Het bericht dat er een aanmeldstop is bij een jeugd-GGZ praktijk |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de psychologenpraktijk Haga & Dijkstra in Den Bosch een opnamestop hanteert voor jeugd voor de rest van dit jaar?1
Op de site van de aanbieder staat dat (landelijk) 20% minder budget beschikbaar is. Dit is niet correct. Gemeenten hebben voor 2015 budget ontvangen met een macrokorting van 3%. Het is aan gemeenten om ervoor te zorgen dat alle kinderen die jeugdhulp nodig hebben, deze krijgen. Gemeenten maken hierover afspraken met zorgaanbieders.
Wat is uw reactie op het feit dat deze praktijk aangeeft dat deze opnamestop het gevolg is van het feit dat er fors bezuinigd wordt op de jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u, als stelselverantwoordelijke, ervoor zorgen dat de kinderen en gezinnen die normaal gesproken doorverwezen zouden worden naar deze praktijk nu alsnog de hulp ontvangen die zij nodig hebben?
Sinds 1 januari ligt bij de gemeenten de plicht om passende jeugdhulp te leveren voor kinderen en gezinnen die dat nodig hebben. Het budget dat nodig is om deze hulp in te kopen is overgeheveld naar en verdeeld over gemeenten. De gemeente bepaalt welke hulp met het budget wordt ingekocht. De gemeenteraad controleert het gemeentebestuur bij de uitvoering van de Jeugdwet.
Het is aan gemeenten om ervoor te zorgen dat alle kinderen die jeugdhulp nodig hebben, deze krijgen. Gemeenten maken hierover afspraken met zorgaanbieders, ook in geval er sprake is van (te) grote vraag en daaruit voortvloeiende budgetuitputting.
De gemeente Den Bosch meldt mij desgevraagd dat er overleg is met de betreffende aanbieder over de te leveren jeugdhulp.
Heeft u al contact gehad met de gemeente Den Bosch over deze opnamestop? Zo ja, wat is uit dit contact gekomen? Zo nee, waarom heeft u dit nog niet gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat de aanmeldstop leidt tot overvraging van de huisartsen in de regio, die nu noodgedwongen het eerste aanspreekpunt voor de kinderen/jongeren blijven?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke gemeenten nog meer te kampen hebben met een aanmeldstop wegens budgettekort? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Op basis van de Jeugdwet wordt het jeugdhulpgebruik landelijk gevolgd. Dat gebeurt met het monitoren van een aantal waarden zoals de start- en einddatum van de jeugdhulp in verschillende productcategorieën, bijvoorbeeld met verblijf, zonder verblijf, pleegzorg, etc. Die informatie is in eerste instantie bedoeld voor gemeenten (en natuurlijk gemeenteraden als controlerende instantie) om te beoordelen hoe jeugdhulp en het gebruik daarvan zich ontwikkelt in hun gemeente en ten opzichte van andere gemeenten.
De informatie waar u naar vraagt maakt niet apart deel uit van de landelijke monitoring van het jeugdhulpgebruik. Maar gemeenten en Rijk kijken natuurlijk samen naar opvallende signalen uit de beleidsinformatie of uit andere bronnen zoals de signalen van patiëntenorganisaties.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Decentralisatie Jeugdhulp voorzien op 6 oktober 2015?
Nee.
Het bericht dat een verboden emulgator in frisdranken AH en Jumbo zit |
|
Pia Dijkstra (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verboden emulgator in frisdranken AH en Jumbo»?1
Ja
Hoe is het mogelijk dat een voedingsmiddel, met daarin een, omwille van de volksgezondheid, verboden stof, wordt verkocht zonder dat handhavend wordt opgetreden? Kunt u daarbij verduidelijken wie in de controleketen welke taak heeft op welk moment?
De exploitant van een levensmiddelenbedrijf is er zelf verantwoordelijk voor dat de levensmiddelen die hij op de markt brengt aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoen.
De NVWA handhaaft de naleving van de levensmiddelenwetgeving. Zij zet haar capaciteit en middelen in op basis van risico-inschattingen. Dit betekent dat niet alle producten worden onderzocht, maar dat op basis van verwachte risico’s wordt bepaald of en welke producten worden onderzocht. Zie verder het antwoord bij vraag 3.
Hoe voert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) haar controle uit bij de import van levensmiddelen zoals frisdranken vanuit derde landen? Hoe groot is daarbij de kans dat een voor consumptie bestemd product dat een in de Europese Unie verboden stof bevat, wordt doorgelaten?
Een aanzienlijk deel van de importstroom naar de EU verloopt via Nederland. Het is onmogelijk om hiervan alles te controleren. Levensmiddelen en grondstoffen waarbij de NVWA risico’s verwacht, worden gecontroleerd (= het risicogebaseerde toezicht). De NVWA bepaalt het risico op basis van onderzoek, meldingen, gebruik van kwaliteitssystemen, etc.
De nadruk ligt hierbij op het controleren van bepaalde land/productcombinaties met bekende risico’s, zoals de mogelijke normoverschrijdingen van residuen van gewasbeschermingsmiddelen of chemische contaminanten. De nadruk van deze controles ligt niet op frisdranken, omdat hierin deze risico’s in mindere mate aanwezig zijn.
Het gaat hier om een additief dat in de Verenigde Staten is toegelaten en in de EU niet. Verwacht mag worden dat importeurs op de hoogte zijn van de verschillen in wetgeving en dat zij hun kwaliteitscontroles hierop inrichten.
Gebeurt deze controle momenteel adequaat en bent u dus van mening dat de volksgezondheid goed wordt gewaarborgd? Zo ja, hoe rijmt u dat met de verkoop van frisdranken met een verboden emulgator door twee grote supermarktketens?
De NVWA probeert zo goed mogelijk haar capaciteit in te zetten op controles die gericht zijn op het voorkomen van mogelijke risico’s voor de voedselveiligheid. In haar Plan van Aanpak zijn extra middelen gereserveerd, opdat de NVWA haar kennispositie kan verbeteren. Met meer kennis over alle mogelijke risico’s werkt de NVWA aan een verbeterde risicogebaseerde aanpak. Voor het inrichten van het risicogebaseerde toezicht maakt de NVWA gebruik van wetenschappelijke kennis, kennis op basis van haar eigen toezicht en kennis op basis van signalen en meldingen. In dit geval was er sprake van een signaal dat voor de twee grote supermarktketens aanleiding was om de betreffende producten onmiddellijk uit de handel te halen.
Kunt u uitsluiten dat in winkels van grote Nederlandse supermarktketens producten te vinden zijn met verboden ingrediënten? Zo ja, hoe kan u zo zeker zijn? Zo nee, hoe borgt u dan de voedselveiligheid voor Nederlandse consumenten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb vermeld, is de borging van de voedselveiligheid een verantwoordelijkheid van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf en ziet de NVWA hierop toe. Bedrijven (importeurs, fabrikanten en supermarkten) moeten bij hun toeleveranciers strikt toezien op de naleving van de voedselveiligheidsvereisten.
De NVWA prioriteert haar toezicht op basis van een inschatting van de mogelijke risico’s, zie verder het antwoord op vraag 4. Op deze wijze wordt de voedselveiligheid voor de Nederlandse consument zo goed mogelijk geborgd. Volledige zekerheid is echter nooit te geven.
Het bericht van kindermishandeling in een tehuis voor jongeren met het Prader-Willi syndroom |
|
Marith Volp (PvdA), Loes Ypma (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bewenners Prader-Willi Hûs stelselmjittich mishannele»?1
Ja, wij kennen dat bericht.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het verscherpt toezicht van de Inspectie Jeugdzorg op het Prader-Willi huis in Moleneind? Zijn daar sinds het toezicht is ingesteld voldoende verbeteringen geconstateerd? Zo ja, welke? Zo nee, welke conclusie trekken de Inspectie en u daaruit?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft het Prader-Willi huis op 22 juli 2015 voor een periode van zes maanden onder verscherpt toezicht gesteld. Op 15 september 2015 bezocht de IGZ het Prader Willi huis opnieuw om te toetsen of er verbeteringen in gang waren gezet. Dit onderzoek loopt nog en daarom kunnen wij op de bevindingen van dit bezoek nog niet ingaan. De IGZ blijft alle ontwikkelingen bij het Prader Willi huis nauwlettend volgen.
Is het waar dat bewoners van het Prader-Wille Huis worden mishandeld? Zo ja, is hier sprake van stelselmatige mishandeling, door wie? Zo ja, komt de aard van de mishandeling overeen met wat er in het genoemde bericht wordt gemeld of wat is de aard van de mishandeling dan wel? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De IGZ ontving in september 2014, februari 2015 en april 2015 anonieme meldingen over mogelijke mishandeling en ondeskundig handelen en bejegening. De IGZ heeft deze meldingen gebruikt voor haar toezicht op het Prader Willi huis en naar aanleiding van deze meldingen gesproken met de melders en met de directie van het Prader Willi huis.
Tijdens haar bezoeken op 4 november 2014, 21 januari 2015 en 12 mei 2015 heeft de IGZ geen feiten geconstateerd die duiden op mishandeling. Wel heeft de IGZ bij het eerste onderzoek structurele tekortkomingen in de zorgverlening geconstateerd. Omdat deze tekortkomingen niet voortvarend werden opgepakt door het Prader-Willi huis, heeft de IGZ de zorgaanbieder onder verscherpt toezicht gesteld.
Was de Inspectie op de hoogte van berichten over mishandeling? Zo ja, wat heeft de Inspectie daar mee gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Is door bewoners, hun vertegenwoordigers of (oud-)medewerkers van het Prader-Willi Huis bij de politie melding dan wel aangifte gedaan wegens mishandeling in de instelling? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Het arrondissementsparket Noord-Nederland heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar aanleiding van aangiftes door oud-medewerkers over mishandelingen. Uit het onderzoek is gebleken dat er onvoldoende bewijs was voor de mishandelingen. Gelet hierop zijn de aangiftes geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. De aangevers zijn hier inmiddels over bericht en zijn gewezen op de mogelijkheid een klacht in te dienen op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.
Is het in het bericht gestelde reden voor nader onderzoek door de Inspectie dan wel het Openbaar Ministerie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het, indien het in het bericht gestelde waar is, naast het gegeven dat de instelling al enige tijd onder verscherpt toezicht staat reden om het Prader-Willi Huis te doen sluiten? Zo ja, op welke termijn valt dit te verwachten? Wat gebeurt er op dit moment om de veiligheid van de bewoners te waarborgen? Als daarvan geen sprake is, waarom gebeurt dat dan niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoor op vraag 3 en 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Decentralisatie Jeugdhulp voorzien op 6 oktober 2015?
Ja.
De door Nederland gedoneerde scanner op de grens tussen Gaza en Israël |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat de primaire doelstelling van de containerscanner die Nederland in 2013 aan de Palestijnse Autoriteit heeft gedoneerd, het bevorderen van de Gazaanse export is, vooral naar de Westelijke Jordaanoever?
Ja. Handelsverkeer tussen Gaza en de Westelijke Jordaanoever en export naar de regio is noodzakelijk voor economische groei. De scanner is tevens noodzakelijk voor de import van goederen. Israël heeft verschillende malen pogingen tot smokkel van gevaarlijke goederen bij import verhinderd. Import is noodzakelijk voor de wederopbouw, maar ook voor bedrijven die bepaalde grondstoffen nodig hebben om te kunnen produceren en exporteren.
Herinnert u zich de mededeling van uw ministerie dat sinds het plaatsen van de eerste scanner in 2012 het aantal vrachtwagens dat per dag vanuit Gaza de grens over gaat, is gestegen van circa 200 naar nu al 530?1
De scanner wordt gebruikt voor import en export. De genoemde 530 vrachtwagens betreffen de gehele export uit Gaza in de eerste 6 maanden van dit jaar. Het foutieve bericht is inmiddels aangepast. In heel 2014 was de export 228 vrachtwagens. Volgens de Israëlische NGO Gisha is de export gestegen van 13,5 vrachtwagens per maand in de periode 2007-september 2013 naar 86,8 per maand in de periode november 2014 tot augustus 2015. USAID, op basis van eigen waarneming, stelt dat de gemiddelde export in de periode november 2014-juli 2015 108 vrachtwagens per maand was.
Is het genoemde cijfer 530 juist? Zo ja, hoe valt dit cijfer te rijmen met de bevinding van het tv-programma Zembla dat per dag gemiddeld slechts vier à vijf vrachtwagens uit Gaza de grens met Israël passeren?2 Zo nee, wat zijn dan de juiste cijfers van het aantal vrachtwagens uit Gaza dat per maand via de scanner de grens met Israël heeft gepasseerd sinds de inwerkingtreding van de scanner tot heden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel procent is de actuele export vanuit Gaza van het exportvolume vanuit Gaza vlak voordat Israël in 2007 een blokkade aan Gaza ging opleggen?
De export per maand bedroeg in juni ongeveer 7% van de export in de periode voor 2007. Zoals gezegd in het plenair debat over de situatie in Gaza (20 mei jl.) is het totale volume van de export nog veel te laag om de economie van Gaza te doen groeien. Desalniettemin is er sprake van een duidelijke koerswijziging: voor het eerst sinds 2007 is export naar Israel en Westelijke Jordaanoever toegestaan waarvoor de Nederlandse scanner essentieel was. Internationaal wordt dit ook erkend, zoals tijdens de afgelopen Ad Hoc Liaison Committee (AHLC), het donor-coördinatie platform voor de Palestijnse Gebieden. Nederland pleit consequent voor verdere verruiming van de handelsmogelijkheden, samen met internationale partners. In de slotverklaring van de AHLC en de conclusies van het Kwartet opgeroepen tot verdere versoepeling, ondanks de geboekte vooruitgang.
Wat is de maximale exportcapaciteit van de scanner, c.q. het maximale aantal vrachtwagens uit Gaza dat per dag of per maand via de scanner gecontroleerd zou kunnen worden?
De maximale capaciteit wordt mede bepaald door de openingstijden van de grensovergangen. Met de huidige processen en werktijden kan de scanner 130–140 vrachtwagens in een periode van 8 uur scannen. De scanner wordt gebruikt voor het scannen van een deel van de import en van alle export. Niet alle vrachtwagens die door Kerem Shalom / Karm Abu Salem gaan, worden gescand. Scannen vindt plaats op basis van een risicoanalyse.
Ter illustratie, het aantal vrachtwagens dat gemiddeld per dag in augustus Gaza in ging, was 648. Maar er zijn ook dagen dat er meer vrachtwagens Gaza in gaan. Israël en de Palestijnse Autoriteit gevraagd om een tweede scanner, omdat de maximale capaciteit van de overgang met de huidige openingstijden nagenoeg bereikt is.
Nederland blijft samen met internationale partners inzetten op verdere verruiming van export mogelijkheden, het toestaan van de export van meer producten uit Gaza, het toestaan van het gebruik van containers en in het algemeen de handel voorspelbaarder te maken.
Indien de maximale exportcapaciteit van de scanner verre van bereikt zou zijn, op welke gronden heeft het kabinet dan besloten om een tweede scanner te doneren, zoals u tijdens uw recente bezoek aan Israël en Palestina heeft aangekondigd te willen doen?3
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verklaart u dat de exportcapaciteit van de scanner op dit moment niet volledig benut wordt? Hoe gaat u bevorderen dat de exportcapaciteit beter wordt gebruikt?
Zie antwoord vraag 5.
Onveilige uitwisseling van gegevens tussen gemeenten en behandelaars in de jeugd-ggz |
|
Loes Ypma (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemeenten mailen onveilig over kinderen»?1
Ja.
Klopt het dat behandelaars in de jeugd-ggz met een behoorlijk aantal gemeenten gegevens uitwisselen via onbeveiligde en onversleutelde kanalen? Zo ja, heeft u zicht op het aantal gemeenten dat deze informatie onbeveiligd aangeleverd wil krijgen? Zo nee, wat klopt hier niet aan?
Gemeenten en aanbieders zijn gehouden aan de wettelijke eisen die aan deze informatie-uitwisseling gesteld worden. De gemeenteraden, de Inspecties en het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) zien hierop toe vanuit hun verschillende verantwoordelijkheden. Wij hebben geen volledig zicht op het veelzijdig berichtenverkeer tussen aanbieders en gemeenten.
Heeft u kennis of ook communicatie over andere vormen van zorg, waar gemeenten verantwoordelijk voor zijn, via onbeveiligde kanalen verloopt?
Gemeenten, politie, Veilig Thuis, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen zijn wettelijk verplicht om CORV te gebruiken voor de onderlinge uitwisseling van gegevens tussen het gemeentelijk en het justitiedomein. CORV maakt het mogelijk om tussen deze partijen op een veilige manier privacygevoelige gegevens uit te wisselen. Alle partijen maken gebruik van CORV, maar wij weten dat nog niet alle partijen dat in alle gevallen doen. Het gebruik neemt wel gestaag toe. Op dit moment vindt 65 procent van de gegevensuitwisseling plaats via CORV en er wordt hard aan gewerkt om dit percentage verder te verhogen. Wij zullen Uw Kamer in het voorjaar berichten over de voortgang.
Wij hebben geen kennis of de communicatie over andere vormen van zorg via onbeveiligde kanalen verloopt.
Voldoen gemeenten door versturing via e-mail aan de wettelijk geldende eisen voor de verwerking van persoonsgegevens in de zorg? Zo nee, wordt bij dit soort situaties handhavend opgetreden, en hoeveel handhavingstrajecten lopen op dit gebied?
De veiligheid en kwaliteit van de informatiesystemen van gemeenten wordt gemonitord per gemeente via waarstaatjegemeente.nl (http://www.waarstaatjegemeente.nl/dashboard/Rapporten--c53/).
De gemeenten werken aan verbetering door de hiervoor genoemde verplichte implementatie van de Baseline Informatieveiligheid Gemeenten per 2017. Daarnaast verzorgen Rijk en VNG gezamenlijk thans een serie masterclasses Privacy sociaal domein en Jeugd, om gemeenten te equiperen om de zorgvuldige omgang met gevoelige gegevens te borgen.
Voorts worden gemeenten ondersteund vanuit Programma Informatievoorziening Sociaal Domein (ISD) (https://www.visd.nl/visd/gegevensuitwisseling-en-privacy) en de IBD (https://www.ibdgemeenten.nl/ of https://vng.nl/onderwerpenindex/dienstverlening-en-informatiebeleid/informatieveiligheid).
Hoeveel gemeenten zijn nog niet aangesloten op het gemeentelijk gegevensknooppunt? Op welke termijn verwacht u dat alle gemeenten aangesloten zijn op het gemeentelijk gegevensknooppunt of vergelijkbare voorzieningen voor beveiligde communicatie?
Alle gemeenten zijn aangesloten op het gemeentelijk gegevensknooppunt. Aanbieders moeten daarnaast zijn aangesloten op het gegevensknooppunt van VECOZO, dat kan communiceren met het gegevensknooppunt van gemeenten. Nog niet alle aanbieders, vooral de kleinere in bijvoorbeeld de jeugd-GGZ, zijn hierop aangesloten. Via de gegevensknooppunten kunnen alleen standaardberichten worden verstuurd.
Veel gemeenten en aanbieders hebben uiteenlopende inkoopcontracten afgesloten, die aanleiding geven tot een daarop aansluitend berichtenverkeer, dat vaak wordt ondersteund door regionale ict voorzieningen. Het uitwisselen van berichten met persoonsgegevens komt met name voor bij «prijs per product» afspraken, zoals beoogd in de overgangsperiode van de jeugd GGZ naar de brede jeugdhulp 2015–2017. Echter, ook voor jeugd GGZ zijn er gemeenten die in 2015 andere inkoopmodellen hebben gehanteerd dan de «prijs per product» benadering, d.w.z. de DBC bekostiging. Positief is dat gemeenten werk maken van lokaal maatwerk en dat bij het toepassen van andere dan «prijs per product» afspraken minder persoonsgegevens behoeven te worden uitgewisseld. Dit leidt er wel toe dat toezicht op veilig berichtenverkeer ook maatwerk zal zijn.
Deelt u de zorg van de behandelaars dat gemeenten hen geen garanties of informatie kunnen geven voor een zorgvuldige omgang met gevoelige gegevens die zij moeten verstrekken? Op welke informatie over de verwerking hebben behandelaars en cliënten recht?
Nee, deze zorg delen wij niet. De wettelijke kaders zijn duidelijk. Ook is duidelijk welke gemeentelijke normen, BIG, er gelden. Gemeenten dienen zich aan die regels te houden; de gemeenteraad, het Cbp en de Inspecties zien hierop toe.
In de tijdelijke regeling over de bij de declaratie te verstrekken persoonsgegevens is limitatief opgesomd waar de gemeenten de ontvangen gegevens voor mogen gebruiken, te weten voor de formele controle, voor het opvragen van nadere informatie bij de declarant indien de ingediende rekening te weinig informatie bevat om hem te kunnen betalen, voor het betalen van de rekening, voor fraudeonderzoek en voor de vaststelling van ouderbijdragen. De informatie mag dus bijvoorbeeld niet worden gebruikt om te bepalen of aansluitend andere jeugdhulp nodig zou kunnen zijn. Uiteraard kunnen de gemeenten de aanbieders hiervan op de hoogte stellen. Evenzo kan een gemeente dit desgevraagd meedelen aan een jeugdige of zijn ouders.
Voorts heeft de gemeente op grond van artikel 33 en 34 Wbp een informatieplicht. Zij moet op eigen initiatief de betrokkenen in ieder geval op de hoogte stellen van het bestaan en het doel van de gegevensverwerking door middel van brochures en folders.
Op welke manier wordt de stand van zaken van de veiligheid en kwaliteit van de informatiesystemen van gemeenten op het gebied van het sociale domein gemonitord? Hoe wordt vervolgens gewerkt aan verbetering?
De bereikbaarheid per spoor van Dordrecht |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de brandbrieven die de gemeente Dordrecht naar u en naar de Kamer heeft gestuurd over de toekomstige bereikbaarheid van Dordrecht per spoor?1
Ja.
Is het waar dat NS voornemens is de intercityverbinding tussen Dordrecht en Breda-Tilburg-Eindhoven te schrappen? Zo ja, wat verandert er precies? Zo nee, waar komt de verwarring vandaan?
NS is de plannen voor de dienstregeling 2017 aan het uitwerken. De formele consultatie van decentrale overheden en consumentenorganisaties volgt nog. Er vinden wel al gesprekken met de verschillende overheden plaats. De voornemens van NS zijn nog niet definitief. In april 2016 moet NS de voor de dienstregeling 2017 benodigde capaciteit aanvragen bij ProRail.
Conform het alternatieve HSL-aanbod is het huidige voornemen van NS om de Intercity Den Haag – Eindhoven die twee keer per uur rijdt vanaf dienstregeling 2017 via de Hogesnelheidslijn tussen Rotterdam en Breda te rijden, in plaats van via de klassieke route via station Dordrecht. Dit betekent voor een grote groep reizigers een snellere reismogelijkheid tussen de Zuidvleugel van de Randstad en de steden Breda, Tilburg en Eindhoven. Helaas betekent het ook dat de reizigers van en naar station Dordrecht geen gebruik meer kunnen maken van deze Intercity Den Haag – Eindhoven.
NS blijft wel twee keer per uur de huidige sprinterdienst Dordrecht – Breda rijden. In de plannen voor dienstregeling 2017 wordt deze sprinterdienst doorgetrokken naar Tilburg en Den Bosch, zodat de belangrijkste verbindingen tussen Dordrecht en Noord-Brabant rechtstreeks geboden blijven.
Vanwege de gevolgen voor Dordrecht heb ik in het Nota-overleg Fyra toegezegd terug te komen op de wensen vanuit de verschillende betrokken regio’s, alsmede op de vraag of die wensen door cofinanciering te realiseren zijn. Ik ben met de gemeenten Dordrecht en Breda, de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant en NS in gesprek om te bezien wat de mogelijkheden zijn om in het licht van het bovenstaande een Intercityverbinding tussen Dordrecht en Breda te behouden.
Het creëren van een Intercityverbinding tussen Dordrecht en Breda zou voor NS, gelet op de reizigersaantallen, tot een exploitatietekort leiden. Partijen zoeken in overleg naar een oplossing, waarbij ook de optie van cofinanciering wordt betrokken. Het streven is om uiterlijk op de OV en Spoortafels in het voorjaar van 2016 een zo breed mogelijk gedragen besluit te nemen over de verbindingen tussen Dordrecht en Breda. Ik zal u over dit besluit informeren.
Deelt u de mening dat – ondanks de welkome betere benutting van de HSL-Zuid – Dordrecht ook in de toekomst goed bereikbaar moet zijn per spoor? Zo ja, op welke wijze realiseert u dit?
Een goede bereikbaarheid van Dordrecht is zeker van belang. Daarom proberen we met alle partijen tot een bevredigende oplossing voor Dordrecht te komen. Zie antwoord 2.
Zijn er mogelijkheden om meer goederentreinen over de HSL-Zuid te laten rijden? Zo ja, bent u bereid deze ten volle te benutten? Zo nee, waarom niet?
Over de HSL-Zuid is goederenvervoer niet toegestaan. De HSL-Zuid is daarvoor ook niet ontworpen.
Bent u bereid om samen met de verschillende partijen om tafel te gaan om een voor alle partijen bevredigende oplossing te realiseren?
Ja. Ik ben al geruime tijd met alle partijen in goed overleg om tot een oplossing te komen. Zie antwoord 2.
Artikelen ‘Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool’ en ‘Patstelling op De Berg’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Op grond van welke prognose bleek bij de aanvraag in 2012 «dat er behoefte was aan extra capaciteit voortgezet speciaal onderwijs?»1
Uitgegaan is van de prognose die deel uitmaakte van de aanvraag die de Stichting De Wijnberg in 2012 heeft ingediend.2
Kunt u de schriftelijke bewijzen/onderbouwing van de behoefte aan extra capaciteit aan voortgezet speciaal onderwijs (VSO), gehanteerd bij het beoordelen van de aanvraag in 2012 aan de Kamer sturen?
De aanvraag van de Wijnberg uit 2012 is bij de beantwoording van deze vragen gevoegd. In deze aanvraag wordt de onderbouwing van de behoefte aan extra capaciteit gedaan op basis van de leerlingenaantallen van so school De Wijnberg tussen 2007 en 2012, inclusief de prognose voor de jaren 2013 en 2014. De verwachting was dat vanaf 2013 de school bezocht zou worden door 180 leerlingen, waarvan 21 in de vso leeftijd.
Deelt u de mening dat uw brief van 7 juli 2014 aan De Wijnberg ondubbelzinnig aangeeft dat bij het beoordelen van de aanvraag in 2012 onvoldoende informatie beschikbaar was om tot een zorgvuldig oordeel te komen?
In het voorjaar van 2014 is afgesproken dat de Dienst uitvoering onderwijs (DUO) zou toetsen of de vso licentie terecht is toegekend. Omdat in de oorspronkelijke aanvraag niet is aangetoond of er al dan niet leerlingen zijn voor wie binnen redelijke afstand plaatsruimte beschikbaar zal zijn, is aanvullende informatie opgevraagd bij de Wijnberg. DUO heeft vervolgens beoordeeld of op basis van de aanvullende informatie kan worden geconstateerd dat de vso licentie destijds onterecht is toegekend. Dat bleek niet het geval te zijn.
Kunt u toelichten waarom deze licentie destijds binnen drie weken op kennelijk onjuiste, dan wel onvolledige gronden is verstrekt?
De aanvraag is ingediend en beoordeeld door DUO. Zij hebben hiervoor op basis van de Algemene wet bestuursrecht zes weken. De aanvraag is ruim binnen de termijn afgehandeld. Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, is de aanvraag in 2014 opnieuw beoordeeld. Ook met de aanvullende informatie kan niet worden geconstateerd dat de licentie onterecht is toegekend.
Was u in 2012 bij de beoordeling van de aanvraag bekend met het feit dat Stichting Speciaal Onderwijs Noord- en Midden-Limburg (thans Onderwijsgroep Buitengewoon) sinds 1997 VSO verzorgde op het terrein van en in samenwerking met de zorginstelling de Mutsaersstichting en De Wijnberg?
Bekend was dat zowel (v)so school de Velddijk (Onderwijsgroep Buitengewoon) als so school de Wijnberg (Stichting de Wijnberg) een samenwerkingsovereenkomst hadden met de Mutsaersstichting. Op basis van deze overeenkomst, vastgelegd bij DUO, mochten de scholen kinderen die geplaatst werden in de instelling direct inschrijven in het (v)so. Voor deze kinderen hoefde niet eerst een indicatie aangevraagd te worden. De samenwerking is niet betrokken bij de beoordeling van de aanvraag.
Wat vindt u van de situatie dat Onderwijsgroep Buitengewoon, na de vijandige overname van haar VSO-leerlingen vlak voor de zomervakantie 2013 door Mutsaersstichting/Wijnberg, haar locatie op het terrein van de Mutsaersstichting heeft moeten sluiten en de daar werkzame medewerkers hun werk verloren? Is het u bekend dat de Rechtbank Roermond op 7 augustus 2013 heeft geoordeeld dat de Mutsaersstichting hiermee in strijd met een vigerende overeenkomst handelde en op straffe van een dwangsom werd gesommeerd de oude situatie te herstellen?
Het is mij bekend dat school de Velddijk (Onderwijsgroep Buitengewoon) de locatie op het terrein van de Mutsaersstichting heeft gesloten. Uit het verslag van een bestuursgesprek met de inspectie (zie ook het antwoord op vraag 7) blijkt dat het bestuur de medewerkers heeft kunnen herplaatsen waardoor gedwongen ontslagen zijn voorkomen. Verder vind ik het belangrijk dat de leerlingen steeds onderwijs hebben kunnen volgen.
Wat betreft de rechtszaak het volgende. Als partijen afspraken vastleggen in een overeenkomst over samenwerking en het eventueel beëindigen daarvan, dan moeten partijen zich daar ook aan houden. Als een partij zich daar niet aan houdt, is het goed dat de rechter die partij daar op aanspreekt en verzoekt alsnog conform de afspraken te handelen. De rechter heeft niet gevraagd om de «oude» situatie, van voor het verbreken van het contract te herstellen.
Deelt u de mening dat deze situatie zich niet had kunnen voordoen, indien in 2012 geen VSO-licentie was verstrekt aan De Wijnberg?
Zonder de toekenning van een vso licentie aan de Wijnberg was de Mutsaersstichting aangewezen op het vso onderwijs van school de Velddijk (Onderwijsgroep Buitengewoon) of op een andere (v)so school.
Kunt u bevestigen dat ouders van cliënten van de Mutsaersstichting, tevens leerlingen van Onderwijs Buitengewoon, in 2013 plotsklaps zijn geconfronteerd met beëindiging van de behandeling door Mutsaersstichting, indien hun kinderen niet de overstap naar De Wijnberg zouden maken? Deelt u de mening dat dit in strijd is met de vrije keuze van onderwijs?
Het is mij niet bekend dat de behandeling zou worden stopgezet indien de kinderen niet de overstap zouden maken naar De Wijnberg. De Inspectie van het onderwijs (hierna inspectie) heeft daar destijds geen signalen van ontvangen. Wel is de problematiek onderwerp van gesprek geweest in de bestuursgesprekken met de Onderwijsgroep Buitengewoon en Stichting de Wijnberg die de inspectie jaarlijks voert. Er zijn geen feiten geconstateerd die aanleiding zouden kunnen zijn voor nader onderzoek bij de genoemde onderwijsbesturen.
Wat betreft uw vraag over de vrije keuze van onderwijs wijs ik erop dat voor kinderen geplaatst in een residentiële instelling (bijna) altijd geldt dat zij zijn aangewezen op de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs die het onderwijs verzorgt in die instelling.
Waarom heeft u op geen enkel moment, niet in 2012 en óók niet in 2014, bij het bevoegd gezag van VSO De Velddijk – zijnde: Onderwijsgroep Buitengewoon – nagegaan of de stelling van De Wijnberg dat er geen plaatsruimte beschikbaar was en is, juist was? Waarom is het bevoegde gezag van De Velddijk niet geraadpleegd om de gewenste kwantitatieve onderbouwing met betrekking tot de beschikbare capaciteit voor deze VSO-leerlingen aan te leveren?
Er is geen bredere uitvraag gedaan, omdat de verantwoordelijkheid voor het leveren van prognoses bij een aanvraag voor de uitbreiding van een school voor speciaal onderwijs met voortgezet speciaal onderwijs ligt bij de aanvragende school.
Syrische kindbruiden in AZC's |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de tientallen Syrische kindbruiden die onderweg naar Nederland zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat er momenteel een gedoogbeleid is van de regering met betrekking tot het erkennen van huwelijken tussen minderjarige meisjes met meerderjarige mannen die zich aanmelden bij een asielzoekerscentrum (AZC)? Zo nee, kunt u vertellen wat het beleid met betrekking tot deze specifieke situatie is en hoe het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) controleert of er sprake is van familiebanden of van een ongelijkwaardige relatie met misbruik en/of mishandeling?
Nee, de mening over een gedoogbeleid deel ik niet. Het kabinet wil dergelijke huwelijken tegengaan door enerzijds binnen de wettelijke kaders te doen wat mogelijk is en anderzijds via wetswijziging de wettelijke kaders aan te scherpen. Tot mijn vreugde is het proces van wetswijziging inmiddels met versnelde medewerking van het parlement tot stand gekomen.
Een in het buitenland voltrokken huwelijk dat volgens het recht van de staat waarin het voltrokken is rechtsgeldig is, wordt in beginsel in Nederland erkend. Erkenning kan worden onthouden aan een buiten Nederland gesloten huwelijk, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Bij een huwelijk onder de 15 jaar wordt een schending aangenomen met de openbare orde. Bij het zeer binnenkort in werking treden van het nieuwe wetsvoorstel Huwelijksdwang zal deze grens op 18 jaar gesteld zijn.
Alle betrokken organisaties, waaronder dus ook het COA, zijn alert op situaties van gehuwde minderjarige meisjes. Over de veiligheid, bescherming en opvang zijn werkafspraken gemaakt. Als er een minderjarig gehuwd meisje in Nederland arriveert) gaat Nidos met haar (en haar partner) een gesprek aan over het aanvragen van de voogdij door Nidos. Tijdens de gesprekken met de minderjarige (als ook met de partner) zijn Nidos en het COA zeer alert op signalen van huwelijksdwang en/ of andere mogelijke vormen van misbruik.
Bij signalen hiervan wordt er samen met de minderjarige en daar waar mogelijk met familie gezocht naar een oplossing. De Raad voor de kinderbescherming en/ of met het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG) worden ingeschakeld. Zo nodig wordt de minderjarige in de beschermde opvang geplaatst. Ook hebben de gehuwde minderjarige meisjes in de dagelijkse begeleiding bijzondere aandacht. Specifiek wordt er steeds bekeken hoe het met het meisje gaat om te controleren hoe haar situatie is en hoe ze er voor staat.
Bent u bereid, indien het antwoord op vraag 2 bevestigend is, de relevante organisaties en instanties tot actie te bewegen, teneinde op grond van de relevante beleid hieraan een einde te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u vertellen op welke wijze er binnen de AZC’s aandacht is voor reproductieve zorg? Bent u bijvoorbeeld op de hoogte van onderzoek van Rutgers waaruit blijkt dat jonge, vrouwelijke asielzoekers meer risico lopen op ongewenste zwangerschap en abortus en dat er sprake is van relatief hogere hiv-cijfers bij zwangere asielzoekers?2 Is er in dit kader actuele informatie bekend over hoe veel zwangere meisjes er momenteel in AZC’s zijn en welke afspraken er zijn gemaakt over verloskundige en gynaecologische zorg voor deze zwangere meisjes?
De zorg voor zwangere vrouwen is vastgelegd in de ketenrichtlijn geboortezorg asielzoekers. Hierin hebben alle betrokken partijen3 afspraken gemaakt over de voorlichting, begeleiding en zorg bij zwangerschap en bij geboorte en de periode direct na de geboorte voor moeder en kind. Op COA locaties is een aandachtsfunctionaris zwangeren aangesteld.
Informatiemateriaal (factsheet zwangerschap) is in diverse talen beschikbaar.
Er zijn geen gegevens hoeveel zwangeren er op dit moment bij het COA verblijven. Ter indicatie, in 2014 zijn er circa 500 baby’s geboren.
DE GGD geeft op COA- locaties individuele voorlichting en counseling ter preventie van soa en hiv en het bevorderen van veilig vrijen (gebruik anticonceptie, voorkomen onbedoelde zwangerschappen) naar professionele normen en richtlijnen.
Zijn er naar uw weten signalen bekend van mensenhandel/kinderhandel van minderjarigen in de AZC’s en zo ja, op welke wijze wordt voorkomen dat minderjarigen slachtoffer van mensenhandel worden?
In het algemeen kunnen signalen van mogelijke mensenhandel op meerdere momenten naar voren komen. Om die reden zijn medewerkers van het COA, IND, Nidos en de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel getraind deze signalen te herkennen. In het aanmeldproces worden gesprekken gevoerd met de minderjarigen door de IND, Nidos en de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel. In deze gesprekken kunnen signalen mensenhandel naar voren komen en kan Nidos de minderjarige zo nodig in de Beschermde Opvang plaatsen. Ook in de AZC’s zijn aandachtsfunctionarissen mensenhandel aangesteld om signalen te herkennen.
Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat minderjarigen in de AZC’s slachtoffer worden van mensenhandel.
Zijn er gegevens bekend over het aantal gevallen van Female Genital Mutilation (FGM) in AZC’s? Worden er maatregelen getroffen om dit aan te pakken en zo ja, wordt daarbij gekeken naar de aanbevelingen van de Raad voor de Volksgezondheid voor de aanpak van FGM zoals deze in een onderzoek van enige tijd geleden werden genoemd?3
FGM wordt niet apart geregistreerd in de systemen van IND en COA. Indien er vermoeden en of sprake is van FGM kan het COA voorlichting geven over het Rijksbrede Nederlandse beleid inzake FGM. Verder wordt op COA locaties door middel van weerbaarheidstrainingen aandacht geschonken aan het onderwerp FGM en is een stukje voorlichting opgenomen in het programma «kennis van de Nederlandse Samenleving». Ook is er binnen de vreemdelingenketen aandacht voor het afstemmen met andere (overheids)instanties ten behoeve van de Rijksbrede aanpak en preventie van FGM. Het COA doet dit middels de «Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling» waarin FGM wordt geadresseerd.
Bent u, gezien het ontbreken van betrouwbare landelijke informatie, bereid om een onderzoek te starten naar de toegang (zowel financieel als fysiek) tot seksuele gezondheidszorg en seksuele voorlichting aan volwassen en minderjarige nieuwkomers in AZC’s, en landelijke prevalentie van ongewenste zwangerschappen, anticonceptie, seksuele dwang, soa’s/hiv onder asielzoekers, bij voorkeur met meer informatie over achtergronden en oorzaken?
Ik ben van mening dat de gezondheidszorg voor asielzoekers goed is geregeld. Dit betreft ook de toegang tot de seksuele gezondheidszorg en seksuele voorlichting. Ik zie dan ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te laten doen.
De komst van een nieuwe islamitische geweldprediker naar Nederland |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Sheikwatch: «100 zweepslagen voor ontrouw»-sheik 7 oktober naar Rotterdam»?1
Ja.
Klopt het dat de extremistische prediker Fadel Soliman, die voorstander is van zweepslagen, het afhakken van handen en eerder heeft aangegeven dat het doden van Amerikanen in Irak vereist is, aanwezig zal zijn bij een bijeenkomst van de Essalam moskee in Rotterdam?
Naar mijn weten is het de intentie van de Essalam moskee in Rotterdam om imam Fadel Soliman aanwezig te laten zijn bij een door hen georganiseerde lezing.
Heeft deze islamitische geweldsprediker een visum gekregen?
Deze prediker heeft van een ander Schengenland een visum gekregen. Van de aanwijzingen die nodig zijn voor een verzoek om intrekking van het visum en die nader worden toegelicht in het antwoord op vraag 7, is op dit moment geen sprake.
Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit visum zo snel mogelijk wordt ingetrokken en de toegang van deze geweldssjeik naar Nederland wordt belemmerd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Essalam Islamic Cultural Centre Rotterdam een ANBI-status? Zo ja, bent u bereid dit fiscale voordeel te beëindigen?
Essalam Islamic Cultural Centre Rotterdam heeft geen ANBI-status.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen tegen organisaties die buitenlandse geweldspredikers (blijven) uitnodigen?
Zoals aangekondigd in de de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek»2 die recent door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de Kamer is gestuurd, kiest het kabinet er voor om naast handhaving in te zetten op een aanpak gericht op interactie en dialoog waar mogelijk en aanspreken en confrontatie waar nodig. Dit om te voorkomen dat een veiligheidsrisico ontstaat, problematische gedragingen vroeg te signaleren en om organisaties en personen die aanzetten tot haat, onverdraagzaamheid en antidemocratische gedragingen aan te pakken. Bij wetsovertreding is de rol van de overheid duidelijk: handhaven, straffen. Indien sprake is van ronselen voor de gewapende strijd, haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader wordt strafrechtelijk ingegrepen. Ook worden facilitatoren en verspreiders van jihadistische propaganda in hun activiteiten verstoord.
Op welke wijze zult u de aanhoudende komst van islamitische geweldspredikers naar ons land tegengaan?
Uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen zijn niet welkom. Het weigeren van een visum kan als personen een risico vormen voor de nationale veiligheid, de openbare orde en/of de internationale betrekkingen. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haat zaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
Bosbranden voor palmolie in Indonesië. |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Indonesië brandt voor palmolie»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stappen die de overheid van Indonesië volgens de auteurs zet tegen het branden van bos en regenwoud voor palmolieplantages?
De omvang van het probleem met de branden is nog steeds enorm. Het is bemoedigend dat de overheid van Indonesië duidelijk stappen zet om het probleem aan te pakken, zoals ook uit het artikel blijkt. Indonesië heeft een eigen standaard in het leven geroepen voor duurzame productie op de palmolieplantages in de vorm van de Indonesian Sustainable Palm Oil (ISPO) criteria. Dit is vastgelegd in regelgeving en geeft de overheid een basis om op te treden.
Het is een positieve ontwikkeling dat grote spelers in de private sector zich op het gebied van palmolie committeren aan duurzame productie en grondstoffen voorziening, die ook verder gaat dan de ISPO criteria vereisen. We sporen de Indonesische autoriteiten aan, bijvoorbeeld in een gesprek met de Inspecteur-Generaal Landbouw op 12 oktober j.l., deze ruimte te gebruiken om sneller grotere stappen te zetten in het terugdringen van de bosbranden.
Kunt u aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen wat het Nederlandse beleid en een bedrijf als Unilever hebben bijgedragen aan deze «kentering», zoals de krant het recente optreden van de Indonesische overheid noemt?
Al in 2013 heb ik met mijn Indonesische collega van Handel een seminar in Jakarta georganiseerd rond ketenverduurzaming. Nederland ondersteunt via IDH en maatschappelijke organisaties als Solidaridad de verduurzaming van de productie van palmolie in Indonesië, inclusief die van kleine boeren. Ook is Nederland betrokken bij de kennisontwikkeling rond de productie op veengronden (grote boosdoeners bij de branden). Dit draagt bij aan een betere planning van het landgebruik, maar heeft ook de interesse gewekt van een groot concessie bedrijf om kwetsbare gebieden te kunnen ontzien bij de exploitatie. Daarnaast zet Nederland in op ondersteuning van de markttransformatie naar import van duurzame palmolie binnen de EU, o.a. via een conferentie rond de EU en Mondiale Waardenketens in december in Amsterdam, en bevorderen we kennisuitwisseling op dit thema met Chinese importeurs in China. China is wereldwijd de derde grootste importeur na India en Europa.
Een bedrijf als Unilever is van groot belang als voorloper en trend-setter bij de ketenverduurzaming van palmolie. Unilever heeft zich al vroeg gecommitteerd aan duurzame palmolie en dat is internationaal opgevallen, gezien de omvang van haar belang in de keten. Ook heeft Unilever zich ingezet om de Round Table on Sustainable Palm Oil (RSPO) functioneel en internationaal geaccepteerd te krijgen. RSPO is een initiatief van bedrijven en maatschappelijk organisaties dat mondiaal de criteria bepaalt voor duurzame palmolie. Inmiddels voldoet 20% van de wereldproductie aan die norm. Unilever werkt, ook in Indonesië, aan het volledig in kaart brengen van de supply chain om op die manier de herkomst van palmolie als grondstof te kennen en vervolgens te kunnen monitoren. Dat wordt verder ondersteund door de samenwerking tussen Unilever en het World Resources Institute bij het programma Global Forest Watch, dat real-time informatie geeft over ontbossing en bosbranden.
Wat zijn de belangrijkste «lessons learned» van wat er vooraf ging aan de in vraag 3 genoemde «kentering»? En wat zijn de vervolgstappen om de levensgevaarlijke aswolken boven Borneo, Sumatra en in de verdere regio in de toekomst te voorkomen?
Het is zoals gezegd goed dat er regelgeving tot stand is gekomen in 2011 onder ISPO. Maar het is ook Indonesië bekend dat iedere regelgeving uiteraard betekenisloos is zonder handhaving.
Verder wordt 80% van de productie geëxporteerd. Het zal Indonesië niet ontgaan zijn dat in ieder geval in Europa en Noord-Amerika de marktvraag naar duurzaam geproduceerde palmolie is toegenomen. Grote bedrijven in verwerking en retail reageren daarop met de eisen die zij stellen aan hun grondstoffenleveranciers.
Niet onbelangrijk bovendien is dat er lokaal aanzienlijke gezondheidsschade optreedt door de aswolken, niet alleen in buurlanden, maar zeker ook voor de bevolking van Sumatra en Kalimantan zelf.
Om dergelijke aswolken in de toekomst te voorkomen zijn er, naast handhaving van de regelgeving, twee zaken van belang. Indonesië schat dat er 5 miljoen kleinschalige boeren betrokken zijn bij de productie van palmolie. De Indonesische autoriteiten moeten deze boeren helpen organiseren en betrekken in duurzame productie ketens via intensivering van die productie en vernieuwing van oude aanplant. Hun productie kan vaak meer dan verdubbeld worden op bestaand areaal. Dat is goed voor het inkomen van deze boeren en goed voor het milieu.
Ten tweede moedig ik de Indonesische autoriteiten aan open te staan voor de internationale marktontwikkelingen en bedrijven die zich verplichten aan duurzaamheidsmaatregelen en standaarden, nationaal (zoals de Indonesian Palm Oil Pledge, IPOP) en internationaal (zoals RSPO), de ruimte te geven deze ook in praktijk te brengen en daarin de kleinschalige boerenbedrijven te betrekken.
Hoe beoordeelt u de ambities van Unilever op het gebied van duurzame palmolie?
Ik beoordeel die ambities als positief.
Deelt u de mening dat deze aanpak ook in andere landen en sectoren kan worden ingezet? Bent u bereid om daar internationaal bondgenoten voor te zoeken? Zo ja, aan wie of wat denkt u concreet?
Het samenspel tussen publieke en private partijen, inclusief maatschappelijke organisaties, wordt al ingezet voor de verduurzaming van ketens in andere landen en sectoren. Voorbeelden zijn textiel in Bangladesh en Pakistan, cacao in Ghana en ook in Indonesië en soja in Brazilië. Nederland steunt ook de Tropical Forest Alliance (TFA2020), als initiatief van het World Economic Forum en het Consumer Goods Forum (grote multinationale ondernemingen), dat een push moet geven om in 2020 keten-gedreven ontbossing te stoppen. Met het Wereldnatuurfonds, IUCN, Solidaridad en UTZ worden vanaf volgend jaar nieuwe strategische partnerschappen uitgevoerd, die capaciteit bij lokale maatschappelijke organisaties voor ketenverduurzaming helpen versterken. Nederland zal samenwerking van partijen in verschillende ketens verder proactief promoten in voorbereiding op het Nederlandse EU voorzitterschap, o.a. via een high-level conferentie «EU and Global Value Chains» op 7 december in Amsterdam. Nederland verwelkomt meer EU beleidscoherentie tussen handel- en OS-beleid met een focus op IMVO.
Hoe verhouden de Nederlandse inspanningen zoals in Indonesië zich met overig beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, zoals de IMVO-convenanten?
Het beleid om te komen tot IMVO-convenanten heeft tot doel dat bedrijfssectoren en hun stakeholders tot concrete afspraken komen over de wijze waarop risico’s op schending van mensenrechten en milieu structureel worden weggenomen. Deze afspraken worden bij voorkeur vastgelegd in IMVO-convenanten en dragen daarmee bij aan de verdere verduurzaming van waardenketens. Bij het afsluiten van IMVO-convenanten wordt er rekening gehouden met en aangesloten op bestaande duurzaamheidsinitiatieven in sectoren. In de voedingsmiddelensector hebben de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) en Centrum Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) het initiatief genomen om in dialoog met relevante stakeholders en in aanvulling op bestaande duurzaamheidsinitiatieven, zoals de Taskforce Duurzame Palmolie, een overkoepelend IMVO-convenant voedsel (waaronder palmolie) op te stellen waarin belangrijke sociale en ecologische thema’s worden uitgewerkt. Het gaat dan vooral om de uitvoering van due diligence en ketenverantwoordelijkheid volgens de OESO-richtlijnen verder te concretiseren en te stimuleren.
Minderjarige Syrische bruiden |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat uitgehuwelijkte getrouwde tienermeisjes naar Nederland komen om zich met hun man te herenigen?1
Uiteraard is dit een zeer ongewenste ontwikkeling. Zelf beslissen met wie je trouwt is een fundamentele waarde in ons land. De Nederlandse overheid wil huwelijksdwang voorkomen en bestrijden. Het nieuwe Wetsvoorstel Huwelijksdwang biedt hier een oplossing voor. Tot mijn vreugde is het proces van wetswijziging inmiddels met versnelde medewerking van het parlement tot stand gekomen. Bij het in werking treden van het wetsvoorstel met ingang van 5 december zullen beide partners minimaal 18 jaar moeten zijn om in Nederland te kunnen trouwen. Ook de in het buitenland gesloten huwelijken met minderjarige partners kunnen pas worden erkend als de beide partners minimaal 18 jaar zijn.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen, in afwachting van de invoering van de Wet tegengaan huwelijksdwang, om te voorkomen dat minderjarige uitgehuwelijkte meisjes na aankomst in Nederland tegen hun zin met hun meerderjarige partner worden herenigd?
De IND, Nidos en COA hebben bijzondere aandacht voor deze groep. De meerderheid van deze minderjarigen reist in als zelfstandige asielzoeker dan wel via het nareisbeleid. Over de veiligheid, bescherming en opvang zijn werkafspraken gemaakt. Als er een minderjarig gehuwd meisje in Nederland arriveert gaat Nidos met haar (en haar partner) een gesprek aan over het aanvragen van de voogdij door Nidos. Tijdens de gesprekken met de minderjarige (als ook met de partner) zijn Nidos en het COA zeer alert op signalen van huwelijksdwang en/ of andere mogelijke vormen van misbruik.
Bij signalen hiervan wordt er samen met de minderjarige en daar waar mogelijk met familie gezocht naar een oplossing. De Raad voor de kinderbescherming, het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG) en het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating kunnen hierbij worden ingeschakeld. Zo nodig wordt de minderjarige in de beschermde opvang geplaatst. Daarbij hebben de gehuwde minderjarige meisjes in de dagelijkse begeleiding bijzondere aandacht.
Hoeveel kindbruiden zijn er in de afgelopen twee jaar in het kader van asiel of gezinshereniging met een asielstatushouder naar Nederland gekomen? Kunt u daarbij ook hun geboortejaar en afkomst aangeven? Hoeveel minderjarige gehuwden zijn er in Nederland?
Kindbruiden worden niet apart geregistreerd in het IND-registratiesysteem. Naar aanleiding van verschillende signalen, heeft de IND een handmatige registratie bijgehouden. Deze registratie geeft slechts een grofmazig, indicatief beeld waar geen harde conclusies aan verbonden kunnen worden.
In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) wordt door de Universiteit van Maastricht en het Verwey Jonker Instituut een onderzoek uitgevoerd naar informele huwelijken. Het doel van dit onderzoek is zicht te krijgen op de omvang van informele (kind)huwelijken die worden gesloten binnen bepaalde (geloofs)gemeenschappen in Nederland. Daarnaast beoogt dit onderzoek inzichtelijk maken of en welke werkzame interventies mogelijk zijn om onwettige, informele (kind) huwelijken te voorkomen. De aanleiding voor dit onderzoek is een aangenomen motie (PvdA/SP). De resultaten worden verwacht begin 2016.
Wordt het feit dat de meisjes minderjarig waren ten tijde van het sluiten van het huwelijk meegewogen in de beslissing op aanvraag tot gezinshereniging? Zo ja, op welke manier? Deelt u de mening dat het belang van de minderjarige meisjes voorop moet staan bij het besluit tot gezinshereniging?
Het toelatingsbeleid stelt eisen aan de leeftijd van de partners. De hoofdregel is dat beide partners 21 jaar of ouder moeten zijn. (In het geval van nareis is de leeftijd 18 jaar). Het is mogelijk bij toelating daarop een uitzondering te maken en een vergunning te verlenen aan een jongere huwelijksmigrant. Tot 5 december 2015 geldt hiervoor dat:
Om te voorkomen dat minderjarige migranten op basis van een kindhuwelijk zouden moeten worden toegelaten volstaat binnenkort het toelatingsbeleid zelf. Het toelatingsbeleid stelt namelijk eisen aan de leeftijd van de huwelijkspartners. Een aanvraag tot erkenning van het huwelijk in Nederland kan voortaan alleen worden gedaan vanaf de leeftijd van 18 jaar. In dat geval is toelating vanaf de leeftijd van 18 jaar mogelijk.
Wordt er speciale (psychische) hulp geboden aan de kindbruiden? Zo ja, op welke manier krijgt dit vorm? Zo nee, waarom niet?
Alle minderjarigen die (psychische) hulp nodig hebben, krijgen deze ook aangeboden. Het uitgangspunt is maatwerk. Daarnaast geldt dat aan gezinnen die hulp nodig hebben, een op hun problematiek toegespitst hulpaanbod wordt geboden. Afhankelijk van de soort hulp of ondersteuning kan deze worden verstrekt op grond van de Wet op de Jeugdzorg, Wmo of de Zvw.
Daar waar minderjarigen zich aan het huwelijk willen onttrekken wordt er bij Fier Fryslân en Kompaan en Bocht specialistische ondersteuning (opvang en hulpverlening) geboden. Als Nidos de voogdij heeft over de minderjarige wordt bekeken of de minderjarige in de beschermde opvang moet worden opgevangen of dat een andere opvang passender is.
Welke stappen worden gezet wanneer een minderjarige bruid in Nederland aankomt? Welke instanties zijn hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er speciale hulp geboden aan de gezinnen die voortkomen uit huwelijken tussen volwassenen en minderjarigen? Zo ja, op welke manier krijgt dit vorm? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze is er binnen het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating aandacht voor deze meisjes?
De aanpak van de problematiek van uitgehuwelijkte minderjarige meisjes is een van de prioriteiten van het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA). Het LKHA adviseert en ondersteunt professionals bij de aanpak hiervan en werkt onder meer samen met politie/LEC EGG, Ministerie van Buitenlandse Zaken, IND, Koninklijke Marechaussee, het Centrum Internationale Kindontvoering en de Haagse keten voor EGG-zaken.
Het LKHA organiseert informatiebijeenkomsten voor professionals waarin onder meer aandacht wordt besteed aan informele (kind) huwelijken, mogelijke relatie met eer/eergerelateerd geweld en het juridisch kader voor de aanpak van huwelijksdwang en achterlating.
Recentelijk heeft het LKHA in opdracht van het Ministerie van SZW een brochure uitgebracht met als doel om hulpverleners op hoofdlijnen inzicht te geven in het juridisch kader bij de aanpak van huwelijksdwang en achterlating. De brochure «Wat zegt de wet. Wat kun jij doen als professional» gaat onder meer in op de aanpak via het strafrecht en civielrecht. De brochure kan worden gedownload via de website van het LKHA.
Het LHKA heeft specifiek aandacht voor minderjarig gehuwde meisjes uit Syrië. Het LKHA signaleert het risico dat sommige Syrische vluchtelingen hun minderjarige dochters in Nederland religieus wil laten huwen. Het LKHA heeft proactief stappen gezet om met betrokken landelijke partners te bepalen hoe om te gaan met deze minderjarigen en waar nodig werkafspraken te herzien.
Saoedi-Arabië in de VN-mensenrechtenraad |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er aanwijzingen zijn dat het Verenigd Koninkrijk en Saoedi-Arabië in 2013 een deal hebben gemaakt zodat zij beiden een plek in de VN-mensenrechtenraad konden bemachtigen? Zo ja, kunt u dit bericht bevestigen en hoe oordeelt u over deze stemmenruil?1
Het kabinet kent dit bericht, maar is niet bekend met een deal tussen het Verenigd Koninkrijk en Saoedi-Arabië over het bemachtigen van een zetel in de Mensenrechtenraad.
Heeft Nederland gelijksoortige deals gesloten of trachten te sluiten met Saoedi-Arabië of andere landen met een vergelijkbaar slecht track record op het gebied van mensenrechten bij de campagne voor een zetel in de VN-mensenrechtenraad?
In resolutie 60/251 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de oprichting van de VN-Mensenrechtenraad is vastgelegd dat bij het kiezen van nieuwe leden de bijdrage van die landen aan de promotie en bescherming van de mensenrechten in overweging moet worden genomen. Daarnaast wordt van leden verwacht dat zij volledig meewerken met de Raad en zich onderwerpen aan de Universal Periodic Review. Het kabinet weegt de mensenrechtensituatie in de kandidaatlanden voor de Mensenrechtenraad, alsook de opstelling van die landen in de Mensenrechtenraad, dan ook zwaar mee in het oordeel over kandidaturen. Het kabinet doet echter publiekelijk geen uitspraken over welke landen het steunt.
Zijn er aanwijzingen dat ook bij het bemachtigen van het voorzitterschap van Saoedi-Arabië van de VN-mensenrechtenraad, eerder dit jaar, sprake is geweest van stemmenruil met andere landen?
Saoedi-Arabië is geen voorzitter van de VN-mensenrechtenraad. Voor verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van uw vragen over dit onderwerp van 23 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 374)
Deelt u de mening dat het volstrekt ongepast is wanneer EU-lidstaten betrokken zijn bij dergelijke deals met notoire mensenrechtenschenders?
Het kabinet is niet bekend met deals van andere lidstaten over hun stemgedrag. Ook de stemming zelf is vertrouwelijk. Het is dan ook niet mogelijk een oordeel te geven over het stemgedrag van andere lidstaten. Wel is het kabinet van mening dat de in resolutie 60/251 opgenomen overwegingen, zoals beschreven in antwoord op vraag 2, een zwaarwegende rol dienen te spelen bij de afweging of een land al dan niet gesteund kan worden.
Deelt u de mening dat dergelijke deals de geloofwaardigheid van het nationale en Europese mensenrechtenbeleid schaden, alsook de geloofwaardigheid van de VN-mensenrechtenraad zelf?
Zie antwoord vraag 4.
Declaratieproblemen tolken gebarentaal |
|
John Kerstens (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Doventolken op zwart zaad door UWV»?1
Ja.
Waarom is gekozen voor een nieuw declaratiesysteem voor de uren van tolken Nederlandse gebarentaal? Wat is het voordeel voor doven van het nieuwe systeem ten opzichte van het oude?
UWV richt een nieuw proces in voor de inkoop van re-integratietrajecten en voorzieningen, waaronder de tolkvoorziening voor mensen met een auditieve beperking. UWV vindt dit van belang omdat het voormalige proces niet meer voldeed aan de voorwaarden van een moderne bedrijfsvoering en daarbij gehanteerde beginselen van functiescheiding en leveranciersmanagement. In dit nieuwe gecentraliseerde proces worden de hoofdfuncties (aanvragen, beslissen, inkopen en betalen) nieuw vormgegeven en verder geautomatiseerd. Bij dit systeem worden de declaraties en facturen digitaal ingediend en geautomatiseerd betaald.
Waarom zijn doven laat op de hoogte gebracht van het nieuwe systeem? Waarom is niet gekozen voor het zo lang mogelijk dubbel gebruiken van het oude en nieuwe systeem naast elkaar, zodat doven konden wennen aan het nieuwe systeem?
De klanten met een auditieve beperking zijn niet op de hoogte gebracht van het nieuwe systeem, omdat zij de declaraties niet indienen maar de tolken. De tolken die de declaraties indienen zijn via de brancheorganisaties op de hoogte gebracht. Deze informatie is echter in een laat stadium verstrekt. Verder bleek dat niet alle tolken bij een brancheorganisatie zijn aangesloten, zodat de informatie een deel van hen niet heeft bereikt.
Hierdoor zijn declaraties niet in het juiste systeem terecht gekomen. Ook zijn door de overschakeling op het nieuwe proces betalingsachterstanden opgetreden.
Zodra UWV geconfronteerd werd met de betalingsproblemen, is een team geformeerd om deze facturen alsnog betaalbaar te stellen. Tot en met 9 oktober zijn er 2400 facturen achterhaald die verkeerd terecht waren gekomen. Deze zijn zo spoedig mogelijk door UWV betaald. Facturen die na die datum zijn ontvangen, zijn binnen de regulier betalingstermijn betaald.
Daarnaast heeft UWV het oude proces van declaratie en betaling van de tolken voorlopig hersteld. De Nederlandse beroepsvereniging tolken gebarentaal (NBTG) is op 7 oktober 2015 hierover geïnformeerd. Ook heeft UWV een centraal e-mailadres geopend waar door de tolken vragen gesteld kunnen worden over hun declaratie en is het callcenter van UWV over dit onderwerp geïnformeerd. Verder wordt hierover informatie gegeven op de website van UWV.
In de komende periode zal UWV onderzoeken hoe het proces voor de vergoeding van de tolk gebarentaal kan worden heringericht zodat dit ook goed bruikbaar is voor de tolkvoorziening.
De uitkomsten daarvan worden gedeeld met het Dovenschap.
Deelt u de mening dat juist in de communicatie met doven zorgvuldigheid moet worden betracht, omdat communicatie met horenden een van de grote uitdagingen is die voort komt uit hun doof zijn? Hoe voorkomt u dat doven in de toekomst weer met zulke plotselinge veranderingen worden geconfronteerd?
Het is van belang dat de communicatie met mensen met een auditieve beperking, zorgvuldig is in de zin dat voor hen relevante informatie goed toegankelijk is. Voor wat betreft de communicatie vanuit het UWV zal dit in de toekomst een aandachtspunt zijn.
Hoe kan het dat het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV), na jarenlange ervaring met doven als gebruikers, doven nog altijd aanraadt het UWV te bellen als er wat is? Hoe voorkomt u dat in de toekomst weer zo met doven gecommuniceerd wordt?
UWV heeft aangegeven het te betreuren dat het mensen met een auditieve beperking heeft aangeraden met UWV te bellen. Voorzover het de betalingsachterstanden van tolken gebarentaal betrof is er vermoedelijk vanuit gegaan dat het ging om contacten met tolken die wel horende zijn.
Toen UWV wist van de betalingsproblemen, heeft UWV onmiddellijk een centraal e-mailadres voor vragen beschikbaar gesteld voor zowel tolken als mensen met een auditieve beperking. UWV zal er alert op blijven dat in het vervolg ook mensen met een auditieve beperking op een voor hen toegankelijke manier kunnen communiceren met UWV.
Klopt het dat in september minder declaraties zijn ingediend? Kunt u de aantallen declaraties met de Kamer delen?
UWV behandelt op maandbasis vele honderden declaraties. Omwille van een snelle uitbetaling betaalt UWV de facturen eerst uit en worden deze pas op een later moment gecategoriseerd naar type voorziening. Om die reden zijn op dit moment geen cijfers te geven over aantallen declaraties in september.
Bent u bereid het UWV opdracht te geven declaraties op de oude wijze te blijven behandelen, totdat goed met doven gecommuniceerd is over het nieuwe systeem? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 3 is vermeld dat UWV inmiddels heeft besloten de declaraties voorlopig op de oude wijze te blijven behandelen en met de betrokken organisaties zal worden overlegd over het in de toekomst te gebruiken systeem.
Bent u bereid te verkennen of de tolkuren voor werk en onderwijs ook via een onafhankelijke partij geadministreerd kunnen worden, zoals de VNG voor tolkuren voor prive situaties doet? Bent u bereid te verkennen of dit dezelfde partij zou kunnen zijn die de VNG gekozen heeft, zodat doven nog maar bij één loket terecht hoeven voor hun tolkuren?
In een brief van 16 juni 20152 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) uw Kamer geïnformeerd over een gesprek dat op 8 juli jl. zou plaats vinden met de Nederlandse Beroepsvereniging Tolken Gebarentaal (NBTG) en het Dovenschap naar aanleiding van een brief van deze organisaties van 3 april 2015. In deze brief doen deze organisaties een voorstel voor een herziening van de tolkvoorziening. Uitkomst van het overleg is dat er in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), het Ministerie van VWS en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een onderzoek wordt gestart. Zoals toegezegd in de brief van 16 juni zal uw Kamer hierover nader worden geïnformeerd. Indien de organisatie van het administreren van de tolkuren voor werk en onderwijs als een knelpunt wordt ervaren door de belanghebbende partijen, kan dit onderdeel uitmaken van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat «doventolk» geen juiste benaming is, en de overheid en media «tolk Nederlandse gebarentaal» of desnoods «tolk gebarentaal» zouden moeten gebruiken? Op welke manier gaat u dit bevorderen?
UWV hanteert de term «doventolk» als verzamelnaam voor de te onderscheiden voorzieningen «tolk gebarentaal» en «schrijftolk». Vanuit het oogpunt van een effectieve communicatie is het gebruik van deze compacte benaming begrijpelijk. Anderzijds wordt daardoor niet de beoogde inhoud van die term letterlijk tot uitdrukking gebracht. De term «tolk voor mensen met een auditieve beperking» zou dan passender zijn.
Het verstrekken van persoonsgegevens van niet-kerkgangers aan SILA |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de Stichting Interkerkelijke Ledenadministratie (SILA) persoonsgegevens opvraagt – en krijgt – van niet-kerkleden?
De SILA krijgt alleen persoonsgegevens verstrekt uit de Basisregistratie Personen (BRP) van ingezetenen die behoren tot één van de bij de SILA aangesloten kerkgenootschappen of andere genootschappen op geestelijke grondslag.
Welke voorwaarden worden gesteld aan het plaatsen van een «SILA-stip» in de Basisregistratie personen (BRP)? In welk percentage van de gevallen lukt dat niet, en wat zijn daarvan de redenen?
De «SILA-stip» (de technische term in de BRP is afnemersindicatie) wordt alleen geplaatst als de betreffende ingeschrevene behoort tot één van de bij de SILA aangesloten kerkgenootschappen of andere genootschappen op geestelijke grondslag, en de persoonsgegevens van die ingeschrevene voorkomen in de ledenadministratie van het betreffende genootschap, en de betrokkene geen bezwaar gemaakt heeft bij de SILA of het betreffende genootschap omtrent verstrekking van gegevens uit de BRP.
De afnemersindicatie wordt ook niet geplaatst als de ingeschrevene een verzoek heeft gedaan bij de verantwoordelijke voor de bijhouding van de BRP tot beperking van verstrekking van de betreffende gegevens aan de SILA. Op de persoonslijst is dan een aantekening geplaatst door het college van b&w of de Minister omtrent een verstrekkingsbeperking.
Ook wordt de afnemersindicatie niet bij de persoonslijst opgenomen als de persoon niet langer als ingezetene in de BRP is ingeschreven.
Hoe kan, sinds de afschaffing van de kerkelijke gezindte in de gemeentelijke basisadministratie, door de overheid gecontroleerd worden of een persoon kerklid is wanneer SILA persoonsgegevens wil verkrijgen?
Bij de totstandkoming van de Wet GBA is ervoor gekozen om de kerkelijke gezindte niet meer te registreren in de bevolkingsadministratie, en dus is geen vorm van controle door de overheid meer mogelijk. In de administratie van de SILA worden uitsluitend personen geregistreerd die door één van de aangesloten kerkgenootschappen of andere genootschappen op geestelijke grondslag zijn aangemeld en waarvan de persoonsgegevens voorkomen in ledenadministratie van het kerkgenootschap of ander genootschap op geestelijke grondslag en de betrokkene geen bezwaar gemaakt heeft bij de SILA of het betreffende genootschap omtrent verstrekking van gegevens uit de BRP.
Waarom worden in het kader van het bijhouden van de kerkelijke ledenadministratie behalve het adres ook het geslacht en de burgerlijke staat verstrekt aan SILA? Bestaat voor dergelijke gegevens niet nog minder noodzaak tot verstrekking daar zij niet nodig zijn voor het na een verhuizing contact te kunnen leggen met een (verondersteld) kerklid?
Verstrekking van gegevens over het geslacht is geen onderdeel van de autorisatie voor verstrekking vanuit de BRP en wordt derhalve niet verstrekt aan de SILA. De burgerlijke staat – in de zin van welke soort relatie iemand heeft – wordt ook niet verstrekt. Alleen de begin- of einddatum van de burgerlijke staat wordt verstrekt. De verstrekking van deze gegevens is nodig in het kader van een correct naamgebruik van de betreffende personen.
Is het een wettelijk vereiste dat personen bij SILA en kerkgemeenschappen die de verstrekte persoonsgegevens verwerken een geheimhoudingsverklaring ondertekenen? Zo ja, waar is dit geregeld en hoe wordt hierop gehandhaafd? Zo nee, welke toegevoegde waarde zou een dergelijke verklaring kunnen hebben?
Nee, en dat is niet nodig. Personen die de verstrekte persoonsgegevens verwerken zijn automatisch verplicht tot geheimhouding op grond van artikel 12, tweede lid, van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp).
Met de centrale bureaus van de aangesloten kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag zijn bindende afspraken gemaakt over het gebruik van de persoonsgegevens. De lokale kerkleden-administrateurs werken aan de hand van instructies die tot stand zijn gekomen op grond van een zeer strikte naleving van de privacywetgeving.
Bent u bereid te onderzoeken welk percentage van de registraties door het SILA onterecht is in de zin dat er verstrekkingen van persoonsgegevens vanuit de BRP via het SILA aan een kerkgenootschap plaatsvinden, zonder dat betreffend persoon op de hoogte is van het feit dat de kerk gegevens over hem of haar verzamelt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar geen aanleiding toe. Aanvullend op mijn antwoord bij vraag 2 zijn kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag verplicht om hun leden te informeren als ze hun ledenadministratie delen met de SILA.
Daarnaast is geregeld in bijlage 4 bij het Besluit BRP dat personen over wie gegevens door de SILA worden verwerkt, door de SILA worden geïnformeerd dat zij schriftelijk aan de SILA kunnen verzoeken de verwerking van hun gegevens te beëindigen.
In hoeverre wordt de plicht voor gemeenten om passende maatregelen te nemen om ten minste eens per jaar aan de ingezetenen het recht onder de aandacht te brengen om de verstrekking van persoonsgegevens te beperken? Wordt hiertoe vooral gebruik gemaakt van het minimum van één dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad of vinden dergelijke bekendmakingen bredere en actievere wijze plaats? Worden best-practices hieromtrent actief via uw ministerie of de VNG verspreid?
Colleges van b&w hebben op grond van artikel 3.21, vijfde lid, van de Wet BRP de verplichting om ten minste eens per jaar aan de ingezetenen bekend te maken dat zij het recht hebben om de verstrekking van gegevens aan derden, waaronder de SILA, te beperken. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om hieraan te voldoen. Daarnaast heeft de SILA een website over haar doelstelling, verwerking van de persoonsgegevens en tevens informatie over aan- en afmelden als geregistreerde.
Bent u inmiddels bereid SILA te schrappen als derde aan wie persoonsgegevens uit het GBA verstrekt kunnen worden? Zo nee, bent u bereid over te stappen van opt-out naar opt-in voor gegevensverstrekking aan SILA?
Nee, en ik zie geen aanleiding om de huidige mogelijkheden zoals geregeld voor de BRP aan te passen in een opt-in systeem, waarbij de automatische verstrekking wordt vervangen door een vorm van expliciete toestemming vooraf door de betrokken burgers. Het past niet bij de opzet en het doelmatig gebruik van de BRP. Dit heb ik toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 3 juli 20131. Personen hebben de mogelijkheid om bepaalde verstrekkingen van persoonsgegevens tegen te houden door een verzoek hiertoe te doen bij het voor de bijhouding verantwoordelijke college van b&w of de Minister. Wat betreft de SILA kan de verstrekking ook worden tegengehouden door dat aan te geven bij de SILA of het eigen kerkgenootschap of genootschap op geestelijke grondslag.
Winstuitkeringen aan bestuurder/eigenaar van een thuiszorginstelling |
|
John Kerstens (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de dividenduitkeringen aan de eigenares van de Udense thuiszorgorganisatie Breederzorg?1
Ja.
Wat zijn de regels ten aanzien van het doen van winstuitkeringen aan eigenaren van thuiszorginstellingen en hoe verhouden die zich tot de Wet normering topinkomens (WNT) en het belang van het beperken van topinkomens bij (semi-)publieke instellingen?
Op grond van de Wet toelating zorginstellingen en Wet maatschappelijke ondersteuning is het voor instellingen die bepaalde vormen van zorg leveren niet verboden om een winstoogmerk te hebben. Zo is winstuitkering toegestaan voor aanbieders van thuiszorg. Winstdelingen worden op grond van de WNT tot de bezoldiging gerekend indien het gaat om een winstdeling die wordt uitgekeerd in het kader van een dienstverband als topfunctionaris. Daarvan is bij de uitkering van dividend aan de aandeelhouders in beginsel geen sprake. Dividend ontvangt men immers als eigenaar van aandelen, niet uit hoofde van een functie als topfunctionaris.
Zijn de dividenduitkeringen aan de eigenares van de genoemde thuiszorginstelling conform de WNT of andere wet- of regelgeving? Zo, ja waarom? Zo nee, waarom niet?
Het CIBG zal dit als verantwoordelijk toezichthouder nader onderzoeken in het kader van het reguliere WNT-toezicht op de instelling. Overigens heb ik geen aanwijzingen dat hier andere wet- of regelgeving is overtreden.
Maakt het in juridische zin uit of dergelijke winstuitkeringen gerelateerd zijn aan daadwerkelijke investeringen door de eigenaar van een zorginstelling? Zo ja, in welke zin? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit maakt geen verschil. Zorginstellingen zijn verantwoordelijk voor hun eigen bedrijfsvoering. Wanneer zij besluiten om dividend uit te keren is dit van een veelvoud aan factoren afhankelijk. Uitkering van dividend is in die zin gerelateerd aan de gedane investeringen doordat deze corresponderen met een bepaalde hoeveelheid aandelen waarover het dividend wordt uitgekeerd.
Voor zover de uitkering van dividend gerelateerd is aan het door de eigenaar van een zorginstelling geïnvesteerd vermogen, staat vast dat geen sprake is van een in het kader van het dienstverband afgesproken beloning, zodat dit niet wordt genormeerd door de WNT.
Staat het een eigenaar van een thuiszorg vrij om naar eigen inzicht de hoogte van een winstuitkering te bepalen en in hoeverre moet daarbij het publieke belang van de zorg in het oog gehouden worden? Zo ja, deelt u de mening dat hier paal en perk aan moet worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
In de zorgbrede governancecode is opgenomen dat de raad van bestuur bij de vervulling van haar taak het belang van de organisatie voor elk ander deelbelang stelt. Het is aan de Raad van toezicht of de Raad van commissarissen om erop toe te zien of de Raad van Bestuur aan deze eis voldoet. Daarnaast moet een Raad van Toezicht op grond van diezelfde code ook goedkeuring geven aan een besluit om winst uit te keren. Daarnaast stelt ook het Burgerlijk Wetboek enkele eisen aan het uitkeren van dividend. Zo mag, kort gezegd, dividend pas worden uitgekeerd wanneer het eigen vermogen groter is dan de wettelijke en statutaire reserves en wanneer de organisatie de opeisbare schulden kan blijven voldoen.
Daarnaast dient het publieke belang van kwaliteit van zorg te worden gewaarborgd. Wanneer de kwaliteit van zorg bij een instelling door de bodem zakt, zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg ingrijpen. Dat is bij Breederzorg niet aan de orde.
Deelt u de mening dat, indien een zorginstelling een natuurlijk persoon als bestuurder heeft die (al dan niet indirect via een andere rechtspersoon) tevens aandeelhouder van dezelfde instelling is, door deze mogelijke schijnconstructie een stapeling aan inkomens voor diezelfde persoon kan ontstaan? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dat in het kader van het beperken van topinkomens in de (semi-)publieke sector onwenselijk is en hoe gaat u hier grenzen aan stellen? Zo nee, waarom niet?
De uitkering van dividend is van een andere aard dan de bezoldiging die voortvloeit uit een dienstverband. Dividend is een beloning voor het beschikbaar stellen van risicodragend kapitaal, terwijl bezoldiging voortvloeit uit een dienstverband. Binnen het privaatrecht is het mogelijk dat een bestuurder loon uit dienstverband ontvangt alsmede een rendement op beschikbaar gesteld risicodragend kapitaal kan ontvangen. Het is aan de interne toezichthouders er op toe te zien dat er geen strijdigheid optreedt tussen persoonlijk belang en bedrijfsbelang.
Deelt u de mening dat in datzelfde kader de wet- of regelgeving zodanig dient te worden aangepast dat een bestuurder van een zorginstelling niet tevens ook – direct of indirect – eigenaar daarvan mag zijn? Zo ja, hoe gaat u die wet- of regelgeving aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering. Wanneer een eigenaar ervoor kiest tevens bestuurder te zijn, is dit zijn eigen verantwoordelijkheid. Het is aan de Raad van Toezicht of de Raad van Commissarissen er op toe te zien dat het bedrijfsbelang en het persoonlijk belang niet door elkaar gaan lopen.
Deelt u de mening dat aangescherpte regels moeten komen die de mogelijkheid van het doen van winstuitkeringen aan eigenaren van instellingen die vrijwel alleen publiek gefinancierd worden, verder aan banden leggen? Zo ja, waarom en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven is het de verantwoordelijkheid van de zorginstelling om binnen de bestaande kaders de juiste keuze in te maken. Ik ben van mening dat de huidige wet- en regelgeving in combinatie met de zorgbrede governancecode voldoende waarborgen biedt.
De huisuitzetting van studenten ten behoeve van asielzoekers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «300 bewoners moeten weg uit containerwoningen Houthavens»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat grote groepen studenten hun woning dienen te verlaten om plaats te maken voor asielzoekers?
De stelling dat grote groepen studenten hun woning dienen te verlaten om plaats te maken voor asielzoekers klopt niet.
De woonunits op de Houthavens werden sinds 2004 tijdelijk verhuurd aan studenten voor een periode van vijf jaar. Deze periode is steeds verlengd omdat de nieuwbouw die voor dit gebied gepland staat, vertraagde. Begin dit jaar werd duidelijk dat de tijdelijke woonunits op 1 augustus 2015 definitief plaats moesten maken voor nieuwbouw. Vanaf 1 augustus 2015 zijn de tijdelijke woonunits op basis van «anti-kraak» tegen een lage vergoeding in gebruik gegeven aan zogenaamde «bruikleners», waaronder studenten. De bruikleenovereenkomst heeft een opzegtermijn van één maand.
Woningcorporatie De Key en de gemeente Amsterdam hebben onderzocht of de tijdelijke woonunits hergebruikt kunnen worden op andere locaties. Van de tijdelijke units worden 116 hergebruikt voor studentenhuisvesting op Zeeburgereiland en 550 units worden hergebruikt in het project Riekerhaven voor een community van 250 jonge starters en studenten en 250 jonge statushouders. Volgens de gemeente Amsterdam komt er, vooralsnog in 2017, op een andere locatie op de Houthavens een asielzoekerscentrum. Dit asielzoekerscentrum is al langere tijd gepland en staat los van het bovengenoemde.
Studenten zijn dus niet de dupe geworden van de instroom van asielzoekers. In voortgangsrapportage Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting, die ik in september 2015 naar de Kamer heb gestuurd, heb ik gerapporteerd dat de woningmarkt voor studentenhuisvesting steeds beter in balans komt. De doelstelling voor realisatie van 16.000 extra studenteneenheden loopt op schema en wordt naar verwachting overtroffen. In Amsterdam zijn sinds de ondertekening van het actieplan alleen al door sociale studentenhuisvesters, die verenigd zijn in Kences, 2.417 studenteneenheden gerealiseerd. 1.479 studenteneenheden zijn in aanbouw en 1.585 eenheden zijn in voorbereiding.
Welke oplossing heeft u bedacht voor de studenten die de dupe worden van de massale instroom van asielzoekers en het falende beleid, en nu dus zonder woonruimte (zijn) komen te zitten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom u van mening bent dat asielzoekers met een verblijfsvergunning per definitie urgenter zijn dan o.a. studenten, als het gaat om de zoektocht naar woonruimte?
In mijn brief van 2 oktober jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2053) licht ik toe dat het kabinet een «huisvestingsvoorziening» onderzoekt. Dit houdt in dat vergunninghouders die uit het COA uitstromen worden gehuisvest in woonruimte waarbij geen sprake hoeft te zijn van een zelfstandige woning. Deze huisvesting kan in de vorm van demontabele bouw op braakliggende grond, in leegstaande kantoren en ander vastgoed, of andere kleine, innovatieve concepten. Op deze wijze kan door gemeenten voldaan worden aan de taakstelling op grond van de Huisvestingswet en wordt invulling gegeven aan de urgente status van vergunninghouders. Door het gebruik van de huisvestingsvoorziening kan de instroom van statushouders opgevangen worden, de wachttijd in de COA-opvang worden verkort en kan tegelijkertijd de bestaande voorraad sociale huurwoningen ontzien worden.
Bent u bereid om te bevorderen dat de voorrangsregeling voor verblijfsgerechtigden c.q. statushouders (asielzoekers met een verblijfsvergunning) uit de wet wordt geschrapt? Zo nee, waarom laat u deze situatie van categoriale ongelijkheid bestaan?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb toegelicht, werkt het kabinet aan oplossingen die de druk op de reguliere sociale woningvoorraad kunnen verlichten. Zo kan voorkomen worden dat andere groepen woningzoekenden, waaronder studenten, geconfronteerd worden met langere wachttijden. Om die reden wordt de voorrangsregeling voor verblijfsgerechtigden uit de Huisvestingswet geschrapt. Hiermee geef ik tevens invulling aan de aangenomen motie zoals die door het lid Van der Linde bij de begrotingsbehandeling van Wonen en Rijksdienst is ingediend (Kamerstuk 34 300 XVIII, nr. 9). Deze motie vraagt eveneens om asielzoekers met een tijdelijke verblijfsvergunning als voorrangscategorie uit de Huisvestingswet te schrappen.
Het bericht dat gemeenten uitbreidingsvergunningen voor nertsenhouderijen goedkeuren |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbod en tóch meer nertsen erbij, Gemert-Bakel en Laarbeek keuren uitbereiding goed?1
Ja.
Is het waar dat sinds de rechtbank de Wet op het verbod op de pelsdierhouderij (hierna: de wet) heeft geschorst alleen al in Noord-Brabant zes gemeenten vergunningen hebben verleend voor het houden van duizenden volwassen nertsen en er in Brabant in totaal bijna 15.000 volwassen nertsen bij zijn gekomen?
Ik kan bevestigen dat in de provincie Noord-Brabant sinds de inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij op 15 januari 2013 in totaal voor acht bedrijven omgevingsvergunningen zijn afgegeven voor de uitbreiding van het aantal dieren. In totaal gaat het, sinds 15 januari 2013, om bijna 15.000 moederdieren. Dit is het totaal van uitbreidingsvergunningen minus een aantal ingetrokken vergunningen. De provincie Noord-Brabant kan niet bevestigen of de kooien voor het aantal vergunde dieren ook daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Het verkrijgen van een omgevingsvergunning betekent niet dat de pelsdierhouder ook in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij heeft gehandeld.
Zijn er andere gemeenten buiten Noord-Brabant waar er nertsenhouderijen bij zijn gekomen of waar uitbreidingen hebben plaatsgevonden sinds de wet is geschorst?
Het is nog niet bekend of in Noord-Brabant sprake is van daadwerkelijke realisatie van de omgevingsvergunningen voor uitbreiding. Het valt niet uit te sluiten dat er buiten de provincie Noord-Brabant nertsenhouderijen zijn bij gekomen dan wel zijn uitgebreid sinds het moment dat de wet buiten werking was gesteld. De Wet verbod pelsdierhouderij was in de periode 21 mei 2014 tot 10 november 2015 door de rechtbank buitenwerking gesteld en de NVWA heeft daarom in deze periode de wet niet kunnen handhaven.
Wat is uw reactie op de uitspraken van het College van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat stelt niet de instrumenten te hebben om de ongewenste nieuwe vestiging of uitbreiding van nertsenhouderijen te voorkomen?
Het verlenen van omgevingsvergunningen is een bevoegdheid van gemeenten met een toetsing op milieu en bouwaspecten welke los staat van de Wet verbod pelsdierhouderij, die op een ethische afweging is gebaseerd. Dergelijke vergunningen kunnen, onafhankelijk van de Wet verbod pelsdierhouderij verleend worden.
Uit een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt echter wel dat gemeenten bij de vormgeving van hun bestemmingsplannen rekening kunnen houden met de Wet verbod pelsdierhouderij (26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2718). Deze rechtszaak ging over een bestemmingsplan waarin alleen bestaande pelsdierhouderijen waren toegestaan. Het bestemmingsplan bood, gelet op de Wet verbod pelsdierhouderij, geen ruimte voor nieuwe pelsdierhouderijen. De Afdeling achtte dit toelaatbaar. De Afdeling overwoog dat aan de Wet verbod pelsdierhouderij weliswaar geen ruimtelijk motief ten grondslag ligt, maar dat de gemeente rekening mocht houden met de ruimtelijke gevolgen van die wet en de gevolgen van de wet voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Dat de Wet verbod pelsdierhouderij door de rechtbank Den Haag buiten werking was gesteld, leidt volgens de Afdeling niet tot een ander oordeel. De gemeente mocht, aldus de Afdeling, belangrijke betekenis toekennen aan het door de wetgever beoogde verbod op pelsdierhouderijen.
Wat kunt u, nu de wet tijdelijk buiten werking is gesteld, doen om de uitbreiding van nertsenhouderijen te stoppen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 11 november 2015 (Kamerstuk 30 826 nr. 41) onderzoek ik op dit moment met het Openbaar Ministerie wat de gevolgen zijn van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij. De Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders (NFE) kan in cassatie gaan bij de Hoge Raad.
Wanneer verwacht u een definitieve uitspraak in de beroepsprocedure die u heeft aangespannen tegen het opschorten van de wet?
Zie antwoord vraag 5.
Investeringen in gezondheidsinnovaties |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De geboorte van een huidkanker-app», waarin staat dat het voor start-ups op het gebied van digital healthcare moeilijk is om een idee uit te werken en op de markt te brengen?1
Ja
Hoe stimuleert u de ontwikkeling van deze nieuwe ideeën, waar mogelijk zowel gezondheidswinst als kostenbesparing mee is te behalen?
In twee recente brieven aan de Tweede Kamer, te weten Medische technologische innovatie en topsector Life Science & Health2 en Voortgangsrapportage eHealth en zorgverbetering3, is toegelicht wat wij doen om de ontwikkeling van zorgvernieuwing te stimuleren. Acties worden ingezet rondom de juiste informatie op de juiste plek op het juiste moment, meer kennis delen, ruimte en aanpassing in de bekostiging en het vergroten van bewustwording. Daarnaast investeert VWS de komende twee jaar ruim € 127 miljoen in duurzame medisch technologische innovatie.
Hoe ziet u de ontwikkeling van start-ups in combinatie met feit dat zorgverzekeraars vaak pas willen investeren wanneer ideeën al in grote mate zijn uitgewerkt? Deelt u de mening dat hier een gat tussen ideeën en uitvoering zit?2
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het doelmatig inkopen van kwalitatief goede zorg en hebben derhalve baat bij start-ups en zorgvernieuwing. Strikt genomen hebben zij echter geen taak in het ontwikkelen van start-ups. Ik onderschrijf dat het niet eenvoudig is voor start-ups om – met name het vroege ontwikkelstadium – investeerders te vinden. Om het gat tussen idee en uitvoering zo klein mogelijk te maken en start-ups te bevorderen heb ik een start-up netwerk geïnitieerd. Dit netwerk moet de start-ups in verbinding brengen met investeerders, juridische kennis, systeemkennis, maar ook met de gebruikers van de nieuwe technologie: de patiënten en verzekeraars.
Welke mogelijkheden ziet u om ook kansrijke start-ups die nog niet ver doorontwikkeld zijn een kans te geven?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de rol van zorgverzekeraars in dezen? Is de inzet van winst van zorgverzekeraars volgens u een mogelijkheid om ook deze start-ups van financiering te voorzien? Zo nee, waarom niet?
De hoogte van de premie, de kwaliteit van de zorg die zij inkopen en de wijze waarop de zorgverzekeraars het premiegeld investeren om de gunst van de verzekerde te winnen zijn belangrijke elementen waarop zij zich van elkaar onderscheiden. De zorgverzekeraars zijn, mits zij voldoen aan de solvabiliteitseisen, vrij om premie-inkomsten te besteden aan de financiering van start-ups.
Indien deze gezondheidsinnovaties worden gefinancierd met publiek zorggeld, hoe kan worden bewerkstelligd dat deze innovaties voor het brede publiek ten goede komen?
Op dit moment vinden innovaties met bewezen potentie helaas nog maar beperkt hun weg naar landelijke toepassing. Afhankelijk van het soort innovatie zijn er verschillende manieren waarop innovatie in de reguliere dagelijkse zorgprocessen geborgd kan worden en daarmee aan het brede publiek ten goede kan komen. Met het verzekerde pakket en richtlijnen en standaarden van beroepsgroepen kan er bijvoorbeeld landelijk gezorgd worden dat vernieuwing in de zorg komt. Echter de inkoop van innovatieve zorg is meestal niet landelijk georganiseerd, maar regionaal of lokaal bijvoorbeeld door verzekeraars en gemeenten.
Is het u bekend dat er verschillende handvatten voor zorgvernieuwers, zoals websites als watwildezorgverzekeraar.nl, zorgvoorinnoveren.nl en innovatieroutesindezorg.nl bestaan? Is er een mate van overlapping tussen deze platforms en is hier overeenstemming over?
Deze initiatieven en bijbehorende websites zijn mij bekend. Ze zijn gericht op ondersteuning en kennisdeling ten behoeve van innovatie in de zorg. Zorgvoorinnoveren.nl is een samenwerking tussen VWS, ZonMw, NZa en het Zorginstituut Nederland. De verschillende websites zijn ontwikkeld vanuit het eigen perspectief van de initiatiefnemers. Dit neemt niet weg dat er, mede op initiatief door Zorg voor Innoveren, afstemming en overleg plaatsvindt om gebruik te maken van de inhoud van de websites, naar elkaar te kunnen doorverwijzen en dubbelingen te voorkomen.
‘Aanranding Almeerse door drie asielzoekers’ en ‘Kans op geweld tegen christenen is 100 procent’. |
|
Malik Azmani (VVD), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de actuele berichtgeving dat een 18-jarige vrouw uit Almere in de nacht van zaterdag op zondag is aangerand door drie bewoners van een asielzoekerscentrum (AZC)?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de berichtgeving dat de kans op geweld tegen christenen in AZC honderd procent is?2
Ja. Dit artikel gaat overigens over de opvangsituatie in Duitsland.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat asielzoekers een bedreiging vormen voor de openbare orde en veiligheid binnen en buiten AZC’s?
Ja. Zoals aangegeven tijdens het vragenuur van 29 september jl. en het algemeen overleg met uw Kamer van 30 september jl. vind ik het uitermate kwalijk en verwerpelijk als asielzoekers zich hier schuldig aan maken.
Deelt u de mening dat alle asielzoekers zich te houden hebben aan de fundamentele Nederlandse normen en waarden, waaronder de vrijheid van godsdienst en gelijkheid tussen mannen en vrouwen en homo's en hetero's?
Ja.
Deelt u de mening dat asielzoekers die denken dat ze in Nederland de sharia kunnen invoeren beter asiel kunnen aanvragen in een Islamitisch land zoals Saudi-Arabië?
Ik deel het oordeel dat er binnen Nederland geen plaats is voor asielzoekers die niet voornemens zijn zich te houden aan de Nederlandse wet.
Bent u op de hoogte van de berichtgeving dat in Duitsland christenen van moslims worden gescheiden in de opvangcentra?
Ja.
Deelt u de mening dat dit symptoombestrijding is en dat juist de oorzaak moet worden weggenomen?
Ja. Wie asiel aanvraagt in Nederland, dient de Nederlandse waarden te respecteren. Een aanspraak doen op onze veiligheid en vrijheid betekent ook de veiligheid en vrijheid van een ander respecteren.
Deelt u de mening dat de asielaanvraag van asielzoekers die deze waarden en normen niet volledig respecteren en daar naar handelen onmiddellijk moet worden afgewezen en moeten worden uitgezet?
Het COA heeft huisregels die bij binnenkomst op een locatie door de bewoner moeten worden ondertekend. Deze regels omvatten het respecteren van anderen en het verbod op discriminatie. Personeel van het COA ziet er vervolgens op toe dat de regels worden nageleefd en spreken bewoners aan op ongewenst gedrag. Het COA heeft de mogelijkheid om een maatregel op te leggen wanneer een bewoner een huisregel overtreedt. Het COA heeft ook de mogelijkheid bewoners over te plaatsen naar een andere locatie: om spanningen voor te zijn, of in reactie op een incident. Voor zaken die de openbare orde raken wordt altijd de politie ingeschakeld.
Het kabinet acht het van belang dat wanneer de Nederlandse wetgeving wordt overtreden er steeds adequaat wordt opgetreden. Wanneer dit leidt tot een strafrechtelijke veroordeling van een asielzoeker, betrekt de IND deze veroordeling bij de behandeling van het asielverzoek en kan dit binnen de kaders van de Nederlandse regelgeving leiden tot afwijzing (of intrekking) van de asielvergunning.
In het algemeen overleg met uw Kamer van 30 september jl. over onder meer de verhoogde instroom heb ik uw Kamer toegezegd met nadere voorstellen te komen hoe binnen de bestaande EU-kaders een aanscherping van de nationale regelgeving op dit punt kan worden gerealiseerd om zo eerder en vaker een asielvergunning te kunnen weigeren en intrekken wanneer een asielzoeker de Nederlandse wet overtreedt. Zoals ik in het betreffende algemeen overleg heb aangegeven zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u, zo nodig, bereid de regelgeving aan te passen, zodat de aanvraag van deze asielzoekers zo snel mogelijk kan worden afgewezen en zij onverwijld kunnen worden uitgezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer over een aanpassing van de regelgeving te informeren?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat de politie de nekklem mag blijven gebruiken van de rechter |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rechter: politie kan nekklem blijven gebruiken»?1
Ja.
Waarom wordt een techniek die niet getraind noch aangeleerd wordt, toch in de praktijk toegepast?
De politie mag op grond van wet- en regelgeving gepast geweld gebruiken. Dat betekent dat in uitzonderlijke omstandigheden ook zware vormen van fysiek geweld gerechtvaardigd kunnen zijn, ook als de gebruikte techniek niet specifiek wordt aangeleerd. De nekklem wordt door de politie gezien als een dergelijke ingrijpende vorm van fysiek geweld. Dat met deze techniek zeer terughoudend wordt omgegaan blijkt ook uit het rapport «verantwoord politiegeweld» van de Nationale ombudsman van 2 juni 2013. In de politieopleiding en bij de periodieke (IBT) trainingen wordt overigens regelmatig specifiek aandacht besteed aan het risico van verstikking bij aanhoudingen.
Heeft u een overzicht van het aantal personen dat de afgelopen tien jaar overleden of invalide geraakt is tijdens of na de arrestatie door het gebruik van de nekklem? Hoeveel van deze personen hadden een niet-Westerse achtergrond?
Ik beschik niet over een overzicht van het aantal personen dat de afgelopen tien jaar overleden of invalide is geraakt tijdens of na de arrestatie door het gebruik van de nekklem.
Wat gaat u doen tegen het onnodig gebruiken van een nek- of neusklem tegen arrestanten?
Of fysiek geweld gerechtvaardigd en proportioneel is, dient bezien te worden in de concrete omstandigheden van het geval. In uitzonderlijke omstandigheden kan iedere vorm van fysiek geweld gerechtvaardigd zijn. Gedurende de opleiding en tijdens trainingen wordt gewezen op de risico's die inherent zijn aan het gebruik van fysiek geweld. Terughoudendheid is hierbij het uitgangspunt. In individuele gevallen kan het uiteindelijk aan de rechter zijn om te toetsen of het toegepaste geweld gerechtvaardigd en proportioneel was.
Waarom zijn de nek- en neusklem niet verboden gezien het aantal gevallen waarbij een arrestant zwaargewond raakte en/of overleed?
De rechtbank Den Haag heeft naar aanleiding van het kort geding waarin een verbod op de toepassing van de nekklem werd gevorderd, in haar vonnis van 17 september jl. geoordeeld dat in het algemeen niet kan worden geconcludeerd dat de toepassing van de nekklem onrechtmatig is, zodat voor een algeheel verbod op het gebruik van de nekklem geen plaats is. De onrechtmatigheid moet volgens de rechtbank in individuele gevallen getoetst worden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op de vragen 4 en 13.
Zoals ik uw Kamer op 10 juli jl. liet weten heb ik de Inspectie Veiligheid en Justitie verzocht een onderzoek in te stellen naar het gebruik van de nekklem door de politie. De Inspectie onderzoekt hoe de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Dienst Justitiële Inrichtingen omgaan met het risico op verstikking bij de toepassing van fysiek geweld. Tevens onderzoekt de Inspectie hoe het executief personeel van de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Dienst Justitiële Inrichtingen wordt opgeleid en getraind voor de toepassing van fysiek geweld met het risico op blijvend letsel dan wel overlijden door verstikking. Zodra de Inspectie haar bevindingen oplevert, naar verwachting in december van dit jaar, zal ik uw Kamer hierover informeren. Aan de hand van deze bevindingen zal ik bezien of het noodzakelijk is om opleidingen, procedures en / of geweldsinstructies aan te passen. Ik zie geen reden om in afwachting van het onderzoek het gebruik van de nekklem te verbieden.
Bent u bereid de nekklem te verbieden? Vindt u dat een nekklem gebruikt mag worden indien die niet verboden is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt de nekklem niet minimaal tijdelijk verboden, in afwachting van onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat een nekklem gebruikt mag worden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te vragen naar een snel onderzoek van de Inspectie van Veiligheid en Justitie naar de nekklem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn er geen maatregelen getroffen met betrekking tot het gebruiken van de nekklem?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onderzoek naar de nekklem niet uitgevoerd moet worden door de inspectie van uw ministerie maar door een externe partij? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De Inspectie Veiligheid en Justitie onderzoekt als onafhankelijk, onpartijdig en deskundig toezichthouder integraal de kwaliteit van de taakuitvoering door organisaties werkzaam op het terrein van veiligheid en justitie.
Welke maatregelen gaat u nemen om buitensporig politiegeweld tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer is een nekklem onrechtmatig? Wanneer is politiegeweld gerechtvaardigd en proportioneel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid nieuwe regels en eisen op te stellen voor het gebruik van politiegeweld? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid na het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie maatregelen te treffen die de nekklem verbieden of strenge(re) eisen te stellen voor het gebruik ervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Weet u dat in België de nekklem niet aangeleerd wordt en daarom ook niet toegepast mag worden? Zo ja, waarom mag het in Nederland dan wel toegepast worden terwijl het niet wordt aangeleerd?2
Een internationale vergelijking maakt deel uit van het Inspectie-onderzoek. Hierbij onderzoekt de Inspectie wat het normenkader is voor de politiekorpsen in België, Groot-Brittannië, Denemarken en Duitsland met betrekking tot het gebruik van geweld(smiddelen) en wat het curriculum is voor de opleiding en training van politiemedewerkers in het gebruik van geweld(smiddelen).
Weet u dat de nekklem (wurggreep) in de Verenigde Staten al 20 jaar verboden is? Zo ja, bent u dan bereid om onderzoek te doen naar de redenen van dit verbod?3
De nekklem is in de Verenigde Staten nog niet bij wet verboden. Wel is er recent een amendement voor een federale wet ingediend, welke erop is gericht het gebruik van de nekklem te verbieden. De indiening van het amendement is echter pas de eerste stap in het Amerikaans wetgevingsproces.
Deelt u de mening dat als het gebruik van de nekklem niet verboden wordt, de agenten een goede opleiding moeten hebben waar ze de nekklem aangeleerd krijgen? Zo ja, wanneer starten ze met die opleiding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om agenten te vervolgen die door gebruik van de nekklem een arrestant om het leven brengen of blijvend lichamelijke letsel veroorzaken? Zo nee, waarom niet?
In gevallen waarin (het vermoeden bestaat dat) personen zijn overleden of zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen door optreden van de politie dan wel terwijl zij aan de zorg van de politie waren toevertrouwd, wordt een onafhankelijk onderzoek door de Rijksrecherche ingesteld. Op basis van de onderzoeksresultaten van de Rijksrecherche neemt het Openbaar Ministerie een vervolgingsbeslissing.
Bent u bereid om agenten die een arrestant om het leven brengen door de nekklem (of andere manieren van geweld) te vervolgen wegens «dood door schuld»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Waarom zijn de agenten die de nekklem op de heer Henriquez toegepast hebben niet direct op non-actief gezet?
Zodra op basis van onderzoek het vermoeden bestaat dat de politie geweld niet gelegitimeerd heeft toegepast, kan de politiechef daartoe een aantal ordemaatregelen nemen. Dat is in dit geval ook gebeurd. De politiechef heeft de betrokken politiefunctionarissen in afwachting van de uitkomst van het ingestelde Rijksrecherche onderzoek buiten functie gesteld.
Deelt u de mening dat de agenten de heer Henriquez moesten reanimeren, aangezien een agent zei «dat er nog weinig leven in zit» en dat zij, in plaats van te sjorren en te slepen, de ambulance moesten bellen? Zo nee, waarom niet?
In het belang van het lopende onderzoek van de Rijksrecherche kan ik op dit moment geen uitspraken doen over deze casus.
Iedere politiefunctionaris in de basisopleiding wordt getraind in levensreddend handelen met de training Eerste Hulp door Politie (EHDP). De training is een afgeleide van een EHBO opleiding en bevat de meest voorkomende medische situaties waar een politiefunctionaris in de uitvoering van zijn werkzaamheden mee te maken kan krijgen.
Bent u van mening dat het geweld dat is toegepast op dhr. Henriquez gelegitimeerd is? Kunt u aangeven wat de standaardprocedure is wanneer een arrestant buiten bewustzijn raakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.