende kinderen moet ingevolge artikel 3 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) het belang van het desbetreffende kind als een eerste overweging worden meegewogen. Daarbij moet recht worden gedaan aan een toereikende levensstandaard, waar het recht op onderdak (artikel 27 IVRK) en het recht op gezinsleven (artikel 9 IVRK) onder vallen.
Uit artikel 18, eerste lid, van het IVRK volgt dat ouders primair verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kind. Wanneer het ouders niet lukt hun kinderen een toereikende levensstandaard te bieden, kunnen zij in aanmerking komen voor financiële of materiële bijstand zoals opvang en begeleiding in onder andere de Wmo 2015. Het is aan gemeenten om te beoordelen of ze daar recht op hebben en om vanuit het belang van het kind passende hulp te realiseren in geval van nood.
In algemene zin ben ik van mening dat gemeenten de totale gezinssituatie in ogenschouw moeten nemen bij de beoordeling van huisvestingsvraagstukken. Dat betekent onder andere dat gemeenten rekenschap moeten geven van het belang van een betrokken kind in de algehele belangenafweging ten behoeve van de beoordeling van urgentieverklaringen. Het is aan gemeenten om in een concreet geval een gedegen afweging te maken.
Hoe gaat u de gemeente Amsterdam aanspreken op het volstrekt inhumane gevoerde beleid en zich inspannen om te voorkomen dat meer baby’s slachtoffer worden van dit beleid?
Ik weet dat het nooit de bedoeling is van de gemeente Amsterdam dat kinderen op straat of in de auto slapen en dat zij bij (dreigende) dakloosheid altijd tijdig op de beschikbare ondersteuning en oplossingen voor dakloze gezinnen wijzen om dergelijke situaties te voorkomen. Uit contact met de gemeente Amsterdam over deze casus is mij gebleken dat dit ook gebeurd is. Echter voorkomt dat helaas niet in alle gevallen een zeer kwetsbare situatie.
Bent u bekend met andere gemeenten die beleid voeren om urgentieverklaringen te weigeren als er sprake is van minderjarige kinderen, of zelfs baby’s? Zo ja, wilt u deze gemeenten hier zo snel mogelijk op aanspreken? Zo nee, wilt u klip en klaar aangeven dat dergelijk beleid niet te tolereren is?
Adequate huisvesting is een belangrijke basis voor ouders om hun baby een goede start te kunnen geven. Gemeenten kunnen ervoor kiezen dit mee te laten wegen bij het bepalen van de voorwaarden voor het verlenen van urgentieverklaringen. Ik ben in de veronderstelling dat ze dit ook doen.
Uit de meest recente cijfers uit 2021 blijkt dat iets meer de helft van de gemeenten een huisvestingsverordening had, waarvan het merendeel ook een urgentieregeling bevatte5. Echter, ik heb geen zicht op de exacte invulling van de wijze waarop gemeenten de mogelijkheden binnen de Huisvestingswet 2014 met betrekking tot de urgentieregeling benutten.
Zoals hiervoor aangegeven ga ik ervan uit dat gemeenten niet lichtvoetig omgaan met het afwijzen van een urgentieaanvraag en dat gemeenten daarbij een gedegen afwegen maken tussen de verschillende belangen en ook andere mogelijkheden benutten om tegemoet te komen aan de belangen van woningzoekenden.
Hoe verhoudt zich deze situatie van de baby en moeder Mila tot het programma Kansrijke Start en de inzet in Amsterdam waar op de homepage te lezen valt: »Elk Amsterdams kind verdient de best mogelijke start in het leven en daarmee een optimale kans op een veilige, gezonde en kansrijke toekomst»?
Het programma Kansrijke Start richt zich op (aanstaande) ouders in een kwetsbare situatie, zodat meer kinderen een kansrijke start krijgen. Een belangrijke manier van werken binnen dit actieprogramma is om te werken met lokale coalities Kansrijke Start die ervoor zorgen dat (aanstaande) ouders in een kwetsbare situatie tijdig de juiste zorg en ondersteuning ontvangen, aansluitend op hun hulpbehoefte. Een belangrijke manier van werken daarbij is goede samenwerking tussen het medisch (geboortezorg) en het sociaal domein (gemeente). De gemeente Amsterdam heeft al enige jaren een lokale coalitie Kansrijke Start, die zich breed inzet om in alle wijken een goede sluitende aanpak te realiseren. Het tekort aan woningen in Amsterdam is nijpend en leidt helaas tot moeilijke keuzes en schrijnende situaties. Het is nooit de bedoeling van het college dat kinderen in Amsterdam op straat of in de auto slapen. Om die reden wijst de gemeente Amsterdam bij dakloosheid altijd tijdig op de ondersteuning en oplossingen voor dakloze gezinnen.
Biedt het programma Kansrijke Start of de beleidsvoornemens van het kabinet rond het terugdringen van het aantal abortussen ook perspectief voor jonge (aanstaande) ouders zonder passende woonruimte? Zo ja, hoe heeft deze situatie zich kunnen voordoen? Zo nee, bent u bereid samen met het betrokken maatschappelijk middenveld voor jonge (aanstaande) ouders te bezien welke verbeteringen mogelijk zijn?
In een lokale coalitie Kansrijke Start maken betrokken professionals uit het medisch en sociaal domein afspraken over hoe zij samenwerken tijdens de eerste 1.000 dagen, zodat (aanstaande) ouders tijdig de juiste zorg en ondersteuning krijgen. Het gaat daarbij om de periode van 12 maanden vóór tot 2 jaar na de geboorte. Dat betekent ook zorgen voor goede en tijdige huisvesting voor (aankomende) gezinnen in de betreffende gemeente binnen de daartoe beschikbare mogelijkheden. Zoals eerder aangegeven, ga ik er dan ook vanuit dat de gemeente Amsterdam al het mogelijke doet om een oplossing te vinden.
Kunt u deze vragen gezien het spoedeisende karakter van de schrijnende situatie zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.