Het bericht ‘Klachtenregen over zzp-verzekeringen arbeidsongeschiktheid’ |
|
Mei Li Vos (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Klachtenregen over zzp-verzekeringen arbeidsongeschiktheid»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Bent u er van op de hoogte dat de helft van de zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) in de bouw zich niet kan verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid bij een particuliere verzekeraar vanwege verschillende redenen, zoals te hoge premies die verzekeraars vaststellen of het feit dat de zzp’er een medisch verleden heeft?
Uit onderzoek dat Panteia in 20132 heeft gedaan, blijkt dat 49% van de eenpersoonsbedrijven in de zogeheten «maaksectoren» (de bouw, industrie en landbouw) zich privaat heeft verzekerd tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico, middels een private arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV).
Voor zzp’ers bestaan er verschillende mogelijkheden om het risico van arbeidsongeschiktheid af te dekken. Naast de reguliere AOV, biedt de private verzekeringsmarkt een scala aan andere producten.
Private verzekeraars hebben de private vangnetverzekering ontwikkeld voor startende zzp’ers, die om medische redenen niet worden geaccepteerd voor een reguliere AOV. Zzp’ers die als zelfstandige starten vanuit loondienst of een uitkering op grond van een werknemersverzekering (bijvoorbeeld WIA-uitkering), kunnen ook terecht bij het UWV voor een vrijwillige WIA-verzekering. Zowel voor de private vangnetverzekering als voor de vrijwillige verzekering bij het UWV, geldt dat geen medische beoordeling nodig is; er is sprake van een acceptatieplicht.
Indien een zzp’er een AOV aanvraagt, zal de verzekeraar willen inschatten hoe groot het risico is dat de zzp’er arbeidsongeschikt wordt en arbeidsongeschikt blijft. Verzekeraars kijken hiervoor naar het (gezondheids)risicoprofiel van de zelfstandige. Er wordt bijvoorbeeld bekeken of de zzp’er gezondheidsklachten heeft (gehad), in relatie tot de leeftijd en het beroep. Als er sprake is van een risico dat hoger is dan het gemiddelde risico – hetgeen bij zzp’ers in de bouw het geval kan zijn – dan kan de zzp’er te maken krijgen met een premieopslag en/of bijvoorbeeld een medische uitsluiting. Slechts een klein deel (circa 3%) van de zzp’ers die een verzekering aanvragen wordt om medische redenen niet geaccepteerd3. Voor deze groep is de bovengenoemde private vangnetverzekering ontwikkeld.
Bij de reguliere AOV kan de zzp’er zelf de hoogte van zijn verzekeringspremie beïnvloeden, bijvoorbeeld door te kiezen voor een lagere wachttijd. De premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering is fiscaal aftrekbaar.
Deelt u de mening dat juist zzp’ers in de bouw een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid moeten kunnen afsluiten, gezien het risicovolle karakter van het werk? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat alle zzp’ers – dus ook in de bouw – zich er bewust van zijn dat zij er zelf verantwoordelijk voor zijn dat zij – als zij dat willen – een voorziening moeten treffen om het risico van arbeidsongeschiktheid af te kunnen dekken. Dat kan op verschillende manieren: bijvoorbeeld via een private arbeidsongeschiktheidsverzekering of door de vrijwillige voortzetting van de publieke verzekering bij het UWV. Ook toetreding tot een Broodfonds behoort tot de mogelijkheden. Daarnaast zijn er zzp’ers die op een andere wijze in hun inkomen kunnen voorzien ingeval van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat zij over een financiële buffer beschikken, of omdat zij naast hun werkzaamheden als zelfstandige ook in loondienst werken (en uit dien hoofde verzekerd zijn), of omdat zij via het inkomen van een partner in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 2, bestaat voor startende zzp’ers die een medisch verleden hebben, bovendien de mogelijkheid van de private vangnetverzekering en de vrijwillige verzekering bij het UWV.
Dit jaar zal ik starten met een voorlichtingscampagne om de bewustwording van zzp’ers met betrekking tot het arbeidsongeschiktheidsrisico te vergroten.
De mogelijkheden van verzekering – die ik hiervoor heb toegelicht – zal ik in deze campagne uitdrukkelijk onder de aandacht brengen.
Deelt u de mening dat er een onwenselijke situatie is ontstaan, waarbij zzp’ers in de bouw zich niet particulier kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid vanwege te hoge premies of een medisch verleden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat particuliere verzekeraars «medische verzwijging» soms gebruiken om de uitkeringen te beperken, te weigeren of zelfs terug te vorderen bij zzp’ers die jarenlang premies hebben betaald? Bent u eveneens bekend met het feit dat mensen te goeder trouw de vragenlijst invullen maar toch medische gegevens kunnen vergeten?
Verzekeraars hebben gegevens nodig om een inschatting te kunnen maken van het risico en een daarbij passende premie te kunnen vaststellen. Voordat een verzekering wordt gesloten, vragen verzekeraars daarom aan aspirant-verzekerden om een gezondheidsverklaring in te vullen.
Deze gezondheidsverklaring bestaat uit een formulier waarin vragen gesteld worden over de persoonlijke omstandigheden en leefstijl van de betrokkene (bijvoorbeeld over rookgedrag) en over diens medische geschiedenis. Er wordt gevraagd naar een groot aantal aandoeningen en ziekten. Voorts wordt aangegeven dat de betrokkene het moet vermelden indien hij bijvoorbeeld een arts heeft bezocht, een medische behandeling heeft ondergaan en/of medicijnen heeft gebruikt. Indien wordt aangegeven dat dit inderdaad het geval is, dan worden aanvullende vragen gesteld over de aandoening of behandeling. De medisch adviseur beoordeelt de gezondheidsverklaring en kan aan de hand daarvan besluiten nadere informatie op te vragen bij de huisarts of behandelend specialist, dan wel de betrokkene te laten keuren.
Op het formulier wordt benadrukt dat het belangrijk (én verplicht) is om het formulier goed en volledig in te vullen omdat anders het gevaar bestaat dat de verzekeraar de verzekering beëindigt of een uitkering weigert of stopzet. Een verzekeraar moet er immers op kunnen vertrouwen dat de verklaring zorgvuldig wordt ingevuld, omdat hij hier zijn premie en voorwaarden op baseert.
De kaders hiervan zijn wettelijk vastgelegd. In artikel 7:928 lid 1 BW is geregeld dat de verzekeringnemer een mededelingsplicht heeft. Tevens is hierin geregeld dat de verzekeringnemer niet door de verzekeraar kan worden afgerekend op het niet meedelen van feiten die hij niet kende of niet hoorde te kennen. Daarbij moet de verzekeringnemer te goeder trouw hebben nagelaten mee te delen.
De gevolgen van het niet nakomen van die mededelingsplicht zijn geregeld in de artikelen 7:929 lid 2 BW, 7:930 lid 2 BW en 7:930 lid 3 BW. Bepalend daarbij is de vraag of de verzekeraar, als hij bekend was met het verzwegen feit, de verzekering wel of niet zou hebben aangeboden of bijvoorbeeld bepaalde clausules, uitsluitingen of premieverhogingen zou hebben toegepast. Uiteindelijk kan het gevolg dat zijn dat de verzekeraar bij het constateren van het niet nagekomen zijn van de mededelingsplicht de verzekering beëindigt.
Deelt u de mening dat er een onwenselijke situatie ontstaat als mensen niet goed voorgelicht worden over de consequenties van het vergeten van ziektes of aandoeningen? Zo ja, wat zouden verzekeraars of de overheid kunnen doen om de voorlichting over «medische verzwijging» te verbeteren?
Ik hecht er zeer aan dat mensen goed worden voorgelicht over de consequenties van het vergeten van ziektes of aandoeningen, bij het invullen van de gezondheidsverklaring. In dat kader is van belang dat het Verbond van Verzekeraars (hierna: het Verbond) op dit moment – samen met artsen- en patiëntenorganisaties – werkt aan de modernisering van de model-gezondheidsverklaring. Het Verbond onderzoekt onder meer de mogelijkheid om, met het toevoegen van controlevragen om de kans op onbewuste verzwijging zo klein mogelijk te maken. In dit traject zal tevens de communicatie rondom het invullen van de gezondheidsverklaring worden meegenomen, om het belang van het juist invullen van de gezondheidsverklaring duidelijk te maken aan de verzekeringnemer.
Het doorgaan van een bijeenkomst met een islamitische geweldsprediker |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geen verbod op omstreden bijeenkomst met islamitische predikers»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat het uitnodigen van extremisten haaks staat op de integratie en een gevaar vormt voor de openbare orde?
In de brief van het kabinet van 3 maart 2015(Kamerstuk 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Over het weigeren van visa van predikers uit visumplichtige landen die oproepen tot haat en geweld (maatregel 20f uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme) is uw Kamer 9 november 2015 nog geïnformeerd via de Vierde Voortgangsrapportage van het Actieprogramma (Kamerstuk 29 754, nr. 326).
Indien het komt tot een uitnodiging van een visumplichtige derdelander die oproept tot haat en geweld heeft de rijksoverheid de mogelijkheid om het vreemdelingrechtelijk instrument in te zetten. De mogelijkheden hiertoe hangen echter af van de verblijfstatus van de prediker. Iedere casus wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
De predikers waar in het desbetreffende artikel aan wordt gerefereerd hebben de Britse en de Nederlandse nationaliteit. Met betrekking tot de Britse nationaliteit is van belang dat volgens richtlijn 2004/38 aan een burger van de Unie alleen de toegang geweigerd kan worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Ook voor niet-visumplichtige sprekers neemt het Kabinet het standpunt in dat het onacceptabel is als zij onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren.
Hier is aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek» van 23 september 2015(Kamerstuk 29 614, nr. 38).
Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Indien tijdens een bijeenkomst sprake is van strafbare feiten, zoals het beledigen van personen, opruien tot geweld of haat zaaien tegen bevolkingsgroepen, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden.
Daarnaast heeft de burgemeester de mogelijkheid het preken op een specifieke locatie onmogelijk te maken door het opleggen van een gebiedsverbod.
De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten (waaronder het uitnodigen van geweldspredikers) is nader uitgewerkt in de salafismebrief van 25 februari 2016 (Kamerstuk 29 614, nr. 39), waarin het Kabinet tevens is ingegaan op de 9 moties over salafisme.
Bent u bereid de burgemeester van Almere te wijzen op de motie-Bontes om te allen tijde geweldspredikers uit ons land te weren en op grond daarvan de betreffende geweldsprediker alsnog te weren?2
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Italië banken van slechte leningen af mag helpen |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Italië mag banken van slechte leningen afhelpen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belachelijk is de Italiaanse overheid voor honderden miljarden garant kan staan voor slechte leningen, zonder dat dit als staatssteun wordt gekwalificeerd? Zo neen, waarom niet?
Italië is na overleg met de Europese Commissie uitgekomen op een regeling waarbij de Italiaanse overheid garanties verstrekt voor niet-presterende leningen (NPLs).2 Italiaanse banken die aan deze regeling willen deelnemen, dienen in ruil voor een verstrekte garantie een vergoeding te betalen. Indien er sprake is van een marktconforme vergoeding, zou bij een dergelijke regeling geen sprake zijn van staatssteun. Het oordeel hierover is aan de Europese Commissie die inmiddels heeft geconcludeerd dat de regeling geen staatsteun betreft. Overigens heeft de Europese Commissie het volledige besluit voor deze casus nog niet gepubliceerd.3
Hoe komt het dat de rommelhypotheken van ING en de vastgoedleningen van SNS Reaal eerder wel door Brussel als staatssteun zijn gekwalificeerd? Op basis waarvan is hier onderscheid in gemaakt?
In het recente verleden heeft de Nederlandse Staat meerdere maatregelen getroffen om de stabiliteit van de Nederlandse financiële sector te waarborgen. De aan Nederlandse banken verleende steun bevatte naast verstrekte garanties ook andere vormen van steunverlening zoals kapitaalinjecties en overbruggingsleningen. Deze maatregelen zijn door de Europese Commissie als staatssteun aangemerkt, omdat de Europese Commissie van mening was dat deze operaties niet onder normale marktvoorwaarden hadden plaatsgevonden. Aangezien de Europese Commissie het volledige besluit nog niet heeft gepubliceerd, zijn de exacte verschillen tussen de aangehaalde Nederlandse ingrepen en de Italiaanse regeling, niet nader duiden.
Hoe is het mogelijk dat de negen Italiaanse banken, die in eerste instantie niet door de stresstest van de ECB kwamen, hier alsnog doorheen zijn gekomen?
Een comprehensive assessment (CA) bestaat uit een grondige doorlichting van de balans (de Asset Quality Review, AQR) aangevuld met twee stresstest-scenario's. Door een AQR ontstaat een goed beeld van de adequaatheid van de waarderingen van activa en onderpand, en de daarmee verband houdende voorzieningen. De stresstesten waren gebaseerd op denkbeeldige economisch scenario’s en bestonden uit een basis- en adverse scenario. Uit een CA kunnen eventuele kapitaaltekorten gesignaleerd worden, die dan op de korte termijn dienen te worden aangevuld.
In de CA van 2014 deden in totaal vijftien Italiaanse banken mee. Negen hiervan hadden op het meetmoment, 31 december 2013, enig kapitaaltekort. Tussen 1 januari 2014 en 30 september 2014 hebben vijf Italiaanse banken kapitaal opgehaald waardoor hun kapitaal al voldoende was aangevuld toen de resultaten in oktober 2014 bekend werden gemaakt. Daarom waren er slechts vier Italiaanse banken gezakt voor de CA van 2014. Eventuele kapitaaltekorten hebben deze Italiaanse banken aan moeten vullen door middel van een uitgifte van kapitaalinstrumenten of door andere in aanmerking komende maatregelen die de kapitaalposities naar de vereiste niveaus zouden brengen.
Ondanks dat banken geen kapitaaltekorten hadden in de CA of deze intussen hebben opgelost, kunnen Italiaanse banken op structurele basis nog steeds last hebben van een groot aantal NPLs. Voor NPLs dient relatief veel kapitaal te worden aangehouden, wat daarmee niet kan worden aangewend voor het ontplooien van andere initiatieven. Het Italiaanse garantieprogramma kan daarom – samen met enkele andere maatregelen die de Italiaanse overheid heeft genomen zoals aanpassingen op het terrein van insolventieprocedures – bijdragen aan het opschonen van bankbalansen en creëren van meer ruimte voor nieuwe initiatieven.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat Nederland straks mag opdraaien voor zwakke Italiaanse zombiebanken die, naar nu blijkt, zijn behangen met slechte leningen (300 miljard euro)?
Met de bankenunie zijn al grote stappen gezet om de negatieve wisselwerking tussen banken en nationale overheden te beperken, en adequaat toezicht te organiseren op Europees niveau. Mocht een bank onverhoopt toch in de problemen komen dan betalen kapitaalverschaffers van banken eerst zelf de kosten (bail-in). Daarmee is de kans sterk verminderd dat nationale overheden dienen bij te dragen in geval van afwikkeling van een bank. Ook is er vanaf 1 januari 2016 een door Europese banken zelf gefinancierd afwikkelingsfonds (het Single Resolution Fund, SRF), om kosten te dragen die niet door middel van bail-in gefinancierd kunnen worden. Daarnaast zet het kabinet zich in voor verdere risicoverminderende maatregelen, die erop gericht zijn de risico’s in het Europese bankwezen verder terug te dringen.4
Bent u het er mee eens dat Nederland beter zo snel mogelijk uit de Euro en Europese Unie kan stappen, teneinde zijn welvaart en soevereiniteit veilig te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Toeslagen voor gezinnen bij meerderjarige, thuiswonende pleegkinderen en over tegemoetkomingen pleegzorg voor gezinnen net over de grens |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat de ouder-kind relatie bij een pleegkind nadrukkelijk verandert vanaf het 18e jaar van het pleegkind? Zo ja, in welke opzicht verandert die situatie en hoe uit zich dit in het vervallen van bepaalde rechten op toeslagen voor zowel pleegkind als ouder?
Indien pleegkinderen na hun 18de jaar nog behoefte hebben aan ondersteuning en begeleiding, kunnen ze tot hun 23ste jaar een beroep doen op voortgezette pleegzorg. De gemeente beslist over deze vorm van voortgezette jeugdhulp. Zolang er sprake is van voortgezette pleegzorg, zorgt de pleegzorgorganisatie voor begeleiding van pleegouders en jongere en voor een pleegvergoeding voor de pleegouders.
De pleegvergoeding op grond van de Regeling Jeugdwet bestaat uit drie elementen: het basisbedrag, eventuele toeslagen op de pleegvergoeding en eventuele vergoeding van bijzondere kosten voor pleegkinderen met een kinderbeschermingsmaatregel en pleegkinderen onder pleegoudervoogdij.
Zie verder de antwoorden op vraag 2 en 3.
Wat is uw oordeel over de situatie waarin pleegkinderen die begeleiding nodig hebben, en die nog niet zelfstandig kunnen leven en dus bij hun pleegouder(s) wonen, worden gekort op hun toeslagen zodra zij meerderjarig zijn?
Bij de zorgtoeslag is het niet van belang of het om een pleegkind of een eigen kind gaat. Het gaat er om dat iemand die 18 jaar is geworden in een huishouden bij zijn (pleeg)ouders zorgtoeslag mag aanvragen aangezien het betrokken kind dan ook verzekeringsplichtig is geworden. Het inkomen van de pleegouders is in de regel niet van invloed op de zorgtoeslag van het kind. Wel is het eventuele eigen inkomen van het pleegkind relevant omdat de zorgtoeslag inkomensafhankelijk is. Zodra een meerderjarig pleegkind en pleegouder toeslagpartners zijn, tellen beide inkomens voor de zorgtoeslag.
Klopt het dat een meerderjarig pleegkind in een ouder-kind situatie als toeslagpartner van een ouder kan worden gezien? Zo ja, vindt u het redelijk dat dit dan negatieve gevolgen kan hebben voor de toeslagen voor biologische, (minderjarige) kinderen in eenzelfde gezin?
Een meerderjarig pleegkind kan onder bepaalde omstandigheden toeslagpartner van een alleenstaande pleegouder zijn als zij bij elkaar op hetzelfde woonadres wonen. In deze gevallen gaat de wetgever ervan uit dat er sprake is van een samengesteld gezin dat voor wat betreft de in aanmerking te nemen draagkracht vergelijkbaar is met gehuwden of ongehuwd samenwonende meerderjarigen met een minderjarig kind.
Dat kan gevolgen hebben voor de hoogte van de toeslag of toeslagen die zij ontvangen voor minderjarige kind(eren) omdat beide inkomens dan meetellen. Te denken valt aan het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag.
Ook is er geen sprake meer van aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget voor de alleenstaande ouder (meerderjarig pleegkind of pleegouder) met een minderjarig kind.
Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat de pleegvergoeding op grond van de Jeugdwet daarbij niet als inkomen wordt beschouwd.
Bent u bekend met situaties waarbij Nederlandse pleegouders, woonachtig net over de grens in België of Duitsland en werkzaam in Nederland, wél fungeren als pleeggezin maar géén recht hebben op een pleegvergoeding voor het gezin? Kunt u aangeven om hoeveel gevallen dit (potentieel) gaat?
Vanaf 1 januari 2015 geldt het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet. Dat betekent dat Nederlandse pleegoudervoogden die woonachtig zijn in België of Duitsland geen recht hebben op een pleegvergoeding omdat de Jeugdwet niet geldt in het buitenland. Uitgezonderd zijn Nederlandse pleegoudervoogden die onder het overgangsrecht voor de pleegzorg vallen.
In hoofdstuk 10 van de Jeugdwet is geregeld dat de rechten en verplichtingen die vóór 1 januari 2015 golden met betrekking tot verwijzingen en indicaties voor vormen van zorg of jeugdzorg die vanaf dat moment onder de Jeugdwet vallen, blijven gelden, maar dan jegens de gemeente waarbinnen de betreffende jeugdige zijn woonplaats in de zin van de Jeugdwet heeft. Als het een indicatiebesluit betreft waarin is vastgesteld dat de jeugdige is aangewezen op pleegzorg, dan geldt het voor de duur die is vastgesteld in het betreffende indicatiebesluit. Dit kan betekenen dat de pleegzorg op basis van dat indicatiebesluit doorloopt tot het pleegkind 18 jaar wordt.
Gemeenten geven uitvoering aan het overgangsrecht en het woonplaatsbeginsel. Het is mij niet bekend hoeveel Nederlandse pleeggezinnen die over de grens wonen geen recht (meer) hebben op pleegvergoeding.
Welke mogelijkheden zijn er om dergelijke Nederlandse gezinnen, die in een grensgebied zorgen voor noodzakelijke pleegopvang voor een of meerdere Nederlandse kinderen, ook in een van de buurlanden van een vorm van vergoeding voor pleegzorg te voorzien en bent u eventueel bereid om hierin ondersteuning te bieden?
Pleegoudervoogden in België en Duitsland kunnen hiervoor terecht bij de verantwoordelijke Belgische en Duitse instanties.
De plannen voor een megastal met grootschalige embryo-winning in Wichmond en de gevolgen daarvan voor hormoonemissies naar het milieu |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Is u bekend dat bij embryo-winnning grote hoeveelheden hormonen worden gebruikt?1
Het is mij bekend dat bij de embryoproductie aan de koeien hormonen worden toegediend.
Welk onderzoek is er bekend over de gevolgen van uitspoeling van hormonen naar het milieu bij embryowinning?
De initiatiefnemer van de stal in Wichmond houdt melkvee met als doel om naast het produceren van melk embryo’s te produceren. Er heeft in het specifieke geval van de stal in Wichmond geen onderzoek plaatsgevonden betreffende de milieurisico’s van het uitspoelen van hormonen. Bij alle toe te laten diergeneesmiddelen, waaronder hormonen, wordt als onderdeel van de markttoelating van diergeneesmiddelen een milieubeoordeling uitgevoerd. Derhalve hebben alle toegelaten diergeneesmiddelen een positieve milieubeoordeling.
Welk onderzoek is er in het specifieke geval van de stal in Wichmond geweest betreffende de milieurisico’s van het uitspoelen van hormonen? Welk inzicht is er in de gevolgen voor de verspreiding via mest, de verspreiding in grondwater en drinkwater?
Zie antwoord vraag 2.
Waar wordt de mest van het betreffende bedrijf verspreid?
De op het bedrijf geproduceerde mest kan op het eigen bedrijf worden aangewend, mits dit mogelijk is binnen de op het bedrijf beschikbare plaatsingsruimte voor mest. Het overschot moet binnen of buiten de Nederlandse landbouw worden afgezet, conform de regels van de Meststoffenwet.
Zijn risico’s van de verspreiding van hormonen in het milieu gewogen in de vergunningverlening?
Voor deze activiteit in de eerste fase is geen milieuvergunning vereist omdat deze qua omvang valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. De benodigde melding heeft plaatsgevonden.
Is er een Milieu Effect Rapportage gemaakt en zo nee, waarom niet en acht u dit verantwoord?
Nee, er is geen MER opgesteld. Voor deze activiteit in de eerste fase geldt conform het Besluit mer geen zogenaamde mer-beoordelingsplicht. Ik acht dit verantwoord omdat de regels van het Besluit mer worden nageleefd.
Bent u bereid alsnog een Milieu Effect Rapportage te gelasten?
Nee, want het Besluit mer verplicht het bevoegd gezag daar in dit geval niet toe.
Bent u bereid de megastal tegen te houden op grond van de emissies van hormonen in het milieu en de onbekende risico’s die dit behelst?
Provincie en gemeente zijn verantwoordelijk voor het omgevingsbeleid en kunnen op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld via het bouwblok, een maximum stellen aan de stalgrootte en beperkingen opleggen aan de vestiging of uitbreiding van veehouderijbedrijven.
Welke vergunningen zijn noodzakelijk en welke zijn reeds afgegeven?
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer (Kamerstuk 33 979, nr. 100, d.d. 5 oktober 2015) wil de initiatiefnemer het bedrijf in Wichmond in drie fasen ontwikkelen.
Fase 1: hiervoor is een omgevingsvergunning voor de bouw van een rundveestal verleend op 30 december 2014. Het betreft de huisvesting van ca. 100 stuks rundvee. Een dergelijke omgevingsvergunning moet worden verleend als aan de limitatieve wettelijke eisen is voldaan.
Een milieuvergunning is niet vereist bij een omvang van circa 100 stuks rundvee. De regels in het Activiteitenbesluit zijn van toepassing. Een melding op grond van het Activiteitenbesluit is op 15 februari 2015 ingediend. Het Activiteitenbesluit bevat voorschriften (algemene regels) waardoor de milieugevolgen van de betreffende activiteiten binnen aanvaardbare perken blijven. De algemene regels bevatten geen specifieke regels voor de emissie van hormonen.
Fase 2: Op 15 oktober 2015 heeft het bedrijf een verzoek ingediend voor fase 2. In deze fase is de maximale omvang van het bedrijf 138 melk- en kalfkoeien, 200 stuks vrouwelijk jongvee en 50 fokstieren en overig rundvee ouder dan twee jaar.
Planologisch is hiervoor een wijzigingsprocedure vereist van het bestemmingsplan. De gemeente heeft dit verzoek in beraad. Er is, gelet op de omvang, geen mer-beoordeling vereist.
De verzoeker heeft wel vrijwillig een aanmeldingsnotitie MER-beoordeling Melkrundveebedrijf De Sticht ingediend. Deze notitie is door het bevoegd gezag beoordeeld en er is geconcludeerd dat er voor fase 2 geen kans is op aanzienlijke milieueffecten, en bijgevolg dat er geen MER noodzakelijk is. Ook is in deze fase geen milieuvergunning vereist (de eisen zoals omschreven bij fase 1 gelden dus ook voor fase 2).
Fase 3: De verzoeker heeft aangegeven dat de uiteindelijke omvang van het gewenste melkrundveebedrijf op deze locatie zal worden begrensd op maximaal 500 melkkoeien en 150 stuks overig rundvee.
Voor deze omvang is een zogenoemde mer-beoordeling verplicht gesteld. Het bevoegd gezag zal opnieuw moeten beoordelen of er een kans is op aanzienlijke milieugevolgen, en indien die kans aanwezig is, zal de verzoeker een MER moeten maken. Ook is voor een bedrijf met deze omvang een milieuvergunning vereist op grond van categorie 8.3 van Bijlage 1 Bor. Wanneer de verzoeker fase 3 wil, aanvangen is niet bekend.
De provincie heeft op 13 april 2015 een vergunning verleend op grond van artikel 19d Nbw voor fase 2.
De verzoeker heeft vervolgens een aanvraag ingediend voor een Nbw-vergunning voor fase 3, voor het houden van 975 melkkoeien, 256 stuks vrouwelijk jongvee en 224 fokstieren en overig rundvee.
De provincie heeft op deze laatste aanvraag op 3 juni 2015 een ontwerpvergunning verleend.
Deze (ontwerp)vergunningen zien uitsluitend op de ammoniakemissie van het bedrijf op nabij gelegen Natura 2000-gebieden. De verzoeker heeft een bedrijf overgenomen waar al ammoniakemissie plaatsvond en heeft bovendien ammoniakrechten van twee andere naburige bedrijven aangekocht. De verzoeker heeft aangetoond dat de ammoniakemissie van zijn bedrijf, ook met de maximaal opgegeven dierbezetting in fase 3, lager is dan de ammoniakemissie van zijn voorganger en de aangekochte rechten tezamen.
De verzoeker heeft nadien aangegeven voor fase 3 de omvang van het houden van dieren te beperken tot 500 melkkoeien en 150 stuks overig rundvee. Hij heeft echter de aanvraag voor de Nbw-vergunning niet hierop aangepast.
Uit de hierboven beschreven wettelijke eisen blijkt dat er geen juridische mogelijkheden zijn om specifieke eisen op te nemen voor emissies van hormonen voor de fasen 1 en 2. De algemene regels in het Activiteitenbesluit acht ik voldoende bescherming te bieden aan het milieu.
Voor fase 3 is het aan de gemeente ter beoordeling of het uiteindelijke bedrijf inpasbaar is in het bestemmingsplan. Er zal een zogenaamde mer-beoordeling moeten worden uitgevoerd door het bevoegd gezag om te bezien of er kans is op aanzienlijke milieugevolgen, zo ja, dan moet er een MER worden gemaakt. Daarbij zullen ook redelijke alternatieven moeten worden bezien. Het bevoegd gezag zal het MER bij zijn besluit moeten betrekken. Het bevoegd gezag kan, indien de noodzaak daartoe is aangetoond, besluiten dat er in de milieuvergunning milieubeschermende voorschriften met betrekking tot de emissie van hormonen moeten worden opgenomen. Natuurlijk moet de gemeente het besluit motiveren.
Volledigheidshalve merk ik op dat, indien uit een MER-rapportage volgt dat er onvoldoende wetenschappelijke aanwijzingen zijn op risico’s voor het milieu, de uitbreiding van het bedrijf, op grond van vaste jurisprudentie, niet op die grondslag kan worden tegengehouden.
Zijn er in een milieuvergunning voorwaarden opgenomen betreffende de emissies van hormonen naar het milieu?
Zie antwoord vraag 9.
Welke juridische mogelijkheden zijn er om de betreffende stal tegen te houden op grond van emissies van hormonen in het milieu en de onbekende risico’s die dit behelst?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Gerard van Olphen nieuwe baas APG’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gerard van Olphen nieuwe baas APG»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, al helemaal in tijden waarin gepensioneerden keihard worden gepakt, het volstrekt ongepast is dat er 566.000 euro jaarsalaris wordt betaald aan een directeur bij de pensioenbelegger van het ABP?
Allereerst distangeer ik mij van de suggestie dat gepensioneerden «keihard worden gepakt». Los daarvan heb ik eerder aangegeven dat het goed zou zijn als APG zou kijken naar een neerwaartse bijstelling van het salaris van de nieuwe bestuursvoorzitter. APG heeft inmiddels bekend gemaakt dat het salarisniveau ten opzichte van de voorganger is gedaald met circa 10%. De nieuwe bestuursvoorzitter ontvangt geen variabele beloning of bonus.2
Tegelijkertijd ben ik mij er van bewust dat het kabinet niet gaat over de hoogte van de beloningen van bestuurders van marktpartijen. De hoogte van het salaris van de bestuursvoorzitter van APG is een zaak van APG en haar aandeelhouders.
Wat is er afgesproken over een eventuele ontslagvergoeding, gezien de riante vertrekbonussen uit het verleden bij APG?2
Of er iets is afgesproken over een eventuele ontslagvergoeding is mij niet bekend.
Bent u bereid in gesprek te gaan met betrokkenen en daarmee uw invloed aan te wenden om deze belachelijke salarisafspraak ongedaan te maken? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet heeft geen zeggenschap over de salarisafspraken van APG. De bestuursvoorzitter van APG valt niet onder de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.
Het sluiten van overwegen door ProRail |
|
Martijn van Helvert (CDA), Eric Smaling (SP), Eppo Bruins (CU), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de overweg Laantje van Alverna?1
Ja.
Deelt u de mening dat ProRail en de in de Stuurgroep vertegenwoordigde organisaties tot een vergelijk moeten komen over de weging van het recreatieve belang van (particuliere) overwegen, waarbij integraal en gebiedsgericht wordt gekeken? Zo ja, bent u bereid daar bij ProRail op aan te dringen?
Mijn aanpak van Niet Actief Beveiligde Overwegen (NABO’s) in het Programma NABO is er juist op gericht om gebiedsgericht en integraal naar overwegveiligheid te kijken. Bij het voornemen tot het wijzigen van een NABO wordt volgens de procedure advies gevraagd aan de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrewerking2. De weging van de verschillende belangen (inclusief het recreatieve belang) wordt door de spoorweg- en wegbeheerder gedaan in het licht van de lokale situatie. Daar waar onduidelijkheid over de definities bestaat, ga ik met ProRail en de overige leden van de Stuurgroep om tafel om te komen tot een vergelijk. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Wat is de huidige status van de door de Stuurgroep in opdracht van ProRail opgestelde QuickScan over 100 niet actief beveiligde overwegen? Deelt u de mening dat deze QuickScan niet eenzijdig door ProRail aan de kant mag worden geschoven?
Van ProRail heb ik vernomen dat de genoemde Quickscan een consulterend karakter had en dat er geen concreet voornemen van ProRail was om de genoemde overwegen op te heffen. Ik hecht eraan dat ProRail de adviezen van de Stuurgroep serieus meeweegt in de besluitvorming en dus niet eenzijdig aan de kant schuift. Bij alle voornemens van ProRail om in samenwerking met de wegbeheerder een overweg op te heffen, wordt volgens de procedure advies ingewonnen bij de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrewerking, waarbij gebruik wordt gemaakt van de inzichten die uit de Quickscan naar voren komen. Net als ProRail vind ik het belangrijk dat dit zorgvuldig gebeurt.
Deelt u de mening dat het openbaar dan wel particulier zijn van een overweg vaak geen goed criterium is om te bepalen of een overweg moet worden gesloten of niet? Bent u bereid er bij ProRail op aan te dringen dat het vanuit een bredere blik beziet of het gewenst is dat een overweg open blijft of gesloten moet worden, waarbij het recreatieve belang nadrukkelijk meeweegt?
Ja. Of een overweg openbaar of particulier is, is niet relevant voor de overweging of en op welke wijze een overweg aangepakt moet worden, maar uitsluitend voor de daarbij te volgen procedure. Als ProRail vanuit veiligheidsoptiek het voornemen heeft een overweg te saneren, dan volgt er een brede belangenafweging, waarin ook de financiële consequenties en de recreatieve belangen met betrokkenheid van de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrewerking worden meegenomen.
In hoeverre wordt bij het nieuwe proces – in het kader van de nieuwe Omgevingswet – om te komen tot afspraken tussen ProRail en andere belanghebbenden rekening gehouden met het recreatieve belang van wandel- en fietsroutes?
Daar wordt rekening mee gehouden. In het kader van de nieuwe Omgevingswet wordt op dit moment gewerkt aan afspraken tussen ProRail, betrokken overheden en andere belanghebbenden (waaronder de recreatieve belangenverenigingen) over belang, behoud en onderhoud van goede recreatieve routestructuren, waaronder wandel- en fietsroutes. Het streven is dit jaar tot landsdekkende afspraken te komen.
Wat bedoelt u met de zin: «In het algemeen geldt voor de weggebruiker dat hij – indien hij geen rechthebbende is – een particuliere overweg niet mag passeren» (antwoord 4, 7 en 8 op de genoemde eerdere vragen)? Betekent dit dat (recreatieve) wandelaars en fietsers geen recht (meer) hebben om particuliere overwegen te passeren?
Particuliere overwegen mogen in principe alleen betreden worden door de rechthebbende(n). Dat een overweg particulier is, kan bijvoorbeeld kenbaar worden gemaakt met een bordje met de tekst «eigen weg». Uitzonderingen zijn gevallen waar de particuliere weg openbaar is geworden conform de Wegenwet en gevallen waar met de rechthebbende(n) afspraken zijn gemaakt over het betreden van de overweg.
Op welke wijze geeft ProRail invulling aan de afspraak dat de voorgenomen sluitingen van niet actief beveiligde overwegen worden voorgelegd aan de Landelijke Stuurgroep Infrastructurele Barrièrevorming? (2) Hoe beoordeelt u in dit kader de recente sluitingen van de volgende twee overwegen: de overweg op Landgoed Middachten (de Steeg, Rheden, Gelderland) (waar een overweg in een landgoed was opengesteld in het kader van de Natuurschoonwet) en de niet actief bewaakte overweg in Diepenveen (Salland, Overijssel)?
ProRail handelt conform de met de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrewerking afgesproken procedure. Wanneer ProRail vanuit veiligheidsbelang een voornemen heeft tot het saneren van een overweg (zowel openbaar als particulier), zal zij dit voorleggen aan de Stuurgroep.
De in de vraag genoemde overwegen zijn niet gesaneerd. In het kader van het project Uniformering Particuliere Overwegen (UPO) zijn bij deze overwegen bordjes en hekwerken geplaatst, zodat duidelijkheid blijft bestaan over de status van deze overwegen. Over UPO is de Stuurgroep in 2013 geïnformeerd. Er wordt dus conform afspraken gehandeld door ProRail.
Niettemin constateer ik dat er tussen ProRail en de overige leden van de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrewerking over sommige definities uit de procedure onduidelijkheid bestaat. Daarnaast constateer ik dat het volgens de wet handhaven van particuliere overwegen in sommige situaties tot verwarring leidt bij recreatieve belangenorganisaties. Om die reden ga ik in overleg met de betrokken partijen om waar nodig te komen tot duidelijkheid. Ik verwacht hier dit voorjaar meer duidelijkheid over te hebben en zal hierover uw Kamer informeren.
Welke lessen – anders dan snel overgaan tot het sluiten van particuliere overgangen en het plaatsen van borden met als doel de verjaring te stuiten – trekt ProRail uit de casus Laantje van Alverna? Acht u dit afdoende lessen?
De casus Laantje van Alverna houdt in dat de particuliere overweg bij het Laantje van Alverna door verjaring openbaar is geworden, omdat aannemelijk is gemaakt dat de weg feitelijk heeft opengestaan voor verkeer voor een aaneengesloten periode van 30 jaar en dat de openbaarheid niet is gestuit door middel van bordjes Eigen Weg, Private Weg en dergelijke. Deze uitspraak heeft dan ook specifiek betrekking op de casus van het Laantje van Alverna. De les die door ProRail uit de casus Laantje van Alverna getrokken is, is dat ProRail bevestigd is in haar bewustzijn dat behoud van het particuliere karakter van overwegen handhaving vereist en dat de status van een overweg voor iedereen duidelijk moet zijn. Daarom is al voor de uitspraak van de Raad van State het project UPO gestart. Daarmee worden situaties, zoals die bij het Laantje van Alverna is ontstaan, in de toekomst voorkomen.
Kunnen particuliere overwegen die de afgelopen periode zijn gesloten, in de toekomst weer opengesteld worden, bijvoorbeeld als uit het innovatieve onderdeel van programma Niet Actief Beveiligde Overwegen kosteneffectieve oplossingen voortkomen?
Dat is niet mijn ambitie. Mijn aanpak ten aanzien van NABO’s is er vanwege het verhoogde veiligheidsrisico op gericht het aantal NABO’s op het reizigersnet in de toekomst verder terug te brengen. Daarbij past het niet om in het geval een overweg is gesaneerd deze weer open te stellen.
Deelt u de mening dat de normen van de kennisorganisatie CROW voor maximale maaswijdten in principe ook van toepassing dienen te zijn op spoorwegen en dat, in lijn met de motie over het meewegen van belangen van fietsers en wandelaars bij tracébesluiten (Kamerstuk 33 888, nr. 9), bij afwijking van deze normen dit duidelijk gemotiveerd dient te worden?
De CROW publicatie betreft een handreiking en geen bindende norm. Het hanteren van deze handreiking moet steeds afgewogen worden tegen de belangen van overwegveiligheid en de lokale situatie. Wanneer sprake is van het eventueel opheffen van een overweg, al dan niet in combinatie met een alternatieve ontsluiting, worden ook de richtlijnen van het CROW3 betrokken ten aanzien van de barrièrewerking van infrastructuur en de maaswijdte van het netwerk voor langzaam verkeer. Bij het afwijken van deze richtlijnen wordt dit beargumenteerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Spoorveiligheid/ERTMS voorzien op 3 februari 2016?
Zie mijn brief aan uw Kamer d.d. 3 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1353).
Het bericht dat gemeenten mensen met problematische schulden niet helpen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van De Monitor over mensen in schulden die niet geholpen worden door gemeenten?1
De Wgs (Wet gemeentelijke schuldhulpverlening) staat het categoriaal uitsluiten van groepen mensen niet toe. Via onder meer de Verzamelbrief gemeenten vraag ik hier regelmatig aandacht voor en heb ik verhelderd wat de wet voorschrijft als het gaat om toegang tot de Wgs.
De verantwoordelijkheid voor het beleid op het terrein van armoede en schuldhulpverlening is primair belegd bij gemeenten. Aangezien schuldenproblematiek tot hoge kosten kan leiden op andere terreinen binnen het sociale domein, zoals maatschappelijke opvang of jeugdzorg, hebben zij belang bij een breed toegankelijke schuldhulpverlening. Ik ondersteun gemeenten daarbij door via de website www.effectieveschuldhulp.nl en via de Verzamelbrief gemeenten handvatten aan te reiken. Het onderzoek Huishoudens in de rode cijfers 20153, dat in opdracht van mij is uitgevoerd en onder meer aanbevelingen voor laagdrempelige gemeentelijke schuldhulpverlening bevat, is hier een voorbeeld van.
Daarnaast gaat de evaluatie van de Wgs die momenteel gaande is, in op de toegankelijkheid van de schuldhulpverlening. Op basis van de uitkomsten zal ik samen met betrokken partijen bezien of en, zo ja, welke maatregelen nodig zijn om knelpunten op het gebied van toegang op te lossen.
Welke maatregelen gaat u nemen tegen gemeenten die strengere eisen stellen aan mensen die schuldhulp aanvragen dan in de wet is opgenomen? Wat heeft u gedaan sinds uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelt dat het niet past dat mensen niet (langer) geholpen worden, simpelweg omdat zij niet aan de voorwaarden van het aanwezige ondersteuningsproduct kunnen voldoen?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel mensen per jaar om hulp bij schulden bij de gemeenten vragen? Hoeveel mensen vragen hierbij vergeefs om hulp en worden niet geholpen? Hoeveel mensen moeten lang wachten op hulp? Als u dit niet kunt, bent u dan bereid dit in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wachtlijsten een negatief effect hebben op de situatie voor mensen met schulden en dat daarmee hun schuldproblemen worden vergroot? Zo ja, binnen welke termijn vindt u dat hulp inhoudelijk en effectief moet zijn gestart en welke maatregelen gaat u nemen om snelle en adequate schuldhulp voor iedereen mogelijk te maken?
Lange wacht- en doorlooptijden hebben een negatief effect op de motivatie van zowel mensen met schulden als schuldeisers. Daarom kent de Wgs ook een maximumwachttijd van 4 weken van hulpvraag tot eerste gesprek en een verplichting om de hulpvrager inzicht te bieden in de doorlooptijden. De termijn tot het daadwerkelijk starten van hulp is afhankelijk van de individuele situatie en het type hulp waar iemand voor in aanmerking komt. Omdat het maatwerk betreft is een algemene uitspraak hierover niet goed mogelijk.
Wat is uw reactie op het bericht dat slecht functionerende bewindvoerders de oorzaak zijn van een toename van de schulden? Welke maatregelen gaat u nemen om mensen te beschermen tegen slecht functionerende bewindvoerders?
Het slecht functioneren van sommige bewindvoerders was een belangrijke aanleiding voor de door de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ingediende Wet wijziging curatele, bewind en mentorschap (Stb. 2013, 414). Daarom bevat de wet de verplichting voor beschermingsbewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben, om aan kwaliteitseisen te voldoen. De kwaliteitseisen uit deze wet en het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (Stb. 2014, 46) zijn in werking getreden op 1 april 2014. Voor bestaande bewindvoerders geldt een overgangstermijn van twee jaar om aan de eisen te voldoen (tot 1 april 2016). Professionele kandidaat-bewindvoerders komen alleen voor benoeming in aanmerking wanneer zij voldoen aan de kwaliteitseisen. Eenmaal benoemd dienen bewindvoerders jaarlijks aan te tonen dat zij aan de eisen voldoen, onder meer door een verslag van een accountant te overleggen.
De controle op het voldoen aan de kwaliteitseisen is inmiddels door de rechtspraak gecentraliseerd. Met ingang van 1 januari 2016 vindt de jaarlijkse kwaliteitscontrole plaats door het Landelijk Kwaliteitsbureau Curatoren, Bewindvoerders en Mentoren, dat is ondergebracht bij de Rechtbank Oost-Brabant. De centralisatie zorgt ervoor dat de toetsing eenduidiger en efficiënter kan plaatsvinden. Kantonrechters blijven verantwoordelijk voor de benoeming van bewindvoerders in individuele zaken en blijven toezicht houden in die zaken. Alle rechtbanken en kantonrechters worden door het Landelijk Kwaliteitsbureau op de hoogte gesteld wanneer een kandidaat-bewindvoerder niet voldoet aan de kwaliteitseisen. Als uit de jaarlijkse controle blijkt dat een bewindvoerder niet langer aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet, dan worden alle rechtbanken en kantonrechters daarvan eveneens op de hoogte gesteld. Afhankelijk van de tekortkoming in de gestelde eisen kan aan de bewindvoerder een hersteltermijn worden gesteld. Het niet (langer) voldoen aan de kwaliteiteisen is een grond voor ontslag (vgl. artikel 1:448, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek).
Tijdens een rondetafelgesprek over bewindvoering en schuldhulpverlening op 3 december 2015 in de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie is geopperd om een openbare lijst van «goedgekeurde» bewindvoerders bij te houden. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft hierop bij brief van 19 februari 20164 aan de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie geantwoord dat het aan de praktijk is om dergelijke ideeën nader te onderzoeken. De Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap wordt drie jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. Daarbij zal nadrukkelijk aandacht worden geschonken aan de handhaving van de kwaliteitseisen. De werklast bij de kantonrechters zal ook bij deze evaluatie aan bod komen.
Wat is uw reactie op het bericht dat de werklast bij het kantongerecht te hoog is om tijdig in te grijpen wanneer er sprake is van slecht functionerende bewindvoerders? Welke maatregelen gaat u nemen om deze situatie op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de gemiddelde € 57.000 schuld van de armste 10 procent ten opzichte van de gemiddeld € 950.000 vermogen van de rijkste 10 procent een grote en ontoelaatbare ongelijkheid weerspiegeld?3 Zo ja, op welke wijze gaat u deze ongelijkheid verkleinen? Zo nee, hoe kwalificeert u deze situatie?
Wanneer gekeken wordt naar de verdeling van vermogen wordt het onderste deel van de vermogensverdeling bevolkt door huishoudens met een hoog inkomen (voornamelijk tweeverdieners) en een hoge hypotheekschuld. Over het algemeen hebben zij nog het nodige spaargeld op de bank. De daling van de huizenprijs heeft voor deze mensen een relatief grote impact gehad, waardoor de ongelijkheid de afgelopen jaren is toegenomen. In 2014 is de ongelijkheid voor het eerst weer gestabiliseerd. Nu de huizenprijzen weer stijgen, kan deze groep wellicht een betere plek in de vermogensverdeling innemen.
Een andere groep die tot de onderkant van de vermogensverdeling behoort, is een groep die vanwege het lage inkomen nauwelijks vermogen opbouwt, en dus een verhoogd risico loopt op problematische schulden. Deze groep kan indien nodig gebruik maken van het vangnet van onze verzorgingsstaat (een beperkte financiële buffer is uiteraard wel wenselijk).
Aan de bovenkant van de vermogensverdeling gaat het veelal om oudere huizenbezitters die hun eigenwoningschuld geheel of grotendeels hebben afgelost. Voor 99% van de huishoudens met vermogen zit dit vermogen voornamelijk in onroerend goed.
Essentieel bij het beoordelen van vermogensongelijkheid is niet of iedereen evenveel heeft, maar of dit een hindernis vormt voor sociale mobiliteit en sociale ontwikkeling.
Het kabinet zet zich er voor in om de kansen voor iedereen in Nederland zo gelijk mogelijk te verdelen. Nederland doet het internationaal gezien op dit punt heel goed met zijn uitgebreide verzorgingsstaat met toegankelijke zorg, onderwijs en betaalbare woningen.
Deelt u de mening dat de enorme maatschappelijke kosten die per jaar gemoeid zijn met problematische schulden een veel grotere investering voor het voorkomen van armoede en schulden noodzakelijk maakt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Bestrijding van armoede en schulden blijft onverminderd een prioriteit. Het kabinet trekt hier jaarlijks 100 miljoen euro extra voor uit. Daarmee worden niet alleen gemeenten, maar via een subsidieregeling ook projecten van maatschappelijke organisaties zoals Stichting Vluchtelingenwerk, de Stichting Urgente Noden en de Vereniging Schuldhulpmaatje ondersteund.
Het kabinet geeft daarnaast onverkort uitvoering aan de agenda maatregelen schuldenbeleid. De afgelopen periode zijn daarin belangrijke stappen gezet, waarvan de resultaten inmiddels zichtbaar worden. Zo zijn met ingang van 1 januari 2016 alle gerechtsdeurwaarders op grond van een KBvG-verordening verplicht aangesloten op het beslagregister. In het beslagregister worden derdenbeslagen (beslagen op loon, uitkering en toeslagen) geregistreerd. Hiermee wordt beter inzicht verkregen in de afloscapaciteit van de schuldenaar zodat beter afgewogen kan worden of het nemen van incassomaatregelen (met de bijbehorende kosten) zal leiden tot voldoening van de vordering. Het is de bedoeling om ook overheidsschuldeisers – die hun vorderingen niet via een gerechtsdeurwaarder innen – te laten aansluiten op het beslagregister. Inzicht in incassomaatregelen van de overige schuldeisers is van groot belang bij het correct vaststellen van de beslagvrije voet. Om een structurele verbetering te bereiken is daarnaast vereenvoudiging van de regels rond de beslagvrije voet noodzakelijk. Eind 2015 heeft uw Kamer hierover een hoofdlijnennotitie ontvangen6. De benodigde wetgeving zal naar verwachting in 2016 aan uw Kamer kunnen worden aangeboden. Ook ten aanzien van het breed wettelijk moratorium is wetgeving in voorbereiding, waarvan de internetconsultatie met voorrang wordt voorbereid. Tot slot is de hierboven reeds genoemde evaluatie van de Wgs in juni 2015 van start gegaan. Het resultaat van de evaluatie, voorzien van een kabinetsreactie, zal uw Kamer voor 1 juli 2016 ontvangen.
Wat gaat u concreet doen om armoede en schulden uit te bannen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Boer en adviseur vissen achter subsidienet’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Boer en adviseur vissen achter subsidienet»?1
Ja.
Klopt de analyse van V-focus waaruit blijkt dat subsidies voor innovatie in de landbouw voor het overgrote deel terechtkomen bij wetenschappelijke instituten? Zo ja, hoe wordt die kennis gevaloriseerd op een voor boeren bruikbare wijze om te innoveren? Zo nee, waar ligt de reken- of analysefout van V-focus?
In het artikel wordt een analyse gegeven van de subsidieregelingen uit de begroting 2014 van het Ministerie van Economische Zaken en bekijkt die voor de periode 2010–2018. Uit het artikel is niet precies op te maken welke gegevens als bron zijn gebruikt. Het artikel beoogt de subsidies aan de boeren in kaart te brengen, maar is niet volledig. Voor een volledig beeld moeten ook de Europese financieringsinstrumenten worden meegenomen, waaronder inkomenssteun afkomstig uit het GLB. In de primaire sector geldt dat de meeste subsidies van de Europese Unie (EU) afkomstig zijn. Vanuit de EU ontvangt de Nederlandse primaire sector jaarlijks ongeveer € 700 tot 800 mln. aan directe inkomenssteun. In 2016 is het budget € 737 mln. Daarnaast kan de primaire sector ook gebruik maken van de goed werkende fiscale innovatieregeling Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO).
Van de landbouwsubsidieregelingen op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken was in 2014 ongeveer 80% bestemd voor innovatie en onderzoek. Het grootste aandeel gaat naar toegepast onderzoek bij DLO. Het gaat met name om Topsectorenonderzoek, Wettelijke Onderzoekstaken (WOT’s) en Kennisbasisonderzoek. Valorisatie van onderzoek vindt op verschillende manieren plaats. De publiek-private samenwerking binnen de topsectoren zorgt voor een directe betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het onderzoek en bij de toepassing van de resultaten. De WOT’s zorgen voor randvoorwaarden die bijdragen aan een uitstekende marktpositie van de ondernemers (voedselveiligheid, diergezondheid). Ook voldoet Nederland met de WOT aan de verplichtingen van het GLB, die de voorwaarden zijn voor de Europese financiering. De resultaten van het onderzoek zijn op Kennisonline (www.wageningenur.nl) beschikbaar.
Is het waar dat het deel van de subsidies dat voor de boeren zelf beschikbaar is sinds 2012, dus vanaf deze regeerperiode, sterk gedaald is? Hoe verhoudt zich dat tot regeringsbeleid dat boeren zou moeten aanzetten om duurzaam in hun bedrijf te investeren en innoveren?
Het overzicht van de uitbetalingen op de subsidieregelingen in 2014 kunt u vinden op http://opendata.rijksbegroting.nl/ (dataset 2, EZ). Ongeveer 40 subsidieregelingen zijn op de primaire landbouw gericht. Na 2012 is het aantal rijkssubsidieregelingen sterk afgebouwd. Dit heeft mede te maken met het decentraliseren van het derde Europese Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3), waarbij de nationale cofinanciering van betreffende regelingen door de provincies wordt gedaan.
Welk deel van deze subsidies is gekoppeld aan een Europese subsidie in de vorm van een eigen bijdrage, en welk deel ervan zou bij de begroting in die zin vrijelijk herschikt kunnen worden?
Nationale cofinanciering van Europese subsidies met rijksmiddelen is nog maar beperkt aan de orde in het kader van POP3. Hiervoor is op de nationale begroting de komende jaren jaarlijks € 9,7 mln. gereserveerd voor de cofinanciering van de regelingen «Brede weersverzekeringen» en «Garantstelling Marktintroductie Innovaties». Bij de WOT Visserij is er een Europese bijdrage aan het onderzoek van ca. € 2 mln. (2014) in het kader van het Data Collection Framework. Bij de overige regelingen binnen de EZ-begroting, die bestemd zijn voor innovaties binnen de landbouw, is er geen sprake van een koppeling aan Europese subsidies.
Bent u bereid, voorafgaand aan de indiening en behandeling van de begroting voor 2017 een onderzoek te doen naar de mate van efficiëntie van de huidige vorm van subsidieverlening om te komen tot een natuur-inclusieve en milieuneutrale landbouw? Bent u bereid uw subsidie-instrumentarium daar zo nodig op aan te passen?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3, is het aantal rijkssubsidieregelingen afgebouwd. De resterende subsidieregelingen zijn gericht op energiereductie en milieumaatregelen. Deze regelingen worden geëvalueerd volgens de planning, zoals aangegeven in de bijlage bij de rijksbegroting. Ik zie geen reden om deze evaluaties naar voren te halen. De subsidies voor agrarisch natuurbeheer zijn gedecentraliseerd naar de provincies.
Het onderbrengen van private initiatieven bij bestaande BRIN-nummers |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u er van op de hoogte dat het ROC Amsterdam met een privaat initiatief (Urban Act College) gesprekken voert om dit initiatief onder het BRIN-nummer van het ROC te laten vallen, zodat het initiatief op die manier via het BRIN-nummer van ROC Amsterdam in aanmerking komt voor bekostiging, met afroming van 40% van de bekostiging per student door ROC Amsterdam in verband met overhead? Steunt u deze gang van zaken?1
Ik weet dat ROC van Amsterdam gesprekken voert met Urban Act over het geven van onderwijs aan jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. ROC van Amsterdam en Urban Act zijn in gesprek om te verkennen of en onder welke voorwaarden het tot een samenwerking kan komen binnen de bestaande wet- en regelgeving. Ook medewerkers van mijn ministerie worden daarbij geconsulteerd. Er is nog geen sprake van een definitieve afspraak over de wijze van samenwerken. Navraag bij ROC van Amsterdam door mijn medewerkers leert overigens dat het ROC zich niet herkent in een vorm van samenwerking waarbij 40% van de bekostiging wordt afgeroomd in verband met overhead.
Welke voorwaarden zijn er verbonden aan het onderbrengen van nieuwe private initiatieven bij een onderwijsinstelling die over een BRIN-nummer beschikt? Welke voorwaarden zijn er specifiek in het mbo? Wordt hier onderscheid gemaakt tussen bekostigde instellingen en niet-bekostigde instellingen? Past de werkwijze van ROC Amsterdam binnen die voorwaarden?
Belangrijkste voorwaarde voor het onderbrengen van private activiteiten bij een onderwijsinstelling is dat de bekostiging rechtmatig en doelmatig wordt besteed. Investering in private activiteiten is dan ook alleen toegestaan indien dat aan het bekostigde onderwijs ten goede komt. Ik verwijs hiervoor naar de notitie Helderheid in de bekostiging bve 20042 en de Handreiking publiek/private samenwerking3.
Daarnaast kunnen aan instellingen contractactiviteiten worden verricht, bestaande uit werkzaamheden voor eigen rekening ten behoeve van derden. De rijksbijdrage mag daar dus niet aan worden besteed. Bovendien moet het gaan om werkzaamheden die verband houden met de werkzaamheden waarvoor de bekostiging wordt ontvangen en voor zover de uitvoering van die werkzaamheden daardoor niet wordt geschaad.
Deze voorwaarden gelden niet voor niet-bekostigde instellingen.
Omdat er nog geen sprake is van een samenwerkingsconstructie tussen ROC van Amsterdam en Urban Act kan ik niet beoordelen in hoeverre aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan.
Deelt u de mening dat het op zijn minst vreemd is dat bekostigde instellingen via de «verhuur» van hun BRIN-nummer een verdienmodel creëren door een percentage van de bekostiging af te romen voor «overhead»?
Het via de «verhuur» van hun BRIN-nummer een verdienmodel creëren door een percentage van de bekostiging af te romen voor «overhead» lijkt mij inderdaad niet te passen binnen de wettelijke kaders.
Deelt u de mening dat, als het voor innovatieve private initiatieven gemakkelijker zou zijn om zelf een BRIN-nummer aan te vragen, en op basis daarvan in de toekomst ook in aanmerking te komen voor vraagfinanciering (bekostiging van de deelnemers in plaats van de onderwijsinstelling), deze route via een bekostigd ROC niet nodig zou zijn?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, biedt de huidige wet volop ruimte voor nieuwe private initiatieven, mits gewaarborgd is dat de onderwijsinstelling de eindverantwoordelijkheid voor het onderwijs kan waarmaken. In de praktijk zien wij volop ruimte voor dit soort samenwerkingsverbanden, zoals de centra voor innovatief vakmanschap.
In het mbo zijn geen experimenten met vraagfinanciering voorzien, zoals uit vraag 4 mogelijkerwijs afgeleid zou kunnen worden.
Tot slot merk ik in reactie op uw vraag op dat BRIN-nummers registratienummers zijn, die DUO hanteert in het verkeer met instellingen en scholen. Instellingen krijgen een dergelijk nummer als zij voor bekostiging in aanmerking worden gebracht of, ingeval van niet-bekostigde instellingen, bijvoorbeeld als zij diploma-erkenning krijgen. Iedere private onderwijsinstelling kan een diploma-erkenning verkrijgen, mits de instelling aantoont te voldoen aan de gestelde eisen en kwaliteitswaarborging zoals vastgelegd in de WEB. Hiertoe dient de organisatie een aanvraag in bij DUO.
Bent u er daarnaast van op de hoogte dat de pilot voor vraagfinanciering bij de bedrijfsschool van De Vries Makkum waarschijnlijk niet van de grond gaat komen, omdat men ook hier tegen het feit aanloopt dat het verkrijgen van een BRIN-nummer bijzonder ingewikkeld is, terwijl het bedrijf wel erkend is als leerwerkbedrijf en zelfs is uitgeroepen tot leerwerkbedrijf van het jaar? Wat is hierover uw mening?
Op de toezegging voor de verkenning van een pilot voor de bedrijfsschool van De Vries Makkum zoals gedaan in het AO van 11 november over een responsief mbo zal ik uw Kamer nog informeren. Dat doe ik in ieder geval in de gevraagde brief met de nadere uitvoering van de motie over een verkenning naar op welke wijze ook in het mbo geëxperimenteerd kan worden met vraagfinanciering (Kamerstuk 2015–2016, 30 012, nr. 56).
Deelt u de mening dat het verkrijgen van een BRIN-nummer voor nieuwe initiatieven in het mbo bijzonder ingewikkeld is? Kunt u dit toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is een BRIN-nummer slechts een registratienummer. Dit nummer wordt ten behoeve van de registratiesystemen toegekend aan een niet-bekostigde instelling na het verkrijgen van de diploma-erkenning voor een of meerdere beroepsopleidingen. In de gevraagde brief met de nadere uitwerking van de motie over vereenvoudiging van de aanvraag van een BRIN-nummer zal ik vooral kijken of de procedure voor het aanvragen van diploma-erkenning beroepsonderwijs voor niet-bekostigde instellingen vereenvoudigd kan worden (Kamerstuk 2015–2016, 30 012, nr. 67).
Deelt u de mening dat nieuwe innovatieve aanbieders in het mbo bij kunnen dragen aan meer maatwerk in het mbo en bent u dus bereid te onderzoeken op welke wijze de huidige procedure van het verkrijgen van een BRIN-nummer dergelijke initiatieven bemoeilijkt en hoe de onnodige drempels weggenomen kunnen worden?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 6.
Welke lessen trekt u voor het mbo uit de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die voorstellen doet om het starten van scholen in het funderend onderwijs te vergemakkelijk om innovatie te bevorderen?2
Bij de totstandkoming van de WEB is gekozen voor een gesloten stelsel van bekostigde instellingen en kunnen nieuwe instellingen alleen bij wet voor bekostiging in aanmerking worden gebracht. Binnen de kaders van de WEB hebben bekostigde instellingen overigens wel volop ruimte voor vernieuwing. Dit laat de praktijk ook zien. Het stelsel in het funderend onderwijs is niet vergelijkbaar met het stelsel van het mbo: de genoemde brief met voorstellen leidt daarmee ook niet tot voorstellen die gekopieerd kunnen worden voor het mbo.
De bewapening van politie en marechaussee |
|
Fred Teeven (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over het bericht «We zijn een schietschijf voor terroristen»?
Ja.
Hoe beoordeelt u de zwaardere bewapening van de politie en het opleiden van 150 extra specialistische politieschutters vanwege de huidige terreurdreiging in relatie tot die antwoorden?1
Inzet van mensen en middelen is continu onderwerp van (her)overweging binnen de uitvoerende diensten waaronder de Politie, in afstemming met mij en het bevoegd gezag. De versnelde opleiding van specialistische schutters past in de huidige terrorisme dreiging. Per situatie wordt beoordeeld in welke uitrusting, waaronder de bewapening, de bewaking en beveiliging wordt uitgevoerd. De Politie is binnen haar taakgebied in het gehele geweldsspectrum inzetbaar. De zwaardere bewapening wordt alleen gedragen indien daartoe aanleiding is.
Vanwege de specifieke situatie van het EU-voorzitterschap in Amsterdam, door de internationale uitstraling van het evenement en de aanwezigheid van een groot aantal Europese Ministers is ervoor gekozen om incidenteel de specialistische schutters van de Politie in te zetten.
Deelt u de mening dat niet alleen politieagenten maar ook marechaussees zo volledig mogelijk moeten worden uitgerust, enerzijds om hun taak zo effectief mogelijk te kunnen uitvoeren en anderzijds om hun eigen veiligheid te kunnen waarborgen? Bent u eveneens van mening dat zwaardere bewapening een effectievere reactie op potentiële aanslagen, zoals die in Parijs van vorig jaar, mogelijk maakt? Bent u ten slotte ook van mening dat opschaling van de bewapening bij dergelijke aanslagen – die niet voorkomen hebben kunnen worden – per definitie te laat is en de meest effectieve reactie dus in de weg staat? Graag een toelichting.
De uitrusting en de bewapening van de Politie en de Koninklijke Marechaussee dienen passend te zijn met het oog op de taak die zij uitvoeren en hun eigen veiligheid. In de antwoorden op uw vragen over het bericht «We zijn een schietschijf voor terroristen» (TK, vergaderjaar 2015–2016, aanhangsel 1296) heb ik daarbij aangegeven dat de uitrusting en de bewapening wordt aangepast indien hier aanleiding voor is.
Ter voorkoming van een terroristische aanslag en om te zorgen voor een adequate respons in geval van een aanslag wordt er momenteel een palet aan zowel zichtbare als onzichtbare maatregelen getroffen. Bewakings- en beveiligingsmaatregelen zijn een onderdeel van de integrale aanpak van terrorisme. Per situatie wordt beoordeeld welke daarvoor ter beschikking staande mensen en middelen worden ingezet. Bewapening is hier een onderdeel van.
Waarom worden politieagenten die publiek toegankelijke plaatsen bewaken in de huidige situatie zwaarder uitgerust dan marechaussees die soortgelijke locaties onder verhoogde dreiging bewaken? Acht u dit onderscheid gerechtvaardigd? Deelt u de mening dat bij een gelijk dreigingsniveau de bewapening van de Nationale Politie en de Koninklijke Marechaussee met elkaar in overeenstemming moet zijn? Graag een toelichting.
Het beveiligingsconcept dat wordt uitgevoerd door de Koninklijke Marechaussee en de Politie rond de verschillende locaties wordt bepaald op grond van specifieke informatie over dreiging en risico. Deze informatie kan verschillen per situatie en locatie. De uitrusting, waaronder de bewapening, maakt onderdeel uit van het beveiligingsconcept. De situatie, dreiging en risico zijn bepalend voor de wijze waarop Politie en/of Koninklijke Marechaussee worden ingezet. Zowel de Politie als de Koninklijke Marechaussee beschikken daarbij over voor de situatie passende bewapening en uitrusting.
Bent u van mening dat marechaussees op hetzelfde niveau moeten worden uitgerust als politieagenten bij de uitvoering van soortgelijke taken? Zo ja, bent u voornemens marechaussees die specifieke objecten beveiligen net zoals de politie zichtbaar uit te rusten met zwaardere dienstwapens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze maatregel per direct door te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat marechaussees die momenteel worden ingezet bij de bewaking van specifieke objecten reeds getraind zijn in het gebruik van zwaardere wapens? Klopt het dus ook dat voor het uitrusten van marechaussees met zwaardere bewapening geen aanvullende opleidingen/maatregelen nodig zijn en dat deze maatregel dus relatief eenvoudig kan worden doorgevoerd? Is het noodzakelijk de Nationale Politie voor het hogere geweldsspectrum wel apart te trainen en uit te rusten? Is dit niet de taak van de Koninklijke Marechaussee?
Het is de verwachting dat de huidige dreiging een langdurig karakter heeft. Dit vraagt flexibele inzetmogelijkheden van de Politie en de Koninklijke Marechaussee die beiden binnen haar taakgebied binnen het gehele geweldsspectrum inzetbaar zijn. Vanwege dit langdurige karakter is tussen de (regio)burgemeesters, NCTV, de korpsleiding van de Politie en de Commandant van de Koninklijke Marechaussee afgesproken dat de Koninklijke Marechaussee de bewaking en beveiliging van bepaalde objecten waar eventueel snelle opschaling nodig is, uitvoert. In het kader van de versterking veiligheidsketen (TK, vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr.302), wordt voor bewaken en beveiligen gefaseerd extra personeel aangenomen. Eind 2016 is de geplande formatie-uitbreiding afgerond.
Beschikt de krijgsmacht momenteel over voldoende marechaussees om de kerntaken van de Koninklijke Marechaussee probleemloos uit te kunnen voeren? Zo nee, kunt u de tekorten specificeren? Tot welke gevolgen leiden die tekorten momenteel? Verwacht u al die tekorten op te kunnen vangen met extra instroom van opgeleide marechaussees? Zo ja, per wanneer? Zo nee, op welke wijze wordt dan getracht alle tekorten weg te werken?
Op basis van de huidige situatie en de opdrachtstelling vanuit het gezag, is de Koninklijke Marechaussee in staat haar kerntaken uit te voeren. Wel is er sprake van krapte. Tussen de gezagen wordt in het licht van actuele ontwikkelingen regelmatig de prioritering van de inzet van Koninklijke Marechaussee besproken. Ten aanzien van de geplande formatie-uitbreiding voor bewaken en beveiligen, in het kader van de versterking veiligheidsketen (TK, vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr.302), wordt gefaseerd extra personeel aangenomen. Mocht blijken dat de uitvoering van de kerntaken van de Kmar in het geding komt, dan zullen de wenselijkheid en de mogelijkheid van nieuwe aanvullende maatregelen vanzelfsprekend opnieuw worden beoordeeld.
Er zijn mogelijkheden om vanuit de derde hoofdtaak van Defensie bijstand te verlenen bijvoorbeeld vanwege capaciteitsredenen of indien de nationale veiligheid er om vraagt. Zo wordt op dit moment de Koninklijke Marechaussee bij Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) ondersteund door personeel van het Commando Landstrijdkrachten en Luchtstrijdkrachten.
Is een nadere prioriteitsstelling mogelijk? Kunnen andere onderdelen van Defensie, behorend tot de land- en zeestrijdkrachten, meer worden ingezet voor assistentie van de Koninklijke Marechaussee?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich de motie Teeven/Knops (Kamerstuk 34 300 X nr. 62) over het door de krijgsmacht laten leveren van een bijdrage aan het bewaken van de Europese en Nederlandse grenzen, alsmede de bestrijding van mensensmokkel? Welke stappen zijn naar aanleiding van deze motie reeds gezet en welke stappen bent u nog voornemens te zetten? Graag een toelichting.
Ja. Over de uitvoering van deze motie bent u op 23 februari per brief geïnformeerd.
Welke mogelijkheden ziet u nog meer voor de inzet van andere krijgsmachtonderdelen ter ondersteuning van de Koninklijke Marechaussee, bijvoorbeeld bij het Mobiel Toezicht Veiligheid, zodat de Koninklijke Marechaussee voldoende capaciteit beschikbaar heeft en houdt om haar kerntaken volledig uit te kunnen voeren? Kunt u concrete voorbeelden noemen van mogelijkheden op dit terrein?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg politie voorzien op 10 februari a.s?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk aan u verzonden.
De eis van de Turkse justitie van levenslange gevangenisstraf voor twee journalisten |
|
Keklik Yücel (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat door de Turkse justitie een levenslange gevangenisstraf is geëist tegen twee Turkse journalisten?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
De rechter zal zich moeten uitspreken, maar ik vind het een buitengewoon forse aanklacht. Nederland en de EU hechten aan vrijheid van meningsuiting en persvrijheid in Turkije. Dat is een punt waarop Turkije verbetering moet laten zien, en stevige verbetering ook. Het is dan ook niet voor niets dat Nederland dit telkens weer, bilateraal en in EU-verband, in contacten met Turkije opbrengt. Ik onderstreep dat iedereen het recht heeft op een eerlijk en transparant proces.
Welke redenen heeft het Turkse Openbaar Ministerie om deze journalisten te vervolgen en om zo’n forse straf te eisen? Welke criminele feiten zouden deze journalisten hebben begaan?
Beide journalisten worden beschuldigd van het samenzweren tegen de regering, lidmaatschap van een terroristische organisatie en militaire spionage vanwege hun berichtgeving over een rechtszaak betreffende vermeende wapentransporten van de Turkse veiligheidsdienst naar strijdende partijen in Syrië. Voor deze aanklachten hanteert Turkije zijn strenge terrorismewetgeving.
Hoeveel journalisten zijn er in Turkije onder president Erdogan opgepakt, vervolgd en veroordeeld tot gevangenisstraf? Is hier qua hoeveelheid en ernst een ontwikkeling in te zien?
Het afgelopen jaar nam het aantal weer toe, nadat in de jaren daarvoor was afgenomen. Eind december 2015 zaten volgens het Committee to Protect Journalists zeventien journalisten.
Welke gevolgen hebben deze arrestaties en vervolgingen voor de persvrijheid in Turkije?
Nederland en de EU hechten aan vrijheid van meningsuiting en persvrijheid in Turkije. Dat is een punt waarop Turkije verbetering moet laten zien, en stevige verbetering ook. Het is dan ook niet voor niets dat Nederland dit telkens weer, bilateraal en in EU-verband, in contacten met Turkije opbrengt.
Ik onderstreep dat iedereen het recht heeft op een eerlijk en transparant proces.
Op welke wijze bent u bereid bij de Turkse ambassadeur navraag te doen over deze zaak en hem te wijzen op fundamentele mensenrechten en het belang van persvrijheid daarbij? Kunt u hierbij aandringen op het belang van een eerlijk proces voor de betrokken journalisten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat het voor een kandidaat EU-lidstaat als Turkije onbestaanbaar is om journalisten vanwege politieke redenen te vervolgen? Zo ja, op welke wijze wordt ook in Europees verband bij de Turkse autoriteiten aangedrongen op het waarborgen van de persvrijheid en een eerlijk proces?
Zie antwoord vraag 5.
De arrestatie van enkele demonstranten te Spijkenisse |
|
Michiel van Nispen , Liesbeth van Tongeren (GL), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat afgelopen zaterdag enkele demonstranten in Spijkenisse zijn gearresteerd en vervolgens een arrestant is overgedragen aan de vreemdelingenpolitie?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Mijn reactie treft u hieronder aan.
Wat was de aanleiding voor deze arrestaties? Welke dreiging voor de openbare orde ging er van deze demonstranten uit om een ambtelijk bevel te geven?
In zijn bericht geeft de burgemeester van Nissewaard aan dat de politie in eerste instantie deze demonstranten de ruimte heeft gegeven. Toen er echter een dreigende sfeer ontstond tussen voor- en tegenstanders is de groep demonstranten gevraagd zich naar de locatie te begeven die bestemd was voor tegenstanders. De burgemeester van Nissewaard heeft deze locatie en een locatie voor voorstanders, aangewezen middels het Aanwijzingsbesluit Wet Openbare Manifestaties. De politie heeft de demonstranten drie keer gevorderd om naar de hen toegewezen locatie te gaan. Zij hebben hier geen gehoor aan gegeven. Tevens nam het volume van het protest door deze groep demonstranten toe. Zij zijn vervolgens aangehouden op grond van artikel 2.1.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Nissewaard, inzake samenscholing en ongeregeldheden.
Welke redenen bestonden er om deze demonstranten op te houden voor verhoor?
Uit de ontvangen informatie heb ik begrepen dat van de tien demonstranten die zijn aangehouden, er negen op diezelfde dag zijn heengezonden. Eén demonstrant wilde zich echter niet identificeren. Zij leek geen Nederlands te spreken of verstaan. Ze gaf slechts in het Engels aan niets te willen zeggen. Haar nationaliteit kon daardoor niet worden vastgesteld. Daarom is zij zondagochtend, conform vastgesteld beleid, overgedragen aan de vreemdelingenpolitie om haar identiteit vast te stellen. Nadat zij was overgedragen bleek zij toch Nederlands te spreken en kon de politie haar identificeren. Hierna is zij heengezonden. Betrokkene heeft niet in vreemdelingenbewaring gezeten.
Waarom is besloten om een demonstrant aan de vreemdelingenpolitie over te dragen? Is het waar dat er geen enkele aanleiding was om te veronderstellen dat er sprake was van een vermoeden van illegaal verblijf in Nederland? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om in het vervolg van deze onwettige toepassing van vreemdelingenrechtelijke dwangmiddelen af te zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Staat dit ingrijpen niet op gespannen voet met het recht op vrijheid van meningsuiting zoals gewaarborgd in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM)? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat in de toekomst de uitingsvrijheid van een ieder gewaarborgd is?
Zoals blijkt uit mijn antwoorden op bovenstaande vragen is dit niet het geval. Naast het recht van demonstratie en van meningsuiting, heeft eenieder tevens de plicht vorderingen van de politie op te volgen, zich te houden aan Algemene Plaatselijke Verordeningen en zich te legitimeren jegens de politie in de redelijke uitoefening van diens taken.
Schoonmakers in de hotelbranche die zwaar onderbetaald worden door middel van stukloon |
|
Pieter Heerma (CDA), Roos Vermeij (PvdA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Rambam waarin medewerkers uit de hotelbranche zwaar onderbetaald krijgen door middel van stukloon? (VARA 27 januari 2016)
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat geschetst wordt door Rambam? Zo ja, deelt u de mening dat dat het onacceptabel is dat werknemers niet betaald worden volgens cao-afspraken? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het belangrijk dat schoonmaakmedewerkers in hotels een fatsoenlijk en eerlijk loon krijgen. In het verleden is wel gebleken dat de schoonmaaksector kwetsbaar is voor misstanden. De schoonmaak in hotels heeft daarom ook de speciale aandacht van de Inspectie SZW.
De Inspectie SZW houdt onder meer toezicht op de naleving van het wettelijk verplichte minimumloon. Daarnaast hebben sociale partners een belangrijke rol in het voorkomen van onderbetaling van schoonmakers; het toezicht op de naleving van de cao is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Wanneer sociale partners vermoeden dat de cao niet wordt nageleefd, kunnen zij op grond van artikel 10 van de wet AVV bij de Inspectie SZW een verzoek indienen om hier onderzoek naar te doen.
Zijn er in 2015 door de inspectie SZW controles uitgevoerd naar misstanden in de hotelbranche? Zo ja, om hoeveel controles gaat het en hoeveel misstanden zijn er geconstateerd? Zo nee, waarom niet?
In 2015 heeft de Inspectie SZW controles uitgevoerd naar schoonmaak in de hotelbranche. De voorlopige cijfers zijn als volgt. Er zijn 94 zaken gestart die betrekking hadden op hotels en hotel restaurants. Hiervan zijn er 18 nog in onderzoek. Van de 76 afgesloten zaken is in 16 gevallen een overtreding geconstateerd.
Onderhoudt de rijksoverheid zakelijke relaties met hotelketens waar misstanden door de inspectie SZW zijn geconstateerd? Zo ja, bent u bereid om deze relaties in het kader van bijvoorbeeld slecht werkgeverschap te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
In de praktijk kan het voorkomen dat de rijksoverheid gebruik maakt van hotels waar eerder door Inspectie SZW misstanden zijn geconstateerd. Wanneer de Inspectie overtredingen constateert bij hotels wordt een boete of maatregel opgelegd, maar heeft dit niet tot gevolg dat eventuele zakelijke relaties van de rijksoverheid met het betreffende bedrijf worden beëindigd. De achtergrond hiervan is dat met het beboeten van hotels door de Inspectie reeds strafmaatregelen worden genomen.
De rijksoverheid heeft geen rechtstreekse zakelijke relaties met specifieke hotelketens, maar met een intermediair. Wanneer de rijksoverheid gebruik maakt van hotels, worden de reserveringen meestal gedaan via de intermediair. Op de overeenkomst van de rijksoverheid met de intermediair zijn de generieke sociale voorwaarden van toepassing. De intermediair geeft hiermee aan de algemene mensenrechten en fundamentele arbeidsnormen van de International Labour Organisation (ILO) te respecteren.
Voor toekomstige contracten voor inkoop en reservering van hotels zal ik bezien of het mogelijk is om extra verplichtingen op te nemen ten aanzien van de naleving van sociale- en arbeidswetten.
Bent u, naar aanleiding van de uitzending van Rambam, bereid om extra controles naar misstanden in de hotelbranche te laten uitvoeren? Zo ja, wanneer denkt u deze controles uit te kunnen laten voeren door de inspectie SZW? Zo nee, waarom niet?
De schoonmaak in hotels heeft al sinds een aantal jaar extra aandacht van de Inspectie SZW. De Inspectie SZW werkt risicogericht. In haar meerjarenplan heeft zij verschillende risico’s geïdentificeerd die zich kunnen manifesteren binnen de schoonmaaksector, zoals hoge werkdruk, fysiek zwaar werk en illegale tewerkstelling. Daarom heeft zij een inspectieprogramma Schoonmaak ingericht. In 2014 en 2015 heeft de Inspectie SZW haar focus binnen dit programma onder meer gelegd op de schoonmaak van hotels. Er is een interventieteam Schoonmaak opgericht, waarin onder meer samen wordt gewerkt met de Belastingdienst, UWV en gemeenten. Vorig jaar kreeg een grote hotelketen al ruim drie ton boete vanwege misstanden rond het betalen van haar schoonmakers. Ook in 2016 heeft specifiek de schoonmaak van hotels de aanhoudende aandacht van de Inspectie.
Het bericht ‘Eritrese intimidatie in Nederland breidt zich uit’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving omtrent het dictatoriale regime in Eritrea en de invloeden in Nederland?1
Ja.
Is bij de behandeling van asielaanvragen van vreemdelingen met de Eritese nationaliteit specifiek en voldoende aandacht voor de vraag of betrokkene al dan niet aanhanger is van het dictatoriale regime in Eritrea?
Ja. De IND besteedt in alle fasen van haar proces aandacht aan elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag, inclusief informatie over banden met het regime uit het land waar een vreemdeling afkomstig is. Voor de beoordeling van een asielaanvraag maakt de IND gebruik van alle tot haar beschikking staande informatie, waaronder de informatie die de vreemdeling zelf verstrekt en ook informatie uit algemene informatiebronnen.
Deelt u de mening dat vreemdelingen die aanhanger zijn van het dictatoriale regime in Eritrea niet tegelijkertijd een asielstatus kunnen krijgen omdat zij beweren te moeten vrezen voor ditzelfde regime?
Bij de beoordeling van de individuele asielaanvraag staat de vraag centraal of de vreemdeling gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt te worden onderworpen aan, onder meer, executie, marteling, onmenselijk of vernederende behandeling, dan wel dat de algemene veiligheidssituatie dermate slecht is dat niemand veilig terug kan keren. De actor van vervolging kan de overheid zijn, maar ook derden betreffen. Bij de beoordeling wordt alle op dat moment bekende informatie betrokken. Indien een aanhanger van het Eritrese regime zich op een vrees voor vervolging beroept kan niet op voorhand asielbescherming worden ontzegd. Wel zal kritisch naar de asielaanvraag worden gekeken en zal de vreemdeling aannemelijk moeten maken op basis waarvan hij die vrees heeft.
In hoeverre is uitzetting van uitgeprocedeerde Eritreeërs mogelijk? Is uitzetting mogelijk wanneer er sprake is van aanhangers van het dictatoriale regime in Eritrea, aangezien een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM) in dat geval niet aannemelijk is?
Gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde Eritreeërs is op dit moment nog niet aan de orde. Aangenomen wordt dat bij gedwongen terugkeer, zowel na legale als illegale uitreis, een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aanwezig is.
Wordt de Immigratie- en Naturalisatiedienst op de hoogte gesteld als er signalen zijn dat iemand met een asielstatus aanhanger is van het dictatoriale regime in Eritrea, bijvoorbeeld door de veiligheidsdiensten? Indien dit onvoldoende gebeurt, bent u dan bereid hierover in overleg te treden met zowel de Minister van Veiligheid en Justitie als met de Minister van Binnenlandse Zaken? Indien dit wel gebeurt, heeft het dan ook gevolgen voor het verblijfsrecht? Zo ja, hoeveel verblijfsvergunningen zijn in de afgelopen vijf jaar om die reden ingetrokken?
De AIVD heeft in het belang van de nationale veiligheid als taak om onderzoek te verrichten met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Als hier sprake van is kan de AIVD ketenpartners zoals de IND handelingsperspectief bieden door bijvoorbeeld het uitbrengen van een ambtsbericht. Over individuele gevallen doe ik in het openbaar geen mededelingen.
Kunt u aangeven in hoeverre in EU-verband, ook in navolging van de Valetta-top, afspraken worden gemaakt met veilige Afrikaanse landen in de nabijheid van Eritrea om opvang aldaar te realiseren, zodat alle asielaanvragen van Eritreeërs niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard op grond van veilig derde land?
In EU-verband wordt via verschillende trajecten ingezet op de verbetering van de vluchtelingenbescherming in de Hoorn van Afrika. In het kader van de Valletta-Top is voor de Hoorn van Afrika, net als voor Noord-Afrika, een EU Programma voor Regionale Ontwikkeling en Bescherming (RDPP) overeen gekomen. Het RDPP, waarvoor Nederland in de regio als «trekker» optreedt, richt zich behalve op bescherming en weerbaarheid van vluchtelingen ook op de behoeften van de gastgemeenschappen. Zo beoogt het programma kansen op onderwijs en werkgelegenheid voor zowel vluchtelingen als gastgemeenschappen te versterken. Het programma moet in de komende maanden van start gaan. Kernlanden zijn Ethiopië, Soedan en Kenia. Op dit moment vangt Ethiopië naar schatting van WFP en UNHCR ruim 35.000 Eritrese vluchtelingen op en Sudan meer dan 100.000. Ook zijn in Valletta afspraken gemaakt over verbetering van de asielprocedures in de deelnemende landen, waaronder dus de landen in de Hoorn.
Verder heeft de EU onlangs een Gemeenschappelijke Agenda inzake Migratie en Mobiliteit (CAMM) ondertekend met Ethiopië, waarin ook afspraken zijn gemaakt op het terrein van internationale bescherming, zowel gericht op versterking van het asielsysteem, als op verbetering van de opvangomstandigheden. Op dit moment worden de eerste stappen gezet voor de implementatie van de CAMM als startsein voor een breed partnerschap met Ethiopië.
In de Procedurerichtlijn staat een aantal voorwaarden waaraan moet zijn voldaan alvorens een derde land als «veilig derde land» kan worden aangemerkt.
Bovenstaande trajecten zijn onlangs van start gegaan. Er is nog een weg te gaan tot de omstandigheden in de regio zodanig zijn dat asielaanvragen van Eritreëers niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard op grond van eerder verblijf in een veilig derde land.
Verdringing van vast personeel door vrijwilligers |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Personeel zwembad Dukenburg raakt baan kwijt»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over het tegengaan van verdringing van betaalde arbeid?2
Ja.
Welke regels zijn er van kracht om verdringing van betaald door onbetaald werk te voorkomen? In hoeverre wordt aan deze regels voldaan bij het inwisselen van betaalde krachten door vrijwilligers, waarvan hier sprake lijkt?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief aan uw Kamer van 19 juni jongstleden, waarin de kaders zijn geschetst om verdringing van betaald door onbetaald werk te voorkomen. Zo is in de Participatiewet bij een aantal instrumenten (participatieplaatsen, tegenprestatie) opgenomen dat deze activiteiten moeten worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en dat die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Ook heeft de Programmaraad in de Werkwijzer tegenprestatie een aantal spelregels opgenomen om het risico van verdringing tegen te gaan. In de Verzamelbrief 2015-2, van november 2015 heb ik gemeenten opgeroepen expliciet in hun re-integratieverordening op te nemen op welke wijze zij hun beleid vormgeven met betrekking tot het tegengaan van verdringing.
Het is in het algemeen belangrijk dat gemeenten aandacht hebben voor verdringing bij de inzet van instrumenten voor bijstandgerechtigden. In het geval van het zwembad Dukenburg, zoals beschreven in de Gelderlander van o.a. 25 januari 2016, heeft het gemeentebestuur besloten om het naar eigen zeggen verliesgevende zwembad Dukenburg op een andere wijze te laten exploiteren. Het is niet aan mij om me te mengen in de lokale discussie over de wijze van exploitatie van het zwembad. Ik ga er vanuit dat de gemeente zorgvuldig tot haar besluit is gekomen. Evenmin is het aan mij om te oordelen of de mogelijke inzet van vrijwilligers in het zwembad Dukenburg leidt tot verdringing van betaalde arbeid. Het risico op verdringing kan nl. alleen per geval en op lokaal niveau worden beoordeeld. De gemeenteraad heeft hierin een belangrijke taak.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de motie Kerstens/Voortman over het tegengaan van verdringing van betaalde arbeid en de rol van gemeenten daarbij?3 Tot welke resultaten heeft dit geleid?
De uitwerking van de motie van de leden Kerstens en Voortman over het voorkomen van verdringing van reguliere arbeid in het kader van re-integratie, sociaal aanbesteden en tegenprestatie, vindt uitvoering met verschillende acties (zie ook mijn brief van 19 juni jongstleden). Zo heb ik de oproep gedaan aan gemeenten in de Verzamelbrief 2015-2, om transparant te zijn in de wijze waarop de gemeenten aandacht schenken aan het tegengaan van verdringing van betaalde arbeid. Verder heb ik samen met de VNG aan dit thema aandacht besteed tijdens de wethoudersbijeenkomst van17 februari. Daarnaast wordt bezien of er mogelijkheden zijn voor extra ondersteuning aan gemeenten door Divosa en de kennis op dit terrein bij de uitvoerders te versterken.
Bent u bereid verder op te treden tegen het vervangen van betaalde werknemers door vrijwilligers? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet? Bent u bereid om dwingender regels op te leggen om verdringing van betaalde arbeid te voorkomen? Ziet u hierbij bijvoorbeeld een rol weggelegd voor «werkkamers» op arbeidsmarktregioniveau waardoor vakbonden en werkgevers betrokken worden?
Ik blijf bereid om gemeenten er op te wijzen dat zij aandacht besteden aan verdringing wanneer zij re-integratie instrumenten inzetten. Zoals eerder gesteld in antwoord op vraag 3 zijn al maatregelen genomen. De Participatiewet kent wettelijke kaders om verdringing te voorkomen en de Programmaraad heeft spelregels opgesteld. Het risico op verdringing kan alleen op basis van de feitelijke situatie worden beoordeeld. De gemeenteraad heeft in deze een controlerende taak. Daardoor vind ik het nu niet nodig om dwingender regels op te leggen. Wel blijf ik gemeenten erop aanspreken om expliciet aandacht te schenken aan het aspect van mogelijke verdringing door de inzet van instrumenten om bijstandgerechtigden te ondersteunen richting werk.
Ik kan mij voorstellen dat op lokaal of regionaal niveau sociale partners betrokken worden om te borgen dat oneigenlijke verdringing wordt tegengegaan, bijvoorbeeld door lokale of regionale afspraken met de sociale partners. Maar ook andere vormen van betrokkenheid van sociale partners en andere partijen zijn mogelijk, zoals ik eerder ook aan de Kamer heb laten weten in mijn brief van 19 juni 2015 inzake de rapportage van de Inspectie SZW «Gemeentelijke aandacht voor verdringing door bijstandgerechtigden». Het is aan de locale/regionale organisaties om hierin keuzes te maken.
De situatie in de Turkse stad Cizre en een strafeis tegen twee journalisten |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten over naar schatting 24 gewonde mensen die sinds ongeveer een week zonder medisch hulp vastzitten in een gebouw in de belegerde stad Cizre, dat vier mensen in dat gebouw reeds overleden zijn en dat de Turkse autoriteiten niet toestaan dat er ambulances naar deze mensen toegestuurd worden?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het verhinderen van medische hulp en het beschieten van het gebouw waarvan bekend is dat er gewonde burgers in zitten in strijd is met het internationaal humanitair recht? Indien neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw afkeuring daarover uit te spreken?
Ik vind deze berichten en de situatie in het zuidoosten van Turkije zeer zorgelijk. Ik herhaal mijn oproep aan partijen om de wapens neer te leggen en het vredesproces te hervatten, zeker nu de burgerbevolking letterlijk tussen twee vuren ligt en mensen, zoals in dit geval, geen medische hulp kunnen krijgen door het voortdurende geweld.
De Turkse regering staat in haar recht om maatregelen te nemen tegen terroristische bedreigingen, ook als die uitgaan van de PKK. Die moeten proportioneel zijn en respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht dient voorop te staan. Nederland en de EU brengen dit zeer geregeld op bij de Turkse autoriteiten en benadrukken dat dit nu te meer klemt nu de burgerbevolking zo lijdt onder de huidige vijandelijkheden.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat de Turkse overheid realiseert dat deze mensen op de kortst mogelijke termijn medische hulp moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn de Turkse ambassadeur te ontbieden om uw zorgen over deze mensenrechtenschending kenbaar te maken? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u verder het bericht «Turks OM eist levenslang tegen journalisten»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de openbaar aanklager in Turkije tweemaal levenslang en dertig jaar gevangenisstraf tegen de hoofdredacteur en een correspondent van de krant Cumhuriyet eist? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat de twee journalisten volgens het Turkse Openbaar Ministerie schuldig zijn aan een poging tot omverwerping van de staat en spionage en dat zij verder worden beschuldigd van hulp aan een terroristische organisatie en openbaarmaking van staatsgeheimen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het gebruik van terrorismewetgeving in Turkije tegen journalisten? Wordt er in uw ogen misbruik van deze wetgeving gemaakt?
Beide journalisten worden beschuldigd van het samenzweren tegen de regering, lidmaatschap van een terroristische organisatie en militaire spionage vanwege hun berichtgeving over een rechtszaak betreffende vermeende wapentransporten van de Turkse veiligheidsdienst naar strijdende partijen in Syrië. Voor deze aanklachten hanteert Turkije zijn strenge terrorismewetgeving.
Kunt u bevestigen dat deze eis (mede) is gebaseerd op een artikel van de twee journalisten over een wapenleverantie van Turkije aan gewapende strijders in Syrië, mogelijk zelfs strijders van IS of Al Qaida?3 Hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 8.
Steunt u de oproep van verschillende journalistenorganisaties om de twee Turkse journalisten per direct vrij te laten en alle aanklachten tegen hen in te trekken?4 Indien neen, waarom niet?
De rechter zal zich moeten uitspreken, maar het is een buitengewoon forse aanklacht. Nederland en de EU hechten aan vrijheid van meningsuiting en persvrijheid in Turkije. Dat is een punt waarop Turkije verbetering moet laten zien, en stevige verbetering ook. Het is dan ook niet voor niets dat Nederland dit telkens weer, bilateraal en in EU-verband, in contacten met Turkije opbrengt. Ik onderstreep verder dat iedereen het recht heeft op een eerlijk en transparant proces.
Het bericht “Te hoge hypotheken verstrekt door verwarring over regels” |
|
Aukje de Vries (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Te hoge hypotheken verstrekt door verwarring over regels»?1
Ja.
Klopt het dat instellingen bewust Nationale Hypotheek Garantie-hypotheken tot 106% loan-to-value hebben verstrekt op basis van minieme energiebesparende maatregelen? Handelden zij daarmee in strijd met wet- en regelgeving? Is het waar dat de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) deze praktijk heeft gesanctioneerd?
Het klopt dat een aantal instellingen hypotheken hebben verstrekt met een LTV van 106% zonder dat de volledige extra financieringsruimte is besteed aan energiebesparende maatregelen. Dit is in strijd met de ministeriële regeling hypothecair krediet.
Het WEW heeft mij geïnformeerd dat het voorstelbaar is dat de door het WEW opgestelde Voorwaarden en Normen ten aanzien van NHG omtrent de toepassing van de norm «Energiebesparende Voorzieningen» tot verwarring heeft kunnen leiden. Aangezien een groot deel van de hypotheken in de Nederlandse markt met NHG wordt verstrekt, en het WEW daardoor een autoriteit in de woningmarkt is, kan dit een rol gespeeld hebben bij de onjuiste toepassing van de wet- en regelgeving door een aantal hypotheekverstrekkers. Om mogelijke verwarring terstond weg te nemen, heeft het WEW de relevante passage omtrent energiebesparende voorzieningen in de toelichting verduidelijkt, een persbericht uitgegeven en contact opgenomen met de hypotheekverstrekkers.
Kunnen huizenbezitters de dupe worden van deze situatie? Voldoet hun hypotheek nog aan de voorwaarden voor fiscale aftrekbaarheid? Wordt deze aftrekbaarheid geheel of ten dele beperkt? Kunnen huizenbezitters hun hypotheekverstrekkers aansprakelijk stellen voor eventuele schade?
Huizenbezitters lopen geen fiscale schade op indien de lening is aangewend voor de eigen woning. De LTV-ratio is daarbij als zodanig niet van belang. De lening moet bijvoorbeeld zijn gebruikt voor de aankoop van een eigen woning of voor de verbouwing van een eigen woning. Ook is fiscale aftrek mogelijk als de lening wordt besteed aan bepaalde (financierings)kosten bij de aankoop van de eigen woning.
Het WEW heeft laten weten dat een onjuiste toepassing van de uitzondering voor energiebesparende voorzieningen geen consequentie heeft voor de bescherming van consumenten met een NHG-hypotheek.
Welke gevolgen zou deze praktijk naar uw mening moeten hebben voor de bestaande regeling? Is de uitzondering voor energiebesparende maatregelen bij de hypotheeknormering houdbaar? Of ligt juist een algemene verruiming van enkele procenten meer voor de hand?
Nadat het signaal kwam dat door bepaalde hypotheekverstrekkers op foutieve wijze omgegaan werd met de uitzondering voor energiebesparende maatregelen is het WEW op de hoogte gesteld van het feit dat zijn Voorwaarden en Normen voor hypotheken met NHG op dit punt tot verwarring leiden in de markt. Het WEW heeft naar aanleiding hiervan de toelichting bij de Voorwaarden en Normen aangepast waarmee de onduidelijkheid is weggenomen.
De uitzondering voor energiebesparende maatregelen bestaat omdat de overheid energiebesparing op verantwoorde wijze wil stimuleren. Een algemene verruiming van de loan-to-value ratio (LTV-ratio) zou leiden tot een groter restschuldrisico en ingaan tegen de ingezette verlaging van de LTV-ratio tot 100% in 2018.
Wat is, meer in het algemeen, uw oordeel over de fraudegevoeligheid van stimuleringsmaatregelen voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving, zeker nu hiervoor € 100 miljoen extra ter beschikking komt? Is het mogelijk om bij een verbouwing of renovatie een objectief beeld te krijgen van de afzonderlijke kosten van verduurzaming? Wie controleert dat? Zou de fraudegevoeligheid toe- of juist afnemen als subsidies worden gekoppeld aan concrete stappen in het energielabel?
De fraudegevoeligheid van stimuleringsmaatregelen wordt bepaald door veel factoren: de criteria om in aanmerking te komen voor een bepaalde stimuleringsmaatregel, de doelgroep, indieningsvereisten en controle- en frauderegime. Het koppelen van subsidies aan concrete stappen in het energielabel sec zegt weinig over de fraudegevoeligheid. Bij stimuleringsmaatregelen voor een renovatie kan bijvoorbeeld gewerkt worden met normbedragen voor de kosten van verduurzamingsmaatregelen, gebaseerd op ervaringscijfers. Op die manier zijn de kosten objectief te maken. Wanneer met een normbedrag wordt gewerkt, is een aparte controle van de kosten van verduurzaming niet nodig.
Hypotheekverstrekkers dienen met betrekking tot de uitzondering voor energiebesparende maatregelen te controleren of de hypotheekaanvraag daadwerkelijk voldoet aan de wettelijke regels. Gangbaar met betrekking tot hypothecaire kredietverstrekking voor nieuwbouw en verbouwingen is dat niet onmiddellijk de hele lening wordt overgemaakt, maar dat deze in een depot wordt geplaatst en pas wordt uitgekeerd op het moment dat er daadwerkelijk kosten worden gemaakt.
Welke afspraken maakt u naar aanleiding van deze praktijk met de Autoriteit Financiele Markten (AFM), de Stichting WEW en de hypotheekverstrekkers?
De Autoriteit Financiële Markten heeft als onafhankelijke toezichthouder een eigenstandige rol. Naar aanleiding van het signaal dat enkele hypotheekverstrekkers foutief hypotheken hebben verstrekt is contact geweest met zowel de AFM als het WEW. De AFM heeft aangegeven de omvang van de problematiek te zullen inventariseren. Verdere vervolgstappen zijn aan de AFM.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft het WEW besloten de toelichting op de Voorwaarden en Normen aan te passen, waarmee eventuele onduidelijkheid over de extra leenruimte in het geval van een energiebesparende voorziening per 8 januari jl. is weggenomen. De stichting WEW heeft tevens hypotheekverstrekkers op dezelfde dag hierover rechtstreeks ingelicht en zal bij de eerstvolgende aanpassing van de normen en voorwaarden deze volledig in lijn brengen met de ministeriële regeling hypothecair krediet.
Het bericht dat door redders wordt toegekeken bij het verdrinken van vluchtelingen uit angst voor vervolging |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Redders moeten toekijken hoe 31 vluchtelingen verdrinken in de Egeïsche Zee»?1
Ja.
Is het vervolgen van personen die op vrijwillige basis vluchtelingen in nood redden in Turkse wateren onderdeel van beleid of afspraken die binnen de Europese Unie (EU) dan wel door de EU met Turkije zijn gemaakt? Zo nee, hoe beoordeelt u het feit dat dit toch in Griekenland gebeurt?
Er zijn geen afspraken gemaakt binnen de EU of met Turkije over het vervolgen van personen die op vrijwillige basis vluchtelingen in nood redden in Turkse wateren. Griekenland is in het verleden opgetreden tegen vrijwilligers die zonder toestemming van de Griekse kustwacht vluchtelingen in Turkse wateren assisteerden bij hun tocht naar de Griekse kust. In januari jl. zijn vrijwilligers, verbonden aan een Deense NGO, om die reden op Lesbos gearresteerd op verdenking van mensensmokkel. Zij zijn inmiddels wegens mensensmokkel veroordeeld tot het betalen van een boete en zijn vrijgelaten. Hulp van vrijwilligers bij de bestrijding van mensensmokkel wordt erg gewaardeerd, maar samenwerking met de autoriteiten is daarbij wel van belang.
Bent u bereid met klem en urgentie bij uw Europese collega’s aan te dringen op het onmiddellijk staken van vervolgingen van mensen die zich op vrijwillige basis inspannen om vluchtelingen in nood op zee te redden? Zo nee, waarom niet?
De huidige Europese wetgeving die strafbaarstelling van mensensmokkel reguleert bevat een uitzonderingsclausule voor personen die humanitaire bijstand verlenen aan vluchtelingen. Mensen die uit humanitaire overwegingen proberen vluchtelingen te redden van de verdrinkingsdood worden niet vervolgd als zij als zodanig bekend zijn bij en meewerken met de autoriteiten ter plaatse.
Is de regering bereid om haar positie als voorzitter van de Europese Raad aan te wenden om alle diplomatieke en juridische obstakels te verhelpen die zowel Frontex als vrijwilligers ondervinden bij het redden van vluchtelingen op zee? Zo nee, waarom niet?
Het is zaak dat zowel Frontex als andere organisaties hun reddingswerk goed kunnen uitoefenen. Het werk van vrijwilligers kan binnen het huidig wettelijk kader worden uitgevoerd. De internationale verplichtingen ten aanzien van reddingsoperaties op zee zijn ook tijdens Frontex operaties van toepassing. Bij noodsituaties kunnen schepen en vliegtuigen die ingezet worden in Frontex operaties, op verzoek van verantwoordelijke autoriteiten, deelnemen aan reddingsoperaties. Zo wordt momenteel in het kader van belangrijke Frontex operaties in Griekenland en Italië jaarlijks vele duizenden mensen op zee gered.
Is bij de regering bekend welke inspanningen door Turkije worden verricht om vluchtelingen die in nood verkeren binnen zijn territoriale wateren te redden? Zo nee, is de regering bereid hierover inlichtingen te vragen aan de Turkse regering? Zo ja, acht u de Turkse inspanningen voldoende?
Op de Turkse wateren vinden verschillende reddingsoperaties plaats. De Turkse kustwacht meldt dat zij in 2015 59.377 migranten heeft gered. Onderdeel van het EU Turkije actieplan is het tegengaan van illegale migratie uit Turkije naar Europa. In dat kader werkt de EU ook aan het verder versterken van de capaciteit van de Turkse kustwacht.
De sluiting van een parkeerplaats voor vrachtwagenchauffeurs bij Venlo |
|
Paul Ulenbelt |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw mening over de voorgenomen sluiting van parkeerterrein de Keulse Barrière?1
Het parkeerterrein aan de Keulse Barrière is lange tijd in gebruik geweest als parkeerplaats voor vrachtwagenchauffeurs. Met de komst van de A74 is de internationale hoofdverkeersstructuur rond Venlo ingrijpend gewijzigd. De gemeente Venlo heeft ervoor gekozen om de focus van logistieke activiteiten te verleggen naar de Tradeports en dit terrein te sluiten. Het terrein is eigendom van de gemeente Venlo en zij kan dan ook zelfstandig beslissen over het wel of niet openhouden van dit terrein.
Wat vindt u van de situatie dat de oprit naar het parkeerterrein momenteel is afgesloten waardoor chauffeurs ingewikkelde manoeuvres moeten uitvoeren om via de afrit op het terrein te komen?
Ik heb begrepen dat er forse schade is aan het wegdek bij de oprit, met mogelijk gevaar voor (vracht)verkeer en fietsers. Omdat het terrein formeel geen parkeerplaats meer is en binnenkort een andere bestemming krijgt, is de gemeente van mening dat investeringen in dit terrein niet meer doelmatig zijn. Uit het oogpunt van veiligheid heeft de gemeente besloten deze oprit af te sluiten.
Deelt u de mening dat dit parkeerterrein een belangrijke functie heeft voor het overdragen van de begeleiding van Convois Exceptionelles, dat anders op een vluchtstrook zou moeten plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit parkeerterrein heeft lange tijd dienst gedaan voor de overdracht van Convois Exceptionnelles. Met de aanleg van de A74 en de wens van de gemeente Venlo om de logistieke activiteiten te verleggen naar de tradeports, is dit terrein volgens de gemeente Venlo geen logische locatie meer, los van het feit dat er een andere bestemming op zit. Daarnaast geeft de gemeente aan dat bedrijven op eigen terrein moeten voorzien in manoeuvreer- en parkeerruimte. Bij de grensovergang op de A67 is een terrein speciaal ingericht voor de overdracht van de begeleiding bij bijzondere transporten. De vluchtstrook is geen veilige plek om dergelijke overdrachten plaats te laten vinden.
Bent u bereid om in overleg met de gemeente Venlo tot een goede oplossing te komen in het belang van de wegtransportsector? Wilt u de Tweede Kamer over deze gesprekken informeren?
Het aandragen van een alternatief voor de voorgenomen sluiting van de Keulse Barrière zie ik niet primair als mijn verantwoordelijkheid. Dat neemt niet weg dat ik mee wil denken over hoe de transportsector gefaciliteerd kan worden, en dat doe ik ook al. Diverse gemeenten (waaronder Venlo), provincie, rijk, sector en politie hebben de handen ineen geslagen om gezamenlijk te werken aan het oplossen van de parkeerproblematiek voor vrachtwagens in Limburg, op zowel het hoofdwegennet als het onderliggend wegennet. Wij kijken voor een vrachtwagenparkeerplaats onder andere naar een locatie nabij het kruispunt van de A73/74 en de A67.