Het feit dat de OVV onderzoekers geen primaire radargegevens ontvangen hebben voor het onderzoek naar de MH17 van de Rusland, van Oekraine of van andere landen, terwijl ze daar wel om vroegen en landen verplicht zijn dit te verschaffen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de primaire ruwe radarbeelden van het neerschieten van vlucht MH17 opheldering zouden kunnen verschaffen over
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft aangegeven dat hij graag de beschikking had gehad over de genoemde radarbeelden, maar benadrukt in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» dat hij over voldoende informatie beschikte om een onderbouwing te bieden aan de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd.
Klopt het dat landen volgens protocol 11 van de International Civil Avation Organisation (ICAO) verplicht zijn radargegevens van elk incident dat zich voordoet te bewaren en ter beschikking te stellen aan de onderzoekers?
Standaarden en aanbevolen werkwijzen in Annex 11 (Luchtverkeersdiensten) bij het Verdrag van Chicago (ICAO) zijn van toepassing op die delen van het luchtruim die vallen onder de jurisdictie van een ICAO-lidstaat waarvoor luchtverkeersdiensten worden aangeboden. Deze zijn ook van toepassing wanneer een ICAO-lidstaat de verantwoordelijkheid heeft geaccepteerd luchtverkeersdiensten te leveren boven internationale wateren of in het luchtruim waarvan de soevereiniteit niet is bepaald. Lidstaten van ICAO zijn op grond van Annex 11 verplicht in geval van een luchtvaartongeval radargegevens te bewaren die gebruikt zijn voor de ondersteuning van luchtverkeersdiensten die lidstaten aanbieden.
Annex 11 geeft geen nadere informatie over wat in dit geval dient te worden verstaan onder «gebruik ter ondersteuning van luchtverkeersdiensten» (6.4.1.1). Gezien het voorgaande kan verschil van mening ontstaan over in hoeverre een ICAO lidstaat in geval van een luchtvaartongeval de verplichting heeft tot het bewaren van radargegevens die betrekking hebben op een gebied dat buiten de jurisdictie van de betreffende staat valt. Met oog hierop zal Nederland zich in EU-verband binnen ICAO inzetten om deze onduidelijkheid weg te nemen door een bewaarplicht te bepleiten die altijd aan de orde is als radargegevens relevant kunnen zijn voor onderzoek naar luchtvaartongevallen.
Klopt het dat Rusland, de VS, Groot Brittannië, Nederland en Oekraïne participerende landen waren in het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) en dus heel goed wisten dat zij radargegevens van de MH17 crash dienden te bewaren en ter beschikking dienden te stellen aan de onderzoekers?
Elke lidstaat van ICAO heeft de in het antwoord op vraag 2 genoemde verdragsverplichting. De OVV geeft aan op welke manier de Russische Federatie deze verplichting uit Annex 11 interpreteert en daaraan invulling geeft.
Herinnert u zich dat in het rapport van eerste bevindingen van de OVV de zinsnede stond: «De verkregen gegevens betroffen: primaire radar opgenomen door Russische stations»?
Ja, deze zinsnede staat op pagina 14 van het rapport van eerste bevindingen.
Had de Russische federatie (ruwe of bewerkte) primaire radargegevens ter beschikking gesteld aan de OVV of niet? Kunt u zeer precies vertellen welke radargegevens de OVV tot haar beschikking had?
De OVV geeft in zijn rapport aan dat het onderzoeksteam van de Russische Federatie een video-opname heeft ontvangen van een radarscherm met daarop zichtbaar de verwerkte primaire en secundaire data (MH17 Crash, pagina 45).
Bent u ervan op de hoogte dat de OVV in haar eindrapport concludeert dat Rusland ruwe primaire radarbeelden gemaakt heeft, maar dat zij ze tegen de regels van Annex 11 van ICAO gewist heeft en daarmee geen volledige medewerking verleend heeft aan het onderzoek?
De OVV geeft in zijn rapport slechts aan dat de Russische Federatie geen radargegevens heeft verstrekt. De burgerluchtvaartautoriteit van de Russische Federatie verklaarde dat geen radargegevens waren opgeslagen en dat het opslaan hiervan volgens nationale regelgeving ook niet vereist was aangezien de crash had plaatsgevonden buiten Russisch grondgebied (MH17 Crash, pagina 44–46 en pagina 178–179). De OVV concludeert niet dat de Russische Federatie geen volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek.
Op welk moment heeft de OVV de Nederlandse regering op de hoogte gesteld van het feit dat Rusland zich niet aan de ICAO regels gehouden heeft en de radarbeelden, naar eigen zeggen, vernietigd heeft?
Bij het uitkomen van de onderzoeksrapporten is bekend geworden dat de Russische Federatie geen radargegevens heeft verstrekt.
Heeft de OVV een formele klacht ingediend bij ICAO over het feit dat Rusland de radarbeelden wel beschikbaar had moeten stellen? Zo ja, wanneer en waar? Zo nee, waarom niet?
In de hoorzitting met uw Kamer (3 november jl.) heeft de OVV aangegeven dat het ontbreken van Russische radargegevens is gemeld bij ICAO, maar dat de OVV hiertegen geen officiële klacht heeft ingediend.
Heeft Nederland een formele klacht ingediend bij ICAO over het feit dat Rusland de radarbeelden wel beschikbaar had moeten stellen aan de OVV? Zo ja, wanneer en waar? Zo nee, waarom niet?
De Russische Federatie heeft aangegeven dat de beelden niet bewaard zijn en derhalve niet ter beschikking kunnen worden gesteld. Nederland overweegt niet om deze kwestie aan te kaarten bij ICAO of in Europees verband, omdat daardoor deze gegevens niet alsnog boven tafel zullen komen. De OVV heeft bovendien kenbaar gemaakt dat het ontbreken van de primaire radar data voor de conclusies van het onderzoek geen verschil heeft uitgemaakt.
Bent u ervan op de hoogte dat Oekraïne beweert dat het de primaire militaire radar had uitstaan en ook de primaire civiele radar, zodat het die gegevens niet kon overhandigen aan de Onderzoeksraad?
Dat staat vermeld op pagina 41 van het rapport MH17 Crash van de OVV. De OVV geeft aan dat de Oekraïense civiele primaire radarstations in het gebied op het moment van de crash niet functioneerden vanwege periodiek onderhoud. Ook de militaire primaire radarstations waren niet operationeel, omdat er in de sector waar vlucht MH17 doorheen vloog geen Oekraïense militaire luchtvaartuigen aanwezig waren (MH17 Crash, pagina 40).
Wanneer hebben de Oekraïnse autoriteiten voor het eerst aan de Nederlandse autoriteiten meegedeeld dat zij geen enkele primaire radargegevens hebben van het neerhalen van vlucht MH17?
Dit is tijdens het onderzoek aan de OVV kenbaar gemaakt. In de Onderzoeksverantwoording (pagina 64) heeft de OVV aangegeven dat dit eind maart 2015 tijdens een bezoek aan Oekraïne duidelijk is geworden. Bij het uitkomen van de onderzoeksrapporten is dit bekend geworden bij de Nederlandse regering.
Zijn er afspraken over radargegevens of andere zaken gemaakt met Oekraïne, toen Oekraïne het onderzoek overdroeg aan Nederland en de OVV op 23 juli 2014?
Afgesproken is dat de OVV zijn onderzoek naar de oorzaak van de crash met vlucht MH17 zou verrichten in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag van Chicago.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Buitenlandse Zaken van de VS, de heer John Kerry, het volgende gezegd heeft: «We saw the take-off. We saw the trajectory, we saw the hit. We saw this aeroplane disappear from the radar screens. So there is really no mystery about where it came from and where these weapons have come from»?1
Ja, Minister Kerry heeft deze uitspraak gedaan tijdens een persconferentie met de Australische Minister van Buitenlandse Zaken Bishop op 12 augustus 2014.
Heeft de OVV of de Nederlandse regering ooit officieel de regering van de VS verzocht de radarbeelden over te dragen aan de OVV of aan het OM hetzij het Joint Investigation Team (JIT)? Kunt u zeer gedetailleerd ingaan op de gelegenheden waarom dit gebeurd is?
Voor wat betreft het OVV-onderzoek en de gebruikte gegevens van de OVV, verwijzen wij naar de Onderzoeksverantwoording van de OVV.
De bewijsgaring in een strafrechtelijk onderzoek en de samenstelling van het dossier zijn vertrouwelijk. Openbaarmaking daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek, dat dientengevolge kan worden geschaad. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie tot nu toe is gevraagd of is verkregen.
Bent u ervan de op de hoogte dat de NAVO net een militaire oefening had afgerond in de Zwarte Zee2 en met AWACs, waarover u eerder vragen beantwoordde in het gebied was?
In een eerdere brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 997, nr. 21) is deze vraag al beantwoord. Op de dag van de crash van de MH17-vlucht voerden NAVO-AWACS-vliegtuigen missies uit in het NAVO-luchtruim boven Polen en Roemenië. Op het moment van de crash was de MH17-vlucht buiten het bereik van de radar die zich aan boord van de AWACS-vliegtuigen bevindt. De passieve sensoren aan boord van de AWACS-vliegtuigen hebben signalen opgepikt afkomstig uit het gebied van de MH17-crash. Echter, vanwege de grote afstand waren deze signalen niet bruikbaar voor verdere analyse.
Op enkele honderden kilometers afstand van de MH17 crash site zijn door de AWACS-vliegtuigen signalen opgepikt van een luchtafweersysteem. Dit signaal werd door de AWACS-vliegtuigen automatisch geclassificeerd als een SA-3 type luchtdoelraket. Dergelijke signalen worden routinematig opgepikt door de AWACS in de gehele regio. De antwoorden van de Duitse regering aan de Bondsdag3 komen overeen met bovenstaande. De AWACS-vliegtuigen beschikten niet over informatie die relevant is voor het onderzoek naar de crash van vlucht MH17.
Ook de OVV verwijst naar deze AWACS-vliegtuigen in zijn rapport (MH17 Crash, pagina 47) en naar de briefwisseling met de NAVO over het verkrijgen van radar- of andersoortige AWACS-data betreffende de MH17.
Heeft de OVV of de Nederlandse regering ooit officieel aan de NAVO verzocht of zij radarbeelden van welke bron dan ook (dus niet alleen de twee AWACS waar eerder om gevraagd is) heeft en ter beschikking wil stellen voor het onderzoek van de OVV? Zo nee, wilt u dat dan alsnog doen?
De NAVO heeft op Nederlands verzoek alle relevante informatie op vertrouwelijke basis gedeeld met de OVV en het OM. Zie ook het antwoord op vraag 15.
Herinnert u zich resolutie 2166 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over het neerhalen van vlucht MH17 die unaniem is aangenomen op 21 juli 2014 en die alle staten en actoren opriep volledig medewerking te verlenen aan de onderzoeken en die verder besloot dat de veiligheidsraad op de hoogte wenste te blijven van de ontwikkelingen?
Ja. Veiligheidsraadresolutie 2166 riep alle staten op hun volledige medewerking («any requested assistance») te verlenen aan het technische en strafrechtelijke onderzoek.
Bent u bereid de Veiligheidsraad op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen en officieel mee te delen dat volgens de OVV ten minste een staat niet volledig volgens de ICAO regels heeft meegewerkt aan het onderzoek van de OVV? Kunt u het parlement een afschrift van dat officiële beklag bij de Veiligheidsraad doen?
Het OVV-rapport is op 13 oktober, de datum van publicatie, aan de VN Veiligheidsraad gestuurd. Deze heeft zich van de inhoud in kennis kunnen stellen.
Een klacht over niet-naleving van het ICAO-Verdrag met betrekking tot de verplichtingen over gegevensopslag bij de Veiligheidsraad is niet aan de orde (zie ook de antwoorden op vragen 6 en 9).
Wat vindt u van het feit dat van het neerschieten van vlucht MH17 in het jaar 2014 geen enkele primaire radarbeelden beschikbaar waren voor de onderzoekers, terwijl het neerschieten plaatsvond in een gebied waar een oorlog in de lucht plaatsvond, waar twee supermachten heel goed aan het meekijken waren en allebei publiekelijk aangegeven hebben dat ze de primaire radarbeelden hebben?
Zie de antwoorden op vragen 6 en 9.
Kunt u precies aangeven wanneer de OVV en de Nederlandse regering overlegd hebben over het al dan niet beschikbaar zijn van primaire radarbeelden van het neerhalen van de MH17 en wat de inhoud van die gesprekken was?
Over deze vraag is geen overleg geweest tussen de OVV en de regering. De OVV heeft het onderzoek volledig zelfstandig en onafhankelijk uitgevoerd. Van de OVV hebben wij geen klachten ontvangen over het niet ontvangen van benodigde of cruciale gegevens. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 7.
Welke diplomatieke en politieke inspanningen heeft Nederland geleverd tussen 17 juli 12015 en nu om ervoor te zorgen dat de OVV over de radarbeelden van het neerhalen van vlucht MH17 kon beschikken?
In internationaal verband hebben alle aangesloten staten zich geconformeerd aan de VNVR-resolutie om mee te werken aan het internationale onderzoek. Dat vormde de basis voor de verdere uitvoering van het onderzoek. De Nederlandse regering heeft geen rol gespeeld in de uitvoering van het onafhankelijke onderzoek van de OVV.
Hoe vaak heeft de Tweede Kamer er bij de regering op aangedrongen dat de radarbeelden (en overigens ook de satellietbeelden) beschikbaar moeten zijn voor de MH17 onderzoeken?
U heeft inderdaad aandacht gevraagd voor de beschikbaarheid van radarbeelden en satellietbeelden voor de onderzoeken. Graag verwijzen wij hiervoor naar de relevante Kamerstukken en -verslagen.
Herinnert u zich bijvoorbeeld de vraag op 25 juli, een week na de ramp: «De VS en Rusland beschikken over satelliet- en radarbeelden. Als die laten zien waar gevuurd is, zijn we al een stuk verder, zeker nu de crashsite niet altijd intact is gelaten. Kan Nederland een appel doen op die landen om die beelden openbaar te maken?» en toen die vergeten werd: «De vraag over de openbaarheid ging over een zeer specifiek stuk, namelijk of de regering zich tot Rusland en de VS wil wenden om de satellietgegevens in ieder geval vertrouwelijk te krijgen, maar het liefst openbaar, zodat in de openbaarheid een discussie kan plaatsvinden over de toedracht. Op het moment dat de raket duidelijk zichtbaar is op satelliet- en radarbeelden, kan een heleboel discussie en kunnen een heleboel aluhoedjes, die nu allerlei andere dingen zeggen, in één keer uit de lucht gehaald worden. Ook dat is belangrijk voor het draagvlak van conclusies. Dat is de reden waarom ik die specifieke vraag stelde.»? Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie antwoordde dat «dit niet onze verantwoordelijkheid is. Wij treden niet in het onderzoek van de onderzoeksraad en ook niet – dat weet de heer Omtzigt als geen ander – in het verkeer tussen de veiligheidsdiensten als zodanig. De onderzoeksraad heeft zijn eigen werkwijze en doet dat internationaal met groot draagvlak. Vervolgens zal men de gegevens doorspelen aan het Openbaar Ministerie.» (Kamerstuk 33 997, nr. 12)?
Ja.
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer na het rapport van eerste bevindingen onder andere de volgende vragen stelde aan de regering: (Vraag 33: Welke radar- en satellietgegevens hebben de Russische autoriteiten ter beschikking gesteld? Zijn op de radar- en satellietbeelden die de Russische autoriteiten ter beschikking gesteld hebben, ook een of meerdere militaire toestellen te zien in de omgeving (max. 20 kilometer) van de MHI7 op het moment van het verlies van radiocontact? Vraag 37: Heeft de Onderzoeksraad ook de radargegevens ontvangen van het gebied onder FL320, dat gesloten was voor deze vlucht?) en dat u deze niet wilde beantwoorden omdat het onderzoek een onafhankelijk onderzoek van de Onderzoeksraad was (Kamerstuk 33 997, nr. 21)?
Wij hebben u destijds geantwoord dat deze vragen, voor zover daar binnen de regels van Annex 13 ICAO een antwoord op kan worden gegeven, beantwoord zijn in het overleg tussen uw Kamer en de heer Joustra van de OVV. Het onderzoek van de OVV betreft een onafhankelijk onderzoek (Kamerstuk 33 997, nr. 21). Het is de verantwoordelijkheid van de regering dat een dergelijk onderzoek onafhankelijk plaatsvindt.
Heeft de OVV het feit dat zij de primaire radargegevens niet kregen, aan de orde gesteld tijdens het gesprek dat de regering met de OVV gevoerd heeft naar aanleiding van het plenaire debat over vlucht MH17 en het te laat sturen van de Kiev-memo? Zo ja, wat is er toen precies besproken?
Dat gesprek met de OVV ging over toegang tot informatie van de rijksoverheid.
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie eerder meldde in zijn brief aan uw Kamer van 15 juni 2015, heeft hij toen contact gehad met de voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Er is gesproken over de informatievoorziening door de overheid aan de OVV, waaruit bleek dat de OVV geen problemen ervoer met de informatievoorziening van de zijde van het kabinet.
Welke acties gaat u verder ondernemen om ervoor te zorgen dat de radarbeelden van de omgeving van vlucht MH17 ten tijde van het neerhalen van vlucht MH17 boven water komen?
De betrokken landen geven aan dat de radarbeelden er niet (meer) zijn. Het valt niet te verwachten dat ze in afwijking van dit formele standpunt toch in staat zijn wèl met de gewenste gegevens ter tafel te komen. De OVV heeft op basis van ruim bewijsmateriaal conclusies kunnen trekken. De OVV heeft aangegeven dat het wel of niet beschikken over aanvullende radar- of satellietbeelden die conclusies niet veranderen.
Zijn er op enig moment door de Nederlandse regering en door de OVV afspraken gemaakt met landen over het wel of niet beschikbaar stellen van radargegevens aan de onderzoekers van de OVV? Zo ja, kunt u deze afspraken dan toelichten?
Het ICAO-Verdrag legt de verplichtingen voldoende vast. Daarbij hebben alle lidstaten toegezegd mee te zullen werken aan het onderzoek, conform de resolutie VNVR 2166.
Kunt u een opsomming geven van de inspanningen die de Nederlandse regering verricht heeft om de satellietbeelden (gewone satelliet en infraroodsatellieten) van het neerhalen van vlucht MH17 openbaar te krijgen?
In internationaal verband hebben alle aangesloten staten zich geconformeerd aan de VNVR-resolutie om mee te werken aan het internationale onderzoek, wat de basis vormde voor de verdere uitvoering van het onderzoek. Zie ook het antwoord op vraag 14. De Nederlandse regering heeft geen rol gespeeld in de uitvoering van het onafhankelijke onderzoek van de OVV.
Kunt u enig ander vliegtuigongeluk in Europa benoemen in de afgelopen tien jaar waarbij de onderzoekers onder de regels van ICAO wel de primaire radargegevens wilden, maar ze niet kregen?
Nee.
Heeft de heer Joustra n.a.v. de uitspraken van Minister Kerry namens de OVV een verzoek gedaan aan de Amerikanen om de primary radardata te mogen zien? Wat was daarop het antwoord? Heeft de heer Joustra/OVV de Amerikaanse data met eigen ogen gezien?
De voorzitter van de OVV heeft aangegeven dat hij in de gelegenheid is geweest staatsgeheime informatie in te zien en dat deze informatie de bevindingen uit het onderzoek heeft bevestigd, zonder daarbij een uitspraak te doen over de herkomst van deze informatie.
De Onderzoeksraad heeft geen toegang gehad tot niet-openbare bronnen uit niet-westerse landen. (pag. 189 van het rapport); welke landen waren dat en welke bronnen zijn opgevraagd? Welke westerse landen hebben wèl niet-openbare bronnen ter beschikking aan de OVV gesteld en wat was de aard van deze bronnen?
De OVV heeft deze informatie niet opgenomen in zijn rapport. In de MH17 Onderzoeksverantwoording (hoofdstuk 7.5, «gerubriceerde informatie», pagina 69) geeft de OVV echter aan dat wel toegang is verkregen tot niet-openbare bronnen, ook van andere landen.
Klopt het dat in de middag van 17 juli in Torez een luchtalarm is afgegaan? Zo ja, wat was daarvan de reden en hoe laat was dat?
Het kabinet heeft geen specifieke informatie over een luchtalarm in Torez op 17 juli 2014. Het OVV-rapport maakt hier ook geen melding van. Wel kan gesteld worden dat op dat moment een gewapend conflict plaatsvond in het oosten van Oekraïne en dat openbare bronnen melden dat vaker luchtalarmen zijn afgegaan.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Afstemming over de antwoorden vergde meer tijd.
Het voornemen om Arabische verkeersborden te introduceren |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Misschien Arabische verkeersborden Oranje»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat er serieus wordt overwogen om Arabische verkeersborden te introduceren?
De officiële verkeersborden in Nederland zijn alle opgenomen in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Er zijn geen plannen om hier Arabische verkeersborden in op te nemen.
Deelt u de mening dat dit de wereld op zijn kop is en dat het niet zo moet zijn dat Nederland zich aanpast aan asielzoekers maar dat dit andersom moet zijn?
Zie antwoord op vraag 2.
Begrijpt u dat dit voornemen, zeker na de enorme hoeveelheid asielzoekers die kleine gemeenten krijgen te verwerken, opnieuw bijdraagt aan het gevoel van vervreemding bij de lokale bevolking?
De lokale wegbeheerder kan worden geconfronteerd met een gevaarlijke verkeerssituatie. Omdat hij verantwoordelijk is voor de verkeersveiligheid op wegen onder zijn beheer is het zijn taak om maatregelen te nemen, gericht op de specifieke problemen.
Bent u bereid om de introductie van Arabische verkeersborden in Nederland te allen tijde tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Het duurzaam inkopen van mobiliteit door overheden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeentes leven duurzaam inkoopbeleid niet na» en het daarin genoemde rapport «Goed (Aan)Besteed?, Benchmark duurzaam aanbesteden in WMO-, leerlingenvervoer- en eigen-wagenpark Nederlandse overheden eerste half jaar van 2015»?1
Ja.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat 73% van de leerlingenvervoeraanbestedingen, 83% van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-aanbestedingen en 80% van de aanbestedingen voor het eigen wagenpark in de eerste helft van 2015 niet voldeden aan de minimumcriteria voor duurzaam inkopen, terwijl u met alle overheden heeft afgesproken die in 2015 100% duurzaam in te kopen?
Voor het toepassen van criteria documenten voor MVI is bestuurlijke ambitie en kennis en ervaring met duurzame gunningcriteria van belang.
In het op 11 september jl. aan uw Kamer gestuurde Plan van aanpak MVI heeft het Kabinet daarom aangegeven de toepassing van instrumenten voor maatschappelijk verantwoord inkopen te willen verbeteren. De ontwikkelrichting voor MVI verschuift daarbij van het toepassen van minimumeisen naar het aanmoedigen en/of uitnodigen van leveranciers om zo duurzaam mogelijke producten en diensten te leveren. Het organiseren van bestuurlijk commitment, monitoring en kennisdeling zijn nadrukkelijk onderdeel van het Plan van aanpak MVI. De adviezen van de Stichting Natuur en Milieu ondersteunen mijns inziens deze aanpak.
Deelt u de mening dat de landelijke minimumeisen die voor duurzaam inkopen van mobiliteit zijn geformuleerd niet meer geschikt zijn om als basis te dienen voor duurzaam inkopen omdat de klimaateisen minder ver gaan dan wat al gangbaar is in de zakelijke markt, de luchteisen zo weinig ambitieus zijn dat zelfs sterk vervuilende dieselvoertuigen (zonder roetfilter) nog als duurzaam gelden en zelfs eenvoudige kosteneffectieve maatregelen zoals zuinige banden ontbreken?
De technologische ontwikkelingen gaan snel. Daarom worden met ingang van 2015 de criteriadocumenten jaarlijks geactualiseerd en aangescherpt. Het criteriadocument voor dienstauto’s werd begin het jaar geactualiseerd. De door de Stichting Natuur en Milieu voorgestelde wijzigingen zijn in de aangescherpte criteriadocumenten van april 2015 verwerkt. Kosteneffectieve opties zoals eco-rijden en zuinige en stille banden behoren tot de daarin opgenomen minimumeisen en er zijn scherpe CO2-eisen gesteld per voertuigklasse.
De criteriadocumenten voor leerlingenvervoer en vraagafhankelijk vervoer zijn uit 2011. Daarom wordt op de site van PIANOo in plaats daarvan verwezen naar de criteria voor dienstauto’s en de andere transportdiensten, die in 2015 zijn geactualiseerd, zodat deze worden gehanteerd. De criteria voor leerlingenvervoer en vraagafhankelijk vervoer worden geactualiseerd in het eerste kwartaal van 2016.
Deelt u de mening dat daarnaast de landelijke criteria voor een hogere duurzaamheidsambitie dan de landelijke minimumeisen (de gunningscriteria) voor overheden onvoldoende concreet zijn en daardoor geen goed handvat bieden voor overheden met een serieuze duurzaamheidsambitie?
Die mening deel ik niet. De observaties in het rapport lijken deels gebaseerd te zijn op de verouderde criteria. Ik ben echter graag bereid om in overleg met medeoverheden te bezien of concreter invulling gegeven kan worden aan duurzame gunningscriteria. Zie ook mijn antwoord bij vraag 3.
Bent u bereid op korte termijn de minimumeisen aan te scherpen en de gunningscriteria te concretiseren en hierin ook standaard alle kosteneffectieve opties die zonder meer toepasbaar zijn (zoals zuinige banden) op te nemen?
In het criteriadocument voor dienstauto’s van april 2015 zijn de voorstelde kosteneffectieve opties opgenomen. Zie verder mijn antwoorden bij vraag 3 en 4.
Bent u bereid om in het kader van het SER energieakkoord met decentrale overheden afspraken te maken zodat gemeenten en andere overheden uiterlijk in 2016 er in slagen hun mobiliteit 100% duurzaam in te kopen?
In het kader van de uitwerking van het Plan van aanpak MVI zal ik met medeoverheden verkennen hoe invulling gegeven kan worden aan duurzame mobiliteit.
Deelt u de mening dat een goede jaarlijkse monitoring van de voortgang van duurzaam inkopen bij alle overheden noodzakelijk is? Bent u bereid deze monitoring uit te voeren en de resultaten openbaar te maken?
Zoals vermeld staat in het Plan van aanpak MVI wordt in afstemming met andere overheden momenteel een Benchmark MVI opgezet. De resultaten hiervan zullen worden gedeeld.
Bent u bereid de criteria voor duurzaam inkopen jaarlijks te checken en waar nodig te actualiseren?
Eind 2014 / begin 2015 is een actualisatie van de criteria uitgevoerd. Jaarlijks zal een actualisatie en aanscherping van criteriadocumenten plaatsvinden.
Deelt u de mening dat toegankelijke informatie en ondersteuning voor inkopers van belang is voor het halen van de doelstellingen van duurzaam inkopen? Welk maatregelen gaat u nemen om de website van PIANOo op deze punten te verbeteren?2 Welke aanvullende activiteiten gaat u daarnaast ontplooien om gemeenten te ondersteunen en te faciliteren?
Die mening deel ik. Vanuit de behoefte van zowel de markt als de overheid aan eenduidigheid in terminologie, uitgangspunten, criteria, taal en instrumenten is er een centraal loket voor maatschappelijk verantwoord inkopen ingericht bij PIANOo. Daar kunnen alle overheidsinkopers (Rijk en medeoverheden) terecht met vragen over maatschappelijk verantwoord inkopen, zowel via de site als via een vragenloket.
In april 2015 is op de website van PIANOo een nieuw webdossier voor MVI gelanceerd. Dit dossier biedt inkopers informatie over de duurzaamheidthema’s (milieu, sociaal, economie en specifieke onderwerpen als circulair en Biobased), hoe duurzaamheid te integreren in het inkoopproces en voor circa 45 productgroepen specifieke duurzaamheidsinformatie (milieu en sociale aspecten).
Daarnaast worden komende jaren regelmatig bijeenkomsten in het land gehouden om medeoverheden te informeren over maatschappelijk verantwoord inkopen en zijn in het Plan van aanpak MVI een tiental acties opgenomen gericht op het verbeteren van kennis, instrumenten en opleiding van inkopers en opdrachtgevers.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de stemmingen over de begroting Infrastructuur en Milieu voor het jaar 2016 in verband met het amendement Dik-Faber (Kamerstuk 34 300-XII nr. 9) en het bij de behandeling daarvan toegezegde overzicht van de beschikbare budgetten voor duurzaam inkopen de afgelopen 5 jaar en de komende jaren, uitgesplitst per jaar?
Ik heb mij ingespannen voor een tijdige beantwoording. Als gevolg van de noodzakelijke interdepartementale afstemming is dit helaas niet gelukt.
Het bericht “financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB” |
|
Aukje de Vries (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB»?1 Klopt dit bericht? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van het bericht. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft naar aanleiding van eigen onderzoek geconcludeerd dat financiële instellingen het risico van integriteitschendingen, waaronder ook witwassen en terrorismefinanciering vallen, onvoldoende aanpakken. Met DNB vind ik dit zorgwekkend.
Hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door de maatregelen en regelgeving in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Op grond van de Wwft moeten onder meer financiële instellingen optreden als «poortwachters» van het financieel systeem. Zij moeten voorkomen dat hun diensten worden misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Concreet zijn zij verplicht de achtergrond van hun (potentiële) cliënten te onderzoeken. Verder moeten zij transacties monitoren en bij een vermoeden van witwassen of financieren van terrorisme een melding doen bij de Financial Intelligence Unit – Nederland (de FIU). Die transacties kunnen na analyse door de FIU ter beschikking komen voor opsporing en vervolging. Zo kan de Wwft bijdragen aan het afschrikken van terrorismefinanciering: de pakkans wordt vergroot doordat onder meer financiële instellingen alert moeten zijn en eventuele aanwijzingen moeten melden.
Die meldingsplicht levert ook concrete resultaten op. Naar aanleiding van door de FIU ontvangen meldingen is informatie verstrekt aan onder meer de Dienst Landelijke Recherche en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Verder hebben analyses door de FIU bijgedragen aan het identificeren van jihadisten die vervolgens op de nationale terrorismelijst zijn geplaatst waardoor hun tegoeden zijn bevroren.2 Een schatting hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door deze wetgeving en inspanningen is niet goed te geven.
Op basis van onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) is gebleken dat met name bij banken, trustkantoren en betaalinstellingen deze controles niet altijd toereikend zijn, zo blijkt uit «Toezicht vooruitblik 2016»; wat zijn daarbij de grootste problemen c.q. knelpunten als het gaat om terrorismefinancieringen? Hoe scoren de verschillende sectoren op dit punt? Wat gaat DNB in 2016 meer doen controle op terrorismefinanciering?
DNB heeft laten weten van oordeel te zijn dat, in het kader van de beheersing van risico’s omtrent terrorismefinanciering, de monitoring en analyse van transacties verbeterd kan worden. Ook is het oordeel van DNB dat de kennis- en informatiepositie van veel instellingen over methoden van terrorismefinanciering verbeterd moet worden. Vooral bij banken en betaalinstellingen (zoals «payment service providers») die te maken hebben met grootschalige geldstromen, dient de analysecapaciteit vergroot te worden, zo laat DNB mij weten. In vergelijking met resultaten van een identificerend onderzoek3 naar terrorismefinanciering dat DNB in 2015 heeft uitgevoerd, ziet DNB overigens wel dat deze sectoren verbeteringen doorvoeren.
Tevens wordt naar aanleiding van dit identificerend onderzoek samengewerkt in een terrorismefinanciering-project van het Financieel Expertise Centrum (FEC). Dit project van het FEC zal resulteren in voorlichting voor financiële instellingen om zo de kennis van deze instellingen te verbeteren. Omdat het gevoelige informatie betreft, zal deze informatie waarschijnlijk niet publiek ter beschikking worden gesteld.
Uit de «Toezicht Vooruitblik 2016» blijkt ook dat DNB verder zal onderzoeken hoe instellingen de analyse van terrorismefinancieringsrisico’s hebben omgezet in concreet beleid en procedures. Ook zal DNB naar de opzet en werking van de transactiemonitoring kijken, waarbij ook zal worden beoordeeld hoe de detectie en analyse van transacties die mogelijk gerelateerd zijn aan terrorismefinanciering functioneert. Daarbij zal worden bekeken hoe instellingen de informatie die zij via het FEC kregen, hebben vertaald in concrete maatregelen.
Klopt het dat DNB vooral kijkt naar processen en procedures? In hoeverre zegt dit iets over het daadwerkelijk kunnen voorkomen van terrorismefinanciering?
De opzet van het toezicht op naleving van de Wwft is dat DNB, en overigens ook de andere Wwft-toezichthouders, kijken naar de werking van beleid, procedures en maatregelen van financiële en andere instellingen (Wwft-instellingen) omtrent het voorkomen van terrorismefinanciering. Door het bevorderen dat Wwft-instellingen hun procedures en maatregelen continu verbeteren, wordt terrorismefinanciering via deze instellingen zo veel als mogelijk beheerst en worden vermoedens van terrorismefinanciering gemeld bij de FIU.
Uit de evaluatie van Nederland door de Financial Action Taskforce (FATF) in 2011 blijkt dat de bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme in Nederland ten opzichte van andere landen (ook andere Europese landen) die lid zijn van de FATF op een hoog niveau ligt.4 Inmiddels is de FATF een nieuwe ronde van evaluaties gestart, waarin de nadruk ligt op effectiviteit van wetgeving en beleid. Er is van uit te gaan dat uit die evaluaties zal blijken dat er verschillen zijn in effectiviteit tussen Europese landen. Tegelijk zullen alle bij de FATF aangesloten landen kunnen leren van de uitkomsten van die evaluaties, zodat de effectiviteit in elk van die landen verbeterd kan worden. Daarbij kan ook een rol spelen dat ingevolge de FATF standaarden elk land een nationale risicoanalyse dient uit te voeren; die verplichting is ook opgenomen in de Europese vierde anti-witwasrichtlijn.
Het eerder genoemde FEC is een voorbeeld van een Nederlandse best practice. Het FEC is een samenwerkingsverband van de Autoriteit Financiële Markten, DNB, de FIU, de Belastingdienst, de FIOD, het OM en de nationale politie.
Hoe effectief is de wet- en regelgeving in het kader van de Wwft? In hoeverre zijn er verschillen in effectiviteit tussen de Europese landen als het gaat om het voorkomen van terrorismefinanciering? Wat zijn daarbij de «best practices»?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het mogelijk om met de Wwft terrorismefinanciering adequaat bij de wortel aan te pakken? In hoeverre is de Nederlandse aanpak de meest optimale manier? Hoe doen andere landen dit?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanvullende maatregelen en regelgeving zouden eventueel nodig zijn om terrorismefinanciering (nog) beter te kunnen bestrijden?
Uit de bevindingen van het toezicht door ondermeer DNB blijkt dat er ruimte is voor verbetering van de uitvoering van bestaande maatregelen en regelgeving. Daardoor kan het voorkomen van financieren van terrorisme verder worden aangeschept. Het is belangrijk dat die stap gezet wordt door de betrokken Wwft-instellingen. De informatievoorziening vanuit het FEC en vanuit de FIU draagt hieraan bij.
De recente aanslagen, ondermeer in Parijs en Egypte, hebben geleid tot intensief internationaal overleg over mogelijke aanvullende maatregelen tegen het financieren van terrorisme. Nederland is als financieel centrum nauw betrokken bij dit overleg in met name de EU, de FATF en de Counter-ISIL Finance Group. Dit overleg is nog gaande, maar mij lijkt denkbaar dat bijvoorbeeld de bestaande Europese regulering van grensoverschrijdende geldtransporten wordt aangescherpt.5
Tijdens de JBZ-Raad van 20 november jl. is terrorismefinanciering als een van de prioriteiten benoemd. Op dit moment wordt gewerkt aan voorstellen om te komen tot een versterking van de bevoegdheden van (en samenwerking tussen) FIU’s van verschillende landen, zodat zij snelle toegang hebben tot noodzakelijke gegevens. Daarnaast worden verbeteringen in regulering omtrent non-bancaire betaaldiensten en een effectievere werkwijze van bevriezing van tegoeden door de gehele EU voorgestaan.
Welke plannen zijn er op Europees en/of internationaal niveau om terrorismefinanciering nog beter te kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
De weinig coulante houding van de Belastingdienst bij vermissingszaken |
|
Michiel van Nispen , Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u reageren op de uitzending over de problemen waar achterblijvers van vermiste personen tegenaan lopen?1 Kunt u in uw reactie specifiek ingaan op het bericht dat de Belastingdienst lange tijd geen coulance heeft betracht bij de vermissing van de dochter van de familie Moons? Acht u deze handelwijze wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het geval van vermissing dient de Belastingdienst daarmee rekening te houden. De brief die de bewindvoerder aan de Belastingdienst heeft gestuurd, had ertoe moeten leiden alle lopende activiteiten onmiddellijk te blokkeren en in overleg met de bewindvoerder afwikkeling van lopende belastingaangelegenheden na te streven. Het is duidelijk dat dit in het onderhavige geval niet is gebeurd. Dat is betreurenswaardig. De intrekking van het dwangbevel is gevolgd op de brief van de bewindvoerder d.d. 25 oktober 2015.
Wat zijn de redenen geweest voor de Belastingdienst om in eerste instantie, ondanks herhaalde uitleg van de bewindvoerder van Danaë Moons over de situatie, toch een dwangbevel uit te brengen? Waarom is niet toen al rekening gehouden met haar vermissing?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de redenen geweest om uiteindelijk pas op 17 november 2015 tot intrekking van het dwangbevel over te gaan, terwijl het nooit verstuurd had mogen worden gezien de situatie? Waarom heeft dit zo lang geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u tevens overleg gevoerd met de Belastingdienst over de problematiek met betrekking tot vermissingen? Wat was de uitkomst van dit gesprek? Indien u dit gesprek niet heeft gevoerd, gaat u dit alsnog doen en wat zal uw insteek zijn van dit overleg?
Achterblijvers van vermiste personen kunnen sinds januari 2014 contact opnemen met Slachtofferhulp Nederland. Deze organisatie ondersteunt achterblijvers in psychologische, praktische en juridische zin. Vanuit de Belastingdienst is in het geval van vermissing het kantoor Den Haag aangewezen als centraal aanspreekpunt voor Slachtofferhulp Nederland. In overleg met Slachtofferhulp Nederland ontwikkelt de Belastingdienst thans een protocol voor wat betreft de te onderhouden contacten met achterblijvers van vermisten (zie ook het antwoord op de eerste vraag3. Daarnaast is het beleid van de Belastingdienst om op het moment dat hij op de hoogte wordt gesteld van een concrete vermissingszaak, lopende activiteiten te blokkeren en in overleg te treden met belanghebbenden over het vervolg. Een nader gesprek met de Belastingdienst was niet nodig om de Belastingdienst tot deze positie te bewegen.
Kunt u uiteenzetten welk beleid de Belastingdienst op dit moment hanteert waar het gaat om vermissingen van belastingplichtigen? Wordt ook de Belastingdienst gehouden aan een soortgelijk model-protocol dat door het Verbond van Verzekeraars tot stand is gebracht voor de omgang met vermissing?2 Zo nee, waarom niet? Op welke manier worden achterblijvers hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken van uw overleg met onder andere Slachtofferhulp Nederland en andere betrokken instanties over nadere afspraken met betrekking tot de door de instanties te betrachten coulance bij vermissing? Was hier ook de Belastingdienst bij betrokken? Zo nee, waarom niet en zal deze alsnog worden betrokken?
Slachtofferhulp Nederland is in overleg met het Verbond van Verzekeraars, Zorginstituut Nederland, de Nederlandse Vereniging van Banken, de Pensioenfederatie, het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Belastingdienst. Het Verbond van Verzekeraars beschikte al over een protocol voor achterblijvers. De andere instanties, dus ook de Belastingdienst, hebben zonder uitzondering positief gereageerd op het verzoek van Slachtofferhulp Nederland om op achterblijvers toegesneden werkwijzen te ontwikkelen. Bij een deel van de instanties krijgt dat de vorm van een protocol, bij een deel de vorm van een contactpersoon voor Slachtofferhulp Nederland die actie kan ondernemen wanneer achterblijvers tegen problemen aanlopen.
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie in zijn antwoord op eerdere Kamervragen heeft aangegeven, is onderzocht of het recent tot stand gekomen centraal register vermiste personen gebruikt kan worden ten behoeve van de verhouding tussen instanties en achterblijvers.4 Zijn conclusie is dat dat inderdaad het geval is. Daarom zal het mogelijk worden gemaakt dat aan achterblijvers een verklaring wordt verstrekt waarin staat dat de vermiste persoon in kwestie is opgenomen in het centraal register. Daarmee kunnen achterblijvers bij instanties aantonen dat de persoon over wie een melding van vermissing is gedaan bij de politie, nog steeds als vermist bij de politie geregistreerd staat. Deze verklaring ondersteunt de oorspronkelijke melding van vermissing en kan instanties faciliteren bij het betrachten van coulance. De Minister van Veiligheid en Justitie zal de daarvoor benodigde aanpassing van de regelgeving ter hand nemen.
Heeft u al besloten in hoeverre het recent tot stand gekomen landelijke register van vermiste personen een rol kan spelen in de verhouding tussen instanties en achterblijvers? Zo nee, wanneer kunt u hier duidelijkheid over geven? Zo ja, welke rol ziet u weggelegd voor dit register?
De Belastingdienst respecteert de nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht. Uitgangspunt is dat wanneer de Belastingdienst op de hoogte wordt gesteld van een concrete vermissingszaak, lopende activiteiten worden geblokkeerd en in overleg wordt getreden met belanghebbenden over het vervolg (zie het antwoord op de vragen 4 en 5). Met de implementatie van het in het antwoord op de vragen 4 en 5 bedoelde protocol, wordt mede beoogd een uniforme behandeling binnen de Belastingdienst te realiseren. Daarmee moet voorkomen worden dat achterblijvers na vermissing onnodig lange tijd aangesproken blijven worden.
In hoeverre past de werkwijze van de Belastingdienst bij de nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht, waarbij zoveel mogelijk en in een zo vroeg mogelijk stadium wordt geprobeerd om partijen nader tot elkaar te laten komen? Deelt u de mening dat de Belastingdienst als overheidsinstantie in ieder geval in overleg dient te gaan met belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld achterblijvers in vermissingszaken, over het probleem en de mogelijke oplossing(en) hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de Belastingdienst hierop aan te spreken en ervoor te zorgen dat achterblijvers na vermissing niet een dergelijk lange tijd op deze kille en zakelijke manier worden aangesproken en dat er begrip ontstaat voor de onmogelijkheid en onwenselijkheid om te voldoen aan de belastingplicht van de vermiste persoon? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wordt opgelost en in de toekomst niet meer voor zal komen?
Het onderschatte gevaar van koolmonoxide |
|
Henk van Gerven , Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid «Koolmonoxide- onderschat en onbegrepen gevaar»?1
Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over koolmonoxide geeft een goede en uitvoerige analyse van de problematiek. Wij zijn de OvV hiervoor zeer erkentelijk. Momenteel werken de minster van VWS en ik aan een kabinetsstandpunt waarin een reactie op het rapport wordt gegeven. Het kabinetsstandpunt wordt in het voorjaar 2016 gestuurd aan de Tweede Kamer.
Hoe is het mogelijk dat in 46% van de ongevallen er een moderne of goed onderhouden cv-installatie bij is betrokken? Was deze informatie al eerder bij u bekend omdat het beeld altijd is geweest dat het om oude of slecht onderhouden geisers en cv-ketels zou gaan?
Uit het OvV-onderzoek blijkt dat de aanleg en het onderhoud van de cv-installaties niet altijd goed wordt uitgevoerd, waardoor ongevallen ook vaak plaatsvinden bij jonge en periodiek onderhouden toestellen.
De mogelijkheid dat er ook bij jonge en onderhouden cv-toestellen ongevallen kunnen plaatsvinden, was bekend. Nieuw is dat het OvV-rapport aangeeft dat het hierbij gaat om relatief veel ongevallen. Het bestaande beeld dat de problematiek van koolmonoxide vooral speelt bij oude en slecht onderhouden toestellen wordt herzien.
Bent u het met de constatering van de Onderzoeksraad voor Veiligheid eens dat de overheid meer zou kunnen doen om bewoners te beschermen tegen de gevaren die verbrandingsinstallaties met zich meebrengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 1
Welke wettelijke eisen, al dan niet Europees, gelden nu voor verbrandingsinstallaties, zowel wat betreft de techniek als de volksgezondheid? Welke aanvullende eisen gaat u stellen in het kader van veiligheid en volksgezondheid?
Het Bouwbesluit stelt eisen aan de verbrandingsluchttoevoer en rookgasafvoer als in een bouwwerk een verbrandingstoestel aanwezig is. Deze eisen worden gesteld uit oogpunt van gezondheid en beogen dat bij het gebruik van een toestel geen voor de gezondheid schadelijke omstandigheden kunnen optreden. Uitgangspunt bij deze eisen is dat het verbrandingstoestel zelf veilig is. De veiligheid van toestellen is geregeld via Europese productregelgeving. Gastoestellen moeten voldoen aan de eisen die volgen uit de Richtlijn Gastoestellen en verbrandingstoestellen op vaste brandstoffen aan de eisen die volgen uit de Richtlijn Bouwproducten. De installatie van deze toestellen moet plaatsvinden volgens voorschriften van de producent. In samenhang met de voorschriften die het Bouwbesluit stelt aan de verbrandingsluchttoevoer en rookgasafvoer kan daarmee een veilige installatie worden geïnstalleerd die geen gevaar voor de gezondheid oplevert.
Voor wat betreft de mogelijkheden voor aanvullende eisen zullen wij u nader informeren in het kabinetsstandpunt.
Bent u voornemens verplichte opleverkeuringen in te stellen bij de aanleg en periodieke keuringen van de verbrandingsinstallaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn niet voornemens om verplichte opleverkeuringen bij de aanleg of periodieke keuringen van verbrandingsinstallaties in te stellen. De OvV doet daartoe ook geen aanbeveling. De OvV doet de aanbeveling om te komen tot een wettelijke erkenningsregeling. Hierover informeren wij u nader in het kabinetsstandpunt.
Waarom zijn op dit moment niet alle testresultaten van koolmonoxidemelders openbaar en hoe kunnen consumenten weten of ze een betrouwbare melder hebben of kopen?
De onveilige melders zijn op last van de nationale autoriteiten (in Nederland: de NVWA) uit de handel genomen en er zijn publiekswaarschuwingen uitgegaan. Alle onveilige melders uit de Europese steekproef zijn terug te vinden op de Rapex-website: http://ec.europa.eu/consumers/safety/rapex/alerts/main/index.cfm?event=main.search. (De jaartallen 2014 én 2015 aanvinken en bij het veld «product» de term «carbon monoxide» invullen).
Consumenten die willen weten of hun melder veilig is, kunnen zich wenden tot de fabrikant. Die moet de veiligheid van zijn product kunnen aantonen met documenten, zoals onafhankelijke onderzoeksrapporten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle koolmonoxidemelders betrouwbaar, effectief en in elke woning aanwezig zijn?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Hoe ziet de voorlichting van de overheid aan bewoners, installateurs en hulpverleners er nu uit en op welke wijze gaat u deze verbeteren? Wordt er bijvoorbeeld een actieve publiekscampagne gestart?
In het verleden heeft het Ministerie van BZK (en voorheen het Ministerie van VROM) handreikingen uitgebracht over de koolmonoxide problematiek bij open verbrandingstoestellen. Daarnaast verstrekt het BZK subsidie aan de Brandwondenstichting, die (in samenwerking met de Brandweer) op diverse manieren het bewustzijn over de gevaren van de koolmonoxide creëert en vergroot.
Over toekomstige, nieuwe campagnes zullen we u in het kabinetsstandpunt nader informeren.
Kunt u bij elke van de zes concrete aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangeven of u deze aanbeveling gaat uitvoeren, en zo ja hoe?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Kunt u de Kamer elk half jaar op de hoogte houden van de voortgang van de uitvoering van uw acties voor bewoners, eigenaren, fabrikanten, installateurs en hulpverleners?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
De aanscherping van de mestregels van GlobalGap |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van GlobalGap om van aangesloten telers te eisen dat zij onbewerkte dierlijke mest slechts tot zes maanden voor de oogst gebruiken en op langere termijn zelfs helemaal niet meer?1
Ja.
Is de veronderstelling juist dat het voornemen van GlobalGap zal leiden tot een substantiële kostenverhoging en een lastige opgave voor betrokken (biologische) akkerbouwers?
De maatregel is een voorzorgsmaatregel die vanuit de markt (de retail) is geïnitieerd ten behoeve van de voedselveiligheid van voedsel dat rauw gegeten wordt. Partijen uit de Nationale Technische Werkgroep GlobalGap (zie ook het antwoord op vraag 5) worden in de gelegenheid gesteld om aan te geven of de maatregel haalbaar is. Indien dit niet het geval is, kan de sector zelf alternatieven aangeven met inachtneming van de voedselveiligheid.
Is de veronderstelling juist dat het voornemen van GlobalGap verschillende doelstellingen van het landbouw- en mestbeleid, zoals het stimuleren van de biologische landbouw, het voorkomen van uitspoeling van mineralen en het inperken van kunstmestgebruik, doorkruist?
GlobalGap stelt bij deze voorgestelde maatregel het belang van voedselveiligheid voorop.
Acht u het voornemen van GlobalGap, gelet op het volksgezondheidsaspect en de impact voor de betrokken akkerbouwers, proportioneel?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord bij vraag 2.
Is er, evenals in het verleden, nog sprake van een platform GlobalGap en een adviserende rol van het Ministerie van Economische Zaken daarbij?
Er is sprake van een platform, te weten de Nationale Technische Werkgroep GlobalGap. Hierin zitten de volgende organisaties vertegenwoordigd: GroentenFruit Huis, DPA (Dutch Produce Association), CBL (Centraal Bureau Levensmiddelenhandel), FrugiVenta, LTO, Vigef, Nefyto en Certificerende Instellingen etc. Het Ministerie van Economische Zaken heeft hier geen zitting en heeft ook geen adviserende rol.
Gaat u in overleg met GlobalGap om ervoor te zorgen dat de eisen van GlobalGap (biologische) akkerbouwers niet onnodig op kosten jagen en het mest- en landbouwbeleid niet doorkruisen?
Het is aan het platform om deze discussie te voeren. Mij is bekend dat hier naar gekeken wordt. De landbouwsector geeft aan zich met deze regels overvallen te voelen, ondanks dat ze zelf deelnemer zijn van het platform en dus actief geïnformeerd worden over voorstellen voor maatregelen zoals genoemd.
Is de veronderstelling juist dat de bij GlobalGap aangesloten supermarktketens gezamenlijk een groot marktaandeel hebben en leveranciers min of meer gedwongen zijn om zich te voegen naar de nieuwe eisen, met bijbehorende kostenverhoging?
GlobalGap is opgericht ten behoeve van de voedselveiligheid, omdat het bewustzijn over voedselveiligheid in de teelt over het algemeen gebrekkig wordt gevonden. In de GlobalGap-eisen zitten voornamelijk markteisen vanuit de retail. De retail gebruikt deze eisen voor een licence to deliver. Het is een wereldwijd systeem en eisen gelden voor alle deelnemers aan GlobalGap uit alle hoeken van de wereld.
In hoeverre wordt ten aanzien van het verbod op misbruik van een economische machtspositie, in de Mededingingswet ook gekeken naar de impact en proportionaliteit van kwaliteitseisen?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan op basis van de Mededingingswet handhavend optreden indien sprake is van een economische machtspositie en daar misbruik van gemaakt wordt. Hierbij is het aan de ACM of ook gekeken wordt naar de impact en proportionaliteit van kwaliteitseisen. Een bedrijf kan een vermoed misbruik van een economische machtspositie ter beoordeling voorleggen aan de ACM. Daarnaast is het mogelijk om naleving van de Mededingingswet te vorderen bij de civiele rechter.
De geruchten dat er extra geld vrijkomt om de gaten in de begroting van Veiligheid en Justitie te dichten en de door de bezuinigingen ontstane problemen in de strafrechtketen op te lossen |
|
Michiel van Nispen , Nine Kooiman (SP), Kees van der Staaij (SGP), Judith Swinkels (D66), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er extra geld vrij komt voor de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016? Zo ja, om hoeveel geld gaat het en waar komt dat extra geld vandaan?
Is dat extra geld bedoeld voor de politie en dan niet voor de reorganisatie, de afbetaling van de lening ter hoogte van 600 miljoen euro en de onderhandelingen met betrekking tot de cao, maar wel voor het versterken van de kwaliteit van de opsporing en het versterken van de recherche? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Openbaar Ministerie (OM), in het bijzonder voor het wegnemen van de door de GalanGroep geconstateerde risico’s voor de primaire werkzaamheden van het OM, voor het verlagen van de druk op werkvoorraden, doorlooptijden, kwaliteit, ICT en voor de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Hoekstra? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de rechtspraak, in het bijzonder voor de dekking van de extra kosten voor digitalisering van de rechtspraak (het KEI-programma), het dekkend financieren van de jaarlijkse zaaksinstroom, het behoud van volwaardige en toegankelijke rechtbanklocaties in het hele land en voor het onderhouden van de kwaliteit van rechtspraak? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Nederlands Forensisch Instituut, in het bijzonder voor behoud van expertisegebieden, voorkomen van lange wachttijden en voor innovatie van sporenonderzoek? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Reclasseringsorganisaties, in het bijzonder voor het voorkomen van wachtrijen, het versterken van het toezicht en het voorkomen van recidive? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Dienst Justitiële Inrichtingen, in het bijzonder om de oplopende werkdruk onder gevangenispersoneel tegen te gaan en de resocialisatiemogelijkheden in detentie te versterken? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de constatering dat de enorme bezuinigingen op de justitiebegroting te ver zijn doorgeschoten en ten koste gaan van de opsporing, vervolging en berechting van criminelen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een structurele investering in Veiligheid en Justitie van minimaal 200 miljoen euro en specifiek op de punten zoals in bovenstaande vragen aangegeven, noodzakelijk is om de begroting weer fatsoenlijk op orde te krijgen, de oplopende problemen in de strafrechtketen op te lossen en de kwaliteit en capaciteit van de organisaties die Nederland veiliger moeten maken te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze structurele investering van 200 miljoen euro los dient te staan van de mogelijke tekorten die ontstaan indien de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de kwaliteit van opsporing en vervolging, en de noodzakelijke investeringen daarin, los moet worden gezien van het risico dat de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor het strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid hierover vóór vrijdag 20 november 2015 om 12:00uur ‘s middags duidelijkheid te verschaffen aan de Kamer zodat de Kamer het gewijzigde begrotingsvoorstel tijdig voorafgaand aan de begrotingsbehandeling op zijn merites kan beoordelen? Zo nee, bent u ervan op de hoogte dat de Kamer kan besluiten de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie tot nader order uit te stellen zodat de Kamer alsnog duidelijkheid en voldoende gelegenheid krijgt om de begrotingsvoorstel op fatsoenlijke wijze voorafgaand aan de behandeling te bezien?
Het verdwijnen van de blauwe envelop, het gebruik van de berichtenbox en de ouderenservice van de ouderenbonden |
|
Carola Schouten (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u met ons vernomen dat het meldpunt over het afschaffen van de blauwe envelop al meer dan 500 klachten ontvangen heeft, terwijl het alleen nog maar digitaal in de lucht is en nog niet eens verschenen is in de bladen van de organisaties die meedoen (KBO, PCOB en ANBO)?1
Ik heb vernomen dat bij het meldpunt van de Unie KBO, ANBO en PCOB (verder: ouderenbonden) meer dan 500 meldingen binnengekomen zijn, met name van de eigen vrijwilligers. Uit informatie van de ouderenbonden blijkt dat het veelal gaat om zorgen over de invoering van volledig digitaal verkeer. De Belastingdienst heeft intensief overleg met de ouderenbonden over de wijze waarop aan deze zorgen (in aanvulling op de ondersteuning die genoemd is in het antwoord op vraag 2) tegemoetgekomen kan worden.
Herinnert u zich de waarschuwingen bij het wetsvoorstel over het afschaffen van de blauwe envelop over de voorspelbare problemen bij mensen die over onvoldoende computervaardigheden beschikken en nu niet meer in staat zullen zijn zelfs eenvoudige belastingzaken zelf te regelen?
Bij de behandeling van het wetsvoorstel EBV is door een aantal partijen terecht aandacht gevraagd voor de positie van mensen die niet of minder zelfredzaam zijn bij het digitaal regelen van hun toeslag- of belastingzaken. Ik heb in antwoord daarop uiteengezet dat uit onderzoek blijkt dat zelfredzaamheid vaak niet afhankelijk is van de vraag of communicatie op papier of digitaal plaatsvindt, maar van andere beperkingen. De hulpvragers hebben in grote meerderheid vooral moeite met de complexiteit van belasting- en toeslagzaken. Daarnaast ben ik uitgebreid ingegaan op de wijze waarop de Belastingdienst, zelf en in samenwerking met andere organisaties, mensen ondersteunt bij de overstap naar digitale communicatie. Dat kan zowel zijn door het bieden van hulp bij het digitaal vaardig worden, als bij het helpen om digitaal zaken te doen met de Belastingdienst. Ook de betrokken organisaties worden daarbij ondersteund. Uitgangspunt is dat voor iedereen een oplossing wordt gezocht.
Op dit moment wordt deze lijn ook in de praktijk gebracht:
Deelt u de mening dat de ouderenservice van de ouderenbonden een waardevolle manier is voor ouderen die vaak niet in staat zijn om hun belastingzaken zelf helemaal af te handelen?
Jazeker!
Wilt u de ouderenservice zo spoedig mogelijk uitsluitsel geven over de continuering van de ouderenservice, zodat de vele vrijwilligers weer vele mensen kunnen helpen?
De Belastingdienst heeft al in september 2014 namens mij overleg gevoerd met de ouderenbonden over de financiële bijdrage aan de belastingservice. Daarbij is toegelicht dat ik de financiële bijdrage, conform de in 2009 door mijn voorganger ingezette lijn ten aanzien van partijen die hulp bij aangifte verleenden, na 2015 zou beëindigen. Dit om ongelijkheid tussen deze partijen onderling, en ten opzichte van andere maatschappelijke en commerciële partijen die ondersteuning verlenen, te vermijden. In het overleg is aangegeven dat de Belastingdienst de bonden uiteraard op andere wijze zou blijven ondersteunen bij hun werk. Dit mede op basis van een breder beleid van de Belastingdienst voor ondersteuning van intermediaire partijen bij hun hulp aan belastingplichtigen en toeslaggerechtigden (zowel bij het digitaal als op andere wijze zaken doen met de Belastingdienst). De bonden is in dat licht gevraagd om een plan te maken over voortzetting van hun belastingservice, zodat op basis daarvan ook gesproken zou kunnen worden over de door de Belastingdienst te bieden ondersteuning. De Belastingdienst heeft ondersteuning aangeboden bij het opstellen van zo’n plan. Dit jaar is een aantal keer overleg gevoerd met de bonden over een concept-plan.
Op 10 november jongstleden hebben de ouderenbonden aan de Belastingdienst een herzien plan toegezonden. Mede op basis hiervan is de Belastingdienst verder in gesprek met de ouderenbonden over de ondersteuning. Ondertussen heb ik besloten om voor het jaar 2016 alsnog een financiële bijdrage aan de ouderenbond te verstrekken, om de ouderenservice in deze overgangperiode niet in gevaar te brengen. Daarnaast is dit jaar een extra een bijdrage verleend voor het geven van een training om de digitale vaardigheden van de door de bonden ingezette vrijwilligers op een hoger plan te krijgen.
Ik hecht zeer aan het voortzetten van de ouderenservice en een bijdrage daaraan van de Belastingdienst. Vanwege een gelijk speelveld tussen ondersteunende partijen zal dit echter niet meer zijn in de vorm van financiële, maar van concrete ondersteuning, zoals die ook aan andere maatschappelijke intermediairs wordt verleend. Hierbij kan gedacht worden aan toegesneden informatie, opleiding en faciliteiten voor authenticatie.
Deelt u de mening dat het ook in het belang van de Belastingdienst en de belastingtelefoon is dat deze vele vrijwilligers hun werk doen en daarmee veel vragen, late en foutief ingevulde formulieren en navorderingen voorkomen?
Ja, om die reden investeert de Belastingdienst ook in ondersteuning van intermediaire partijen zoals de ouderenbonden.
Wilt u er zorg voor dragen dat de machtiging voor het invullen van de formulieren voor deze mensen op een eenvoudige en veilige manier geregeld is?
Ja. Zoals ook eerder met de ouderenbonden is besproken, wordt op dit moment door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (die het beheer voert over voorzieningen van de generieke digitale infrastructuur) gewerkt aan het ontwikkelen van een machtigingsvoorziening die burger-organisatiemachtigingen ondersteunt. Naar verwachting zal deze in de loop van 2016 beschikbaar zijn.
Klopt het dat de eerste berichten, namelijk het continueringsbericht van de toeslagen voor de jaarwisseling alleen in de berichtenbox zal binnenkomen
Zoals besproken wordt het digitale berichtenverkeer stapsgewijs ingevoerd. Daarbij wordt begonnen met minder tijdkritische berichten, en geldt voor ieder document een periode van ten minste twee jaar waarin naast het digitale bericht ook een papieren versie wordt verstuurd. Het eerste document dat «puur digitaal» gaat is – zoals ook besproken in de debatten in de Tweede en Eerste Kamer – is het continueringsbericht van toeslagen voor 2016. Dat wordt vanaf eind deze maand alleen nog in de Berichtenbox op MijnOverheid bezorgd en op het portaal MijnToeslagen geplaatst. Ook in 2013 en 2014 zijn deze berichten al in de Berichtenbox bezorgd, naast verzending per papieren post en plaatsing op het portaal MijnToeslagen. Hiermee is voor dit bericht de gewenningsperiode van twee jaar gehanteerd.
Deze digitale bezorging is vergezeld gegaan van een communicatiecampagne in januari 2014 met onder andere radiospotjes en het verzenden van een brief aan alle toeslaggerechtigden met informatie over digitale post en het belang van het activeren van het MijnOverheidaccount met Berichtenbox.
Hoeveel belastingplichtigen en/of toeslaggerechtigden zijn er in Nederland (van 18 jaar en ouder)?
Er zijn circa 7 miljoen toeslaggerechtigden en circa 12 miljoen belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting.
Hoeveel belastingplichtigen en/of toeslaggerechtigden hebben een berichtenbox aangemaakt?
Op 20 november waren 2,1 miljoen MijnOverheidaccounts (met Berichtenbox) geactiveerd. Sinds de start van de communicatiecampagne rond invoering van de Wet EBV is het aantal met gemiddeld 150.000 per week toegenomen.
Hoeveel belastingplichtigen en/of toeslaggerechtigden hebben de afgelopen twee weken hun berichtenbox gecontroleerd?
In de periode van 6 tot 20 november hebben 479.685 burgers hun Berichtenbox geraadpleegd.
Hoeveel mensen zullen dus een bericht van de Belastingdienst over de continuering van hun toeslag krijgen en hoeveel zullen dat bericht tijdig lezen en hoeveel mensen zullen het niet tijdig (binnen twee weken zoals u wilt) lezen?
Op basis van het aantal mensen dat de afgelopen twee weken de Berichtenbox heeft gecontroleerd kan geen betrouwbare inschatting worden gemaakt van het aantal mensen dat hun toeslagberekening in de Berichtenbox al dan niet (tijdig) zal lezen. Dit omdat nog geen post is bezorgd en mensen dus de afgelopen twee weken geen directe prikkel hadden om de Berichtenbox te controleren. Overigens zal de uitbetaling van toeslagen sowieso plaatsvinden los van de vraag of mensen hun bericht hebben ingezien of niet.
Hoeveel procent van de ambtenaren bij de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën heeft de berichtenbox aangemaakt en gebruikt hem?
Over het aantal medewerkers van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën dat de Berichtenbox heeft geactiveerd en gebruikt, worden geen cijfers bijgehouden, evenmin als voor medewerkers van andere overheidsorganisaties. Het gebruik van de Berichtenbox betreft hun contact met de overheid als privépersoon en staat los van hun werk bij de Belastingdienst, het Ministerie van Financiën of een andere overheidsorganisatie.
Bent u van mening dat het gebruik van de berichtenbox zodanig hoog is dat het verantwoord is om bepaalde brieven nu alleen nog maar via de berichtenbox aan mensen te doen toekomen?
Zoals ik ook bij de behandeling van de Wet EBV heb opgemerkt gaat digitalisering van de samenleving onverminderd voort. De Belastingdienst gaat daarin mee en wil ook mensen daarin meenemen. In dat licht meen ik dat het noodzakelijk is om nu de eerste stap te zetten naar het alleen digitaal verzenden van brieven naar de Berichtenbox. De Berichtenbox zal als digitale brievenbus voor de burger immers juist meerwaarde hebben indien daarin ook daadwerkelijk alle post van de overheid bezorgd wordt. Wie alles op papier blijft ontvangen, zal zijn Berichtenbox niet snel gaan gebruiken. De overgang naar digitaal berichtenverkeer verloopt zoals gezegd wel stap voor stap: geleidelijkheid is hierbij het sleutelwoord. De adaptatie door burgers wordt continu gemonitord en op basis daarvan wordt besloten of een volgende stap gezet kan worden.
Om te zorgen dat de eerste volledig digitale bezorging van toeslagberichten in de Berichtenbox ook verantwoord plaatsvindt, begint de Belastingdienst met het bericht over de continuering van toeslagen. Voor het merendeel van de toeslaggerechtigden wordt op basis hiervan de toeslag ongewijzigd voortgezet. Als op basis van dit bericht de toeslag onverhoopt lager wordt, zal de betrokkene dat maximaal vier weken later, bij de uitbetaling merken. In dat geval kan hij een wijziging van zijn situatie doorgeven en daarnaast binnen zes weken bezwaar maken. De beschikking wordt namelijk op een zodanig tijdstip in de toekomst gedateerd dat na de betaaldatum nog de volledige wettelijke bezwaartermijn geldt.
Verder voorziet de Belastingdienst, zoals eerder aangegeven, in intensieve communicatie over deze eerst stap naar volledig digitaal verkeer en in ondersteuning van degenen die hulp nodig hebben om deze stap te zetten. Voor toeslaggerechtigden heeft deze communicatie onder meer plaatsgevonden door middel van de (op papier verzonden) jaarbrief toeslagen. In de jaarbrief zijn zij behalve over mogelijke wijzigingen in hun toeslag, geïnformeerd zijn over activering van hun Berichtenbox en de ondersteuning die zij daarbij kunnen krijgen.
Kunt u deze vragen vóór 1 december 2015 beantwoorden, omdat er bij de ouderenservice echt behoefte is aan zekerheid?
Met deze beantwoording heb ik aan uw verzoek voldaan.
Het vergoeden van telers bij plantenziekten |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek bruinrot rozen uitgebreid»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe uw aanpak, en met name door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), van bruinrot bij rozen tot zover is geweest?
Bij de aanpak van Ralstonia solanacearum in snijbloemen is de NVWA verantwoordelijk voor het vaststellen van de omvang van de besmetting, het speuren naar de mogelijke besmettingsbron(nen), het opleggen van maatregelen om de besmetting en het risico op verspreiding in te perken, het toezien op het uitvoeren van de opgelegde maatregelen en tot slot ziet de NVWA toe op het opleggen van maatregelen om de bacterie op te ruimen zodat een schone herstart van de teelt mogelijk is. Doel van de maatregelen is om de gevolgen zo beperkt mogelijk te houden. Tijdens het onderzoek heeft de NVWA intensief contact met sectororganisaties in Nederland onderhouden. De NVWA informeert ook de Europese Commissie en lidstaten over een eventuele verspreiding via intern verkeer binnen Europa. Ralstonia solanacearum is in de EU namelijk een quarantaine-organisme. Deze organismen zijn schadelijk en moeten worden bestreden.
Kunt u toelichten waarom het zo lang heeft geduurd voordat de NVWA met beschikkingen is gekomen om te ruimen?
Na de eerste melding, halverwege augustus 2015, van Ralstonia solanacearum bij een rozenteeltbedrijf, is de NVWA een onderzoek gestart. In de weken erna breidde dit onderzoek zich uit naar meerdere rozenteeltbedrijven en enkele rozenplantenkwekers. Op dit moment zijn 61 bedrijven onderzocht waarvan er 33 zijn die als definitief niet besmet kunnen worden beschouwd, 10 als definitief besmet, 7 als verdacht, 3 sterk verdacht. Van 8 bedrijven moeten de uitslagen nog volgen. De tracering van besmette leveringen en de «route» van deze leveringen in binnen- en buitenland zijn in kaart gebracht. Daarnaast maken officiële en onafhankelijke monsternames deel uit van het onderzoek, om vast te stellen of planten, of water dat voor de planten wordt gebruikt, wel of niet besmet is. Zowel de tracering van leveringen, als het onderzoek van monsters kost tijd. Het vaststellen of een monster definitief besmet is duurt in de regel in totaal minimaal 4 tot maximaal 10 weken. Nadat van alle monsters die in een bedrijf genomen zijn de uitslag bekend is, wordt een beschikking opgesteld. De duur van het gehele onderzoek hangt sterk af van welke informatie (uitslagen monsteranalyse, tracering, aflevergegevens, etc.) op welk moment beschikbaar is.
Deelt u de mening dat bij quarantaine ziekten de NVWA doortastend en proactief dient op te treden?
Ja. De NVWA onderneemt daartoe verschillende activiteiten om nieuwe schadelijke organisme in een vroeg stadium te signaleren. De NVWA heeft een jaarlijks surveyprogramma (Fytobewaking) dat gericht is op het vaststellen van de status van quarantaineziekten in Nederland. Verder bestudeert de NVWA internationale pest alerts, literatuur en dergelijke, om nieuwe schadelijke organismen zo vroeg mogelijk te signaleren. Ralstonia solanacearum is een quarantaine organisme voor alle gewassen. Zodra bekend werd dat deze besmetting in de rozenteelt voorkwam, is de NVWA gestart met het onderzoek. Dit onderzoek heeft zich in de loop van enkele maanden uitgebreid tot meerdere plantenkwekers en een groot aantal rozentelers.
Bent u bereid om telers tegemoet te komen in de hoge kosten bij vrijwillige ruimingen en ruimingen door de NVWA ten gevolge van quarantaine organismen, zoals bruinrot, aangezien dit mogelijk is op basis van Artikel 4 van de Plantenziektenwet? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt bij schade als gevolg van plantenziektes, zoals dit is verwoord in de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de Plantenziektewet (Kamerstukken II 1950/51, 1791, nr. 5), is dat deze niet wordt vergoed. De lijn is dat de schade in beginsel behoort te zijn verdisconteerd in het normaal maatschappelijk risico (waaronder het normale bedrijfsrisico). Ook de kosten voor de bestrijdingsmaatregelen komen in beginsel voor eigen rekening.
Bij hoge uitzondering kan schade worden vergoed op basis van artikel 4 van de Plantenziektenwet, die mij de bevoegdheid geeft om een tegemoetkoming van overheidswege te verlenen voor schade die het gevolg is van het toepassen van maatregelen ter voorkoming, verbreiding of bestrijding van schadelijke organismen (bestrijdingsmaatregelen), als deze schade onevenredig zwaar op één of meer personen zou drukken. In onderhavig geval is hier geen sprake van.
Bent u zich bewust van de grote gevolgen van ruimingen voor deze hightech telers van grootbloemige rozen in Nederland?
Bent u bereid om, gezien het belang van de Nederlandse exportpositie, gezamenlijk met de glastuinbouw opnieuw het gesprek aan te gaan over een plantgezondheidsregeling door overheid en sector en over basis hygiëneprincipes met de sector en binnen de EU om teelt en handelsstromen gescheiden te houden?
Mijn voorganger heeft met de verschillende sectororganisaties een intentieverklaring ondertekend om te komen tot een convenant plantgezondheid met afspraken over preventieve maatregelen door het bedrijfsleven zelf en als sluitstuk daarvan een vorm van risicoafdekking zoals een plantgezondheidsfonds. Ik steun die aanpak van harte en ben over de mogelijke inhoud van het convenant intensief in gesprek met de sectororganisaties.
De Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) via Prenacheck |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is u bekend dat een Googlezoekopdracht op «NIPT» als eerste resultaat geeft de bedrijfsadvertentie van «Prenacheck», waar ouders buiten de TRIDENT studie om een NIPT in Duitsland kunnen bestellen? (de TRIDENT studie is een Nederlandse studie voor de evaluatie van de Niet Invasieve Prenatale Test. NIPT wordt uitgevoerd in de acht Universitair Medische Centra in Nederland door het NIPT consortium. TRIDENT staat voor «Trial by Dutch laboratories for Evaluation of Non-Invasive Prenatal Testing»)
Ja, dat is mij bekend. De website van Prenacheck is sinds 25 november 2015 niet meer online bereikbaar. De IGZ volgt de ontwikkelingen rondom de website.
Vindt u er dat er voldoende aandacht is voor voorlichting en begeleiding van zwangere vrouwen via de website van «Prenacheck»?
Voorlichting, counseling en begeleiding bij prenatale screening moet zorgvuldig en in contact met een professional plaatsvinden. Het geven van beperkte informatie op een website voldoet niet aan de kwaliteitseisen en waarborgen die we hebben voor de prenatale screening die door Nederlandse zorgverleners binnen het screeningsprogramma wordt aangeboden.
Deelt u de mening dat ouders op de website van «Prenacheck» onvolledig over de gevolgen van een positieve testuitslag en over een leven met het syndroom van Down worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat weet u over de «Prenacheck»? Op welke wijze werken Nederlandse zorgorganisaties samen met deze organisatie? Valt het handelen van «Prenacheck» onder de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO)?
Wat ik weet over de «Prenacheck» heb ik gelezen op de website. Daaruit kan ik niet opmaken op welke wijze Nederlandse zorgorganisaties samenwerken met Prenacheck. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft de wettelijke taak toe te zien op de naleving van de WBO. De IGZ toetst na melding van een mogelijke overtreding van de WBO. Indien de IGZ een overtreding van de WBO vaststelt, kan zij hiervan aangifte doen bij het OM. De website van Prenacheck is inmiddels niet meer operationeel.
Wat voor bedrijf is «U-Diagnostics B.V.»? Vindt u het ook zorgelijk dat dit bedrijf ook een directe link heeft met de website bloedwaardentest.nl?1
«U-Diagnostics B.V.» is een laboratorium. De IGZ verricht momenteel nader onderzoek bij deze organisatie in het kader van de melding over de website bloedwaardentest.nl (mogelijke overtreding van de WBO).
Wilt u naar aanleiding van het onderzoek dat u uitvoert naar de website bloedwaardentest.nl ook onderzoek doen naar «Prenacheck»?
De IGZ blijft volgen of de website van Prenacheck weer beschikbaar wordt en is bezig met het onderzoek naar de bloedwaardentest.nl en «U-Diagnostics».
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Medische ethiek/Afbreking zwangerschap op 16 december a.s.?
Beantwoording is helaas niet gelukt voor 16 december 2015.
De mogelijke oprichting van een ‘mini-Schengen’ zone |
|
Marit Maij (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de voornaamste aanleiding voor de plannen voor een mini-Schengen?1
Het is duidelijk dat de hoge asielinstroom EU lidstaten voor een grote uitdaging stelt en dat Schengen niet functioneert zoals het is bedoeld.
Op 4 december aanstaande zal hier tijdens de JBZ-raad over worden gesproken. In de tussentijd wordt doorlopend op informele en onverbindende wijze met verscheidene landen gesproken met een vergelijkbare migratiedruk over de uitvoering van de genomen maatregelen in reactie op de hoge toestroom van vluchtelingen naar Europa.
Daarbij wordt ook informeel van gedachten gewisseld over onderlinge samenwerking bij eventuele aanvullende maatregelen om Schengen goed te laten functioneren. Dat gaat bijvoorbeeld om versterking van de Schengen buitengrenzen (zoals bewaking, registratie), verscherpt toezicht aan de binnengrenzen en in de grensregio’s en mogelijkheden tot terugkeer en opvang. De inzet van Nederland is er daarbij steeds op gericht om gezamenlijk met 28 lidstaten in de EU en de 26 landen van de Schengenzone tot een aanpak te komen; iedereen heeft daarbij zijn verantwoordelijkheid te nemen.
Hoe vergevorderd zijn deze plannen en welke overwegingen zijn hieraan vooraf gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze zou zo’n mini-Schengenzone ingevuld worden? Hoe verloopt momenteel het denk- en besluitvormingsproces in de EU en het overleg met andere lidstaten hierover?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Kamer op de hoogte te houden van ontwikkelingen rondom de oprichting van een mini-Schengen zone, waaronder voortgang en overwegingen van de overige betrokken landen?
Zoals gebruikelijk zal ik u informeren over de Europese ontwikkelingen via de geannoteerde agenda’s en verslagen van de JBZ-raad.
Het bericht ‘Meer drugszaken sneuvelen bij rechter’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het een zorgelijk trend is die door de Raad voor de rechtspraak en Drugsmonitor cijfermatig wordt beschreven, namelijk dat het aantal vrijspraken in drugszaken is toegenomen?1
Het aandeel vrijspraken in Opiumwetzaken wijkt in 2014 niet af van het aandeel vrijspraken bij alle misdrijfzaken, 11%. In mijn beantwoording van de vragen van het lid Helder (PVV) (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 610) over de toename van het totale aantal vrijspraken in strafzaken heb ik reeds gewezen op de diverse onderzoeken die hier de afgelopen jaren naar zijn verricht. Hierin heb ik ook aangegeven dat een aantal factoren naar de mening van het Openbaar Ministerie (OM) een rol hebben gespeeld bij de toename van het aantal vrijspraken in de afgelopen tien jaar. Voor deze factoren verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3 van het lid Helder (PVV).
De mogelijkheid dat een verdachte wordt vrijgesproken is een onderdeel van onze rechtsstaat. Een stijging in het aantal vrijspraken kan zorgelijk zijn, als dit een gevolg is van een te lage kwaliteit van de aangebrachte zaken. Zoals vermeld in de antwoorden op de vragen van het lid Helder (PVV), is dit maar hoogstens ten dele het geval en worden er bijvoorbeeld op het gebied van de strafbeschikkingen maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. Voor het overige volgt het OM de ontwikkeling van de vrijspraken en stuurt het erop aan zoveel mogelijk zaken met de juiste opsporings- en strafvorderlijke kwaliteit voor de rechter te brengen.
Deelt u de analyse dat dit zou komen doordat rechters kritischer zouden zijn over het door de overheid gevoerde drugsbeleid? Zo nee, wat is hiervan wel de reden volgens u?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er in de onderzochte periode 1995/2005–2014 substantiële veranderingen geweest in de oriëntatiepunten voor straftoemeting en overige afspraken van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die een verklaring bieden voor de beschreven trend dat geen bestraffing plaatsvindt terwijl druggerelateerde feiten wel bewezen worden verklaard? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven?
De toename van het aandeel schuldigverklaringen zonder straf is niet alleen te zien bij druggelateerde zaken, maar ook bij de andere strafzaken. Overigens gaat het om een bijzonder klein aantal zaken en ligt het aandeel schuldigverklaringen zonder straf bij drugsdelicten niet hoger dan bij andere misdrijven. De Raad voor de Rechtspraak geeft desgevraagd aan dat de ontwikkelingen in de LOVS-oriëntatiepunten in de afgelopen jaren in elk geval geen verklaring bieden voor een toename van het aantal schuldigverklaringen zonder straf bij druggelateerde feiten.
Welke – door diverse kabinetten afgelopen jaren – ingevoerde maatregelen en/of wet- en regelgeving hebben volgens u bijgedragen aan de veronderstelde verandering in de wijze waarop de rechters druggerelateerde feiten beoordelen en bestraffen?
Ik beschik niet over informatie die deze veronderstelde verandering bevestigt dan wel tegenspreekt. Het is een bekend verschijnsel dat er na de invoering van een nieuw wetsartikel, zoals eerder dit jaar artikel 11a van de Opiumwet (strafbaarstelling voorbereidingshandelingen hennepteelt), een periode volgt waarin OM en rechterlijke macht door middel van jurisprudentie de nieuwe norm scherper stellen. Het is voorstelbaar, maar niet problematisch, dat in een beginperiode, waarin een norm nog nader uitgelegd en juridisch geïnterpreteerd moet worden, meer vrijspraken voorkomen.
Ziet u reden om met de Raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan om eventuele misverstanden over het door de wetgever bedoelde drugsbeleid op te helderen, teneinde te voorkomen dat zich (verder) in de jurisprudentie een separaat gedoogbeleid ontwikkeld ten aanzien van (bewezen verklaarde) druggerelateerde feiten?
Nee, ik heb geen reden om te veronderstellen dat dergelijke misverstanden bestaan.
Herinnert u zich de motie Oskam, waarin de regering wordt verzocht gemeenten geen enkele ruimte te geven om onderzochte plannen naar gereguleerde wietteelt ook daadwerkelijk in de praktijk te realiseren en uw bevestigende schriftelijke reactie hierop?2
Ja.
Hoe verklaart u dat diverse gemeentes zich nog steeds inspannen dan wel concreet de oprichting van lokale cannabisclubs faciliteren? Hoe beoordeelt u de wijze waarop de gemeente Utrecht naar eigen zeggen de oprichting van een «Social Cannabis Club» faciliteert3 en idem dito de gemeente Amsterdam de oprichting van «The Tree of Life»? Kunt u navraag doen bij beide gemeenten waaruit dit «faciliteren» bestaat en hiervan een overzicht geven?
Ik heb navraag gedaan bij de burgemeester van Amsterdam en de wethouder Volksgezondheid van Utrecht. Zij hebben mij als volgt geïnformeerd:
De gemeente Amsterdam geeft aan «The Tree of Life» op geen enkele manier te faciliteren. De gemeente Amsterdam heeft op verzoek van de gemeenteraad contact gehad met het bestuur van The Tree of Life om te informeren naar hun vorderingen ten aanzien van het aanvragen van een Opiumwetontheffing ex artikel 6 jo 8 van de Opiumwet in het kader van de volksgezondheid. De ontheffing is nog niet bij het Ministerie van VWS aangevraagd.
De gemeente Utrecht heeft in 2013 en 2014 middelen aangewend voor twee aanvragen voor ontheffingen van de Opiumwet bij het Ministerie van VWS voor de beoogde Cannabis Social Club. Hierbij ging het om juridisch advies en overleg, en kosten voor notaris, leges en inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Het ontheffingstraject is in 2014 afgerond en de ontheffingen zijn niet verleend. Er is derhalve geen sprake van (financiële) ondersteuning bij de realisatie van de uitvoering. De gemeenteraad is over het aanwenden van gemeentelijke middelen geïnformeerd en het is aan de gemeenteraad om hierover te oordelen.
Zoals ik heb gesteld in mijn brief5 aan de Kamer in reactie op de motie Oskam is het gemeenten niet toegestaan over te gaan tot het experimenteren met gereguleerde hennepteelt, aangezien het telen van hennep strafbaar is op grond van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Indien er sprake is van strafbare feiten ga ik ervan uit dat in voorkomende gevallen het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat. De gemeenten Utrecht en Amsterdam zijn niet voornemens hennep te telen, een cannabisclub te starten en/of de realisatie van de uitvoering (financieel) te ondersteunen. Ik zie dan ook geen aanleiding om de gemeenten aan te spreken.
Deelt u de mening dat ook al is handhaving nog niet aan de orde omdat geen teeltlocatie is gevonden door genoemde clubs4, het openlijk faciliteren van dergelijke clubs door gemeenten zich niet goed verhoudt met het door u voorgestane drugsbeleid? Kunt u dan ook toezeggen gemeenten zoals Utrecht en Amsterdam hierop aan te zullen spreken? Indien dat laatste geen effect sorteert, welke maatregelen overweegt u dan om het faciliteren van dergelijke wietclubs te stoppen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat thuizorgorganisatie (TSN) loonsverlaging moet terugdraaien voor 4300 thuiszorgmedewerkers |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ook zo blij met de overwinning van honderden thuiszorgmedewerkers die maandenlang actie hebben gevoerd tegen de loondump waarmee zij geconfronteerd zijn door TSN? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De situatie bij TSN Thuiszorg is ernstig en leidt tot grote zorgen. Ik constateer dat de wettelijke waarborgen voor de rechten van medewerkers in de praktijk goed functioneren. Op dat punt ben ik tevreden.
Vindt u het een wenselijk gevolg van uw beleid dat thuiszorgorganisaties salarissen van thuiszorgmedewerkers onterecht willen verlagen met 20% tot 30%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik constateer dat de waarborgen zoals opgenomen in de relevante sociale zekerheidswetgeving, zekerheid bieden voor thuiszorgmedewerkers dat hun salaris niet zonder meer kan worden gekort door thuiszorgorganisaties.
Wat betekent deze gerechtelijke uitspraak voor andere thuiszorgorganisaties die ten onrechte loonsverlaging willen toepassen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter heeft uitspraak gedaan voor deze casus en daarbij geconstateerde omstandigheden. In hoeverre dat voor andere thuiszorgorganisaties betekenis heeft kan niet in algemene zin worden aangegeven.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van FNV-bestuurder G. van Dijk: «Het is absurd dat we elke keer via de rechter de uitbetaling van het normale loon moeten afdwingen»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Een gang naar de rechter dient bij voorkeur voorkomen te worden. Werkgevers dienen zich aan de wettelijke voorschriften te houden.
Welke mogelijkheden zijn er van overheidswege om te voorkomen dat er steeds gerechtelijke procedures nodig zijn om tot een fatsoenlijk loon voor thuiszorgmedewerkers te komen? Bent u bereid van deze mogelijkheden gebruik te maken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u precies ondernemen?
Het is van groot belang dat de inkoopprocedure zorgvuldig verloopt. Daartoe heb ik naar aanleiding van de afgesproken gezamenlijke aanpak met FNV, CNV en ActiZ ben ik voornemens een AMvB op artikel 2.6.6 van de WMO voor te bereiden. Die hoofdlijnen zal ik de komende periode met betrokken partijen verder uitwerken en zo spoedig mogelijk naar uw Kamer zenden.
Bent u bereid te bevorderen dat de «Wet van 21 mei 2012, houdende voorstel van wet van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging» (Staatsblad 2012, nr. 226) – dat vervallen is na het van kracht worden van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 – weer wordt ingevoerd, zodat alle gemeenten gehouden zijn goede basistarieven te regelen, zodat loondump voorkomen wordt? Zo nee, waarom niet?
In de brief van de Minister en mij over de resultaten van het zorgoverleg3 is opgenomen dat de waarborgen voor medewerkers uit hoofde van de wetsvoorstellen Kant/Leijten worden verankerd in de Wmo 2015. Dit is inmiddels gebeurd en bij de parlementaire behandeling van de Wmo 2015 ook zo besproken met uw Kamer. Wettelijk is vastgelegd dat gemeenten reële tarieven vaststellen, die aanbieders in staat stellen de arbeidsvoorwaarden die horen bij de van toepassing zijnde cao te betalen. De teksten uit de Wmo zijn anders dan in de Wmo 2015, omdat de reikwijdte van de gemeentelijke verantwoordelijkheid in de Wmo 2015 breder is dan de reikwijdte van het wetsvoorstel Kant/Leijten over huishoudelijke verzorging. In artikel 2.6.6 wordt een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, geregeld. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om nadere regels te stellen. Na overleg met de FNV, de CNV en de VNG hebben wij afgelopen vrijdag een pakket aan maatregelen voorgesteld waaronder een AMvB op grond van artikel 2.6.6. Dat pakket maatregelen biedt naar oordeel van de betrokken partijen voldoende waarborgen voor het hanteren van een tarief waarmee aanbieders hun personeel in reguliere banen en tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden kunnen inzetten.
Het bericht ‘De kortingsregeling voor een studie aan de Open Universiteit’ |
|
Jasper van Dijk , Harry van Bommel |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht over de kortingsregeling voor een studie aan de Open Universiteit?1
Nee ik ben niet bekend met het bericht in De Ware Tijd. Ik ben wel bekend met de kortingsregeling collegegeld Open Universiteit (KCOU) zoals beschreven in artikel 7.48, zesde lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
Is het waar dat studenten met de Surinaamse nationaliteit die aan de Open Universiteit studeren wel in aanmerking komen voor korting op het collegegeld als zij in Nederland woonachtig zijn maar niet als zij in Suriname woonachtig zijn?
Nee, dat is niet waar. De Open Universiteit heeft mij bericht dat studenten met de Surinaamse nationaliteit in aanmerking komen voor een korting op het wettelijk collegegeld van de Open Universiteit. Het maakt daarbij niet uit of studenten woonachtig zij in Nederland of Suriname. Wanneer iemand op basis van de bepalingen in de WHW in aanmerking komt voor het wettelijk collegegeld, kan die persoon ook in aanmerking komen voor de KCOU, mits hij ook voldoet aan de overige voorwaarden voor de kortingsregeling (bijvoorbeeld geen recht op studiefinanciering). Sinds het afschaffen van het woonplaatscriterium in de WHW per 1 september 2013 komen ook Surinaamse studenten woonachtig in Suriname in aanmerking voor wettelijk collegegeld en dus ook voor de KCOU.
Deelt u de opvatting dat de Open Universiteit een onderwijsinstelling is die «leren op afstand» moet bevorderen?
Ja, ik deel die opvatting. Dit is bovendien in de WHW vastgelegd. In artikel 1.3, vierde lid van de WHW staat de Open Universiteit initiële opleidingen verzorgt in de vorm van afstandsonderwijs.
Deelt u de opvatting dat het wenselijk is dat ook Surinaamse studenten die in Suriname aan de Open Universiteit studeren in aanmerking komen voor de kortingsregeling zodat ook voor minder draagkrachtige studenten zo’n studie mogelijk wordt? Indien neen, waarom niet? Indien ja, gaat u bevorderen dat de Open Universiteit de kortingsregeling ook van toepassing verklaart op studenten die vanuit Suriname aan de Open Universiteit studeren?
Ja, ik deel die opvatting. Het is ook mogelijk voor studenten aan de Open Universiteit met de Surinaamse nationaliteit en woonachtig in Suriname om in aanmerking te komen voor de KCOU, mits zij voldoen aan de geldende wettelijke voorwaarden.
De uitzending “ Hogere eigen bijdragen ziekenhuis” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u de uitzending van Radar «Hogere eigen bijdragen ziekenhuis» gezien? Zo ja, wat vond u daarvan?1
Ik heb de uitzending van Radar «Hogere eigen bijdragen ziekenhuis» met belangstelling bekeken.
Deelt u de mening dat er over het zogenaamde hinderpaalcriterium en de budgetpolissen veel onduidelijkheid bestaat? Zo ja waarom wel, zo nee waarom niet?
De budget- en naturapolissen van verzekeraars bevatten informatie over de eigen bijdragen die verzekerden moeten betalen als ze gebruik maken van zorg van niet-gecontracteerde aanbieders met inachtneming van het hinderpaalcriterium. Dit houdt volgens de Zvw in dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat dit een belemmering is voor de verzekerde om zorg te betrekken bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars meer duidelijkheid moeten geven over consequenties van het zogenaamde hinderpaalcriterium bij het afsluiten van een zorgpolis? Hoe wilt u dit bevorderen?
Zorgverzekeraars zijn uit hoofde van de Wet marktordening gezondheidszorg verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Hieronder valt ook informatie over contractering bij zorgpolissen. Deze verplichting is uitgewerkt in de Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Deze regeling is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont.
Zorgverzekeraars moeten kenbaar maken met welke zorgaanbieders voor welke vormen van zorg een contract is afgesloten voor de betreffende polis. Bovendien moet transparant worden of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking en wat de hoogte van het percentage is van de vergoedingsbeperking.
Zoals aangekondigd in hun actieplan Kern-gezond wijzen de zorgverzekeraars dit jaar consumenten expliciet – via de zogenaamde bijsluiter – op de risico’s van polissen waarvoor een beperkt aantal zorgaanbieders gecontracteerd is (budgetpolissen). Zorgverzekeraars wijzen zowel op het risico dat de verzekerde met deze polis bij minder zorgaanbieders terecht kan, als op het financiële risico dat een verzekerde loopt bij het gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg als hij deze zorg niet volledig vergoed krijgt. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 20 oktober jl. (Kamerstukken II 2015/16, 34 300 XVI, nr. 11).
Zorgverzekeraars gaan de werking van de bijsluiter na het overstapseizoen evalueren, waarbij ook zal worden nagegaan of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Zowel de NZa als VWS zullen ook onderzoek (laten) doen naar het verloop van het overstapseizoen.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars ook de juiste informatie over polissen en bijvoorbeeld het hinderpaalcriterium moeten verstrekken? Wat vindt u ervan dat dit op basis van bovengenoemde uitzending van Radar klaarblijkelijk niet gebeurt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u net als de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) van mening dat er rekenmodellen beschikbaar zouden moeten zijn om te bepalen wat een geschikte vergoeding is? Zo ja, waarom wel, zo nee, waarom niet?
Het hinderpaalcriterium is niet te vervatten in een rekenmodel. De invulling van dat criterium en de jurisprudentie daarover is nog in ontwikkeling.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) van juni 2015 blijkt dat er nog budgetpolissen zijn die slechts 50% van de niet-gecontracteerde medisch-specialistische zorg vergoeden?
De NZa heeft recent besloten vast te houden aan het standpunt dat zorgverzekeraars, gegeven het hinderpaalcriterium, zelf een vergoeding mogen bepalen voor niet gecontracteerde zorg. Voor de duiding van het begrip hinderpaal verwijst de NZa naar de bestaande jurisprudentie. Deze jurisprudentie is nog niet uitgekristalliseerd.
De NZa maakt voorts kenbaar hoe zij als toezichthouder op dit onderdeel zal toezien en wil dat zorgverzekeraars een lager percentage dan 75 procent motiveren en zo nodig onderbouwen naar de NZa. Volgens de NZa kan het opnemen van een hardheidsclausule in de modelovereenkomst hierbij ook een rol spelen. Een dergelijke hardheidsclausule moet de verzekerde dan in een concreet geval de mogelijkheid geven om bij de zorgverzekeraar aanspraak te maken op een hogere vergoeding ingeval het in de modelovereenkomst opgenomen vergoedingspercentage vanwege de omstandigheden van het geval een feitelijke hinderpaal vormt voor de toegang tot niet gecontracteerde zorg.
De NZa beoordeelt bij de polissen die in 2016 op de markt worden gebracht of die voldoen aan de wet in het licht van staande jurisprudentie. Indien dat niet het geval is zal de NZa hiertegen optreden en indien nodig handhaven.
Op welke manier heeft de NZa dit jaar er toezicht op gehouden dat een hinderpaal van 50% niet een te grote belemmering is voor patiënten voor het afnemen van niet-gecontracteerde zorg?
Zie antwoord vraag 6.
Welke zorgverzekeraars hanteren een vergoeding van 50% voor niet-gecontracteerde verslavingszorg? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het arrest van het gerechtshof van ’s-Hertogenbosch van 9 juli 2013?
In 2015 worden door twee zorgverzekeringsconcerns acht polissen aangeboden waarbij voor de GGZ een vergoedingspercentage van minder dan 75% van het marktconforme tarief wordt gehanteerd. Voor 2016 heb ik op dit moment nog geen zicht op het aantal polissen met een vergoedingspercentage van minder dan 75%. Op grond van de huidige jurisprudentie valt niet met zekerheid te zeggen of deze vergoedingspercentages al dan niet een hinderpaal opleveren.
Wat vindt u ervan dat de NZa stelt dat mensen die van mening zijn dat de 25% of meer eigen bijdrage een te grote hinderpaal is naar de rechter of geschillencommissie van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) kunnen stappen?
Het klopt niet dat de NZa dit zo stelt. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 6 en 7 heb aangegeven stelt de NZa dat een zorgverzekeraar een vergoeding van minder dan 75% moet motiveren en zo nodig onderbouwen.
Wanneer verzekerden vinden dat de geboden vergoeding in hun specifieke situatie een hinderpaal vormt kan de verzekerde bezwaar maken bij de zorgverzekeraar. Indien de zorgverzekeraar daar negatief op antwoordt heeft de verzekerde altijd het recht om naar de geschillencommissie (SKGZ) of naar de civiele rechter te stappen. Mensen kunnen bij de geschillencommissie laagdrempelig met hun klachten terecht.
Heeft u er zicht op of er ook voor 2016 nog budgetpolissen worden aangeboden? Als die worden aangeboden, zit er dan een duidelijke bijsluiter bij die te begrijpen is?
Zowel de NZa als VWS zullen het lopende overstapseizoen (laten) onderzoeken. Uit dit onderzoek zal blijken of er polissen met beperkende voorwaarden worden aangeboden voor 2016 en of daar een bijsluiter bij wordt aangeboden en welke informatie die bevat.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen en specialistische behandelcentra bij aanvang van de behandeling de plicht hebben om voor de patiënt na te gaan of het ziekenhuis of het specialistisch behandelcentrum ook gecontracteerd is?
Het is de taak van de patiënt zelf om na te gaan of het ziekenhuis of het specialistisch behandelcentrum gecontracteerd is. De patiënt kan dit nagaan door dit na te vragen bij zijn zorgverzekeraar. Ook moeten de zorgverzekeraars op hun website een actueel overzicht publiceren van de zorgaanbieders die gecontracteerd zijn. Dit is te vinden via bijvoorbeeld de «Zorgzoeker» of «Zorgvinder» op de websites van zorgaanbieders.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft een tool ontwikkeld die zorgaanbieders de mogelijkheid geeft om een polischeck te doen zodat de zorgaanbieder de patiënt/verzekerde voorafgaand aan een behandeling informatie kan geven over de mate van vergoeding op grond van de polis van de patiënt/verzekerde. Dit is de inkijkvoorziening polis verzekerden (IVP). De planning is dat de IVP vanaf 1 januari 2016 beschikbaar komt voor zorgaanbieders, te starten met ziekenhuizen. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders met behulp van het IVP hun patiënten/verzekerden goed informeren over de mate van vergoeding op grond van de polis van de patiënt/verzekerde.
Wat vindt u ervan om voor categorieën behandeling een vast percentage als hinderpaal vast te stellen, zodat patiënten niet langer een rechtszaak hoeven te voeren om te weten wat een passende en niet-belemmerende vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg is?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Het onderzoek naar het gijzelen van mensen die verkeersboetes niet betalen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is in het algemeen uw reactie op het rapport van de Nationale ombudsman over het gijzelen van mensen die wel willen, maar niet kunnen betalen?1
Mijn reactie op het rapport van de Nationale ombudsman geef ik in een Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden aan uw Kamer.
Kunt u reageren op de verschillende aanbevelingen uit hoofdstuk 7, die zijn aangeduid als sub a tot en met k? Kunt u uw reacties per aanbeveling toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u per aanbeveling aangeven wat de overheid daar op dit moment aan doet en wat er concreet gaat verbeteren of veranderen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u reageren op de constatering van de Ombudsman dat de conclusie van het Openbaar Ministerie (OM) dat er onwil is om te betalen nog steeds slecht wordt onderbouwd, bijvoorbeeld door slechts te stellen dat betrokkene nooit heeft aangegeven om tot betaling bereid te zijn?
Het OM en het CJIB zijn in februari begonnen de gijzeling persoonsgericht te beoordelen en de vordering gijzeling te voorzien van een betere motivering. Hierbij is het uitgangspunt dat alleen een vordering gijzeling wordt ingediend bij de rechtbank voor personen die wel kunnen betalen, maar dat niet willen. In de huidige vordering gijzeling wordt een aantal relevante elementen genoemd op grond waarvan de officier van justitie van oordeel is dat er geen sprake is van betalingsonmacht. Onderdeel daarvan is de vraag of betrokkene eerder heeft aangegeven om tot betaling bereid te zijn. Tezamen met andere elementen, zoals bijvoorbeeld eerder getoond betaalgedrag, vormt dit de grondslag voor de vordering. De rechter bepaalt uiteindelijk of alle informatie die ter zitting is ingebracht voldoende is om iemand te gijzelen. De rechter kan in de uitspraak gemotiveerd aangeven op grond waarvan de gijzeling wel of niet is gerechtvaardigd. Het OM kan – waar mogelijk – de motivering van de rechter meenemen bij toekomstige vorderingen gijzelingen. Zo wordt er continu gewerkt aan het verder verbeteren van de vordering.
Uitgangspunt is dat al in de inningsfase voorzieningen worden geboden aan personen die een sanctie wel willen betalen, maar dit niet in een keer kunnen. Daartoe verruim ik de mogelijkheden om Wahv-sancties in termijnen te betalen. Ook wordt daar waar nodig maatwerk toegepast indien de keten een signaal van betalingsonmacht oppikt. Hiermee dienen evident onredelijke situaties zo veel mogelijk te worden voorkomen.
Hoe constateert het OM dat sprake is van onwil of onmacht en hoe selecteert het OM dus dossiers die voor gijzeling in aanmerking komen?
Het OM beoordeelt op dit moment voorafgaand aan het indienen van een vordering gijzeling bij de rechtbank op basis van bij OM en CJIB beschikbare informatie of er sprake lijkt te zijn van iemand die een sanctie wel kan betalen, maar dat niet wil. Dit kan onder meer blijken uit (eerdere) uitingen van betrokkene, het betaalgedrag van betrokkene en uit raadpleging van het
curatele-, bewindstelling- en insolventieregister. Indien op basis van de beschikbare informatie onvoldoende kan worden ingeschat of betaling van de sanctie bij gijzeling reëel is, wordt de betrokkene sinds november 2015 actief benaderd met het verzoek eventuele betalingsonmacht kenbaar te maken. Wanneer er inderdaad sprake blijkt te zijn van betalingsonmacht wordt bekeken of een betalingsregeling kan worden getroffen. Het betreft een nieuwe maatregel die er toe moet bijdragen dat alleen vorderingen aan de rechter worden voorgelegd van personen van wie op grond van bepaalde feiten en omstandigheden mag worden aangenomen dat zij wel kunnen betalen, maar dat niet willen.
Herkent u de constatering van de Ombudsman dat het invorderingssysteem ervan uit gaat dat de burger zelf in actie komt en contact opneemt bij herhaalde signaleringen door de Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) dat een kenteken niet verzekerd is? Hoe zal worden gestimuleerd dat betrokken overheden actiever in contact treden met deze mensen om (verdere) beboeting en in sommige gevallen problematische financiële problemen te voorkomen?
Zoals ik in de Kamerbrief bij deze antwoorden aangeef, wordt de werkwijze rondom de signalering van niet verzekerde kentekens op dit moment geëvalueerd. De evaluatie zal onder andere op deze vragen een antwoord moeten geven.
Gaat u op advies van de Ombudsman onderzoeken welk bedrag het aangewezen bedrag is voor mensen in financiële problemen om een betaling in termijnen mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de Kamerbrief bij deze antwoorden aangeef, volg ik het effect van de maatregelen nauwlettend en pas ik – waar nodig – mijn beleid aan op nieuwe ontwikkelingen. Daar hoort ook de maatregel «betalen in termijnen» bij. In het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Kamerstukken II 34 086) wordt de mogelijkheid van betaling in termijnen van Wahv-beschikkingen voorgesteld. Hierbij is een evaluatie voorgesteld, uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding. Drie jaar betreft een relatief korte termijn die echter wel voldoende tijd geeft om ervaring op te doen met de voorgestelde regeling. De evaluatie zal onder meer zien op de hoogte van het grensbedrag.
Deelt u de mening dat het treffen van een betalingsregeling slechts de eerste stap is naar een beter gijzelingsbeleid waar het gaat om verkeersboetes? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u nog meer van plan te gaan nemen?
Ja, ik deel die mening. De maatregelen die worden genomen, licht ik toe in de Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden aan uw Kamer.
Gelderland megastallenland |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Gelderland wordt megastallenland» en «Megaveel megastallen op komst in Gelderland»?1 2
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de aantallen megastallen in Gelderland in de afgelopen vier jaar, per diersoort?
Uit het meest recent beschikbare overzicht van het aantal grote stallen van Alterra Wageningen UR (Analyse megastallen en megabedrijven in 2005, 2010 en 2013 van februari 2015) blijkt dat tussen 2010 en 2013 het aantal grote stallen op basis van de 300 NGE-norm (prijsniveau 2004) in Gelderland is toegenomen van 48 naar 66.
Voor de ontwikkeling van het aantal grote stallen per diersoort in Gelderland verwijs ik u naar bovengenoemd rapport (http://www.wageningenur.nl/nl/Dossiers/dossier/megastallengroeiendebedrijven.htm.) Het totaal aantal grote stallen in Nederland nam in deze periode toe van 456 naar 618. Ik verwijs u tevens naar de Kamerbrief van 16 april 2015 over de omvang van het aantal stallen (Kamerstuk 28 973, nr. 165).
Hoeveel aanvragen voor megastallen lopen er momenteel in Gelderland?
Aanvragen voor vergunningen voor de bouw van nieuwe stallen worden ingediend in het kader van de wetgeving op het vlak van ruimtelijke ordening, milieu en natuur waarvoor gemeenten en provincies het bevoegd gezag zijn. Het Rijk houdt deze gegevens niet bij.
Kunt u een overzicht geven van de groei van het aantal megastallen in Nederland in de afgelopen vijf jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de aantallen megastallen jaarlijks structureel bij te houden en de Kamer hierover te informeren?
De schaalgrootte van stallen hangt nauw samen met de lokale inpassing in de lokale omgeving en is onderdeel van het decentrale omgevingsbeleid waarvoor provincies en gemeenten het bevoegd gezag zijn. Ik zie dan ook geen aanleiding om structureel het aantal grote stallen te monitoren.
Waar blijft het beloofde wetsvoorstel dat overheden de mogelijkheid geeft om stallen te maximeren op aantallen, op basis van volksgezondheidscriteria? Kunt u aangeven waarom het zo lang heeft moeten duren?
Het bedoelde wetsvoorstel inzake de Wet dieren heeft raakvlakken met het omgevingsrecht en de Omgevingswet. Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de Omgevingswet in de Tweede Kamer is dit voorstel op een aantal onderdelen gewijzigd, mede door amendementen, in het bijzonder ook betreffende de toepassing van het voorzorgbeginsel en de bescherming van de gezondheid. Bij de begrotingsbehandeling van Economische Zaken, onderdeel Landbouw en Natuur op 2 en 3 december 2015 heb ik aangegeven te willen bekijken op welke manier het voorgenomen wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid meerwaarde heeft boven wat nu al geregeld is in de Omgevingswet, mede na amendering, en hierover de Tweede Kamer begin 2016 te informeren.
Bent u bereid met de provincie Gelderland de mogelijkheden tot een standstill in het afgeven van vergunningen voor megastallen te bespreken?
In het kabinetstandpunt over de toekomst van de intensieve veehouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 134, dd. 14 juni 2013) is aangegeven dat de lokale omstandigheden, de totale belasting van een gebied en randvoorwaarden die aan de veehouderijproductie worden gesteld, bepalend zijn voor de omvang van de veehouderij en de schaalgrootte van veehouderijlocaties. Het advies van de Gezondheidsraad uit 2012 en de eerste tussentijdse resultaten van het onderzoek «Veehouderij en gezondheid van omwonenden» geven geen indicatie van een relatie tussen gezondheidsrisico’s voor omwonenden en de grootte van stallen.
De milieu en ruimtelijk ordeningswetgeving, waarvoor provincies en gemeenten het bevoegd gezag zijn, biedt reeds een basis voor het op regionaal en lokaal niveau beperken van de effecten van veehouderijbedrijven op de kwaliteit van de leefomgeving. Provincies en gemeenten kunnen bijvoorbeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening via het bouwblok een maximum stellen aan de stalgrootte en beperkingen opleggen aan de vestiging of uitbreiding van veehouderijen. Het is in het kader van het gedecentraliseerde omgevingsbeleid aan provincies en gemeenten om te besluiten in hoeverre zij gebruik willen maken van de mogelijkheden om het omgevingsbeleid ten aanzien van de vergunningverlening voor grote stallen te wijzigen.
Bent u bereid om in overleg te treden met provincies en gemeenten om gedurende de voorbereiding van de Wet Volksgezondheid en Dieraantallen, niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE (Nederlandse Grootte Eenheid, maat voor de economische omvang van een agrarisch bedrijf) en één bouwlaag?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Nationale ombudsman zich negatief heeft uitgelaten over de praktijk in Nederland om burgers die hun boetes niet kunnen betalen van hun vrijheid te beroven, het zogenaamde gijzelen?
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op de stellingname van de Nationale ombudsman in dezen?
Mijn reactie op het rapport «Gegijzeld door het systeem» van de Nationale ombudsman geef ik in een Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden aan uw Kamer.
Deelt u de conclusie dat er beter niet gegijzeld kan worden?
De Nationale ombudsman stelt vast dat gijzeling niet mag worden ingezet bij mensen die boetes niet kunnen betalen. Die conclusie deel ik.
Het uitgangspunt is en blijft dat boetes betaald moeten worden en dat dwangmiddelen ingezet kunnen worden om dat doel te bereiken. Gijzeling moet echter gericht worden ingezet om personen tot betaling te bewegen indien zij een boete wel kunnen betalen, maar dit niet willen.
Deelt u de opvatting dat het probleem veel beter eerder aangepakt moet worden, dat wil zeggen dat het veel beter is oog te hebben voor de persoonlijke omstandigheden van mensen en dat het vruchtbaarder is om eerder te beginnen met het aanbieden van een persoonlijk betalingstraject of schuldsaneringsprogramma?
Zoals ik in mijn brief van 5 juni jl. (Tweede Kamer 2014/15, 29 279, nr. 244) heb benoemd, moeten voorzieningen worden geboden aan personen die een boete wel willen, maar niet kunnen betalen. In de Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden, meld ik dat ik reeds de nodige maatregelen heb getroffen en welke aanvullende maatregelen ik tref.
Wat kost een gemiddelde gijzeling de staatskas?
Zoals ik op 29 april 2015 (Tweede Kamer 2014/15, Aanhangsel Handelingen, nr. 2133) op Kamervragen van lid Kooiman en lid Van Nispen heb geantwoord, is het belangrijk dat boetes worden betaald. Dat acht ik van groot belang voor de geloofwaardigheid van de rechtspleging en rechtshandhaving. Het dwangmiddel gijzeling wordt toegepast als ultimum remedium om betrokkene te bewegen tot betaling over te gaan. De kosten van het instrument zijn hierbij van ondergeschikt belang. Gezien de verschillende kosten die in het voortraject worden gemaakt valt de vraag naar de kosten die gemoeid zijn met het gijzelen van mensen die hun sanctie niet hebben betaald, niet eenduidig te beantwoorden.
Kunt u zich voorstellen dat het middel hier zijn doel voorbij schiet?
Zie antwoord vraag 5.
Thuisonderwijs |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met de brief inzake thuisonderwijs van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aan de gemeenteraad?1
Wat is uw reactie op de nieuwe beleidslijn van de gemeente Rotterdam om ouders die geen informatie verschaffen over de uitwerking van het recht op onderwijs, zelfs indien zij voldoen aan de vereisten voor vrijstelling op grond van de Leerplichtwet, aan te melden bij de Raad voor de Kinderbescherming voor onderzoek inzake kinderbeschermingsmaatregelen? Hoe verhoudt dit beleid zich tot uw uitspraak dat gemeenten op generlei wijze dwang mogen uitoefenen, alsmede tot het wetenschappelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie?2
Wat is uw reactie op het feit dat de gemeente het ontbreken van een toelichting van het recht op onderwijs door ouders categorisch als grond voor het inschakelen van de kinderbescherming beschouwt, terwijl de wetgever hiertoe geen reden heeft gezien en ouders bewust vrijheid heeft gelaten? Bent u bereid de gemeente erop te wijzen dat het niet aan haar is de juridische kaders inzake leerplicht, recht op onderwijs en kinderbescherming te bepalen, mede in het licht van het feit dat nationale overheden hierbij volgens internationale jurisprudentie een ruime mate van beleidsvrijheid hebben?
In hoeverre is het acceptabel dat de gemeente het ontbreken van informatie over het recht op onderwijs per definitie als grond voor het aanvragen van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming ziet, zonder dat er concrete signalen zijn dat in de praktijk daadwerkelijk een bedreigende situatie voor de kinderen bestaat? Acht u dit in overeenstemming met de eisen van zorgvuldigheid die bij een ingrijpend verzoek om onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming geboden zijn?
In hoeverre zijn de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van ouders geborgd wanneer gemeenten op beleidsmatig niveau gaan bepalen wanneer informatievoorziening over en uitwerking van het recht op onderwijs met het oog op de verantwoordelijkheid voor kinderbescherming toereikend zijn? Kan een wettelijke regeling uitblijven wanneer de stellingname van de gemeente Rotterdam wordt gevolgd?