Wachttijd voor een vervangende rolstoel |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het programma «Kanniewaarzijn», waarin het item zat «Zeven maanden wachten op een vervangende rolstoel»?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, ik heb kennis genomen van genoemd programma. Het is van groot belang is dat burgers die maatschappelijke ondersteuning behoeven, die ondersteuning zo spoedig mogelijk krijgen. Ten aanzien van de duur van de periode van de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning tot de beslissing hierop door het college, bevat de Wmo 2015 duidelijke waarborgen. In spoedeisende gevallen dient het college na een melding onverwijld over te gaan tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. De Wmo 2015 bepaalt tevens dat een voorziening in elk geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht dient te worden verleend en afgestemd dient te zijn op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt.
Uit informatie van de Sociale Dienst Drechtsteden, die de maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015 uitvoert voor zes gemeenten, te weten Alblasserdam, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht, is gebleken dat in dit concrete geval de levering van een nieuwe aangepaste rolstoel veel te lang heeft geduurd. De sociale dienst heeft hiervoor haar excuses aangeboden en heeft de situatie inmiddels naar tevredenheid van de cliënte opgelost.
Bent u van mening dat mensen die volledig afhankelijk zijn van zo’n specifiek hulpmiddel binnen een bepaalde tijd geholpen zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het Ministerie van VWS er zicht op of er bij de aanbesteding van hulpmiddelen tussen gemeenten en hulpmiddelenleveranciers concrete afspraken worden gemaakt over een tijdige levering van een hulpmiddel, reparatie van hulpmiddelen en een duidelijke communicatie naar de zorgvragers toe? Zo nee, hoe zou u dit kunnen bevorderen?
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning ligt bij de gemeenten. De gemeenten maken bij de aanbesteding van de verstrekking van hulpmiddelen concrete afspraken met hulpmiddelenleveranciers over tijdige levering van een hulpmiddel, reparatie van hulpmiddelen en de duidelijke communicatie daarover met cliënten. Ingeval van complexe aanpassingen, worden doorgaans echter afwijkende afspraken gemaakt over de levertijd. De gemeente is gehouden toezicht te houden op de uitvoering van de Wmo 2015. Het is aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren. Mochten mij signalen bereiken dat een gemeente – anders dan incidenteel – afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Bent u bereid met de VNG in overleg te gaan, en hierover concrete afspraken te maken?
De met de Wmo 2015 beoogde effecten maken lokale beleidsruimte voor het treffen van maatwerk in individuele situaties noodzakelijk. Gemeenten dienen zelfstandig lokaal kwaliteitsbeleid te ontwikkelen dat zich uitstrekt over de volle breedte van de maatschappelijke ondersteuning en de in dat kader door de gemeente of door gecontracteerde derden geboden algemene en maatwerkvoorzieningen. Ik heb op dit moment geen aanleiding om over de wijze waarop gemeenten hulpmiddelen in het kader van de Wmo 2015 verstrekken in overleg met de VNG te gaan en of daarover concrete afspraken te maken met gemeenten.
Hoeveel aanbieders van hulpmiddelen – specifiek complex samengestelde rolstoelen – zijn er?
Er zijn 6 aanbieders op de Nederlandse markt. Daarnaast zijn er 3 bedrijven die complexe aanpassingen vervaardigen.
Zijn in deze sector de afgelopen jaren fusies tot stand gekomen? Zo ja, hoeveel?
In de sector is de afgelopen jaren een groot aantal fusies tot stand gekomen. De markt kende een consolidatie van ca. 30 met name lokaal en regionaal opererende dealerbedrijven, naar 6 aanbieders, waarvan er 5 landelijk werken en 1 partij regionaal.
De sluiting van kolencentrales |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het opinieartikel van de heer M. Blom, waarin staat dat de sluiting van de Nederlandse kolencentrales niet veel hoeft te kosten?1
Ja.
Kunt u ingaan op de redenering van de heer Blom? Kunt deze redenering onderschrijven? Zo nee, op welke onderdelen niet en waarom niet?
Ik onderschrijf de redenering in het opinieartikel dat het realiseren van CO2-reductie het uiteindelijke doel is dat voorop moet staan bij besluitvorming over kolencentrales. Ook deel ik de analyse dat CO2-reductie bij kolencentrales ook op een andere wijze kan worden gerealiseerd dan via gedwongen sluiting. De analyse in het artikel dat het invoeren van een verplichting vanaf 2018 om CO2-afvang en opslag (CCS) toe te passen waarbij 80% van de uitstoot zou moeten worden afgevangen en opgeslagen, zou leiden tot minder kosten voor de Staat onderschrijf ik niet. Het is onwaarschijnlijk dat vanaf 2018 CCS van die omvang zal kunnen plaatsvinden, aangezien het eerste grootschalige demonstratieproject met CCS in Nederland nog moet worden gerealiseerd. Dit project, het Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject (ROAD), heeft ten doel om ongeveer 25% van de CO2-uitstoot van een van de kolencentrales op de Maasvlakte af te vangen en op te slaan. Het is niet realistisch dat van alle kolencentrales in Nederland in 2018 op grote schaal CO2 kan worden afgevangen en opgeslagen. De voorgestelde verplichting zou er daarom naar alle waarschijnlijk toe leiden dat per 2018 alle kolencentrales gesloten moeten worden, omdat zij niet aan de verplichting kunnen voldoen. Of bij eventuele uitfasering van de kolencentrales schadevergoeding zou moeten worden betaald en wat daarvan eventueel de hoogte zou zijn, hangt af van vele verschillende factoren. Die factoren ben ik aan het uitzoeken in het kader van het project dat ik heb toegelicht in mijn brief van 18 december jl. over uitvoering van de motie Van Weyenberg en Van Veldhoven (Kamerstuk 30 196, nr. 196).
Is het waar dat de hoogte van de schade te relateren is aan de opvangverplichting die in 2018 zou ingaan? Is het waar dat op deze manier het schadebedrag fors wordt verminderd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat een bedrag aan -in de toekomst te betalen- emissierechten (naar verwachting veel duurder dan nu) eveneens in mindering gebracht kan worden op het schadebedrag?
De financiële consequenties van uitfasering van kolencentrales voor de Staat ben ik aan het onderzoeken in lijn met voornoemde brief van 18 december jl. De vraag naar hoe omgegaan moet worden met de kosten van toekomstige ETS-rechten zal ik daarbij betrekken.
Wanneer komt u met een lijst van maatregelen om Nederland te laten voldoen aan de Urgenda-uitspraak?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over het vonnis in de Urgenda-zaak (Kamerstuk 32 813, nr. 103) zal het kabinet in de eerste helft van 2016 met een kabinetsreactie komen op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek «Kostenefficiëntie CO2-reductie maatregelen» (IBO CO2). Het IBO CO2 zal bouwstenen aandragen voor aanvullende maatregelen om het vonnis in de Urgenda-zaak uit te voeren. Ik sluit daarbij niet uit dat naast het IBO CO2 nog aanvullend onderzoek nodig zal zijn om tot besluitvorming te komen over de invulling van het vonnis.
Deelt u de mening dat u tot dat moment alles zou moeten doen om een ongewenste lock-in te voorkomen, die nakoming van de Urgenda-uitspraak bemoeilijkt of onmogelijk maakt?
Ja, die mening deel ik.
Kunt u een Stimulering Duurzame Energieproductie+ (SDE+) beschikking voor biomassa bijstook voorwaardelijk toekennen, waarbij deze ingetrokken wordt voor de jaren die volgen na de sluiting van de Nederlandse kolencentrales?
Om te voorkomen dat het eventueel toekennen van SDE+-subsidie voor bij- en meestook van duurzame biomassa in kolencentrales toekomstige besluitvorming over kolencentrales bemoeilijkt of onmogelijk maakt heb ik een aantal maatregelen genomen. Hiervoor verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 19 februari jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 401)
Het bericht ‘Ook huisartsen werken mee aan dubieuze bloedtests’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huisartsenpraktijken en ziekenhuizen meewerken aan dubieuze bloedtests?1
Anders dan het artikel suggereert, gaan het in dit geval niet zozeer om medewerking van huisartsenpraktijken aan commerciële bloedtests, maar om medewerking daaraan van sommige prikposten van ziekenhuis- of eerstelijnslaboratoria. Het staat laboratoria vrij om, naast (verzekerde) diagnostische tests op verwijzing van een arts, ook voor andere opdrachtgevers diensten te leveren. Zoals ik u op 6 oktober 2015 heb laten weten ben ik van mening dat burgers zelf moeten kunnen kiezen of zij preventieve tests doen. Daarbij is wel essentieel dat zij goed geïnformeerd worden over de kwaliteit en de mogelijke voor- en nadelen van de aangeboden tests. Ook moeten de kwaliteit van de pre-analyse, de analyse, en de interpretatie van de uitkomsten op orde zijn. De NVKC (Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde) geeft aan dat de klinisch chemicus in een laboratorium verantwoordelijk is voor het hele ketenproces, dus van pre-analyse tot uitslag.
Ik heb van de NVKC vernomen dat in dit specifieke geval de pre-analyse niet goed geborgd was en daardoor potentieel ondeugdelijk. Dit kan afwijkende uitslagen tot gevolg hebben. Ook is het van belang dat de resultaten goed geïnterpreteerd worden. Ik vind het onvoldoende en onprofessioneel als de uitslagen zonder nadere of ondeugdelijke toelichting naar de aanvrager worden teruggestuurd, zoals door het betreffende commerciële bedrijf in dit geval is gebeurd. Het commerciële bedrijf waar in het artikel aan wordt gerefereerd had een contract met een gecertificeerd laboratorium. Ik ga er vanuit dat laboratoria werken volgens de door de Nederlandse Vereniging van Klinisch Chemici opgestelde richtlijnen. Voor het uitvoeren van medische laboratorium diagnostiek zijn de NEN en ISO 15189 normen opgesteld. Het niet werken volgens deze richtlijnen keur ik af. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet hier op toe. Het betreffende commerciële bedrijf heeft inmiddels haar activiteiten op dit gebied gestaakt, nadat het laboratorium de samenwerking met haar had opgezegd.
Ik zal met betrokken partijen nader in gesprek gaan om randvoorwaarden voor adequate diagnostiek op te stellen. Het borgen van de kwaliteit, inclusief een advies van de professional over de uitslagen, is een dergelijke randvoorwaarde, ook waar het commerciële tests betreft. Ik zal u over deze randvoorwaarden in de loop van dit jaar nader informeren.
Schrikt u er ook van dat huisartsen en ziekenhuizen samenwerken met een commercieel bedrijf waarvan de claims overtrokken blijken te zijn, waarvan de testuitslagen niet blijken te kloppen en waarvan de toelichtingen nodeloze ongerustheid opwekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze preventieve tests van dit bedrijf niet wenselijk zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga er vanuit dat in geval van preventieve medische diagnostiek wordt gehandeld conform opgestelde richtlijnen hieromtrent. Voor het uitvoeren van medische laboratorium diagnostiek zijn de NEN en ISO 15189 normen opgesteld. Indien een bedrijf werkt volgens deze norm heb ik hier tegen geen bezwaar. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u inzicht geven in het aantal tests dat dit bedrijf jaarlijks analyseert? Wat moet de consument voor zo’n bloedtest betalen?
Het betreffende commerciële bedrijf analyseerde niet zelf, maar liet de analyses uitvoeren door een laboratorium dat ook analyses doet voor patiënten die worden verwezen via de huisarts of medisch specialist. Dit gaat dus om een bestaand gecertificeerd laboratorium.
Het commerciële bedrijf hanteerde diverse tarieven, afhankelijk van welke test er werd uitgevoerd. Het bedrijf wil uit commercieel oogpunt niet transparant zijn over de hoeveelheid tests die zij jaarlijks analyseren. Zoals hier boven al vermeld heeft het bedrijf aangegeven op dit moment gestopt te zijn met haar activiteiten, omdat het laboratorium waarmee zij samenwerkte per direct de samenwerking heeft opgezegd naar aanleiding van het Volkskrant artikel.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) «Dit is het gevolg van marktwerking. Consumenten willen alles weten. De vraag is of dat in hun belang is»?
Ik ben een voorstander van goede keuzemogelijkheden in de zorg en goed geïnformeerde patiënten en burgers. Als het gaat om laboratorium diagnostiek is het te verwachten dat er onder andere door tal van technologische ontwikkelingen nieuwe mogelijkheden voor patiënten en burgers gaan ontstaan. Daarbij moet de kwaliteit van de diensten geborgd blijven. Ik ben hier in mijn eerdere antwoorden al nader op ingegaan.
Is het correct dat de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde (NVKC), de wetenschappelijke beroepsvereniging van klinisch chemici, het laboratorium van het testbedrijf om opheldering heeft gevraagd? Kunt u aangeven wanneer dit verzoek is gedaan, wat precies het verzoek was en wat de reactie van het testbedrijf op dit verzoek was? Indien u hier niet van op de hoogte bent, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het klopt dat de NVKC de klinisch chemicus van het laboratorium dat met het commerciële bedrijf samenwerkte om opheldering heeft gevraagd. Dit is begin januari gebeurd. Zij hebben de klinisch chemicus er op gewezen dat hij verantwoordelijk is voor de gehele keten. Het uitsluiten van de pre-analyse valt hiermee niet te rijmen. Evenals het geven van een interpretatie op basis van mogelijk ondeugdelijke resultaten. De NVKC heeft de klinisch chemicus hiermee op zijn professionele verantwoordelijkheid gewezen. Dat heeft hij ter harte genomen met als gevolg dat het laboratorium het contract met het commerciële bedrijf per direct heeft opgezegd.
Bent u het met de NVKC eens dat laboratoriumdiagnostiek op dit moment een onbeschermd gebied is? Zo ja, wat vindt u hiervan? Bent u van plan hierin verandering aan te brengen om de patiënt te beschermen? Zo ja, wat zijn uw plannen, en op welke termijn gaat u hiermee aan de slag? Zo nee, waarom bent u niet van plan hierin verandering aan te brengen?
In Nederland zijn er kwalitatief hoogwaardige klinisch chemisch laboratoria. In mijn eerdere antwoorden heb ik aangegeven dat er moet worden gewerkt op basis van door de beroepsgroep opgestelde richtlijnen. De huidige kwaliteitswetgeving geeft onder andere de IGZ voldoende mogelijkheden voor toezicht en handhaving.
Kunt u reageren op het standpunt van huisarts Zaat dat huisartsen niet aan commerciële tests mee moeten werken, omdat dergelijk onderzoek schadelijk is en een exploitatie van angst?
Ik vind het zoals gezegd van belang dat patiënten zelf kunnen kiezen of zij wel of niet dergelijke tests laten uitvoeren. Dit wil ik daarom ook niet tegen houden. Wel vind ik het van belang dat de kwaliteit van de diensten gewaarborgd is. Ik ben daar in mijn vorige vragen nader op ingegaan.
Kunt u reageren op het standpunt van hoogleraar klinische epidemiologie, de heer Bossuyt, van het Academisch Medisch Centrum Amsterdam (AMC) dat bloedonderzoek buiten de huisarts om verboden zou moeten worden?
Ik geloof meer in een positieve benadering, zoals het initiatief thuisarts.nl. Hier krijgen burgers, gebaseerd op de laatste medisch inzichten, goede informatie over hun gezondheid, waaronder de noodzaak voor eventueel bloedonderzoek.
Vindt u het ook een ernstige conclusie van de NVKC dat iedereen, ook mensen zonder kennis van zaken, een medisch laboratorium kan beginnen, en bloedonderzoek kan aanbieden tegen een willekeurig tarief? Kunt u uw antwoord toelichten? Worden hieraan wettelijke eisen gesteld? Biedt de Wet BIG (Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, of aanpassing daarvan, hiertoe mogelijkheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regulering van de medisch laboratorium diagnostiek is afdoende geregeld daar waar het zorg en dienstverlening betreft zoals deze voorvloeit uit de zorgverzekeringswet, de wet langdurige zorg en de wet publieke gezondheidszorg dan wel waar de zorg wordt verleend door de BIG-geregistreerde hulpverleners of vanuit instellingen die vallen onder de wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Laboratoriumdiagnostiek moet voldoen aan de richtlijnen die de beroepsvereniging hiervoor heeft opgesteld. Ook commerciële bedrijven moeten hun verantwoordelijkheid nemen en kwalitatief goede diensten leveren.
Vooralsnog zie ik geen aanleiding om nadere regelgeving op te stellen of strakker toezicht te moeten houden. Wel ga ik zoals gezegd met betrokken partijen nader in gesprek om nadere 0randvoorwaarden voor adequate diagnostiek op te stellen.
Het bericht ‘Dit is wat teveel energiedrank met je lichaam doet’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dit is wat teveel energiedrank met je lichaam doet»?1
Ja.
Op welke wijze kunnen (minderjarige) consumenten uit de verpakking van energiedrankjes afleiden dat veelvoudige inname ervan kan leiden tot ernstige gezondheidsgevolgen?
Op grond van de Verordening voedingsinformatie voor consumenten (nr. 1169/2011) moet in iedere geval vanaf 13 december 2014 op dranken met een cafeïnegehalte van meer dan 150 mg/l een verplichte waarschuwing op het etiket: «Hoog cafeïnegehalte Niet aanbevolen voor kinderen en vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven.» Deze waarschuwing moet in hetzelfde gezichtsveld als de benaming van de drank, gevolgd door vermelding tussen haakjes van het cafeïnegehalte uitgedrukt in mg/100 ml.
Acht u de etikettering van energiedrankjes voor wat betreft de gezondheidsrisico’s ervan voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om de etikettering te verbeteren?
Ja, zie antwoord 2. Daarnaast zet ik bijvoorbeeld via het Voedingscentrum en schoolprogramma’s in op gerichte voorlichting over gezonde en ongezonde voeding (waaronder suiker- en cafeïnehoudende dranken) voor ouders en jongeren.
Beschouwt u het als voorwaarde voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) om inzichtelijk te maken welke gezondheidsgevolgen inname van een product kan hebben? Zo ja, welke stappen neemt u tot naleving van mvo-standaarden voor energiedrankjesproducenten?
De Nederlandse vereniging Frisdranken, Waters, Sappen (FWS) heeft een code voor de etikettering en marketing van energiedranken opgesteld. Hierin is onder andere opgenomen dat frisdrankbedrijven voor energiedranken geen marketingactiviteiten zullen ontwikkelen die zijn gericht op kinderen jonger dan 16 jaar. Daarnaast hanteren zij voor energiedranken die meer dan 150 mg/l cafeïne bevatten de volgende vermeldingen op het etiket:
Maatschappelijk verantwoord ondernemen vindt plaats vanuit een vrijwillige inzet door het bedrijfsleven. De code voor etikettering en marketing is, ook in het kader van het maatschappelijk verantwoord ondernemen, passend bij de rol en verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om terughoudend te zijn in de marketingactiviteiten gericht op kinderen en transparant te zijn over het product op het etiket.
Het bericht dat nabestaanden het Haagse verzorgingshuis Florence aanklagen: ‘Mijn moeder wilde niet dood' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nabestaanden klagen Haags verzorgingshuis van Florence aan: «Mijn moeder wilde niet dood»?1
Ja.
Klopt het dat woon-zorgcentrum Loosduinse Hof in Den Haag te weinig kennis, middelen en personeel heeft om zorg te leveren aan zieke ouderen? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: inspectie) heeft een melding ontvangen over de situatie in het woon-zorgcentrum. Deze melding is in behandeling genomen. Het betreft een eerste burgermelding over deze locatie. Lopende het onderzoek naar de melding kan ik geen uitspraken doen over de bevindingen.
Wat vindt u ervan dat ouderen alleen op bed gewassen worden en nooit gedoucht worden?
De zorgverlener zal samen met de cliënt moeten beslissen of de cliënt alleen op bed gewassen wordt. De zorgverlener moet hierover een professionele afweging maken en hierbij de wens van de cliënt betrekken.
Zou het wettelijk regelen van basale verblijfsrechten voor bewoners van zorginstellingen (die uit de Wet langdurige zorg werden geamendeerd) niet toch wenselijk zijn?
De rechten van cliënten zijn reeds vastgelegd. De rechten die voorheen voorgesteld werden in het voorstel Beginselenwet AWBZ-zorg zijn verwerkt in het Besluit langdurige zorg (Hoofdstuk 6). De betreffende cliëntenrechten zijn dus niet in de Wlz zelf, maar in het Besluit langdurige zorg geregeld.
De cliënten kunnen net zoveel rechten ontlenen aan het Besluit langdurige zorg in vergelijking met de situatie dat deze rechten in de Wlz zouden zijn geregeld. Ook voor het toezicht door de inspectie maakt dat niet uit.
Bent u bereid het wetsvoorstel Wijziging Beginselenwet AWBZ-zorg (Wet BAZ (verblijfsrechten) dat de regering introk wederom in te dienen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat ouderen die in een verzorgingshuis verblijven bij het achteruitgaan van hun gezondheid in een verpleeghuis moeten kunnen worden opgenomen? Waarom is er in dit geval niet voor gekozen? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Ik vind dat elke cliënt recht heeft op de zorg die hij of zij nodig heeft. Waar deze zorg niet toereikend is, moet actie worden ondernomen om de cliënt de juiste zorg te kunnen bieden. Wanneer de reguliere zorg in een verzorgingshuis niet langer toereikend is, kan dit betekenen dat iemand in een verpleeghuis moet worden opgenomen. Het is ook mogelijk dat het verzorgingshuis, tijdelijk, de extra benodigde zorg verleent. De inspectie gaat naar aanleiding van de melding onderzoeken of de zorg aan de desbetreffende mevrouw in woon-zorgcentrum Loosduinse Hof van verantwoorde kwaliteit was.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) het reilen en zeilen van dit verzorgingshuis onderzoekt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto’s |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek «This is what we die for» van Amnesty International en Afrewatch?1
Ja.
Herkent u de mensonterende omstandigheden, inclusief het gebruik van kinderarbeid onder bijzonder gevaarlijke omstandigheden, die in het rapport geschetst worden?
Ja, tijdens een bezoek in een andere provincie in Democratische Republiek Congo (hierna «DRC») ben ik in mijnen geweest waar zelfstandig opererende volwassen mijnwerkers met geen of weinig bescherming werken in gevaarlijke omstandigheden. Het is bekend dat in de mijnbouw in DRC kinderen actief zijn. Om de mijnbouwsector daar te verbeteren steunt Nederland een project in DRC, Rwanda en Burundi waar de Amerikaanse niet-gouvernementele organisatie (hierna «NGO») PACT een traceerbaarheidsysteem uitrolt van gevalideerde conflictvrije mijnen naar de smelter. De betreffende mijnen zijn niet alleen conflictvrij, maar ook kinderarbeidvrij. Het project zet zich ook in om mijnwerkers op het gebied van veiligheids- en gezondheidsvoorschriften te trainen.
Vindt u het zorgelijk dat een bedrijf als Microsoft aangeeft dat het niet weet of zijn kobalt uit de Katangamijnen in Democratische Republiek Congo (DRC) komt, omdat de productieketen daarvoor te complex is en regionaal de materialen al vermengd worden?
De productieketen van mineralen en metalen is vaak complex, dit geldt ook voor de keten van kobalt. De producten die bedrijven zoals Microsoft gebruiken zijn halffabrikaten. Smelters en raffinaderijen verwerken kobalt tot halffabrikaat. Na het smelten en raffineren is de herkomst niet meer te traceren. De herkomst is alleen traceerbaar als het uit één bron afkomstig is en het niet vermengd wordt bij de smelter of raffinaderij. Dat een bedrijf als Microsoft aangeeft dat het niet weet of het door hen verwerkte kobalt uit mijnen in de provincie Katanga komt, komt vermoedelijk doordat het gebruikte kobalt is gemengd uit verschillende bronnen. Tegelijkertijd schrijven de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen.
Op welke wijze wilt u samen met de private sector productieketens inkorten om zo de kans op misstanden te verkleinen?
Om de kans op misstanden te verkleinen is samenwerking met de private sector van groot belang. Het traject voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenanten (hierna IMVO-convenant») biedt hiervoor een goede mogelijkheid. Het IMVO-convenantentraject legt de nadruk op gezamenlijke afspraken binnen de sector om de risico’s met betrekking tot due diligence te identificeren. Het initiatief voor het aangaan van een convenant komt vanuit de sectoren zelf. Op dit moment heeft de elektronicasector nog geen initiatief genomen tot het aangaan van een IMVO-convenant. Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Aan welke due dilligence-standaarden en afnamevereisten zouden bedrijven volgens u moeten voldoen om maatschappelijk verantwoord kobalt in hun producten te verwerken?
Het kabinet verwacht dat bedrijven de OECD Due Diligence Guidance naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en NGO’s probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Welke mogelijkheden ziet u tot diversificatie van de kobaltmarkt?
Kobalt is vooral een bijproduct van nikkel- en koperwinning en wordt veelal niet gewonnen als hoofdgrondstof. Belangrijkste exportmarkt van niet geraffineerde kobalterts is de DRC. Het restant is afkomstig uit Australië, Cuba, Zambia, New Caledonië, Canada, Rusland, Brazilië, Madagaskar en de Filippijnen.
In het kader van diversificatie kan een bedrijf het materiaal uit een ander land importeren dan uit DRC of van een smelter afnemen die het uit een ander land haalt. Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 5 ook is aangegegeven, is dat volgens het kabinet niet de oplossing voor kinderarbeid in de kobaltmijnbouw in DRC.
Heeft u contact gehad met de Congolese regering over deze misstanden? Zo ja, wat is er besproken en tot welke resultaten leidt dat? Zo nee, wanneer gaat u met hen spreken?
Het kabinet is voornemens met de relevante gesprekspartners binnen de Congolese overheid te bespreken wat onze regeringen en het internationale bedrijfsleven zouden kunnen doen om kinderarbeid tegen te gaan. De International Labour Organization (ILO) Convention no. 182 verplicht overheden om actie te ondernemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. DRC is ook partij bij deze conventie en kan hier ook op worden aangesproken. Het probleem van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw is naar verwachting bekend bij de Congolese regering en het kabinet wil graag met hen spreken over de mogelijkheden om kinderarbeid tegen te gaan. De Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen zal de Congolese Minister van mijnbouw hierover spreken tijdens het forum van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») over conflictmineralen in mei aanstaande.
Welke mogelijkheden ziet u om in Europees en internationaal verband druk uit te oefenen op multinationals om hun productie van lithium-ion batterijen vrij van kinderarbeid en gevaarlijke werkomstandigheden te maken?
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals elektronica en metaal.
Verder streeft het kabinet ernaar om de Nederlandse multistakeholderaanpak, zoals de Nederlandse IMVO convenanten, ook in Europa verder te brengen zodat deze samenwerking op Europees niveau kan worden vormgegeven. Met dat doel heb ik ook de recente EU and Global Value Chains-conferentie georganiseerd op 7 december 2015 in Amsterdam. Het kabinet zal voorts de mogelijkheden onderzoeken om het OESO-secretariaat te ondersteunen om naast de bestaande bijlagen van de OECD Due Diligence Guidance voor de mineralen goud, tin, tantalum en tungsten, ook additionele bijlagen, voor bijvoorbeeld kobalt, te ontwikkelen.
Verwacht u dat er bij de trialoog over de Conflictmineralenverordening steun is om kobalt als additioneel conflictmineraal op te nemen, al dan niet op de bij motie-Sjoerdsma/Thieme (Kamerstuk 32 852 nr. 21) voorgestelde wijze?
De triloog wordt gevoerd op basis van het Commissievoorstel voor de Conflictmineralenverordening en aan de hand van amendementen van het Europees parlement (EP) en de Raad. Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt. Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralen-verordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, zal Nederland zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
Het in vreemde krijgsdienst treden |
|
Alexander Pechtold (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat een Nederlandse man is opgepakt omdat hij zegt aan de zijde van de Koerdische militie Volksbeschermingseenheden (Yekîneyên Parastina Gel, YPG) te hebben deelgenomen aan de strijd tegen IS?
De politie heeft woensdag 13 januari 2016 in Arnhem een 47-jarige Nederlandse man aangehouden die wordt verdacht van betrokkenheid bij het doden van ISIS-strijders in Syrië. De man zou in Syrië hebben gestreden aan de zijde van de Koerdische volksmilitie YPG.
Is het waar dat het Nederlanders verboden is om in vreemde krijgsdienst te treden? Is het waar dat tevens Nederlanders verboden is zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie?
Ja. In artikel 101 van het Wetboek van Strafrecht is het Nederlanders verboden, in het vooruitzicht van een oorlog met een buitenlandse mogendheid, vrijwillig bij deze mogendheid in krijgsdienst te treden. Daarnaast is het op grond van artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht verboden deel te nemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Kunt u bevestigen dat de Koerden een bondgenoot zijn van Nederland in de strijd tegen ISIS, dat deze Koerden worden getraind door Nederland, en dat de Koerdische YPG niet wordt gezien als een terroristische organisatie?
De Koerden vormen geen homogene groep. Sommige Koerdische groeperingen zijn medestanders in de strijd tegen ISIS. Nederland verzorgt infanterietraining voor de Peshmerga, die onderdeel uitmaken van de Iraakse strijdkrachten. De Syrische Koerden vormen evenmin een homogene groep. Veruit de grootste groepering is de PYD. De gewapende tak van de PYD – de YPG – wordt door de VS in de strijd tegen ISIS in Syrië gezien als een effectieve militaire partner, althans in Koerdisch gebied. De YPG komt noch op de Nederlandse terrorismelijst, noch op de lijsten van terroristische organisaties van de Europese Unie en de Verenigde Naties voor.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) eerder heeft verklaard: «Vroeger was het in dienst treden bij buitenlandse strijdkrachten strafbaar, nu is het niet langer verboden. Je mag alleen niet deelnemen aan een strijd tegen Nederland»?1
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de leden Bontes en Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1787).
Kunt u toelichten hoe het oppakken van de Nederlandse man die verklaart aan de zijde van de Koerdische YPG te hebben gestreden tegen ISIS zich verhoudt tot de eerdere uitlating van het OM zoals hierboven weergegeven?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de leden Bontes en Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1787).
Het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar Jitse A. loopt nog. Ik ga niet in op een individuele casus die nog onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u tevens toelichten op basis waarvan de Nederlandse man als verdachte is aangemerkt en waarop de verdenking berust?
Het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar Jitse A. loopt nog. Ik ga niet in op een individuele casus die nog onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u exact toelichten wat u verstaat onder het begrip vreemde krijgsdienst, zoals dat wordt gebruikt in artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 15, eerste lid, van het Rijkswet op het Nederlanderschap?
In artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht is het, zonder toestemming van de Koning, werven voor vreemde krijgsdienst/gewapende strijd strafbaar gesteld. Onder krijgsdienst wordt verstaan alle dienst die gewapenderhand optreden in een oorlog meebrengt en daarnaast dienst bij elke organisatie die naar het recht van het betrokken land tot de krijgsmacht behoort. Onder vreemde krijgsdienst vallen ook strijdgroepen en milities (vgl. 28 463, nr. 8, blz. 4). De Wet terroristische misdrijven (Stb. 2004, 290) heeft in 2004 de strafbaarstelling van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht uitgebreid. Sindsdien is rekrutering ook strafbaar indien het betrekking heeft op het werven van personen met het oog op hun rechtstreekse inzet ten behoeve van de islamitische of een anderszins gewapende en gewelddadige strijd zonder dat daarbij aantoonbaar sprake hoeft te zijn van krijgsdienst. Daarbij is overigens uitdrukkelijk en terecht overwogen dat bedoelde uitbreiding geen enkele wijziging zou aanbrengen in de toepasselijkheid van de strafbepaling met betrekking tot werving in verband met bestaande conflicten in de wereld, waarbij bijvoorbeeld krijgsdiensten van al dan niet bevriende naties betrokken zijn (Kamerstuk 28 463, nr. 10, blz. 9).
In artikel 15, eerste lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap is het vrijwillig in vreemde krijgsdienst treden van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is een grond voor verlies van het Nederlanderschap. Blijkens de parlementaire geschiedenis gaat het hier expliciet om deelname bij een statelijke actor. Deelname aan paramilitaire organisaties leidt dus niet tot verlies op deze grond. Op grond van artikel 14, tweede lid van de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap evenwel wel worden ingetrokken na onherroepelijke veroordeling op grond van (onder andere) artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht. Om intrekking van het Nederlanderschap ook mogelijk te maken in het belang van de nationale veiligheid bij deelname aan een terroristische organisatie heb ik op 9 december een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend (Kamerstuk 34 356 (R2064)).
Tegen de achtergrond van het voorgaande zie ik geen aanleiding voor een herziening van het begrip «vreemde krijgsdienst» in bovengenoemde wetsbepalingen.
Deelt u de mening dat het begrip vreemde krijgsdienst nogal achterhaald is, aangezien er nauwelijks nog sprake is van strijd tussen en tegen statelijke actoren, maar in plaats daarvan de vijand steeds diffuser wordt en vooral wordt gevochten tegen non-statelijke actoren zoals terroristische organisaties, milities en wat dies meer zij? Deelt u tevens de mening dat het begrip «vreemde krijgsdienst» daarom aan herziening toe is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
De uitspraak van de Rechtbank Rotterdam dat een gesloten machtiging niet wordt beëindigd vanwege gebrek aan financiële middelen om het terugplaatsingstraject te begeleiden |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 17 december jl. dat een gesloten machtiging niet wordt beëindigt vanwege het gebrek aan financiële middelen om het terugplaatsingstraject te begeleiden?1
In de uitspraak staat dat de gecertificeerde instelling (GI) pas tot een terugplaatsing van de betreffende jongere bij de moeder wil besluiten als hij een zinvolle dagbesteding heeft en multi systeem therapie (MST) kan worden ingezet. De dagbesteding is een voorwaarde voor de inzet van MST. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat een zinvolle en structurele dagbesteding niet verzekerd was. Het is dus niet zo dat alleen het gebrek aan financiële middelen voor een MST-traject de grondslag was voor de rechter om het verzoek tot beëindiging van de machtiging af te wijzen. Overigens staat in de uitspraak ook dat de GI in een brief van 16 december 2015 heeft gemeld dat in januari 2016 MST kan worden ingezet.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich ten opzichte van artikel 6.1.2 lid 4 sub c van de Jeugdwet, waarin wordt aangegeven dat een gesloten plaatsing slechts mogelijk is wanneer wordt toegewerkt naar een andere vorm van jeugdhulp dan gesloten jeugdhulp?2
Artikel 6.1.2 lid 4 sub c van de Jeugdwet heeft betrekking op een machtiging voor een jeugdige die achttien jaar is. In de onderhavige uitspraak gaat het over een minderjarige. Het aangehaalde artikel uit de Jeugdwet is daarom in dit geval niet van toepassing.
Deelt u de mening dat het ontbreken van financiële middelen geen beperking mag zijn voor het doorlopen van een hulpverleningstraject of het verlengen van een gesloten machtiging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een machtiging voor gesloten jeugdhulp kan alleen verleend worden als jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedproblemen en opname in een gesloten accommodatie noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich ontrekt aan deze noodzakelijke jeugdhulp of daaraan onttrokken wordt. De eis van de noodzakelijkheid omvat ook de duur van de machtiging en het verblijf. Het is niet aanvaardbaar als een jeugdige langer dan nodig op grond van een machtiging in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp zou verblijven. Daarom stelt artikel 6.1.12 van de Jeugdwet ook grenzen aan de maximale geldigheidsduur van de rechterlijke machtiging en bepaalt het artikel dat de machtiging vervalt zodra de GI bepaalt dat jeugdhulp met verblijf niet meer nodig is. Louter financiële overwegingen kunnen geen grond vormen voor het verlengen (of het niet beëindigen) van een machtiging gesloten jeugdhulp. Zoals in het antwoord van vraag 1 aangegeven, was hiervan in deze situatie geen sprake.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de desbetreffende gemeente voldoende financiële ruimte heeft, en voldoende plaatsen in de gesloten jeugdzorg inkoopt?
Zoals ook uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt, was in de onderhavige situatie de doorslaggevende factor voor het beëindigen van de machtiging gesloten jeugdhulp de vraag of de minderjarige een zinvolle dagbesteding zou hebben en niet de vraag of de gemeente over voldoende financiële middelen beschikt.
Wat gaat u doen om de precedentwerking van deze zaak te ondervangen, zodat niet vaker gesloten plaatsingen verlengd worden vanwege het ontbreken van financiële middelen?
Zoals ook uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt, was in de onderhavige situatie de doorslaggevende factor voor het beëindigen van de machtiging gesloten jeugdhulp de vraag of de minderjarige een zinvolle dagbesteding zou hebben en niet de vraag of de gemeente over voldoende financiële middelen beschikt.
Bent u bereid te onderzoeken of er meer en/of vergelijkbare zaken spelen of hebben gespeeld waarbij machtigingen voor gesloten plaatsing worden verlengd om andere dan in de Jeugdwet aangegeven redenen? Zo ja, hoe wilt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
De onderhavige zaak geeft geen aanleiding tot nader onderzoek.
Is u bekend hoeveel jongeren momenteel wachten op een plek in de gesloten jeugdzorg? Zo ja, hoeveel zijn dit, en wat is de gemiddelde wachttijd? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Indien u daartoe niet bereid bent, kunt u dan aangeven wat daarvan de reden is?
Mij zijn geen signalen bekend dat er een tekort aan plekken in de gesloten jeugdhulp zou zijn.
Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten in alle residentiële en semi-residentiële jeugdzorginstellingen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS houdt geen wachtlijsten bij voor brede jeugdhulp, omdat gemeenten de toegang verschillend hebben georganiseerd en vormen van jeugdhulp op uiteenlopende wijze inkopen. Uit ons nader onderzoek naar de toegang komt het signaal naar voren dat er vooral sprake is van plaatsingsproblematiek: hoe vinden huisartsen en gemeenten aanbieders van jeugdhulp waar wel plaats is. Soms gaat het om het bereiken van een budgetplafond bij een specifieke aanbieder. In zo’n geval gaat de gemeente (of gemeenten) die het betreft met de aanbieder in gesprek over een oplossing, waarbij ook gekeken wordt naar alternatieven bij andere aanbieders.
Bent u bereid alle vragen afzonderlijk te beantwoorden, aangezien ze niet voor niets afzonderlijk zijn gesteld?
Ja.
Kinderarbeid bij de productie van batterijen voor smartphones in Congo |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het rapport «This is what we die for: Human Rights abuse in the Democratic Republic of the Congo» van Amnesty International1 inzake grootschalige kinderarbeid en andere mensenrechtenschendingen in de kobaltmijnen in Congo bij de productie van batterijen voor smartphones?
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van Amnesty International over kinderarbeid in de kobaltmijnen, zelfs door kinderen van 7 jaar oud, en de waarschijnlijke levering aan grote elektronicafabrikanten?
Het rapport wijst bedrijven, overheden en consumenten op het bestaan van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw in Democratische Republiek Congo (hierna «DRC»). Dergelijke arbeid brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van kinderen. Het kabinet is van mening dat kinderarbeid in deze sector tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort. Het rapport wijst ook op de complexe handelsketens van veel bedrijven en het probleem dat een bedrijf na het smelten en raffineren van kobalt niet langer de herkomst (en of er kinderarbeid bij de winning betrokken is) kan traceren. De herkomst is alleen traceerbaar als het uit één bron afkomstig is en het niet vermengd wordt bij de smelter of raffinaderij.
De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») schrijven voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen. Het kabinet verwacht dat bedrijven deze richtlijnen naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (hierna «NGO’s») probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de elektronicasector over het verbeteren van de transparantie in hun toeleveringsketens, het verbeteren van controles bij hun toeleveranciers en het uitsluiten van kinderarbeid in de productieketen?
Via het traject voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenanten (hierna IMVO-convenanten») is het kabinet in gesprek met de elektronicasector over het IMVO-beleid van de sector en de uitvoering van dit beleid. Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals de elektronicasector. Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Op welke manier neemt u dit rapport mee bij het sluiten van de convenanten over conflictmineralen? Op welke manier worden iTSCi2 en PacT hierbij ingezet?
Het IMVO-convenantentraject richt zich op de sectoren uit het rapport van KPMG getiteld «MVO sector risico analyse» uit 2014. Dit rapport geeft aan dat conflictmineralen bij de elektronica- en de metaalsector een rol spelen. De afspraken in een IMVO-convenant moeten gebaseerd zijn op de identificatie van risico’s in het due diligence proces, conform het advies van de sociaaleconomische Raad van 25 april 2014 over IMVO-convenanten. Als deze sectoren een initiatief nemen tot een convenant dan is het kabinet bereid om kobaltwinning en -gebruik op de agenda van de convenantonderhandelingen te zetten.
Het traceerbaarheidsysteem iTSCI («ITRI Traceability Supply Chain Initiative») richt zich tot nu toe op de metalen tin, tantalum en tungsten (wolfraam). Dit systeem is opgezet door de wereldwijde tinindustrie. Nederland steunt een project in DRC, Rwanda en Burundi waar de Amerikaanse NGO PACT dit traceerbaarheidsysteem uitrolt van gevalideerde conflictvrije mijnen naar de smelter. De betreffende mijnen zijn niet alleen conflictvrij maar ook kinderarbeidvrij. Het project zet zich voorts in om mijnwerkers op het gebied van veiligheids- en gezondheidsvoorschriften te trainen.
Het traceerbaarheidssysteem dient op termijn zichzelf te financieren. Met de huidige lage grondstoffenprijzen wegen de kosten voor het conflictvrije traceerbaarheidsysteem extra zwaar. Momenteel worden deze kosten vooral door de zogenaamde upstream-deelnemers betaald, de mijnwerkers en de handelaren. De eindafnemers betalen slechts zeer beperkt mee. Het iTSCI-systeem zou ook kunnen worden uitgebreid naar kobalt als alle belanghebbenden bereid zijn hun deel bij te dragen.
De Amerikaanse NGO PACT heeft in de regio Katanga, waar de kobaltmijnen zich bevinden, op het gebied van kinderarbeid in de tin, tantalum en tungsten-sector gewerkt. Het betreffende project werd gefinancierd door Boeing en Microsoft. Naar aanleiding van het Amnestyrapport is PACT een onderzoek begonnen om te zien wat voor projecten zij in de kobaltmijnbouw zou kunnen doen als zij daar financiering voor kan vinden.
Gewasbeschermingsmiddelen |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Zijn er pilots voor biologische grondontsmetting (BGO) gaande in Nederland? Zo ja, waar? In welke vorm zijn hier pilots gaande met het oog op de effectiviteit van BGO en de financiële haalbaarheid?1
Ja. Het onderzoek naar mogelijkheden van biologische grondontsmetting in bedekte teelten is afgerond. Hierbij is onder andere gekeken naar de technische en economische haalbaarheid (http://edepot.wur.nl/343357). Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar bodem resetten voor de open teelten in het kader van de topsector tuinbouw en uitgangsmateriaal. Dit onderzoek moet de vraag beantwoorden of bodem resetten betrouwbaar is en technisch en economisch haalbaar.
Hoe kan een bedrijf uit de sector een aanvraag indienen om een onderzoek te mogen doen met een nieuwe basisstof als gewasbeschermingsmiddel? Is het mogelijk dat subsidie voor een dergelijke pilot wordt verkregen via Den Haag? Zo ja, wat is nodig voor een dergelijke aanvraag en wat zijn de voorwaarden voor een subsidietoekenning?2
Als een bedrijf uit de sector een onderzoek wil doen met een potentiële nieuwe basisstof als gewasbeschermingsmiddel, dient het bedrijf hiervoor een proefontheffing aan te vragen bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).
Het bedrijf uit de sector kan de resultaten van dit onderzoek gebruiken om een dossier op te bouwen voor het aanvragen van een goedkeuring van de potentiële basisstof. De European Food Safety Authority (EFSA) beoordeelt dit dossier. Het is voor een aanvrager mogelijk de NVWA en het Ctgb te vragen hem te begeleiden bij het goedkeuringsproces en te laten onderzoeken of het mogelijk is een financiële bijdrage te krijgen uit het Fonds Kleine Toepassingen.
Het is niet mogelijk om subsidie te krijgen voor onderzoek naar een potentiële basisstof.
Bedrijven, die onderzoek willen doen naar potentiële basisstoffen, kunnen hiervoor contact opnemen met het mkb-loket van de topsector Agri&Food (http://www.tki-agrifood.nl/aan-de-slag) en de koepel «Nieuwe doen in plantgezondheid van de topsector Tuinbouw&Uitgangsmaterialen (http://topsectortu.nl/nl/het-nieuwe-doen-plantgezondheid).
Mag metam-natrium momenteel nog worden toegepast in Nederland? Indien ja, waarom zijn er uitzonderingen, terwijl metam-natrium binnen de Europese Unie sinds 2010 niet meer is toegestaan? Waarom mogen er enkele bedrijven metam-natrium gebruiken gezien de toepassingsvoorwaarden op het etiket?3
De werkzame stof metam-natrium is sinds 1 juli 2012 weer goedgekeurd in de Europese Unie. Hierbij gelden de nodige restricties. Het Ctgb heeft in 2014 besloten om middelen op basis van deze werkzame stof te herbeoordelen, omdat ernstige risico’s voor omwonenden (met name kinderen) niet konden worden uitgesloten. Deze herbeoordeling heeft ertoe geleid dat middelen op basis van metam-natrium in Nederland alleen mogen worden toegepast onder strikte toepassingsvoorwaarden. Dit zijn:
Dit leidt ertoe dat het toepassen van metam-natrium in de praktijk alleen uitvoerbaar is door gespecialiseerde loonwerkers.
België is als rapporterend lidstaat verantwoordelijk voor de herbeoordeling van middelen op basis de werkzame stof metam-natrium in de Europese centrale zone. Deze herbeoordeling zal waarschijnlijk in de eerste helft van 2016 afgerond zijn. Daarna zal België haar beoordeling voorleggen aan lidstaten die als belanghebbend lidstaat zijn aangemerkt, waaronder Nederland. Na deze consultatieronde zal België, alle commentaren meewegend, een beslissing nemen op de aanvraag voor toelating van middelen op basis van metam-natrium, met daarbij de voorwaarden waaronder het middel kan worden toegepast. Daarna zal het Ctgb, als verantwoordelijke toelatingsautoriteit in Nederland, een besluit nemen of het betreffende middel in Nederland wordt toegelaten. Deze toelating zal de huidige toelating vervangen. Dit besluit zal binnen 120 dagen na ontvangst van de Belgische beoordeling worden genomen.
Draaien er al pilots in Nederland met alternatieve zuiveringsvoorzieningen voor het verbeteren van het oppervlaktewater in de sector van de glastuinbouw? Zo ja, waar? Hoe zien deze er inhoudelijk uit, behalve vanggewassen?
Ja, op dit moment zijn er pilots voor collectieve zuiveringsvoorzieningen in onder andere Dinteloord, Bommelerwaard, Overbuurtsche polder en Klazienaveen. Er worden verschillende technieken uitgeprobeerd, zoals peroxide, UV en koolstof of combinaties hiervan.
Met leveranciers van zuiveringstechnieken wordt overlegd over de haalbaarheid van mobiele zuiveringsinstallaties. Als dit leidt tot een positief resultaat, kunnen mogelijk op korte termijn pilots volgen.
Wordt er inmiddels ergens afvalwater dat gewasbeschermingsmiddelen bevat vanuit de glastuinbouw gezuiverd via het riool? Zo ja, waar? Zou het aannemelijk zijn om de hoge kosten die gepaard zullen gaan met deze rioolzuivering van de gewasbeschermingsmiddelen wel (deels) bij de maatschappij te leggen met het oog op bewustwording van onder andere de schadelijke effecten van de gewasbeschermingsmiddelen die in de planten zitten en dus ook in de consument terecht komen?4
Er is nog geen riool/afvalwaterzuiveringsinstallatie in Nederland die gewasbeschermingsmiddelen met een rendement van minimaal 95% verwijdert.
In het Hoofdlijnenakkoord waterzuivering in de glastuinbouw is afgesproken de betaalbaarheid te verbeteren door onderzoek te doen naar de mogelijkheid om de kosten voor collectieve installaties en voor het aanpassen van de riool/afvalwaterzuiveringsinstallatie door te berekenen aan de vervuiler («de vervuiler betaalt»). Dit onderzoek is nog niet afgerond (Kamerstuk 32 627, nr. 20). Ik vind het niet gewenst dat deze kosten zouden worden doorbelast aan de maatschappij.
Waarom worden er niet minder meststoffen gebruikt in plaats van bufferzones aan te leggen om uitspoeling van het teveel aan meststoffen te voorkomen? Wat wordt er gedaan om vermindering van meststoffengif te realiseren?5
De teelvrije zone (langs waterlopen) wordt op basis van de mestregelgeving niet gerekend tot de bij het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Dat betekent dat deze zone niet bemest mag worden, dus bemestingsvrij is. Door daarop bemesting met stikstof en fosfaat niet toe te staan, wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het voorkómen van stikstof- en fosfaatuitspoeling naar het oppervlaktewater. Deze maatregel is effectief, omdat de kans op uitspoeling vanuit deze zone aanzienlijk groter is dan vanuit de grond die verder van een watergang ligt. Een volveldse vermindering van de bemesting op landbouwgrond zonder teelvrije zone is daardoor vaak minder effectief dan langs watergangen een teeltvrije (en bemestingsvrije) zone aan te leggen waarbij de bemesting op de (overblijvende) landbouwgrond niet wordt verminderd. Overigens zijn de stikstof- en fosfaatgebruiksnormen per 2015 nog verlaagd om een bijdrage te leveren aan de (onvermijdelijke) stikstof- en fosfaatverliezen uit de landbouw te verminderen.
Vindt u het voldoende dat een werkzame stof als glyfosaat periodiek elke tien jaar herbeoordeeld wordt op Europees niveau? Wat staat er in REACH-systeem vermeld over glyfosaat? Aan welke voorwaarden dient te worden voldaan als een werkzame stof wordt goedgekeurd? Aan welke kwaliteitseisen en interne standaarden dienen gegevens te voldoen voor goedkeuring?6
Ja, alle werkzame stoffen – dus ook glyfosaat – worden periodiek herbeoordeeld. Hierbij wordt uiteraard het nieuwste Europees geharmoniseerde toetsingskader gebruikt. De toelatinghouder dient een dossier aan te leveren dat aan strikte kwaliteitseisen moet voldoen.
Zo wordt bijvoorbeeld geëist dat het dossier studies bevat die zijn uitgevoerd door onafhankelijke laboratoria die voldoen aan de criteria voor «Good Laboratory Practice» (GLP) en «Good Experimental Practice» (GEP). De Europese Commissie zal in overleg met de lidstaten en de EFSA alleen overgaan tot het opnieuw goedkeuren van de werkzame stof als er geen effecten zijn op mens en dier en geen onaanvaardbare effecten op het milieu.
Binnen het REACH systeem staat geen aanvullende informatie over glyfosaat, anders dan de registratie als toegelaten werkzame stof conform Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Vindt u de huidige gewasbescherming een randvoorwaarde voor een hoogwaardige, gezonde en veilige manier van productteling? Of zou u het graag anders zien? Zou het aannemelijk zijn als de bodem wordt gereset en er meer balans in de natuur zou zijn binnen de benodigde factoren, als een meer constante pH-waarde (bufferende werking) in de bodem voor een goede opname, voldoende voedingstoffen, minder tot geen gif in de bodem, een betere waterhuishouding in de bodem, voor een optimale sterke plantengroei en dus de voedingswaarde ten goede zou kunnen komen voor mens, dier en ook milieu? Wordt er op dit niveau al onderzoek gedaan? Zijn er ruimte en middelen om een soort onderzoek te doen? Zo ja, wat zijn de randvoorwaarden?7
Ja. Desalniettemin heb ik uw Kamer aangegeven dat ik mij inzet voor het realiseren van een versnelling van de vergroening van de gewasbescherming en naar een voedselproductie die minder afhankelijk is van risicovolle gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nrs. 276, 279 en 344).
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 voor onderzoeken naar biologische grondontsmetting.
Er lopen verschillende publiek-private onderzoeksprogramma’s «duurzame bodem», «sturen op bodemweerbaarheid door toediening organische materialen», «weerbaarheid door biodiversiteit» en «ruwvoeder en bodemmanagement» en een publiek-privaat onderzoeksproject «nieuwe methoden voor bestrijding van bodemplagen in de glastuinbouw en zomerbloemen».
Het vermeende Oekraïense filmpje dat op internet is geplaatst |
|
Kees Verhoeven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Oekraïens dreigement tegen Nederland zou vervalsing zijn»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is spoedig een einde te maken aan speculaties over de authenticiteit van dit filmpje?
Zowel de Oekraïense regering als het Azov-bataljon nemen met kracht afstand van de bedreigingen. De filmpjes zijn bekend bij de Nederlandse opsporingsinstanties.
Zo ja, bent u bereid terstond onderzoek te doen naar de herkomst van dit filmpje en de uitkomst daarvan te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto's.' |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «DRC: Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto's» op de website van Amnesty International?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de uitspraak van Mark Dummet dat de gevaren voor de gezondheid en de veiligheid de mijnbouw tot een van de ergste vormen van kinderarbeid maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, arbeid in de mijnbouw brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van een kind. Het kabinet is dan ook van mening dat kinderarbeid in deze sector tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort. Het Amnesty rapport verwijst ook naar een rapport van de International Labour Organisation (ILO) uit 2011 dat verder onderbouwt dat arbeid in de mijnbouw juist voor kinderen zeer gevaarlijk is.2
Wat gaat u ondernemen om grote merken aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en hun mogelijkheid dit te veranderen, zoals onder meer opgemerkt door de heer Dummet «Grote merken hebben de macht dit te veranderen»?
Het kabinet heeft regelmatig contact met het bedrijfsleven over hun verantwoordelijkheden en hun mogelijkheden om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Het thema kinderarbeid komt daarin ook aan de orde. De grotere bedrijven zijn zich over het algemeen bewust van risico’s in hun toeleveringsketen maar ook zij moeten nog veel werk verzetten om deze te minimaliseren.
De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») schrijven voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen. Het kabinet verwacht dat bedrijven deze richtlijnen naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (hierna «NGO’s») probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Welke mogelijkheden ziet u, bij ontbreken van regulering op de wereldkobaltmarkt, in Europees dan wel internationaal verband tot verbetering? Welke concrete acties kunt en gaat u ondernemen?
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals de elektronicasector. De elektronicasector heeft nog geen initiatief genomen tot het afsluiten van een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenant (hierna «IMVO-convenant»). Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Verder streeft het kabinet ernaar om de Nederlandse multistakeholderaanpak, zoals de Nederlandse IMVO-convenanten, ook in Europa verder te brengen zodat deze samenwerking op Europees niveau kan worden vormgeven. Met dat doel heb ik ook de recente EU and Global Value Chains-conferentie georganiseerd op 7 december 2015 in Amsterdam. Het kabinet zal voorts de mogelijkheden onderzoeken om de OESO te ondersteunen om naast de bestaande bijlagen van de OECD Due Diligence Guidance voor de mineralen goud, tin, tantalum en tungsten, ook additionele bijlagen, voor bijvoorbeeld kobalt, te ontwikkelen.
Bent u bereid stappen te ondernemen om Kobalt opgenomen te krijgen in de EU grondstoffenrichtlijn? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op 1 februari 2016 vond de eerste triloog over de Conflictmineralenverordening plaats. Deze wordt gevoerd op basis van het Commissievoorstel en de amendementen van het Europees parlement (EP) en de Raad. Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt. Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralenverordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, dan zal Nederland als huidig voorzitter van de Raad zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
Heeft u contact gehad of gaat u dat op korte termijn hebben om uw Congolese ambtsgenoot hierover te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voornemens met de relevante gesprekspartners binnen de Congolese overheid te bespreken wat onze regeringen en het internationale bedrijfsleven zouden kunnen doen om kinderarbeid tegen te gaan. De International Labour Organization (ILO) Convention no. 182 verplicht overheden om actie te ondernemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. Democratische Republiek Congo is ook partij bij deze conventie en kan hier ook op worden aangesproken. Het probleem van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw is vermoedelijk bekend bij de Congolese regering en het kabinet wil graag met hen spreken over de mogelijkheden om kinderarbeid tegen te gaan. De Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen zal de Congolese Minister van mijnbouw hierover spreken tijdens het forum van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») over conflictmineralen in mei aanstaande.
Heeft u of bent u bereid over deze situatie contact op te nemen met uw Chinese ambtsgenoot, in het verlengde van de oproep van de in het artikel genoemde organisaties om China de Chinese bedrijven in de olie, gas- en mijnbouw in het buitenland hun toeleveringsketen te laten onderzoeken en mensenrechtenschendingen aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid deze situatie aan te kaarten bij de Chinese regering. In 2015 is China een samenwerking met het OESO-secretariaat aangegaan op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen in de grondstoffensector. Onderdeel van deze samenwerking is het voor Chinese mijnbouwbedrijven toegankelijk maken van de OECD Due Diligence Guidance. Nederland ondersteunt het OESO-secretariaat hierbij financieel. Deze samenwerking biedt een goede gelegenheid om met China in dialoog te gaan.
Tijdens de bilaterale mensenrechtenconsultaties afgelopen december 2015 is ook gesproken over de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen met de Chinese speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten. Het voornemen is dat de mensenrechtenambassadeur dit jaar een bezoek brengt aan China. Dan zal de OECD Due Diligence Guidance ook aan de orde komen.
De berichtgeving rondom de te verwachte toekomstige tekorten van het schildkliergeneesmiddel Thyrax |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Medicatietekort voor 175.000 schildklierpatiënten in februari» en het «Thyrax» item in het NOS journaal?1
Ja.
In hoeverre acht u het wenselijk dat een aanbieder (een medicijnenfabrikant) bepaalt of en zo ja, in welke hoeveelheden een bepaald medicijn beschikbaar is?
In de Geneesmiddelenwet is vastgelegd dat de houder van een handelsvergunning ervoor zorg draagt dat het geneesmiddel waarop de handelsvergunning betrekking heeft, in voldoende mate voorradig is voor groothandelaren of apothekers teneinde in de behoeften van patiënten te kunnen voorzien. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe op de Geneesmiddelenwet. Daarnaast merk ik op dat de farmaceutische industrie opereert op een vrije markt. Ik heb niet de bevoegdheid om private ondernemingen te verplichten geneesmiddelen te fabriceren dan wel op de markt te houden.
Als de overheid de beschikbaarheid onvoldoende kan beïnvloeden, deelt u dan de mening dat dit de fabrikant een onevenredige machtspositie geeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen het verschil in opstarttijd dat fabrikant Aspen in dezen naar buiten heeft gebracht; namelijk in eerste instantie de verwachting, gedaan op 17 december 2015, dat deze opstarttijd ongeveer zes weken zou bedragen, terwijl in de eerste week van 2016 ineens het bericht naar buiten werd gebracht dat dit een half jaar zal gaan duren?
Ik vind het vervelend dat de communicatie van Aspen rondom de opstarttijd niet van begin af aan helder is geweest. Ik vind het van groot belang dat in geval van geneesmiddelentekorten er zorgvuldig wordt gecommuniceerd naar partijen en patiënten. De IGZ onderzoekt het proces rondom deze melding. Ik wacht nu eerst de resultaten van dit onderzoek af.
Welke rol ziet u weg gelegd voor de overheid? Zou de overheid niet moeten bedingen dat fabrikanten eerder een mogelijk tekort melden?
Als Minister reken ik het tot mijn taak zorg te dragen voor een goede infrastructuur voor het melden van tekorten en het uitwisselen van informatie tussen alle partijen. Binnen het systeem hebben fabrikanten, groothandels, farmaceutische zorgverleners en zorgverzekeraars ieder een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om geneesmiddelentekorten. Ik breng partijen samen en roep partijen op om zich maximaal in te spannen om tekorten te voorkomen. Dit doe ik onder andere in de werkgroep geneesmiddelentekorten. Binnen de werkgroep is het zo vroeg mogelijk melden van tekorten meerdere malen besproken.
Daarnaast is in de Geneesmiddelenwet vastgelegd dat de houder van de handelsvergunning het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) meedeelt wanneer de handel in een geneesmiddel tijdelijk of blijvend wordt stopgezet. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden, vindt deze mededeling plaats uiterlijk twee maanden voor de onderbreking of stopzetting. De IGZ ziet toe op de Geneesmiddelenwet.
Bent u van mening dat de handhaving van de voorziening in de Geneesmiddelenwet, die fabrikanten verplicht om te melden als zich tekorten dreigen voor te doen, voldoende wordt gerealiseerd?
De handelsvergunninghouder van Thyrax heeft op 11 december 2015 aan het CBG gemeld dat er een tekort dreigt in verband met het tijdelijk niet meer op de markt brengen van dit geneesmiddel. Het betreffende artikel in de Geneesmiddelenwet (Art. 49 lid 7) specificeert een termijn van minimaal 2 maanden voor de in kennis stelling van het CBG voordat het in de handel brengen van een geneesmiddel wordt onderbroken. De handelsvergunninghouder heeft zich niet aan de in de Geneesmiddelwet gespecificeerde termijn gehouden.
De IGZ heeft zich gefocust op het bijdragen aan oplossingen voor zich voordoende tekorten. In de Thyrax casus bijvoorbeeld met het mogelijk maken dat een alternatief product uit Frankrijk snel kon worden overgebracht naar Nederland.
Op dit moment onderzoekt de IGZ de Thyrax casus waarin expliciet wordt meegenomen of sprake is van overtreding van de geneesmiddelenwet.
Zijn er categorieën medicijnen waarvan u vindt dat deze altijd in voldoende mate beschikbaar moeten zijn?
Ik vind dat in principe elk medicijn in voldoende mate beschikbaar moet zijn voor patiënten. Het zal echter niet mogelijk zijn om geneesmiddelentekorten helemaal te voorkomen. Geneesmiddelentekorten betreffen een internationaal probleem en de toename van geneesmiddelentekorten geldt niet specifiek voor Nederland.
Wat doet u, of bent u van plan te doen, om te voorkomen dat essentiële geneesmiddelen niet tijdig in voldoende mate beschikbaar komen?
Hoe ik omga met tekorten heb ik in mijn brief van 1 oktober 2015 (Kamerstuk 32 620, nr. 165) aangegeven. Daarnaast wil ik de werkgroep geneesmiddelentekorten intensiveren en bezien welke ruimte er is binnen de huidige regelgeving en het handhavingskader om daar waar mogelijk geneesmiddelentekorten te voorkomen.
Onderkent u het probleem van de «te kleine winstmarges op geneesmiddelen» zoals dat door de heer Gerben Klein Nulent, voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) in het NOS journaal van 18 januari 2016, naar voren is gebracht? Deelt u de mening dat er vanwege de extreem lage winstmarges op een aantal met name generieke geneesmiddelen, zogezegd te weinig lucht in het systeem is ontstaan waardoor dergelijke tekorten kunnen ontstaan?
In onderhavige casus speelt dit geen rol, er zijn voldoende alternatieven voor Thyrax op de Nederlandse markt. In zijn algemeenheid geldt dat de oorzaken van geneesmiddelentekorten divers zijn. Geneesmiddelentekorten zijn niet specifiek een Nederlands probleem, ook omringende landen kampen met geneesmiddelentekorten. Tijdelijke geneesmiddelentekorten ontstaan vaak door productieproblemen of door een toegenomen vraag. Als geneesmiddelen helemaal van de markt worden gehaald, is dit in verreweg de meeste gevallen vanwege economische redenen. Factoren die daarin een rol spelen zijn onder andere de grootte van de markt, de prijs van geneesmiddel en het aantal aanbieders. Fusies tussen farmaceutische bedrijven kunnen daarbij een rol spelen. Nederland is een klein land met een relatief laag medicijngebruik en lage prijzen. Dat maakt dat de afzetmarkt in Nederland minder aantrekkelijk kan zijn.
Afgelopen jaren is door zorgverzekeraars veel nadruk gelegd op het beperken van de uitgaven aan geneesmiddelen. En met succes. De farmaceutische sector draagt bovengemiddeld bij aan deze doelstellingen door middel van het selectief inkopen van geneesmiddelen door verzekeraars (het z.g. preferentiebeleid). Dat kan ook keerzijdes hebben. Veel wisselingen in producten of het hanteren van een beperkt aantal middelen kan ertoe leiden dat er kleinere voorraden worden aangehouden in de keten waardoor tekorten eerder kunnen ontstaan. Zorgverzekeraars dienen dan ook vanuit hun zorgplicht oog te hebben voor de lange termijn effecten van hun inkoopbeleid. In de gesprekken die ik regelmatig voer hierover met zorgverzekeraars komt dit punt ook regelmatig aan de orde en vinden ook juist op dit punt aanpassingen van het preferentiebeleid plaats. Dat juich ik toe.
Hoe verhoudt het beleid van u om te komen tot zo laag mogelijke medicijnenprijzen zich tot de consequentie dat mede hierdoor er grote tekorten aan bepaalde geneesmiddelen ontstaan?
Zie antwoord vraag 9.
Het kwaliteitsonderzoek telefonische informatieverstrekking zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars Zilveren Kruis/Achmea, VGZ en CZ de vernietigende conclusies van een onderzoek naar de informatieverstrekking aan verzekerden niet ter harte namen, maar dat zij naar de voorzieningenrechter stapten om het onderzoek aan te vechten?1 2
Na het onderzoek, dat in opdracht van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is uitgevoerd, hebben verzekeraars extra activiteiten ondernomen om hun informatievoorziening te verbeteren. Zorgverzekeraars hebben aangegeven met de NZa het gesprek aan te gaan over de meest geschikte manier van toetsing.
Waarom hebben andere zorgverzekeraars – zoals bijvoorbeeld Menzis, over wie het oordeel niet bepaald lovend was – afgezien van een gang naar de rechter? Wat is eigenlijk het standpunt van Zorgverzekeraars Nederland in deze kwestie?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het passend dat betreffende zorgverzekeraars reputatie en omzet kennelijk belangrijker vinden dan transparantie over de kwaliteit van dienstverlening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat het besluit van de betreffende zorgverzekeraars om direct naar de rechter te stappen vanwege een kritisch onderzoek bijdraagt aan het toch al zeer geringe vertrouwen van verzekerden in zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 15 januari jl. heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven zich uitgesproken over het onderzoek van de NZa naar de informatieverstrekking door zorgverzekeraars. De rechter heeft de door de NZa aan zorgverzekeraars gegeven aanwijzing geschorst, omdat de NZa onder andere het onderzoek niet voldoende kan onderbouwen aangezien TNS NIPO het onderliggend materiaal niet beschikbaar mag stellen volgens geldende richtlijnen.
De rechter heeft hierbij wel opgemerkt dat het van belang is dat zorgverzekeraars verzekerden goed informeren. Ook ik vind het belangrijk dat iedereen goed geïnformeerd wordt. Het belangrijkste is dat zorgverzekeraars naar aanleiding van dit onderzoek actie hebben ondernomen om hun informatievoorziening te verbeteren. Een goede informatievoorziening kan bijdragen aan het vertrouwen dat verzekerden in zorgverzekeraars hebben.
Hoe kwalificeert u het onderzoek naar de telefonische informatieverstrekking aan verzekerden door zorgverzekeraars? Onderschrijft u de conclusies dat gemiddeld 20% van de vragen onjuist wordt beantwoord, en dat de grote verzekeraars nog slechter scoren?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan de toezichthouder op de zorgverzekeringsmarkt tot het besluit komen een onderzoek naar de informatieverstrekking van zorgverzekeraars aan verzekerden uit te besteden aan een derde? Behoort het toezicht op de zorgverzekeraars niet tot de kerntaak van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Waarom voert zij die kerntaak niet zelf uit?
De NZa geeft aan zelf het onderzoek inhoudelijk te hebben bepaald en het onderzoeksbureau TNS NIPO te hebben ingeschakeld om de feitelijke telefoongesprekken te voeren. De NZa heeft aangegeven TNS NIPO te hebben ingezet, omdat dit onderzoeksbureau veel ervaring heeft met mystery calling.
Wat is uw reactie op het bericht dat de betreffende zorgverzekeraars de aanwijzing van de NZa met succes hebben aangevochten bij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)?4
Momenteel beziet de NZa hoe zij het beste vorm kan geven aan soortgelijke onderzoeken als in deze casus. Zij trekt hierbij lering uit de rechterlijke uitspraak.
Ook zal de NZa in gesprek gaan met zorgverzekeraars over de (telefonische) informatievoorziening aan verzekerden. Hierbij zal nagegaan worden welke acties kunnen worden genomen om ervoor te zorgen dat verzekerden op de juiste wijze geïnformeerd worden.
Wat is uw reactie op het oordeel van de voorzieningenrechter dat de NZa het onderzoek uit handen gaf aan TNS NIPO, en niet over de antwoorden beschikt die de verzekeraars tijdens het onderzoek gaven?
Zie antwoord vraag 7.
Kan hier volgens u gesproken worden van een blunder van formaat van de NZa? Zo nee, hoe kwalificeert u dit dan wel? Zo ja, bent u bereid de NZa hierop aan te spreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak heeft de NZa overleg gevoerd met zorgverzekeraars, dan wel hun vertegenwoordigende koepel, over het onderzoek door TNS-NIPO, en in welk stadium van het onderzoek (vooraf, tijdens en/of achteraf)? Hebben de zorgverzekeraars in die contacten zorgen geuit over de wijze van onderzoeken, en aangegeven dat zij de uitkomsten zouden aanvechten bij de voorzieningenrechter?
Over het onderzoek naar de informatieverstrekking door zorgverzekeraars is verschillende malen contact geweest tussen enerzijds de NZa en anderzijds zorgverzekeraars en ZN. Zo heeft de NZa zorgverzekeraars laten weten dat zij dit onderzoek liet uitvoeren met behulp van mystery callers van TNS NIPO. Na de afronding van het onderzoek heeft de NZa zorgverzekeraars geïnformeerd over de uitvoering van het onderzoek. Voorts heeft zij de eerste globale bevindingen van het onderzoek op geanonimiseerde wijze aan zorgverzekeraars gepresenteerd. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat voorafgaand aan de openbaarmaking van het onderzoek de gebruikte vragenlijst niet aan hen is verstrekt.
Hoe vaak per jaar komt het voor dat de NZa onderzoek uitbesteedt aan andere partijen? Over welke onderwerpen doet zij dat?
De NZa heeft mij laten weten in 2014 24 onderzoeken te hebben uitbesteed aan andere partijen. Daarvan hielden 22 onderzoeken verband met de regulerings-, toezicht- en handhavingstaken en twee onderzoeken hadden betrekking op de eigen organisatie. In 2015 heeft de NZa 46 onderzoeken uitbesteed, waarvan 31 onderzoeken verband hielden met de regulerings-, toezicht- en handhavingstaken en 15 onderzoeken hadden betrekking op de eigen organisatie. Het aantal onderzoeken dat betrekking heeft op de eigen organisatie is in 2015 gestegen vanwege de conclusies en adviezen van de Commissie-Borstlap en de fusie met Stichting DBC-Onderhoud. De NZa heeft onder andere onderzoek laten doen naar wachttijden, bekostigingsmodellen, kostenonderzoeken, keuzegedrag en verzekerdenmobiliteit, declaratienaleving en informatiebeveiliging.
Hoeveel geld geeft de NZa absoluut en procentueel uit aan onderzoek door derden? Wat vindt u van deze verhoudingen?
De NZa heeft kenbaar gemaakt in 2014 en 2015, respectievelijk, circa € 760.000 (1,6%) en circa € 1.460.000 (2,8%) te hebben besteed aan onderzoeken door derden. De NZa heeft als Zelfstandig Bestuursorgaan haar eigen verantwoordelijkheid om onderzoeken zelf uit voeren dan wel uit te besteden.
Kinderarbeid in de kobaltmijnbouw |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport This is what we die for: Human rights abuses in the Democratic Republic of the Congo power the global trade in cobalt1 van Amnesty International en kunt u een reactie geven op dit rapport?
Het rapport wijst bedrijven, overheden en consumenten op het bestaan van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw in DR Congo. Dergelijke arbeid brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van kinderen. Het kabinet is van mening dat kinderarbeid in deze sector tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort. Het rapport wijst ook op de complexe handelsketens van veel bedrijven en het probleem dat een bedrijf na het smelten en raffineren van kobalt vaak niet langer de herkomst (en of er kinderarbeid bij de winning betrokken is) kan traceren.
De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») schrijven voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen. Het kabinet verwacht dat bedrijven deze richtlijnen naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (hierna «NGO’s») probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Zal kobalt betrokken worden bij de triloog over de conflictmineralenverordening die u als voorzitter van de Raad binnenkort volgens uw brief van 18 januari jongstleden zo spoedig mogelijk aan zult gaan?2
In de triloog wordt gesproken op basis van het Commissievoorstel voor een «Verordening van de Europese Commissie aan het Europees parlement (EP) en de Raad tot instelling van een Uniesysteem voor zelfcertificering van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor verantwoordelijke importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden». Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt.
Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralen-verordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, zal Nederland zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
Wat zal de Nederlandse inzet bij de triloog over de conflictmineralenverordening zijn en voldoet deze aan de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling?
Nederland is momenteel voorzitter van de Raad van de Europese Unie. De rol van Voorzitter is een bemiddelende rol. Concreet betekent dit dat Nederland niet in de positie is om voorstellen te doen die afwijken van het mandaat dat we als Voorzitter van de lidstaten hebben gekregen. Het Nederlandse mandaat is onderhandelen voor een Verordening die een vrijwillig due diligence systeem instelt voor smelters, raffinaderijen en importeurs van mineralen en metalen. Dat is het vertrekpunt op zoek naar een compromis met het Europees parlement. Het Commissievoorstel is gebaseerd op de OECD Due Diligence Guidance. Nederland, en de andere partijen in de triloog, hechten er veel waarde aan dat de Verordening voldoet aan deze Guidance. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») is overigens ook nauw betrokken bij de ontwikkeling van de Verordening.
Wat zal de inzet van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers zijn in de triloog over de conflictmineralenverordening en voldoet deze aan de eerdergenoemde Due Diligence Guidance van de OESO?
De inzet van de Raad (zoals vastgesteld door het Comité van Permanente Vertegenwoordigers, Coreper) is een verordening die een due diligence systeem instelt dat in overeenstemming is met de OECD Due Diligence Guidance en waar smelters, raffinaderijen en importeurs van mineralen en metalen vrijwillig aan deel kunnen nemen.
Is bekend hoe groot het aantal in Nederland verkochte apparaten is dat is gemaakt met conflictkobalt en is bekend in hoeveel gevallen daarbij kinderarbeid heeft plaatsgevonden? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dit?
Nee, dat is niet bekend. Kobalt vormt vaak een onderdeel van metalen halffabrikaten die worden verwerkt in elektronica. Smelters en raffinaderijen leveren deze halffabrikaten. Na het smelten en raffineren is de herkomst niet meer te traceren en kan er dus ook geen uitspraak worden gedaan in hoeverre het gebruikte kobalt door kinderarbeid tot stand is gekomen. De herkomst is alleen traceerbaar als kobalt uit één bron afkomstig is en het niet vermengd wordt bij de smelter of raffinaderij.
Is kobalt momenteel onderdeel van de onderhandelingen over het IMVO-convenant voor de elektronicasector?3
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals de elektronicasector. De elektronicasector heeft nog geen initiatief genomen tot het afsluiten van een IMVO-convenant. Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Zo nee, bent u bereid dit mineraal toe te voegen aan de onderhandelingen over dit IMVO-convenant en daarbij de nadruk te leggen op due diligence met betrekking tot de kobaltextractie?
Het IMVO-convenantentraject richt zich op de sectoren uit het rapport van KPMG getiteld «MVO sector risico analyse» uit 2014. Dit rapport geeft aan dat conflictmineralen bij de elektronica- en de metaalsector een rol spelen. De afspraken in een IMVO-convenant moeten gebaseerd zijn op de identificatie van risico’s in het due diligence proces, conform het advies van de sociaaleconomische Raad van 25 april 2014 over IMVO-convenanten. Als deze sectoren een initiatief nemen tot een convenant dan is het kabinet bereid om kobaltwinning en -gebruik op de agenda van de convenantonderhandelingen te zetten.
De komst van een geweldsprediker naar Utrecht |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omstreden Britse islamgeleerde naar Utrecht»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de komst van geweldspredikers als al-Haddad, die stelt dat overspeligen en afvalligen gedood moeten worden, een gevaar vormt voor de openbare orde en dat hem daarom de toegang tot Nederland moet worden ontzegd?
In de brief van het kabinet van 3 maart jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Over de nadere invulling van maatregel 20f uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (het weigeren van visa van predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld) is uw Kamer recent nog geïnformeerd via de Derde Voortgangsrapportage van het Actieprogramma.
Ook ten aanzien van niet-visumplichtige predikers neemt het Kabinet het standpunt in dat het onacceptabel is als een podium wordt geboden aan predikers die onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Hier is dan ook aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek». Indien het komt tot een uitnodiging van een visumplichtige derdelander die oproept tot haat en geweld heeft de rijksoverheid de mogelijkheid om het vreemdelingrechtelijk instrument in te zetten. De mogelijkheden hiertoe hangen echter af van de verblijfstatus van de prediker. Iedere casus wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
Zoals eerder is gemeld aan uw Kamer is de heer Al-Haddad in het bezit van de Britse nationaliteit. Volgens richtlijn 2004/38 kan op grond van de richtlijn alleen de toegang geweigerd worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, waar mogelijk via strafrechtelijke weg.
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten (waaronder het uitnodigen van geweldspredikers) wordt nader uitgewerkt in deze brief die de kamer in februari tegemoet kan zien.
Begrijpt u dat het steeds opnieuw toelaten van geweldspredikers de integratie maximaal tegenwerkt en gestopt moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de komst van deze geweldsprediker naar Nederland zich tot de motie-Bontes over het te allen tijde uit Nederland weren van geweldspredikers? 2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid stichtingen die verantwoordelijk zijn voor de uitnodiging van (deze) geweldspredikers te verbieden, op grond van art.20 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek? Zo neen, waarom niet?
Het OM kan op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (BW) de rechter vragen een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden, indien de werkzaamheid daarvan in strijd is met de openbare orde.
In navolging van de motie Heerma3 en de discussie met uw Kamer, heeft het kabinet opdracht gegeven tot een onderzoek naar de wijze waarop in verschillende landen in de praktijk invulling wordt gegeven aan het «gevaarscriterium». Dit is één van de criteria om een antidemocratische groepering te kunnen verbieden of ontbinden. Naar aanleiding daarvan wordt bezien of alsnog aanpassing van het Nederlands instrumentarium aangewezen is. Dit onderzoek wordt naar verwachting in het voorjaar van 2016 opgeleverd.
Hoe staat het met de aanleg van een database van geweldspredikers en staat deze persoon daarin?
Er bestaat geen zogenaamde «zwarte lijst» of database van personen die, omwille van onverdraagzame uitingen of anderszins, te allen tijde toegang tot Nederland ontzegt wordt. In het kader van het weigeren van visumplichtige predikers die oproepen tot haat of geweld, wordt gewerkt met een zogenaamde alerteringslijst. Vermelding op deze lijst betekent niet dat de visumaanvraag per definitie wordt geweigerd. De alerteringslijst is dus geen zwarte lijst.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 31 januari 2016?
Het is helaas niet mogelijk gebleken de vragen voor 31 januari 2016 te beantwoorden.
Welke procedure is doorlopen voor de benoeming van een nieuwe voorzitter voor de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie? Welke voorwaarden zijn hiervoor gesteld?
Hiervoor verwijs ik naar antwoord 2 in mijn beantwoording van de hieronder genoemde Kamervragen van het Kamerlid Dik-Faber.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de toetsing van euthanasie zorgvuldig gebeurt, en dat er op geen enkele wijze een verruiming van de euthanasiepraktijk mag plaatsvinden?
Het is belangrijk dat toetsing van euthanasie door de Regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE’s) zorgvuldig gebeurt binnen de wettelijke kaders van de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Waarom heeft u gekozen voor een zo politiek en maatschappelijk geprofileerde benoeming, waarbij de benoemde voorzitter een van de voormalig voorzitters van NVVE en een van de initiatiefnemers was van een initiatiefwetsvoorstel voor een regeling van euthanasie?
De RTE’s zijn er, na het zorgvuldig uitvoeren van de door hen gepubliceerde wervings- en benoemingsprocedure, van overtuigd dat de heer Kohnstamm een vaardige voorzitter en bestuurder is, met kennis terzake en die de rol van coördinerend voorzitter RTE’s uitstekend kan vervullen.
De Minister van Veiligheid en Justitie en ik zijn blij dat wij een kandidaat, die met veel overtuiging en draagvlak door de Regionale Toetsingcommissies Euthanasie is voorgedragen, als coördinerend voorzitter hebben kunnen benoemen.
Wij hebben met de heer Kohnstamm niet gekozen voor een politiek of maatschappelijk geprofileerde benoeming, maar voor de beste kandidaat die na een open sollicitatieprocedure door de RTE’s is voorgedragen.
Beoogt u hiermee reeds een voorschot te nemen op de gewenste richting van het beleid rond euthanasie, en de toetsing hiervan in Nederland?
Nee, het betreft hier de benoeming van een coördinerend voorzitter. Een voorzitter die opereert binnen de grenzen van de vigerende wetgeving.
Had het niet voor de hand gelegen te kiezen voor een deskundige kandidaat die in veel mindere mate geprofileerd was?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het nooit de bedoeling van de Euthanasiewet is geweest, en dat het ook nooit zo mag zijn, dat er sprake is van een (nagenoeg) absolute autonomie waarvoor de heer Kohnstamm bij zijn afscheid als voorzitter van de NVVE heeft gepleit?1 Hoe gaat u ervoor zorgen dat bij de toetsing van euthanasiezaken de onafhankelijkheid van de toetsingscommissies gewaarborgd blijft, en de bescherming van alle relevante waarden wezenlijk wordt meegenomen bij de toetsing van deze zaken?
De heer Kohnstamm was van 2000 tot 2006 voorzitter van de NVVE. De NVVE is een belangenvereniging. De rol van voorzitter van een belangenvereniging is wezenlijk anders dan de rol van coördinerend voorzitter van de RTE’s. De RTE’s voeren een wettelijk taak uit en dienen daarbij binnen wettelijke kaders te blijven.
De voorzitters van de RTE’s hebben in hun voordracht aangegeven dat de heer Kohnstamm blijk geeft van een scherp zicht op de onafhankelijke positie en rol van de coördinerend voorzitter en de RTE’s. De RTE’s verwachten dat hij deze rol uitstekend zal gaan oppakken en zijn van oordeel dat zijn voorzitterschap van de NVVE, bijna 10 jaar geleden, geen beletsel vormt voor het bekleden van de functie van coördinerend voorzitter. De Minister van Veiligheid en Justitie en ik delen deze opvatting van de voorzitters van de RTE’s over de heer Kohnstamm.
Bent u bereid te komen tot een onafhankelijke toezichthouder die oordelen van de Regionale Toetsingscommissies kan toetsen, aangezien het oordeel van de toetsingscommissies nu in principe meteen een eindoordeel betreft?
De toetsingscommissies beoordelen onafhankelijk de gemelde euthanasiegevallen. Wanneer een toetsingscommissie oordeelt dat er niet volgens de zorgvuldigheidseisen is gehandeld worden het Openbaar Ministerie (in het bijzonder het College van procureurs-generaal) en de Inspectie Gezondheidszorg geïnformeerd. Het College neemt de zaak dan in behandeling en besluit wel of niet tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek en/of vervolging over te gaan. Het College kan ook besluiten om niet tot vervolging over te gaan. De Minister van Veiligheid en Justitie dient met een dergelijke beslissing in te stemmen. Tevens neemt de IGZ de zaak in behandeling en besluit tot het wel of niet instellen van een tuchtrechtelijk onderzoek.
Daarnaast leggen de RTE’s verantwoording af aan mij en de Minister van Veiligheid en Justitie door middel van het jaarverslag dat ook aan de Kamer wordt aangeboden op basis van artikel 17 en 18 van de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Verder worden de oordelen die van belang zijn voor de normontwikkeling, waaronder in ieder geval alle oordelen waarin de toetsingscommissie heeft geconcludeerd dat de meldend arts niet overeenkomstig de wettelijke zorgvuldigheidseisen heeft gehandeld, gepubliceerd op de website van de RTE’s.
Voorts hebben de RTE’s door het uitbrengen van de Code of practice in april 2015 zoveel mogelijk duidelijkheid willen scheppen over de wijze waarop ze de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding interpreteren.
Tenslotte wordt het functioneren van de RTE’s op mijn verzoek periodiek onderzocht in het kader van wetsevaluaties van de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Op dit moment vindt de Derde wetsevaluatie plaats.
Ik zie geen aanleiding om in de hier beschreven procedures aanpassingen door te voeren.
De noodkreet van verontruste rechters |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat rechters willen dat de rechtspraak met rust wordt gelaten?1
De rechtspraak is, net als andere publieke en private instellingen, voortdurend in beweging om aan maatschappelijke ontwikkeling tegemoet te komen. Rechters merken dat in het dagelijks werk en moeten inspelen op veranderingen. Door rechters wordt met de uitkomsten van de enquête, zoals ook eerder met het Leeuwarder manifest, een signaal afgegeven dat er zorgen zijn over ontwikkelingen. Het is goed dat daarover openheid is, want dan kan daarover door de Raad voor de rechtspraak (hierna ook: de Raad), rechters en medewerkers het gesprek worden gevoerd.
Wat is uw reactie op de ervaringen en zorgen van rechters met betrekking tot het Meerjarenplan?2 Wat wordt er gedaan met deze ervaringen en zorgen?
De Raad heeft mij laten weten uitgebreid met de initiatiefnemers van «Tegenlicht» te hebben gesproken over de onderwerpen van de opiniepeiling en de betekenis van het feit dat veel rechters deze zorgen delen. De Raad heeft aangegeven de zorgen op tal van punten te delen. Een belangrijk onderwerp van gesprek was het vinden van een juiste balans tussen bedrijfsvoering en kwaliteit. Het verbeteren van de overlegstructuur en de vertegenwoordiging, zodat mensen zich echt vertegenwoordigd voelen, was een ander belangrijk gespreksonderwerp dat volgens de Raad en de initiatiefnemers serieuze aandacht verdient. De Raad en de initiatiefnemers zullen elk ideeën en acties ontwikkelen op het gebied van de verbetering van de verbinding tussen werkvloer en bestuurders.
Wat is uw reactie op de ervaringen en zorgen van rechters met betrekking tot de schaalvergroting en evaluatie van de herziening gerechtelijke kaart?3 Wat wordt er gedaan met deze ervaringen en zorgen?
In de enquête Tegenlicht wordt het locatiebeleid uit het Meerjarenplan (MJP) geduid als schaalvergroting en wordt opgeroepen geen stappen te zetten voordat de Wet herziening gerechtelijke kaart (HGK) is geëvalueerd. Het MJP heeft geleid tot een discussie over de lokale en regionale betekenis van rechtspraak. Uiteindelijk heeft uw Kamer zich hierover uitgesproken via de motie Oskam c.s. De commissie Evaluatie Wet herziening gerechtelijke kaart (HGK) zal de werking en de effecten van de Wet HGK grondig onderzoeken. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze evaluatie.
Wat is uw reactie op de ervaringen en zorgen van rechters met betrekking tot de druk op kwaliteit en de te grote focus op bedrijfsvoering?4 Wat wordt er gedaan met deze ervaringen en zorgen?
De Raad heeft mij laten weten deze zorg van de rechters al geruime tijd te delen. Daarom heeft de Raad de ontwikkeling van professionele standaarden voor rechters gestimuleerd. Dergelijke standaarden zijn inmiddels volop in ontwikkeling. Verder heeft de Raad al in 2013 in een brief aan alle medewerkers van de Rechtspraak laten weten dat er minder eenzijdig op productie zal worden gestuurd. Dit draagt de Raad sindsdien uit bij de gerechtsbesturen, verantwoordelijk voor de beheersing van de productiedruk. De kwaliteit van de rechtspraak is onderzocht door de Visitatiecommissie rechtspraak (commissie Cohen). Die constateerde in oktober 2014 dat, hoewel het goed gaat met de Nederlandse rechtspraak, er ook dingen beter kunnen. Aanbevelingen van deze commissie zijn door de gerechten afzonderlijk opgepakt, omdat die per gerecht verschillen. In de brief van 21 november 2014 naar aanleiding van het rapport van de commissie Cohen is ook gewezen op de mogelijkheid om met herverdeling van beschikbare middelen tussen gerechten, en binnen gerechten tussen afdelingen en teams, de kwaliteit te handhaven en de werkdruk te verminderen. De Raad bekijkt dit samen met de gerechten.
Wat is uw reactie op de ervaringen en zorgen van rechters met betrekking tot de relatie tussen bestuurders en medewerkers in de rechtspraak?5 Wat wordt er gedaan met deze ervaringen en zorgen?
Ik heb met de Raad gesproken over de uitkomsten van de enquete. Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2 is de Raad in gesprek met de initiatiefnemers. Ik wacht de uitkomsten van dit gesprek af.»
Wat is er de afgelopen jaren gedaan vanuit u of de Raad voor de Rechtspraak om deze ervaringen, zorgen en aangedragen knelpunten met de medewerkers te bespreken? Wat is er gedaan met de uitkomsten van die besprekingen?
Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 2 en 4. Daarnaast heeft de Raad aangegeven de banden met de vertegenwoordigers van medewerkers van de Rechtspraak te hebben aangehaald: de Centrale Ondernemingsraad, het College van afgevaardigden en de landelijke overleggen vakinhoud (LOV’s). Ook heeft de Raad aangegeven dat gesprekken ook op lokaal niveau plaatsvinden tussen de gerechtsbesturen, de vertegenwoordigende organen en medewerkers. Op die manier betrekken de Raad en de gerechtsbesturen medewerkers bij plan- en besluitvorming. De Raad streeft naar de versterking van de positie van de vertegenwoordigende organen en werkt er samen met de gerechtsbesturen aan dat de medewerkers zich daarin beter vertegenwoordigd voelen.
Kunt u reageren op de uitspraak dat de Nederlandse rechtspraak in vergelijking met andere landen niet duur is?6 Hoeveel mag volgens u goede rechtspraak kosten?
Voor het maken van een vergelijking van kosten van rechtspraak tussen landen vormen gegevens van de Raad van Europa een goede ingang7. In het jaar 2012 kwam het budget van de rechtspraak neer op € 58,60 per hoofd van de bevolking. Gerelateerd aan rijkdom, uitgedrukt als percentage van het bruto nationaal product, lijken de uitgaven voor de rechtspraak onder het Europees gemiddelde te liggen. Voor een nauwkeuriger vergelijking zou echter ook nog rekening moeten worden gehouden met onder andere de instroom van zaken en de precieze taken en werkwijzen van de gerechten. Wat dat laatste betreft moet bijvoorbeeld worden meegewogen dat in veel Europese landen rechtbanken kadastrale gegevens beheren. De beschikbare gegevens laten zo’n vergelijking echter niet toe.
Hoeveel goede rechtspraak mag kosten, is niet in het algemeen te beantwoorden. De rechtspraak krijgt als essentieel onderdeel van ons staatsbestel de nodige middelen om deze rol goed te kunnen uitvoeren. Deze adequate bekostiging staat centraal in de prijsonderhandelingen die op dit moment plaatsvinden en hierover voer ik het gesprek met de Raad. Voor de begrotingsbehandeling in november 2015 heb ik naar aanleiding van gebleken knelpunten extra middelen toegezegd.
Hoe wordt de samenspraak tussen bestuurders en medewerkers nu vormgegeven? Kunt u in uw antwoord tevens aangeven wat u vindt van de ervaring van rechters dat deze samenwerking en samenspraak onvoldoende is?7
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. De samenspraak wordt in eerste instantie vormgegeven via de formele medezeggenschap en de formele overlegvergaderingen: de Centrale Ondernemingsraad en de lokale ondernemingsraden, het College van afgevaardigden en de gerechtsvergaderingen. Naast deze formele – wettelijke – vertegenwoordiging is tevens samenspraak tussen bestuurders en medewerkers binnen acht rechtsgebieden georganiseerd via de LOV’s. Ook via meer informele weg wordt samenspraak tussen bestuurders en medewerkers vormgegeven: via allerlei plaatselijke bijeenkomsten en berichtgeving op het intranet van de rechtspraak of via e-mail. Medewerkers kunnen op die manier meedenken en mondeling of schriftelijk reageren op ontwikkelingen.
In hoeverre gaat u de conclusies uit de enquête Tegenlicht meenemen bij de overwegingen om meer geld vrij te maken voor de rechtspraak?
De bijdrage van het kabinet aan de rechtspraak is grotendeels gebaseerd op outputfinanciering, dat wil zeggen op basis van prijs x volume. Het volume wordt jaarlijks herijkt op basis van prognosemodellen. De prijs wordt eens in de drie jaar herijkt. Het huidige prijsakkoord geldt voor de jaren 2014–2016. Op dit moment vinden er prijsonderhandelingen plaats over de jaren 2017 – 2019. Tijdens deze prijsonderhandelingen worden álle relevante aspecten die van invloed zijn op de hoogte van de prijs meegenomen, zoals kwaliteit, huisvesting, ICT, werkdruk, KEI, nieuwe wet- en regelgeving etc. Ook de aspecten die in de enquête Tegenlicht aan de orde komen, staan uiteraard op de agenda van de prijsonderhandelingen.
Het referendum over het associatieverdrag Oekraïne |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Rutte stelt kiezers voor voldongen feit»?1
Ja.
Bent u bereid het Nederlandse voorzitterschap te benutten om duidelijkheid te verschaffen aan de EU en Oekraïne over het feit dat Nederland het verdrag niet geratificeerd heeft en dus niet zal meewerken aan implementatie daarvan vooruitlopend op eventuele ratificatie? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het EU-associatieakkoord met Oekraïne treedt pas in werking als alle partijen het verdrag hebben goedgekeurd en hun aktes van bekrachtiging hebben gedeponeerd bij het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie ofwel hebben geratificeerd. Tot het moment van inwerkingtreding wordt het akkoord deels voorlopig toegepast. Voorlopige toepassing is gebruikelijk bij verdragen als het associatieakkoord en dient ter overbrugging van het ratificatieproces. Het raadgevend referendum is onderdeel van het nationale ratificatieproces in Nederland, zoals andere EU lidstaten ook hun nationale procedures kennen. Er is dus geen reden de voorlopige toepassing door de EU op te schorten vanwege het referendum. De voorlopige toepassing is erop gericht de partijen eerder te laten profiteren van de afspraken die in het betreffende verdrag worden gemaakt. In dit geval betekent het bijvoorbeeld dat het Nederlands bedrijfsleven nu al gebruik kan maken van de voordelen van betere markttoegang in Oekraïne.
Bent u bereid implementatie van alle afspraken en regelingen voortvloeiend uit het associatieverdrag stop te zetten tot het moment dat de Nederlandse bevolking zich daarover in het referendum van 6 april a.s. heeft uitgesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de EU en Oekraïne formeel te verzoeken alle voorbereidings- en uitvoeringshandelingen ten aanzien van het verdrag stop te zetten in afwachting van het Nederlandse referendum? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid inzage te geven in de gevolgen van een Nederlands «Nee» op 6 april a.s. en bent u bereid de uitslag van het referendum te respecteren en over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal de Wet raadgevend referendum volgen. Dat houdt in dat wanneer geen sprake is van een raadgevende uitspraak tot afwijzing omdat onvoldoende kiesgerechtigden zijn opgekomen óf een meerderheid zich voor de wet heeft uitgesproken, de inwerkingtreding van de goedkeuringswet bij koninklijk besluit zal worden geregeld. Bij een onherroepelijke raadgevende uitspraak tot afwijzing zal het kabinet op grond van de Wet raadgevend referendum een wetsvoorstel tot intrekking dan wel tot inwerkingtreding van de goedkeuringswet bij de Kamer aanhangig maken. De Tweede en Eerste Kamer kunnen dat wetsvoorstel aannemen of verwerpen. Dit betekent met andere woorden dat het kabinet zich bij een dergelijke uitspraak nader zal beraden over de te nemen vervolgstap en daarover ook met het parlement zal komen te spreken. Het kabinet hecht daarbij grote waarde aan de inhoud van het maatschappelijke debat dat over dit onderwerp zal worden gevoerd. De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan bij non-ratificatie is onontgonnen terrein. Het is echter binnen de Unie gebruikelijk dat wanneer een politiek feit in een lidstaat daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld wanneer een verdrag schipbreuk lijdt als gevolg van de non-ratificatie door een lidstaat, er overleg op het niveau van de Europese Raad zal plaatsvinden om een oplossing te vinden.
De ‘verdwenen’ radarbeelden van MH17 |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland deed niets»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse regering geen enkele actie heeft ondernomen om de «verdwenen» radarbeelden van MH17 via VN-luchtvaartorganisatie ICAO boven water te krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat heeft de Nederlandse regering dan gedaan?
In de brief van 21 januari 2016 over radar- en satellietbeelden MH17 is deze vraag reeds ten dele beantwoord. De Nederlandse regering heeft zowel het onderzoek naar de toedracht (Onderzoeksraad voor Veiligheid, OVV) als het strafrechtelijk onderzoek (in het Joint Investigation Team, JIT) gesteund door in alle bilaterale contacten met relevante landen op politiek en hoog ambtelijk niveau aan te dringen op medewerking aan beide onderzoeken.
Het OM heeft laten weten dat het ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek op dit moment over voldoende informatie beschikt op het gebied van radar- en satellietgegevens. Er bestaat op dit moment bij het OM dan ook geen behoefte aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie. Indien dit anders wordt, dan zal het kabinet al het nodige doen om voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens aan het OM ter beschikking te kunnen stellen.
Ook de OVV heeft in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» aangegeven over voldoende informatie te beschikken om de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd te onderbouwen. De OVV heeft voldaan aan de verdragsrechtelijke verplichting om het onderzoek uit te voeren en af te ronden conform de voorschriften en werkwijzen die in het ICAO-verdrag zijn vastgelegd. Daarmee is er geen reden om ICAO om assistentie te vragen in relatie tot die verplichting. Daarom is in ICAO-verband door de Nederlandse regering geen actie ondernomen om alsnog te verzoeken om aanvullende radar- en satellietgegevens.
Heeft de ICAO rechtshulpverzoeken ontvangen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en/of het Joint Investigation Team over de radarbeelden? Zo ja, wat is hiermee gebeurd?
Voor wat betreft het OVV-onderzoek en de gebruikte gegevens van de OVV, verwijst het kabinet naar de Onderzoeksverantwoording van de OVV. Voorts heeft de OVV in de hoorzitting met uw Kamer (3 november jl.) aangegeven dat het ontbreken van Russische radargegevens bekend is bij ICAO.
Rechtshulpverzoeken gericht op bewijsvergaring worden gericht aan het land waar de betreffende informatie zich mogelijk bevindt. Het JIT heeft in dat kader dan ook rechtshulpverzoeken gedaan aan de landen die over de hier bedoelde radarbeelden zouden kunnen beschikken. In reactie op deze verzoeken is van de aangezochte landen informatie ontvangen. Tot de ICAO heeft het JIT zich niet met een rechtshulpverzoek gericht.
Hoe werkt de klachtenprocedure bij de ICAO?
De ICAO kent geen formele klachtprocedure, wel een geschillenbeslechtingsprocedure waarbij een verdragspartij bij de Raad van de ICAO een zaak aanhangig maakt tegen een andere verdragspartij met betrekking tot de interpretatie of toepassing van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.
De procedure staat in de artikelen 84, 85, 88 van het ICAO-verdrag en houdt het volgende in:
In de antwoorden op de eerdere aangehaalde vragen van het lid Omtzigt (kenmerk 2015Z22114) is ook ingegaan op het feit dat Nederland zich binnen ICAO inzet om een bewaarplicht voor radargegevens te bepleiten die altijd aan de orde is als radargegevens relevant kunnen zijn voor onderzoek.
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan de beelden ter vervolmaking van het onderzoek en dat de voorzitter en een lid van de Raad reeds inzage hebben gehad in een weergave van de satellietbeelden en primaire radarbeelden?
Het internationale onderzoek dat heeft plaatsgevonden onder leiding van de OVV is afgerond en gepubliceerd. Derhalve is geen sprake van een «vervolmaking» van dit afgeronde onderzoek. De OVV had tijdens het onderzoek graag de beschikking gehad over de genoemde radarbeelden, maar benadrukt in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» over voldoende informatie te beschikken om een onderbouwing te bieden aan de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd.
Klopt het dat de radarbeelden van belang kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek door het Joint Investigation Team?
Alle informatie die kan bijdragen tot de waarheidsvinding is van belang voor het strafrechtelijk onderzoek. Wat betreft radar- en satellietgegevens heeft het OM laten weten dat het op dit moment over voldoende informatie beschikt en dat nu geen behoefte bestaat aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie op het gebied van radargegevens. De bewijsgaring en daarop gerichte rechtshulpverzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaarmaking daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie van welke partij is gevraagd of gekregen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat in de Tweede Kamer over de radargegevens van de MH17?
Ja.