De reis van de voltallige directie Koninkrijksrelaties naar Curaçao |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat de voltallige directie Koninkrijksrelaties van uw ministerie een dienstreis heeft gemaakt naar Curaçao? Wat is de reden dat het ermee gepaard gaande jaarlijkse overleg, dat normaal gesproken in Den Haag plaatsvindt, dit keer aan de Caribische Zee moest plaatsvinden?1
Het organisatieonderdeel Koninkrijksrelaties van het Ministerie van BZK bestaat uit de directie Koninkrijksrelaties in Den Haag en de Vertegenwoordiging van Nederland in Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Deze organisatie geeft inhoud aan de onderlinge relaties binnen het Koninkrijk: op het terrein van goed bestuur, overheidsfinanciën, rechtshandhaving, economische ontwikkeling, samenwerking en specifiek voor Caribisch Nederland de sociaaleconomische pijlers (armoedebestrijding & economische ontwikkeling).
Tussen de onderdelen in Den Haag en de eilanden is dagelijks contact per telefoon, e-mail, sms en videoconference; eenmaal per jaar treffen de uitgezonden beleidsmedewerkers en de in Nederland werkzame collega’s elkaar. Dit biedt de gelegenheid tot intern en extern strategisch overleg en gezamenlijk relatiebeheer.
Dit jaar is er voor gekozen de bijeenkomst in het Caribisch gebied te organiseren en hierbij ook het lokale personeel en ondersteunende medewerkers te betrekken. Dit bood de mogelijkheid drie dagen gezamenlijk inzichten te verdiepen en kennis te delen, onder andere via werkbezoeken op locatie waaraan tal van personen en instellingen op Curaçao een bijdrage leverden. Als bijlage treft u het programma aan. Werkbezoeken gingen onder meer naar de Isla-raffinaderij, Otrabanda wijk en het Recherche Samenwerkingsteam (RST).
Welke onderbouwing is er voor het feit dat alle 28 ambtenaren van de directie bij de dienstreis aanwezig moesten zijn? Op welke wijze was die maximale aanwezigheid noodzakelijk en van meerwaarde voor de goede taakuitoefening van iedere ambtenaar?
Gelet op de uitdagingen waarvoor het Koninkrijk zich gesteld ziet, variërend van kinderrechten en economische samenwerking, tot financieel toezicht en bestrijding van corruptie, vind ik het belangrijk dat de directie haar netwerk op de eilanden intensief onderhoudt. Dag in, dag uit is er, ook vanuit Den Haag, op alle niveaus contact met ambtenaren, bestuurders, instellingen en bedrijven, telefonisch, via de mail en via de videoconferentie. Dat men elkaar af en toe ook treft, is, vanwege de grote afstand die tussen het Europese deel van het Koninkrijk en de eilanden bestaat (zowel in tijd als in afstand), onontbeerlijk.
Welke doelen had de dienstreis en welke concrete resultaten zijn ermee behaald?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kosten zijn met de dienstreis gemoeid?
De kosten van deze reis voor 54 deelnemers (28 vanuit Europees Nederland en 26 vanuit de eilanden) zijn:
– reiskosten
€ 21.992,31
– verblijfskosten (logies en voeding)
€ 27.810,53
– programmakosten
€ 6.593,91
Totale kosten
€ 56.326,75
De reis is sober uitgevoerd door een economy vlucht en een sober arrangement voor verblijf.
Hoe past deze dienstreis in een sober reisbeleid van de directie Koninkrijksrelaties? In welke mate was deze reis noodzakelijk en sober?
De reis was nuttig en noodzakelijk om de redenen hiervoor uiteengezet. Ook in de toekomst blijf ik toezien op een sobere uitvoering van het beleid inzake dienstreizen.
Deelt u de mening dat dit soort kosten-intensieve reizen door het ministerie tot een minimum moeten worden beperkt en zo sober mogelijk vormgegeven moeten worden? Op welke wijze blijft u dat in de toekomst waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Het onderzoeken van signalen van mensensmokkel |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos, OneWorld, Radio Bremen op zaterdag 12 september inzake het overlijden van Kahsay Mekonen?
Ja.
De voorbereidingen voor de gezinshereninging van het gezin Mekonen waren al in gang gezet voor de dood van Kahsay Mekonen, zij lopen gevaar in Eritrea; hoe gaat het nu verder met het gezin en deze procedure?
Door het overlijden van de heer Mekonen is gezinshereniging niet langer mogelijk. Wel bestaat voor de gezinsleden de mogelijkheid om op grond van een aan te vragen visum voor een kort verblijf naar Nederland te komen in verband met het overlijden. In dat geval zijn de algemene voorwaarden, waaronder het beschikken over een geldig grensoverschrijdend document en bestaansmiddelen, alsmede de waarborg van een tijdige terugkeer, wel van toepassing. Een daartoe strekkende aanvraag kan, indien nodig, versneld worden behandeld.
Heeft de politie serieuze stappen genomen naar aanleiding van de bedreiging, op zijn laatst bij de aangifte van 2 januari? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie (OM) en de nationale politie hebben mij geïnformeerd dat bekenden van de heer Mekonen op 2 januari 2014 bij de politie melding hebben gedaan van diens vermissing. Daarbij hebben deze bekenden tevens gemeld dat de heer Mekonen eerder bedreigd zou zijn door een kamergenoot in het AZC te Leersum. De heer Mekonen had van deze bedreiging geen aangifte gedaan, waardoor de politie niet eerder dan 2 januari betrokken was bij deze zaak. Bij het COA was geen melding van een bedreiging bekend.
Vervolgens ontving de politie kort daarop bericht van de Duitse politie dat de heer Mekonen zelfmoord zou hebben gepleegd. De Nederlandse politie heeft op basis van dit bericht, in combinatie met de informatie die het COA had verstrekt, geen aanleiding gezien om de mogelijke bedreiging in het AZC nader te onderzoeken, noch om deze mogelijke bedreiging aan de Duitse politie te melden.
Naar aanleiding van twijfels van de familie van de heer Mekonen over zijn doodsoorzaak heeft de Nederlandse politie de Duitse collega's expliciet gevraagd of er indicaties waren om te twijfelen aan een zelfmoord. De Duitse politie herbevestigde dat zelfmoord door hen als de doodsoorzaak werd gezien. Ook hierna is in Nederland door de politie en het OM van verder onderzoek afgezien.
Zijn de kamergenoten van Kahsay Mekonen in het asielzoekerscentrum, waaronder de man met wie hij ruzie had, verhoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de politie de informatie over de bedreiging doorgegeven aan de autoriteiten in Bremen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben politie en het Openbaar Ministerie de signalen die wijzen in de richting van mensenhandel doorgegeven aan de Duitse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Het overlijden van de heer Mekonen is door de Duitse autoriteiten beschouwd als een zelfmoord. Het OM en de politie hebben mij laten weten dat zij destijds rondom de vermissing en het overlijden van de heer Mekonen geen concrete signalen van mensenhandel of mensensmokkel hebben ontvangen in relatie tot de heer Mekonen dan wel in relatie tot zijn dood. Er was op dat moment dan ook geen aanleiding voor een onderzoek naar een mogelijk mensensmokkelnetwerk.
Hebben politie en het Openbaar Ministerie de mysterieuze dood van Kahsay Mekonen aangegrepen voor een onderzoek naar een mogelijk ook in Nederland actief crimineel mensensmokkelnetwerk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt zich de stellingname van de Nederlandse regering actief in te zetten op het tegengaan van criminele mensensmokkelnetwerken tot de conclusie van Argos, OneWorld en Radio Bremen dat signalen van mensensmokkel, zoals in de zaak van Mekonen, niet worden nagegaan?1
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de politie in januari 2014 een telefoongesprek heeft getapt, waarin twee personen van Eritrese afkomst spreken over de dood van Kahsay Mekonen, waarbij het vermoeden wordt uitgesproken dat Mekonen vermoord is?
Het OM bevestigt dat de politie een dergelijk telefoongesprek heeft getapt waarin die woorden zijn uitgesproken. Het betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de vermissing van een Eritrese vrouw, waarbij aanvankelijk een vermoeden bestond van vrijheidsberoving en mogelijk ook mensensmokkel. Dit bleek echter niet zo te zijn. Het opsporingsonderzoek is daarna gestaakt.
De politie heeft de getapte informatie die leek te verwijzen naar de dood van de heer Mekonen – een naam werd overigens niet genoemd – gedeeld met de Duitse autoriteiten om hen in staat te stellen de inhoud van het gesprek te koppelen aan het aantreffen van het lichaam van de heer Mekonen.
In Duitsland is men na ontvangst van de resultaten van de autopsie, inclusief het toxicologisch onderzoek, tot het oordeel gekomen dat het bij de heer Mekonen ging om een zelfdoding. De DuitseStaatsanwalt heeft het onderzoek in deze zaak gesloten.
Klopt het dat in dit door de politie getapt telefoongesprek ook de volgende woordwisseling plaatsvond: «Pas op voor jezelf. Breng hen niet naar je huis. Ze zijn te brutaal en gemeen geworden. Als hij zelfmoord had gepleegd, dan was hij in het opvangcentrum gevonden. Zij hebben hem vermoord, zonder twijfel. Zij hebben hem opgehangen.»?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft de politie deze personen gehoord over het vermoeden dat zij hebben over de mogelijke moordenaars? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de politie te verzoeken het onderzoek te heropenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de nabestaanden van Kahsay Mekonen bij het onderzoek te betrekken en minstens te informeren wat er in het dossier staat opdat zij meer weten over de toedracht van de dood van deze echtgenoot/vader?
Zoals bij het antwoord op vraag 6, 7 en 8 reeds is aangegeven, heeft de politie noch het OM destijds, in de periode rond de vermissing en het overlijden van de heer Mekonen, concrete signalen van mensenhandel of mensensmokkel ontvangen in relatie tot de heer Mekonen dan wel in relatie tot zijn overlijden.
Politie en OM hebben kennis genomen van de uitzending van het programma Argos waarin wordt gesteld dat er in relatie tot de heer Mekonen signalen van mensensmokkel dan wel -handel zouden zijn. De politie en het OM hebben Argos reeds benaderd met het verzoek om deze informatie te delen; op zeer korte termijn staat een afspraak met Argos gepland. Indien de programmamakers van Argos bereid zijn hun onderzoeksbevindingen te delen, dan zullen politie en OM deze nader bestuderen. Indien dit leidt tot nader inzicht in de gang van zaken rondom het overlijden van de heer Mekonen, zullen politie en OM de nabestaanden daarover op een daartoe geëigend moment informeren.
Zijn er aanwijzingen dat er in Nederland activiteiten plaatsvinden die te maken hebben met illegale orgaanhandel?
Het OM heeft mij laten weten dat er op dit moment geen aanwijzingen of signalen zijn dat in Nederland sprake is van (gedwongen) orgaanhandel. In dit verband wil ik u graag wijzen op een groot Europees onderzoek naar de aard en omvang van orgaanhandel, het HOTT-project. De Landelijke Eenheid participeert in dit door de EU gesubsidieerde onderzoeksproject van de Erasmus Universiteit. De eerste resultaten van dit drie jaar durende onderzoek worden eind dit jaar verwacht. Expertise op het gebied van orgaanhandel is wel bij de Landelijke Eenheid aanwezig. Aangezien er op dit moment geen aanwijzingen of signalen zijn van (gedwongen) orgaanhandel, is dit geen prioriteit.
Zijn er aanwijzingen dat vluchtelingen, die in Nederland opgevangen worden, onder druk worden of zijn gezet om te «betalen' met een nier?
Zie antwoord vraag 13.
Is er bij de politie expertise op het gebied van orgaanhandel aanwezig? Is dit een prioriteit van de politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat de asieladvocate van de overleden Kahsay Mekonen, gemachtigd door een broer van hem, het COA (Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers) heeft verzocht om inzage in alle informatie die bij het COA aanwezig is over de heer Mekonen, onder meer in het IBIS-systeem?
Ja, dat klopt. In reactie op dat verzoek heeft het COA de asieladvocate van de overleden heer Mekonen verzocht om een door de broer van de heer Mekonen ondertekende schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat hij haar heeft gemachtigd om namens hem alle informatie, die bij het COA aanwezig is, in te zien. Zodra het COA bedoelde machtiging heeft ontvangen, zal het COA in het licht van de Wet bescherming persoonsgegevens beoordelen of en onder welke voorwaarden inzage kan worden verstrekt.
Klopt het dat de COA-leiding medewerkers van het Asielzoekerscentrum in Leersum verboden heeft om met de journalisten Sanne Terlingen (OneWorld) en/of Huub Jaspers (Argos) en/of Hanna Moellers (Radio Bremen) te spreken?
Nee. Bij het COA geldt voor mediacontacten een aantal werkafspraken, zeker als het gaat om individuele dossiers. Van een spreekverbod is echter geen sprake.
Indien het politieonderzoek niet heropend wordt, bent u bereid alsnog inzage en openheid te geven inzake documenten in onder meer het IBIS-systeem rondom Mekonen?
Nee. Gelet op de uitgebreide aandacht die de zaak reeds heeft gehad van politie en OM zie ik daar geen aanleiding toe.
De aanpassingen voor het woningwaarderingsstelsel |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
Herinnert u zich uw circulaire met datum 14 juli 2015 over de aanpassingen voor het woningwaarderingsstelsel?
Ja.
Kunt u het verschil aangeven tussen de begrippen «zorgwoning» en «serviceflatwoning» en de betekenis daarvan?
Het verschil tussen de begrippen «zorgwoning» en «serviceflatwoning» is feitelijk beperkt en dient om beter aan te sluiten bij de huidige praktijk. De faciliteiten voor een huurder bij een «zorgwoning» zijn niet wezenlijk anders dan bij een «serviceflatwoning». Over de aanpassing bent u geïnformeerd bij brief van 13 september 2013 (Kamerstuk 32 847, nr. 86). Het ontwerpbesluit ter wijziging van het woningwaarderingsstelsel is bij brieven van 17 oktober 2014 (Kamerstuk 27 926, nr. 234 en Kamerstuk 27 926, D.) toegezonden aan beide Kamers der Staten-Generaal. Vragen van de Tweede Kamer over hetontwerpbesluit, waaronder vragen over de wijziging van het begrip serviceflatwoning, zijn beantwoord bij brief van 21 november 2014 (Kamerstuk 27 926, nr. 237).
De «serviceflatwoning» kon volgens het woningwaarderingsstelsel leiden tot extra punten indien de woonruimte voldeed aan een aantal voorwaarden. Een deel van deze voorwaarden bleek echter gedateerd daarom zijn deze komen te vervallen om meer aan te sluiten bij de huidige praktijk.
Zo was een voorwaarde de aanwezigheid van een logeerkamer terwijl deze in de praktijk niet of nauwelijks meer werd gebruik. Dit leidde ertoe dat een ruimte nodeloos wordt ingericht voor gebruik als logeerkamer. Ook was er de voorwaarde dat maaltijden vanwege de verhuurder worden verzorgd. Bewoners kunnen echter zelf beslissen van wie ze hun maaltijden willen betrekken en dit kan ook van een organisatie of restaurant buiten de serviceflat zijn. Deze voorwaarden zijn komen te vervallen.
De voorwaarden dat een noodoproepinstallatie aanwezig moet zijn en dat de verhuur mede betrekking heeft op het gebruik van gemeenschappelijke ruimten voor maaltijden of recreatie zijn gehandhaafd. Voorts is met de definitie voor het begrip zorgwoning benadrukt dat het moet gaan om complexen die geschikt zijn voor het huisvesten van mensen met een fysieke beperking en daar ook voor zijn bestemd. Dit moet minimaal tot uitdrukking komen in een drempelloze toegankelijkheid en doorgankelijkheid van de appartementen, algemene en verkeersruimten van het complex.
In hoeverre zijn de faciliteiten bij een zorgwoning anders dan de faciliteiten van een serviceflatwoning?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten op basis van welke praktijk de voorwaarden voor een serviceflat zijn aangepast, zoals u aangeeft op pagina 5 van uw circulaire?
De wijziging van het begrip serviceflatwoning door het begrip zorgwoning is meegenomen bij de wijziging van het woningwaarderingsstelsel. In dat kader is breed overleg gevoerd met Nederlandse Woonbond, Aedes, IVBN en Vastgoed Belang, evenals met Kences en Lsvb (huurders en verhuurders studentenhuisvesting), Actiz en VGZ (aanbieders zorg en geestelijke gezondheidszorg), en met steden uit de G4 en G32. Van de zijde van de belangenvertegenwoordigers van verhuurders van serviceflats, Aedes en Actiz, is er op gewezen dat de voorwaarden voor de serviceflat gedateerd waren en niet meer aansluiten bij de huidige praktijk.
In hoeverre verliezen mensen hun keuzevrijheid in de vorm van wonen nu de keuze voor een serviceflatwoning wegvalt?
Het vervangen van het begrip «serviceflatwoning» door het begrip «zorgwoning» beïnvloedt op geen enkele wijze de keuzevrijheid van mensen. De feitelijke beschikbaarheid van dit type woning staat namelijk los van het gebruik van een andere aanduiding.
Hoe wilt u vermijden dat een stigmatiserende signaal afgegeven wordt aan de bewoners van woningen die voorheen wél werden aangeduid als serviceflatwoningen en nu zorgwoningen heten, terwijl deze bewoners geen zorg behoeven?
Het begrip «zorgwoning» is een begrip in het woningwaarderingsstelsel en wordt daarin gebruikt om de maximale huurprijs te berekenen. Deze maximale huurprijs speelt slechts op een beperkt aantal momenten een rol: bij het aangaan van de huurovereenkomst en bij de jaarlijkse huurprijsverhoging. Gezien dit specifieke gebruik verwacht ik niet dat dit leidt tot een stigmatiserend signaal aan de bewoners van deze woningen.
Op welke manier heeft u rekening gehouden met de mogelijkheid dat huurprijzen verhoogd uitvallen voor bewoners nu de voormalig «serviceflatwoningen» worden aangeduid als «zorgwoningen»?
Het vervangen van het begrip «serviceflatwoning» door het begrip «zorgwoning» leidt niet tot de mogelijkheid van een huurverhoging.Voor zittende huurders van een woning, of dit nu een «serviceflatwoning» is of een «zorgwoning», kan de huur alleen worden verhoogd met de jaarlijkse huurverhoging, of in het geval van een woningverbetering. Net als voor huurders van andere woningen, gelden dan de wettelijke beperkingen in de vorm van een maximering van de huurprijsverhoging en de maximale huurprijs.
Het bericht dat Koerden in heel Europa en ook in Nederland worden belaagd |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederlandse Koerden worden belaagd? Kunt u de incidenten en / of bedreigingen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag bevestigen of ontkennen? Zijn er elders nog andere voorvallen geweest?1 2
De incidenten tegen Koerdische verenigingsgebouwen in Amsterdam en Rotterdam zijn mij bekend. Daarnaast hebben er zich in deze en andere steden tegen de PKK gerichte demonstraties voorgedaan, die een vreedzaam karakter hadden. We staan in Nederland voor de vrijheid van meningsuiting. Het recht om te demonstreren is daar een belangrijk onderdeel van, maar geweld, intimidatie en vernielingen zijn volstrekt onacceptabel.
Op welke wijze stelt u zich op de hoogte van de ontwikkelingen binnen de Turks-Koerdische gemeenschap in Nederland?
Ik sta in contact met verschillende organisaties uit de Turks-Nederlandse gemeenschap, waaronder ook de Federatie Koerden in Nederland en het Platform Koerden Nederland.
Bent u bereid Nederlandse Turken en – Koerden op te roepen tot kalmte, wederzijds respect en dialoog? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Tot aan de bomaanslag op 20 juli 2015 in de Turkse grensplaats Suruç was de situatie in het eerste halfjaar van 2015 in Turkije betrekkelijk rustig. Na deze bomaanslag werd de situatie in Turkije grimmiger en namen de spanningen tussen Turken en Koerden toe.
Gegeven deze oplopende spanningen in Turkije heb ik onmiddellijk na de zomervakantie een groot aantal Turkse en Koerdische organisaties uitgenodigd voor een spoedoverleg op 8 september jl. Door verscheidende afzeggingen heb ik helaas moeten besluiten dit overleg te annuleren. Op ambtelijk niveau zijn de gesprekken echter wel voortgezet. Zo vond op 8 september jl. op ambtelijk niveau een overleg plaats met het Landelijk Platform Koerden en de Federatie Koerden in Nederland.
In navolging van de gesprekken tussen Turkse en Koerdische organisaties op lokaal niveau in Rotterdam en Amsterdam nodig ik Turkse en Koerdische organisaties opnieuw uit voor een overleg op 28 oktober aanstaande. De inzet van dit overleg is gelijk aan het overleg dat ik op 3 december 2014 had met Turkse, Koerdische en Alevitische organisaties vanwege de onrust naar aanleiding van de belegering van Kobani. Beide overleggen zijn erop gericht om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen in het voorkomen dat conflicten vanuit Turkije en de rest van het Midden-Oosten naar ons land overslaan en hier tot incidenten en bedreigingen leiden.
Wat is uw reactie op de oproep van de Koerdische Federatie Nederland om de vrijheid van Nederlandse Koerden te beschermen en nieuwe aanvallen te voorkomen? Heeft u hierover met de Minister van Justitie gesproken? Zo ja, wat heeft u besloten? Zo nee, waarom niet?3
Als gezegd vind ik geweld en intimidatie volstrekt onacceptabel. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om hierop te acteren. Mijn rol heb ik uiteengezet in het antwoord op vraag drie.
Heeft u initiatief genomen, recent of in het verleden om met uw bondgenoten, de Turks Religieuze Instellingen en Organisaties en andere Turks-Koerdische instellingen en organisaties alsmede het Inspraak Orgaan Turken gezamenlijk te overleggen om spanningen in Nederland te voorkomen aangaande het Koerdisch vraagstuk en democratiseringsvraagstukken in Turkije? Zo ja, wanneer, met wie en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet en bent u hiertoe alsnog bereid?4
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag drie.
De uitspraken dat een Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS beter ‘daar kan sneuvelen’ |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat u verstaat onder een «feitelijke constatering» in uw opmerking over de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS beter daar kan sneuvelen?1
Het betreft de feitelijke constatering dat de beantwoording van de stelling die destijds aan de Minister-President is voorgelegd, een keuze betrof uit twee expliciete antwoorden: sneuvelen of terugkeren.
Hoe moeten we uw opvatting dat de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS beter daar kan sneuvelen interpreteren, als dit niet uw «wens» is en ook geen kabinetsbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat een uitspraak van een Minister of Minister-President in functie altijd kabinetsbeleid is, en dat er geen mogelijkheid is tot een persoonlijke mening, aangezien dit afwijkt van de eenheid van kabinetsbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tegenover de opmerking dat de uitspraak over de Nederlandse sergeant van de luchtmacht «geen kabinetsbeleid» is?
In de Nederlandse verhoudingen geldt, zoals recent ook is uitgelegd in de bijlage bij de begroting van het Ministerie van Algemene Zaken 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 34 300 III, nr. 1, blz. 22–23) dat individuele bewindspersonen in beginsel geen uitlatingen doen die niet passen bij de grondwettelijke taakomschrijving van de ministerraad, zijn reglement van orde en de collectieve verantwoordelijkheid van de leden van de raad. In de gevallen waarin geen sprake is van een op basis van het reglement van orde voor de ministerraad genomen besluit over een bepaald onderwerp van algemeen regeringsbeleid, kunnen uitlatingen van individuele bewindspersonen over een dergelijk onderwerp plaatsvinden, indien vaststaat dat deze in overeenstemming zijn met de individuele en collectieve ministeriële verantwoordelijkheid voor een goede taakuitoefening van de ministerraad en zijn onderraden en commissies. Dit kan het geval zijn indien uit de aard van de situatie waarin dergelijke uitlatingen zijn gedaan onmiskenbaar volgt dat de eenheid van beleid in de zin van art. 45 Grondwet en het Reglement van Orde voor de ministerraad niet aan de orde kan zijn, zoals bij een verkiezingscampagne, partijbijeenkomst, beschouwingen over de langere termijn of het optreden als lid van de Staten-Generaal (art. 57, derde lid, Grondwet).
De uitspraak die de Minister-President heeft gedaan over de Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS, moet geplaatst worden in laatstgenoemde categorie. Het is een reactie op een feitelijke meerkeuzevraag die werd gesteld naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Minister-President gedaan tijdens een verkiezingsdebat. De Minister van Defensie heeft tijdens het algemeen overleg over het jaarverslag van de MIVD op 9 september jl. gezegd dat als haar «op dat moment eenzelfde meerkeuzevraag was voorgelegd», zij hetzelfde antwoord zou hebben gegeven. De eenheid van het kabinetsbeleid is daardoor niet in het geding.
Bent u er zich van bewust dat in de Grondwet staat dat de Ministers de ministerraad vormen, de Minister-President deze ministerraad voorzit, en dat deze ministerraad besluit over het algemeen regeringsbeleid en de eenheid van dat beleid?2 Zo ja, kunt u toelichten waarom u stelt dat uw uitspraken tijdens een persconferentie over de ministerraad géén kabinetsbeleid zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat uitspraken gedaan door een Minister in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dus ook tijdens een Algemeen overleg, kabinetsbeleid is? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u zich er van bewust dat in Nederland de doodstraf niet kan worden opgelegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraak dat de Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS beter kan sneuvelen?
Ja. Er is geen relatie tussen de in de vraagstelling genoemde onderwerpen.
Betekent de uitspraak dat de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS beter daar kan sneuvelen, dat deze actief dienende militair nu persona non grata is? Zo nee, waarom niet?
De betrokken persoon zal, zoals alle jihadgangers, bij terugkeer naar Nederland worden aangehouden en verhoord. Uiteraard wordt hierbij per geval bekeken wat de meest doeltreffende en toepasbare maatregelen zijn. Alle mogelijke instrumenten worden ingezet om de nationale veiligheid te beschermen.
Het Openbaar Ministerie (OM) is een onderzoek gestart naar strafbare feiten. Nu er op dit moment een strafrechtelijk onderzoek loopt, kunnen er geen verdere mededelingen over deze zaak worden gedaan. Het OM beslist op grond van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek of deze militair vervolgd dient te worden en zo ja, welk strafrechtelijk regime van toepassing is.
Klopt het dat een Nederlander die in vreemde krijgsdienst treedt volgens de Wet op het Nederlanderschap zijn Nederlanderschap verliest?3
Op grond artikel 15, eerste lid, sub e van de Rijkswet op het Nederlanderschap verliest een Nederlander van rechtswege de Nederlandse nationaliteit indien hij zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is. Aansluiting bij een terroristische organisatie valt hier echter niet onder, omdat hierbij geen sprake is van een staat.
Om de nationale veiligheid te kunnen beschermen tegen terugkerende jihadgangers waarvan een dreiging voor de nationale veiligheid uitgaat, heeft de Minister van Veiligheid en Justitie een voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in voorbereiding. Zodra het voorstel tot wet wordt verheven en in werking is getreden wordt het mogelijk om in verband met de nationale veiligheid het Nederlanderschap in te trekken van een persoon die zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie en waarvan een dreiging uitgaat voor de nationale veiligheid, tenzij dit leidt tot staatloosheid. Na het verlies van het Nederlanderschap wordt betrokkene tot ongewenst vreemdeling verklaard. Dit wetsvoorstel ligt voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Het in de Eerste Kamer aanhangige voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven zal het mogelijk maken het Nederlanderschap in te trekken indien de persoon is veroordeeld voor bijvoorbeeld het meewerken of deelnemen aan training voor terroristische activiteiten (artikel 134a Wetboek van Strafrecht), mits dit niet leidt tot staatloosheid.
Over individuele gevallen en eventuele maatregelen die aan deze persoon worden opgelegd, kunnen geen uitspraken worden gedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, zal de persoon, zoals alle jihadgangers, bij terugkeer worden aangehouden en verhoord. Alle mogelijke instrumenten worden ingezet om de nationale veiligheid te beschermen.
Bent u van plan de Nederlandse sergeant van de luchtmacht die overgelopen is naar ISIS zijn Nederlanderschap te ontnemen?
Zie antwoord vraag 8.
Is de regering actief op zoek naar de Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het belang van het lopende onderzoek en met het oog op de operationele veiligheid evenals de veiligheid van onze militairen kan ik geen verdere mededelingen doen. Evenmin treed ik naar buiten over de middelen die worden ingezet om verdachten op te sporen.
Is er een officieel uitleveringsverzoek van Nederland voor de Nederlandse actief dienende militair die is overgelopen naar ISIS? Zo ja, aan wie is dit uitleveringsverzoek gericht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Op basis van welke informatie en feiten bent u er zo zeker van dat deze actief dienende militair daadwerkelijk vrijwillig is overgelopen? Houdt u rekening met de mogelijkheid dat deze militair krijgsgevangene is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Indien de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS wordt gevonden, wordt hij dan bestraft op basis van de wet Militaire strafrechtspraak en/of de wet Militair tuchtrecht? Zo nee, waarom niet, en wat gebeurt er dan wel?
Militair tuchtrecht is slechts aan de orde in geval van normovertredingen die de dagelijkse discipline betreffen. Gezien de strafrechtelijke aard van de zaak is tuchtrecht daarom niet primair aan de orde.
Nu er op dit moment een strafrechtelijk onderzoek loopt kunnen er geen verdere mededelingen over deze zaak worden gedaan. Het OM beslist op grond van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek of deze militair vervolgd dient te worden en zo ja, welk strafrechtelijk regime van toepassing is.
Wat is de maximale straf die deze militair kan krijgen voor het feit dat hij is overgelopen naar ISIS op basis van het wetboek Militair strafrecht?4
Het is aan het OM om op grond van de bevindingen van het strafrechtelijke onderzoek te beslissen of de betrokken militair dient te worden vervolgd en zo ja, voor welke strafbare feiten. Omdat het strafrechtelijk onderzoek nog gaande is, kunnen daar op dit moment geen inhoudelijke mededelingen over worden gedaan.
Bent u er zich van bewust dat indien de deserteur wordt opgepakt en in Nederland berecht, hij een lagere straf kan krijgen als gevolg van publieke veroordeling naar aanleiding van uw uitspraken en de ophef die zij veroorzaken? Heeft dit niet tot gevolg dat u juist het tegenovergestelde bereikt van wat u oorspronkelijk heeft beoogd? Graag een toelichting.
Deze hypothetische vraag laat zich per definitie niet vooraf beantwoorden.
Betekent uw uitspraak dat de militair die is overgelopen «beter daar kan sneuvelen» dat u van mening bent dat de doodstraf meer gepast vindt voor deserteurs dan een gevangenisstraf, zoals deze nu geldt op basis van het wetboek Militair strafrecht?
Nee. Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u zo vriendelijk zijn om bovenstaande vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Het bericht 'Verkeer rond scholen onveilig voor kinderen' |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Verkeer rond scholen onveilig voor kinderen»?1 Kent u het rapport dat Veilig Verkeer Nederland (VVN) door TNS NIPO heeft laten opstellen over verkeersbrigades bij basisscholen?2
Ja.
Deelt u de mening dat verkeersveiligheid nabij basisscholen van een extra groot belang is? Welk beleid voeren de gezamenlijke overheden om de verkeersveiligheid in deze gebieden zo groot mogelijk te laten zijn?
Ik deel uw mening dat de veiligheid rond basisscholen van groot belang is. Kinderen zijn kwetsbare verkeersdeelnemers.
Beleid op dit gebied is niet zozeer iets van gezamenlijke overheden, maar van gemeenten in samenspraak met de scholen. Het gaat om lokaal maatwerk waarbij vooral lokale partijen betrokken zijn (school en ouders, gemeente, politie).
Herkent u zich in de in het rapport genoemde oorzaken van de verkeersonveiligheid nabij basisscholen (drukte door brengen/halen kinderen, parkeerproblemen, gevaarlijke oversteekplaatsen, hard rijdend verkeer, drukke weg, gevaarlijk rijgedrag, werkverkeer dichtbij school, weinig oversteekvoorzieningen, tijdelijke wegwerkzaamheden, verkeerd gestalde fietsen)?3
Er worden in het rapport een aantal zeer herkenbare oorzaken genoemd. De mate waarin die zich voordoen verschilt per school. Drukte door het halen en brengen van kinderen blijft een breed voorkomend probleem, en daarbij gaat het om gedrag van ouders of het treffen van voorzieningen in de omgeving van de school.
Heeft u inzicht in welke maatregelen effectief zijn om de verkeersveiligheid rond basisscholen te verbeteren? Zo ja, kunt u dit inzicht met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid in beeld te brengen welke maatregelen effectief en minder effectief zijn?
Welke maatregelen het meest effectief zijn hangt af van de oorzaken die zich voordoen bij een specifieke school.
Het is goed dat hiervoor opnieuw aandacht wordt gevraagd door de VVN, die op dit gebied veel ondersteuning biedt, onder andere door campagnes en verkeerskundige adviezen. Op grond van een melding kan VVN hulp bieden bij het in gang zetten van maatregelen in samenspraak met gemeenten en bv. politie.
VVN stimuleert ook de inzet van verkeersouders en verkeersbrigadiers, die samen met het vrijwilligersnetwerk van de VVN en buurtactiegroepen maatwerk leveren voor een specifieke schoolomgeving.
Ik ondersteun deze werkwijze. Het heeft geen toegevoegde waarde om nationaal in kaart te gaan brengen wat de meest effectieve maatregelen zijn. Het gaat hier vooral om betrokkenheid op het lokale niveau, zeker ook van de ouders.
Welke rol, taak en verantwoordelijkheid hebben de lokale, de regionale en de rijksoverheid waar het gaat om verkeersveiligheid nabij basisscholen?
Verkeersveiligheid rond scholen is primair een verantwoordelijkheid van de lokale overheid. De Regionale Organen Verkeersveiligheid (ROV’s) kunnen hierbij een ondersteunende rol vervullen.
Op welke wijze kan het Rijk verder bijdragen aan verkeersveiligheid rondom scholen ter reductie van het aantal kinderen dat gewond raakt op weg van en naar school? Bent u bereid deze verdere bijdrage te leveren? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk kan waar nodig stimuleren en faciliteren. De concrete acties moeten door anderen worden uitgevoerd.
Een stimulerende rol vervul ik bijvoorbeeld bij de uitvoering «Lokale aanpak veilig fietsen», één van de acties uit de Beleidsimpuls verkeerveiligheid. Gemeenten stellen in dit kader plannen op ter verbetering van gedrag en/of infrastructurele maatregelen. Ik heb gestimuleerd dat gemeenten aandacht besteden aan de schoolomgeving en het fietsexamen voor basisscholieren opnemen in hun basispakket fietsveiligheid.
Bent u bereid zelf een rol te spelen in de promotie van het gebruik van de fiets naar school? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen rol weggelegd voor de rijksoverheid. Zoals hiervoor aangegeven is dit primair een taak van gemeenten, scholen en ouders. Ouders kunnen er voor zorgen dat het teveel aan auto’s rond de school wordt teruggedrongen en er meer wordt gefietst.
De detentie van een Nederlands staatsburger in het buitenland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman laatste hoop gevangene VS»?1
Ja.
Kunt u nader toelichten waarom u het verzoek van de Nederlander, de heer Singh, om overgeplaatst te worden naar Nederland, niet inwilligt en waarop die afwijzing precies is gebaseerd?
Het doel van overbrenging van Nederlandse gedetineerden uit het buitenland is het bevorderen van de resocialisatie in de samenleving, waarmee zij verbonden zijn. Om voor overbrenging naar Nederland in aanmerking te komen, gelden – conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (Kamerstukken II 2007/2008, 31 200 VI, nr. 30) – in het bijzonder twee criteria: (1) er dient sprake te zijn van aantoonbare en voldoende binding met Nederland zodat (2) de overbrenging kan bijdragen aan een geslaagde maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in Nederland. Om invulling te kunnen geven aan het resocialisatietraject vanuit een Nederlandse detentie, is na overbrenging naar Nederland een strafrestant van minimaal vier maanden nodig.
In deze casus wordt aan beide criteria niet voldaan. Individuele omstandigheden kunnen ertoe leiden dat in een uitzonderlijk geval wordt afgeweken van het staande beleid. In deze casus zie ik hiertoe geen aanleiding.
Klopt het dat er niet is ingegaan op het aanbod van de Consul Generaal van San Francisco om een onafhankelijk rapport over de medische toestand van de heer Singh op te stellen? Zo ja, wat is de reden daarvan?
De door het Consulaat-Generaal te San Francisco geopperde mogelijkheid heeft naar mijn mening geen toegevoegde waarde, omdat de informatie waarover ik reeds beschik, mij voldoende inzicht in de situatie van de heer Singh biedt om op grond hiervan mijn standpunt in deze casus te vormen.
Bent u ervan op de hoogte dat Reclassering Nederland een plan heeft opgesteld met de toezegging tot vrijwillige resocialisatie van de heer Singh? Zo ja, kunt u toelichten waarom u hier niet op heeft gereageerd? Indien dit niet het geval is, bent u dan bereid dit plan alsnog te bekijken en de Kamer te informeren of overplaatsing aan de orde is?
De rapportage die ik van Reclassering Nederland heb ontvangen, behelst geen resocialisatieplan voor de heer Singh. Nochtans had dit niet geleid tot een ander standpunt is deze casus, aangezien er geen invulling kan worden gegeven aan het resocialisatietraject binnen een strafrechtelijk kader, vanwege het ontbreken van een strafrestant na overbrenging naar Nederland.
Klopt het dat u WOTS-verzoeken weigert met als reden dat Nederlandse gedetineerden in het buitenland onvoldoende binding met Nederland zouden hebben? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd?2
Ja, conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland geldt binding met Nederland als voorwaarde voor overbrenging naar Nederland. Re-integratie in de Nederlandse samenleving is immers zinloos als er geen wezenlijke relatie is met Nederland. Concrete aantallen hiervan zijn niet te achterhalen, omdat dit niet op een dusdanige wijze wordt geregistreerd.
Is het kabinetsbeleid dat een Nederlands burger die meer dan vijf jaar uit Nederland weg is geen aanspraak kan maken op de WOTS? Zo ja, waar is deze termijn van vijf jaar precies op gebaseerd en waar staat deze termijn precies in de WOTS vermeld?
Er bestaat geen wettelijke grondslag met betrekking tot een termijn om de mate van binding met Nederland aan te tonen. Conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland wordt bij het bepalen of er sprake is van binding onder meer gekeken naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de Basisregistratie Personen) en hoe lang, waar hij werkt, waar het gezin verblijft dan wel de familie en zo meer. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij na afloop van zijn detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking voor overbrenging. Daarvan is sprake in het geval betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar een land buiten Nederland te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend. De zogenoemde vijfjarenregel dient hierbij ter indicatie en is zeker niet allesbepalend.
Is er een wettelijke grondslag met betrekking tot de bindingstermijn voor WOTS-onderzoeken? Zo ja, welke grondslag is dat?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wordt precies de medische situatie van een gedetineerde meegewogen in beslissing om een Nederlandse gedetineerde over te plaatsen naar Nederland? Wat heeft daarbij prioriteit, de bindingstermijn en het strafrestant of de medische situatie van de gedetineerde? Kunt u deze prioritering toelichten?
Om voor overbrenging naar Nederland in aanmerking te komen, gelden – zoals reeds aangeven in het antwoord op vraag 2 – in het bijzonder twee criteria: (1) er dient sprake te zijn van aantoonbare en voldoende binding met Nederland zodat (2) de overbrenging kan bijdragen aan een geslaagde maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in Nederland. Als er geen wezenlijke relatie is met Nederland, is re-integratie in de Nederlandse samenleving immers zinloos. Beide criteria zijn -onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Individuele omstandigheden, zoals een dermate ernstige medische situatie, zouden ertoe kunnen leiden dat in een uitzonderlijk geval wordt afgeweken van het staande beleid. De medische situatie van een gedetineerde in het buitenland is derhalve ondergeschikt aan het doel van resocialisatie.
Vindt u het wenselijk dat voor Nederlanders die meer dan vijf jaar buiten Nederland verblijven, een tweederangs burgerschap ontstaat doordat terugkeer naar Nederland onder de WOTS door u wordt uitgesloten? Indien dat niet uw bedoeling is, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Nederlanders die daartoe een expliciet verzoek bij u indienen, zoals de heer Singh, wel onder voorwaarden kunnen terugkeren naar Nederland voor resocialisatie?
Zie antwoord vraag 6.
De invoering van de digitale meldplicht en vernieuwing van het Voetbal Volg Systeem |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat hij «wildenthousiast» over de digitale meldplicht was?1
Ja.
Deelt u de mening dat de digitale meldplicht grote voordelen heeft, met name als het gaat om capaciteitsbesparing bij de politie in vergelijking met de fysieke meldplicht?
In principe wel. Dat is uiteraard wel afhankelijk van de vraag of de meldplicht überhaupt wordt toegepast en, indien hij in fysieke vorm wordt toegepast, hoe groot het beslag op de politiecapaciteit is.
Hoe rijmt u de ogenschijnlijk verschillende voornemens omtrent het zo snel mogelijk inzetten van de digitale meldplicht, gelet op de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat hij de maatregel «zo snel mogelijk ingevoerd wil hebben»2 en uw eigen verwachting uitgesproken in de Eerste Kamer dat u denkt dat «het nog wel even zal duren voordat die digitale meldplicht heel actief zal worden ingezet»?3
De mogelijkheid om de digitale meldplicht in te zetten is zo snel mogelijk ingevoerd, te weten met de inwerkingtreding van de aanscherping van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wet mbveo) per 1 juli 2015. Vanaf dat moment is het voor gemeenten mogelijk om een meldplicht digitaal uit te voeren in plaats van fysiek. Zij kunnen zelf kiezen op welke wijze ze de meldplicht uitvoeren. Het is aan gemeenten om, desgewenst, de techniek in huis te halen voor uitvoering van de digitale meldplicht. Ik kan mij voorstellen dat de afweging op welke wijze de meldplicht zal worden uitgevoerd en het aanschaffen en implementeren van een dergelijke techniek enige tijd in beslag neemt.
Waarom dacht u bij de behandeling in de Eerste Kamer dat het nog wel even zou duren voordat de digitale meldplicht actief zou worden ingezet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak is sinds 1 juli 2015 gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het opleggen van de digitale meldplicht? Waar ligt het volgens u aan dat dit nog niet van de grond is gekomen?
Bij mijn weten is de digitale meldplicht nog niet toegepast. De wetswijziging is echter ook nog niet zo lang van kracht. Uit een korte inventarisatie onder gemeenten blijkt dat twee gemeenten interesse hebben en nu aan het verkennen zijn of ze er een start mee willen maken. Omdat in deze gemeenten nog geen bestuurlijke besluitvorming heeft plaatsgevonden, kan ik ze niet bij naam noemen.
De invoering van de digitale meldplicht komt niet voort uit een vraag van gemeenten. Reden dat deze mogelijkheid in de wet is opgenomen, is dat technologische ontwikkelingen soms snel gaan en ik deze niet in de weg wil staan. Ik acht het niet passend om te treden in de hiervoor genoemde afweging van de burgemeesters. Ik acht het wel mijn taak om te zorgen dat gemeenten op de hoogte worden gebracht van de nieuwe mogelijkheden die de wet biedt. Via het CCV zorg ik er dan ook voor dat hierover voorlichting wordt gegeven.
Kunt u een overzicht geven van de geïnventariseerde gemeenten die gebruik wensen te maken van de digitale meldplicht en kunt u daarbij aangeven wat de reactie per gemeente was?4
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten waarom gemeenten hiervoor slechts geringe belangstelling hebben?5 Komt de invoering van de digitale meldplicht niet mede voort uit wens van gemeenten?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat hij «zijn invloed erop wil laten gelden» en «je nu moet investeren in de digitale meldplicht»?6 Kunt u uitleggen of de financiële lasten die met de inwerkingtreding van de digitale meldplicht gemoeid gaan, volledig ten laste zullen moeten komen van de gemeenten zelf?
De uitvoering van de meldplicht brengt met zich mee dat moet worden geregeld waar en hoe gemeld kan worden en dat het melden wordt geregistreerd. Gemeenten hebben de keuze op welke wijze zij de meldplicht uitvoeren. Dit kan fysiek, op diverse locaties, of digitaal. Alle mogelijkheden dienen hetzelfde doel: iemand weghouden uit een specifiek gebied. Zoals ik hiervoor al heb toegelicht is het aan een gemeente zelf om de keuze te maken op welke wijze zij dat bij voorkeur doet en dus ook om daar de bijbehorende financiële lasten voor te dragen.
Bent u bereid om, conform de breed geuite wens in de Tweede Kamer afgelopen jaar en daaropvolgende toezegging van uw ambtsvoorganger, gemeenten te stimuleren gebruik te maken van de nieuwe mogelijkheid van de digitale meldplicht?
Ik heb de inzet van de digitale meldplicht juridisch mogelijk gemaakt en gemeenten hier breed over geïnformeerd. Samen met het bij het CCV ingestelde netwerk waarin gemeenten, politie en openbaar ministerie zijn vertegenwoordigd, werk ik aan de implementatie van de nieuwe mogelijkheden die de aangescherpte Wet mbveo biedt. Daarnaast bevat de website van het CCV informatie over de nieuwe en aangescherpte bevoegdheden en is het digitale handboek «aanpak overlast» aangepast.
Is het waar dat de Nationale Politie pas in 2016 van start gaat met de verdere implementatie van het Voetbal Volg Systeem? Wanneer stond dit oorspronkelijk gepland en wat is de reden van deze vertraging?7
In mijn brief aan uw Kamer over de herijking van de reorganisatie van de politie heb ik uiteengezet dat op diverse onderdelen een aanpassing van de oorspronkelijke planning nodig is om deze tot een goed einde te brengen.8 Er wordt onder andere getemporiseerd op onderwerpen waar de laatste jaren reeds goede resultaten zijn behaald en waar de handhavingsinzet reeds is verminderd. Het Voetbal Volg Systeem behoort tot die categorie. In het herijkte realisatieplan is het streven neergelegd om in 2016 de verdere ontwikkeling van dit systeem te starten. Of deze streefdatum wordt gehaald, hangt af van het absorptievermogen van het korps. Het herijkte realisatieplan wordt, zoals aangekondigd, voor het einde van dit jaar uitgewerkt in een bijstelling van het Aanvalsprogramma Informatievoorziening en de IV-portfolio 2016 e.v.
Deelt u de mening dat het nuttig zou zijn als ook burgemeesters het Voetbal Volg Systeem kunnen raadplegen, gelet op hun taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot handhaving van de openbare orde? Waarom is dit nu niet mogelijk?
Ja, ik deel deze mening. Deze mogelijkheid zal aan het nieuwe Voetbal Volg Systeem worden toegevoegd. Technisch is het niet mogelijk om dit binnen de oude structuur te realiseren.
Bent u bereid verdere vernieuwing van het Voetbal Volg Systeem te stimuleren en te faciliteren? Zo ja, op welke wijze? Kunt u tevens garanderen dat vernieuwing van het systeem niet nog meer vertraging oploopt?
Zie antwoord vraag 10.
De herinvoering van grenscontroles door Duitsland |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Duitsland voert grenscontroles in»?1
Ja.
Voert Duitsland de (tijdelijke) grenscontroles weer in op grond van de Schengengrenscode of legt zij gemaakte afspraken (zeer begrijpelijk) naast zich neer?
Duitsland heeft tijdelijk de persoonscontroles aan de binnengrenzen weer ingevoerd, conform de mogelijkheden die de Schengengrenscode hier in uitzonderlijke situaties voor biedt.
Hoe lang is Duitsland voornemens de grenzen weer te controleren?
Deze informatie is niet beschikbaar. Op grond van de Europese regelgeving mag deze maatregel in beginsel voor tien dagen worden ingevoerd met verlenging tot een maximale periode van twee maanden.
Bent u bereid, zeker gezien de enorme toestroom van meer dan 3.000 asielzoekers per week, ook in Nederland zo snel mogelijk grenscontroles in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft ook extra maatregelen genomen en het toezicht in de binnengrenszone verscherpt.
Op basis van risicoanalyses worden de informatie gestuurde controles van de Koninklijke Marechaussee op bepaalde trajecten in de grenszone geïntensiveerd. Deze intensivering van de controles wordt in nauwe samenwerking met de politie en douane binnen het bestaande nationale juridisch kader uitgevoerd.
Wanneer de openbare orde of nationale veiligheid dat vereist, zijn er verschillende opschalingsmogelijkheden waaronder de tijdelijke herinvoering van de binnengrenscontrole.
In hoeverre bent u bereid in EU-verband het Duitse initiatief om de grenzen weer te controleren te steunen, en daarnaast te pleiten voor het volledig openbreken van Schengen?
Vooralsnog is er geen noodzaak de Schengenregelgeving aan te passen om de illegale migratiestromen binnen het Schengengebied tegen te gaan. Binnen de huidige Schengenregelgeving kan het toezicht in de binnengrenszone worden verscherpt en in het uiterste geval kunnen tijdelijke controles in de binnengrenszone worden ingevoerd.
De slechte bereikbaarheid en gebrekkige kennis van de politie te water |
|
Nine Kooiman , Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de slechte bereikbaarheid van de waterpolitie? Zo ja, heeft u al wat ondernomen om dit te verbeteren? Zo nee, bent u bereid hierover navraag te doen bij de gebruikers van de binnenvaarwegen, waaronder ASV, BLN-Schuttevaer?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Via het landelijke servicenummer 0900–8844 biedt de politie bellers een professionele, geprotocolleerde dienstverlening. Het nummer is 24/7 beschikbaar voor niet-spoedeisende meldingen, informatie en (telefonische) aangiften, waarbij direct wordt doorververbonden naar diverse instellingen. De Landelijke Eenheid van de politie heeft de schippersverenging ASV uitgenodigd voor een gesprek om meer duidelijkheid te krijgen over de door haar genoemde problemen die vaarweggebruikers ervaren, zodat gericht kan worden bezien op welke manier de dienstverlening kan worden verbeterd. Een goede dienstverlening is immers cruciaal voor het vertrouwen in de politie.
Wat is de reden dat vaarweggebruikers bij het bellen van het 0900-nummer niet adequaat te woord gestaan en/of doorverbonden worden? Wat gaat u voor stappen ondernemen om dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat er agenten vanuit de politiedienst infra ingezet worden op het water, die hun ervaring en expertise op een ander vlak hebben, bijvoorbeeld op het spoor?
Bij de vorming van de Nationale Politie zijn de lucht-, water-, spoor- en wegpolitie samengevoegd tot de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. Op die manier kan gericht worden geïntervenieerd vanuit inzicht in het geheel van de verschillende verkeersstromen. Hierdoor is de politie in staat om zich met meer capaciteit, flexibiliteit en kennis op geprioriteerde onderwerpen te richten. Deze transitie gaat gepaard met een verandering van werken, waarbij medewerkers kunnen worden ingezet op meerdere taakvelden. Politiemedewerkers worden vanzelfsprekend pas volledig zelfstandig op een ander taakveld ingezet als ze daartoe voldoende zijn toegerust. Tot die tijd voeren ze hun werk uit onder begeleiding van zelfstandig werkende collega’s.
Kunt u zich voorstellen dat het tot irritatie en zelfs gevaarlijke situaties kan leiden bij zowel gebruikers op het water als de politieagenten, indien er agenten worden ingezet die onvoldoende kennis hebben van zaken rondom scheepvaart? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een podium waarop de verschillende organisaties die betrokken zijn bij de binnenvaart informatie, suggesties en of meningen kunnen uitwisselen waarbij de politie ook een gesprekspartner is?
Ja, in verschillende samenstellingen ontmoeten de bij de binnenvaart betrokken partijen elkaar voor overleg. Allereerst is er overleg in het kader van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR). Op nationaal niveau worden in het Overleg Technisch Nautische zaken Binnenvaart (OTNB) de voorstellen van de CCR op het gebied van technische regelgeving, politiereglementen en bemanningszaken besproken. Alle relevante partijen in de binnenvaart zijn hierbij uitgenodigd, waaronder de politie. Ook AQUAPOL, een Europees samenwerkingsverband
voor politiewerk rondom het water, is permanent vertegenwoordigd in de werkgroep Politiereglementen van de CCR.
Daarnaast heeft het Ministerie van Infrastructuur & Milieu overleg met maatschappelijke organisaties, brancheverenigingen en bedrijven. Afhankelijk van de te bespreken onderwerpen kan de politie daarbij ook aanwezig zijn.
Tot slot is er een regulier overleg tussen de handhavende partijen op het water, zoals Rijkswaterstaat, Inspectie Leefomgeving en Transport, en uiteraard ook de politie. Bij dit overleg zijn echter geen vertegenwoordigers van de binnenvaartsector betrokken.
Heeft er ooit een inventarisatie plaatsgevonden over de effecten van het afschaffen van het Deelorgaan Binnenvaart? Zo ja, wat waren de uitkomsten van die inventarisatie? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het Deelorgaan Binnenvaart (DBV) was een onderdeel van het Overlegorgaan Goederenvervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. In 2010 is in het kader van een rijksbrede stroomlijning van advies- en overlegorganen het DBV bij wet opgeheven. Door uw Kamer is deze wijziging behandeld en vervolgens opgenomen in de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (TK, 2009–2010, 32 403). De functie van het DBV is overgenomen door het Overleg Infrastructuur en Milieu, dat is ondergebracht bij de directie Participatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Een expliciete inventarisatie van de effecten heeft niet plaatsgevonden, omdat van afschaffen van de functie geen sprake was. De memorie van toelichting van genoemde wet meldt hierover: «Binnen de nieuwe voorgestelde overlegstructuur, waarin het overlegorgaan ook kleinere onderwerpen met een specifieke groep betrokkenen kan behandelen, bestaat aan de mogelijkheid tot het instellen van een deelorgaan geen behoefte.»
Zou u bereid zijn om het Deelorgaan Binnenvaart weer opnieuw in te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De functie van het voormalige Deelorgaan Binnenvaart is geborgd in de huidige wetgeving (zie ook antwoord op vraag 6). Er is dan ook geen aanleiding het Deelorgaan opnieuw in te voeren.
Onderwijs aan meerderjarige vreemdelingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Acht u het wenselijk dat Nederland jongeren van 18 jaar of ouder zonder verblijfsvergunning het actief recht op onderwijs onthoudt?1 2 3
Het is een misverstand dat aan alle jongeren van 18 jaar of ouder zonder verblijfsvergunning het actief recht op onderwijs wordt onthouden. Ook meerderjarige vreemdelingen kunnen onderwijs volgen in ons land, indien zij aan de wettelijke vereisten voor inschrijving voldoen, zoals gesteld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Volgens deze regels mag een vreemdeling van 18 jaar en ouder zich inschrijven aan een WEB- of WHW-opleiding indien hij hier rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Er is o.a. sprake van rechtmatig verblijf wanneer de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft aangevraagd en in afwachting is van het besluit daarop. Meerderjarige vreemdelingen die hier arriveren en een verblijfsvergunning aanvragen, wordt dus niet het recht op onderwijs onthouden.
Verder is geregeld dat ook een meerderjarige vreemdeling die hier niet langer rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 Vw 2000, zijn opleiding kan voortzetten aan de instelling waar hij tijdens zijn rechtmatig verblijf volgens de geldende regels was ingeschreven. Overigens is het recht op het volgen van onderwijs geen beletsel voor uitzetting van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen.
Wat is de reden dat de regering het onmogelijk maakt dat meerderjarige vreemdelingen een opleiding kunnen starten, kunnen wisselen van opleidingsrichting of kunnen wisselen van school na een gedwongen verhuizing uit een gezinslocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers?4
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, kan het grootste deel van de groep meerderjarige vreemdelingen zich hier wel inschrijven aan een opleiding. Ook is het voor het grootste deel van deze groep geen probleem om van onderwijsinstelling te wisselen na een verhuizing. Dit is alleen niet mogelijk voor meerderjarige vreemdelingen die niet meer rechtmatig in Nederland verblijven (bijvoorbeeld omdat hun aanvraag voor een verblijfsvergunning definitief is afgewezen of een rechterlijke beslissing tot uitzetting is genomen) en die willen beginnen aan een nieuwe opleiding of die zich bij een andere instelling willen inschrijven. Zij mogen dan dus nog wel de opleiding afmaken waaraan ze volgens de geldende regels waren ingeschreven.
Met de Koppelingswet die in 1998 in werking trad heeft de regering beoogd illegaal verblijf in Nederland te ontmoedigen door illegaal in Nederland verblijvende personen het recht op een aantal voorzieningen te ontzeggen. Er wordt geen aanleiding gezien om op de uitgangspunten van de Koppelingswet terug te komen.
Deelt u de mening dat ook meerderjarige vreemdelingen de mogelijkheid moeten hebben om onderwijs te volgen en zich verder te ontwikkelen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat ook meerderjarige vreemdelingen zich op dit recht kunnen beroepen?
Ja, ik deel de mening dat ook meerderjarige vreemdelingen onderwijs moeten kunnen volgen in ons land, maar uitsluitend indien zij aan de wettelijke vereisten voor inschrijving, zoals gesteld in de WHW en de WEB, voldoen. Volgens deze regels mag een vreemdeling van 18 jaar en ouder zich inschrijven aan een WEB- of WHW-opleiding indien hij hier rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Zie ook het antwoord op vraag 1 en de eerdere antwoorden op de vragen van de leden Van der Ham en Koşer Kaya (ingezonden op 13 januari 2012).
Het kabinet ziet geen noodzaak om verdere maatregelen te nemen.
Bent u van mening dat het verbod op het volgen van een opleiding voor meerderjarige vreemdelingen ervoor zorgdraagt dat veel talent verloren gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vorige vragen.
Wat is uw reactie op signalen dat vreemdelingen met grote moeite of zelfs helemaal niet aan een stageplek kunnen komen? Ontvangt u deze signalen ook? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ook stageplekken beschikbaar te stellen voor deze leerlingen?
Van elke middelbare beroepsopleiding maakt onderricht in de praktijk van het beroep deel uit. Het examen van een beroepsopleiding is eerst dan met goed gevolg afgesloten wanneer zowel de beroepspraktijkvorming als het overige deel van de beroepsopleiding met goed gevolg is afgesloten. Binnen het mbo doet de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) er daarom alles aan om stagetekorten voor zowel Nederlandse ingezetenen als vreemdelingen, zo goed mogelijk op te pakken in de regio. Op dit moment hebben mij nog geen signalen bereikt dat vreemdelingen met grote moeite of zelfs helemaal niet aan een stageplek kunnen komen. Ook navraag bij SBB en de MBO-Raad levert deze signalen nog niet op. Ik zou het zorgelijk vinden als deze signalen blijken te kloppen. Om transparant te maken of en waar zich eventuele knelpunten bevinden, is het noodzakelijk dat er melding van gemaakt wordt. Ik roep instellingen dan ook op om bij knelpunten altijd contact op te nemen met de contactpersoon van SBB of een melding te maken via het meldpunt stagetekorten5, zodat er contact opgenomen kan worden met de betrokken partijen om een oplossing te zoeken.
Voldoet de Nederlandse onderwijs- en vreemdelingenwetgeving volgens u aan de normen van het Europese Verdrag voor de Rechten van Mens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Zoals ook op 13 januari 2012 is geantwoord op vragen van de leden van der Ham en Koşer Kaya, geldt voor het recht op onderwijs, neergelegd in artikel 2 van het Eerste protocol bij het EVRM, dat dit recht niet absoluut is. Uit Europese en Nederlandse rechtspraak blijkt dat veel vormen van onderwijs op zichzelf binnen het toepassingsbereik van artikel 2, 1e Protocol EVRM kunnen vallen, maar dat dat niet met zich brengt dat steeds een onverkort en absoluut recht op onderwijs, met voorbijgaan aan andere regelgeving, zou bestaan.
Ziet u mogelijkheden om de wetgeving aan te passen nu blijkt dat de Staat de toegang tot onderwijs niet meer alleen voor een beperkte groep volwassen vreemdelingen uitsluit, maar de groep volwassen vreemdelingen groeit?5 6
Zie de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3. Zoals gesteld betreft dit uitsluitend meerderjarigen die in Nederland verblijven zonder rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 en die niet vóór hun achttiende jaar of tijdens hun rechtmatige verblijf zijn gestart met een opleiding. Aanpassing van de wetgeving op dit punt acht het Kabinet niet wenselijk.
De erbarmelijke omstandigheden voor vluchtelingen in Hongarije |
|
Attje Kuiken (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de beelden uit Hongarije, waarbij een grote menigte met vluchtelingen eten toegeworpen krijgt door de politie?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja. Hongarije wordt als land aan de buitengrens van de Europese Unie (EU) geconfronteerd met grootschalige illegale migratie van buiten de EU. De situatie aan de Hongaars-Servische grens was chaotisch en de heftige beelden raakten ons allemaal. Net als alle EU-lidstaten, heeft Hongarije de verplichting om de Europese waarden, inclusief eerbied voor menselijke waardigheid, na te leven.
Wat is uw laatste informatie omtrent de leefomstandigheden voor vluchtelingen in (en buiten) opvangkampen en detentiecentra in Hongarije?
Op 11 september 2015 heeft Human Rights Watch (HRW) een rapport uitgebracht over de omstandigheden in detentiecentra aan de Hongaars-Servische grens, naar aanleiding van de grote toestroom van vreemdelingen van juli tot eind augustus 2015. Tot medio september was het algemene beeld dat de situatie in Hongaarse centra verslechterde, door de toevloed van asielzoekers en omdat de opvangcapaciteit vrijwel niet werd uitgebreid. De Hongaarse regering heeft hierop aangeven de faciliteiten voor opvang te willen verbeteren. Op dit moment hebben de reguliere Hongaarse opvanglocaties volgens UNHCR weer een bezetting die gelijk is met die van voor de grote toestroom.
Deelt u de mening dat het beneden alle menselijke waardigheid is om vluchtelingen op zo’n vernederende wijze te behandelen, dat dit in strijd is met mensenrechten en dat dit indruist tegen alle beginselen van de Europese Unie en het gemeenschappelijk asielbeleid?
Zie antwoord bij vraag 4.
Bent u bereid zo snel mogelijk in Europees verband aandacht te vragen voor deze nijpende situatie in Hongarije, de Hongaarse regering hierop aan te spreken en te bezien hoe in Europees verband op de snelst denkbare termijn maatregelen kunnen worden getroffen om deze omstandigheden uit te bannen en te verbeteren?
Het kabinet is bekend met de kritische berichten over de situatie in Hongarije. De Europese Commissie heeft laten weten de situatie nauw te volgen, en (juridische) stappen te zetten indien de situatie daartoe aanleiding geeft. Wij hebben met zorg kennis genomen van het politieoptreden aan de Servisch-Hongaarse grens. Deze zorg is ook bilateraal overgebracht, bijvoorbeeld door de Nederlandse ambassadeur in Boedapest, maar ook tijdens een gesprek van de Directeur-Generaal Europese Zaken op 25 september met zijn Hongaarse counterpart.
Deelt u de opvatting dat Nederland onmiddellijk moet stoppen met het overdragen van asielzoekers aan Hongarije op grond van de Dublin-verordening, omdat een fatsoenlijke opvang en asielprocedure daar op geen enkele wijze gegarandeerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is Nederland bereid deze asielzoekers voorlopig zelf op te vangen?
Zoals ook geantwoord op vragen van het lid Voortman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 326) kan, naar mijn opvatting, ten aanzien van Hongarije worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat het fundament is van de Dublin-afspraken. Uit de rapporten over de asielsituatie in Hongarije, waaronder een rapport van het EASO gebaseerd op een van 16 tot 20 maart 2015 gehouden missie, en rapporten van het Hongaarse Helsinki Comité, kan worden afgeleid dat de Hongaarse asielprocedure en de daarbij geboden voorzieningen tekortkomingen kennen.
Echter, uit deze stukken blijkt niet dat opvang, gezondheidszorg en juridische bijstand in de asielprocedure door de verhoogde instroom van asielzoekers nu in zijn geheel niet meer beschikbaar zijn noch dat de tekortkomingen stelselmatig zijn.
Hoe houdbaar en uitvoerbaar is de Dublin-verordening nog, gezien ontwikkelingen als deze in Hongarije, eerdere in Griekenland en Italië, en ook in andere lidstaten? Kan Nederland garanderen dat asielzoekers nimmer worden overgedragen aan lidstaten indien een goede opvanglocatie en asielprocedure niet zijn gegarandeerd?
Een overdracht mag niet plaatsvinden als het niveau van de aan de betrokken asielzoeker aangeboden voorzieningen de ondergrens van artikel 3 EVRM overschrijden. In iedere individuele zaak wordt dit getoetst door de IND, en door de rechter indien de asielzoeker beroep heeft ingesteld. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Voortman, is de vraag of met een overdracht naar Hongarije artikel 3 van het EVRM niet wordt geschonden ter sprake gekomen in een zitting van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober jl. Daarenboven toetst (ook) het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in voorkomende zaken of de overdracht niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Op 9 september 2015 heeft het EHRM een voorlopige maatregel getroffen in een procedure van een asielzoeker die door Oostenrijk zou worden overgedragen aan Hongarije. Het EHRM heeft Oostenrijk om aanvullende informatie verzocht. Uit het vorenstaande blijkt dat er in een individuele Dublinprocedure voldoende waarborgen zijn ingebouwd om de toelaatbaarheid van de overdracht zorgvuldig te toetsten.
De vraag naar de houdbaarheid van de Dublinverordening kan pas zinvol worden beantwoord als het kan worden afgezet tegen een uitgewerkt alternatief. De essentie van de Dublincriteria is dat aan de hand van objectieve criteria een verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen. Deze criteria zorgen ervoor dat er een verantwoordelijke lidstaat is voor asielzoekers, en dat asielshoppen wordt voorkomen. Dergelijke criteria zijn in elk alternatief nodig. Ik zie dan ook meer in een stelsel waar Dublinafspraken van kracht blijven, met daar bovenop een eerlijk verdelingsmechanisme.
Welke inspanningen heeft Hongarije de laatste maanden/jaren gedaan, mogelijk in samenwerking met de EASO (European Asylum Support Organisation), om de opvang en asielprocedure te verbeteren, zodat deze in lijn komt met Europese maatstaven? Hoe beoordeelt u deze inspanningen, en op welke wijze kan de EU ondersteunen om die te verbeteren?
De aangeboden hulp van de kant van de UNHCR en EASO werd tot op heden door de Hongaarse regering niet of in beperkte mate aanvaard. Wel werd, zoals aangegeven in antwoord 4, onlangs een hulpverzoek bij de Emergency Response Coordination Cell ingediend. Hongarije heeft voor de periode tot 2020 85 miljoen euro toegewezen gekregen van de Europese Commissie. Onlangs kreeg Hongarije hier zeven miljoen euro bij om de opvang en asielprocedures te verbeteren.
Wat is er waar van de opmerkingen van het Hongaarse mensenrechtencomité dat instanties als kerken en het Rode Kruis zich relatief afzijdig (moeten) houden bij deze humanitaire ramp vanwege de vreemdelingonvriendelijke houding van de Hongaarse regering? In welke mate heeft de Hongaarse regering enige intentie om asielzoekers die zich in het land bevinden humaan te behandelen?
De Hongaarse regering tracht de asielzoekers te voorzien van hun basisbehoeften zoals voedsel, onderdak en medicijnen Hulp wordt veelal geboden door ngo's en vrijwilligers die in opvangcentra actief zijn. De Hongaarse regering werkt daartoe samen met de Charity Council. Vrijwilligers van het Rode Kruis, de Hongaarse Oecumenische Hulporganisatie de Malteser Orde delen eten en dekens uit. De overheid heeft aan deze drie organisaties 199.5 miljoen Forint steun toegezegd (plm. 630.000 EUR).
Bent u bereid een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van de situatie voor asielzoekers in Hongarije, gegeven ook eerdere berichten dat vluchtelingen, vrouwen en kinderen inclusief, soms in kooien worden opgesloten tijdens hun doortocht in Hongarije?2
Met de beantwoording van deze vragen is een zo volledig mogelijk beeld geschetst naar de stand van de huidige actualiteit. Het geven van een volledig beeld wordt bemoeilijkt omdat de actualiteit in Hongarije zich snel ontwikkelt als gevolg van de opeenvolgende gebeurtenissen in de regio.
Wat is er waar van het bericht dat Hongarije begonnen is met het trainen van militairen die bij de zuidgrens vluchtelingen moeten tegenhouden?3 Wat is er verder waar van het bericht dat Hongarije «weigerachtige vluchtelingen» gaat arresteren?4 Hoe beoordeelt u de reeks maatregelen van de Hongaarse regering om de grens af te sluiten voor asielzoekers? Deelt u de mening dat dit finaal indruist tegen het Europees asielbeleid?
In het licht van de inwerkingtreding van bovengenoemde wetgeving heeft Hongarije de grens met Servië tijdelijk voor vluchtelingen gesloten, maar inmiddels is deze weer geopend. In een zestal regio’s werd de noodtoestand uitgeroepen. Er zouden inmiddels ook arrestaties zijn verricht vanwege voornoemde illegale grensoverschrijding.
Het is in eerste instantie aan de Commissie, als hoedster van het Verdrag, om te beoordelen in hoeverre maatregelen door een lidstaat genomen in lijn zijn met de letter en geest van dat verdrag. De combinatie van Hongaarse maatregelen in de migratiecrisis levert tot dusverre het beeld op van een land dat zich vooral richt op ontmoediging. Hongarije zet daarbij alle middelen in, niet in de laatste plaats een stevige retoriek. Deze eenzijdige insteek baart zorgen en leidt naar de mening van het kabinet niet tot een duurzame oplossing van het probleem, waarbij solidariteit en verantwoordelijkheid uitgangspunten moeten zijn. Dit wordt ook zo gedeeld met de Hongaarse overheid tijdens bilaterale contacten.
Bent u bereid in Europees verband en/of bilateraal de Hongaarse regering aan te spreken op haar verantwoordelijkheid en namens de Nederlandse regering over te brengen dat deze wijze van behandeling van vluchtelingen ontoelaatbaar en onacceptabel is, en moet ophouden? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Zoals geantwoord op uw vragen 3 en 4 ligt het initiatief hiertoe in eerste instantie bij de Europese Commissie als hoedster van de Verdragen.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht “Miljardenverspilling om bruggen te ‘verbeteren’” |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljardenverspilling om bruggen te «verbeteren»»?1
Ja.
Is het waar dat de komende tien jaar ongeveer vijf miljard euro door gemeentelijke overheden wordt uitgegeven om bruggen en viaducten te vervangen? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan wel?
Als Minister van Infrastructuur en Milieu ben ik niet verantwoordelijk voor de veiligheidsbeoordeling en vervanging van gemeentelijke bruggen en viaducten. Ik ben ook niet op de hoogte van de gemeentelijke vervangingsopgave van bruggen en viaducten en de financiële omvang daarvan.
Hoe beoordeelt u de algemene stelling van de auteurs dat bruggen en viaducten die de komende jaren vervangen gaan worden, eigenlijk nog prima in orde zijn en vaak nog tientallen jaren mee kunnen?
In navolging van antwoord 2 heb ik geen beeld van de situatie bij gemeentelijke bruggen en viaducten (verder aangeduid als kunstwerken). In algemene zin wil ik stellen dat het niet de bedoeling kan zijn dat kunstwerken voortijdig worden vervangen. In het artikel gaat het vooral om de bij de beoordeling van bestaande kunstwerken in rekening te brengen verkeersbelasting.
Dit speelt uiteraard ook bij de kunstwerken in beheer van Rijkswaterstaat.
Het beleid is daar uitdrukkelijk gericht op het tijdig en niet voortijdig versterken of vervangen van kunstwerken. Dit gebeurt onder andere door goed de staat van de objecten in kaart te brengen en te monitoren en door de verkeersbelasting op de rijkswegen te meten. De vervangingsbehoefte of versterkingsbehoefte is immers afhankelijk van de actuele status van de kunstwerken gecombineerd met het (toekomstig) gebruik daarvan. Daarbij staat veiligheid voorop.
Is het waar dat bij de implementatie van de Europese normen in Nederland de Moerdijkbrug model heeft gestaan voor hoe stevig een brug in Nederland moet zijn? Wat is de reden voor de keuze van slechts één norm (in plaats van een norm die rekening houdt met de hoeveelheid verkeer en het gewicht van vrachtwagens) bij de implementatie van de Europese normen?
Hoe stevig een brug moet zijn wordt bepaald door verschillende factoren zoals het veiligheidsniveau en combinaties van belastingen, waaronder de verkeersbelasting. Dit in samenhang met de resterende levensduur.
Het Bouwbesluit 2012 geeft hiervoor landelijke prestatievoorschriften en wijst daarbij de NEN 8700 aan als bepalingsmethode voor bestaande constructies zoals kunstwerken. De NEN 8700 kan voor bestaande constructies worden gezien als Nederlandse nationale bijlage bij de Eurocodes.
Het klopt dat de Moerdijkbrug, in de Nederlandse nationale bijlagen bij de Eurocodes, model heeft gestaan voor het bepalen van de basis verkeersbelasting voor bruggen. Aspecten daarin zijn de zwaarte en kans van voorkomen van individuele zware vrachtwagens en de intensiteit van het verkeer, die bepaalt hoe groot de kans is dat twee of meer zware vrachtwagens op een brug aanwezig zijn. Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met factoren als lengte en breedte van de brug.
Zowel de Eurocodes als de nationale bijlagen, alsook de NEN 8700 geven echter de mogelijkheid om rekening te houden met een andere samenstelling van het verkeer en dus met een andere verkeersbelasting. Verder is het voor bestaande kunstwerken ook mogelijk om via verkeersbeperkende maatregelen (bebording) de maximale belasting op kunstwerken te beperken waardoor met een kleinere belasting rekening gehouden hoeft te worden.
Voor gemeentelijke kunstwerken zal de omvang en samenstelling van het vrachtverkeer anders zijn dan op het hoofdwegennet en meer locatieafhankelijk zijn, waardoor de diversiteit in de belasting dus groter zal zijn. Zoals aangegeven biedt de regelgeving de mogelijkheid om rekening te houden met een lagere belasting op basis van het werkelijk gebruik van de kunstwerken. Hiervoor zijn wel verkeersmetingen nodig. Mijn beeld is dat het verkrijgen van betrouwbare meetgegevens door de gemeenten als knelpunt wordt gezien. Daarover is al overleg georganiseerd tussen de betrokken partijen. Rijkswaterstaat participeert ook in dit overleg en brengt daarin zijn expertise in.
Is het waar dat de 10.000 gemeentelijke bruggen en viaducten in principe net zo sterk moeten zijn als de Moerdijkbrug? Is hier naar uw mening nog sprake van een redelijk vereiste?
Naar mijn mening ligt dit genuanceerder. Zoals aangegeven kan met de werkelijke verkeerbelasting worden gerekend die veelal lager is dan de belasting van de Moerdijkbrug.
Deelt u de mening dat het hier miljardenverspilling betreft? Zo ja, welke acties onderneemt u? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds bij vraag 2 aangegeven, ben ik niet op de hoogte van de gemeentelijke vervangingsopgave van bruggen en viaducten en de financiële omvang daarvan. Zoals in antwoorden 4 en 5 aangegeven ligt de situatie met betrekking tot de regelgeving genuanceerder. Er mag rekening worden gehouden met een andere samenstelling van het verkeer en dus met een andere verkeersbelasting. Er is reeds overleg gaande over hoe de werkelijke verkeersbelasting op kunstwerken nog beter kan worden bepaald.
Omdat de betreffende regelgeving (Bouwbesluit 2012) valt onder verantwoordelijkheid van de Minister voor Wonen en Rijksdienst heb ik de antwoorden met hem afgestemd.
Het bericht dat een man op social media dreigt met massamoord op Turkse Nederlanders |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Koerdische man uit Duitsland dreigt met massamoord op Turken in Nederland»?1
Ja.
Bent u bereid om, eventueel in samenwerking met de Duitse autoriteiten, de identiteit van de persoon in de video te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan worden gemeld dat alle mogelijke instrumenten worden ingezet om eventuele dreiging richting Nederlanders of andere in Nederland woonachtige personen te voorkomen, dan wel weg te nemen. Omwille van de belangen van opsporing en vervolging kan ik over individuele gevallen geen uitspraken doen.
Heeft deze persoon banden met de PKK, een organisatie die binnen de Europese Unie, de NAVO en Nederland op de lijst van terroristische organisaties staat?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van activiteiten van de terreurorganisatie PKK in Nederland? Zo ja, welke en wat gaat u hiertegen doen?
De PKK staat op de terrorismelijst van de Europese Unie en is daarom verboden in Nederland. De organisatie kan dus geen openlijke activiteiten ontplooien in Nederland of andere Europese lidstaten. Wel heeft de AIVD vastgesteld dat de PKK of aan PKK gelieerde organisaties heimelijke activiteiten ontplooien. Hierbij moet worden gedacht aan het werven van fondsen ter ondersteuning van de gewapende strijd tegen de Turkse staat. Als heimelijke activiteiten worden gesignaleerd kan de AIVD overgaan tot het verstrekken van een ambtsbericht op basis waarvan het OM een strafrechtelijk onderzoek kan starten
Gaat er op dit moment een dreiging uit naar Nederlanders, en in het bijzonder Koerdische en Turkse Nederlanders, van de PKK in Nederland? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van fysieke dreiging van de PKK of aan de PKK gelieerde organisaties naar Nederlanders ongeacht afkomst, dan wel naar evenementen in Nederland, ongeacht signatuur.
Gaat er op dit moment een dreiging uit naar evenementen in zijn algemeenheid, en in het bijzonder naar evenementen van een Turks-Nederlandse of Koerdisch-Nederlandse signatuur, van de PKK in Nederland? Zo ja, wat gaat u hier, in samenspraak met de lokale autoriteiten, aan doen?
Zie antwoord vraag 5.
De open brief van de regioburgemeesters inzake het afpakken van crimineel vermogen |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw algemene reactie op de oproep en het voorstel van de regioburgemeesters om de georganiseerde criminaliteit aan te pakken door het verder afpakken van crimineel vermogen?1
Geldelijk gewin is de drijfveer achter veel vormen van georganiseerde criminaliteit. Het afpakken en ontnemen daarvan is daarom al jaren een belangrijk onderdeel van de aanpak van georganiseerde criminaliteit («misdaad mag niet lonen»). In toenemende mate gebeurt dit ook in gezamenlijkheid door politie, Openbaar Ministerie (OM) en andere handhavingspartners, zoals het lokaalbestuur en de belastingdienst. Ik onderschrijf daarom ook het uitgangspunt dat het voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit essentieel is om meer crimineel vermogen door een brede coalitie van handhavingspartners te laten afpakken. Mijn ambtsvoorganger en ik hebben in de afgelopen jaren dan ook al meerdere investeringen gedaan in het versterken van het integraal afpakken van crimineel vermogen. Zo is in 2014 vanuit de intensiveringsgelden voor de Nationale Politie circa € 2 miljoen ter beschikking gesteld voor de regio’s voor het versterken van het integraal afpakken. Door het indienen van plannen konden de regio’s een beroep doen op deze gelden, hetgeen ook alle regio’s hebben gedaan. Daarnaast is met financiering vanuit mijn departement het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland ingericht en draag ik bij aan verschillende samenwerkingsgremia waar integraal afpakken een onderdeel van is, zoals de TaskForce Brabant-Zeeland en de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC). Uiteraard ben ik voortdurend op zoek naar mogelijkheden om het afpakken van crimineel vergaard vermogen een verdere impuls te geven. In de Ontwerpbegroting 2016 heb ik bovendien structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit door middel van het afpakken van crimineel vermogen, waarbij ik ervan uit ga dat dit op termijn ook tot hogere afpakopbrengsten leidt.
In hoeverre bent u bereid na te denken over een soort «revolverend fonds», waarbij de opbrengsten van het afgepakte crimineel vermogen geherinvesteerd worden in het aanpakken van criminelen en het afpakken van crimineel vermogen?
Het versterken van de aanpak van ondermijning en de rol daarbinnen van het afpakken van crimineel vermogen is een prioriteit van de Veiligheidsagenda 2015–2018. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. Ik heb de regioburgemeesters voor hun bijdrage dan ook hartelijk bedankt.
Onderdeel van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is het afpakken van crimineel vermogen; jaarlijks worden daartoe concrete doelstellingen geformuleerd die via strafrechtelijke ontneming moeten worden gegenereerd. Afpakken of terugvorderen van crimineel of anderszins onrechtmatig verkregen vermogen gebeurt niet alleen langs strafrechtelijke weg, maar ook via fiscale of bestuursrechtelijke weg. Hierbij valt te denken aan fiscale naheffingen of terugvorderingen alsmede terugvordering van ten onrechte genoten uitkeringen. Dit raakt de verantwoordelijkheden en begrotingen van verschillende andere bewindslieden. Het beeld dat dit ineffectief of inefficiënt zou zijn, herken ik niet. Een integrale aanpak is van essentieel belang voor een effectieve aanpak.
Binnen de systematiek van de Rijksbegroting kan gewerkt worden met business cases, die erin voorzien dat de benodigde financiering voor een beleidsdoelstelling wordt gedekt door de via dat beleid te genereren opbrengsten. De business case, zoals door de regioburgemeesters opgesteld, biedt nog onvoldoende basis om te komen tot besluitvorming ten aanzien van een additionele inzet. Dat vergt meer inzicht in de huidige inzet van de betrokken partners bij de aanpak van ondermijning in relatie tot de daadwerkelijk geïncasseerde ontvangsten bij de rijksoverheid. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren, treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. De ministeries van Financiën en van Veiligheid en Justitie nemen daarom het initiatief om gezamenlijk met betrokken ketenpartners te bezien of en hoe een voldoende harde business case kan worden opgesteld.
Wat is uw reactie op de indruk die de brief wekt dat de bestaande begrotingssystematiek niet bijdraagt aan een zo effectief en efficiënt mogelijke inzet als het gaat om het afpakken van crimineel vermogen? Zijn er belemmeringen? Zo ja, welke? Hoe gaan die worden beslecht?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het in de brief genoemde bedrag van 9,3 miljard euro aan crimineel vermogen?
Het onderzoek is gebaseerd op de algemene (abstracte) aanname dat er naar schatting € 9,3 miljard aan crimineel vermogen in Nederland omgaat en dat hiervan nu «slechts» 1% wordt afgepakt door inzet van het strafrecht. Deze aanname is niet onderbouwd. Het is empirisch gezien lastig om het criminele vermogen in Nederland vast te stellen. Onderzoeken hiernaar leveren telkens andere uitkomsten op. De bedragen zijn gebaseerd op verschillende aannames en zijn naar mijn mening niet voldoende betrouwbaar om te kunnen dienen als basis voor een verdere berekening.
Het bericht dat de sluiting van tbs-klinieken voor agressie en frustratie zorgt |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de zorgen van advocaten dat de resocialisatie in het gedrang komt door de sluiting van tbs-klinieken en gedwongen verhuizingen?1
Als gevolg van enerzijds een afname van het aantal tbs-opleggingen en anderzijds een toename in de uitstroom van tbs-gestelden is de totale tbs-capaciteit teruggebracht, conform de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg 2013–2017. De afname van het aantal behandellocaties leidt tot meer geografische concentratie, maar is noodzakelijk om leegstand te voorkomen. De afbouw van de capaciteit betekent concreet dat circa 370 tbs-gestelden zijn overgeplaatst naar een ander forensisch psychiatrisch centrum (fpc). Bij de overplaatsingen zijn, rekening houdend met de gevolgen voor patiënten, personeel en maatschappij, de (negatieve) consequenties voor de resocialisatie van patiënten tot een minimum beperkt. Zo is er een op- en afbouwplan opgesteld met daarin onder meer een verkorte verlofprocedure, waarbij het nieuwe fpc de lopende verlofmachtiging overneemt. Dit neemt echter niet weg dat een overplaatsing op casusniveau een negatief effect kan hebben op de voortgang van de behandeling en resocialisatie. Ik ben mij ervan bewust dat, ondanks de gemaakte afspraken, de impact van de sluitingen, en overplaatsingen die hieruit voortvloeien, onder zowel het personeel als de patiënten wordt gevoeld.
Gelet op de ontwikkelingen in de vraag naar sanctie-capaciteit in brede zin, is een toekomstverkenning gestart die is gericht op de uitvoering van alle vrijheidsbeperkende en vrijheidsbenemende sancties. In deze verkenning zal nadrukkelijk naar de aansluiting tussen sancties (waaronder de tbs-maatregel), zorg en de samenleving worden gekeken. De uitkomsten van dit traject komen naar verwachting begin 2017 beschikbaar.
Hoe wordt voorkomen dat tbs’ers veel verhuisbewegingen moeten maken? Hoe vaak worden tbs’ers gemiddeld overgeplaatst?
In de regel blijft een tbs-gestelde gedurende de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel in behandeling bij één fpc. Bij die plaatsing wordt immers al gekeken welk fpc de juiste zorg aanbiedt passend bij de problematiek en de regionale binding van de tbs-gestelde. Om diverse redenen kan een overplaatsing niettemin noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld, omdat uit een nadere diagnose blijkt dat een behandeltraject van een ander fpc beter aansluit op de problematiek van een tbs-gestelde of omdat er een incident heeft plaatsgevonden, waardoor de tbs-gestelde niet langer in het fpc kan verblijven. Circa 5%2 van de tbs-gestelden wordt naar een ander fpc overgebracht.
Bij de circa 370 overplaatsingen die zijn verricht om de capaciteit van de tbs te kunnen afbouwen wordt opnieuw bekeken welk fpc het beste bij een tbs-gestelde past. Hierbij is plaatsing in de regio van herkomst leidend, omdat dit de optimale omstandigheden biedt voor een (eventueel) resocialisatietraject. Daarnaast moet het behandelaanbod van het ontvangend fpc passen bij het behandeltraject van de tbs’er (benodigde expertise/bijzondere doelgroep).
Klopt het dat tbs’ers opgebouwde rechten verliezen door verhuizing? Deelt u de mening dat hierdoor de kans wordt vergroot dat zij opnieuw in de fout gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als gevolg van een overplaatsing vervalt een verlofmachtiging (artikel 15 van de Verlofregeling tbs). Het ontvangend fpc is verantwoordelijk voor de aanvraag van een nieuwe machtiging.
Hoewel de lopende verlofmachtiging komt te vervallen, verliezen de tbs-gestelden geen opgebouwde rechten. Verlof is immers geen wettelijk recht, maar onderdeel van de behandeling.
Met het oog op zowel de bescherming van de samenleving als een verantwoorde resocialisatie is het belangrijk dat goed wordt gekeken naar het effect van de overplaatsing (andere omgeving e.d.) op de risicofactoren, alvorens het verlof wordt hervat. Deze standaardprocedure heeft dan ook tot doel de kans dat tbs-gestelden opnieuw de fout ingaan te verkleinen.
Voor de overplaatsingen in het kader van het Masterplan DJI is niettemin, zoals ik ook in mijn eerste antwoord heb gemeld, een versnelde verlofprocedure ingericht. In dit proces worden geen essentiële stappen overgeslagen, maar worden stappen sneller gezet. Door de invoer van het nieuwe verlofformat kan het nieuwe fpc de verlofmachtiging overnemen. Alleen een op de situatie aangepast verlofplan en risicomanagement zijn nodig. Vervolgens wordt met een verkorte procedure, waarin dus ook een advies van het Adviescollege Verloftoetsing tbs is opgenomen, een verlofmachtiging verkregen. De termijnen van de verkorte procedure zijn veel korter dan de termijnen van een reguliere verlofaanvraag.
Hoe vaak komt het voor dat tbs’ers door overplaatsing geconfronteerd worden met afgebroken of tijdelijk stilgelegde behandelingen? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat een behandeling wordt hervat?
Het overplaatsen van patiënten leidt niet tot afgebroken of tijdelijk stilgelegde behandelingen. De behandeltrajecten worden door de nieuwe fpc’s voortgezet. Wel kan een fpc besluiten om, uit veiligheidsoogpunt, een onderdeel van de behandeling niet direct na een overplaatsing te continueren, zoals het verlof.
Hoe vaak komt het voor dat tbs’ers door overplaatsing niet met verlof kunnen en resocialisatie dus langer duurt? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat zij alsnog met verlof kunnen en het resocialisatietraject dus wordt voortgezet?
Voor elke overgeplaatste tbs-gestelde wordt een nieuwe verlofaanvraag door het nieuwe fpc ingediend. Allereerst wordt de aanvraag getoetst door de directe behandelaars en behandelverantwoordelijken. Ook wordt er een risicotaxatie opgesteld. Daarna buigt het Adviescollege Verloftoetsing tbs zich inhoudelijk over de aanvraag. Deze toetsing duurt maximaal twee maanden. In het merendeel van de gevallen wordt het advies van dit college gevolgd, bij een negatief advies wordt per definitie het advies overgenomen.
Bij de Masterplan-overplaatsingen geldt dat de lopende verlofmachtiging wordt overgenomen. Als er slechts kleine wijzigingen moeten worden doorgevoerd in deze machtiging wordt door het Adviescollege Verloftoetsing tbs en de Verlofunit een verkorte en versnelde procedure gevolgd.
Hierdoor kan de tbs-gestelde direct na de overplaatsing verlof praktiseren, tenzij het nieuwe fpc anders beslist. Er zijn patiënten die moeten wennen aan nieuwe behandelaars, en behandelaars die hun nieuwe patiënten moeten leren kennen alvorens verlof veilig en zorgvuldig kan plaatsvinden. De tijd die het kost om aan elkaar te wennen en elkaar te leren kennen, verschilt per geval. Hoe lang dit gemiddeld duurt, kan ik op dit moment niet zeggen. Na afloop van de ongeveer 370 overplaatsingen wordt een evaluatie verricht, waarin ook het effect hiervan op de behandeling en resocialisatie wordt meegenomen.
Kunt u aangeven op welke manier wordt gewerkt aan het verbeteren van de door advocaten en rechters geconstateerde vertraagde resocialisatie?
Het overplaatsen van een tbs-gestelde naar een ander fpc moet altijd zorgvuldig worden vormgegeven en uitgevoerd, daarbij rekening houdend met de wensen, belangen en gevolgen voor de patiënt en de maatschappij.
In een aantal gevallen kan een overplaatsing een positief effect hebben. Hiermee kan bijvoorbeeld een behandelimpasse worden doorbroken. Ik sluit echter niet uit dat een overplaatsing op casusniveau minder positief uitpakt.
Als dit leidt tot een (dreigende) impasse in de behandeling kan een tbs-gestelde of zijn advocaat een driegesprek (fpc, tbs-gestelde en advocaat) aanvragen waarin samen wordt bezien hoe een impasse of een dreiging daarvan kan worden weggenomen.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met de stelling dat overplaatsing ook kan zorgen voor een versnelde behandeling? Hoe staat dit in verhouding tot de door advocaten en rechters geconstateerde vertraagde resocialisatie door overplaatsingen?
Ten behoeve van een warme overdracht tussen het zendend fpc en ontvangend fpc wordt het dossier van een over te plaatsen tbs-gestelde uitgebreid besproken door de fpc’s. De uitkomst hiervan is in een beperkt aantal gevallen geweest dat besloten is meer vrijheden aan te vragen. In de afgelopen periode heeft dit geresulteerd in extra verlofaanvragen, die zoals gebruikelijk zijn getoetst door het Adviescollege Verloftoetsing tbs. De (nog) uit te voeren evaluatie van de overplaatsingen moet uitwijzen of, en zo ja in welke mate sprake is geweest van versnelling in de behandeling.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat rechters de tbs met maar een jaar verlengen in plaats van met twee jaar, zodat zij de vinger beter aan de pols kunnen houden?
Volgens vigerende wet- en regelgeving besluit de rechter over de verlenging van de tbs-maatregel. Daarbij toetst hij, op basis van gedragskundig advies met een risicotaxatie, of een verlenging van de tbs met één of twee jaar proportioneel en noodzakelijk is. Een uitspraak over de verlenging, en de duur hiervan, laat ik dan ook aan de deskundige rechter die daartoe bevoegd is.
Wat wordt bedoeld met de stelling dat er overplaatsingen zijn waarbij het niet helemaal optimaal gaat?
Zie mijn antwoorden bij vraag 1, 3 en 5.
Was het juist niet de bedoeling in het kader van het Masterplan DJI 2013–2018 de gemiddelde opnameduur van tbs’ers te verkorten? Hoe verhoudt zich de door advocaten en rechters geconstateerde ontwikkeling tot de beloftes die zijn gemaakt in dit masterplan?
De in het Masterplan DJI vastgelegde tbs-capaciteitsreductie wordt gerealiseerd door een afnemende vraag naar capaciteit en een verkorting van de gemiddelde behandelduur van de tbs naar acht jaar. Hierbij kan ik Uw Kamer melden dat de beoogde verkorting inmiddels is gerealiseerd.
Om leegstand in de fpc’s te voorkomen is de sluiting van drie fpc’s noodzakelijk. De sluitingen leiden tot het overplaatsen van circa 370 tbs-gestelden. Als uitgangspunt geldt dat de overplaatsingen moeten worden gerealiseerd met minimale hinder voor de patiënten, het personeel en de maatschappij. Daarom zijn er afspraken gemaakt die waar mogelijk moeten voorkomen dat de duur van de behandeling oploopt. Deze afspraken verhouden zich goed tot het streven de behandelduur van de tbs (verder) terug te brengen.
Bent u bereid uw antwoorden nog voor het Algemeen overleg over tbs voorzien op 15 oktober 2015 aan de Kamer te doen toekomen?
De antwoorden worden vóór het AO Tbs van 28 oktober aan Uw Kamer gestuurd.
De besteding van een IMF-lening aan Oekraïne |
|
Harry van Bommel (SP), Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Undelivered Goods, How $ 1.8 billion in aid to Ukraine was funneled to the outposts of the international finance galaxy»?1
Van het bericht hebben we kennis genomen.
Kunt u bevestigen dat een groot deel van de miljardenlening van het IMF aan Oekraïne van april vorig jaar binnen korte tijd het land heeft verlaten via banken en rekeningen die gerelateerd kunnen worden aan de Oekraïense oligarch Igor Kolomoisky? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Het IMF keert financiering in delen uit gedurende de looptijd van een IMF programma, onder voorbehoud van tussentijdse beoordelingen. Het IMF heeft van het SBA (Stand-By Arrangement) programma dat Oekraïne met het IMF is overeengekomen in april 2014, in totaal SDR 2,972 miljard (ongeveer 3,7 miljard euro) financiering uitgekeerd. Het SBA programma is in maart 2015 omgezet naar een langduriger nieuw programma van 12,4 miljard SDR voor de periode maart 2015 t/m maart 2019, na goedkeuring in de Raad van Bestuur van het IMF. Hiervan is momenteel SDR 4,728 miljard (ongeveer 5,9 miljard euro) uitgekeerd.
Het IMF-programma heeft als doel om de economische situatie in Oekraïne te stabiliseren. Onderdeel van het programma is de herkapitalisatie van Oekraïense banken. De financiële sector stond er als gevolg van kapitaaluitstroom door het conflict met Rusland en de verslechterde politieke en economische situatie slecht voor. Voor de herkapitalisatie van de commerciële banken, inclusief PrivatBank, is geen IMF programmageld gebruikt. Banken in handen van de overheid hebben financiering ontvangen, maar via de Oekraïense overheid, in de vorm van overheidsobligaties. PrivatBank is een van de grootste commerciële banken.
Als onderdeel van het IMF programma hebben alle commerciële banken twee rondes van diagnostische studies moeten ondergaan. De eerste Asset Quality Review (AQR) is afgerond in de herfst van 2014 en keek toe op de herkapitalisatie van de banken. Voor deze review konden de 15 grootste banken, waar PrivatBank onderdeel van uit maakt, één van de vier grote accountantskantoren selecteren, waarbij als voorwaarde gold dat een bank niet hetzelfde accountantskantoor kon kiezen waarmee het al een contract had voor de analyse van de jaarrekening. De AQRs werden gedaan volgens Terms of Reference ontwikkeld met assistentie van het IMF en de Wereldbank. Alle banken hebben de deadline voor herkapitalisatie gehaald (eind juni 2015).
Vervolgens heeft er een tweede test plaatsgevonden waarbij uitzonderlijke verliezen – veroorzaakt door de economische omstandigheden van eind 2014 en begin 2015 – en de exposure van banken ten opzichte van gerelateerde partijen in kaart zijn gebracht. Hierbij zijn nieuwe Asset Quality Reviews uitgevoerd door de Nationale Bank van Oekraïne, wederom volgens Terms of Reference ontwikkeld met assistentie van het IMF en de Wereldbank. Deze review wordt op dit moment afgerond.
Op het IMF programma van Oekraïne is daarnaast het «safeguards» beleid van toepassing waarin is vastgelegd dat het IMF structureel controleert of centrale banken zelf voldoende controle-, audit- en rapportagesystemen hebben voor het beheer van de ontvangen middelen van het IMF. In 2015 heeft het IMF een beoordeling gemaakt van de besteding van de IMF middelen door de Oekraïense centrale bank. De uitkomsten van de beoordeling zijn vertrouwelijk, maar het IMF heeft aangegeven dat er bij de beoordeling van de Oekraïense centrale bank geen onregelmatigheden zijn gevonden.
In reactie op de berichten in de pers waaraan wordt gerefereerd heeft het IMF overigens in een recente persconferentie gesteld dat de beschuldigingen ongegrond zijn.
Wat is het aandeel van Nederland in deze lening?
De steun aan Oekraïne is verstrekt uit de algemene middelen van het IMF. Alle leden dragen bij aan deze middelen, waaronder ook Nederland. De algemene middelen bestaan uit quota- en tijdelijke middelen. Als lid van het IMF heeft Nederland zowel permanente quota- als tijdelijke middelen voor het IMF ter beschikking gesteld, waar het Fonds een beroep op kan doen. Het is daardoor niet direct te herleiden wat het Nederlands aandeel in de financiering voor Oekraïne is.
Kunt u toelichten waar dit deel van de lening van het IMF voor bedoeld was en waarvoor dit is/wordt gebruikt en in wiens handen het nu is?
Zie antwoord vraag 2.
Is er met betrekking tot het gebruik van dit geld sprake geweest van illegaal handelen?
Zie antwoord vraag 2.
Moet hier geconcludeerd worden dat IMF-geld is misbruikt om de rekening van een rijke oligarch te spekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de accountants die de boeken van de desbetreffende banken controleerden, door deze banken zelf uitgekozen werden, terwijl dit eigenlijk een taak van het IMF is? Kunt u toelichten waarop u uw antwoord baseert?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te pleiten voor nader onderzoek naar de uiteindelijk belanghebbenden van zowel de 54 offshore entiteiten die verbonden zijn aan de PrivatBank en eigenaar zijn van de Oekraïense bedrijven die geld hebben geleend van de PrivatBank, als de zes buitenlandse leverantiebedrijven, indien deze informatie nog niet beschikbaar is? Zo neen, kunt u uw antwoord toelichten?
Aangezien het standaard beleid is dat het IMF de besteding van haar publieke middelen controleert en dit recent is gebeurd in het geval van Oekraïne, zien wij geen noodzaak om voor nader onderzoek te pleiten.
Hoe verhoudt de besteding van de 1.8 miljard dollar zich tot uw eerdere uitspraken over het leningenpakket aan Oekraïne, waarin de nadruk wordt gelegd op het voldoen aan de voorwaarden die gesteld werden aan de lening van de zijde van de Oekraïense regering? Is het transparant kunnen maken van de besteding van IMF-leningen ook onderdeel van deze voorwaarden? Zo neen, bent u dan bereid om hier ogenblikkelijk voor te pleiten, om te voorkomen dat Europees belastinggeld verdwijnt in de zakken van oligarchen, terwijl de plaatselijke bevolking te lijden heeft onder de geëiste hervormingen en bezuinigingen?3
Zoals hierboven toegelicht zijn er strenge voorwaarden verbonden aan het programma van Oekraïne en de besteding van publieke middelen. De voorwaarden voor het programma en het beleid van het IMF zijn openbaar en dus transparant. Het IMF ziet toe op de besteding van de IMF-middelen en volgt daarbij internationale standaarden.
Bent u bereid bij de Oekraïense autoriteiten opheldering over deze kwestie te vragen en de Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Milieu ondergeschikt bij inkoop materialen door overheid’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Milieu ondergeschikt bij inkoop materialen door overheid»?1
Ja, het bericht is bekend.
Kunt u aangeven in hoeverre u zich kunt vinden in de aanleiding die de Forest Stewardship Council (FSC) zag om over te gaan tot onderzoek naar de rol van de overheid als opdrachtgever in de houtsector, namelijk dat bijna de helft van het toegepaste tropische hout in de grond,- weg- en waterbouw niet aantoonbaar uit een verantwoord beheerd bos komt, terwijl de herkomst van tropisch hout het verschil maakt tussen goed bosbeheer en ontbossing, en dat bovendien in veel projecten milieuonvriendelijke materialen worden toegepast waar eerder hout werd gebruikt?
In de aanleiding van dit rapport kan het kabinet zich deels vinden. De Nederlandse bouw- en GWW-sector heeft een belangrijke positie in het stimuleren van duurzaam bosbeheer in de tropen. Overheden domineren als opdrachtgever in de GWW sector en hebben daarmee ook een belangrijke rol en verantwoordelijkheid2.
De conclusie dat er in veel projecten milieuonvriendelijke materialen worden toegepast waar eerder hout werd gebruikt, kan op basis van dit rapport niet getrokken worden. Het rapport concludeert alleen dat milieucriteria in veel gevallen niet spontaan worden genoemd als gevraagd wordt waar de materiaalkeuze op is gebaseerd.
Was u vervolgens verrast door de hoofdconclusies van het rapport «Het bos verdient beter» van de FSC, namelijk dat er onvoldoende wordt gecontroleerd op de toepassing van duurzaam hout, dat bij de keuze van materialen het milieu meestal geen rol speelt en dat het bij projectmedewerkers ontbreekt aan kennis over duurzaam inkopen? Hoe verhoudt zich dit tot het doel van de overheid om vanaf dit jaar 100% duurzaam in te kopen? Zo nee, waarom niet?2
De onderzoekers geven aan dat in vrijwel alle onderzochte projecten waarbij voor hout is gekozen, duurzaam hout is voorgeschreven in bestekken of contracten. Daaruit blijkt dat duurzaamheid wel degelijk een rol speelt bij de materiaalkeuze. Zoals reeds aangegeven, wordt het belang van duurzaam inkopen ondersteund door het kabinet en wordt daar ook extra aandacht voor gevraagd via onder andere Green Deals en kennisdeling via PIANOo.
Uit gesprekken met ngo’s, onderzoeksinstellingen, eigen inkopers en partijen bij de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer wordt het signaal herkend dat niet in alle overheidsprojecten kan worden aangetoond dat duurzaam hout daadwerkelijk is toegepast. Het is een van de redenen geweest om samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer te tekenen en inkopers extra te informeren over het hoe en waarom van het inkopen van duurzaam hout.
Onderschrijft u de conclusies van het genoemde FSC-rapport? Zo nee, kunt u aangeven op welke punten u de conclusies niet onderschrijft? Kunt u daarbij een uitgebreide toelichting geven?
Het FSC-rapport bevestigt dat in vrijwel alle onderzochte projecten waarbij voor hout is gekozen, duurzaam hout is voorgeschreven. Het FSC-onderzoek constateert daarnaast dat de gehele overheid als opdrachtgever onvoldoende aantoonbaar kan maken dat er duurzaam hout is ingekocht. De signalen over aantoonbaarheid zijn bij de rijksoverheid bekend. Dit heeft ook de aandacht van de Minister voor Wonen en Rijksdienst die coördineert en faciliteert dat rijksinkopers maatschappelijk verantwoord inkopen toepassen. Vanwege de genoemde signalen is na het ondertekenen van de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer in 2013 opdracht gegeven door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu voor een onderzoek naar de redenen waarom bij rijksoverheidsprojecten niet in alle gevallen aangetoond kan worden dat duurzaam hout is geleverd. Dit onderzoek en de kabinetsreactie daarop wordt u eind van het jaar toegezonden.
Hoe verhouden zich deze conclusies met uw uitspraken tijdens het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu op 5 februari 2015 dat het onderwerp duurzaam inkopen u aan het hart gaat, u er de afgelopen twee jaar druk mee bent geweest en dat u zich heel verantwoordelijk voelt voor het onderwerp duurzaam hout?
Het plan van aanpak maatschappelijk verantwoord inkopen, dat 11 september jl. aan u is aangeboden, is een plan van vijf departementen. Duurzaam inkopen van hout is daarin ook opgenomen waarbij kennisdeling een belangrijk aspect blijft. Daarnaast staat in het plan onder meer dat aan harmonisatie en totstandkoming van Europese standaarden gewerkt gaat worden voor een aantal specifieke inkoopcategorieën, zoals duurzaam hout.
Het kabinet onderkent het belang van duurzaam bosbeheer, vooral in de tropen, en daarmee het gebruik van duurzaam hout. In 2013 was 74% van het hout op de Nederlandse markt van duurzame oorsprong. Wereldwijd is nog maar 11% van het bos gecertificeerd4. Dat is de reden dat het kabinet de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer heeft afgesloten. In dit kader is de afgelopen twee jaar een aantal acties uitgevoerd. Zie voor deze acties het antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat het in het licht van het voorgaande teleurstellend is te constateren dat in slechts acht van de 100 onderzochte projecten «milieueffecten» een serieus selectiecriterium bleek te zijn?
Deze conclusie acht het kabinet onvoldoende onderbouwd. Het rapport concludeert dat milieucriteria in veel gevallen niet spontaan worden genoemd als gevraagd wordt waar de materiaalkeuze op is gebaseerd. Er is door de onderzoekers niet actief gevraagd naar de rol van milieucriteria bij materiaalkeuze. Het signaal is daarmee niet minder relevant en heeft de aandacht van het kabinet. Zie ook het antwoord bij vraag 3.
Deelt u de mening dat er nog verbeterslagen te maken zijn als het gaat om kennisdeling, nu geconcludeerd wordt dat het bij projectmedewerkers ontbreekt aan kennis over duurzaam inkopen? Kunt u daarbij expliciet ingaan op de rol en het functioneren van het loket Duurzaam inkopen van expertisecentrum PIANOo? Zo nee, waarom niet?
Het Plan van aanpak maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI) gaat uitgebreid in op de verbetering van kennisdeling en de uitgebreide activiteiten door PIANOo. Onderdeel van dit plan is het verder versterken van de uitwisseling van kennis en ervaring op het gebied van MVI. PIANOo heeft daarbinnen een belangrijke rol. Sinds 2014 ondersteunt het centraal loket Maatschappelijk Verantwoord Inkopen publieke, inkopende organisaties bij de implementatie van MVI. De dienstverlening van het loket is tweeledig:
Kunt u ingaan op de aanbevelingen in het FSC-rapport en of u voornemens bent om deze aanbevelingen over te nemen?
Via de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer wordt kennisverspreiding gestimuleerd. Ervaringen en lessen vanuit de rijksinkoop worden met andere overheden gedeeld via het MVI loket. Het kabinet werkt via het eerder genoemde plan van aanpak aan een intensievere samenwerking van overheden op het dossier maatschappelijk verantwoord inkopen.
Het kabinet is verantwoordelijk voor duurzaam inkopen voor de rijksoverheid. Andere overheden zijn zelf verantwoordelijk voor een goede en juiste implementatie van duurzaam inkopen. De aanbevelingen voor waar het de rijksoverheid betreft worden meegenomen in een kabinetsreactie op het lopende onderzoek naar inkoop van duurzaam hout bij rijksoverheidsprojecten. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke maatregelen u getroffen heeft om de inbedding van duurzaam inkopen van hout bij de overheid te maximaliseren? Zo nee, waarom niet?
Om het inkopen van duurzaam hout, en duurzaam bosbeheer in den brede te stimuleren heeft het kabinet de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer gesloten met marktpartijen. In dit kader zijn een aantal toegezegde acties opgepakt. Als voorbeeld is de categorie «houten producten» toegevoegd aan de MIA/Vamil regeling5, zijn er voorlichtingsbijeenkomsten geweest voor inkopers, en is de website www.inkoopduurzaamhout.nl vernieuwd en aangevuld met een online leermodule voor inkopers. PIANOo heeft in het kader van deze Green Deal regelmatig aandacht besteed aan het duurzaam inkopen van hout via hun website, nieuwsbrief en diverse bijeenkomsten. Ook is toegezegd het aandeel duurzaam hout op de Nederlandse markt opnieuw te zullen meten over de jaren 2013 en 2015. De monitor over 2013 heeft u 15 juli jl. ontvangen6, de monitor over 2015 zal in 2016 worden uitgevoerd.
Kunt u gedetailleerd aangeven waarom de maatregelen die al dan niet door u getroffen zijn klaarblijkelijk niet het gewenste effect hebben? Zo nee, waarom niet?
Het niet gewenste effect betreft vooral aantoonbaarheid van duurzaam hout in overheidsprojecten. Of in deze projecten al dan niet duurzaam hout is gebruikt, kan niet in alle gevallen worden aangetoond. Dat wil niet zeggen dat dit niet gebeurd is. Het onderzoek naar de toepassing van hout bij rijksoverheidsprojecten zal daar meer inzicht in geven. Zie ook het antwoord op vraag 4 en 8.
Kunt u aangeven of u naar aanleiding van de conclusies van dit rapport aanvullende inspanning gaat verrichten om zo snel mogelijk een aanzienlijke verbetering aan te brengen op het gebied van het duurzaam inkopen van hout door de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4 en 8.
Kunt u in algemene zin aangeven welke (aanvullende) maatregelen u heeft getroffen naar aanleiding van de brandbrief over duurzaam inkoopbeleid van de overheid die uitvoerig besproken is in het eerder genoemde Algemeen overleg?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Kunt u vervolgens aangeven of u de mening deelt dat wanneer het gaat om duurzaam inkoopbeleid van de overheid het zaak is om ook op zeer korte termijn verbeterslagen te maken, gezien het feit dat de overheid iedere dag inkoopt en het gaat over een totaalvolume van 60 miljard?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu voorzien op 1 oktober 2015?
Dit is niet mogelijk gebleken. Het Algemeen overleg Duurzaamheid is uitgesteld.
Een strafrechtelijk onderzoek naar lekken |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u ondertussen een tv-, internet- of een krantenabonnement?
Bij het lekken van vertrouwelijke informatie kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Dit is van belang met het oog op de algemene en bijzondere belangen die zijn gemoeid met het bewaren van de vertrouwelijkheid van informatie. De kring waarbinnen informatie is verspreid, kan evenwel zo ruim zijn dat een onderzoek naar redelijke verwachting even kostbaar als vruchteloos zal zijn. In dit geval wordt daarom niet verzocht om een strafrechtelijk onderzoek.
Bent u nog steeds van mening dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat plannen voor Prinsjesdag vanuit de ministeries zijn gelekt?
Zie antwoord vraag 1.
Steunt u het voorstel van de Minister van Infrastructuur en Milieu dat naar deze lekken een strafrechtelijk onderzoek moet worden gedaan?1
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer start dit strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen vóór morgen (Prinsjesdag) te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
De tientallen miljoenen die het Rijk laat liggen door een versnipperde aanpak |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Burgemeesters: pluk de crimineel»?1
Ja.
Klopt het dat het Rijk door een versnipperde aanpak minder crimineel vermogen afpakt dan mogelijk is en daardoor tientallen miljoenen laat liggen? Zo nee, waarom niet?
Ondermijnende en georganiseerde criminaliteit moet hard worden aangepakt en het afpakken van daarmee verkregen vermogen is een essentieel onderdeel van die aanpak. Dat blijkt ook uit de Veiligheidsagenda 2015–2018. Er zijn geen betrouwbare schattingen over hoeveel «misdaadgeld» er precies omgaat in Nederland. De genoemde getallen zijn gebaseerd op de algemene (abstracte) aanname dat er naar schatting € 9,3 miljard aan crimineel vermogen in Nederland omgaat en dat hiervan nu «slechts» 1% wordt afgepakt door inzet van het strafrecht. Deze aanname is niet voldoende onderbouwd. Het is empirisch gezien lastig om het criminele vermogen in Nederland vast te stellen. Onderzoeken hiernaar leveren telkens andere uitkomsten op. De bedragen zijn gebaseerd op verschillende aannames en zijn naar mijn mening niet voldoende betrouwbaar om te kunnen dienen als basis voor een verdere berekening.
Datzelfde geldt voor het genoemde bedrag van € 50 miljoen, dat een afgeleide is van de bij de berekeningen gehanteerde schatting van € 9,3 miljard. De op dit moment bestaande doelstelling voor het strafrechtelijk afpakken van crimineel vermogen (conform de Veiligheidsagenda 2015–2018 oplopend tot ruim € 115 miljoen in 2018) is in mijn ogen ambitieus maar realistisch. Dat neemt niet weg dat ik samen met de betrokken partners blijf zoeken naar mogelijkheden om de aanpak verder te versterken en te verbeteren. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren, treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. Dat geldt ook voor de voorstellen van de burgemeesters.
Deelt u de mening dat georganiseerde criminaliteit keihard moet worden aangepakt en dat je deze criminelen hard treft als je hun geld afpakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hetgeen nu wordt afgepakt, iets meer dan 1% van het potentieel crimineel vermogen, ondanks dat de doelstelling ruim is gehaald, veel te weinig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid om de rijksbegroting te ontschotten en een gezamenlijke afpakambitie af te spreken zodat de aanpak nog effectiever wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 2 en 3 terzake van het lid Van Oosten (VVD), ingezonden 14 september 2015 (vraagnummer 2015Z16420).
Daarnaast heb ik in de Ontwerpbegroting 2016 structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit door middel van het afpakken van crimineel vermogen, waarbij ik ervan uitga dat dit op termijn ook tot hogere afpakopbrengsten leidt.
Klopt het dat een investering van 50 miljoen euro leidt tot een veelvoud aan crimineel vermogen dat kan worden afgepakt en dat daardoor het financieel risico voor het Rijk nihil is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, bent u bereid 50 miljoen euro te investeren in lokale en regionale afpakteams zoals het openbaar ministerie en de burgemeesters dat voorstellen? Zo nee waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een deel van het afgepakte criminele vermogen te gebruiken voor een verstevigde gezamenlijke aanpak van ondermijnde criminaliteit en daarmee weer meer geld af te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.