Investeringen in gezondheidsinnovaties |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De geboorte van een huidkanker-app», waarin staat dat het voor start-ups op het gebied van digital healthcare moeilijk is om een idee uit te werken en op de markt te brengen?1
Ja
Hoe stimuleert u de ontwikkeling van deze nieuwe ideeën, waar mogelijk zowel gezondheidswinst als kostenbesparing mee is te behalen?
In twee recente brieven aan de Tweede Kamer, te weten Medische technologische innovatie en topsector Life Science & Health2 en Voortgangsrapportage eHealth en zorgverbetering3, is toegelicht wat wij doen om de ontwikkeling van zorgvernieuwing te stimuleren. Acties worden ingezet rondom de juiste informatie op de juiste plek op het juiste moment, meer kennis delen, ruimte en aanpassing in de bekostiging en het vergroten van bewustwording. Daarnaast investeert VWS de komende twee jaar ruim € 127 miljoen in duurzame medisch technologische innovatie.
Hoe ziet u de ontwikkeling van start-ups in combinatie met feit dat zorgverzekeraars vaak pas willen investeren wanneer ideeën al in grote mate zijn uitgewerkt? Deelt u de mening dat hier een gat tussen ideeën en uitvoering zit?2
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het doelmatig inkopen van kwalitatief goede zorg en hebben derhalve baat bij start-ups en zorgvernieuwing. Strikt genomen hebben zij echter geen taak in het ontwikkelen van start-ups. Ik onderschrijf dat het niet eenvoudig is voor start-ups om – met name het vroege ontwikkelstadium – investeerders te vinden. Om het gat tussen idee en uitvoering zo klein mogelijk te maken en start-ups te bevorderen heb ik een start-up netwerk geïnitieerd. Dit netwerk moet de start-ups in verbinding brengen met investeerders, juridische kennis, systeemkennis, maar ook met de gebruikers van de nieuwe technologie: de patiënten en verzekeraars.
Welke mogelijkheden ziet u om ook kansrijke start-ups die nog niet ver doorontwikkeld zijn een kans te geven?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de rol van zorgverzekeraars in dezen? Is de inzet van winst van zorgverzekeraars volgens u een mogelijkheid om ook deze start-ups van financiering te voorzien? Zo nee, waarom niet?
De hoogte van de premie, de kwaliteit van de zorg die zij inkopen en de wijze waarop de zorgverzekeraars het premiegeld investeren om de gunst van de verzekerde te winnen zijn belangrijke elementen waarop zij zich van elkaar onderscheiden. De zorgverzekeraars zijn, mits zij voldoen aan de solvabiliteitseisen, vrij om premie-inkomsten te besteden aan de financiering van start-ups.
Indien deze gezondheidsinnovaties worden gefinancierd met publiek zorggeld, hoe kan worden bewerkstelligd dat deze innovaties voor het brede publiek ten goede komen?
Op dit moment vinden innovaties met bewezen potentie helaas nog maar beperkt hun weg naar landelijke toepassing. Afhankelijk van het soort innovatie zijn er verschillende manieren waarop innovatie in de reguliere dagelijkse zorgprocessen geborgd kan worden en daarmee aan het brede publiek ten goede kan komen. Met het verzekerde pakket en richtlijnen en standaarden van beroepsgroepen kan er bijvoorbeeld landelijk gezorgd worden dat vernieuwing in de zorg komt. Echter de inkoop van innovatieve zorg is meestal niet landelijk georganiseerd, maar regionaal of lokaal bijvoorbeeld door verzekeraars en gemeenten.
Is het u bekend dat er verschillende handvatten voor zorgvernieuwers, zoals websites als watwildezorgverzekeraar.nl, zorgvoorinnoveren.nl en innovatieroutesindezorg.nl bestaan? Is er een mate van overlapping tussen deze platforms en is hier overeenstemming over?
Deze initiatieven en bijbehorende websites zijn mij bekend. Ze zijn gericht op ondersteuning en kennisdeling ten behoeve van innovatie in de zorg. Zorgvoorinnoveren.nl is een samenwerking tussen VWS, ZonMw, NZa en het Zorginstituut Nederland. De verschillende websites zijn ontwikkeld vanuit het eigen perspectief van de initiatiefnemers. Dit neemt niet weg dat er, mede op initiatief door Zorg voor Innoveren, afstemming en overleg plaatsvindt om gebruik te maken van de inhoud van de websites, naar elkaar te kunnen doorverwijzen en dubbelingen te voorkomen.
Bemiddelingsbureaus in de zorg |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wie gaat het onderzoek naar «de tarieven die bemiddelingsbureaus voor zzp’ers in de zorg hanteren en de diensten die de bemiddelingsbureaus leveren» uitvoeren waarnaar u in het antwoord op eerdere vragen verwijst, en wanneer zijn de resultaten bekend?1 2
Het aanbestedingtraject is gestart. Het is op dit moment nog niet bekend welk bureau het onderzoek gaat uitvoeren en wat de precieze planning daarbij is.
Welke prioriteit heeft het onderzoek naar «de tarieven die bemiddelingsbureaus voor zzp’ers in de zorg hanteren en de diensten die de bemiddelingsbureaus leveren»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderzoek is toegezegd aan de Tweede Kamer en heeft prioriteit voor mij.
Wordt in het onderzoek dat u start naar bemiddelingsbureaus ook de onderzoeksvraag opgenomen op welke schaal medewerkers van bemiddelingsbureaus worden aangesteld als vertegenwoordiger van budgethouders? Zo nee, waarom niet?
De precieze reikwijdte van het onderzoek wordt nog vastgesteld. Daarbij zal ik dit aspect ook meenemen.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat een medewerker van een bemiddelingsbureau gemachtigd wordt om als vertegenwoordiger van de budgethouder op te treden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De budgethouder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg alsmede de administratie en financiën. Als een budgethouder deze zaken niet zelf kan waarmaken, dan kan hij een vertegenwoordiger aanstellen of wordt een vertegenwoordiger aangesteld. Het komt voor dat dit iemand is uit eigen kring of een derde persoon. Die derde kan iemand van een bemiddelingsbureau zijn. Er kunnen twee problemen ontstaan als een bemiddelingsbureau de vertegenwoordiger is.
Ten eerste verkeert deze derde persoon niet altijd in de positie en/of heeft de tijd om naast de administratie en financiën, als dat nodig is, ook de verantwoordelijkheid voor de zorg over te nemen: het maken van afspraken met zorgverleners, hun activiteiten op elkaar afstemmen en controleren of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd. Bewindvoerders kunnen zich ook beroepen op het Burgerlijk Wetboek, waarin staat dat zij niet verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van zorg. Een tweede probleem kan ontstaan als de derde persoon een direct financieel belang heeft, bijvoorbeeld wanneer deze derde zelf als zorgverlener optreedt. Dan liggen het regelen van zorg, voeren van de administratie en financiën en het verlenen van zorg in één hand.
Juist om kwetsbare budgethouders voor deze situaties te beschermen is in de Wlz het begrip «gewaarborgde hulp» geïntroduceerd. Dat betekent dat als een budgethouder zelf niet in staat is om de verantwoordelijkheden – administratief, financieel en zorginhoudelijk – die horen bij het pgb op zich te nemen, en iemand anders neemt dat feitelijk van de budgethouder over, de budgethouder erop moet kunnen rekenen dat zijn zaken goed worden behartigd. De derde moet er dus voor instaan dat de verplichtingen (die formeel gelden en blijven gelden voor de budgethouder) worden nagekomen. Als een vertegenwoordiger alleen financieel en administratief verantwoordelijk is en wil zijn, dan is dus onvoldoende sprake van gewaarborgde hulp. Als een bemiddelingsbureau geen onafhankelijke positie heeft ten opzichte van de zorg, dan is ook maar de vraag of sprake is van gewaarborgde hulp. Met Per Saldo en zorgkantoren werk ik uit welke waarborgen nodig zijn om van gewaarborgde hulp te kunnen spreken. Ik kom daar in de PGB beleidsagenda Wlz, die ik u nog zal sturen, op terug.
Volledigheidshalve verwijs ik ook naar het algemeen overleg trekkingsrecht PGB van 14 september 2015, waarin ik de eerdere toezegging heb bevestigd om uw Kamer te informeren over de juridische mogelijkheden van een «zwarte lijst» van malafide bemiddelingsbureaus en zorgverleners. Momenteel wordt in overleg met het veld verkend op welke wijze uitwerking kan worden gegeven aan deze motie. Streven is uw Kamer hier voor het eind van het jaar nader over te informeren.
Kunt u garanderen dat de relatie tussen cliënt en zorgverlener gecontinueerd wordt en niet beboet wordt als zorgverleners hun contracten moeten afkopen bij een bemiddelingsbureau? Kunt u uw antwoord toelichten?
Contracten tussen zorgverleners en bemiddelingsbureaus zijn civielrechtelijk. Daar is de overheid niet bij betrokken. Ik zal bezien of en op welke wijze dit aspect meegenomen kan worden in het hierboven genoemde onderzoek.
Hoe gaat u er voor zorgen dat bemiddelingsbureaus die geen toegevoegde waarde hebben worden teruggedrongen? Wie bepaalt of een bemiddelingsbureau wel of geen toegevoegde waarde heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie de laatste alinea van het antwoord op vraag 4.
Is het waar dat de hoge tarieven van bemiddelingsbureaus in de zorg blijven gelden tot dat de resultaten van het aangekondigde onderzoek naar de diensten en tarieven van bemiddelingsbureaus bekend zijn? Zo nee, waarom is deze aanname onjuist? Zo ja, is dit eerlijk richting de mensen die de dupe zijn van bemiddelingsbureaus die het eigen belang voorop stellen in plaats van het belang van de patiënt? Zo ja, is dit niet vreemd aangezien in de eerdere vragen juist werd gewezen op deze hoge tarieven?
Het onderzoek naar de tarieven van bemiddelingsbureaus start ik om juist op deze materie meer zicht te krijgen. Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van het onderzoek.
Het bericht dat de politie de nekklem mag blijven gebruiken van de rechter |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rechter: politie kan nekklem blijven gebruiken»?1
Ja.
Waarom wordt een techniek die niet getraind noch aangeleerd wordt, toch in de praktijk toegepast?
De politie mag op grond van wet- en regelgeving gepast geweld gebruiken. Dat betekent dat in uitzonderlijke omstandigheden ook zware vormen van fysiek geweld gerechtvaardigd kunnen zijn, ook als de gebruikte techniek niet specifiek wordt aangeleerd. De nekklem wordt door de politie gezien als een dergelijke ingrijpende vorm van fysiek geweld. Dat met deze techniek zeer terughoudend wordt omgegaan blijkt ook uit het rapport «verantwoord politiegeweld» van de Nationale ombudsman van 2 juni 2013. In de politieopleiding en bij de periodieke (IBT) trainingen wordt overigens regelmatig specifiek aandacht besteed aan het risico van verstikking bij aanhoudingen.
Heeft u een overzicht van het aantal personen dat de afgelopen tien jaar overleden of invalide geraakt is tijdens of na de arrestatie door het gebruik van de nekklem? Hoeveel van deze personen hadden een niet-Westerse achtergrond?
Ik beschik niet over een overzicht van het aantal personen dat de afgelopen tien jaar overleden of invalide is geraakt tijdens of na de arrestatie door het gebruik van de nekklem.
Wat gaat u doen tegen het onnodig gebruiken van een nek- of neusklem tegen arrestanten?
Of fysiek geweld gerechtvaardigd en proportioneel is, dient bezien te worden in de concrete omstandigheden van het geval. In uitzonderlijke omstandigheden kan iedere vorm van fysiek geweld gerechtvaardigd zijn. Gedurende de opleiding en tijdens trainingen wordt gewezen op de risico's die inherent zijn aan het gebruik van fysiek geweld. Terughoudendheid is hierbij het uitgangspunt. In individuele gevallen kan het uiteindelijk aan de rechter zijn om te toetsen of het toegepaste geweld gerechtvaardigd en proportioneel was.
Waarom zijn de nek- en neusklem niet verboden gezien het aantal gevallen waarbij een arrestant zwaargewond raakte en/of overleed?
De rechtbank Den Haag heeft naar aanleiding van het kort geding waarin een verbod op de toepassing van de nekklem werd gevorderd, in haar vonnis van 17 september jl. geoordeeld dat in het algemeen niet kan worden geconcludeerd dat de toepassing van de nekklem onrechtmatig is, zodat voor een algeheel verbod op het gebruik van de nekklem geen plaats is. De onrechtmatigheid moet volgens de rechtbank in individuele gevallen getoetst worden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op de vragen 4 en 13.
Zoals ik uw Kamer op 10 juli jl. liet weten heb ik de Inspectie Veiligheid en Justitie verzocht een onderzoek in te stellen naar het gebruik van de nekklem door de politie. De Inspectie onderzoekt hoe de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Dienst Justitiële Inrichtingen omgaan met het risico op verstikking bij de toepassing van fysiek geweld. Tevens onderzoekt de Inspectie hoe het executief personeel van de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Dienst Justitiële Inrichtingen wordt opgeleid en getraind voor de toepassing van fysiek geweld met het risico op blijvend letsel dan wel overlijden door verstikking. Zodra de Inspectie haar bevindingen oplevert, naar verwachting in december van dit jaar, zal ik uw Kamer hierover informeren. Aan de hand van deze bevindingen zal ik bezien of het noodzakelijk is om opleidingen, procedures en / of geweldsinstructies aan te passen. Ik zie geen reden om in afwachting van het onderzoek het gebruik van de nekklem te verbieden.
Bent u bereid de nekklem te verbieden? Vindt u dat een nekklem gebruikt mag worden indien die niet verboden is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt de nekklem niet minimaal tijdelijk verboden, in afwachting van onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat een nekklem gebruikt mag worden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te vragen naar een snel onderzoek van de Inspectie van Veiligheid en Justitie naar de nekklem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn er geen maatregelen getroffen met betrekking tot het gebruiken van de nekklem?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onderzoek naar de nekklem niet uitgevoerd moet worden door de inspectie van uw ministerie maar door een externe partij? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De Inspectie Veiligheid en Justitie onderzoekt als onafhankelijk, onpartijdig en deskundig toezichthouder integraal de kwaliteit van de taakuitvoering door organisaties werkzaam op het terrein van veiligheid en justitie.
Welke maatregelen gaat u nemen om buitensporig politiegeweld tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer is een nekklem onrechtmatig? Wanneer is politiegeweld gerechtvaardigd en proportioneel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid nieuwe regels en eisen op te stellen voor het gebruik van politiegeweld? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid na het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie maatregelen te treffen die de nekklem verbieden of strenge(re) eisen te stellen voor het gebruik ervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Weet u dat in België de nekklem niet aangeleerd wordt en daarom ook niet toegepast mag worden? Zo ja, waarom mag het in Nederland dan wel toegepast worden terwijl het niet wordt aangeleerd?2
Een internationale vergelijking maakt deel uit van het Inspectie-onderzoek. Hierbij onderzoekt de Inspectie wat het normenkader is voor de politiekorpsen in België, Groot-Brittannië, Denemarken en Duitsland met betrekking tot het gebruik van geweld(smiddelen) en wat het curriculum is voor de opleiding en training van politiemedewerkers in het gebruik van geweld(smiddelen).
Weet u dat de nekklem (wurggreep) in de Verenigde Staten al 20 jaar verboden is? Zo ja, bent u dan bereid om onderzoek te doen naar de redenen van dit verbod?3
De nekklem is in de Verenigde Staten nog niet bij wet verboden. Wel is er recent een amendement voor een federale wet ingediend, welke erop is gericht het gebruik van de nekklem te verbieden. De indiening van het amendement is echter pas de eerste stap in het Amerikaans wetgevingsproces.
Deelt u de mening dat als het gebruik van de nekklem niet verboden wordt, de agenten een goede opleiding moeten hebben waar ze de nekklem aangeleerd krijgen? Zo ja, wanneer starten ze met die opleiding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om agenten te vervolgen die door gebruik van de nekklem een arrestant om het leven brengen of blijvend lichamelijke letsel veroorzaken? Zo nee, waarom niet?
In gevallen waarin (het vermoeden bestaat dat) personen zijn overleden of zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen door optreden van de politie dan wel terwijl zij aan de zorg van de politie waren toevertrouwd, wordt een onafhankelijk onderzoek door de Rijksrecherche ingesteld. Op basis van de onderzoeksresultaten van de Rijksrecherche neemt het Openbaar Ministerie een vervolgingsbeslissing.
Bent u bereid om agenten die een arrestant om het leven brengen door de nekklem (of andere manieren van geweld) te vervolgen wegens «dood door schuld»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Waarom zijn de agenten die de nekklem op de heer Henriquez toegepast hebben niet direct op non-actief gezet?
Zodra op basis van onderzoek het vermoeden bestaat dat de politie geweld niet gelegitimeerd heeft toegepast, kan de politiechef daartoe een aantal ordemaatregelen nemen. Dat is in dit geval ook gebeurd. De politiechef heeft de betrokken politiefunctionarissen in afwachting van de uitkomst van het ingestelde Rijksrecherche onderzoek buiten functie gesteld.
Deelt u de mening dat de agenten de heer Henriquez moesten reanimeren, aangezien een agent zei «dat er nog weinig leven in zit» en dat zij, in plaats van te sjorren en te slepen, de ambulance moesten bellen? Zo nee, waarom niet?
In het belang van het lopende onderzoek van de Rijksrecherche kan ik op dit moment geen uitspraken doen over deze casus.
Iedere politiefunctionaris in de basisopleiding wordt getraind in levensreddend handelen met de training Eerste Hulp door Politie (EHDP). De training is een afgeleide van een EHBO opleiding en bevat de meest voorkomende medische situaties waar een politiefunctionaris in de uitvoering van zijn werkzaamheden mee te maken kan krijgen.
Bent u van mening dat het geweld dat is toegepast op dhr. Henriquez gelegitimeerd is? Kunt u aangeven wat de standaardprocedure is wanneer een arrestant buiten bewustzijn raakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Het bericht ‘Diervriendelijke subsidiepotjes.’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Diervriendelijke subsidiepotjes»?1
Ja.
Is het waar dat het hier gaat om de 29,94 miljoen euro die Nederland via de nationale enveloppe krijgt vanuit de Europese Commissie?
Ja.
Hoe leveren deze subsidiepotjes een bijdrage aan het uitgangspunt van een structurele verbetering van de markpositie zoals staat te lezen in het verslag van de afgelopen informele Landbouwraad op 13, 14 en 15 september jl.?2 (Kamerstuknummer 2015Z16887)?
De inzet van de Europese middelen voor de melkveehouderij zijn gericht op een verdere verduurzaming van deze sector. Deze middelen dragen bij aan een verbetering van de concurrentiekracht en de exportperspectieven van de zuivelsector naar de Noordwest-Europese kwaliteitsmarkten.
Voor de varkenshouderij zullen de middelen worden ingezet voor een toekomstgerichte herstructurering en het versterken van de marktkracht en marktoriëntatie van de varkenshouders. Daarbij wil ik aansluiten op de voorstellen die worden ontwikkeld door de Regiegroep vitale varkenshouderij onder leiding van de heer Rosenthal. De maatregelen dragen bij aan het richten van de productie op kwaliteit en aan een verbetering van de concurrentiekracht en de exportpositie van de Nederlandse varkenshouderij.
Een deel van de envelop zal worden ingezet om de realisatie van mestverwerkingsinitiatieven financieel te stimuleren. De mestafzetkosten voor veehouders zijn momenteel hoog. Uitbreiding van de mestverwerkingscapaciteit is nodig voor een duurzaam evenwicht op de Nederlandse mestmarkt en het op termijn komen tot een verlaging van de mestafzetkosten. Dit draagt bij aan het beheersen van de kostprijs en het verbeteren van de concurrentiekracht van de melkvee- en varkenshouderij.
Is deze 29,94 miljoen euro bedoeld om de crisis in de agrarische sector aan te pakken? Of om via subsidies verdergaande milieumaatregelen door te voeren?
Deze middelen zullen worden ingezet voor de verdere verduurzaming van de melkveehouderij, de vitalisering van de varkenshouderij en het stimuleren van mestverwerking voor de melkvee- en varkenshouderij. Het maatregelpakket werk ik uit in overleg met het bedrijfsleven. Ik verwijs u hierbij naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 24 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 877).
Hoe dragen deze subsidiespotjes bij aan het beter beheersbaar houden van de kostprijs? Zijn deze maatregelen niet juist kostprijsverhogend?
Zie antwoord vraag 3.
Is het bericht waar dat een deel van het geld ingezet wordt voor milieu en diervriendelijkere stallen? Zo ja, op basis van welke voorwaarden worden deze gelden ingezet? In hoeverre maken deze maatregelen het verschil in kostprijs hoger ten opzichte van de landen om ons heen?
Nee.
Op welke manier dragen deze subsidiepotjes bij aan de concurrentiekracht van de Nederlandse agrarische sector? Kunt u dit per maatregel en potje aangeven?
Zie antwoord vraag 3.
De Nederlandse agrarische sector is van grote waarde voor de export; hierin moet deze sector concurreren met omringende landen; hoe verbeteren deze subsidiepotjes de exportpositie van de Nederlandse agrarische sector?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het artikel «Weidevogelbeheer is dweilen met de geldkraan open»?3
Ja.
Is het bij gebrek aan feiten zinnig om gemeenschapsgeld in te zetten op maatregelen die het aantal weidevogels moeten vermeerderen terwijl we de oorzaak van weidevogelverliezen niet weten? Zo ja, op basis van welk onderzoek is de inzet van gemeenschapsgeld gerechtvaardigd?
De inzet van gemeenschapsgeld is gerechtvaardigd op basis van diverse onderzoeken, waaronder de hieronder weergegeven wetenschappelijke publicaties (peer-reviewed artikelen en/of proefschriften) uit de afgelopen jaren.4
Bovendien is binnen agrarische natuurverenigingen in de loop der tijd veel kennis over weidevogelbeheer opgedaan op basis van ervaringen en best practices. Het is belangrijk dat die kennis en ervaringen worden ontsloten voor andere agrariërs die zich in weidevogelbeheer willen bekwamen.
Wanneer kan de Kamer de informatie verwachten over de verdere invulling van de subsidiepotjes en de besteding van de 29,94 miljoen euro vanuit de Europese Commissie?
Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief aan de Tweede Kamer van 24 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 877).
Een tbs’er die moordt tijdens verlof |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tbs’er moordt tijdens verlof»?1
Ja.
Klopt het dat een jeugd-tbs’er die nog gedetineerd zit wegens een serie zware geweldsmisdrijven tegen de regels eerder van zijn werk wegging en vervolgens bij een drugsdeal een moord heeft gepleegd?
Het klopt dat er een verdachte is aangehouden die momenteel met een PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) verblijft in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI). Hij is aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij een roofoverval met dodelijke afloop. Ik ga verder niet inhoudelijk op deze zaak in. De zaak is onder de rechter en dan past terughoudendheid.
Waarom kon deze crimineel weer iedereen om de tuin leiden terwijl hij al eerder de boel belazerde en tegen de regels in niet naar zijn werk ging?
Deze jeugdige heeft een PIJ-maatregel gekregen. De PIJ-behandeling is gericht op individuele trajecten, waarbij de jongere wordt voorbereid op een geleidelijke terugkeer in de samenleving. Verlof is een belangrijk onderdeel van de behandeling. Het verlofsysteem is een professioneel ingericht systeem met wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten. Op basis hiervan wordt een inschatting gemaakt van een verantwoorde inzet van vrijheden. Het is een zorgvuldig proces waarbij meerdere partijen betrokken zijn, waaronder de directeur van de inrichting, (gedrags)deskundigen, behandelaren en het Openbaar Ministerie.
Gezien de ernst van deze situatie laat ik een onderzoek naar deze casus uitvoeren. Op basis van de resultaten zal ik beoordelen of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Wanneer gaan er eindelijk eens koppen rollen indien begeleiders denken dat iemand er wel klaar voor is en diegene vervolgens in de samenleving wordt losgelaten en mensen vermoord of op een andere manier pijn doet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het recidivecijfer onder uitbehandelde jongeren exorbitant hoog is en dat ongeveer 80% van de jonge criminelen ondanks intensieve therapie en begeleiding weer de fout in gaan? Zo nee, waarom niet?
Het algemene recidivecijfer van de jongeren met een PIJ-maatregel, die in 2000 uit de JJI’s zijn gestroomd, is na tien jaar 77,9 procent. Het betreft alle mogelijke feiten, ongeacht de aard of de ernst waarvoor zij in die periode met justitie in aanraking zijn geweest, dus bijvoorbeeld ook een licht vermogensdelict. Eerder heb ik uw Kamer hierover schriftelijk geïnformeerd2.
Wordt echter gekeken naar het recidivepercentage met een ernstig delict, dan zijn de cijfers aanmerkelijk lager. Van de jongeren met een PIJ-maatregel die in 2000 uit de JJI’s zijn gestroomd, is na tien jaar 39,2 procent voor een zeer ernstig delict in contact gekomen met justitie. De meest recente cijfers van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) laten zien dat de tweejaars algemene recidive van PIJ-ers die in 2011 zijn uitgestroomd, 49,6 procent bedraagt. Van de jongeren met een PIJ-maatregel die in 2011 uit de JJI’s zijn gestroomd, is na twee jaar 13 procent voor een zeer ernstig delict in contact gekomen met justitie. Eerder deelde ik dergelijke cijfers over de behandelmaatregel voor volwassenen al met uw Kamer3.
Deelt u de mening dat, gezien de hoge recidive en de kosten van 1, 2 miljoen euro per behandeling van zes jaar, er reden is om de pij-maatregel eens kritisch tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Het gaat hier om een kleine groep jeugdigen waarbij sprake is van zeer ernstige en complexe problematiek. Analyses4 laten een zeer problematische doelgroep zien met veel gedragsproblemen, verslavingsproblematiek en een ernstig delictverleden. Door de opvoeding, het onderwijs, de zorg en de behandeling die de JJI in een veilig orthopedagogisch leefklimaat biedt, dragen de JJI’s actief bij aan een verminderde recidivekans, en aan grotere kansen voor de jeugdigen op adequate deelname aan de maatschappij. Tevens ontvangen zij tijdens verblijf in de JJI scholing en is er sprake van trajecten in het kader van arbeidstoeleiding en nazorg. De PIJ-maatregel biedt jongeren op deze manier de mogelijkheid een beter leven op te bouwen, buiten het bereik van Justitie.
Mijns inziens draagt deze investering bij aan een veiliger maatschappij, en doet hij recht aan de kansen die de PIJ-maatregel voor de jongere biedt.
Mocht na de maximale duur van de PIJ-maatregel sprake zijn van een onaanvaardbaar hoog risico op recidive, dan kan de rechter sinds 2014 besluiten tot omzetting van de PIJ-maatregel in een tbs met dwangverpleging.
Tot slot maak ik u erop attent dat de berekening globaal de kosten van de maximale intramurale duur van de PIJ-maatregel betreft. Hieronder worden naast verblijf, beveiliging en behandelaanbod, ook scholing, arbeidstoeleiding en dagbesteding gerekend. Niet elke jongere die onder een PIJ-maatregel in een JJI verblijft, heeft de volledige intramurale duur nodig alvorens hij op verantwoorde wijze kan terugkeren in de samenleving.
Deelt u de mening dat de samenleving geen proeftuin is en de tbs in de huidige vorm moet worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag hebt u mij reeds eerder gesteld. Zie voor mijn antwoord Kamerstukken II, vergaderjaar 2015–2016, aanhangsel van de handelingen nr. 121.
Het bericht ‘Euthanasie is geen consumptieartikel’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Euthanasie is geen consumptieartikel»?1
Ja.
Herkent u de constatering van de auteur dat er bij veel mensen die om euthanasie vragen, een vraag achter de vraag verscholen zit, namelijk de angst die zij ervaren voor het onbekende, de angst voor controleverlies, het onvermogen om zich over te geven en los te laten?
Bij de grondslag van het lijden, als bedoeld in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl), zijn verschillende aspecten onderkend. Dat wil zeggen dat niet alleen het fysieke lijden, zoals pijn, misselijkheid, jeuk en benauwdheid, maar ook het meer existentiële lijden zoals ontluistering, verlies van waardigheid en verlies van zelfstandigheid bij het beoordelen van een euthanasieverzoek kunnen voldoen aan het criterium van ondraaglijkheid van het lijden. Achter het ingrijpende verzoek van een patiënt aan een arts om een einde te maken aan het leven vanwege uitzichtloos en ondraaglijk lijden gaan vaak meerdere andere vragen schuil. Ook de SCEN spiegelrapportages laten over de jaren zien dat in veel gevallen verlies van zelfstandigheid en van waardigheid een belangrijke factor is. Verlies van waardigheid en ontluistering speelt in 2014 een minder grote rol bij een euthanasieverzoek dan in 2010 (van 51 naar 44%), voor verlies zelfstandigheid geldt een lichte toename (van 30 naar 36%).
Bent u bereid tegemoet te komen aan deze vraag achter de vraag, door meer bekendheid te geven bij het algemene publiek over de medicinale mogelijkheden van pijnbestrijding en de psychosociale ondersteuning rond het levenseinde? Zo ja, hoe gaat u daar vorm aan geven?
In het kader van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg is onder meer als concreet doel gesteld dat het bewustzijn over palliatieve zorg bij burgers wordt vergroot en wordt benadrukt dat tijdig wordt stilgestaan bij het levenseinde. Groter bewustzijn over palliatieve zorg betekent dat meer mensen weten wat palliatieve zorg is en wat deze zorg kan bieden, inclusief pijnbestrijding en psychosociale ondersteuning. Binnen het Zon-Mw programma «Palliantie. Meer dan zorg» zal aandacht worden besteed aan meer bewustwording, bijvoorbeeld via de ontwikkeling van keuzehulpen. Daarnaast is het ook aan mensen zelf en de betrokken professionals om het gesprek aan te gaan. Het beter toerusten van professionals om dit gesprek te kunnen voeren is één van de speerpunten uit het Nationaal Programma Palliatieve Zorg.
Deelt u de mening van de auteur van dit artikel dat er meer aandacht moet komen voor lijden als onlosmakelijk deel van het leven, in de zin dat het leven niet alleen zinvol is als je gezond en gelukkig bent en van het leven geniet, maar ook als dat niet het geval is? Zo ja, hoe gaat u daar vorm aan geven?
Het is aan mensen zelf om te bepalen of zij lijden als een onlosmakelijk deel van het leven zien. Het leven kan ook bij ziekte en meer specifiek in de laatste fase van het leven zinvol zijn en mensen kunnen ook in die fase van betekenis zijn voor elkaar. Om mensen te stimuleren hierover na te denken hebben verschillende partijen de coalitie «Van Betekenis tot het einde» opgericht. Deze coalitie wil het opener en bewuster omgaan met oud worden, sterven en dood stimuleren. Een goed initiatief dat ik dan ook ondersteun.
Deelt u de constatering van de auteur dat het medische, maar ook het persoonlijke perspectief van artsen tekort schiet om te kunnen beoordelen of een leven zinvol is? Deelt u de mening van de auteur dat artsen als gevolg daarvan niet aan de euthanasievraag van mensen die hun leven als zinloos ervaren mogen voldoen? Zo nee, waarom zouden ze naar uw opvattingen daar wel toe mogen overgaan, terwijl hun vermogen om dergelijke situaties te beoordelen ontbreekt?
Indien een arts een euthanasieverzoek ontvangt van een patiënt is het aan de arts om te beoordelen of een euthanasieverzoek aan de zorgvuldigheidseisen voldoet. Deze zorgvuldigheidseisen houden in dat de arts:
De ondraaglijkheid van het lijden, zoals genoemd in de zorgvuldigheidscriteria gaat om de beleving van de individuele patiënt in het licht van levens- en ziekte geschiedenis, persoonlijkheid, normen en waarden en draagkracht. Om de ondraaglijkheid van de patiënt te beoordelen dient de arts zich in zowel de situatie als het perspectief van de patiënt te verplaatsen. Het beoordelen van het al dan niet zinvol zijn van het leven is daarmee geen onderdeel van de beoordeling van een euthanasieverzoek.
Kunt u reageren op de conclusie van de auteur dat de kernvoorwaarde van de huidige Euthanasiewet, namelijk «ondraaglijk en uitzichtloos lijden», onhoudbaar is en moet worden vervangen door een beperktere definitie?
De begrippen uitzichtloos en ondraaglijk lijden zoals vervat in de huidige Euthanasie wet kennen al een lange geschiedenis die ruim voorafgaat aan de totstandkoming van de wet.
Al in het Chabot- arrest, 1994, wordt door de Hoge Raad erkend dat psychisch lijden c.q. lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening een grond vormt voor euthanasie. In het Brongersma-arrest uit 2002, is dit door de Hoge Raad nogmaals bevestigd. De redenering van de Hoge Raad in het Chabot arrest is indertijd door de Ministers Sorgdrager en Borst overgenomen en vormden daarmee uitgangspunt bij de – toen nog geldende – meldingsprocedure (die door Hirsch Ballin ingesteld is in 1990 en die in 1994 wettelijk verankerd is in de Wet op de Lijkbezorging). Bij de wetsbehandeling van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding is uitdrukkelijk steeds gesteld dat voor de interpretatie van de «open» normen het Chabot arrest leidend was. Daarmee maakt deze interpretatie dus deel uit van de wetsgeschiedenis en de wijze waarop de wet wordt toegepast door de RTE’s. In de evaluatie van de Wtl uit 2012 zijn op dit punt geen aanbevelingen tot verandering opgenomen.
Ik zie dan ook geen reden om af te stappen de huidige definitie.
Het vermeende manipuleren van de IEA van de prognoses voor zon- en windenergie |
|
Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het vermeende manipuleren van het Internationaal Energieagentschap (IEA) van de prognoses voor zon- en windenergie?1
Ik heb kennis genomen van het artikel waarnaar in de vraag verwezen wordt.
Waarom uiten de Energy Watch Group en de Lappeenranta University zware beschuldigingen, waarin wordt gezegd dat het IEA jarenlang groeiprognoses heeft gemanipuleerd en daarmee de energietransitie heeft gefrustreerd?
De auteurs stellen dat het IEA de groei van hernieuwbare energie in de verschillende edities van de World Energy Outlook (WEO) systematisch te laag inschat. Het IEA presenteert in de jaarlijkse World Energy Outlook echter geen groeiprognoses in de zin van voorspellingen. Het gaat om uitkomsten van scenario’s met als doel de toekomstige ontwikkeling van energieproductie en -vraag in te schatten. De scenario’s die men gebruikt verschillen op het gebied van verondersteld overheidsbeleid. Daarom presenteert het IEA naast de doorrekening van bestaand beleid («Current Policies Scenario») ook een scenario waarin voorgenomen beleid is meegenomen («New Policies Scenario») en de laatste jaren ook een scenario dat laat zien wat er aan beleid nodig is om de wereldwijde temperatuurstijging te beperken tot 2 graden Celsius («450 Scenario»). Het IEA wijst er in de World Energy Outlook 2014 op dat de wereld qua CO2-emissies zit op een pad dat leidt tot een temperatuurstijging van 3,6 graden Celsius. Die waarschuwing en de speciale IEA-studies over klimaat en energie zijn eerder aanleiding geweest voor extra maatregelen in Nederland en elders, dan dat daardoor de energietransitie gefrustreerd zou zijn.2
Wat is uw oordeel over de juistheid van de World Energy Outlook (WEO) van het IEA?
De World Energy Outlook wordt met de grote zorgvuldigheid opgesteld door het IEA. Daarnaast is een groot aantal internationale experts betrokken bij de voorbereiding, wat mij extra zekerheid geeft dat de laatste inzichten uit wetenschap en energieveld daarin zijn meegenomen. Bij de berekeningen op basis van de verschillende scenario’s gaat het om de lange termijn energie-ontwikkelingen als gevolg van bestaand en nieuw overheidsbeleid. Om die reden geven de uitkomsten van de drie door het IEA gebruikte scenario’s ook verschillende uitkomsten. Omdat beleid en de ontwikkeling op de energiemarkt van jaar op jaar verschilt, worden jaarlijks bijstellingen gepresenteerd.
Is de aanname waar dat, als groeiprognoses van wind en zon neerwaarts worden bijgesteld, en nucleair en kolen opwaarts, dit kan leiden tot een negatief effect op de investeringen in duurzame energie?
Er is geen sprake van bijstelling van projecties. Lagere of hogere projecties voor bepaalde energiedragers zijn, als eerder uiteengezet, uitkomsten van scenarioberekeningen op basis van beleid en veranderingen op de energiemarkten.
Is het waar dat volgens de WEO aangekoerst wordt op 14% duurzame stroom in de wereld? Is het waar dat volgens de eerder genoemde instituten aangekoerst zou worden op 60% duurzame stroom in de wereld?
Het is mij niet duidelijk waarop genoemde percentages zijn gebaseerd. De World Outlook 2014 komt in alle drie de scenario’s tot aanmerkelijk hogere aandelen hernieuwbare elektriciteit dan in de vraag staat vermeld.
Hoe kan het grote verschil verklaard worden? Welke van de twee prognoses is realistischer?
Zie het antwoord op vraag 5.
Verschillen tussen projecties wordt doorgaans bepaald door de methodologie en de gehanteerde veronderstellingen. Het IEA hanteert scenario’s om een projectie te maken van toekomstige ontwikkelingen van vraag en aanbod op energiemarkten. Juist omdat er onzekerheid is over toekomstig beleid van overheden, maakt het IEA verschillende scenario’s. Die brengen in beeld hoe verschillend overheidsbeleid de ontwikkeling van de energiesector en van vraag en aanbod op de energiemarkten beïnvloedt. Er zijn dan ook geen uitspraken te doen over de juistheid van bepaalde projecties. Veel belangrijker vind ik dat ze mij inzicht geven in de bijdrage van verschillende maatregelen aan het realiseren van doelstellingen op het gebied van onder andere hernieuwbare energie en CO2-reductie. Dat inzicht helpt mij verantwoorde keuzes te maken over in te zetten beleidsmaatregelen.
Een tekort aan bommen boven Irak voor Nederlandse F16’s |
|
Fred Teeven (VVD), Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse F-16’s boven Irak kampen met bommentekort»?1
Ja.
In hoeverre is er daadwerkelijk sprake van een tekort aan bommen die de Nederlandse luchtmacht gebruikt bij bombardementen op ISIS boven Irak? Indien er sprake is van een tekort, wat is de omvang daarvan en hoe lang is dit tekort al in zicht bij Defensie?
Er is op dit moment geen tekort aan bommen voor de Nederlandse F-16’s die worden ingezet in de strijd tegen ISIS. Wel kunnen bepaalde bommen, afhankelijk van het type wapeninzet, op termijn opraken. Het wapenarsenaal voor deze missie bestaat uit een aantal typen precisie geleide wapens, waarvan de inzet fluctueert. Vanaf het tweede kwartaal 2015 is er coalitiebreed een stijging van het verbruik van een bepaald type waar te nemen. Dit wordt mede veroorzaakt door de toegenomen inzet in stedelijke gebieden. Dit grotere verbruik betekende dat de Nederlandse voorraad van deze bommen sneller daalde dan verwacht. In reactie hierop wordt het gebruik van wapens bijgestuurd en wordt, waar mogelijk, meer gevarieerd. Terugvallen op coalitiepartners is vanwege de gebruikte configuratie en beschikbare voorraden, beperkt mogelijk.
Welke consequenties heeft een tekort aan bommen mogelijk voor de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS? Kunnen Nederlandse F-16’s nog aanvalstaken uitvoeren wanneer sprake is van een tekort aan bommen? Hoe zit dat als de voorraad bommen helemaal op zou raken? Graag een toelichting.
Nederlandse F-16’s voeren vrijwel dagelijks missies uit in de strijd tegen ISIS met verschillende precisiewapens. Door te variëren met wapens die in verschillende mate voorradig zijn, kunnen de Nederlandse F-16’s aanvalstaken uitvoeren tot het einde van het Nederlandse mandaat. In het uiterste geval, dus indien een bepaald type bommen niet meer voorradig zou zijn, kan worden teruggevallen op andere typen bommen. De consequentie van het niet beschikbaar hebben van een bepaald type bom kan zijn dat in een specifieke situatie een bepaald doel niet door Nederlandse F-16’s kan worden aangevallen (bijvoorbeeld wanneer de kans op nevenschade te groot wordt geacht) of dat additionele wapeninzet benodigd is om hetzelfde gewenste effect te bereiken.
Indien er sprake is van een tekort, waaraan is het ontstaan daarvan te wijten? Wijkt het voorziene gebruik van bommen in de strijd tegen ISIS af van het daadwerkelijke gebruik in de praktijk? Zo ja, op welke wijze en wat is daarvan de oorzaak? Wordt hiermee rekening gehouden bij het plaatsen van nieuwe bestellingen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zijn er al in een eerder stadium (her)bestellingen gedaan voor de typen bommen die het betreft? Zo ja, wanneer is de levering van deze bestelling voorzien? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn in een eerder stadium bestellingen gedaan. Een deel van deze bestellingen is inmiddels ontvangen. Let wel, omdat het verbruik van precisiewapens coalitiebreed is toegenomen, en deze wapens door een beperkt aantal bedrijven worden gemaakt, heeft dit geleid tot lange levertijden. Met het oog op deze lange levertijden alsmede het hoge verbruik van de bommen zouden bepaalde leveringsdata zonder aanvullende maatregelen kritisch kunnen worden. Om die reden wordt via militaire en diplomatieke kanalen getracht de (deel-)leveringen zeker te stellen dan wel te bespoedigen.
Is het mogelijk extra maatregelen te nemen in de bestelketen van dit type munitie, waardoor vraag en aanbod en voorraad en verbruik in de toekomst beter op elkaar worden afgestemd? Graag een toelichting.
Dit type munitie is over het algemeen niet snel te verkrijgen. Er is sprake van een beperkt aantal fabrikanten waarvan de productiecapaciteit beperkt is. Fabrikanten hebben geen voorraden liggen en zijn afhankelijk van veel toeleveranciers van componenten. Anderzijds, te hoge aantallen munitie aanschaffen en langdurig op voorraad leggen kan leiden tot veroudering en dus afkeuring. De vraag wordt bepaald door het type conflict, het doelaanbod en de modus operandi die mede wordt bepaald door de partners die samen met Nederland deelnemen aan de missie. Iedere deelname aan een missie geeft nieuwe inzichten in de benodigde munitie. Op grond van deze inzichten wordt bezien of de voorraden in de toekomst dienen te worden aangepast.
Bij welke bondgenoten zijn inmiddels verzoeken ingediend om de voorraad bommen aan te vullen? Kunt u een overzicht geven van de reacties van deze bondgenoten op dit verzoek en de motivatie die daarbij werd gegeven? Bestaan er mogelijkheden om via bondgenoten op korte termijn bommen geleverd te krijgen?
Met een aantal coalitiepartners wordt al geruime tijd overlegd over de mogelijkheid tot snellere aanvulling van de voorraden door het lenen van munitie. Het aantal partners waarvan kan worden geleend, is echter beperkt. Dit heeft te maken met de verschillende versies die in gebruik zijn. Het gevoerde overleg heeft geleid tot het aanvullen van de voorraad. Ook op dit moment vindt hierover overleg plaats. Uiteraard moet de geleende munitie in een later stadium weer aan het donerende land worden teruggegeven. Tevens wordt met de Verenigde Staten en de producenten overlegd over prioritering van bestelorders en mogelijke versnelde deelleveringen. Hierbij geldt dat Nederland niet het enige land is met deze behoefte. NB: En marge van de bijeenkomst van Navo-ministers van Defensie is deze week door een aantal landen, waaronder Nederland, een letter of intent getekend inzake de gezamenlijke aanschaf van precision guided munitions (PGM). Doel hiervan is om de gezamenlijk verwerving en onderlinge uitwisseling van precisiemunitie te vergemakkelijken.
Hoe rijmt u de berichten over tekorten en lange levertijden met informatie, die Kamerleden kregen tijdens een werkbezoek aan de missie, die wees op een voorraad bommen die groot genoeg zou zijn?
In het tweede kwartaal van 2015 is de opslagcapaciteit van de munitieopslag in het missiegebied verdubbeld. De aanwezige voorraad is gekoppeld aan logistieke normen voor tijdige aanvoer. Hiermee wordt de munitie voor de in te zetten F-16’s zeker gesteld. In het inzetgebied is echter geen inzicht in de totale munitieketen. Daarnaast heeft de eerder vermelde verplaatsing van de gevraagde inzet naar stedelijke gebieden een groter verbruik van specifieke typen precisiebommen veroorzaakt (zie antwoord op vraag 2). Dit grotere verbruik betekende voor Nederland dat de voorraad van dit type bommen sneller daalde dan verwacht. De operationele inzet is niet in het geding.
De internetverkoop van de NIPT |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de website bloedwaardentest.nl? Is u bekend dat de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) via deze website wordt verkocht?1
Ja, ik ken deze website. En ja, dat is mij bekend.
Kunt u aangeven sinds wanneer de NIPT online te koop wordt aangeboden? Hoeveel NIP-testen zijn inmiddels verkocht?
Ik heb niet de beschikking over verkoopcijfers en andere verkoopinformatie van deze organisatie.
Deelt u de mening dat bij online verkoop van de NIPT geen sprake is van goede voorlichting en begeleiding van zwangere vrouwen?
Ik ben niet bekend met de wijze van voorlichting en begeleiding door deze organisatie, dus ik kan dat niet beoordelen. In Nederland hebben we allerlei waarborgen voor de kwaliteit van de uitvoering van WBO-vergunningplichtig onderzoek, waaronder goede counseling en begeleiding. Ik hecht daar aan.
Hoe beoordeelt u de online verkoop van de NIPT in relatie tot uw beleid om de NIPT alleen aan te bieden aan een specifieke groep zwangere vrouwen in acht universitaire medische centra in het kader van de TRIDENT-studie?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over het aanbieden van de NIPT, waarin u stelde dat «Nederlandse zorgaanbieders die samenwerken met buitenlandse laboratoria mogelijk de Wet op het bevolkingsonderzoek (Wbo) overtreden»? Deelt u de mening dat het aanbieden van de NIPT buiten de universitaire medische centra illegaal is? Zo nee, waarom niet?2
Ja, deze antwoorden herinner ik mij. Indien sprake is van aanbod in de zin van de WBO, dan valt dit aanbod onder de reikwijdte van deze wet. De IGZ toetst of ook daadwerkelijk sprake is van overtreding van de WBO. De website bloedwaardentest.nl is dan ook gemeld bij de IGZ als mogelijke overtreding. In haar onderzoek neemt IGZ ook de relatie met U-Diagnostics mee.
Kunt u bevestigen dat bloedwaardentest.nl en U-Diagnostics, het laboratorium waar het bloed van zwangere vrouwen wordt afgenomen ten behoeve van de NIPT, de Wbo overtreden? Bent u voornemens handhavend op te treden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de banden zijn tussen het Universitair Medisch Centrum in Utrecht en U-Diagnostics?
Of er een link is tussen het UMCU en U-Diagnostics inzake NIPT, zal uit het onderzoek van de IGZ moeten blijken.
Kunt u aangeven op hoeveel plaatsen in Nederland – buiten de universitaire medische centra – bloed wordt afgenomen ten behoeve van de NIPT? Is u bekend hoeveel vrouwen in Nederland inmiddels bloed hebben afgestaan voor de NIPT door Gendia?
Over deze zaken zijn bij mij geen officiële gegevens bekend. Ik zie op dit moment ook geen reden om deze gegevens in kaart te brengen.
Heeft u enig idee van de omvang van de omzet en winst voor de industrie, waaronder fabrikanten en laboratoria, bij het grootschalig aanbieden van de NIPT? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u ook dat de website bijdraagt aan het stigmatiseren van mensen met het syndroom van Down?
De website geeft zo weinig informatie over de aandoeningen waarnaar met de NIPT kan worden gezocht, dat van stigmatisering eigenlijk geen sprake is.
Bent u voornemens de online verkoop van de NIPT stop te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De website bloedwaardentest.nl is bij de IGZ gemeld als mogelijke overtreding van de WBO. Ik wacht de uitkomst van het onderzoek van de IGZ over deze melding af.
Het bericht ‘Vijfsterren verpleeghuis in Bavel’ |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er een vijfsterren verpleeghuis in Bavel komt?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht «vijfsterren verpleeghuis in Bavel». In de Wlz is een gelijk recht op verantwoorde en kwalitatief goede zorg vastgelegd voor iedereen die op de Wlz is aangewezen. Het staat cliënten vrij om afspraken te maken over aanvullende diensten en die dan zelf te betalen. Zij kunnen bovendien op grond van de Wlz er voor kiezen om het verblijf zelf te regelen en te bekostigen. Dit laat onverlet dat er voor iedereen zorg met voldoende aandacht en goed opgeleid personeel bereikbaar moet zijn, ongeacht de grootte van zijn of haar portemonnee. Het genoemde initiatief doet daar niets aan af.
Bent u het er mee eens dat hier sprake is van klassenzorg voor rijken en ondermaatse reguliere zorg voor mensen die het niet zelf kunnen betalen, wat bestreden moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat dit soort initiatieven ontstaan bij de gratie van ondermaatse reguliere zorg of ontbrekende toegang tot reguliere zorg? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat een plekje in het verpleeghuis € 8.000 per maand kost, waarvan de overheid meer dan de helft betaalt? Vindt u dat dit mogelijk moet worden gemaakt vanuit de collectiviteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bedrijf Martha Flora, waarin u aangaf dat met name cliënten met een persoonsgebonden budget (pgb) kiezen voor het concept van Martha Flora; en dat ook in het Martha Flora-verpleeghuis in Bavel vooral mensen met een pgb hun intrek zullen nemen? Wat is uw oordeel hierover? Vindt u dat dergelijke zorg uit het pgb-budget betaald moet worden?
Cliënten die opteren voor de leveringsvorm van het pgb kiezen er voor om in een door hen zelf gekozen woonomgeving te verblijven en die ook zelf te betalen. Het pgb is bedoeld om Wlz-verzekerde zorg in te kopen waar de cliënt op is aangewezen. Dit kan ook in een instelling zoals in de vraag bedoeld.
Hoe gaat u uitholling van de reguliere zorg voorkomen als dit soort private huizen hand over hand toeneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kwalitatief goede zorg moet voor een ieder toegankelijk zijn, ongeacht de grootte van de portemonnee. Het organiseren van extra zorg, bovenop de reguliere zorg vanuit de collectieve middelen, staat deze visie niet in de weg. Daarnaast houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg voortdurend toezicht op de kwaliteit van zorg.
Worden de Martha Flora-verpleeghuizen toegelaten via de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi)? Zo nee, deelt u de mening dat dit wel zou moeten? Zo ja, waarom kan men in die huizen dan niet terecht voor zorg in natura? Ontstaat op deze wijze niet een tweedeling en ongewenste tegenstelling tussen mensen met en zonder een pgb?
Martha Flora heeft geen Wtzi-toelating aangevraagd. Voor het leveren van Wlz-verzekerde zorg aan budgethouders is dit ook niet vereist. Het staat instellingen vrij om zich alleen te richten op pgb-houders en geen afspraken te maken met zorgkantoren over de levering van zorg in natura. De genoemde tweedeling zie ik niet ontstaan, omdat de Wlz een gelijk recht op zorg garandeert voor iedereen die daarop is aangewezen.
Klopt het dat er in Bavel op dit moment een woningtekort is voor ouderen die geen grote portemonnee hebben, en dat zij gedwongen zijn te verhuizen naar een ander dorp?
Het is de verantwoordelijkheid van corporaties en gemeenten om hierin te voorzien.
Zijn het de ouderen van Bavel die met deze zorgvorm verder zijn geholpen?
Het zorgkantoor in de betreffende regio is verplicht om Wlz-cliënten te bemiddelen naar een passend zorgaanbod. Er hebben mij geen signalen bereikt dat in deze regio een capaciteitstekort zou zijn.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen over het bedrijf Martha Flora aangaf dat zorg met voldoende aandacht voor de bewoners en voldoende en goed opgeleid personeel voor iedereen bereikbaar moet zijn, ongeacht de grootte van zijn of haar portemonnee, maar dat een extra bijdrage van € 3.750 per maand voor veel mensen niet op te brengen is? Deelt u de mening dat het hier gaat om klassenzorg voor de rijken? Deelt u vervolgens de mening dat hiermee een stap naar tweedeling wordt gezet? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie het antwoord op de vragen 1–4, 5 en 7.
Het bericht dat de NAM bij de gaswinning in Groningen gebruik maakt van de omstreden techniek fracking |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de NAM voornemens is middels fracking de laatste restjes gas onder de put bij Roodehaan/Saaksum omhoog te krijgen?1
Ja.
Wat zijn de risico’s voor de omgeving van het gebruik van de omstreden fracking-techniek bij gaswinning?
Naar aanleiding van het voornemen van NAM om bij Saaksum te gaan fracken, heb ik op 18 september 2015 vragen van uw Kamer beantwoord. In die beantwoording heb ik aangegeven dat het hier niet om een nieuw winningsplan gaat, dat de werkzaamheden (stimuleren van de gasproductie) binnen het huidige winningsplan vallen en dat het niet gaat om het boren van een nieuwe put, maar om het optimaliseren van de bestaande productie door middel van fracken. Fracken is hier, anders dan bij de winning van schaliegas, niet de methodiek van winning, maar één van de methodieken om een teruglopende of tegenvallende winning te verbeteren.
Voor conventioneel fracken is één kortdurende behandeling meestal toereikend om de gasproductie op gang te brengen (of te houden). Bij schaliegaswinning zijn er per boring meerdere behandelingen nodig. De kans op aardbevingen bij conventioneel fracken is klein. In de afgelopen 50 jaar zijn in Nederland meer dan 220 fracks uitgevoerd. Hierbij zijn geen voelbare bevingen geconstateerd.
Alle activiteiten bij de uitvoering van diepboringen zijn onderworpen aan regels om risico’s te identificeren, te evalueren en te beheersen. Dat geldt ook voor de uitvoering van hydraulische stimulatiebehandelingen (frackbehandeling). Het instrument dat voor risicoidentificatie en -beheersing wordt gebruikt is het «veiligheids- en gezondheidsdocument», dat op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt opgesteld. In dit document worden niet alleen de mogelijke risico’s voor werknemers in kaart gebracht, maar ook voor de omgeving. Het «veiligheids- en gezondheidsdocument» wordt samen met het werkprogramma bij Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ingediend. Daarnaast zijn er wettelijke verplichtingen gesteld voor de bescherming van de omgeving in het Besluit Algemene Regel Milieu Mijnbouw, waarbij via een melding wordt aangegeven hoe daar invulling aan wordt gegeven. SodM toetst deze documenten in samenhang of de onderkende risico’s afdoende worden beheerst. Alleen als aan de eisen wordt voldaan mag de activiteit (zoals een frackbehandeling) worden uitgevoerd. SodM inspecteert de naleving op locatie.
Is er een gedegen risicoanalyse gemaakt voordat er wordt gefrackt bij Roodehaan/Saaksum?
Voordat er wordt gefrackt bij Saaksum worden de risico’s geanalyseerd op de manier die in het antwoord op vraag 2 is beschreven. Op dit moment is de beoordelingsprocedure nog gaande. Alleen als aan de eisen wordt voldaan mag de frackbehandeling worden uitgevoerd.
Zijn er alternatieven beschikbaar voor het fracken om de laatste resten gas uit een gasveld te winnen?
Er bestaan verschillende methoden om de opbrengst uit een gasveld te optimaliseren, waarbij de soort techniek die toegepast kan worden afhankelijk is van de soort reservoir. Voor gesteente met een relatief lage permeabiliteit (doorlaatbaarheid), zoals in het Saaksum-veld, is er momenteel geen alternatieve methode (anders dan fracking) beschikbaar om de laatste resten gas uit de bestaande putten te winnen.
Bent u er bekend mee dat de gemeenteraden van De Marne, Zuidhorn en Winsum en provinciale staten van Groningen hebben uitgesproken niet te willen dat de NAM fracking toepast bij de gaswinning?
Ja, ik heb hier brieven vanuit de provincie en gemeenten ontvangen.
Heeft de NAM overleg gehad met de betrokken gemeenten en de provincie over het voornemen over te gaan tot fracking?
Ja. NAM heeft vanaf december 2014 overleg gevoerd met betrokken gemeenten en provincie over de gaswinning uit het Saaksum-veld. Zo zijn er gesprekken gevoerd met de bestuurders van de gemeenten De Marne, Zuidhorn en Winsum. Tevens is een gesprek gevoerd met het Waterbedrijf Groningen. Verder is er met de dorpsraden van Saaksum, Schouwerzijl, Warfhuizen/Roodehaan gesproken en is er een uitgebreide lijst met vragen van Dorpsbelangen Schouwerzijl beantwoord. Ook is de provincie Groningen geïnformeerd. Verder is er op 1 juli 2015 een informatiebijeenkomst georganiseerd voor omwonenden.
Bent u bereid met de NAM in gesprek te gaan over het gebruik van de techniek fracken?
Mijn ministerie voert regulier overleg met de NAM over de activiteiten van de NAM. Ten aanzien van de aanstaande werkzaamheden zie ik echter geen reden en geen mogelijkheid om NAM te verzoeken deze niet uit te voeren, zoals hier voor aangegeven is dit een veilige manier om de put te stimuleren en dit wordt reeds jaren gedaan in Nederland.
Fraude met emissiesoftware door Volkswagen |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Wilma Mansveld (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
In hoeverre wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (op het onderdeel NOx) ondermijnd door de uitstootfraude in de auto-industrie en wat gaat u hier aan doen?1
Het luchtkwaliteitbeleid hoeft naar aanleiding van de softwarefraude bij Volkswagen niet te worden aangepast. De beleidskeuzen daarvoor worden namelijk gebaseerd op modellen waaraan gemeten NOx-emissies van de auto’s op de weg onder praktijkomstandigheden ten grondslag liggen. Hierbij is grotendeels al meegenomen dat de praktijk NOx-uitstoot van dieselauto’s flink hoger is dan de norm. De laatste inzichten in praktijkemissies zoals op 6 juli gedeeld met uw Kamer zullen nog wel verwerkt moeten worden in deze modellen. Dit loopt mee met de jaarlijkse update die rond maart volgend jaar beschikbaar komt. De tegenvallende prestaties van de dieselauto’s zorgen ervoor dat er meer werk moet worden verzet om de normen te halen, omdat er vooral in de grote steden nog hardnekkige knelpunten zijn. In het kader van het Actieplan Lucht kijk ik samen met de steden welke extra maatregelen er nodig zijn om de normen te halen én om de luchtkwaliteit verder te verbeteren. Uw Kamer wordt hierover in november geïnformeerd.
In hoeverre wordt de Programmatische Aanpak Stikstof (en in het bijzonder de aannames in het model Aerius) ondermijnd door de uitstootfraude in de auto-industrie en wat gaat u hier aan doen?
In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en in AERIUS is gebruik gemaakt van emissiefactoren gebaseerd op gemeten NOx-emissies van auto’s op de weg onder praktijkomstandigheden. Dit betekent dat de hogere uitstoot is meegenomen in de berekeningen van de ontwikkelingen van stikstofdeposities.
De tegenvallende prestaties van dieselauto’s zorgen ervoor dat de daling van de stikstofdeposities als gevolg van het wegverkeer iets minder groot is dan wanneer aan de normen zou zijn voldaan. In de PAS is hier al rekening mee gehouden.
Het ontmoedigen van asielzoekers om naar ons land te komen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «België ontmoedigt vluchtelingen via Facebook»?1
Ja.
In hoeverre begrijpt u dat ontmoediging, als onderdeel van het beleid, kan bijdragen aan het verminderen van de instroom van asielzoekers?
Het kabinet acht het van belang om juiste en volledige informatie te verstrekken over het asielproces en de verwachtingen die mensen daarover mogen hebben.
Zo moet onder meer ook de recente informatieverstrekking worden gezien aan asielzoekers over de opgelopen doorlooptijden en de sobere vormen van opvang in Nederland.
Dit heeft als doel om de verwachtingen van asielzoekers (en potentiele asielzoekers) in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid. Onjuiste beelden en verwachtingen kunnen potentieel een ongewenst effect hebben op de migratiestroom, zowel voor het ontvangende land als ook voor de migrant zelf.
Bent u inmiddels bereid, in navolging van de Denen en nu ook de Belgen, u in te zetten op de ontmoediging van asielzoekers naar Nederland te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, behalve via een eventuele informatiecampagne. ook te ontmoedigen via het korten op toelages en het wegnemen van voorrangsregelingen voor vergunninghouders (asielzoekers met status) bij het verkrijgen van huisvesting? Zo nee, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend is, werkt het kabinet samen met gemeenten, provincies en woningcorporaties aan structurele oplossingen door mogelijk te maken dat sobere woonruimte en andere voorzieningen als bijstand in natura worden verstrekt, leidend tot een leefgeld dat lager is dan de bijstandsuitkering. Dit wordt vorm gegeven in de zogenoemde huisvestingsvoorziening. De Huisvestingswet zal in dat verband worden gewijzigd om de voorrangspositie voor vergunninghouders te laten vervallen.
Primair zijn deze maatregelen erop gericht voldoende woonruimte vrij te maken voor de grote groep vergunninghouders in de COA-opvang en niet op ontmoediging. Dat neemt niet weg dat het ook hier van belang is feitelijk juiste informatie te verstrekken om te voorkomen dat er onjuiste beelden bestaan over de situatie na vergunningverlening in Nederland.
Wat is het maximum aantal asielzoekers dat Nederland volgens u kan opvangen?
Het verbeteren van de opvang in de regio is voor het kabinet één van de manieren om de migratie richting de Europese Unie aan te pakken. Dat heb ik nader toegelicht in mijn brief van 8 september jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 19 637, nr. 2030) en hierover heb ik ook meermaals met uw Kamer van gedachten gewisseld. Totdat een verbetering van de opvang in de regio is gerealiseerd, blijft de realiteit dat er ook vluchtelingen zijn, die na een bepaalde periode constateren dat er in de opvangplekken in de regio geen perspectief voor hen en hun gezin bestaat om een duurzaam bestaan op te bouwen, en vervolgens doorreizen naar elders, in dit geval Europa. In dat geval is Nederland gehouden om op grond van internationale verplichtingen bescherming te bieden aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijk behandeling behoeven, tenzij een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op grond van de Dublinverordening. Dat is een uitgangspunt waar dit kabinet voor staat. Het maximeren van het aantal personen aan wie de vereiste bescherming wordt geboden, past niet binnen dat uitgangspunt.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Raad van Ministers van de EU-lidstaten (hierna: Raad) van mening is dat de Europese Ombudsman niet bevoegd is om onderzoek te doen naar de transparantie van trilogen tussen EC, EP en ER?1
Ja.
Wat is de onderbouwing van deze reactie van de Raad, en wat is uw opvatting over deze stellingname? Welke positie heeft Nederland hierin ingenomen?
Het document zoals gepubliceerd op Statewatch (document 11873/15) is in Raadsverband niet besproken. Op 29 oktober jl. stond de officiële reactie (13281/15) van de Raad geagendeerd. Nederland is akkoord gegaan met de reactie. Binnen de Raad leven vragen over de reikwijdte van het onderzoek van de Europese ombudsman in het licht van de argumenten voor het vermoeden van wanbeheer bij trilogen. Nederland heeft begrip voor deze afwegingen. Ook voor Nederland geldt dat artikel 228 van het EU-Werkingsverdrag en het statuut van de Europese Ombudsman leidend zijn voor de bevoegdheden van de ombudsman. Om deze reden kon Nederland instemmen met de reactie zoals voorgesteld door het huidige voorzitterschap. Ook hebben zowel het Europees parlement als de Europese Commissie langs dezelfde lijn gereageerd.
Dat laat onverlet dat het kabinet van mening is dat transparantie met betrekking tot trilogen verbeterd kan worden. Dit heeft Nederland dan ook actief naar voren gebracht in raadsverband bij de behandeling van de reactie.
Deelt u de mening dat het in het belang van de Europese burger en het democratische proces is dat de trilogen, waar op Europees niveau zeer gewichtige politieke deals worden gesloten, transparanter kunnen en moeten worden? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het kabinet hecht grote waarde aan transparantie binnen het Europese besluitvormingsproces en draagt dit binnen de Europese Unie actief uit. Zo heeft het kabinet het initiatief genomen om met Denemarken, Estland, Finland, Slovenië en Zweden een gezamenlijk non-paper op te stellen om de transparantie binnen het Europese besluitvormingsproces binnen de Raad onder de aandacht te brengen en te verbeteren. In dit non-paper wordt ook speciale aandacht geschonken aan het vergroten van de transparantie met betrekking tot trilogen. Dit non-paper is op 26 juni 2015 aan uw Kamer gestuurd (zie Kamerstuk: 21501-02-1512). Hoewel de marges beperkt zijn, blijft Nederland zich samen en in overleg met de bovengenoemde lidstaten, binnen de Raad inzetten voor meer transparantie.
Deelt u de mening dat de Europese Ombudsman, die juist tot voorname taak heeft om het Europees bestuur te kunnen onderzoeken op goed bestuur, waaronder de openbaarheid van documenten en correspondentie met burgers, onbetwist bevoegd zou moeten zijn om de transparantie van het instrument van de trilogen te onderzoeken? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot de bevoegdheden van de ombudsman, zijn artikel 228 van het EU-Werkingsverdrag en het statuut van de Europese Ombudsman leidend. De ombudsman kan op eigen initiatief dan wel naar aanleiding van een klacht een onderzoek starten naar mogelijk wanbeheer bij het optreden van de instellingen, organen of instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht. Indien de ombudsman een geval van wanbeheer ontdekt, kan hij aanbevelingen doen om dit te verhelpen.
Bent u bereid namens Nederland alsnog sterk aan te dringen op volledige instemming en coöperatie met het onderzoek van de Europese Ombudsman? Zo ja, op welke wijze kunt u dit signaal overbrengen? Kunt u het verdere proces van dit onderzoek van de Europese Ombudsman schetsen en aangeven hoe dit nu verder zal gaan?
Op maandag 28 september is de Europese Ombudsman in haar openingsspeech van het door haar georganiseerde evenement «Trilogues and transparent law-making» kort ingegaan op het traject van het onderzoek. Aangegeven is dat het onderzoek zich in een vroeg stadium begeeft. De drie Europese instellingen zijn benaderd met de vraag om mee te werken aan het onderzoek. Deze reacties en gegevens van de instellingen op het verzoek worden door de ombudsman als onderdeel gezien van een bredere «mapping exercise». Een exercitie, voorafgaand aan een publieke consultatie, om een overzicht te verkrijgen van de noodzakelijke documenten gerelateerd aan trilogen. Voor de positie van Nederland verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u tevens uiteenzetten hoe dit standpunt van de Raad zich verhoudt tot het recente pakket voor Betere Regelgeving van de Europese Commissie, een uitgebreide agenda voor het transparanter en beter maken van Europese regelgeving? Op welke wijze zouden de uitkomsten van het onderzoek van de Europese Ombudsman over trilogen juist mooi in het verlengde van de uitvoering van dat pakket kunnen liggen?
Nederland is voorstander van een ambitieuze Europese agenda voor betere regelgeving. Nederland zou graag zien dat ten aanzien van transparantie in het Europese besluitvormingsproces voortgang wordt geboekt (zie Kamerstuk 22 112 nr 1984). Nederland heeft in de standpuntbepaling van de Raad steeds benadrukt dat transparantie beter moet worden vastgelegd in het IIA en zal zich daarvoor blijven inzetten in samenwerking met andere gelijkgezinde lidstaten. Op het moment dat de resultaten van het onderzoek openbaar zijn, kan worden bezien hoe deze kunnen worden betrokken bij de uitvoering van het pakket voor betere regelgeving.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg over de Raad Algemene Zaken voorzien op 8 oktober aanstaande?
Hierbij doe ik u de beantwoording zo spoedig mogelijk toekomen na de behandeling van het verzoek van de ombudsman in raadsverband.
Wachttijden bij het NFI |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat wachttijden bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) leiden tot verdriet en ergernis bij nabestaanden of slachtoffers? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?1
Ik acht lange wachttijden vanzelfsprekend onwenselijk. Op voorhand kan echter niet precies worden ingeschat hoelang een onderzoek in beslag neemt en welke nieuwe feiten en omstandigheden daar weer uit naar voren komen. Politie, Openbaar Ministerie (OM) en NFI doen er alles aan om iedere zaak zo snel mogelijk tot een goed einde te brengen en streven daarbij naar een zorgvuldige communicatie met slachtoffers en nabestaanden. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe verklaart u het bestaan van wachttijden bij het NFI? Wat vindt u een acceptabele wachttijd voor een situatie zoals deze?
De afgelopen jaren heeft het NFI de doorlooptijden van onderzoeken teruggebracht van ongeveer 130 dagen in 2007 naar gemiddeld 14 dagen nu. De doorlooptijden zijn in 2014 gestegen door de grote hoeveelheid werk die voortkwam uit de ramp met toestel MH17. Hierdoor is ook enige achterstand ontstaan. Deze is ondertussen reeds grotendeels teruggebracht in zowel omvang als duur. Daarbij is de doorlooptijd van een onderzoek van veel factoren afhankelijk, zoals bijvoorbeeld de vraagstelling door politie en OM, de staat van het materiaal en of er nieuwe feiten en omstandigheden naar boven komen. Daarnaast speelt ook de instroom van de hoeveelheid sporen een rol. Hierdoor zal er altijd sprake zijn van enige wachttijd.
Wat doet u eraan om deze wachttijden op te lossen, of deze in ieder geval zo snel mogelijk sterk te verminderen, en in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zullen volgens u de gevolgen zijn van de bezuinigingen van 9,6 miljoen euro op het NFI op de wachttijden?
Om het dalende budget op te vangen neemt het NFI verschillende maatregelen. Er wordt gestreefd naar efficiencyverhoging van de bedrijfsvoering, het verminderen van externe inhuur, automatisering van werkprocessen, inzet van nieuwe technieken en ontdubbeling van taken tussen de politie en het NFI. De kernproductie wordt door de taakstellingen niet geraakt. De maatregelen zullen naar verwachting dan ook geen invloed hebben op de doorlooptijden bij het NFI.
Hoe komt het dat er ondanks de mogelijkheid om bij piekbelasting opdrachten uit te besteden aan particuliere bureaus alsnog wachttijden zijn?
Voor de inzet van particuliere instituten en het NFI heb ik naar aanleiding van het rapport van de Commissie Winsemius tot 2017 een specifiek budget gereserveerd. OM en politie kunnen hiervan gebruik maken, onder andere, ten tijde van piekbelasting. Momenteel is dat budget nog niet uitgeput, maar de verwachting is dat dit budget in 2015 volledig zal worden benut.
Voor particuliere bureaus geldt overigens dat zij dezelfde zorgvuldigheid in hun processen en in de afstemming met politie en OM betrachten als het NFI. Dit kan zorgen voor wachttijden tijdens het onderzoek. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
De chaotische invoering van de rekentoets |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Onduidelijkheid over regelgeving rekentoets blijft voortduren»?1 2
Mijn reactie op dit bericht treft u aan in de antwoorden op de vragen 2 tot en met 5.
Is het waar dat de wijziging van de regelgeving rond de rekentoets nog steeds niet is gepubliceerd? Wanneer wordt deze gepubliceerd?
De wijziging van de regelgeving met daarin onder meer de nieuwe, tijdelijke uitslagregels voor het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs wordt deze maand in het Staatsblad gepubliceerd, nu op 30 oktober 2015 ook de ministerraad heeft ingestemd met de nieuwe regelgeving. De regelgeving treedt de dag na publicatie in werking met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2015.
Erkent u dat scholen hierdoor in de problemen komen, omdat zij uiterlijk 1 oktober 2015 het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) gereed moeten hebben? Waarom laat u scholen dubbel werk verrichten?
Op 25 september 2015 is er naar aanleiding van vragen van scholen een bericht gestuurd aan alle scholen met het advies om in hun PTA uit te gaan van de regelgeving zoals die op dat moment was opgenomen in het Eindexamenbesluit VO. Het PTA dient jaarlijks op 1 oktober gereed te zijn. Omdat er een debat was aangekondigd over de rekentoets en ik de uitkomst niet kon voorspellen, is in het bericht van het meest ongunstige scenario uitgegaan voor het PTA, zodat een wijziging van het PTA na 1 oktober ten gunste van de leerling zou zijn.
Deelt u de mening dat deze situatie uiterst onwerkbaar is voor ouders en leerlingen, omdat zij dit schooljaar niet weten waar zij aan toe zijn?
Het is vervelend dat er veel onrust is geweest rondom de rekentoets. Al in 2012 is echter aangekondigd dat de rekentoets vanaf schooljaar 2015–2016 zou gaan meetellen voor het behalen van het diploma. Inmiddels worden ouders en leerlingen onder andere via scholen, LAKS en Ouders&Onderwijs geïnformeerd dat dit naar aanleiding van de motie Jadnanansing voor vmbo en havo een later moment wordt.3
Deelt u de mening dat sprake is van onbehoorlijk bestuur, aangezien scholen en leerlingen met een rekentoets worden opgezadeld waarvan niet duidelijk is hoe deze meetelt bij het examen?
Met de brief van 22 oktober 2015 is duidelijk gemaakt in welk geval de rekentoets meetelt voor het diploma.4 De scholen zijn inmiddels ook ingelicht. De aankondiging van nieuw beleid dat juridisch nog vastgelegd moet worden, komt vaak voor. Het komt ook geregeld voor dat, al dan niet na debatten met uw Kamer, tussentijdse beleidswijzigingen worden gemaakt, die dan gevolgen hebben voor de regelgeving. Het bijzondere is dat in dit geval de nieuwe uitslagregels voor de rekentoets weliswaar na het begin van het schooljaar zijn vastgesteld, maar tot het begin van het schooljaar terugwerken. Scholen en leerlingen worden hier echter niet door benadeeld.
Bent u bereid de rekentoets uit de slaag-/zakregeling te halen? Zo nee, waarom laat u grote ergernis bestaan bij scholen, ouders en leerlingen?
Het debat waar deze vraag is beantwoord heeft op 7 oktober 2015 plaatsgevonden.
Bent u bereid – vanwege de chaotische invoering – de rekentoets tenminste dit schooljaar uit de slaag-/zakregeling te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
De oplaaiende terreur in Nigeria |
|
Michiel Servaes (PvdA), Joram van Klaveren (GrBvK), Raymond Knops (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over vrijwel dagelijkse aanvallen op burgers – waaronder veel christenen – in Centraal-Nigeria? Hoe duidt u deze actuele situatie?1
Ik heb kennis genomen van het door u genoemde artikel.
Centraal Nigeria kampt sinds 1994 met geweldsuitbarstingen, voornamelijk tussen herders («settlers») en inheemse boeren. Sindsdien is geweld in de Middle Belt helaas een alledaags en regelmatig terugkerend verschijnsel. De recente incidenten vormen hierop geen uitzondering. Etnische en religieuze factoren spelen hierbij zeker een rol, maar de grondoorzaken van het geweld in de regio zijn grotendeels economisch. Veelal gaat het, naast veeroof, om conflicten over verleende privileges aan de inheemse bevolking, grondgebruik en toegang tot water. De strijd gaat veelal tussen enerzijds de islamitische Fulani en Hausa, herders die zich door verwoestijning genoodzaakt zien steeds verder Centraal Nigeria binnen te trekken en anderzijds de inheemse boeren wiens voorouders uit het gebied komen, waaronder de christelijke Berom. Het ontoereikende nationale en lokale beleid ten aanzien van de herders die minder rechten en privileges krijgen, heeft de spanningen verergerd en de etnische en religieuze sentimenten aangewakkerd. Ook zijn in de regio bendes actief die van de ontstane instabiliteit gebruik maken, vee roven en verhandelen, en andere misdrijven plegen.
Boko Haram heeft kans gezien zich in de grote steden van de Middle Belt te vestigen met een aantal semi-autonome cellen. Zij hebben daarbij kunnen profiteren van het feit dat de Nigeriaanse veiligheidstroepen hun inspanningen concentreren op het Noordoosten. De cellen hebben de afgelopen vijf maanden een aantal aanslagen gepleegd, onder andere in de steden Kaduna, Jos en Zaria. Met de aanslagen lijken ze de al bestaande tegenstellingen te willen verscherpen en gebruik te maken van de wrok onder de islamitische bevolking, die heeft geleden onder de (tegen)aanvallen van christelijke groeperingen.
Er zijn geen aanwijzingen dat Boko Haram achter de recente aanvallen op christenen zit. Zowel onder de inheemse boeren, zoals de Berom, als onder de Fulani en Hausa herders, bestaan gewelddadige groepen die aanvallen uitvoeren op burgers. Beide gemeenschappen worden zwaar getroffen door de terreur in de regio. De roep om wraak die daarop volgt wakkert weer nieuwe gewelddadige acties aan. Ik zou dan ook niet willen spreken van «een patroon van systematische aanvallen op kerken en christenen», maar eerder van een moeilijk doorbreekbare vicieuze cirkel van vergeldingsacties tussen verschillende groepen. In het licht van bovenstaande kan ik ook niet stellen dat Boko Haram in de Middle Beltprimair verantwoordelijk is voor het aanhoudende geweld.
Welke gemeenschappen worden momenteel in het bijzonder getroffen door deze terreur? Is er inderdaad sprake van «een patroon van systematische aanvallen op kerken en christenen», zoals diverse kerkelijke leiders aangeven? Welke trends ziet u?
Zie antwoord vraag 1.
Welke groepen zijn primair verantwoordelijk voor deze aanslagen? Is dit Boko Haram of zijn er momenteel ook andere terreurgroepen actief?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is het nieuw dat ook Centraal-Nigeria nu voortdurend wordt getroffen door aanslagen en niet alleen het Noorden?
Zie antwoord vraag 1.
Doet de Nigeriaanse regering er in uw ogen alles aan om haar burgers hiertegen te beschermen? Waarin uit zich dit? Wat is op dit onderdeel uw mening over president Muhammadu Buhari?
De gewelddadigheden tegen de bevolking maken duidelijk dat de Nigeriaanse autoriteiten niet effectief zijn geweest in de bescherming van burgers. Het ontbreken van effectief overheidsoptreden heeft ook geleid tot een wildgroei van gewelddadige groeperingen, die zich verder hebben kunnen ontwikkelen en professionaliseren. Verder is het feit dat er in Centraal en Noordoost Nigeria grote hoeveelheden kleine wapens voor handen zijn een complicerende factor bij het streven van de Nigeriaanse regering om het geweld onder controle te krijgen.
De aanpak van de regering ten aanzien van het beschermen van burgers verschilt van staat tot staat. In het Noordoosten wordt, onder leiding van gouverneurs, gecoördineerd actie ondernomen door het leger, de politie en lokale burgerwachten («Joint Task Force»). In de Middle Belt is minder van dit soort gecoördineerde activiteit te zien.
In de grotere steden van de Middle Belt zijn het leger en de politie sterk aanwezig. De politie heeft een anti-veeroof eenheid, maar deze is onvoldoende getraind en uitgerust. Een Special Task Force van het Nigeriaanse leger, bedoeld om de rust in Plateau te bewaren, heeft onlangs voor het eerst hard opgetreden tegen militanten. De gouverneur van Plateau heeft recentelijk een uit veertien leden bestaande commissie (zeven Berom en zeven Fulani) opgedragen te zoeken naar oplossingen om te komen tot duurzame vrede en verzoening. Deze «peace committee» is inmiddels bijeengekomen, onder voorzitterschap van een overheidsfunctionaris. Nigeriaanse autoriteiten steunen daarnaast pogingen van NGO’s om een dialoog tot stand te brengen tussen de diverse bevolkingsgroepen. Hoewel met de dialogen veel wordt bereikt, is er ook behoefte aan een duurzaam proces van vredesopbouw voor de lange termijn.
Het doel van de nieuwe regering om het aantal kleine wapens terug te dringen,
de sterke aanwezigheid van politie en leger in Noordoost Nigeria, het uitwerken van een soft approach (zie ook beantwoording vraag 6 hieronder) en de toezegging van Buhari om actie te ondernemen tegen schendingen van mensenrechten door het Nigeriaanse leger zijn voorbeelden van recente stappen die de Nigeriaanse regering onderneemt om haar burgers te beschermen. Buhari lijkt de bescherming van burgers serieus te nemen. Tegelijk is duidelijk dat hij daarbij afhankelijk is van de bereidheid en het vermogen van Nigeriaanse overheidsinstellingen en -instrumenten.
Hoe ontwikkelt zich de strijd tegen Boko Haram? Is de machtspositie van deze terreurbeweging in de afgelopen periode kleiner geworden, en zo ja, waaruit blijkt dit vooral? Kunt u hierbij tevens ingaan op de trends ten aanzien van gepleegde aanslagen, doelwitten, ontvoeringen, aantallen en categorieën van slachtoffers, etc.?
Boko Haram heeft in de periode februari tot mei een aantal gevoelige klappen gekregen maar is zeker nog niet verslagen. Het uitroepen van het kalifaat door Boko Haram in de zomer van 2014, en het daarbij bezetten van een vast territorium maakte het makkelijker voor het Nigeriaanse leger om met reguliere operaties binnen korte tijd successen te boeken in de strijd tegen Boko Haram. Dat is gebeurd, en het grootste deel van de eerder bezette gebieden en steden is heroverd door de inzet van de MNJTF, de regionale coalitie. Boko Haram heeft zich terug getrokken in het Sambisa Forest en de Mandarabergen op de grens met Kameroen. Het verlies van territorium heeft Boko Haram gedwongen om terug te vallen op haar «oude» tactiek van vóór het uitroepen van het kalifaat: terroristische aanslagen op soft targets en hit and run operaties. Deze werkwijze is veel lastiger te bestrijden door het leger en om Boko Haram te verslaan zal dan ook meer nodig zijn dan strikt militair optreden. Boko Haram is in het defensief, maar dat betekent niet dat de beweging verslagen is. De capaciteit voor het bezetten van territorium is geslonken, maar de capaciteit voor terroristische aanslagen is nog erg groot.
Het leger, gesteund door de luchtmacht, zegt succes te boeken in het Noordoosten tegen Boko Haram. Het nieuwe leiderschap van de strijdkrachten lijkt krachtdadiger en effectiever op te treden dan de voorgangers. Concrete resultaten zijn moeilijk meetbaar omdat het conflictgebied nog steeds moeilijk toegankelijk is. Er komen met regelmaat berichten binnen dat mensen zijn bevrijd uit Boko Haram kampen. Uit NGO-bronnen komt het beeld naar voren dat Boko Haram in delen van Borno nog steeds relatief vrij kan opereren. Het leger en de politie lijken nog niet in staat om een continue afschrikwekkende en daadkrachtige presentie te realiseren in het conflictgebied.
Het aantal terreuraanslagen in Nigeria is sinds de verkiezingen toegenomen. De aanslagen zijn voornamelijk gericht tegen «soft targets» als markten, verkeersknooppunten, moskeeën en restaurants, en lijken er vooral op gericht te zijn om grote aantallen burgerslachtoffers te maken. Waar de organisatie zich in eerste instantie beperkte tot steden en dorpen in Borno, vonden gaandeweg ook aanslagen daarbuiten plaats, evenals in buurlanden Niger, Kameroen en Tsjaad. Zo kwamen er vrijdag 2 oktober 15 mensen om het leven bij bomaanslagen in Abuja. Dit was de eerste aanslag in 15 maanden voor de hoofdstad. Daarnaast pleegde Boko Haram in het weekend van 10 oktober aanslagen in Kameroen en Tsjaad, waarbij in totaal meer dan 45 slachtoffers vielen. De zelfmoordaanslagen worden in toenemende mate uitgevoerd door vrouwen en kinderen, zo ook de recente aanslagen in Kameroen en Tsjaad.
De eerste stappen die Buhari zet in de strijd tegen Boko Haram, naar eigen zeggen zijn hoogste prioriteit, zijn hoopgevend. De president heeft in juli een geheel nieuwe legertop benoemd. Deze benoemingen zijn een belangrijk signaal dat de president nieuw leiderschap zoekt dat een impuls kan geven aan de strijd tegen Boko Haram. Het lijkt erop dat president Buhari kiest voor enerzijds vers bloed en anderzijds voor mensen met een bewezen staat van dienst die niet of nauwelijks besmet zijn door corruptie. Daarnaast heeft Buhari een aantal strategische militaire besluiten genomen, waaronder het verplaatsen van de operationele aansturing van de militaire operatie van Abuja naar Maiduguri en het verwijderen van militaire controleposten in het hele land. Voor de operationalisering van de MNJTF, een regionale troepenmacht, heeft Buhari USD 21 miljoen vrij gemaakt.
Naast militaire acties en plannen lijkt bij Buhari en zijn adviseurs het besef aanwezig te zijn dat ook de onderliggende sociaaleconomische problemen moeten worden geadresseerd om Boko Haram te verdrijven. Binnen het Office of the National Security Adviser (ONSA) is er een afdeling opgericht die deze soft approach momenteel uitwerkt.
Niettemin is daadwerkelijke vooruitgang traag en wordt uit alles duidelijk dat president Buhari niet over een nacht ijs gaat, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij veel tijd neemt voor het aanstellen van zijn ministersploeg.
Verloopt de afstemming tussen Nigeria en haar buurlanden in de strijd tegen Boko Haram nog op vruchtbare wijze? Welke betrokkenheid toont de internationale gemeenschap hierbij?
De aanpak van Boko Haram is primair een Nigeriaanse verantwoordelijkheid. De regionale dimensie van Boko Haram vereist echter ook een regionale benadering. Het is daarom aan de buurlanden Tsjaad, Niger, Kameroen en Benin om een effectieve samenwerking op te zetten. President Buhari heeft – als een van zijn eerste daden als president – een belangrijke impuls gegeven aan regionale samenwerking door in de eerste maanden meteen naar Niger, Tsjaad, Kameroen én Benin te reizen voor overleg over een gezamenlijke aanpak van Boko Haram.
Tijdens deze bezoeken zijn afspraken gemaakt over de regionale troepenmacht, de Multi National Joint Taskforce (MNJTF). Belangrijk is vooral de afspraak dat de MNJTF «de grens over mag», waardoor troepen uit buurlanden tot in Nigeria Boko Haram-strijders militair mogen aangrijpen. Omdat Boko Haram activiteiten ontplooit die de formele landsgrenzen overschrijden is dit een belangrijk onderdeel van de samenwerking.
De gedetailleerde, operationele uitwerking van de MNJTF heeft echter vertraging opgelopen, onder andere vanwege grote onderlinge verschillen in cultuur, taal en organisatie tussen Nigeria, Niger, Tsjaad, Kameroen en Benin. De EU heeft aangeboden om financieel bij te dragen, maar heeft nog geen officieel steunverzoek ontvangen. Ook de besprekingen tussen het Lake Chad Bassin Commission (de regionale organisatie van landen grenzend aan het Tsjaadmeer) en de Afrikaanse Unie, die beide een rol hebben bij de operationalisering van de MNJTF, verlopen moeizaam.
Zoals eerder toegelicht in de Kamerbrief van april, is de Nederlandse inzet er voornamelijk op gericht om de Nigeriaanse autoriteiten hun verantwoordelijkheid voor bescherming van de eigen burgerbevolking te laten nemen en een effectieve regionale aanpak te bevorderen. Om zoveel mogelijk effect te sorteren zoekt Nederland aansluiting bij internationale initiatieven, vooral binnen en via de EU.
De betrokkenheid van de EU bij de strijd tegen Boko Haram blijkt onder meer uit het aannemen van een geïntegreerde Political Framework for Crisis Approach Boko Haram(PFCA). Hierin wordt regionale en nationale assistentie geboden aan Nigeria om de vicieuze cirkel van geweld te helpen doorbreken en om bij te dragen aan hervormingen op het gebied van goed bestuur en sociaaleconomische ontwikkeling in Noordoost Nigeria. De EU doet dit door middel van politieke dialoog, als ook met ontwikkelingsactiviteiten gericht op de aanpak van grondoorzaken van radicalisering en geweld. Zo financiert de EU onder het PFCA een programma om de participatie van vrouwen in vredesopbouw te versterken en heeft de EU een counter-terrorism package (EUR 9,9 mln) aangenomen dat zich richt op het verbeteren van het Nigeriaanse veiligheidsbeleid. Daarnaast omvat het PFCA activiteiten gericht op de bescherming van de jeugd en de preventie van radicalisering door middel van psychosociale hulp voor kinderen en jongeren in Noordoost Nigeria.
De dialoog met Nigeria over de aanpak van Boko Haram voert de EU vooralsnog voornamelijk op hoogambtelijk niveau. De politieke ingangen voor dialoog zijn beperkt, gegeven het feit dat Buhari nog geen ministersploeg heeft aangesteld.
Op welke wijze bent u in staat, waar mogelijk in internationaal verband, om de druk op de Nigeriaanse regering te handhaven om werk te blijven maken van de strijd tegen Boko Haram en om een structurele aanpak te realiseren van de onderliggende oorzaken van het geweld in Nigeria? Welke resultaten worden hier geboekt?
Zie antwoord vraag 7.
Welke ontwikkelingen zijn momenteel zichtbaar op het terrein van de humanitaire hulpverlening aan de bijna 2 miljoen ontheemden?
Het aanhoudende geweld door Boko Haram in de Noordoostelijke provincies van Nigeria heeft eind september 2015 geleid tot 2,2 miljoen ontheemden in Nigeria. 58% van de ontheemden in Nigeria zijn kinderen, waarvan de helft zelfs onder de vijf jaar oud is. In totaal zijn er rondom Lake Chad 2,5 miljoen mensen ontheemd, die momenteel in Nigeria, Tsjaad, Kameroen en Niger verblijven.
Per 10 september zijn er 10.943 Nigerianen teruggekeerd vanuit Kameroen. Hervestiging wordt nu georganiseerd en noodvoedsel, woonvoorzieningen en zorg zijn geleverd door de National Emergency Management Agency (NEMA), Adamawa and Borno State Emergency Management Agencies en humanitaire partners. Vanwege het aanhoudende geweld en de slechte toegang tot de getroffen gebieden in het noordoosten heeft het VN Wereldvoedselprogramma (WFP) sinds 17 augustus de United Nations Humanitarian Air Service (UNHAS) ingezet voor het faciliteren van toegang van humanitaire hulp tot het Noordoosten.
Nederland is de vijfde donor van humanitaire hulp aan de crisis in Nigeria. Nederland draagt EUR 5,3 miljoen bij aan de crisis in Nigeria door het werk van Nederlandse NGO’s (Save the Children, Oxfam Novib, Stichting Vluchteling en Tear) in het kader van de Dutch Relief Alliance, genoemd in de Kamerbrief van 4 juni jongstleden. Het programma draagt bij aan het lenigen van de noden op het gebied van Food Security & Livelihoods, WASH, Protection & Health in de noordoostelijke staten Borno, Adamawa en Gombe. Daarnaast is humanitaire capaciteitsopbouw van de lokale overheden en organisaties een belangrijk deel van het programma.
Naast bilaterale steun verstrekt Nederland ook ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulporganisaties -en fondsen. In 2015 gaat het om 55 miljoen euro aan het Central Emergency Response Fund (CERF), 50 miljoen euro aan het International Committee of the Red Cross (ICRC), 36 miljoen euro aan het WFP, 33 miljoen euro aan de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), 15 miljoen euro aan het United Nations Children Fund (UNICEF) en 5 miljoen euro aan de Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). Door ongeoormerkte bijdragen te verstrekken, kunnen organisaties het geld inzetten daar waar de humanitaire noden het hoogst zijn.
Klopt het bericht dat de fondsen voor humanitaire hulp snel slinken en dat van de toegezegde humanitaire hulp nog geen 30% is binnengekomen? Hoe kunnen deze falende donoren hierop worden aangesproken?
Volgens OCHA komt de behoefte aan financiering voor humanitaire hulp voor Nigeria op basis van het Nigeria Humanitarian Response Plan uit op USD 100,3 mln. Hiervan is op 30 september 2015 47% toegezegd en grotendeels uitbetaald.
Nederland staat in de top 10 van humanitaire donoren wereldwijd en onderschrijft het belang van humanitaire hulp en de noodzaak voor snel uitbetalen van toegezegde financiering. Daar waar mogelijk zal Nederland in bilaterale gesprekken en in internationale fora opbrengen dat het van groot belang is dat humanitaire toezeggingen snel uitbetaald worden.
Ziet u nog nieuwe of aanvullende mogelijkheden binnen het Nederlandse genderbeleid om specifiek aandacht te schenken aan het lijden van meisjes en vrouwen als gevolg van het handelen van Boko Haram?
De bescherming van meisjes en vrouwen tegen (seksueel) geweld is een prioriteit voor het Nederlands en buitenlands beleid. 28 april jongstleden, informeerde ik u over de Nederlandse inzet voor meisjes en vrouwen die slachtoffer zijn geworden van Boko Haram. Verschillende projecten van vrouwenrechtenorganisaties in Nigeria worden op dit moment gesteund door Nederland, onder andere door middel van het Funding Leadership Opportunities for Women (FLOW) fonds. Deze projecten richten zich onder meer op bestrijding van geweld tegen vrouwen en gender-based violence in Nigeria en bevorderen de deelname van vrouwen in vredesprocessen en in de politiek. Het FLOW-fonds is inmiddels in zijn tweede fase beland. Nieuwe projectvoorstellen kunnen in deze fase worden ingediend, ook voor Nigeria.
Personen die wedstrijdinformatie doorspelen via de telefoon vanaf voetbaltribunes |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bellende gok-buitenlanders van tribune Telstar gejaagd»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het verwijderen van personen van voetbaltribunes in verband met ongewenste gokgerelateerde belactiviteiten?2
Ja.
Beschikt u over informatie dat er bij voetbalclubs regelmatig bellende personen op de tribune zitten om wedstrijdinformatie door te spelen? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die informatie? Hebt u de indruk dat dit fenomeen zich de laatste tijd vaker voordoet?
Het komt voor dat tijdens voetbalwedstrijden personen aanwezig zijn die met hun telefoon wedstrijdstatistieken aan derden doorgeven. Die statistieken worden bijvoorbeeld gebruikt voor standen-applicaties en voor live betting bij de reguliere bekende aanbieders in zowel Europa als Azië. De KNVB geeft aan dat weinig clubs melden dat zij overlast ervaren van bellende personen. Er is geen sprake van toename van het aantal meldingen hierover. In een enkel geval zijn personen verzocht de tribune te verlaten, waar ook gehoor aan is gegeven. Wel zal de KNVB, naar aanleiding van de signalen bij Telstar in gesprek gaan met deze club.
Over welke bevoegdheden beschikken voetbalclubs om personen die tijdens voetbalwedstrijden met hun telefoon wedstrijdstatistieken aan derden doorgeven van de tribune te weren? Zijn er op dit moment juridische belemmeringen voor voetbalclubs om dergelijke personen van de tribune te weren? Zo ja, welke belemmeringen zijn dat?
In stadions gelden huisregels waar bezoekers zich aan moeten houden. Het is toegestaan om in het stadion een mobiele telefoon te gebruiken en daarmee informatie te verspreiden.
Dit gebeurt veelvuldig, bijvoorbeeld door mensen van de media. Het is aan de clubs zelf om de mate van overlast te bepalen. Wanneer er sprake is van wangedrag, geweld of overlast, kunnen de clubs deze bezoekers van de tribune verwijderen. Ook kunnen clubs, indien gewenst, de huisregels verder aanscherpen.
Acht u voetbalclubs zelf voldoende in staat om dergelijke personen van hun tribunes te weren? Zo nee, acht u dan aanvullende bevoegdheden of maatregelen gewenst en welke?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) dat restricties in het gokaanbod op alle voetbalwedstrijden nodig zijn? Zo ja, waarom en wat betekent dat ten aanzien van uw beleid met betrekking tot kansspelen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
In het wetsvoorstel Kansspelen op afstand dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer heeft doen toekomen is voorzien in een vergunningstelsel voor aanbod van kansspelen op afstand. Daarmee wordt het huidige verbod op het aanbod van kansspelen op afstand opgeheven omdat een gereguleerd stelsel juist meer mogelijkheden biedt om de consument te beschermen en criminaliteit tegen te gaan. Over dit wetsvoorstel zijn door uw Kamer schriftelijke vragen gesteld welke spoedig door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie worden beantwoord, waarbij ook zal worden ingegaan op de vraag of restricties in het gokaanbod op alle voetbalwedstrijden nodig zijn.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van genoemde personen en de achterliggende gokbelangen niet bijdragen aan een eerlijke sport waar supporters van genieten en kinderen enthousiast van raken? Zo ja, wat kunt u daarin betekenen? Zo nee, waarom niet?
De clubs en de KNVB hechten aan een positieve ervaring van stadionbezoekers en dat deel ik. Vanuit dit perspectief gaat de KNVB in gesprek met Telstar.
Minimumtarieven voor zzp'ers in cao’s |
|
Kees Verhoeven (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er mee bekend dat in de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor architectenbureaus afspraken zijn gemaakt over minimumtarieven voor zelfstandigen zonder personeel (zzp), ongeacht of deze zzp'ers al dan niet schijnzelfstandigen zijn?1
De afspraken in de cao architectenbureaus zijn mij bekend. In deze cao is afgesproken dat architectenbureaus als opdrachtgever binnen Nederland werkzame zelfstandig professionals (opdrachtnemers) die – in opdracht van het architectenbureau – werkzaamheden verrichten, honoreren conform de functies zoals beschreven in het handboek functie-indeling architectenbureaus op een niveau dat vergelijkbaar is met de daarmee corresponderende loonschalen. Deze afspraak is van toepassing op alle werkzame zelfstandige professionals, dus ook indien er sprake is van schijnzelfstandigen.
Of al dan niet sprake is van schijnzelfstandigen blijkt niet uit deze cao-afspraak.
Is het wettelijk toegestaan om in collectieve arbeidsovereenkomsten afspraken te maken over minimum- en/of maximumtarieven voor zelfstandig ondernemers, ook voor de zzp'ers die geen schijnzelfstandige zijn? Zo ja, welke voorwaarden zijn hieraan verbonden? Kunt u hierbij ook ingaan op de gevolgen van het arrest van het Europees Hof van Justitie d.d. 4 december 2014?2
Cao-bepalingen die zien op zelfstandigen zonder personeel die kwalificeren als ondernemer in de zin van het mededingingsrecht waarin tarieven worden afgesproken, zullen hoogstwaarschijnlijk onder het kartelverbod uit de Mededingingswet vallen. Indien sprake is van een kartelafspraak dan is de desbetreffende bepaling in de cao nietig en kan de ACM een boete opleggen aan partijen die de mededingingsbeperkende afspraak hebben gemaakt. De ACM houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet en oordeelt in dat kader of een zelfstandige een ondernemer is in de zin van het mededingingsrecht. In algemene zin zullen zelfstandigen zonder personeel in het overgrote deel van de gevallen ondernemers zijn in de zin van het mededingingsrecht. Dan is de Mededingingswet onverkort van toepassing. Indien sprake is van schijnzelfstandigen is geen sprake van ondernemers volgens het mededingingsrecht. Afspraken in cao’s die zien op honorering van schijnzelfstandigen vallen niet onder het kartelverbod. Dit laatste is recent bevestigd door het Europees Hof in de zaak FNV/KIEM over orkestremplaçanten.
Dient er van geval tot geval te worden vastgesteld of er sprake is van schijnzelfstandigheid? Of zou een zelfstandige architect in geval van algemeen verbindend verklaring van de cao voor architectenbureaus per definitie een schijnzelfstandige worden?
Het algemeen verbindend verklaren van cao-afspraken heeft op zich geen gevolgen voor de vraag of in een individuele arbeidsrelatie sprake is van schijnzelfstandigheid. Of daadwerkelijk sprake is van schijnzelfstandigheid zal uiteindelijk van geval tot geval door de rechter en/of de ACM beoordeeld moeten worden. Daarbij is het overigens wel voorstelbaar dat voor een bepaalde specifiek in een cao omschreven groep door de rechter en/of ACM wordt uitgemaakt dat sprake is van schijnzelfstandigheid voor deze gehele groep. Dit is bijvoorbeeld gebeurd voor orkestremplaçanten vallend onder de cao voor orkestremplaçanten.
Op welke wijze en door wie wordt vastgesteld of er sprake is van schijnzelfstandigheid in de zin van het arrest van het Europees Hof van Justitie? Welke juridische mogelijkheden hebben de individuele architect en/of de opdrachtgever als zij van mening verschillen of er sprake is van schijnzelfstandigheid?
Het is de ACM die uitmaakt of sprake is van schijnzelfstandigheid in de zin van het arrest van het Europese Hof van Justitie. De ACM beoordeelt of er sprake is van een onderneming in de zin van 101 VWEU en de Mededingingswet, daaruit volgt het antwoord op de vraag of er sprake is van schijnzelfstandigheid in de zin van de mededingingsregels. Dit laat onverlet dat er sprake kan zijn van schijnzelfstandigheid in de zin van het privaatrecht of fiscaal recht. Een individuele architect en/of de opdrachtgever kunnen hun meningsverschil voorleggen via de reguliere rechtsbeschermingsprocedure bij de ACM.
Spelen cao-afspraken over minimumtarieven een rol in de beoordeling van de aard van de arbeidsrelatie door de Belastingdienst? Zo ja, op welke manier?
Nee.
Wat is het gevolg van cao-afspraken over minimum- en/of maximumtarieven voor zelfstandig ondernemers voor het recht van zzp'ers op ondernemersfaciliteiten in de inkomstenbelasting, zoals de zelfstandigenaftrek?
Geen.
Het intrekken van bestaande vergunningen voor apotheekhoudende huisartsen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat apotheekhoudende huisartsen essentieel zijn voor het langer thuis wonen en goede zorg dichtbij huis, zeker in snel vergrijzende krimpgebieden?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland toegang heeft tot goede huisartsenzorg en farmaceutische zorg, ook in krimpgebieden. Daarbij is de hoofdregel dat farmaceutische zorg wordt verleend door apothekers, en alleen bij wijze van uitzondering door (apotheekhoudende) artsen. De apotheker is immers de deskundige zorgverlener op het terrein van farmaceutische patiëntenzorg.
Deelt u ook de mening dat apotheekvergunningen voor huisartsen in vergrijzende krimpgebieden essentieel zijn voor de continuïteit van de praktijk en het vestigen van een nieuwe generatie huisartsen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre vindt u dat vergunningen voor bestaande apotheekhoudende huisartsen moeten worden verlengd als omstandigheden gelijk blijven? Zo ja, waarom vindt u dit van belang? Zo nee, waarom vindt u dat en hoe draagt dat bij aan het in stand houden van voorzieningen in krimpregio’s?
Indien er voor de patiënten in een gebied niet binnen redelijke afstand een apotheek is gevestigd, kan door het CIBG aan een huisarts een vergunning worden verleend om tevens een apotheek te mogen houden voor die patiënten. Bij deze regeling in de Geneesmiddelenwet staat het belang van de patiënt voorop. De patiënt moet de best mogelijke farmaceutische zorg krijgen die beschikbaar is.
Het CIBG toetst bij de aanvraag voor een apotheekvergunning aan het afstandscriterium. Kort gezegd wordt voor een gebied vergunning verleend als de afstand tussen patiënt en apotheek meer is dan 4,5 kilometer. Tussen de 3,5 en 4,5 kilometer kan onder omstandigheden een vergunning worden verleend. Dit is geregeld in artikel 61 lid 10 en lid 11 van de Geneesmiddelenwet.
Indien het CIBG na toetsing tot de conclusie komt dat er geen apotheekvergunning verleend wordt aan de huisarts, betekent dit dat de farmaceutische zorg geborgd is door een nabije apotheek.
Het CIBG gaat niet uit eigen beweging en periodiek na of nog steeds aan alle vergunningvoorwaarden wordt voldaan.
Indien zich ná het verlenen van een apotheekvergunning een apotheker binnen de wettelijke afstand vestigt, gaat het CIBG dan ook niet ambtshalve over tot intrekking van de apotheekvergunning. Dit is anders wanneer bijvoorbeeld de nieuwe apotheker, als belanghebbende, zou verzoeken om intrekking van de apotheekvergunning van de huisarts. Dan moet het CIBG de omstandigheden opnieuw en volledig toetsen aan de wet.
En ook wanneer een apotheekhoudend huisarts vertrekt, en een nieuwe aanvraag voor een apotheekvergunning wordt ingediend, is het CIBG verplicht alle omstandigheden opnieuw te toetsen. Wanneer dan blijkt dat niet meer aan het afstandcriterium wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat na de vergunningverlening een nabije apotheek is gevestigd, kan het CIBG niet anders dan voor het desbetreffende gebied geen vergunning verlenen.
Bij de aanvraag van de onderhavige huisartsenpraktijk wordt overigens voor een tiental deelgebieden wel aan het afstandcriterium voldaan. Voor deze gebieden is dan ook een apotheekvergunning afgegeven. Alleen voor het deelgebied Annen wordt niet aan het afstandscriterium voldaan.
Kunt u verklaren waarom het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) vanwege een vertrekkende huisarts de apotheekvergunning weigert te verlengen voor de overige huisartsen in de praktijk te Annen die al ruim 20 jaar over deze vergunning beschikt?1
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens om het verschil tussen een hoofd- en associatievergunning op te heffen ten behoeve van de voorzieningen in vergrijzende krimpregio’s waar apotheekhoudende huisartsen een praktijk delen?
Neen, ik ben dat niet voornemens. De associatievergunning is bedoeld om een arts die gezamenlijk met de apotheekhoudend huisarts (de hoofdvergunninghouder) een praktijk voert, eveneens geneesmiddelen ter hand te laten stellen aan de desbetreffende patiënten.
De associatievergunning vervalt van rechtswege als de hoofdvergunning vervalt (zie hiervoor artikel 61 lid 14 van de Geneesmiddelenwet). Als de hoofdvergunning vervalt, betekent dit dat de farmaceutische zorg is geborgd door een apotheek.
Kunt u verklaren waarom het CIBG vijf jaar geleden onder dezelfde wet en omstandigheden wel een nieuwe vergunning heeft verleend aan de huisartspraktijk in Annen? Waarom krijgt het CIBG de ruimte om bij gelijkblijvende omstandigheden bestaande vergunningen van apotheekhoudende huisartsen in trekken met nieuwe criteria? Waarom heeft het CIBG de wijze van meten van de afstand tussen apotheek en de eerste potentiele patiënt in de tussentijd aangepast?
In 2010 is de huisartsenpraktijk te Annen verhuisd naar een nieuw adres. Deze adreswijziging is doorgevoerd in de hoofdvergunning en de associatievergunning. Hierbij was geen sprake van een nieuwe vergunning, maar van een adreswijziging in de bestaande vergunning.
Het CIBG hanteert overigens geen nieuwe criteria bij de beoordeling van aanvragen. Het afstandcriterium is al decennia lang leidend bij de vergunningverlening. Ook de wijze van meten is niet veranderd. In het geval van het deelgebied Annen is de gemeten afstand 4,0 kilometer.
Deelt u de mening dat u, ook al zou de huisartsenpraktijk in Annen nu ineens een afstandscriterium van 3,5–4,5 km toebedeeld krijgen, alle wettelijke vrijheid heeft om de apotheekhoudende vergunning alsnog te verlengen? Bent u voornemens om dat te regelen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Bij een afstand tussen de 3,5 en 4,5 kilometer beschik ik niet over alle wettelijke vrijheid. Bij die afstand geldt het criterium «het belang van de geneesmiddelenvoorziening». Hierbij is vooral van belang de bereikbaarheid per openbaar vervoer. Ook dit criterium bestaat al vele tientallen jaren, en de uitwerking daarvan is vastgelegd in de rechtspraak. Dit criterium kan niet zomaar opzij worden gezet.