Het bericht ‘Twee keer per dag vergeet justitie verdachte op te halen’ |
|
Michiel van Nispen , Nine Kooiman , Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verdachten vaak niet worden opgehaald voor hun zitting en dat in 700 tot 800 gevallen het transport niet eens is aangevraagd door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O)?1
Ja.
Kunt u de betreffende cijfers van de Raad voor de Rechtspraak waarop deze berichtgeving is gebaseerd aan de Kamer doen toekomen? Kunt u ook een kwantitatieve vergelijking maken ten aanzien van beschikbare cijfers uit het verleden?
Allereerst wil ik opmerken dat – in tegenstelling tot hetgeen in vraag 4 en 5 staat vermeld – het Openbaar Ministerie (OM) verantwoordelijk is voor de aanvraag van het vervoer van gedetineerden en niet de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O).
Onderstaande tabel vermeldt de cijfers van de Raad voor de Rechtspraak (RvdR), waarop de berichtgeving is gebaseerd, inclusief het overzicht van de jaren 2010 tot en met 2015.
Aantal beslissingen rechter
Reden aanhouding
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verdachte (gedetineerd) is niet tijdig verschenen; transport is wel aangevraagd
293
309
300
258
252
314
Verdachte (gedetineerd) is niet tijdig verschenen; transport is niet aangevraagd
995
1.193
1.221
900
739
747
Som
1.288
1.502
1.521
1.158
991
1.061
Bron: GPD-MI (uitvraag Raad voor de rechtspraak 19 januari 2016)
De cijfers geven het aantal zaken weer dat volgens uitvraag van de RvdR wordt aangehouden wegens het niet tijdig verschijnen van een verdachte op de zitting. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de zaken waarin wel transport is aangevraagd en de zaken waarin dit niet is gebeurd. Op basis van de cijfers kan geen uitspraak worden gedaan over het aantal zaken waarin een verdachte helemaal niet, of niet tijdig op de zitting is verschenen. Daarnaast kan uit de cijfers niet worden afgeleid wat, binnen de gemaakte tweedeling, de reden is van het niet of niet tijdig verschijnen van de verdachte op de zitting. De geciteerde cijfers dienen dus met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Daarbij moeten de cijfers worden bezien in het licht van het totaal aantal transportaanvragen door het OM per jaar. Zo heeft de DV&O in 2015 104.602 transportaanvragen ontvangen van het OM.
Met betrekking tot het proces van aanvraag van het transport van gedetineerden, vraagt het OM in beginsel vier weken voorafgaand aan een zitting schriftelijk vervoer aan. Eén dag voor de zitting controleert het OM of de gedetineerde nog in dezelfde PI verblijft als welke is vermeld in de transportaanvraag. Indien een gedetineerde is overgeplaatst wordt opnieuw transport aangevraagd. Tevens wordt één dag voor de zitting nagegaan of verdachten die niet gedetineerd zijn, inmiddels ook gedetineerd zijn (bv. in een ander arrondissement). Als dat zo is wordt ook daarvoor nog transport aangevraagd. In de aanvraag staat vermeld of het een verzoek of een gelasting betreft.
Zoals gezegd bevatten bovengenoemde cijfers onvoldoende informatie om een deugdelijke verklaring te geven voor het aantal gedetineerden dat wegens het niet aanvragen van transport niet (tijdig) op zitting verschijnt. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het voorkomt dat verdachten kort voor de zitting worden overgeplaatst naar een andere inrichting. Het OM is daarvan dan nog niet op de hoogte, waardoor niet het juiste transport wordt aangevraagd. Ook moeten verdachten zich soms op de dag van de zitting melden in een PI. Bij het OM is dan nog niet bekend dat deze verdachten gedetineerd zijn, zodat ook geen transport wordt aangevraagd. Tenslotte kan het voor komen dat het adres van inrichtingen waar minderjarigen gedetineerd zitten in een inrichting waarvan het adres niet als zodanig wordt herkend, daar komt het aan op de eigen kennis van een medewerker.
Wat zijn de extra wachttijd en kosten (met name voor de rechtspraak) die gemoeid zijn met de vertraging van rechtszaken als gevolg van het niet of te laat verschijnen van verdachten? Hoe worden deze kosten gedekt?
Uit navraag blijkt dat de Rechtspraak in 2015 ongeveer 1.100 zaken (inclusief kantonzaken) heeft aangehouden, vanwege het niet of niet tijdig verschijnen van verdachten op de zitting. De kosten hiervoor betreffen ongeveer 87.000,– euro per jaar, waarin de wachttijden zijn meegenomen. De Rechtspraak vangt deze kosten op binnen haar eigen begroting.
Verdachten hebben recht op transport ten behoeve van het bijwonen van hun zitting, maar zij hebben ook het recht afstand te doen van aanwezigheid bij de zitting en daarmee ook van transport.
De afwezigheid van de verdachte in de rechtbank kan geen invloed hebben op het vonnis. Ook binnen de PI leidt een afstandsverklaring niet tot (straf)consequenties. Om te voorkomen dat een afstandsverklaring niet op tijd bij de rechtbank bekend is, dan wel transport onnodig bij de PI arriveert, worden binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de mogelijkheden verkend om verdachten eerder te wijzen op hun recht om afstand te doen van de aanwezigheid bij de zitting.
Wat is de reden dat de DV&O in honderden gevallen niet eens transport heeft aangevraagd voor het vervoer van verdachten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de procedures, werkwijze en het eventuele afwegingskader van de DV&O beschrijven ten aanzien van het aanvragen van transport?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre speelt hierbij een rol dat verdachten weigeren op transport te gaan vanuit de inrichting? Heeft dit (straf)consequenties (binnen de inrichting) voor de betrokkene? Zo nee, waarom niet? In hoeverre houdt de rechter rekening met dit gegeven in zijn (verstek)vonnis?
In hoeverre herkent u geschetste problematiek dat veel huizen van bewaring (HvB) zich op (te) grote afstand van de rechtbank bevinden? Kunt u in dat kader reflecteren op de invloed die het Masterplan DJI heeft gehad op de afstand tussen HvB’s en de rechtszalen?
Als uitgangspunt geldt dat verdachten worden gedetineerd in het arrondissement van vervolging, dus in een PI zo dicht mogelijk bij de rechtbank die hun zaak in behandeling heeft. In het kader van het Masterplan DJI en de Herziening van de Gerechtelijke kaart zijn een aantal PI’s en rechtbanklocaties gesloten, hetgeen voor sommige locaties heeft geleid tot een grotere transportafstand. Naar aanleiding hiervan heb ik echter geen signalen ontvangen van knelpunten ten aanzien van het transport van gedetineerden. Ik herken zodoende het geschetste probleem niet.
Klopt het dat het voorkomt dat verdachten naar huis worden gestuurd op bevel van de rechter omdat zij niet zouden zijn vervoerd naar de rechtbank?2 Deelt u de mening dat ondanks dat het kwalijk is dat geen vervoer heeft plaatsgevonden, dit niet de bedoeling kan zijn gelet of het feit dat de betreffende verdachten niet thuis hun zaak mogen afwachten maar juist bewust (voorlopig) in bewaring zijn gesteld?
Dat klopt niet en ik deel uw mening. Indien de rechter van mening is dat er onvoldoende gronden of geen ernstige bezwaren aanwezig zijn, kan de rechter de voorlopige hechtenis afwijzen of schorsen en de verdachte in vrijheid stellen. Dit kan ook indien de rechter van mening is dat de persoonlijke belangen van een verdachte zwaarder wegen dan het algemeen belang dat de maatschappij heeft bij langere vrijheidsbeneming. Ook indien de rechter verwacht dat de straf die zal worden opgelegd lager uitvalt dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, kan hij de voorlopige hechtenis opheffen.
In hoeverre gaat de Raad voor de Rechtspraak bij de herziening van het Meerjarenprogramma (MJP) dit voorjaar naar aanleiding van de behandeling van de begroting van uw ministerie voor 2016 rekening houden met de problematiek omtrent de afstand tussen HvB’s en de rechtbanken? Zou dit volgens u een mogelijkheid bieden om eventuele tekortkomingen te verbeteren?
Als uiteengezet bij vraag 7 heb ik geen signalen ontvangen dat er knelpunten zijn ten aanzien van het gedetineerdenvervoer. De RvdR is daarbij niet verantwoordelijk voor het gedetineerdenvervoer en zal hierover niets opnemen in het MJP.
Welke maatregelen worden en zullen worden genomen om ervoor te zorgen dat bovengenoemde knelpunten verbeterd kunnen worden, bijvoorbeeld het thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel omtrent het vervoer gedetineerden?3
Voor zover de vraag ziet op het aantal verdachten dat niet op de zitting verschijnt vanwege niet aangevraagd vervoer, merk ik op dat ik het aantal zaken waarin geen transport is aangevraagd niet substantieel acht gelet op het totaal aantal transportaanvragen door het OM. Desalniettemin streef ik ernaar dat alle gedetineerde verdachten tijdig op hun zitting verschijnen opdat zittingen geen vertraging oplopen en geen extra kosten worden gemaakt.
De invoering van de (thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel) Wet Herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (wet USB), waarbij de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen verschuift van het OM naar de Minister van Veiligheid en Justitie, heeft als doel de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen sneller en zeker te laten verlopen, met goede informatie voor de betrokken partners. Om hier invulling aan te geven is op 1 januari 2014 het AICE (administratie- en informatiecentrum executie) gestart. Dit bij het CJIB ondergebracht dienstonderdeel zal op termijn alle strafrechtelijke beslissingen (waaronder ook de beslissingen in het kader van de voorlopige hechtenis) gaan routeren. Dit betekent dat het OM alle ten uitvoer te leggen beslissingen verstrekt aan het AICE, waarna deze de benodigde opdrachten geeft aan de uitvoeringsinstanties. Daaronder vallen ook de vervoersopdrachten.
Het bericht ‘Garnalenvisser in clinch met overheid’ |
|
Barbara Visser (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Garnalenvisser in clinch met overheid»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat een garnalenvisser aan de ketting ligt omdat zijn vangstmethode te milieuvriendelijk voor de huidige wet- en regelgeving is?
De garnalenvisser ligt niet aan de ketting: hij kan de opgeviste garnalen aanlanden als ieder ander. Het bedrijf is echter voornemens (een deel van) de gekookte garnalen aan boord te verpakken en in te vriezen. Dan is de wettelijk voorgeschreven controle op de juiste indeling van de EU-grootteklasse – middels het zeven van de partij – niet langer mogelijk. Het bedrijf heeft mij daarom verzocht om hiervan ontheffing te verlenen.
Deze aanvraag is – na een periode van vooroverleg – op 11 december 2015 ontvangen en in behandeling genomen. De aanvraag bleek onvolledig te zijn. Dat is de aanvrager op 23 december 2015 telefonisch en op 7 januari jl. schriftelijk meegedeeld. Op 12 januari is in een mondeling gesprek tussen aanvrager en beoordelaars nader toegelicht welke informatie ontbreekt. Zodra de gevraagde informatie ontvangen is, wordt de behandeling voortgezet.
Wat is uw reactie op de volgende opmerking van één van uw woordvoerders: «De regels volgen altijd op innovatie door ondernemers, niet andersom.»? Hoe passen deze opmerkingen binnen een ministerie dat juist ruimte wil bieden aan innovatieve ondernemers?
Uiteraard wil ik zinvolle innovaties ruimte bieden. We bestuderen het verzoek en zullen als het mogelijk is daartoe ruimte geven. Een besluit tot ontheffing vraagt echter de nodige zorgvuldigheid. Allereerst analyseren we nu of de ontheffing van de wettelijke bepaling nodig en mogelijk is. Verder of ontheffing ongewenste effecten heeft en zo ja, hoe die voorkomen of beperkt kunnen worden. En voor zover een aanvraag betrekking heeft op een rechtstreeks geldende EU-verplichting is het Europeesrechtelijk niet mogelijk om zonder meer daarvan af te wijken door middel van een ontheffing.
Hoe gaat u deze ondernemer helpen door er voor te zorgen dat zijn milieuvriendelijke vangstmethode wel gebruikt mag worden zodat hij aan de slag kan? Welke mogelijkheden biedt de huidige wet- en regelgeving hiervoor? Zo niet, wat is er voor nodig om dit wel mogelijk te maken op korte termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er juist ruimte moet bestaan binnen wet- en regelgeving om innovatie te stimuleren, en dat ook de werkwijze en de prioritering van uitvoeringsorganisaties, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), hier op aangepast dient te zijn om deze ruimte te laten? Zo ja, hoe wilt u dit waarborgen? Zo nee, waarom bent u het daar niet mee eens?
Zie antwoord vraag 3.
De berichtgeving dat de politie in Zweden kennis over de achtergrond van daders van aanrandingen niet naar buiten heeft gebracht |
|
Ockje Tellegen (VVD), Mona Keijzer (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u garanderen dat situaties zoals in Keulen, waarover in het onderstaande nieuwsbericht gesproken wordt, zich in Nederland niet hebben voorgedaan?1 Indien nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Er zijn op dit moment geen signalen dat dergelijke situaties zich in Nederland hebben voorgedaan. Bij de politie vindt voortdurende monitoring van incidenten plaats en is daarover continu overleg binnen de politie en met het lokaal gezag, zodat relevante informatie snel wordt gedeeld. Ik heb geen aanleiding om aan deze werkwijze te twijfelen en/of daar onderzoek naar te (laten) doen. Wanneer zich dergelijke incidenten als in Keulen voordoen, word ik daarover door het bevoegd gezag geïnformeerd.
Heeft er naar aanleiding van de gebeurtenissen in Keulen binnen de Nationale Politie overleg plaats gevonden over de vraag of dit soort gebeurtenissen ook in Nederland hebben plaatsgevonden? Indien ja, wat is de uitkomst van dit overleg en bent u hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het algemene beleid van de Nationale Politie als het gaat om het openbaar maken van gebeurtenissen/meldingen die mogelijk tot maatschappelijke onrust kunnen leiden?
Het openbaar maken van incidenten en meldingen valt onder de verantwoordelijkheid van het lokaal gezag en/of het Openbaar Ministerie. Bij gebeurtenissen of meldingen die mogelijk tot maatschappelijke onrust kunnen leiden, is de afweging dan ook aan de burgemeester en/of het Openbaar Ministerie of en zo ja, welke informatie hierover openbaar wordt gemaakt. Overigens wordt uw Kamer, conform de toezegging van de Staatssecretaris, vanaf heden halfjaarlijks geïnformeerd over het aantal incidenten en meldingen op en rondom COA-locaties.
Kunt u garanderen dat de verschillende eenheden van de Nationale Politie transparant en open communiceren over de afkomst van daders van in groepsverband gepleegde zedenmisdrijven en diefstal of berovingen? Indien dit niet het geval is, kunt u aangeven wat de reden daarvoor is? Indien u dat niet kunt garanderen, wilt u daar dan onderzoek naar doen?
De politie registreert bij aanhoudingen van verdachten op geboorteplaats/-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. Hierover wordt de burgemeester of het Openbaar Ministerie als lokaal bevoegd gezag geïnformeerd. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Het feitenrelaas over professor Maat |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Welke stukken ontbraken er in het incomplete dossier dat professor Maat bij de eerst inzage te zien kreeg?
Het onvolledige dossier dat professor Maat op 23 november 2015 heeft ingezien bevatte niet het interne memo van de Algemeen Commandanten «relaas naar aanleiding van het feitenonderzoek professor Maat» en de brief van de korpschef aan de NCTV over de uitkomsten onderzoek naar professor Maat. Die laatste was overigens al openbaar en was reeds in het bezit van professor Maat.
Aangezien deze documenten wel onderdeel zijn van het WOB-dossier1, zijn deze documenten toegevoegd aan het dossier dat professor Maat op 17 december 2015 kon inzien. Die afspraak is wegens verhindering van professor Maat verplaatst naar 4 januari 2016.
Op 4 september, in het gesprek tussen professor Maat en de politiechef van de Landelijke Eenheid van de politie, is het recht op inzage door professor Maat in het volledige dossier nadrukkelijk aan de orde geweest.
Kunt u alle memo’s, emails en andere informatie die u kreeg over de affaire-Maat voor de brieven aan de Kamer, de beantwoording van de vragen uit de Kamer en voor de gesprekken met professor Maat in september en januari aan de Kamer doen toekomen?
De volgende nota’s heb ik ontvangen2. Voor zover daarin documenten worden genoemd als bijlage, zijn die ook ingevoegd (behalve de brieven aan uw Kamer die u al eerder ontving):
Kunt u alle verschillen tussen de eerst conceptbrief van korpschef Bouwman aan directeur-generaal Schoof en de uiteindelijke brief op een rij zetten en aangeven hoe elk van die verschillen tot stand gekomen is?
De verschillende versies van de brief heb ik u op 14 januari 2016 gestuurd bij de beantwoording van de Kamervragen over het politieonderzoek naar professor Maat (Kamerstuk 33 997, nr. 57). Het ministerie ontving op 9 juni 2015 een ambtelijk concept van de brief van de korpschef, die nog niet was voorgelegd aan de korpsleiding. Medewerkers van mijn ministerie op ambtelijk niveau stelden aan de staf van de korpsleiding naar aanleiding van dit eerste concept de volgende twee verduidelijkende vragen:
Op deze vragen is geen antwoord ontvangen en er heeft geen nader overleg plaatsgevonden.
Zoals ik eerder heb aangegeven, stond in de versie die het ministerie ontving op 10 juni op pagina 3 de zinsnede: «Het handelen van de heer Maat heeft een grote impact op de nabestaanden van de ramp met MH17. Daarom heb ik de samenwerking met de heer Maat ten behoeve van dit identificatieproces beëindigd.» Deze zinsnede is op 11 juni 2015 na contact tussen politie en mijn ambtenaren vervangen door: «Het handelen van de heer Maat heeft een grote impact op de nabestaanden. Daarom heb ik de samenwerking met de heer Maat ten behoeve van dit identificatieproces beëindigd». De korpschef kon zich hier mee verenigen. De definitieve versie, die op datum staat van 10 juni 2015, werd daarna door de korpschef aan mijn ministerie verstuurd.
Waarom diende korpschef Bouwman te rapporten aan directeur-generaal Schoof en niet rechtstreeks aan de Minister?
De brief was geadresseerd aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie, aan dhr Schoof, uit hoofde van zijn functie als voorzitter van de Interdepartementale Commissie Vliegramp Oekraïne.
Waarom staat het aanvullende relaas niet in het feitenoverzicht?
Het «aanvullend relaas» is het deel van het dossier dat niet op 6 juni, maar op 14 juni werd opgeleverd. Dat betrof de naderhand getekende getuigenverklaringen. Ook deze getuigenverklaringen maken deel uit van het (gelakte) Wob-dossier en het dossier dat op 2 december ter vertrouwelijke inzage aan uw Kamer is aangeboden. Professor Maat heeft dit op 4 december 2015 mogen inzien. Het «aanvullend relaas» is behalve de getuigenverklaringen dus geen zelfstandige tekst, maar betreft een inhoudsopgave met voorblad. Het «rapport van relaas» maakt deel uit van het onderzoeksdossier dat aan de Algemeen Commandanten is opgeleverd en is derhalve niet als apart document genoemd in mijn tijdslijn.
Hoe bent u op de hoogte gesteld dat er een aanvullend relaas is en de inhoud ervan?
Op 2 december heb ik het complete dossier ontvangen en ter vertrouwelijk inzage doorgeleid naar uw Kamer. Vanaf dat moment kan het dossier tot mijn kennis gerekend worden.
Wilt u het aanvullend feitenrelaas aan de Kamer doen toekomen?
Het «rapport van relaas» is op 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage aan uw Kamer gestuurd en alsnog ook op 14 januari 2016 aan uw kamer toegezonden.
Kunt u ervoor zorgen dat het besluit omtrent beroep inzake de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) voor het Kamerdebat genomen wordt of vertraagt u de openbaarmaking van de stukken langs die weg?
De politie is voor de behandeling van het bezwaar op het WOB-besluit gebonden aan de wettelijke termijnen van de Algemene wet bestuursrecht. De onafhankelijke bezwaaradviescommissie adviseert binnen deze wettelijke termijnen, maar bepaalt haar eigen agenda. De zitting is voorzien voor half februari 2016. Na de zitting stelt de Adviescommissie een advies op, op basis waarvan de korpschef een besluit neemt binnen de daartoe gestelde termijn.
Wilt u deze vragen ten minste een uur voor het debat beantwoorden?
Ja
De gevolgen van de nieuwe loodsplicht voor kleine Nederlandse zeeschepen |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken rond de loodsplicht nieuwe stijl?
Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan een voorstel voor het nieuwe loodsplichtregime dat ook een overzicht bevat van de invulling per zeehaven. Dit is gebaseerd op de adviezen van de rijkshavenmeesters die ik medio 2015 ontving. Dit voorstel wordt in februari naar alle betrokkenen en stakeholders gestuurd voor een informele consultatie. Daarna zal ik het definitieve voorstel in de vorm van conceptwetgeving in procedure brengen. Ik verwacht de benodigde wijziging van de Scheepvaartverkeerswet voor de zomer in formele- en in internetconsultatie te brengen. De lagere regelgeving verwacht ik later dit jaar in procedure te brengen.
Is het waar dat in het nieuwe voorstel een verzwaring van de loodsplicht dreigt voor schepen die nu opgenomen zijn in het Register loodsplicht kleine zeeschepen?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vragen 4 en 5.
Bent u bereid in de nieuwe loodsplicht rekening te houden met de goede veiligheidsprestaties van deze kleine schepen onder de huidige vrijstelling?
Om tot een nieuw regime voor loodsplichtvrijstellingen te komen, worden de belangen van veiligheid, kosten en uitvoerbaarheid zorgvuldig afgewogen. De omstandigheid dat er geen noemenswaardige incidenten zijn met de schepen die zijn opgenomen in het Register loodsplicht kleine zeeschepen, wordt daarbij uiteraard ook meegenomen.
Deelt u de mening dat de nieuwe loodsplicht aan de kapitein, het schip en het traject gekoppeld dient te worden, en niet langer aan het schip alleen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening. In het nieuwe loodsplichtstelsel zullen de ontheffingen gekoppeld worden aan de combinatie van een kapitein, het schip en een traject. Zoals ik in het Algemeen Overleg Scheepvaart van 5 november 2015 heb aangegeven, wens ik dit uitgangspunt ook door te voeren voor de huidige registerschepen. Overigens is dit ook de wens van de betrokken stakeholders.
Bent u bereid de gevolgen van de nieuwe loodsplicht voor kleine(re) Nederlandse schepen door te rekenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bij substantiële negatieve effecten bereid uw voorstel te herzien, zodat deze negatieve effecten niet of beperkter op zullen treden?
Vanzelfsprekend komen er doorrekeningen van de gevolgen van het nieuwe loodsplichtregime en van de wijziging in (administratieve) lasten. Deze berekeningen komen er voor alle categorieën vrijstellingen en ontheffingen van de loodsplicht, dus ook voor de huidige registerschepen. Deze berekeningen worden opgenomen in de conceptwetgeving. Ik streef er naar om geen substantiële negatieve effecten voor de huidige registerschepen op te werpen en de gevolgen zo klein mogelijk te houden voor deze groep schepen. Wél zal er sprake zijn van enige verzwaring, omdat het uitrollen van een «PEC-systeem» (Pilot Excemption Certificate) voor de huidige groep registerschepen sowieso een verzwaring is, omdat nu alleen eisen gesteld worden aan het schip en daar straks ook eisen bijkomen die aan de kapitein/stuurman worden gesteld. Uiteindelijk staat daarbij de veiligheid voorop.
Wanneer hoopt u over te kunnen gaan tot invoering van de loodsplicht nieuwe stijl?
Ik streef naar een inwerkingtreding op 1 januari 2018 of eventueel 1 juli 2018.
Vissterfte bij waterkrachtcentrales |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken rondom de vissterfte bij de waterkrachtcentrales Linne en Lith?
Beide bestaande waterkrachtcentrales veroorzaken momenteel meer vissterfte dan de thans toegestane cumulatieve vissterftenorm van 10% (conform Beleidsregel watervergunningverlening waterkrachtcentrales in rijkswateren) op de rivier de Maas.
In hoeverre is reeds uitvoering gegeven aan de motie-Jacobi (Kamerstuk 27 625 nr. 325) uit juni 2014 waarin de regering wordt verzocht om de waterkrachtcentrales van Linne en Lith aan te wijzen als proeflocaties voor experimenten met niet bewezen, nieuwe technieken, zodat de gezamenlijke vissterfte van beide centrales ver beneden de norm van 10% komt te liggen? Kunt u uitgebreid ingaan op alle genomen maatregelen, liefst uitgesplitst per centrale?
Sinds de motie Jacobi heeft intensief overleg plaatsgevonden met Essent en Nuon (exploitanten van de waterkrachtcentrales bij respectievelijk Linne en Lith). Hierbij is prioriteit gegeven aan de waterkrachtcentrale Linne om deze als proeflocatie te benutten. Er was namelijk voorafgaand aan de motie reeds door Essent een SDE subsidie aangevraagd voor de renovatie van de bestaande turbines. Ook is nagegaan welke visbeschermende maatregelen het best kunnen worden toegepast bij waterkrachtcentrales in de Maas. Hieruit is gebleken dat de oplossing niet in visgeleidingssystemen moet worden gezocht maar in visvriendelijke turbines. Hierbij is door Rijkswaterstaat en Essent opdracht verleend aan een adviesbureau om dit nader te onderzoeken en hebben er gesprekken plaatsgevonden met mogelijke leveranciers van dergelijke turbines. Hieruit is gebleken dat er een innovatieve visvriendelijke turbine kan worden toegepast bij de waterkrachtcentrale in Linne.
Wat zijn de meest recente cijfers over vissterfte bij deze twee waterkrachtcentrales? Vindt u de huidige sterfteaantallen van vissen acceptabel? Zo nee, welke maatregelen neemt u om die aantallen naar beneden te krijgen?
Uit metingen bij waterkrachtcentrale Linne blijkt dat de gemiddelde vissterfte voor schieraal 18% en voor zalm/smolts 7% bedraagt. Sinds 2013 zijn geen recentere cijfers beschikbaar, aangezien er gedurende meerdere jaren is gemeten en er geen grote fluctuaties in de uitkomsten hiervan zaten. Uit nadere analyse blijkt dat de vissterfte bij waterkrachtcentrale Lith dezelfde ordegrootte bedraagt. De huidige cumulatieve sterftepercentages van beide waterkrachtcentrales voor zowel schieraal als zalm/smolts bedraagt dus meer dan 10%. Rijkswaterstaat voert overleg met Essent en Nuon om de vissterfte beneden de norm van 10% te krijgen, zie ook het antwoord op vraag 2.
Heeft het in uw brief van 16 juni 2015 genoemde overleg met Essent (als exploitant van de waterkrachtcentrale Linne) inmiddels tot concreet resultaat geleid? Zo ja, wat is het resultaat en welk percentage van de vissen zal in de toekomst nog sterven bij passage van de waterkrachtcentrale Linne? Zo nee, waarom niet?1
Er heeft overleg plaatsgevonden met Essent (over visbeschermende maatregelen bij de waterkrachtcentrale Linne op de Maas) en met Nuon (over visbeschermende maatregelen bij de waterkrachtcentrales Lith op de Maas en Maurik op de Nederrijn). Hierbij is door Rijkswaterstaat medegedeeld dat uiterlijk 1 juli 2016 een ontvankelijke aanvraag voor een vergunning, op grond van de Waterwet, door Essent en Nuon moet worden ingediend voor de drie genoemde waterkrachtcentrales. In deze aanvraag dient te worden onderbouwd welke maatregelen door Essent en Nuon worden getroffen om de cumulatieve vissterfte per rivier beneden de 10% te brengen. Ook dienen zij aan te geven binnen welke termijn deze maatregelen zijn gerealiseerd.
Wat is de stand van zaken van maatregelen bij de waterkrachtcentrale Lith om de vissterfte aldaar aanzienlijk te reduceren?
Zie antwoorden op vraag 2 en 4 hierboven.
Deelt u de mening dat de tijd van vrijblijvend overleg inmiddels lang genoeg heeft geduurd? Bent u bereid om nu dwingende maatregelen te nemen om de vissterfte bij waterkrachtcentrales blijvend te reduceren (tot de norm van 10%)? Zo ja, per wanneer neemt u die maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Indien na 1 juli 2016 geen ontvankelijke aanvraag is ontvangen, zal ik mij beraden omtrent de verder te nemen stappen, waaronder het opstarten van een handhavingstraject.
Welke maatregelen neemt u binnen welke termijn indien de waterkrachtcentrales niet binnen afzienbare tijd aan de norm van maximale vissterfte voldoen? Op welke datum dient naar uw oordeel de norm van 10% in ieder geval gehaald te worden? Heeft u behalve het (tijdelijk) stilleggen van de centrales ook nog andere handhavingsmogelijkheden, zoals het opleggen van een boete? Zo nee, acht u deze wel nodig?
Een mogelijke maatregel is het starten van een handhavingstraject per 1 juli 2016. Dit is alleen aan de orde als er na 1 juli 2016 geen ontvankelijke vergunningsaanvraag is. In dit traject staan de gebruikelijke instrumenten, als de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom, tot mijn beschikking. Een termijn waarbinnen de maatregelen zijn geïmplementeerd en de cumulatieve vissterftenorm van minder dan 10% wordt gehaald, is vooralsnog moeilijk in te schatten. Dit hangt af van meerdere factoren, zoals vergunningentraject, beroepsprocedures en ontwikkeling van de voorgestelde innovatieve technieken.
De moeilijke positie van LHBT in de asielopvang |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het bericht dat in de opvang van asielzoekers in Alphen aan den Rijn in de voormalige penitentiaire inrichting aldaar een zelfmoordpoging door een homoseksuele asielzoeker is ondernomen die verband hield met de moeilijke positie van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT) in deze inrichting? Indien onduidelijkheid bestaat over het al dan niet voorvallen van een dergelijke vreselijke gebeurtenis dan wel over de toedracht van het gebeurde, bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de toedracht?
Op 19 december 2015 heeft een LHBT-bewoner in Alphen aan den Rijn zichzelf met een mes verwond. De bewoner is, na verblijf in een gastgezin, op eigen verzoek overgeplaatst naar een ander asielzoekerscentrum (azc). Het COA heeft zijn dossier tevens onder de aandacht gebracht bij het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA). Er zijn door het COA diverse gesprekken gevoerd, met de betrokken asielzoeker zelf, de groep LHBT-ers in Alphen en belangenorganisaties, waaronder het COC. De bewoner ziet op dat moment deze overplaatsing als een goede oplossing. Ik zie dan ook geen aanleiding om een nader onderzoek te laten doen naar de toedracht.
Bent u op de hoogte van de verschillende aangiften welke LHBT intussen hebben gedaan en welke gaan over zaken die hen zijn overkomen in diverse instellingen voor de opvang van asielzoekers en verband houden met hun geaardheid? Wat is uw reactie op het feit dat een groeiend aantal LHBT zich onveilig voelt in asielopvangcentra en dat zij zeer wel mogelijk slachtoffer zijn van misdrijven?
Discriminatie en bedreigingen, in welke vorm dan ook, worden binnen de opvang niet getolereerd. Dit geldt niet alleen in geval van discriminatie van LHBT’s, maar bijvoorbeeld ook als christenen of anderen vanwege hun geloof of politieke overtuiging worden gediscrimineerd of lastig gevallen. Als je in Nederland asiel aanvraagt heb je je te houden aan de Nederlandse regelgeving en aan de Nederlandse normen en waarden.
Alle signalen omtrent incidenten die plaats hebben in of rond opvanglocaties neem ik serieus. In geval van incidenten neemt het COA (straf)maatregelen en in geval van mogelijk strafbare feiten worden slachtoffers gestimuleerd tot het doen van aangifte.
Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart 2016 worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt; van de huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Het COA houdt geen centrale geautomatiseerde informatie bij over het aantal aangiften door of tegen bewoners dan wel van medewerkers. Voorts wordt de aard van een incident geregistreerd, maar niet de aanleiding ervan. Informatie over aangiftes, afkomstig van de Nationale Politie, zal vanaf begin 2016 halfjaarlijks openbaar gemaakt worden, tezamen met het overzicht incidenten in en rondom opvangcentra. De politie registreert bij aanhoudingen van verdachten op geboorteplaats-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. De politie registreert niet apart op categorieën, zoals «asielzoekers».
Wat is uw reactie op de recente gebeurtenissen in de asielopvang Heumensoord?1 Op welke wijze bent u tot dusver omgegaan met de signalen, die vanuit diverse opvanglocaties komen, van onheuse bejegening tot zelfs het gebruik van geweld tegen LHBT door andere asielzoekers?
Zie antwoord vraag 2.
In welke kwetsbare individuele gevallen wilt u wel separate opvang bieden? Zo ja op basis van welke criteria worden deze keuzes gemaakt? Is daar een landelijk beleid voor?
Het uitgangspunt is dat incidenten zoveel mogelijk moeten worden voorkomen en dat de daders moeten worden gestraft. Categoriale opvang is niet aan de orde. Wel kan het voorkomen dat een slachtoffer op eigen verzoek wordt overgeplaatst. Als een slachtoffer direct gevaar loopt en het COA is van mening dat de veiligheid niet gegarandeerd kan worden door plaatsing elders van dader of, desgewenst, het slachtoffer, zal het COA het bestaande proces volgen dat ook wordt gehanteerd bij crisisplaatsing van vrouwen in een blijf van mijn lijf huis. Een dergelijke situatie heeft zich tot nu toe in relatie tot LHBT-bewoners niet voorgedaan. Wel zijn er LHBT-bewoners die naar aanleiding van advies van belangenorganisaties tijdelijk buiten de locatie zijn gaan logeren. Of het nodig is om over te gaan tot crisisplaatsing wordt per situatie bekeken. Dit hangt in belangrijke mate af van de vraag of de veiligheid in het geding is. COA vraagt hierbij advies aan en stemt af met andere partijen, zoals de politie.
Is het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA), gelet op de grote instroom die we nu kennen, wel voldoende in staat om de veiligheid en welzijn van LHBT te waarborgen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke maatregelen kunt u nemen om dit te verbeteren?
In het algemeen merk ik op dat de verhoogde instroom op diverse fronten fricties veroorzaakt, ook op het gebied van huisvesting. Dit brengt logischerwijs allerlei spanningen met zich mee. De veiligheid en leefbaarheid zijn prioritair voor het COA. Hierbij is er bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen zoals LHBT’s.
Het COA heeft tot nu toe in alle situaties waarin zich incidenten voordeden maatregelen genomen, met name door plaatsing elders van daders, als deze bekend waren, of desgewenst slachtoffers. Zoals ook verwoord in het antwoord op de vragen 2 en 3 zal nog strikter worden ingezet op het straffen van de daders. Hierover zal uw Kamer uiterlijk in maart 2016 worden geïnformeerd.
Daarnaast organiseert het COA, in samenwerking met de ministeries van V&J en OCW, op 1 maart een studiemiddag om met relevante partijen, waaronder het COC, te overleggen op welke wijze de voorlichting aan bewoners over grondrechten en discriminatie beter kan. Het COA heeft reeds een inventarisatie gemaakt van de bestaande voorlichting aan bewoners over onder andere discriminatie (op grond van religie, seksuele gerichtheid, of een andere grond) en normen en waarden in Nederland. Dit overzicht wordt tijdens de bijeenkomst besproken en dan wordt bezien of en op welk gebied aanvullingen nodig zijn en op welke wijze good practices uit de ervaring van de diverse aanwezigen hierbij kunnen worden ingezet.
Hoe en in hoeverre heeft u in uw beleid rekening gehouden met de aan u gerichte oproep van het COC?2
In een brief aan het COC heb ik uitgelegd waarom ik geen meerwaarde zie in een afzonderlijke vertrouwenspersoon voor LHBT’s op de COA-locaties. Bewoners kunnen bij iedere opvangmedewerker terecht als zij zich bedreigd voelen of geconfronteerd worden met concrete situaties van discriminatie, pesterijen of bedreigingen. In een tussen het COA en het COC gesloten convenant is dit ook zo afgesproken. Zo nodig ondersteunt het COA medewerkers bij het uitoefenen van de rol van vertrouwenspersoon door middel van voorlichting en training. Ik vind het van belang dat alle COA medewerkers in de opvang voldoende vaardigheden hebben om als vertrouwenspersoon op te treden en zie daarmee geen meerwaarde in een afzonderlijke vertrouwenspersoon. In de brief geef ik tevens aan dat ik categoriale opvang voor LHBT’s niet wenselijk acht. Een aparte opvang waar alleen LHBT’s geplaatst worden is naar mijn mening stigmatiserend. Veiligheid voor kwetsbare personen, zoals LHBT’s, christenen, alleenstaande vrouwen, moet door het COA geboden worden in de reguliere opvang. De daders moeten worden aangepakt.
Hoe kan de bereidheid om aangifte te doen van strafbare feiten worden vergroot onder LHBT?
Het COA bespreekt, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, binnenkort met relevante partijen, waaronder het COC, op welke wijze de voorlichting aan bewoners nog verder verbeterd kan worden. Onderdeel hiervan is om de meldingsbereidheid van incidenten te vergroten en de drempel tot het doen van aangifte te verlagen.
Hoe de kosten van het huidige zorgstelsel ongezien naar de burger verschoven |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht over hoe de kosten van het huidige zorgstelsel ongezien naar de burger verschoven?1
De conclusie van Follow the Money dat de zorglasten van burgers sinds 2004 fors zijn gestegen lijkt vooral het gevolg van het feit dat de zorgtoeslag niet is meegenomen bij het bepalen van de lasten van burgers. Als dat wel gebeurt dan is er van een verschuiving van bedrijven naar burgers geen sprake.
Sinds 2006 wordt het aandeel van de zorglasten dat burgers en bedrijven dragen binnen de Zvw bepaald door de wettelijk vastgelegde 50/50 systematiek. De Zorgverzekeringswet eist dat de helft van de lasten wordt opgebracht via de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB). Omdat het aandeel dat bedrijven dragen van de IAB vrijwel constant is, is ook het aandeel dat bedrijven bijdragen aan de Zvw vrijwel constant. Bij de introductie van de Zvw is gepoogd schokken in de lastenontwikkeling van burgers en bedrijven zo veel mogelijk te beperken. Mede daarom is ook het aandeel van de lasten dat bedrijven aan de collectieve zorg betalen sinds 2004 niet veel veranderd. Het aandeel van burgers is wel gedaald (zie onderstaande tabel en het antwoord op vraag 15 en 16.
Lasten burgers
Lasten bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
28,2
7,3
9,2
63%
16%
2012
34,7
12,1
24,5
49%
17%
2016
34,9
12,8
24,7
48%
18%
Bron: (onderbouwing) Begroting VWS, CPB en CBS
Het is overigens al jaren gebruikelijk dat in een kabinetsformatie afspraken worden gemaakt over de lastenontwikkeling van burgers en werkgevers. Elk jaar in augustus toetst het kabinet of de actuele lastenontwikkeling bij burgers en werkgevers in lijn is met de beoogde ontwikkeling. Daarbij wordt de IAB die zelfstandigen en gepensioneerden betalen toegerekend aan huishoudens. Hoewel er dus geen sprake is van een verschuiving van zorglasten van bedrijven naar burgers, zou een dergelijke verschuiving dus zeker niet ongezien plaatsvinden en elders gecompenseerd worden indien de lastenontwikkeling afwijkt van hetgeen beoogd is door het kabinet.
Klopt de bewering dat miljarden euro’s die door huishoudens worden opgebracht door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onterecht worden gekenmerkt als werkgeverslasten? Zo nee, hoe zit het dan wel? Zo ja, hoe kan dit?
In Follow the Money wordt terecht geconstateerd dat in de toelichting van de door de auteur gebruikte CBS-stroomschema’s een post verkeerd is aangeduid. Deze post is aangeduid als werkgeversbijdrage aan ziektekosten, terwijl het de inkomensafhankelijke bijdrage van ingezetenen betreft, die niet alleen ten laste komt van werkgevers.
De inkomensafhankelijke bijdrage wordt opgebracht door bedrijven, overheid en huishoudens. Het CBS rekent onder andere in de genoemde stroomschema’s zelfstandigen tot bedrijven. De inkomensafhankelijke bijdrage over pensioenen is in de CBS-stroomschema’s opgenomen in de inkomensafhankelijke bijdrage betaald door bedrijven. Deze bijdrage wordt echter opgebracht door mensen met een pensioen en zou daarmee onder huishoudens moeten vallen. Dit wordt aangepast in de eerstvolgende publicatie van de stroomschema’s (zomer 2016) en de bijbehorende tabel. De omvang van deze correctie wordt momenteel onderzocht.
Klopt het dat het CBS heeft erkend dat de benadering van Follow the Money juist is, en dat de cijfers voortaan anders zullen worden weergeven?
Gedeeltelijk. Dit geldt voor de bij vraag 2 genoemde terechte constatering. Voor het overige distantieert het CBS zich van de conclusies van Follow the Money. De door Follow the Money gevolgde benadering om zelfstandigen bij de huishoudens te tellen wijkt af van de werkwijze van de betreffende CBS statistiek. Behoudens de aanpassing zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, blijven de cijfers ongewijzigd.
Erkent u dat jarenlang misleidende cijfers naar buiten zijn gebracht over wie zorgkosten draagt in het huidige stelsel? Zo ja, bent u bereid dit recht te zetten? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBS maakt voor verschillende doeleinden, vanuit verschillende oogpunten verschillende statistieken. Ook over een zelfde thema; in dit geval de zorg. Bij het samenstellen van statistieken wordt waar mogelijk aangesloten bij internationale richtlijnen, afhankelijk van het doel waarvoor de cijfers worden opgesteld. In het geval van de zorg gaat het dan om ESA en SHA. Het stelsel van Nationale Rekeningen (ESA) heeft tot doel om de omvang en de ontwikkelingen in de economie en haar deelsectoren te meten. Het System of Health Accounts (SHA) heeft tot doel de uitgaven aan gezondheidszorg internationaal vergelijkbaar te maken en stelt de consumptie centraal.
Bij het bepalen van het niveau van de uitgaven aan zorg (binnen de systematiek van de SHA) speelt de zorgtoeslag geen rol. Bij de zorgrekeningen komt de zorgtoeslag alleen in beeld bij het vaststellen van de omvang van de financieringsstromen in de zorg. Zelfstandigen worden bij het samenstellen van statistieken van de Nationale Rekeningen onder huishoudens geschaard. Bij statistieken over de uitgaven en financiering van zorg volgens het System of Health Accounts worden zelfstandigen tot bedrijven gerekend. Van misleidende cijfers is derhalve geen sprake.
Heeft u zich bij uitspraken in de media of in de Kamer ook gebaseerd op de getallen van het CBS, waarvan nu blijkt dat onterecht vele miljarden euro’s zijn toegeschreven aan werkgeverslasten? Zo ja, welke uitspraken waren dit zoal?
Bij uitspraken in de Kamer en in de media over de ontwikkeling van de zorglasten van burgers heb ik mij niet gebaseerd op informatie uit de statistiek die gebruikt is door Follow the Money, maar op (de onderbouwing) van cijfers uit de VWS begroting die op het punt van de IAB zijn gebaseerd op cijfers van het CPB.
Is uw uitspraak dat de zorg zonder het huidige stelsel 12 miljard euro, oftewel «300 euro per jaar voor een echtpaar» duurder was geweest, gelet op het onterecht toerekenen van vele miljarden aan werkgeverslasten, nu op losse schroeven komen te staan?2
Nee. Ik heb gemeld dat de zorguitgaven in de tijd dat ik Minister ben voor 12 miljard euro neerwaarts zijn bijgesteld door maatregelen. Dat betreft bijstellingen ten opzichte van eerdere ramingen van de overheid. Die neerwaartse bijstelling bij de uitgaven heeft geleid tot een neerwaartse bijstelling van de zorgpremies. Er is dus geen enkele samenhang tussen deze uitspraak en de CBS statistiek waarnaar Follow the Money verwijst.
Wat is uw uitspraak «Mensen met een minimuminkomen betalen nu vijftig euro per jaar minder dan in het ziekenfonds» nog waard, gelet op het onterecht toerekenen van vele miljarden euro’s aan werkgeverslasten?
De vaststelling dat mensen met een minimumloon nu minder betalen dan in 2005 is gebaseerd op de feitelijke berekening dat een werknemer met een minimuminkomen in 2005 vijftig euro meer zelf moest betalen dan nu. De analyse van Follow the Money doet hier niets aan af. Naast datgene wat een werknemer met een minimumloon nu en in 2005 zelf betaalt, draagt zijn werkgever in beide jaren ook iets af. In 2005 was dat de werkgeversbijdrage ziekenfonds; vanaf 2006 is dit de inkomensafhankelijke bijdrage. In beide gevallen drukt deze bijdrage niet op het netto inkomen
Kunt u precies aangeven wat volgens u mensen met een minimuminkomen in 2005, het jaar voordat de Zorgverzekeringswet van kracht werd, aan premie voor het ziekenfonds betaalden, en wat de gemiddelde premie voor deze groep in 2016 is? Kunt u toelichten op basis van welke berekening en aannames u tot deze cijfers komt?3
In onderstaande tabel wordt de vergelijking gegeven van de premie die een alleenstaande werknemer met een minimumloon betaalde in 2005 en 2016.
2005
2016
Proc. werknemerspremie Zfw
237
Nominale premie
130
1.204
No claim
177
Gemiddeld eigen risico
240
Zorgtoeslag
– 998
Premielast werknemer
544
446
Een werknemer met minimumloon betaalde in 2005 een nominale premie (gemiddeld € 130), hij droeg per saldo bij in het kader van de no claim regeling (gemiddeld € 177) en betaalde een inkomensafhankelijke premie (gegeven zijn inkomen € 237). Per saldo betaalde hij dus zelf € 544. Daarnaast betaalde zijn werkgever een werkgeverspremie.
Een werknemer met minimumloon betaalt in 2016 een nominale premie (gemiddeld € 1.204), hij betaalt eigen risico (gemiddeld € 240) en ontvangt zorgtoeslag (gegeven zijn inkomen bedraagt die € 998). Per saldo betaalt hij dus zelf € 446. Daarnaast betaalt zijn werkgever de inkomensafhankelijke bijdrage.
De enige aanname die achter deze cijfers zit is dat de nominale premie, de no claimbijdrage en het eigen risico van deze werknemer overeenkomen met dat van de gemiddelde verzekerde.
Geldt de uitspraak over mensen met een minimuminkomen ook voor mensen die chronisch ziek zijn, en hoe dan ook hun eigen risico kwijt zijn? Kunt u de vergelijking met en zonder eigen risico geven?
Onderstaande tabel laat zien dat ook een werknemer met minimumloon met veel zorgkosten in 2016 minder bijdraagt dan in 2005. Deze persoon kreeg in 2005 niets terug in het kader van de no claim teruggaveregeling en hij betaalt in 2016 het maximale eigen risico.
2005
2005
2016
2016
Gemidd.
chr.ziek
gemidd.
chr.ziek
Proc. werknemerspremie Zfw
237
237
Nominale premie
130
130
1.204
1.204
No claim
177
255
Gemiddeld eigen risico
240
385
Zorgtoeslag
– 998
– 998
Premielast werknemer
544
622
446
591
Kunt u, uitgaande van een juiste interpretatie van werkgeverslasten, aangeven wat een gezin met een modaal inkomen in 2004 kwijt was aan zorg, en wat 2012? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In onderstaande tabel wordt de vergelijking gegeven van de premie die een modaal gezin betaalde in 2004 en 2012.
2004
2005
2006
2012
Proc. werknemerspremie Zfw
353
407
Nominale premie
616
260
1.546
2.452
No claim
354
306
Gemiddeld eigen risico
298
Zorgtoeslag
– 557
– 970
Premielast modaal gezin
969
1.021
1.295
1.780
Een gezin met een modaal inkomen betaalde in 2004 een nominale premie (gemiddeld € 616), en betaalde een inkomensafhankelijke premie (gegeven het inkomen € 353). Per saldo betaalde het gezin dus zelf € 969. Daarnaast betaalde de werkgever een werkgeverspremie.
Een gezin met een modaal inkomen betaalde in 2012 een nominale premie (gemiddeld € 2.452), het betaalt eigen risico (gemiddeld € 298) en ontvangt zorgtoeslag (gegeven het inkomen bedraagt die € 970). Per saldo betaalt het gezin dus zelf € 1.780.
De premielast van dit modale gezin is daarmee tussen 2004 en 2012 gestegen met 84%. Deze premiestijging valt uiteen in drie delen. Van 2004 op 2005 is de premielast van een modaal gezin gestegen met 5%. Van 2005 op 2006 is de premielast gestegen met 27%, maar daar tegenover stonden in het jaar van de invoering van de Zorgverzekeringswet lastenverlichtingen elders, waaronder een circa € 250 lagere AWBZ premie in verband met de overheveling van de financiering van de ggz naar de Zvw. Van 2006 op 2012 is er sprake van een stijging van 37% (5% per jaar). Die premiestijging is beperkt lager dan de uitgavenstijging in die periode, omdat de premiestijging van dit gezin beperkt is door een stijgende zorgtoeslag.
De zorglasten van een modaal gezin volgen dus in grote lijnen de uitgavenstijging, terwijl de premielast van een werknemer met minimumloon tussen 2004 en 20012 constant is gebleven en daarna zelfs is gedaald.
Klopt de bewering dat huishoudens in het huidige zorgstelsel (in 2012) maar liefst 8 procent meer betalen aan totale zorglasten dan ten tijde van het ziekenfonds (in 2004)? Zo nee, hoe zit het dan wel? Kunt u de berekening daarvan geven?
De berekeningen in het artikel in Follow the Money lijken te zijn gebaseerd op door de auteur gecorrigeerde CBS-cijfers bij een ruime definitie van zorg. Daardoor worden de totale lasten ook beïnvloed door o.a. de ontwikkeling van de Kinderopvang, de Arbolasten van bedrijven en de kosten van zelfzorggeneesmiddelen die burgers zelf aanschaffen. Ik vraag me af of zo’n analyse een relevant beeld geeft. Als de berekening toch wordt gemaakt (dus inclusief o.a. Arbolasten en Kinderopvang) en de inkomensafhankelijke bijdrage van zelfstandigen en gepensioneerden tot de lasten van burgers wordt gerekend, de IAB die uitkeringsinstanties afdragen aan overheid en de zorgtoeslag in mindering wordt gebracht op de lasten van burgers dan ontstaat de onderstaande tabel.
Voor de duidelijkheid, de IAB die bijvoorbeeld door de sociale verzekeringsbank wordt afgedragen voor een AOW’er komt niet ten laste van de AOW’er. De netto AOW is gekoppeld aan het netto minimumloon. Als de IAB die de SVB moet afdragen voor de AOW stijgt, dan stijgen de AOW-uitkeringslasten, maar daalt de netto AOW niet. Daarom wordt de IAB die de SVB afdraagt in onderstaande tabel toegerekend aan de overheid en niet aan burgers.
Lasten burgers cf CBS
Lasten bedrijven cf CBS
Over heid en overig cf CBS
IAB van bedrijven naar burgers
IAB van bedrijven naar overheid
Zorgtoeslag van burgers naar overheid
Lasten burgers
Lasten bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
35,8
10,1
18,6
35,8
10,1
18,6
55%
16%
2012
48,9
19,6
24,4
3,0
3,6
4,6
47,3
13,0
32,5
51%
14%
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de lasten van burgers dalen van 55% naar 51%, terwijl de lasten van bedrijven dalen van 16% naar 14%.
Voor een nette vergelijking tussen 2004 en 2012 is eigenlijk ook nog een correctie nodig in verband met de vrijwillige werkgeversbijdrage die veel (maar zeker niet alle) werkgevers en de rijksoverheid gaven aan hun werknemers ter gedeeltelijke dekking van de particuliere ziektekostenpremie. Ik beschik niet over goede cijfers over de hoogte van deze bijdrage. Dat is mogelijk de reden dat hij ook niet is verwerkt in de CBS statistiek. Door deze correctie wordt de daling bij bedrijven dus iets groter (waarschijnlijk circa 1%) en de daling bij burgers iets kleiner dan in de tabel. De conclusie blijft evenwel dat er geen grote verschuiving is opgetreden tussen burgers en bedrijven.
Klopt het bovendien dat, doordat de totale zorglasten zijn gestegen, huishoudens niet alleen procentueel maar ook absoluut meer kwijt zijn aan zorgkosten in 2012 dan in 2004? Kunt u aangeven hoeveel dat gemiddeld is in zowel percentages als in euro’s?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt de bewering dat in dezelfde periode werkgevers niet langer 23,5 procent betalen van de totale zorglasten, maar slechts nog 16 procent? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 11.
Is het waar dat, ondanks dat de totale zorgkosten in 2012 maar liefst anderhalf keer zo hoog waren als in 2004, het bedrijfsleven juist 400 miljoen euro goedkoper uit is? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer, in tegenstelling tot de totale zorglasten waar Follow the Money vanuit is gegaan, er wordt gerekend met het Budgettair Kader Zorg (BKZ), wat zouden dan de in het artikel genoemde bedragen en percentages zijn?
In onderstaande tabel staan voor 2004, 2012 en 2016 de lasten van de Zvw, AWBZ, Wlz, Ziekenfondswet en (zoals gebruikelijk voor 2006) de financiering van de particuliere verzekeringen voor zover overeenkomend met het pakket van de ziekenfondsverzekering.
Verder is het begrotingsgefinancierde deel van het BKZ meegenomen.
Lasten burgers
Lasten bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
28,2
7,3
9,2
63%
16%
2012
34,7
12,1
24,5
49%
17%
2016
34,9
12,8
24,7
48%
18%
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het aandeel dat burgers bijdragen sinds 2004 fors is gedaald en het aandeel van bedrijven vrijwel constant is gebleven. Het aandeel van overheid en overig is fors gestegen. Het aandeel van burgers is gedaald omdat de AWBZ-premie niet is meegegroeid met de AWBZ-uitgaven en omdat de introductie van de Zvw gepaard is gegaan met lastenverlichting (onder andere via de zorgtoeslag). Het aandeel dat bedrijven bijdragen is vrijwel constant. Bij de introductie van de Zvw is gepoogd hun lasten macro gelijk te houden en na 2006 is de IAB die bedrijven betalen meegegroeid met de Zvw uitgaven. Het aandeel van overheid en overig is fors toegenomen door de introductie van de zorgtoeslag, in 2012 door het tekort in het AWBZ-fonds en in 2016 door de begrotingsgefinancierde WMO- en jeugduitgaven en de rijksbijdrage HLZ4.
Hoe ziet de ontwikkeling van de verschuiving van kosten van het zorgstelsel naar de burger er nu uit, aangezien de meest recente beschikbare cijfers die van 2012 zijn? Zet deze nog altijd door, en wat is die naar verwachting op dit moment?
Zie antwoord vraag 15.
Misleidende informatie van opleidingen over de arbeidsmarktpositie van hun afgestudeerden |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gegoochel met cijfers leidt tot verkeerde studiekeuze»?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over opleidingen die een vertekend beeld geven over het arbeidsmarktperspectief van hun studenten?2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat opleidingen studenten lokken door het arbeidsmarktperspectief van hun afgestudeerden beter voor te stellen dan daadwerkelijk het geval is, onder andere door het gebruik van misleidende cijfers over baankansen na afstuderen? In hoeverre herkent u zich in deze signalen? Welke gegevens heeft u over dit verschijnsel beschikbaar? In hoeverre is dit een oorzaak van de groeiende mismatch tussen werkzoekenden en de arbeidsmarkt waar het kabinet eerder een brief over naar de Kamer heeft gestuurd?3
Studenten dienen betrouwbare informatie te ontvangen over hun opleidingen. ISO, LSVb, de Vereniging Hogescholen, de VSNU en Studiekeuze123 hebben daartoe gezamenlijk invulling gegeven aan de introductie van de studiebijsluiter (Studie in Cijfers). Zoals in mijn brief van 16 december 20154 is aangegeven, hebben zij samen bepaald welke bronnen en criteria worden gehanteerd voor de studiebijsluiter (Studie in Cijfers).
In de studiebijsluiter (Studie in Cijfers) voor de wetenschappelijke bacheloropleidingen wordt bij de indicator arbeidsmarkt een landelijk percentage gegeven van het aantal afgestudeerden dat werk heeft binnen anderhalf jaar na afronding van een aansluitende masteropleiding. Dat percentage kan de verkeerde indruk wekken bij de studiekiezer over zijn arbeidskansen.
Het cijfer laat zien welk deel van de afgestudeerden dat beschikbaar is voor de arbeidsmarkt, werk heeft. Het houdt geen rekening met de vraag of dit werk op het niveau is van de gevolgde opleiding. Dit geeft een vertekend, te positief beeld. De fout is ontstaan doordat bij het samenstellen van de studiebijsluiter een verkeerde dataselectie is gemaakt.
Het is betreurenswaardig dat dit gebeurd is, want de studiebijsluiter is pas recent tot stand gekomen, juist ook met het oog op een betere voorlichting over de arbeidsmarktsituatie.
Ook Studiekeuze123 en de VSNU betreuren dat. Studiekeuze123 zorgt met spoed voor een gerepareerde studiebijsluiter met daarop een aangepast cijfer zowel voor de website van Studiekeuze123 als voor de websites van de universiteiten, waar aankomende studenten die dit jaar kiezen voor een wo-bachelor, gebruik van kunnen maken. In afwachting van deze reparatie nemen universiteiten een disclaimer op bij de huidige studiebijsluiter. Studiekeuze123 heeft als snelle reparatie ook op haar website bij de betreffende studiebijsluiters een toelichting opgenomen en in de betreffende studiebijsluiters aangekondigd dat in maart 2016 aangepaste cijfers komen.
Naast dit alles vindt in mei/juni een algehele update van de studiebijsluiter plaats, waarin ook een aanpassing van deze arbeidsmarktindicator plaatsvindt op basis van de nieuwste alumni-gegevens uit de hbo- en wo-monitor 2015. De betrokken partijen (Vereniging Hogescholen, VSNU, ISO, LSVb en Studiekeuze123) gaan hierbij ook na in hoeverre de voorlichting over de arbeidsmarktsituatie nog verder verbeterd kan worden.
Naast Studie in Cijfers presenteert Studiekeuze123 op haar website ook voor elke bacheloropleiding de arbeidsmarktprognoses voor die sector (dus bijvoorbeeld voor de sector gedrag en maatschappij een voorspelling van de toekomstige arbeidsmarktpositie van afgestudeerden, de conjunctuurgevoeligheid en de uitwijkmogelijkheden naar andere beroepenvelden).
In het nieuwsbericht van de Monitor van 14 januari 2016 wordt nog gewezen op de informatie op de website van de Hogeschool Leiden over de opleiding Toegepaste Psychologie. Volgens de Hogeschool Leiden klopt het percentage op de website wel, maar de hogeschool beseft dat het vragen oproept. Het percentage van 80% komt uit een alumni-onderzoek en is een optelling van afgestudeerden die betaald werken (al dan niet op niveau) en doorstuderen, ten opzichte van de totale populatie. De Hogeschool Leiden zal haar voorlichting omtrent alumni Toegepaste Psychologie met een baan zodanig nuanceren, dat het voor aanstaande studiekiezers (ook) duidelijk is hoeveel afgestudeerden een baan op niveau hebben, anderhalf jaar na afloop van de bacheloropleiding.
Op de website van Studiekeuze123 staat in de studiebijsluiter van deze opleiding dat 41% van de afgestudeerden na anderhalf jaar werk op niveau heeft.
De studiebijsluiter voor de wo-bachelors bestaat overigens pas 2 jaar en kan daarom geen oorzaak zijn van een mismatch tussen de huidige werkzoekenden en de arbeidsmarkt. Bovendien staan er meerdere arbeidsmarktindicatoren op de website van Studiekeuze123 waar studiekiezers gebruik van konden maken.
Hebt u kennisgenomen van de motie Kerstens (Kamerstuk 34 300 XV, nr. 42) waarin het kabinet wordt opgeroepen om voor 1 april 2016 een plan van aanpak te ontwikkelen om misbruik van stages en werkervaringsplekken te bestrijden? Bent u bereid om, in het kader van de uitvoering van deze motie en gelet op het feit dat de mismatch tussen aantallen studenten in bepaalde richtingen en de arbeidsmarktkansen van betrokkenen een factor lijkt te zijn bij het relatief vaak voorkomen van misbruik van stage- en werkervaringsplaatsen in een aantal sectoren, met elkaar en met het onderwijsveld in gesprek te gaan om te bezien welke maatregelen mogelijk en/of noodzakelijk zijn om dat misbruik tegen te gaan?
Een stage na afstuderen is slechts onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Als jongeren als stagiair aan de slag gaan, moet leren op de werkplek centraal staan. Ook mag het alleen gaan om een boventallige functie; de stage mag niet in de plaats komen van een volwaardige functie.5 Voor een stage geldt geen beloningsvereiste. In de praktijk zien we dat stages na afstuderen ingezet worden, vaak ook ondersteund door gemeenten door middel van een Startersbeurs, om de overgang van onderwijs naar werk te versoepelen door jongeren op de werkvloer competenties / werknemersvaardigheden te laten ontwikkelen.
Stages na afstuderen zijn nooit bedoeld als «oplossing» voor een krappe arbeidsmarkt. Werkgevers moeten zich altijd aan de voorwaarden voor een stage houden. Bij de indiening van voormelde motie heeft de indiener gerefereerd aan de campagne van FNV Jong om misbruik van stages tegen te gaan. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de bereidheid uitgesproken om als uit die campagne misstanden blijken, te bekijken op welke wijze hij het aanpakken van mogelijke misstanden kan ondersteunen.6
Daarbij heeft hij aangeven dat hij bij de aanpak van deze problematiek afhankelijk is van concrete meldingen over misstanden. Aan de hand van de resultaten van bovengenoemde campagne en de inspectie-ervaringen zal hij beoordelen of onjuiste inzet van stagiairs in bepaalde branches is geconcentreerd. Zo ja, dan zal de onderhavige problematiek met die branches besproken worden. Het belang van juiste informatievoorziening over toekomstperspectieven zal daarbij dan een gesprekspunt zijn.
Het slechte onderhoud van Automatische Externe Defibrillatoren (AED’s) |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Slecht onderhoud maakt AED’s onbruikbaar»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het beeld dat uit dit artikel naar voren komt dat AED’s slecht worden onderhouden? Kunt u dit onderbouwen?
Een algemene conclusie over de stand van het onderhoud van de in Nederland aanwezige AED’s kan ik niet trekken. Daartoe ontbreken de noodzakelijke gegevens. Uit navraag bij de Hartstichting, het Rode Kruis en bij Medisol en Vivon, de in het krantenartikel geciteerde leveranciers, blijkt dat er geen landelijk onderzoek is gedaan naar het onderhoud van AED’s en dat daarom onzeker is hoe vaak achterstallig onderhoud zich voordoet.
Kunt u een beschrijving geven van het belang van goed functionerende AED's bij de ruim 10.000 reanimaties die per jaar in Nederland plaatsvinden?
Voor de overlevingskans bij een hartstilstand maakt het uit hoe snel gestart wordt met reanimatie en hoe snel een elektronische schok wordt toegediend met een AED. Op basis van onderzoek wordt aangenomen dat – indien reanimatie en defibrillatie binnen 6 minuten na een hartstilstand aanvangen – de overlevingskans 50–70% is en dat deze bij elke minuut uitstel van defibrillatie afneemt met bijna 10%.
Heeft u informatie over de toename van de overlevingskans bij een hartstilstand door de inzet van een AED in combinatie met reanimatie? Zo ja, kunt u die nader onderbouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u feitelijke informatie over het aantal AED’s in Nederland, een overzicht van de landelijke spreiding en informatie over de onderhoudsstaat van de individuele apparaten? Zo ja, kunt u die aan de Kamer verstrekken?
Uit navraag bij de Hartstichting, het Rode Kruis, de Nederlandse Reanimatieraad, Medisol en Vivon blijkt dat er geen zekerheid bestaat over het aantal AED’s dat in Nederland aanwezig is en over de onderhoudsstaat ervan.
Wat is de aanleiding geweest voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om in 2013 aandacht te vragen bij de fabrikanten van AED’s voor het onderhoud van de apparaten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ontving eind 2012 diverse incidentmeldingen van fabrikanten van AED’s over het uitblijven van de vereiste schok met soms dodelijke afloop voor de betreffende patiënt. Uit deze meldingen maakte de IGZ op dat bij de betrokken eigenaren van AED’s onduidelijkheid bestond over de wijze van het gebruik van de AED, het al dan niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing en de mate en wijze van het door de fabrikant voorgeschreven preventief onderhoud van dergelijke AED’s, waaronder het tijdig vervangen van de batterijen. De IGZ heeft vervolgens in december 2012 de bij haar bekende fabrikanten aangeschreven met de vraag gebruikers door middel van een zogenaamde field safety notice nogmaals te wijzen op het belang van bovengenoemde punten. Deze brief aan de fabrikanten is samen met een nieuwsbericht in februari 2013 op de website van de IGZ geplaatst.
Kunt u inzicht geven in de uitkomsten van het verzoek dat de IGZ in 2013 heeft gedaan aan de fabrikanten van AED’s om een brief naar alle gebruikers te sturen om aandacht te vragen voor preventief onderhoud?
De oproep van de IGZ aan de fabrikanten en het nieuwsbericht op haar website hadden tot doel om alle partijen alert te maken op het belang van het onderhouden van de AED: regelmatig checken of de AED nog functioneert en tijdig de batterijen en elektroden vervangen. Uit de afschriften van de verzonden field safety notices en uit de terugkoppeling van maatschappelijke organisaties heeft de IGZ geconcludeerd dat haar oproep en nieuwsbericht serieus zijn opgepakt.
Kunt u een overzicht geven van alle acties die door de fabrikanten zijn ondernomen als gevolg van het verzoek van de IGZ? Zo ja, kunt u dat aan de Kamer verstrekken?
De fabrikanten die in 2012 door de IGZ zijn aangeschreven hebben gehoor gegeven aan het verzoek van de IGZ. In 2013 heeft de IGZ van de betreffende fabrikanten hiervan een bevestiging ontvangen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om in overleg met de IGZ een herhaalverzoek te doen aan alle fabrikanten die AED's leveren in Nederland om bij de klanten aandacht te vragen voor het belang van onderhoud?
De gesprekken met fabrikanten en maatschappelijke organisaties geven mij momenteel geen aanleiding om te concluderen dat fabrikanten hun klanten onvoldoende informeren over het noodzakelijke onderhoud van AED’s. De IGZ volgt het onderwerp vanuit haar risicogestuurd toezicht en zal wanneer zij dit noodzakelijk acht passende actie ondernemen.
Ziet u vanuit uw ministerie of vanuit de IGZ nog andere mogelijkheden om aandacht te vragen voor het belang van goed onderhoud en het bevorderen van de vindbaarheid van AED’s? Kunt u dit nader onderbouwen?
De vrijwillige burgerhulpverlening is in Nederland van hoge kwaliteit en fungeert als aanvulling op de professionele zorg. In bijna alle veiligheidsregio’s werken de Regionale Ambulancevoorzieningen samen met een burgerhulpverleningsnetwerk. Bij een melding aan de meldkamer van een hartstilstand krijgen burgerhulpverleners in de buurt van het slachtoffer een bericht met de locatie van het slachtoffer. Een aantal van hen wordt verzocht naar het slachtoffer te gaan en de reanimatie te starten. Anderen krijgen het verzoek om eerst een nabije AED op te halen.
Daarnaast worden bij reanimatiemeldingen ook in de buurt aanwezige politie- en brandweermensen ingezet om zo snel als mogelijk te kunnen starten met de reanimatie vooruitlopend op de aankomst van ambulancezorg.
Deelname aan burgerhulpverlening en investeringen in AED’s zijn vrijwillig. Het aansporen van sportverenigingen, bedrijven, winkeliersverenigingen, particulieren en dergelijke om een AED aan te schaffen, goed te onderhouden en aan te melden bij een burgerhulpverleningsnetwerk vind ik dan ook in eerste instantie een verantwoordelijkheid van particulieren en van maatschappelijke organisaties.
In het kader van een amendement van de leden De Lange en Bouwmeester op de begroting van VWS 20162 is € 1 mln gereserveerd voor een incidentele stimuleringssubsidie voor de netwerken Hartveilig Wonen en HartslagNu. Een aanvraag voor die subsidie heb ik nog niet ontvangen. Ik zal bezien in hoeverre ik aan die subsidie een voorwaarde kan verbinden dat deze netwerken fabrikanten van AED’s stimuleren hun afnemers de AED’s te laten registreren met het doel de kwaliteit, toegankelijkheid en tijdigheid van de burgerhulpverlening te verbeteren.
Bent u bereid om in overleg met de fabrikanten van AED’s te kijken of er de bereidheid is om bij nieuwe kopers en bestaande klanten van deze apparaten aandacht te vragen voor het belang van het direct registreren van de AED bij de oproepsystemen HartVeiligWonen en HartslagNu? Zo ja, kunt u inzicht geven op welke wijze dit wordt ingevuld en het bijbehorende tijdpad?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat gevluchte Eritrese vrouwen zijn gedwongen tot seks |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Sadet Karabulut |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten dat gevluchte Eritrese vrouwen zijn gedwongen tot seks? Om hoeveel vrouwen gaat het? Klopt het dat een aantal vrouwen zwanger is geraakt? Hoeveel van deze vrouwen verblijven in een asielzoekerscentrum?1 2
Het kabinet streeft naar een samenleving waarin mensen gelijke rechten hebben, elkaars rechten respecteren en waarin ze zich kunnen ontwikkelen en zichzelf kunnen zijn. Het is niet aanvaarbaar als opvattingen over de rol en positie van mannen en vrouwen of over het recht op zelfbeschikking uitmonden in onderdrukking en geweld. Religie, cultuur en traditie mogen nooit als excuus worden gebruikt voor geweld tegen mensen.
Naar nu bekend is, zijn er ongeveer 25 Eritrese COA-bewoners die melden dat ze ongewenst zwanger zijn. Het merendeel betreft jonge, maar voor de wet volwassen vrouwen. Daarnaast heeft een drietal Eritrese vrouwen gemeld dat zij verkracht zijn. De vrouwen die zwanger zijn hebben zich gemeld bij Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A). GC A kent een medisch beroepsgeheim. De identiteit van de individuele zwangere vrouwen wordt derhalve niet gedeeld met het COA. Het is aan de vrouwen zelf of zij in de gesprekken met COA medewerkers hun situatie willen bespreken. Het COA weet niet in alle gevallen wie deze vrouwen zijn en kan dus ook niet aangeven of zij nog in de COA opvang verblijven of al zijn uitgestroomd naar een gemeente in Nederland.
Waarop baseert het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) het vermoeden dat er een relatie is tussen de zwangerschappen en het kerkbezoek? Is hier onderzoek naar gedaan? Welke maatregelen zijn genomen?
Het COA heeft mij gemeld dat zij signalen heeft ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen binnen de Eritrese gemeenschap. Het gaat hierbij om signalen van uiteenlopende aard. Een aantal van de ontvangen signalen heeft betrekking op gebeurtenissen in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
Het COA kan de ernst en het waarheidsgehalte van deze signalen niet inschatten en heeft deze signalen gemeld bij de politie en Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM). Tegelijkertijd heeft het COA besloten om een aantal preventieve maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn uit voorzorg genomen en impliceren geenszins een beschuldiging richting bepaalde individuen of organisaties.
Voor wat betreft de signalen van eventueel misbruik in of rondom een kerk in Rotterdam hebben de politie en het OM in Rotterdam een oriënterend feitenonderzoek gedaan naar de herkomst van deze signalen bij het COA. De politie en het OM in Rotterdam hebben mij laten weten dat er tot dusver geen aangiftes zijn gedaan en er tot dusver geen verdenking is van strafbare feiten. Het Landelijk Parket zal de mogelijkheden verkennen om signalen van mogelijke misstanden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland op landelijk niveau en op multidisciplinaire wijze nader te bezien.
Wat is uw reactie op het bericht dat veel vrouwen geen aangifte durven te doen omdat ze bang zijn voor represailles? Zijn er maatregelen genomen om deze angstcultuur te doorbreken zodat vrouwen die zijn misbruikt hun verhaal kunnen doen? Zijn er inmiddels aangiften gedaan? Zo ja, hoeveel?
Er is tot op heden geen aangifte gedaan. Waar COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de bewoners om aangifte te doen. Het COA stimuleert dit door in gesprek te zijn met bewoners en te ondersteunen in het doen van aangiften. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen, maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Dat laatste is in dit geval gedaan. Het COA spreekt frequent met leden van de Eritrese gemeenschap (en alleenstaande minderjarige vreemdelingen in het bijzonder) op locaties om meer inzicht te krijgen in wat er speelt binnen deze (gesloten) gemeenschap.
Welke relatie hebben vertegenwoordigers van de Eritrese kerk in Rotterdam met het dictatoriale regime in Eritrea? Zijn er aanwijzingen dat Nederlandse Eritreeërs via de kerk worden beïnvloed en/of onder druk gezet door het Eritrese regime?
De Eritrese overheid heeft een sterke controle op kerken en moskeeën in Eritrea zelf. In hoeverre dit ook geldt voor de Eritrese kerk in Rotterdam is onbekend.
Er zijn geen aangiften bekend van Eritreeërs die in Nederland, al dan niet via de Eritrese kerk, onder druk zijn gezet door het Eritrese regime.
Ziet u een verband tussen misstanden in de kerk en de berichten over de slechte integratie van veel Eritreeërs in Nederland?3 Zo ja op welke manier? Welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
De relatie die gesuggereerd wordt tussen de kerk en integratie kan niet via directe wegen onderzocht worden gezien de scheiding van kerk en staat die wij in Nederland kennen. Zodra het OM nieuwe bevindingen heeft, zal ik deze met u delen.
Op welke wijze heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie afgelopen jaar onderzoek gedaan naar afpersing van vluchtelingen voor de Eritrese overheid? Gaat u maatregelen nemen om de aangiftebereidheid van Eritreeërs die door vertegenwoordigers van het Eritrese regime onder druk worden gezet te vergroten?4
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft geen onderzoek hiernaar gedaan. Afpersing en soortgelijke feiten zijn ernstige misdrijven die de aandacht hebben van de politie en het openbaar ministerie. Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, zal hiernaar door politie en het openbaar ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Politie en het openbaar ministerie zullen zich altijd inspannen om signalen van ernstige misdrijven te onderzoeken en indien aan de orde mogelijke slachtoffers van ernstige misdrijven actief wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangiften.
Bent u bereid om de eerdere vragen over de slechte integratie van Eritreeërs die zijn ingezonden op 25 november 2015 snel te beantwoorden?5
De antwoorden op de vragen van het lid Karabulut heb ik op 8 februari jl. aan uw Kamer doen toekomen.
Een dreigend tekort aan een geneesmiddel voor schildklierpatiënten |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) dat het voor schildklierpatiënten bestemde geneesmiddel Thyrax Duotab (levothyroxine) 0,025 mg vanaf februari voor zeker een half jaar niet leverbaar zal zijn?1
Ja.
Klopt het dat het medicijn Thyrax Duotab 0,025 mg vanaf februari niet meer leverbaar is omdat de fabrikant overgaat op een nieuwe productielocatie? Klopt het dat er sprake is van een fout in de planning? Kunt u uiteenzetten hoe deze situatie heeft kunnen ontstaan? Waarom kan de huidige productielijn niet in gebruik blijven tot de nieuwe in werking is getreden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief dd. 18 januari 2016 over dit onderwerp.
Zijn er andere aanwijzingen voor het feit dat de fabrikant Thyrax Duotab niet langer meer wil of kan produceren? Kan het zijn dat de fabrikant meer winst kan behalen met het alternatief dat hij zelf voorstelt, Eltroxin?2
Ik beschik niet over informatie of de fabrikant Thyrax Duotab niet langer meer wil of kan produceren. Daarnaast beschik ik ook niet over informatie wat betreft de winst(ontwikkeling) van de fabrikant. Overigens zou de winst(ontwikkeling) moeten worden bezien in relatie tot de kostenontwikkeling en investeringen van de desbetreffende fabrikant om een gefundeerd oordeel te kunnen vormen. Wat betreft de kosten van de producten kan aangemerkt worden dat het middel Thyrax (€ 0,04267 per stuk van 0,1 mg) een hogere prijs heeft dan Eltroxin (€ 0,04150 per stuk van 0,1 mg).
Klopt het dat de helft van de 350.000 patiënten die dit middel gebruiken al komende maand de gevolgen ondervindt van het niet meer beschikbaar zijn van de 0,025 mg tabletten? Wat zijn deze gevolgen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat patiënten hier zo min mogelijk hinder van ondervinden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief dd. 18 januari 2016.
Deelt u de mening van het CBG, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en de Schildklier Organisatie Nederland (SON) dat het onnodig wisselen tussen medicijnen met de werkzame stof levothyroxine niet wenselijk is?3 4
Ja. Het omzetten van de patiënt op een ander schildkliergeneesmiddel is in de meeste gevallen ingrijpend en vervelend voor de patiënt.
Welke extra maatschappelijke kosten brengt het omzetten van patiënten met zich mee? Hebben apothekers en huisartsen voldoende capaciteit om de patiënten te begeleiden bij het omzetten?
Het is niet mogelijk een uitspraak te doen over de precieze hoogte van de extra maatschappelijke kosten alsmede de kosten voor patiënten als gevolg van het omzetten van patiënten op een ander schildkliergeneesmiddel. De kosten zullen mede afhankelijk zijn van het optreden van bijwerkingen en hoe snel de patiënt goed ingesteld zal zijn op het nieuwe middel. Dit zal voor elke patiënt verschillend zijn.
Wat betreft de vraag met betrekking tot de capaciteit het volgende. Er zijn ongeveer 10.000 huisartsen in Nederland. In het geval dat alle patiënten die Thyrax slikken langs de huisarts zouden gaan, betekent dit gemiddeld ongeveer 25 extra consulten per huisarts. Hoewel het een extra belasting betreft voor de zorgverlener, lijkt dit niet tot grote capaciteitsproblemen te leiden.
Welke kosten kan het omzetten voor patiënten zelf met zich meebrengen, bijvoorbeeld als gevolg van extra controles die uit het eigen risico betaald moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u in beeld of de twee kleinere leveranciers van levothyroxine het tekort dat nu ontstaat kunnen opvullen? Zo ja, kunt u garanderen dat komend jaar voldoende geneesmiddelen voorradig zullen zijn? Zo nee, kunt u dit zo spoedig mogelijk inzichtelijk maken?
Er zijn meerdere leveranciers van levothyroxine die hebben aangegeven dat zij (een deel van) het tekort kunnen opvangen. De meeste leveranciers hebben daarbij aangegeven dat zij ook op continue basis kunnen blijven leveren.
Heeft de houder van de handelsvergunning conform artikel 49, lid 7, van de Geneesmiddelenwet het CBG minimaal twee maanden voor het uit de handel nemen van Thyrax Duotab 0,025 mg geïnformeerd? Zo nee, heeft het CBG hier actie op ondernomen?
Op 11 december 2015 werd het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) voor het eerst geïnformeerd door Aspen over een mogelijke tekort als gevolg van die wijziging. Op 17 december heeft naar aanleiding hiervan overleg plaatsgevonden tussen het CBG en Aspen. Tijdens dit overleg werd duidelijk dat het tekort vanaf februari zou gaan spelen. Het CBG heeft de firma Aspen Pharma erop aangesproken dit een zorgelijke situatie te vinden.
Is het te verwachten tekort na de melding aan het CBG aan de orde geweest in de werkgroep geneesmiddelentekorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen om adequaat en actief in te spelen op de problemen die zijn ontstaan?
Na de melding aan het CBG over een verwacht tekort aan Thyrax Duotab 0,025 mg is de werkgroep niet bij elkaar gekomen. Wel is er nadat bekend is geworden dat er mogelijk een tekort zou ontstaan direct een operationeel team (OT) opgericht met daarin vertegenwoordigers van het CBG, de IGZ, Lareb en het Ministerie van VWS. Dit team heeft in nauwe samenwerking de problematiek in kaart gebracht en naar oplossingen gekeken. Hiertoe is de mogelijkheid tot opnieuw opstarten van de productielocatie in Nederland onderzocht en zijn farmaceuten van andere levothyroxine bevattende geneesmiddelen benaderd met de vraag in hoeverre zij (een deel van) de markt van Thyrax konden overnemen. Andere partijen van de werkgroep zijn door leden van het OT en webberichten op de hoogte gehouden.
In het eerstvolgende overleg van de werkgroep tekorten zal de Thyrax casus op de agenda staan en zal gekeken worden welke lessen wij hieruit kunnen trekken voor de toekomst.
Klopt het dat Aspen Pharma Trading Ltd als vergunninghouder op basis van artikel 49, lid 9, van de Geneesmiddelenwet de wettelijke plicht heeft om ervoor te zorgen dat het geneesmiddel voor apotheken en groothandelaren in voldoende mate continu voorradig is om in de behoeften van patiënten in Nederland te kunnen voorzien?
Ja de vergunninghouder heeft een inspanningsverplichting om het geneesmiddel waar de handelsvergunning betrekking op heeft in voldoende mate voorradig te hebben.
Op welke wijze heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gehandhaafd op het niet nakomen van de wettelijke plicht van de vergunninghouder om ervoor te zorgen dat een geneesmiddel in voldoende mate voorradig is? Heeft de IGZ direct een boete van 45.000 euro opgelegd, zoals in de «Beleidsregels bestuurlijke boete Minister VWS» staat voorgeschreven? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft zich in eerste instantie gericht op het bijdragen aan een oplossing voor zich voordoende tekorten.
De IGZ beschouwt de berichtgevingen over de beschikbaarheid van het middel Thyrax als melding en doet hier nu onderzoek naar. In dit onderzoek wordt expliciet meegenomen of sprake is van overtreding van de geneesmiddelenwet (artikel 49 lid 9). Lopende het onderzoek kunnen de IGZ en ik over de mogelijke uitkomst en eventuele inzet van handhaving niets zeggen. Uit het onderzoek zal moeten blijken of de betrokken farmaceut zorg heeft gedragen voor een voldoende mate aan voorraad en zal ook moeten blijken of een boete wordt opgelegd.
Deelt u de mening dat de reden die de vergunninghouder aanvoert, namelijk de overgang naar een nieuwe productielocatie, zonder voorzorgsmaatregelen te nemen maatschappelijk onverantwoord is, mede omdat een dergelijk tekort te voorzien en dus te voorkomen is?
Ik wil voor de beantwoording van deze vraag het onderzoek van de IGZ afwachten en niet nu al vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Heeft het CBG contact opgenomen met de European Medicines Agency (EMA) over dit tekort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn hieruit voortgekomen?
Het Europees geneesmiddelagentschap EMA is op 14 januari 2016 door het CBG geïnformeerd over dit tekort. Omdat Thyrax een nationaal geregistreerd product is kan de EMA maar in zeer beperkte mate bijdragen in een eventuele oplossing. Thyrax is ook in Portugal geregistreerd. Het CBG heeft daarom de Portugese registratie autoriteit, Infarmed, geïnformeerd over de ontstane situatie in Nederland.
Klopt het dat er de laatste jaren een toename in aantallen, duur en ernst van de geneesmiddelentekorten is? Zo ja, kunt u hiervan de cijfers geven? Zo ja, kunt u uiteenzetten waardoor dit wordt veroorzaakt, en op welke wijze u dit probeert te voorkomen?
Afgezet tegen het grote aantal van duizenden geneesmiddelen, komen geneesmiddelentekorten relatief weinig voor maar de stijging van het aantal tekorten baart mij weldegelijk zorgen. Nadat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) op 11 juni 2015 had bericht dat in tien jaar tijd het aantal geneesmiddelentekorten is gestegen van 91 middelen in 2004 naar 527 in 2014, berichtte zij op 18 januari 2016 dat het aantal tekorten van geneesmiddelen in 2015 verder gestegen is naar 625. Het is gelukkig niet zo dat ieder geneesmiddelentekort noodzakelijkerwijs een direct risico vormt voor de patiënt en gezondheidsschade tot gevolg heeft. Dit zal mede afhangen van onder andere de aandoening en de duur van het tekort. Uit de cijfers van Farmanco, een initiatief van de KNMP blijkt dat mede door de grote inspanningen van farmaceutische zorgverleners in 97% van de gevallen een oplossing wordt gevonden voor de patiënt.
De oorzaken van geneesmiddeltekorten zijn divers. Tijdelijke geneesmiddelentekorten ontstaan vaak door productieproblemen of door een toegenomen vraag. Als geneesmiddelen helemaal van de markt worden gehaald, is dit in verreweg de meeste gevallen vanwege economische redenen. Factoren die daarin een rol spelen zijn onder andere de grootte van de markt, de prijs van geneesmiddel en het aantal aanbieders. Nederland is een klein land met een relatief laag medicijn gebruik en lage prijzen. Dat maakt dat de afzetmarkt in Nederland voor fabrikanten gering is.
Als Minister heb ik een systeemverantwoordelijkheid en reken ik het tot mijn taak zorg te dragen voor een goede infrastructuur voor het melden van tekorten en het uitwisseling van informatie tussen alle partijen. Binnen het systeem hebben fabrikanten, groothandels, farmaceutische zorgverleners en zorgverzekeraars ieder een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om geneesmiddelentekorten. Ik breng partijen samen en roep partijen op om zich maximaal in te spannen om tekorten daar waar mogelijk te voorkomen. Dit doe ik onder andere in de werkgroep geneesmiddelentekorten.
Het bericht ‘Bron drinkwater deel Randstad vervuild met gif’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bron drinkwater deel Randstad vervuild met gif»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke mogelijke gezondheidsrisico’s de inwoners van Zuid-Holland hebben gelopen door de verontreiniging van water met dimethoaat?
Zij hebben geen gezondheidsrisico's gelopen. Drinkwaterbedrijven monitoren intensief op de kwaliteit van het in te nemen water. Dit zorgt ervoor dat risico’s, waaronder dreigende overschrijdingen van de inname-norm, steeds in beeld zijn. Hierdoor kunnen drinkwaterbedrijven indien nodig tijdig maatregelen treffen. Zodra de inname-norm wordt overschreden kan het bedrijf overgaan tot het staken van de inname. Dat is in dit geval ook gebeurd. Drinkwaterbedrijven hebben de mogelijkheid de inname tijdelijk te staken of te beperken, dankzij de toepassing van spaarbekkens, opslag in de duinen of door uit te wijken naar een andere bron. Ook monitoren drinkwaterbedrijven gedurende het gehele productieproces op ongewenste stoffen en doorloopt het ingenomen water tal van zuiveringsstappen. Zo komen ongewenste stoffen niet in het drinkwater terecht waardoor er voor de gebruikers geen gezondheidsrisico’s zijn.
Bent u bereid het onderzoek van het Waterschap Rivierenland naar de mate van vervuiling en de bron van vervuiling actief te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
De bron van de verontreiniging ligt in de Bommelerwaard. Het Waterschap Rivierenland is hier verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Daarmee staat het waterschap aan de lat voor nader onderzoek en bestuursrechtelijke handhaving voor wat betreft de lozing in de Bommelerwaard. De Afgedamde Maas ontvangt het water uit de Bommelerwaard. Rijkswaterstaat is voor de Afgedamde Maas verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en heeft, waar mogelijk binnen bevoegdheid en expertise, haar hulp aangeboden aan het waterschap.
Kunt u concreet aangeven hoe vaak er drinkwatermonsters worden genomen in de afgedamde Maas en of dit is geïntensiveerd na de eerdere grootschalige vervuiling in 2012?
Stoffen als dimethoaat worden bij het innamepunt voor drinkwater 26 keer per jaar geanalyseerd. Dat is een intensivering ten opzichte van de reguliere frequentie van 13 keer per jaar. De waterkwaliteit van de Afgedamde Maas wordt daarnaast continu bewaakt met behulp van een zogeheten biomonitor (watervlooien en algen reageren op giftige stoffen).
Bent u voornemens om alle kosten die zijn gemoeid met het onderzoek alsmede met het ongedaan maken van de verontreiniging te verhalen op de daders?
Het Waterschap en Dunea hebben de bevoegdheid om de gemaakte kosten te verhalen. Bij een vorig incident is daar gebruik van gemaakt. Ik kan nu nog geen mededeling doen of daar bij dit incident weer sprake van zal zijn, dat zal ook afhangen van nader onderzoek naar de aard van het incident.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te nemen om de vervuiling van (drink)water door de landbouwsector tegen te gaan zodat de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water kunnen worden gehaald? Zo nee, waarom niet?
Incidenten zijn nooit uit te sluiten en vormen geen directe aanleiding voor aanscherping van het reguliere beleid. Dat beleid is verwoord in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» en is gericht op het reduceren van de milieubelasting als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In deze nota zijn onder meer maatregelen aangekondigd voor de landbouw om de waterkwaliteit te verbeteren. Dit zijn onder andere het verbreden van de verplichte teeltvrije zone,
het verhogen van het percentage driftreductie van 50% naar 75% in de open teelten en het verplichten van het zuiveren van afvalwater door de glastuinbouw. Aanvullende maatregelen zijn alleen aan de orde indien zou blijken dat de overeengekomen maatregelen niet leiden tot het behalen van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water.
Het bericht ‘Oudere staat er alleen voor' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Oudere staat er alleen voor»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de veiligheid van ouderen in gevaar komt doordat ze langer zelfstandig moeten blijven wonen? Zo nee, waarom niet?
Er is sinds 1980 een evidente trend dat mensen langer zelfstandig willen wonen. Hierdoor wonen relatief meer kwetsbare mensen nog zelfstandig. Dit verhoogt hun kwaliteit van leven. Kwetsbaarheid brengt ook extra risico’s met zich mee. Iemand die meerdere chronische ziekten heeft of bijvoorbeeld op zeer hoge leeftijd is, zal een hogere kans hebben dat deze moet worden opgenomen in het ziekenhuis. Overigens kunnen zij deze ziekenhuisopname ook hebben als ze in een instelling zitten.
Deelt u de mening dat ouderen er alleen voor staan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De hervorming langdurige zorg is er juist op gericht om het mogelijk te maken dat mensen langer thuis kunnen blijven wonen. Met de overheveling van wijkverpleging naar de Zvw worden de lijnen tussen wijkverpleging en huisarts korter en kunnen kwetsbare mensen beter worden gemonitord. De wijkverpleegkundige is ook de schakel tussen het medische en het sociale domein. Met de Wmo 2015 wordt daarnaast veel meer gekeken naar wat mensen nodig hebben i.p.v. een algemene oplossing voor iedereen. En wordt ook de positie van de mantelzorger betrokken bij het onderzoek naar wat iemand nodig heeft.
Wanneer thuis wonen (tijdelijk) niet meer gaat, bestaat er altijd de mogelijkheid dat iemand tijdelijk (eerstelijns verblijf) of permanent (Wlz instelling/verpleeghuis) wordt opgenomen.
Het niet melden van een ernstig incident met een baby in het Academisch Medisch Centrum (AMC) |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «AMC: we hadden incident met baby wel moeten vermelden» en «Geen veilig opleidingsklimaat op KNO afdeling AMC» op de website van Zembla?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van het visitatierapport van de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten dat er geen sprake meer is van een gunstig en veilig opleidingsklimaat?
De opleidingsvisitatie heeft in januari 2015 plaatsgevonden. Opleidingsvisitaties zijn er ondermeer op gericht om verbeterpunten in de opleiding tot medisch specialist te onderkennen, zodat verbeteringen kunnen worden gerealiseerd. Ook voor de zorg die artsen tijdens hun opleiding leveren zijn die visitaties van belang.
De visitatiecommissie heeft op de betreffende afdeling tekortkomingen geconstateerd en alles afwegende de opleidingsbevoegdheid verlengd, maar wel duidelijke voorwaarden en verbeteringen gesteld waarmee het ziekenhuis aan de slag moest. Ik heb begrepen dat het AMC meerdere verbeteracties in gang heeft gezet, onder andere op het gebied van opleiding, coaching, intern onderzoek en overleg tussen de opleider en de AIOS.
Wat is uw oordeel over het feit dat het AMC in eerste instantie heeft aangegeven dat het gaat om een calamiteit terwijl nu blijkt dat er sprake is van een ernstig incident?
Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht om calamiteiten te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Dit geeft de inspectie de mogelijkheid om toezicht te houden op hoe zorginstellingen omgaan met ongewenste uitkomsten van zorg en indien nodig direct maatregelen te kunnen treffen. De IGZ dringt er bij zorginstellingen op aan om bij twijfels of het al dan niet een calamiteit betreft altijd te melden of minimaal contact op te nemen met de IGZ.
Binnen beroepsgroepen van met name medisch specialisten worden soms artikelen in vakliteratuur gepubliceerd naar aanleiding van calamiteiten. Dit draagt bij aan bewustzijn over risico’s maar ook begrip van de definitie van calamiteit. Dit is een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf.
Bij de kwalificatie van een gebeurtenis moet worden uitgegaan van de op dat moment bekende feiten. Het is niet altijd mogelijk om het schadelijk gevolg voor de patiënt direct vast te stellen en het is bij een eerste globale beoordeling ook niet altijd mogelijk om vast te stellen of de kwaliteit van de zorg in het geding is geweest.
Wanneer een ziekenhuis besluit een ernstig incident niet bij de IGZ te melden doet zij dit op eigen verantwoordelijkheid. Wanneer de inspectie dan via een andere melder op de hoogte wordt gebracht van het incident en na onderzoek van oordeel is dat het ziekenhuis ten onrechte niet gemeld heeft, dan legt zij het ziekenhuis een boete op.
Op welke manier kan zorg worden gedragen voor het juist interpreteren van de definities voor incidenten en calamiteiten, zodat tijdig melding kan worden gemaakt van een incident bij de daarvoor aangewezen instanties?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat het AMC in eerste instantie dit trieste voorval met een baby niet actief heeft gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Ik heb uw Kamer hierover recent geïnformeerd3. De gebeurtenis is door de vader van het kind gemeld bij de IGZ en zij doet hier nu onderzoek naar. Bij het afronden van het onderzoek zal de IGZ beoordelen of het AMC heeft voldaan aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de verplichting om calamiteiten onverwijld bij de IGZ te melden. Zodra het onderzoek naar deze gebeurtenis is afgerond (naar verwachting binnen enkele weken), zal ik de beantwoording van de vragen hernemen in de vorm van een brief met informatie over de uitkomsten van dit onderzoek. De Kamer mag deze beantwoording tevens beschouwen als een uitstelbericht op basis van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, artikel 135, eerste lid.
Had de Inspectie voor de Gezondheidszorg op basis van de informatie die nu bekend is niet veel eerder een onderzoek moeten instellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht om calamiteiten te melden bij de inspectie. De inspectie heeft direct geacteerd op het moment dat de gebeurtenis is gemeld door de vader van het kind. Bij het afronden van het onderzoek zal de inspectie beoordelen of het AMC heeft voldaan aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de verplichting om calamiteiten onverwijld bij de inspectie te melden.
Kunt u aangeven welke maatregelen er sinds 2008 zijn genomen om de patiëntveiligheid van de KNO-afdeling van het AMC te borgen?
Er zijn door het ziekenhuis sinds 2008, nadat de problemen waren gerezen bij de opleiding KNO van het AMC meerdere veranderingen doorgevoerd. Zo heeft de toenmalige opleider zijn functie neergelegd en is er een nieuwe opleider aangesteld. In 2010 constateerde de visitatiecommissie verbetering en werd de bevoegdheid om op te leiden verlengd met de standaardtermijn van 5 jaar. In 2013 viel deze opleider echter uit wegens ernstige ziekte en viel vervolgens ook diens vervanger uit. Nadat duidelijk was geworden dat de opleider niet terug zou keren is in 2014 de huidige opleider aangesteld.
Kunt u toelichten wat de zes tekortkomingen en de tien verbeterpunten zijn die uit het interne onderzoek van het AMC naar voren zijn gekomen? Heeft u zicht op de effecten die voortkomen uit de verbeterpunten en wat betekent dit voor de patiëntveiligheid binnen het AMC op dit moment?
Dit maakt deel uit van het thans lopende inspectieonderzoek naar de casus. Over de inhoud van deze casus kan ik nog geen uitspraak doen. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Steunt u het besluit van het Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten om de vergunning voor de opleiding af te geven voor twee in plaats van vijf jaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, gezien de constateringen van de visitatiecommissie is dit een adequaat besluit, dat er op gericht is om de instelling de gelegenheid te bieden om verbeteringen te realiseren.
Deelt u de mening dat een open werkcultuur waar het mogelijk is om te praten over fouten en complicaties bijdraagt aan de patiëntveiligheid?
Ja. Dat een open en veilige werkcultuur met ruimte voor het bespreken over wat mis is gegaan of bijna misging en het daarbij horende veilig melden van incidenten bijdraagt aan de patiëntveiligheid is een breed gedeeld inzicht. Alleen dan kunnen anderen van fouten leren of kunnen er maatregelen worden genomen om herhaling te voorkomen. Een open werkcultuur houdt ook in een open opleidingscultuur waarin de artsen die in opleiding zijn zich veilig voelen.
Welke maatregelen kunnen op korte termijn bij het AMC worden genomen om de werkcultuur te verbeteren en daarmee patiëntveiligheid te herstellen?
Dat is in eerste instantie aan de Raad van bestuur van het AMC. Bestuurders (en interne toezichthouders) zijn eindverantwoordelijk voor kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg. Met betrekking tot de casus loopt er thans een onderzoek van de inspectie. Zie ook mijn antwoord op vraag 8. Ik heb overigens geen aanwijzingen dat in algemene zin de patiëntveiligheid in het AMC in het geding zou zijn. Op het moment dat de veiligheid niet is geborgd kan de IGZ maatregelen nemen.
Goed bestuur heeft ondermeer te maken met een open cultuur van transparantie, aanspreekbaarheid en verantwoording binnen instellingen. Zie in dit kader mijn beantwoording van vragen naar aanleiding van het VSO inzake de brief Goed Bestuur in de zorg die ik 22 januari 2015 met de Staatssecretaris aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 30 012, nr. 24) alsmede het op 13 januari jl. gezonden beleidskader «Goede zorg vraagt om goed bestuur» (Kamerstuk 30 012, nr. 35).
Zijn er bij u andere ziekenhuizen in Nederland bekend waar sprake is van een vergelijkbare verstoorde open werkcultuur? Zo ja, kunt u een overzicht geven van welke maatregelen hier zijn genomen om te komen tot verbetering?
Zoals hierboven aangegeven kunnen met regelmaat bij visitaties kleine en grotere tekortkomingen in het opleidingsklimaat worden geconstateerd. Het systeem van visitaties is er op gericht om deze te onderkennen, zodat verbetermaatregelen getroffen kunnen worden.
Voor duurzaam gebruik van energie onwenselijke verketeling van warmte-installaties door de werking van de Warmtewet |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de huidige trend dat individuele cv-ketels worden geïnstalleerd in plaats van collectieve cv-ketels, gebouwgebonden warmte-installaties of aansluiting op een bestaand of nieuw aan te leggen lokaal warmtenet, oftewel verketeling?
Ja, vanuit diverse partijen in de markt hebben mij signalen bereikt over situaties waar sprake is van verketeling.
Heeft u in beeld of er sprake is van afbouw van warmte-installaties, met name installaties op basis van warmte-koude opslag, warmte/kracht en de afname van aansluiting op een lokaal warmtenet? Zo ja, hoeveel?
Er bestaat geen landelijke registratie van het aantal huishoudens dat overschakelt van collectieve warmte naar warmtevoorziening via een individuele cv-ketel. Op basis van de gegevens die wel beschikbaar zijn is het beeld dat verketeling nu vooral optreedt bij zogenaamde gebouwgebonden collectieve verwarmingsinstallaties (veelal een gasketel in een flatgebouw). Deze situatie wordt ook wel aangeduid met de term gebouwgebonden blokverwarming.
Cijfers die afkomstig zijn van de in de markt actieve warmtebemeteringsbedrijven geven aan dat in de periode 2007 – 2011 jaarlijks ca. 0,5% van de eerder op blokverwarming aangesloten woningen zijn overgeschakeld op individuele cv-ketels. Vanaf 2011 is dit percentage geleidelijk opgelopen tot 1,3% in 2015. Bij een totaal aantal op gebouwgebonden blokverwarming aangesloten woningen van ca. 500.000 gaat het dan om ca. 6.500 woningen.
In deze cijfers gaat het niet om woningen of wooncomplexen die zijn aangesloten op een externe warmtebron (zoals bijvoorbeeld stadsverwarming). Er zijn wel signalen dat er ook woningbouwcoöperaties zijn die overwegen om de aansluiting van delen van hun woningvoorraad op stadsverwarming te vervangen door individuele cv-ketels, maar naar ik heb begrepen zijn definitieve besluiten daarover nog niet genomen.
In hoeverre is volgens u de verketeling mede het gevolg van de Warmtewet die sinds 1 januari 2014 in werking is getreden?
Allereerst moet worden bedacht dat de keuze om te verketelen vrijwel altijd gekoppeld is aan een grotere renovatie of groot onderhoud. Daarbij laten de cijfers uit het antwoord op vraag 2 zien dat de geleidelijke toename van het verketelingspercentage een aantal jaren voor het van kracht worden van de Warmtewet is gestart. Vanuit de markt wordt een aantal mogelijke redenen voor «verketeling» naar voren gebracht. Voor een deel liggen die redenen buiten de werkingssfeer van de Warmtewet. Het gaat dan onder meer om de relatief lage gasprijs, de soms mindere conditie van de in een woningcomplex aanwezige warmteleidingen en een (gevoelsmatig) hogere waardering van een eigen individuele ketel en het daarmee samenhangende gevoel van meer onafhankelijkheid. Twee elementen die vanuit de markt worden genoemd als mogelijke redenen voor verketeling hebben wel een relatie met de Warmtewet:
Bent u het eens met de stelling dat collectieve warmte-installaties duurzamer zijn dan individuele (gas)installaties? Zo ja, bent u bereid om te kijken hoe er vooraf aan de wijziging van de Warmtewet, er voor gezorgd kan worden dat de warmtewet werkbaar wordt voor kleinschalige warmte-installaties op basis van warmte-koude opslag en warmte/kracht?
De collectieve cv-ketels die veelal worden toegepast bij gebouwgebonden blokverwarming zijn gemiddeld niet duurzamer dan individuele installaties. Alleen als gebruik gemaakt kan worden van duurzame warmtebronnen, aftapwarmte of restwarmte zijn collectieve warmte-installaties duurzamer dan individuele ketels. Wel maakt verketeling het lastiger om later aan te sluiten op een collectief net. Om deze reden is verketeling een ongunstige ontwikkeling voor locaties waar aansluiting op een collectief net mogelijk is of te verwachten is in de nabije toekomst. Ook in het licht van de in het Energierapport 2015 geschetste ontwikkeling naar een gebouwde omgeving die geen aardgas meer gebruikt is verketeling een stap in de verkeerde richting. De keuze voor een bepaald soort warmte-installatie is echter volledig de verantwoordelijkheid van de gebouweigenaar. Ik ben in gesprek met marktpartijen die hier een rol bij spelen en wijs ze daarbij ook op hun verantwoordelijkheid in dezen, zeker die partijen die het Energieakkoord hebben ondertekend.
Ik zie in het hiervoor geschetste geen aanleiding om vooruitlopend op de voorgenomen wijziging van de Warmtewet met tijdelijke maatregelen te komen. Ik streef ernaar om elementen in de Warmtewet die nu (mogelijk) een prikkel tot verketeling vormen zoveel mogelijk weg te nemen. Daarbij blijft het natuurlijk wel van belang dat de (gebonden) afnemer voldoende beschermd blijft.
Worden de oorzaken van verketeling en oplossingen voor het voorkomen daarvan meegenomen in de huidige evaluatie van de Warmtewet? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Giftige bontkragen op kinderjassen |
|
Henk van Gerven (SP), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek van Kassa en Bont voor Dieren naar giftige stoffen in bontkragen, waaruit blijkt dat bontkragen hoge concentraties van het zeer giftige formalhyde en ethoxylaten bevatten, tot soms wel 30 keer zo hoog als de richtlijn van textiel toestaat?1
Ik ken het onderzoek maar de NVWA bestrijdt het standpunt dat de gevonden concentraties formaldehyde en ethoxylaten boven de richtlijn lagen.
Erkent u dat hoge concentraties van formalhyde en ethoxylaten schadelijk kunnen zijn voor de vruchtbaarheid, irritaties kunnen veroorzaken en kankerverwekkend zijn? Zo nee, uit welke onderzoeken blijkt dat deze stoffen niet schadelijk hoeven te zijn voor de volksgezondheid?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat bontkragen veilig genoeg zijn, terwijl hoogleraar Milieuchemie en Toxicologie Jacob de Boer aangeeft dat «deze waarden zo hoog zijn dat zorgen over effecten door blootstelling aan deze stoffen terecht zijn»?
De heer De Boer heeft op basis van expert judgment zorgen over de gevonden concentraties. Daarnaast heeft hij zorgen geuit over het feit dat in de geldende norm geen rekening is gehouden met de carcinogeniteit (kankerverwekkendheid) van formaldehyde. De NVWA heeft de resultaten van het onderzoek van Kassa als signaal opgepakt. Gekeken is naar de mate van blootstelling en de beschikbare toxicologische grenswaarden. De NVWA concludeert dat de feitelijke hoeveelheid giftige stoffen die uit het product kunnen vrijkomen onder het wetenschappelijk gezien acceptabele niveau liggen. Tevens heeft op mijn verzoek het RIVM naar de risico-inschatting van de NVWA gekeken. Het RIVM concludeert dat de inschatting door de NVWA aannemelijk is. Ik wil graag benadrukken dat bij deze inschatting ook de relatief nieuwe kennis over de carcinogeniteit van formaldehyde is meegenomen. Uit deze inschatting blijkt dat de zorgen van de heer De Boer niet gedeeld worden.
Hoe beoordeelt u het advies van hoogleraar Jacob de Boer «te kijken naar de normstelling van deze producten en het eventueel verbieden van deze producten»? Bent u bereid dit advies op te volgen, en over te gaan op het verbieden van bont in textielproducten op basis van volksgezondheidrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Normen voor blootstelling aan chemische stoffen worden continu geëvalueerd. Voor formaldehyde wordt op dit moment onderzocht of de concentraties van deze stof lager zouden kunnen en moeten in textiel. Hiervoor loopt op dit moment een EU-brede publieke consultatie gericht op mogelijke beperking van het gebruik in textiel van honderden risicostoffen, waaronder formaldehyde. De Nederlandse regering is voornemens op deze consultatie te reageren. De wetgeving rond nonylphenolethoxylaten is recent aangepast. Volgens EU Verordening 2016/262
mogen deze stoffen per 3 februari 2021 niet meer in textiel gebruikt worden in concentraties hoger dan 0,01% (gewicht) vanwege de gevolgen van deze stof voor het milieu. Op dit moment zie ik geen reden om nationale maatregelen, zoals het verbieden van bont in textielproducten, te nemen op grond van volksgezondheidrisico’s.
Bent u bereid de betreffende jassen terug te laten roepen van de markt, en verdere verkoop te verbieden in verband met de aanwezige gifstoffen en consumenten te waarschuwen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al heb aangegeven in antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Koşer Kaya, Verhoeven, Van Veldhoven en Dijkstra (vraagnummer 2016Z00639) is het de taak van de NVWA om te controleren of producten op de markt voldoen aan de wettelijke eisen en als deze eisen niet specifiek genoeg zijn of de producten desondanks een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid. Op beide vragen die u stelt heeft de NVWA een negatief antwoord gegeven. Daarmee is er geen reden de producten uit de handel te nemen.
Hoeveel bontproducten heeft u laten testen op de aanwezigheid van gif in 2015, 2014 en 2013? Hoeveel bontproducten wilt u laten testen op de aanwezigheid van git in het jaar 2016, hoeveel fte wordt hierop ingezet, en hoeveel procent van de bontproducten wordt hiermee daadwerkelijk gecontroleerd op gif? Hoe wilt u bewerkstelligen dat er geen gifbont meer in de schappen ligt?
De NVWA voert haar proactieve taak risicogebaseerd uit. Dat betekent dat de NVWA zich in haar toezicht vooral richt op producten die gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Ongeacht het bovenstaande kan de NVWA altijd aanleidinggericht onderzoek doen. Hierbij gaat het om onderzoek naar aanleiding van meldingen en klachten, zoals het signaal in de vorm van het rapport van Kassa. Buiten de beoordeling van het rapport van Bont voor Dieren zijn geen andere onderzoeken gedaan, omdat er geen meldingen en klachten zijn geweest. Naar aanleiding van het signaal van Kassa en Bont voor Dieren heeft de NVWA een beoordeling uitgevoerd, die aangeeft dat het risico van de blootstelling aan deze stoffen via textiel acceptabel is (zie antwoord op vraag 3).
Hoe beoordeelt u het feit dat veel consumenten niet weten of het bont op hun kraag van dierlijke of synthetische afkomst, zoals bleek uit de uitzending van Kassa? Bent u bereid, in het kader van het Nederlands Voorzitterschap, de verplichte etikettering van dierlijke materialen in textielproducten opnieuw in Brussel op de agenda te zetten? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Wilt u bij de beantwoording de uitvoering van de motie Gerkens (Kamerstuk 30 826, nr.2 meenemen?
Ik vind het belangrijk dat consumenten goed worden voorgelicht over dierlijke producten in kleding, zodat zij in staat worden gesteld om bewuste keuzes te maken. Dit is ook het doel van de Textielverordening 1007/2011.
Aan de motie Gerkens uit 2009 heeft Nederland uitvoering gegeven door deze bij de totstandkoming van de huidige etiketteringsverplichtingen in de Textielverordening in te brengen. Gevraagd is om een etiketteringsplicht voor bont in te voeren. De uitkomst van de onderhandelingen heeft geleid tot de huidige etiketteringsverplichtingen. Zie ook kamerstuk Aanhangsel nr. 1509, vergaderjaar 2010–2011.
Betwijfeld kan worden of de huidige etiketteringsregels op grond van de Textielverordening het beoogde effect hebben. Daarom heeft Nederland in 2014 bij de evaluatie van de Textielverordening door de Europese Commissie ingebracht dat de labelling begrijpelijker zou moeten en dat op kleding en textielproducten waarin bont is verwerkt moet komen te staan «bevat bont». Verder is gevraagd om de Zwitserse etiketteringsmethode in beschouwing te nemen als de verordening wordt gewijzigd. In Zwitserland moet in het etiket staan welke diersoort er in de textielproducten of kleding is verwerkt, de productiewijze ervan en welk land van herkomst het dierlijk product heeft. Op grond van de binnengekomen reacties van de lidstaten heeft de Commissie echter besloten om de verordening niet te wijzigen.
Het bericht ‘Bontkragen van kinderjassen vol schadelijk gif’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Pia Dijkstra (D66), Stientje van Veldhoven (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bontkragen van kinderjassen vol schadelijk gif»1 en de daarmee samenhangende uitzending van het consumentenprogramma Kassa?2
Ja
Onderschrijft u de conclusie uit het in het bericht genoemde onderzoek dat er sprake is van slechte etikettering van producten die bont bevatten, namelijk dat er veelal op basis van het label niet valt op te maken of er überhaupt sprake is van bont of nepbont en daarnaast of er sprake is of kan zijn van de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het aanwezige bont? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om actie te ondernemen door te onderzoeken hoe de etiketteringsvereisten zo snel mogelijk kunnen worden aangepast, in nationaal dan wel in Europees verband?
Er zijn gevallen bekend waarbij kleding niet is geëtiketteerd volgens de etiketteringsvoorschriften uit de Textielverordening 1007/2011. Artikel 12 van deze verordening geeft voorschriften met betrekking tot textielproducten met niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong. De aanwezigheid van deze delen dient op het etiket of merk te worden vermeld met de uitdrukking «Bevat niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong». Om hoeveel producten het gaat is niet bekend.
In 2014 vond er door de Europese Commissie een evaluatie plaats van de Textielverordening op grond waarvan de Commissie zou besluiten om de Textielverordening al dan niet te wijzigen. Vanuit Nederland is ingebracht dat de labelling begrijpelijker zou moeten zijn voor de consument en dat op kleding en textielproducten waarin bont is verwerkt moet komen te staan «bevat bont». Verder is gevraagd om de Zwitserse etiketteringsmethode in beschouwing te nemen als de verordening wordt gewijzigd. In Zwitserland moet in het etiket staan welke diersoort er in de textielproducten of kleding is verwerkt, de productiewijze ervan en welk land van herkomst het dierlijk product heeft. Op grond van de binnengekomen reacties van de lidstaten heeft de Commissie echter besloten om de verordening niet te wijzigen.
Het onderwerp is ook aangekaart bij de brancheorganisaties van Nederlandse kleding- en textielsector waarmee sinds begin 2014 overleg is over het onderwerp dierenwelzijn. Met de brancheorganisaties is de afspraak gemaakt dat zij met hun leden zullen bekijken hoe zij consumenten beter kunnen informeren over het gebruik van echt of imitatie bont en van angorawol (zie mijn brief d.d. 18 december 2014, vergaderjaar 2014–2015, kamerstuk 28 286, nr. 777). De gemaakte afspraak heeft tot op heden nog niet tot concrete resultaten geleid. Het thema dierenwelzijn wordt ook onderdeel van het convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen dat de sector wil sluiten met de overheid, vakbonden en enkele NGO’s. De inzet van de Nederlandse overheid is onder andere dat voor consumenten bij aankoop van kleding of textiel duidelijk en direct zichtbaar moet zijn of er bont, angorawol of andere product(en) van dierlijke oorsprong in zitten. Zie ook mijn brief d.d. 1 februari 2016, vergaderjaar 2015–2016, TK 26 485, nr. 216.
Voor wat betreft uw vraag over gevaarlijke stoffen in consumentenproducten verwijs ik u naar de Warenwet waarin expliciet gemeld wordt dat producten geen gevaar voor de volksgezondheid mogen vormen bij normaal en te verwachten gebruik. Een aanpassing van de etiketteringsvereisten is daarmee niet relevant omdat het al verboden is producten te verhandelen wanneer deze stoffen in zodanige concentraties aanwezig zijn dat zij een gevaar vormen voor de volksgezondheid.
Bent u bereid om tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap het onderwerp van slechte etikettering van dit soort producten, alsmede de slechte informatievoorziening over de mogelijke gevaren van dit soort producten aan te kaarten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aankaarten en op welke termijn kan de Kamer resultaten verwachten van uw inspanningen op dit punt?
Nederland heeft reeds een poging ondernomen in 2014 ten tijde van de evaluatie van de Textielverordening 1007/2011. Zie het antwoord op vraag 2.
Zoals ik in antwoord op vraag 2 al gemeld heb is verhandelen van producten die bij een normaal of te verwachten gebruik een gezondheidsrisico vormen niet toegestaan. Naar mijn mening is het daarom niet nodig om hier Europees extra aandacht aan te geven.
Deelt u de mening dat in een welvarend land als Nederland de consument er te allen tijde vanuit moet kunnen gaan dat de inspectiediensten die dit land kent, zoals in dit geval de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), hun taak adequaat uitvoeren en de consument adequaat bescherming bieden? Zo nee, waarom niet?
Burgers in Nederland mogen verwachten dat het toezicht en de handhaving van voldoende intensiteit en effectiviteit zijn. Dit laat onverlet dat de producent verantwoordelijk is voor de veiligheid van het door hem geleverde product. Dit betekent ook dat hem bekend moet zijn dat zijn product geen schadelijke stoffen boven de vastgestelde normen bevat.
Bent u bereid de NVWA te verzoeken onderzoek te laten uitvoeren naar de aanwezigheid van giftige stoffen in bontkragen van kinderjassen alsmede naar de gezondheidseffecten daarvan op korte en lange termijn, aanvullend op het zeer korte onderzoek dat de NVWA reeds heeft uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van Kassa en de Bont voor de Dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de resultaten van dit aanvullende onderzoek verwachten?
Ik heb de NVWA verzocht haar risico-inschatting van het onderzoek van Kassa te laten toetsen door het RIVM. Dit instituut heeft naar de risico-inschatting van de NVWA gekeken en concludeert dat de beoordeling door de NVWA aannemelijk is. Ik hecht er hierbij aan te benadrukken dat de beoordelingen worst-case hebben plaatsgevonden; dit betekent dat ook bij de hoogst mogelijke blootstellingen nog geen gezondheidseffecten verwacht worden. De NVWA voert op dit moment een formele risico-beoordeling uit, waarbij ook aanvullende informatie, zoals de in de uitzending van Kassa! genoemde Italiaanse rapporten in de overwegingen worden meegenomen.
Bent u bereid om, wanneer uit een aanvullend onderzoek van de NVWA gelijksoortige resultaten blijken als uit het onderzoek van Kassa en de Bont voor de Dieren, een terugroepactie te overwegen? Zo nee, waarom niet?
De gevonden concentraties liggen niet boven de geldende wettelijke normen en vormen naar de mening van de NVWA en het RIVM geen gezondheidsrisico. Terugroepen is daarom niet aan de orde. Wanneer de NVWA in haar risicobeoordeling tot de conclusie komt dat de jassen wel een risico inhouden voor de volksgezondheid zal de toezichthouder op passende wijze actie ondernemen.
Deelt u de mening dat het principe «de vervuiler betaalt» ook in dit geval leidend moet zijn, en dat hieruit voortvloeit dat de bewijslast voor de aanwezigheid van schadelijke stoffen in bontkragen te allen tijde bij producent ligt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de huidige wet- en regelgeving inderdaad zo is opgesteld dat de NVWA moet kijken naar het product als geheel om te beoordelen of er sprake is van te hoge concentraties giftige stoffen, en niet de mogelijkheid heeft om te kijken naar slechts een bepaald deel van het product, zoals een bontkraag, om daar vervolgens andere conclusies in termen van handhaving aan te verbinden?
De NVWA dient te kijken naar het complete product als het om handhaving van de geldende normen gaat. Uiteraard moet hierbij altijd gekeken worden of de producten ondanks dat zij aan de norm voldoen niet toch nog een risico voor de volksgezondheid vormen. Dat is in dit geval beoordeeld en de NVWA heeft geconstateerd dat hiervan geen sprake is.
Deelt u de mening dat de NVWA proactief had moeten melden dat er sprake is van (veel te) hoge concentraties giftige stoffen in de bontkragen van kinderjassen en dat een extern onderzoek zoals dat van Kassa en de Bont voor de Dieren eigenlijk niet nodig zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de NVWA niet alleen de wet moet handhaven maar ook moet kijken of een product dat zoals bijvoorbeeld in dit geval als geheel wel voldoet aan de wettelijke eisen en normen daarenboven op onderdelen ook veilig is. Dat was in deze casus het geval. Ik vind voor deze casus dan ook dat de NVWA voldoende geacteerd heeft en zie geen reden om de financiering van de NVWA op basis van deze casus uit te breiden.
Deelt u de mening dat dit hoort bij een moderne invulling van de inspectietaak, waarbij er weliswaar enkel binnen de bestaande wettelijke kaders wordt gehandhaafd, maar opvallende zaken en/of misstanden wel degelijk proactief worden gemeld, zodat hier desgewenst actie op kan worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Zo ja, bent u bereid om te laten onderzoeken of er aanvullende financiële dan wel personele middelen nodig zijn zodat de NVWA deze taak adequaat kan uitoefenen of kan blijven uitoefenen? Zo nee, waarom bent u niet bereid tot een dergelijke «APK-keuring»?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Kamer een uitgebreide, afzonderlijke reactie te doen toekomen op de resultaten van het door Kassa en de Bont voor de Dieren uitgevoerde onderzoek naar gif in bontkragen van kinderjassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn mag de Kamer deze reactie ontvangen?
De NVWA voert op dit moment een formele risico-beoordeling uit. hierover wordt eind maart een advies verwacht dat via het normale kanaal (website NVWA) gepubliceerd zal worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu voorzien op 28 januari 2016?
Het is helaas niet gelukt de vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu.
Het bericht dat extra geld nodig is voor de N35 |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja
Klopt de bewering dat het Rijk nauwelijks geld beschikbaar stelt voor de aanpak van de N35, terwijl de N35 wel eigendom van het Rijk is? Zo ja, waarom is dat?
Nee, de afgelopen jaren is in totaal circa 600 mln Euro in de N35 geïnvesteerd, waarvan circa 450 mln Rijksgeld. Zo zijn de projecten Almelo-Wierden en de Salland Twentetunnel opgeleverd, worden de werkzaamheden op het traject Wijthmen-Nijverdal en Zwolle-Wijthmen gestart en is het traject N35 Nijverdal-Wierden in planstudie.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de provincie Overijssel om gezamenlijk tot een plan te komen om deze weg aan te pakken? Zo, nee waarom niet?
Veelvuldig overleg ik met de provincie Overijssel over de projecten op de N35, die zijn genoemd in het antwoord op vraag 2. Er is voor mij geen aanleiding om aanvullend hierop een gesprek met de provincie Overijssel te initiëren. Uit de systematiek die wij met elkaar hebben afgesproken om investeringen op het hoofdwegennet te prioriteren zijn, na afronding van de lopende projecten, geen knelpunten op de N35 meer aanwezig.
Indien de provincie een onderwerp wenst te agenderen en hier ook de financiering voor beschikbaar heeft, wil ik met de regio in gesprek gaan over mogelijke extra maatregelen.
Deelt u de mening dat wegen zoals de N35 erg belangrijk zijn voor bereikbaarheid en de doorstroming in de provincies, en daarom ook meer aandacht en ondersteuning van het Rijk verdienen? Zo nee, waarom niet?
Mijn aandacht en ondersteuning gaat uit naar het totale hoofdwegennet, dus ook naar de N35. Dat blijkt ook uit de 450 mln. Euro die ik investeer in verschillende projecten op deze weg. De N35 krijgt daarmee voldoende aandacht en ondersteuning. De motie van het lid Van Helvert (TK 29 398, 2014–2015, nr. 453) om meer geld te investeren in delen van de N35 is in maart 2015 verworpen.
De beperking van transplantaties in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) vanwege ruzie onder artsen |
|
Arno Rutte (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten «Transplantatieprogramma LUMC tijdelijk beperkt»1 en «Geen transplantaties mogelijk in het LUMC vanwege ruzie artsen»2?
Ik betreur het ten zeerste dat een intern conflict heeft moeten leiden tot een tijdelijke beperking van het transplantatieprogramma in het LUMC. Het ziekenhuis heeft echter adequate maatregelen genomen en heeft laten weten dat het transplantatieprogramma met ingang van 18 januari weer volledig draait.
Kunt u aangeven of de patiëntveiligheid in het geding komt nu er sprake is van een conflict op de afdeling transplantatiechirurgie van het LUMC?
De Raad van Bestuur van het LUMC heeft vanaf medio december 2015 het transplantatieprogramma tijdelijk beperkt met het oog op patiëntveiligheid. Het conflict tussen artsen van de afdeling transplantatiechirurgie over hun onderlinge werkwijze maakte ingrijpen volgens het ziekenhuis noodzakelijk. Met het oog op de continuïteit van zorg heeft het LUMC afspraken gemaakt met het Erasmus MC in Rotterdam waar tijdelijk lever- en complexe niertransplantaties zullen worden uitgevoerd. De IGZ is door het LUMC op de hoogte gesteld en zal de situatie nauw blijven volgen.
Kunt u inzicht geven in de maatregelen die door het LUMC op korte termijn worden of zijn genomen om het conflict op te lossen?
Het LUMC heeft verschillende acties ondernomen, zoals mediation, een intern (dossier)onderzoek, een externe evaluatie van de transplantatieprocedures en een tijdelijke aanpassing van transplantatieprogramma. Dit heeft nog niet geleid tot een oplossing van het conflict tussen de verschillende artsen, maar er worden wel vorderingen gemaakt. Het heeft er voor gezorgd dat het transplantatieprogramma weer volledig draait en alle patiënten weer kunnen worden geholpen.
Kunt u verzekeren dat er op basis van de beslissing van de Raad van Bestuur van het LUMC geen enkel orgaan verloren gaat?
Er zijn geen organen verloren gegaan in de tijd dat er sprake was van een verminderde capaciteit van het transplantatieprogramma van het LUMC (tussen 18 december 2015 en 18 januari 2016). De beperking betrof de programma’s voor transplantatie van levers en alvleesklieren. Het eilandjes isolatie- en transplantatieprogramma is in de bovengenoemde periode in het LUMC nooit gesloten geweest. Ook de uitnamedienst door het LUMC was niet beperkt.
In de genoemde periode zijn 8 organen aangeboden aan het LUMC: 3 levers en 5 alvleesklieren. Twee keer werd een leveraanbod doorverwezen naar Rotterdam. De levers zijn daar getransplanteerd. Eenmaal was de kwaliteit van het orgaan te slecht om te gebruiken als transplantaat. In alle vijf gevallen was de kwaliteit van de alvleesklieren onvoldoende om tot acceptatie en transplantatie over te gaan. Dit staat overigens los van het tijdelijk beperken van het transplantatieprogramma. De kans dat een alvleesklier kwalitatief zo goed is dat deze kan worden gebruikt voor een ontvanger is relatief laag. Cijfers over de afgelopen jaren laten zien dat bijna 85 procent van de alvleesklieren afgewezen wordt om kwaliteitsredenen. Dit komt doordat de alvleesklier (pancreas) een heel gevoelig orgaan is (in tegenstelling tot andere organen) en een slechte conditie van de donor meteen grote invloed heeft op de kwaliteit.
In de genoemde periode is 1 geplande levende nier cross-overtransplantatie uitgesteld en later alsnog uitgevoerd.
Wat betekent het wegvallen van de capaciteit binnen het LUMC voor de totale transplantatiezorg in Nederland?
Door goede afspraken tussen LUMC en Eramus MC heeft de tijdelijk verminderde capaciteit van het transplantatieprogramma van het LUMC geen gevolgen gehad voor het postmortale transplantatieprogramma.
Hoe beoordeelt u de ontstane situatie dat door het wegvallen van de capaciteit bij het LUMC alleen de academische ziekenhuizen in Groningen en Rotterdam overblijven om levertransplantaties uit te voeren? Wat zijn hiervan de consequenties voor patiënten die wachten op een nieuw orgaan?3
Ik heb begrepen het Erasmus MC in Rotterdam de complexe levertransplantaties van het LUMC heeft overgenomen in de periode tussen 18 december 2015 en 18 januari 2016. Voor 1 patiënt heeft dit betekend dat de levertransplantatie in Rotterdam heeft plaatsgevonden in plaats van in Leiden. Inmiddels draait het transplantatieprogramma in het LUMC weer volledig.
Kunt u verzekeren dat alle geplande lever- en complexe niertransplantaties ongehinderd door kunnen gaan? Zo nee, welke maatregelen worden genomen om de situatie weer te normaliseren?
Alle lever- en complexe niertransplantaties zijn doorgegaan. Het LUMC voert inmiddels deze transplantaties ook zelf weer uit.
Op welke termijn kan de aanvullende en externe evaluatie van de transplantatieprocedures worden verwacht? Kan de Kamer over deze evaluatie worden geïnformeerd?
Het LUMC is verantwoordelijk voor de externe evaluatie van de transplantatieprocedures. De IGZ wordt door het LUMC geïnformeerd over de uitkomsten. De IGZ blijft de situatie met haar reguliere toezicht volgen.
Heeft de Raad van Bestuur van het LUMC volgens u de juiste maatregelen genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft mij laten weten dat het ziekenhuis adequate verbetermaatregelen heeft genomen en dat het ziekenhuis haar goed over de situatie heeft geïnformeerd. Dit heeft er toe geleid dat het transplantatieprogramma weer volledig draait.
Is het mogelijk, gezien het spoedeisende karakter, om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ik heb mij bij de beantwoording van de vragen goed laten informeren door NTS en IGZ en hiermee rekening houdend zo snel mogelijk geantwoord.