De gelijke behandeling van aardbevingsschade in alle gemeenten |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de uitspraken van burgemeester Smit van Oldambt over het in te stellen onderzoek van de Nationaal Coördinator Groningen naar de situatie in Delfzijl?1
Ja.
Is het waar dat in de dorpen van de gemeente Oldambt een vergelijkbare situatie is als die in de dorpen in de gemeente Delfzijl, een paar kilometer verderop?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) start in het eerste kwartaal van dit jaar met een onderzoek naar de oorzaken van de hoge percentages schadegevallen die gelokaliseerd zijn aan de randen van het aardbevingsgebied. Hieronder vallen ook de gemeenten die in de vragen worden genoemd. De NCG heeft de burgemeester van Oldambt hierover geïnformeerd.
Is het waar dat in dorpen als Nieuwolda, ’t Waar en Nieuw-Scheemda dezelfde schade voorkomt als in de dorpen van de gemeente Delfzijl?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de omstandigheden, zoals de ondergrond, daar hetzelfde zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de afwikkeling van de schade daar even gebrekkig verloopt als in de gemeente Delfzijl? Kunt u met de Nationaal Coördinator Groningen in overleg treden, en hem verzoeken om zijn onderzoek uit te breiden naar het hele gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Bijeenkomsten in het kader van het RIVM-onderzoek naar werken met chroom VI |
|
Jasper van Dijk , Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de teleurgestelde reacties van oud-medewerkers over de bijeenkomsten rond het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar het werken met chroom VI?1
De teleurstelling van een aantal oud-medewerkers betrof voornamelijk de toepassing en criteria van de coulanceregeling. Dat hiermee emoties gepaard gaan, begrijp ik. Enkele oud-medewerkers hadden kritische vragen over de duur van het historische onderzoek. Desalniettemin is er een brede wens en bereidheid van oud-medewerkers om mee te werken aan het RIVM-onderzoek.
Waarom mochten aanwezigen «geen gedetailleerde vragen» stellen?
Er zijn wel gedetailleerde vragen gesteld en die zijn ter plekke beantwoord.
Hoe oordeelt u over deze uitspraak van een oud-medewerker over het onderzoek: «Ze rekken dit zo lang mogelijk, zodat zo veel mogelijk collega's de pijp uit gaan, voordat het onderzoek klaar is»?
Zoals ik in mijn brief van 1 december jl. (Kamerstuk 34 300X, nr. 65) aan uw Kamer heb gemeld, wordt het hele onderzoek inzake chroomhoudende verf transparant, voortvarend maar ook zorgvuldig aangepakt. Ik betreur het wantrouwen jegens het RIVM, waarvan de onafhankelijkheid en deskundigheid wettelijk zijn verankerd. Bovendien wordt het onderzoek aangestuurd door de paritaire commissie onder leiding van de heer Vreeman en is er nauw overleg met de centrales van overheidspersoneel. Daarnaast wordt het onderzoek wetenschappelijk getoetst door een klankbordgroep. Deze klankbordgroep bestaat uit deskundigen die zijn voorgedragen door belanghebbenden, waaronder de vakbonden en betrokken letselschadeadvocaten. Zoals gebruikelijk in wetenschappelijk onderzoek zullen de resultaten en conclusies van deelonderzoeken ook nog worden getoetst door externe (internationale) deskundigen. Met de paritaire commissie en klankbordgroep wordt frequent besproken of en op welke manier het onderzoek kan worden versneld zonder dat dit ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Daarnaast blijven de bij het onderzoek betrokken partijen de dialoog zoeken met de mensen om wie het werkelijk gaat en staat een goede informatievoorziening voorop.
Snapt u dat deze bijeenkomsten de frustratie en het wantrouwen van de aanwezigen vergroot heeft en dat dit het onderzoek kan bemoeilijken? Wat onderneemt u daartegen?
De bijeenkomsten zijn essentieel om (oud)medewerkers bij de uitvoering van het onderzoek te betrekken. Frustraties en kritische vragen maken duidelijk op welke punten verder moet worden gesproken om achterliggende vragen te verhelderen.
Welke criteria heeft u gehanteerd voor het uitnodigen van oud-medewerkers voor deze bijeenkomsten? Op basis van welke criteria spreekt u met mensen in het kader van het onderzoek naar Chroom VI?
Voor de beide bijeenkomsten zijn 900 oud-medewerkers uitgenodigd, die geregistreerd zijn bij het informatiepunt van het CAOP. Het enige criterium was dat deelneming openstond voor «oud-medewerkers». Aan beide bijeenkomsten hebben in totaal ongeveer 150 oud-medewerkers deelgenomen.
Zijn alle oud-medewerkers, die in aanraking geweest zijn met Chroom VI, uitgenodigd voor deze bijeenkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer is het onderzoek naar de huidige situatie en het historische onderzoek afgerond?
In de volgende standvanzakenbrief, die eind januari 2016 is voorzien, verwacht ik u meer inhoudelijke informatie over het onderzoek te kunnen verstrekken.
Massale schade door gaswinning bij Delfzijl |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de massale schade door gaswinning in de dorpen bij Delfzijl?1
Ja.
Is het waar dat de gemeente Delfzijl bij de Nationaal Coördinator heeft aangedrongen op een snel onderzoek naar de omvangrijke schade aan huizen en gebouwen in dorpen ten zuiden van Delfzijl?
Ja, als gevolg van het hoge aantal schadegevallen in de omgeving van Delfzijl heeft de burgemeester van Delfzijl er bij de Nationaal Coördinator Groningen inderdaad op aangedrongen om extra onderzoek te doen naar de oorzaak daarvan.
Is het waar dat het gaat om onder meer Woldendorp, Termunterzijl, Termunten, Borgsweer en Wagenborg?
Ja, maar bijvoorbeeld ook om schadegevallen in de gemeente Oldambt, Veendam, Bellingwedde en Pekela.
Is het waar dat bij storm levensgevaarlijke situaties kunnen ontstaan? Welke conclusies verbindt u daaraan?
Bij storm bestaat het risico op omvangrijke schade. Deze situaties kunnen worden beïnvloed door verschillende tijd- en plaats afhankelijke factoren, die kunnen verschillen per gebouw. Daarom kan ik daar geen algemene conclusies aan verbinden.
Kunt u er bij de Nationaal Coördinator op aandringen dat er een snel onderzoek komt naar de situatie in en rond Delfzijl?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) start in het eerste kwartaal van dit jaar met een onderzoek naar de oorzaken van de hoge percentages schadegevallen die gelokaliseerd zijn aan de randen van het aardbevingsgebied.
Kunt u er bij de Nationaal Coördinator, de NAM en het CVW op aandringen dat de schades zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld?
Ja, een spoedige en zorgvuldige afwikkeling van schademeldingen heeft mijn aandacht en is ook onder de aandacht van alle betrokken organisaties.
Mijnbouwschade in Delfzijl |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten: «Delfzijl slaat bij Alders alarm over massale schade in dorpen»1 en «Alders komt met onderzoek naar situatie in dorpen bij Delfzij»?2
Ja.
Is het waar dat het hier gaat om mijnbouwschade veroorzaakt door gaswinning in Groningen?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) start in het eerste kwartaal van dit jaar met een onderzoek naar de oorzaken van de hoge percentages schadegevallen die gelokaliseerd zijn aan de randen van het aardbevingsgebied. Hierin wordt een brede variatie van mogelijke schadeoorzaken bekeken.
Zo ja, wat betekent het bericht over de omvangrijke schade buiten de officiële contour van de Peak Ground Acceleration (PGA)-kaart voor de bruikbaarheid van het tweede advies van de commissie Meijdam bij de bepaling van een veilig gaswinningsniveau? En wat betekent deze geconstateerde, omvangrijke mijnbouwschade buiten de NAM schadecontour voor de voorgestelde werkwijze en prioriteiten van de Nationaal Coördinator Groningen?
De contourenkaart geeft aan binnen welk gebied schade als gevolg van de aardbevingen in Groningen te verwachten is. Elke melding, ook als dit schade buiten de contour betreft, wordt afzonderlijk beoordeeld.
Indien het hier niet gaat om mijnbouwschade veroorzaakt door gaswinning in Groningen, wat is dan de oorzaak van de schade? Kunt u meer voorbeelden geven van gebieden in Nederland met een gelijke concentratie schade aan woningen door deze oorzaak?
Dit is onderwerp van onderzoek, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2.
Is er bij het bepalen van de contour van de PGA-kaart, behalve naar extra risico’s van mijnbouwschade door gaswinning, ook gekeken naar extra risico’s op mijnbouwschade als gevolg van waterinjectie en extra risico’s als gevolg van de combinatie van gaswinning en waterinjectie bij het bepalen van de PGA-kaart? Zo ja, op welke wijze zijn deze risico’s meegenomen bij bepaling van de PGA-contour? Zo nee, waarom niet en wat betekent dit dan voor de bruikbaarheid van het tweede advies van de commissie Meijdam bij het bepalen van een veilig winningsniveau?
In mijn brief aan uw Kamer van 23 maart 2015 ben ik ingegaan op de mogelijke risico’s van waterinjectie (Kamerstuk 33 952, nr. 31). In deze brief heb ik ook aangegeven dat en waarom de kans op door injectie geïnduceerde bevingen laag is. Hierdoor is het effect van mogelijke bevingen als gevolg van waterinjectie op de PGA-kaart, die uitgaat van een maximale beving door gaswinning van 5 op de schaal van Richter, gering.
Hoeveel aardgas wordt er jaarlijks geproduceerd buiten de PGA-contour van het KNMI en met welke hoeveelheid is deze winning sinds 2013 gedaald of gestegen?
De winning uit het gehele Groningenveld is meegenomen bij het berekenen van de PGA-kaart van het KNMI. Deze omvat dus het gehele Groningenveld.
Wat betekent de omvangrijke schade buiten de contour van de PGA-kaart voor de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de PGA-kaart en de door NAM gehanteerde schadecontour voor mijnbouwschade?
De PGA-kaart is niet bedoeld om een inschatting te geven voor schade, maar dient als prioritering voor de versterkingsopgave. NAM hanteert wel een kaart voor aardbevingsschade. Als wordt vastgesteld dat schade ook daadwerkelijk door aardbevingen komt zal deze wellicht moeten worden herzien. Dit is onderwerp van het onderzoek, zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze worden tot 1 januari 2016 schadeclaims, die vallen buiten de schadecontour van NAM, afgehandeld en hoe gebeurt dit na 1 januari 2016?
Vanaf 1 januari 2015 kunnen alle schades in de provincie Groningen worden gemeld bij het Centrum Veilig Wonen (CVW), dus ook schades die buiten de schadecontour vallen. NAM heeft Arcadis opdracht gegeven om op basis van steekproeven onderzoek te doen naar de oorzaak van het hoge percentage schademeldingen dat buiten de oude schadecontour viel. De conclusie van dit onderzoek luidt dat er geen causale relatie wordt geconstateerd tussen de schade aan de huizen en gebouwen in dit gebied en de aardbevingen door gaswinning. NAM heeft de NCG gevraagd een onderzoek naar schadegevallen buiten de schadecontour te laten valideren. De NCG is voornemens deze validatie in het eerste kwartaal van 2016 uit te voeren. NAM heeft aangegeven zich te conformeren aan de uitkomst van deze validatie. Tenzij uit de validatie onomstotelijk blijkt dat de schade niet door aardbevingen kan zijn veroorzaakt zal er dus altijd een expert moeten beoordelen hoe schade is ontstaan en of vergoeding van de herstelkosten door NAM aan de orde is.
Bij wie kunnen bewoners, gebouweigenaren en organisaties, die buiten de NAM schadecontour vallen, zich tot 1 januari 2016 melden in geval van mijnbouwschade en waar na 1 januari 2016?
Zie het antwoord op vraag 8.
Hoeveel schadegevallen zijn afgewezen door de NAM en het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) en wat gebeurt er met deze schadegevallen?
NAM heeft de groep van ongeveer 600 bewoners die bij NAM hun schade hebben ingediend geadviseerd om zich tot het CVW te wenden. Gedurende de validatie van het onderzoek van Arcadis door de NCG zullen deze zaken worden aangehouden. Wanneer de validatie is afgerond, zullen deze meldingen worden afgehandeld.
Hoeveel schadegevallen zijn er bekend buiten de schadecontour van NAM en hoeveel buiten de contour van de PGA-kaart van KNMI? Hoe verhoudt dat zich tot het aantal schadegevallen binnen de schadecontour van NAM en binnen de contour van de PGA-kaart van KNMI, die de commissie Meijdam adviseert te gebruiken in haar tweede advies?
Het CVW heeft circa 1.200 meldingen ontvangen buiten de schadecontour van NAM. Daarnaast zijn er nog circa 600 meldingen die, in afwachting van het validatieonderzoek van de NCG, worden aangehouden. Binnen de schadecontour van NAM waren er circa 57.200 meldingen. De PGA-kaart is niet bestemd om een inschatting te geven voor schade, maar voor de versterkingsopgave.
Hoeveel huizen zijn er buiten de schadecontour van NAM opgekocht, ontruimd en gesloopt? Hoeveel buiten de PGA-contour van KNMI? Hoeveel binnen deze contouren?
Buiten de schadecontour zijn van NAM zijn er geen huizen aangekocht. Buiten de 0,1 contour op de huidige PGA-kaart van het KNMI zijn drie panden opgekocht.
Wat betekent de omvangrijke schade aan gebouwen buiten de PGA-contour voor de veiligheid van CC2 en CC3 gebouwen, zoals schoolgebouwen, kerken en kantoorgebouwen, zowel binnen als buiten de PGA-contour?
Optredende schade wil niet direct zeggen dat een gebouw onveilig is. Bij de veiligheid van gebouwen wordt gekeken naar het individuele risico en bestaat er geen «buitenste» PGA-contour. Ook bij een lage PGA-waarde kan een gebouw nog steeds versterkt moeten worden omdat het niet voldoet aan het individuele risico van 10-5. Dat kan bijvoorbeeld liggen aan de slappe ondergrond of de sterkte van het gebouw zelf.
Hoeveel meldingen van mijnbouwschade aan gebouwen in gevolgklassen (Consequence Classes – CC) 2 en 3 zijn er buiten de NAM schadecontour? Hoeveel hiervan betreffen schoolgebouwen of ziekenhuizen? Hoeveel meldingen van mijnbouwschade aan CC2 en CC3 gebouwen zijn er binnen de NAM schadecontour? Hoeveel hiervan betreffen scholen?
Er zijn afgelopen jaar 1.231 meldingen van aardbevingsschade uit het buitengebied ontvangen. Naast woningen ontving het CVW ook meldingen van aardbevingsschade aan 17 bedrijfspanden, 5 kerken en 2 scholen. Binnen de contour zijn er in 2015 in totaal 34.006 schademeldingen gedaan. CVW ontving 67 meldingen van schade aan een schoolgebouw, 718 meldingen aan een bedrijfspand en 2 keer een melding van schade aan een kerk.
Hoeveel CC2 en CC3 gebouwen voldoen niet aan de veiligheidsnorm in het bouwbesluit, zoals dit buiten Groningen van kracht is? Hoeveel daarvan bevinden zich binnen de NAM schadecontour? Hoeveel daarvan bevinden zich buiten de NAM schadecontour?
Dit is op voorhand niet te zeggen, omdat het een combinatie is van de mogelijk (maximaal) optredende aardbeving en de sterkte van het betreffende gebouw. Op basis van een statistische analyse schat NAM in dat het in deze gebieden om enkele honderden gebouwen gaat die moeten worden versterkt. Dit is pas met zekerheid te zeggen als de betreffende gebouwen ook daadwerkelijk zijn geïnspecteerd. De NCG neemt deze gebieden (Bedum, Noordoostkant van de stad Groningen, West-Delfzijl en Hoogezand) mee in de prioritering van de versterkingsopgave.
Waarom versterkt Waterschap Noorderzijlvest, dat buiten de PGA-contour en buiten de NAM schadecontour ligt, dijken om bestand te zijn tegen mijnbouwschade? Zijn er meer waterschappen in Nederland die buiten de PGA-contour en NAM schadecontour dijken verzwaren met het oog op mijnbouwschade? Zo ja, welke waterschappen betreft dit? Zo nee, waarom niet?
Het waterschap Noorderzijlvest en het waterschap Hunze en Aas hebben een proces in gang gezet om te bepalen in hoeverre er sprake is van een versterkingsopgave door bevingen voor de infrastructuur onder hun beheer. Dit is een vervolg op de eerdere quickscans die in opdracht van mijn ministerie in 2013 en 2014 door Deltares zijn uitgevoerd. Bij de bepaling van de versterkingsopgave maken de organisaties – wegens het ontbreken van normen – gebruik van inschattingen door deskundigen, op basis van de op dat moment beschikbare kennis. Omdat elk infrastructureel object uniek is, moet steeds per geval bepaald worden of er sprake is van een aardbevingsgerelateerde versterkingsopgave.
Wat betekent de omvangrijke mijnbouwschade aan bovengrondse bebouwing in dorpen rond Delfzijl, dat buiten de contour van de PGA-kaart en buiten de NAM schadecontour ligt, voor de veiligheid en stabiliteit van dijken, gemalen, (pers)leidingen en andere (vitale) infrastructuur?
Dit is onderwerp van het onderzoek zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
De veiligheid en stabiliteit van vitale infrastructuur zoals in vraag 17 omschreven moet op zichzelf voldoende gewaarborgd zijn. Omdat vrijwel elk infrastructureel object uniek is, zal steeds per geval vastgesteld worden of er sprake is van een specifieke bevingsopgave en wat deze precies inhoudt. Vrijwel alle organisaties die betrokken zijn bij het beheer van natte infrastructuur hebben inmiddels een proces in gang gezet om te bepalen in hoeverre dit aan de orde is. Eventueel opgetreden schade aan bovengrondse bebouwing is een van de aspecten die hierin mee worden genomen.
Wat is de status van het onderzoek van Deltares naar kwetsbaarheden bij mijnbouwschade van gemalen, sluizen en (pers)leidingen?
Het betreffende waterschap heeft een ingenieursbureau gevraagd om een plan van aanpak te schrijven voor de aanpak van overige infrastructuur, zoals gemalen, persleidingen en andere kunstwerken. Dit plan bouwt voor een deel voort op de eerdere inventarisatie van Deltares uit 2014. Verder zal het plan een aanpak bieden voor het stellen van kaders en uitgangspunten. Koppeling wordt gezocht met andere onderzoeken naar infrastructuur en het Platform Aardbevingsbestendige Infrastructuur (PAI). Begin maart worden de eerste resultaten verwacht volgens het waterschap.
Het drinkwaterbedrijf heeft inventariserend onderzoek lopen en het is de bedoeling om nog meer gericht onderzoek in gang te zetten. Hierover wordt ook overleg gevoerd met NAM.
Houdt het veiligheidsplan voor de regio rekening met mijnbouwschade voor ondergrondse en bovengrondse leidingen, Tankenpark NAM Delfzijl en Chemiepark Delfzijl? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom doet Veiligheidregio Groningen dit, terwijl Delfzijl, Chemiepark Delfzijl en Tankenpark Delfzijl buiten de schadecontour van NAM en de risiciocontour van het KNMI vallen? Houden andere veiligheidsregio’s, bijvoorbeeld Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond of Veiligheidsregio Zuid-Limburg, op soortgelijke wijze rekening met mijnbouwschade?
Het rampbestrijdingsplan dat door de Veiligheidsregio Groningen (VRG) wordt opgesteld in het kader van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO), beschrijft de aanpak van concrete rampsituaties voor specifieke inrichtingen. De basis hiervoor zijn de risicoanalyses die zijn opgesteld door de bedrijven zelf, die overigens sinds juli 2015 verplicht zijn om daarbij in te gaan op de risico’s van overstromingen en aardbevingen. VRG heeft een rampbestrijdingsplan voor diverse bedrijven op het Chemiepark Delfzijl, dat vooral inzicht biedt in de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van effecten die zich kunnen voordoen als beoordeelde risico’s werkelijkheid worden. Daarnaast heeft VRG een Incidentbestrijdingsplan Aardbevingen. Dit is een afgeleide van het rampbestrijdingsplan en beschrijft hoe de betrokken organisaties zich voorbereiden op de hulpverlening na een zware aardbeving met een scenario waarbij zich meerdere grootschalige incidenten gelijktijdig voordoen. Het Tankenpark NAM is niet BRZO-plichtig. NAM heeft locatienoodplannen waarmee de risico’s in beeld worden gebracht en de aanpak van mogelijke effecten wordt weergegeven. De contouren die gehanteerd worden door KNMI en NAM geven een indicatie waar mogelijk grootschalige effecten van een zware aardbeving te verwachten zijn, hoewel deze informatie nog gepaard gaat met onzekerheden. De gemeente Delfzijl, het Chemiepark en het Tankenpark vallen allemaal binnen het aandachtsgebied van VRG.
Elke veiligheidsregio stelt tenminste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan vast, dat is gebaseerd op het regionale risicoprofiel. Bij het op- en vaststellen van het regionale risicoprofiel wordt – waar opportuun – het crisistype «aardbevingen» betrokken.
Wat betekent de omvangrijke mijnbouwschade buiten de PGA-contour en buiten de NAM schadecontour aan bovengrondse bebouwing voor de veiligheid en stabiliteit van ondergrondse en bovengrondse leidingen, Tankenpark NAM Delfzijl en Chemiepark Delfzijl?
Dit is onderwerp van het onderzoek zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Het Chemiepark Delfzijl ligt aan de rand van het aardbevingsgebied. De contourenkaart van het KNMI geeft daar een maximale grondversnelling van circa 0,14g met een 0,2% overschrijdingskans, en dat is het uitgangspunt bij het onderzoek naar aardbevingsbestendigheid. De maximale grondversnelling (PGA) van 0,1g op de contourenkaart is een indicatie van de buitengrens voor versterkingswerk, maar dit is geen absolute grens. NAM hanteert geen schadecontour meer, maar kijkt wel naar de waarschijnlijkheid dat schade toe te schrijven is aan geregistreerde bevingen. Op het Chemiepark Delfzijl is nog geen aardbevingsschade geconstateerd.
Wat is de status van de onderzoeken naar risico’s voor mens en milieu als gevolg van mijnbouwschade bij Chemie Park Delfzijl, inclusief leidingen binnen, van en naar de verschillende inrichtingen; NAM Tankenpark Delfzijl; inclusief leidingen binnen, van en naar de inrichting; en andere bedrijven in Groningen; inclusief leidingen binnen, van en naar de verschillende inrichtingen?
Onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van industriële constructies vindt momenteel plaats bij alle BRZO-bedrijven in de provincie. Zie verder het antwoord op vraag 23.
Wat is de status van het onderzoek van AkzoNobel naar de mogelijke aanpassingen aan het bedrijfsproces om de risico’s door mijnbouwschade te verlagen?
Naast het onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van industriële constructies heeft het Chemiepark Delfzijl procedures en beleid opgesteld voor het meten van en reageren op aardbevingen. Snelle eerste mitigerende maatregelen ten aanzien van chlooropslag zijn nu al praktisch mogelijk indien nodig. Ook loopt er een studie naar verdere mitigerende acties in het bedrijfsproces, zoals aanpassingen in de wijze van productie, transport en opslag. Op basis daarvan zal AkzoNobel besluiten of er projecten gestart zullen worden voor het aanpassen van de productie en opslag.
Deelt u de mening dat de uitkomsten van de onderzoeken naar risico’s door mijnbouwschade bij bedrijven op Chemie Park Delfzijl, AkzoNobel en NAM Tankenpark Delfzijl vallen onder relevante milieu-informatie, zoals bepaald in het Verdrag van Aarhus en de Europese Richtlijn 2003/4/EG, «Toegang tot milieu-informatie voor het publiek»? Zo nee, waarom niet en tot waar strekt toegang tot relevantie milieu-informatie volgens uw interpretatie wel? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van deze onderzoeken tegemoet zien?
Bij gebrek aan een technische norm en een genormeerde onderzoeksmethode hebben Deltares en TNO in mijn opdracht een handreiking ontwikkeld waarmee de aardbevingsbestendigheid van industriële constructies bepaald kan worden. Sinds 2014 laten bedrijven volgens deze methode onderzoek uitvoeren, gecoördineerd vanuit de Samenwerkende bedrijven Eemsdelta (SBE). De methode onderscheidt twee onderzoeksfasen: fase 1 is een kwalitatieve risicobeoordeling die in beeld brengt welke constructies de grootste faalkans hebben, fase 2 behelst het doorrekenen van de meest risicorelevante constructies. Fase 1 voor tankenpark NAM is bijna afgerond en wordt voor de overige bedrijven in het eerste kwartaal van dit jaar afgerond. Fase 2 bevindt zich in een pilot-stadium en wordt als eerste uitgevoerd bij de bedrijven op het Chemiepark Delfzijl.
Het bericht over volle treinen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «ConsumentenClaim wil massaclaim indienen bij NS over volle treinen» van 1 december jl.?1
Ja.
Wat vindt u van het toenemende aantal klachten over overvolle treinen bij NS? Op welke trajecten hebben de klachten met name betrekking en wat is de oorzaak van de klachten? Hoe verhoudt zich dit tot de inspanningsverplichting van NS om mensen een zitplaats aan te kunnen bieden?
De prestaties van NS op het gebied van vervoercapaciteit zijn nog niet overal voldoende. De hoeveelheid klachten van reizigers maakt dit ook duidelijk. Zowel de reiziger als ik en ook NS verstaan onder comfort niet dat mensen heel dicht bij elkaar staand vervoerd worden. Dat moge duidelijk zijn.
De klachten over volle treinen in 2015 zijn meestal terug te voeren op «reguliere» oorzaken, zoals verstoringen, werkzaamheden, afwijking in de uitvoering van de materieelplanning.
Rover heeft een top 100 samengesteld op basis van alle meldingen die tussen 1 januari 2015 en 30 september 2015 binnenkwamen bij het meldpunt volle treinen van Rover. De meeste klachten hebben betrekking op de trajecten Rotterdam Centraal – Uitgeest (ochtendspits), Heerlen – Schiphol (ochtendspits) en Leeuwarden – Den Haag Centraal (ochtendspits).
NS heeft de drukke treinen en trajecten in het vizier maar heeft niet altijd mogelijkheden om maatregelen te treffen door korte perronlengtes of werkzaamheden aan het spoor die beperkingen voor de materieelinzet opleveren. Veel van de klachten worden veroorzaakt door verstoring in de treindienst (welke oorzaak dan ook) waardoor de reizigersstromen veranderen en treinen overvol raken. Op wekelijkse basis beziet NS de mogelijkheden om bij te sturen op trajecten waar veel klachten op zijn. Zo heeft NS begin 2015 de Sprinter tussen Amsterdam en Schiphol (op het traject Uitgeest-Rotterdam Centraal) verlengd en is ook de drukste trein op het traject Leeuwarden – Den Haag versterkt. Voor de lijn Heerlen-Schiphol informeert NS reizigers actief over de hinder die reizigers kunnen ondervinden door tijdelijke infrastructuur beperkingen in verband met werkzaamheden rondom Utrecht.
NS dient zich te houden aan haar eigen vervoersvoorwaarden. Ook dient NS zich te houden aan de concessie afspraken. In het kader van de concessie is NS verplicht om de materieelinzet te plannen op basis van de verwachte vervoervraag en dusdanig dat er geen reizigers op het perron achterblijven en dat reizigers met voldoende comfort kunnen reizen. Daarnaast zijn in de concessie prestatie-indicatoren afgesproken. Als deze niet gehaald worden volgt een boete. Om tot verbeteringen te komen voert NS een programma uit, genaamd «vervoercapaciteit naar tevredenheid», en investeert NS in nieuw materieel.
Hoeveel materieel komt NS tekort? Kunt u dit per traject uitsplitsen? Hoeveel nieuwe treinen zijn er besteld? Wordt overwogen om naar aanleiding van een tekort aan materieel, tijdelijk materiaal in te huren of is dit gezien het voltage in Nederland niet mogelijk?
Deze vraag interpreteer ik als een vraag naar de specifieke problematiek in 2016–2017. Via een separate brief informeer ik u hierover nader.
Bent u bereid om alsnog met NS in gesprek te gaan over het langer laten rijden van de treinen van het type Mat’64?
Deze optie is onderwerp van bespreking geweest. Uitkomst is dat NS met ingang van de dienstregeling 2016 de Mat’64 niet meer planmatig inzet. Deze trein heeft de laatste cyclus van de levensduur bereikt en het veiligheidsmanagementsysteem van NS vereist revisie. Daarbij komt dat onderdelen schaars zijn en de werkplaatscapaciteit vol gepland is in 2016 ten behoeve van revisie van materieel dat in 2016 ook ingezet wordt en ten behoeve van nieuw materieel, zo laat NS mij weten.
Wel heeft NS besloten met ingang van de dienstregeling 2016 (13 december 2015) tot 1 april 2016 een aantal treinstellen Mat’64 beschikbaar te stellen als reserve voor geval van calamiteiten. Dit is mogelijk zolang de revisietermijnen niet verlopen zijn. Langer inzetten is volgens NS om hiervoor genoemde aspecten niet mogelijk.
Wanneer kunnen we in dit verband de uitkomsten verwachten van de taskforce die onderzoek doet naar maatregelen om de drukte in de spits beter te spreiden?
De Taskforce Beter Benutten Onderwijs en OV is een initiatief van Minister Bussemaker (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen). Deze Taskforce bekijkt hoe de piekbelasting in de trein verminderd kan worden, bijvoorbeeld door te kijken of onderwijsinstellingen te verleiden zijn lestijden aan te passen, leren op afstand meer in te zetten en fietsgebruik op korte afstand te stimuleren. Ik vind dit van belang omdat capaciteitsproblemen in de spits in het hele openbaar vervoer voorkomen. IenM participeert in de Taskforce door haar ervaring en kennis opgedaan in het Programma Beter Benutten in te brengen. Op 17 december is het adviesrapport aan Minister Bussemaker aangeboden.
Hoe geeft u uitvoering aan uw toezegging om «alles uit de kast te halen om verbeteringen op het spoor te bewerkstelligen», zoals gedaan tijdens het Algemeen overleg spoor op 19 nov jl. en welke noodmaatregelen worden er precies genomen om iets te doen aan de overvolle treinen?
Ik verwijs u hier naar de separate brief over de oplossing van de problematiek.
Welk effect heeft het materiaaltekort op de getoetste prestatie-indicatoren in 2015 en wat zijn de vooruitzichten voor volgend jaar? Kunt u bij uw antwoord de uitvoering van de motie «3 strikes out» (Kamerstuk 29 984, nr. 541) betrekken?
Het probleem met het materieeltekort doet zich primair voor in 2016–2017. Dit laat onverlet dat er ook in 2015 bij storingen of defecten aan materieel of infrastructuur regelmatig sprake is geweest van te drukke treinen, en dat operationele verbeteringen in de komende jaren noodzakelijk zijn. Daar werkt NS via het programma vervoercapaciteit naar tevredenheid aan. Daarnaast moet een hogere betrouwbaarheid op het spoor bijdragen aan minder storingen en defecten met te drukke treinen als gevolg.
Welke resultaten NS in 2015 behaalt op de in de concessie afgesproken prestatie indicatoren kan ik pas beoordelen als de jaarcijfers beschikbaar zijn. De jaarverantwoording stuurt NS mij voor 1 maart 2016 toe. Op basis van de halfjaarverantwoording is er geen aanleiding te veronderstellen dat NS onder de gestelde bodemwaarden presteert met uitzondering van de vervoercapaciteit in de spits op de HSL-Zuid.
De vooruitzichten zijn, in de vorm van door NS afgegeven progressiewaarden, opgenomen in het vervoerplan 2016. Aangezien dit het eerste jaar van de nieuwe concessie betreft, is er nog geen sprake van drie keer onder de bodemwaarde presteren. Daarmee is nog niet gezegd dat ik tevreden ben over het geboden comfort. Niet voor niks voert NS hierop een verbeterprogramma uit.
Geweigerde terminale thuiszorg aan 23 mensen die thuis wilden sterven |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat u deze in- en intrieste zaak liever afdoet met een telefoontje naar één ziekenhuis, waardoor u het probleem kunt ontkennen, dan dat u inziet dat hier een grens overschreden is, en daadwerkelijk actie onderneemt om de impasse tussen u, de zorgverzekeraars en de aanbieders over het geldtekort voor de wijkverpleging te doorbreken, zodat de laatste wens van mensen om thuis te kunnen sterven niet meer geblokkeerd wordt?1
Ik heb mij op de hoogte gesteld van de toegang tot terminale zorg in de casus die aan de orde was in de Nieuwsuur uitzending. In dit verband heb ik contact opgenomen met zowel het betrokken ziekenhuis als de zorgverzekeraar. Dat ik problemen zou ontkennen herken ik dus niet. Wel is mij uit deze contacten gebleken dat het incidenteel is voorgekomen dat door fluctuaties in het aantal terminale patiënten, niet altijd de voorkeursoplossing van de patiënt en familie (zoals thuis sterven) op korte termijn kan worden gerealiseerd. Op basis hiervan heeft zorgverzekeraar CZ nieuwe werkafspraken gemaakt met ziekenhuizen en thuiszorgaanbieders. Daarnaast heb ik conform de moties van het Kamerlid Wolbert2, bij zorgverzekeraars en zorgaanbieders het belang van goede regionale afspraken en een pro-actieve houding bij een knellend budget benadrukt, om eventuele problemen in de toekomst te voorkomen.
Overigens spreek ik regelmatig met partijen over alle aspecten van de wijkverpleging waaronder de inkoop van en toegang tot de specialistische vormen van wijkverpleging, zoals de palliatief terminale thuiszorg. Zoals ik heb toegezegd in het voortgezet algemeen overleg van 10 november jl., naar aanleiding van een motie van het Kamerlid Bergkamp3, informeer ik de Tweede Kamer nog voor het eind van het jaar over de stand van zaken rond de inkoop van de gespecialiseerde functies van de wijkverpleging.
Wachttijden bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over wachttijden bij het NFI?1
Ja.
Waarom geeft u wederom aan dat de kernproductie door de taakstellingen niet wordt geraakt, terwijl door zowel Ondernemingsraad van het NFI als het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie in een notitie d.d. 19 februari 2015 is aangegeven dat er nu al onvoldoende ruimte en capaciteit is om aan de doelstellingen van de Veiligheidsagenda 2015–2018 te voldoen? In hoeverre zal de structurele investering van 5 miljoen euro hier een rol in spelen?
Zoals ik reeds aan uw Kamer heb gemeld tijdens het VAO aangaande de bezuinigingen bij het NFI op 2 september jl. en bij de beantwoording van Kamervragen op 3 november 20152, houd ik de vinger aan de pols over de uitvoering van de taakstellingen bij het NFI en de gevolgen voor politie en OM. Indien zich substantiële afwijkingen voordoen, word ik hierover door het NFI geïnformeerd. Uitgangspunt is en blijft dat ten opzicht van het NFI altijd sprake zal zijn van schaarste.
Vanaf 2016 stel ik € 5 mln. extra beschikbaar voor forensisch onderzoek. In 2016 zal de € 5 mln. ingezet worden voor benodigd extra onderzoekscapaciteit bij het NFI ter verlichting van de door politie en OM geconstateerde knelpunten en voor de kosten die in het kader van het behalen van de efficiencytaakstelling gemaakt worden. Vanaf 2017 wordt € 2 mln. ingezet om de extra capaciteit via andere (particuliere) instituten beschikbaar te houden, de overige € 3 mln. komen ten gunste van het NFI. Met die € 3 mln. worden niet de taakstelling en de bijbehorende reorganisatie teruggedraaid, maar dit bedrag biedt het NFI extra ruimte om knelpunten in de capaciteit voor politie en OM te verlichten. De drie partijen zullen in het eerste kwartaal een voorstel doen ten aanzien van de nadere invulling.
Klopt het dat in 2007 een andere definitie werd gegeven aan de doorlooptijd van zaken bij het NFI, te weten dat dat de doorlooptijd begon op het moment dat de (onderzoeks)aanvraag bij het NFI was ingediend, terwijl niet noodzakelijk was dat alle benodigde stukken binnen waren? Zo nee, hoe werd de doorlooptijd toen berekend?
In 2007 begon de doorlooptijd van zaken binnen het NFI op het moment van overdracht van de complete aanvraag aan c.q. acceptatie door de betreffende onderzoeksafdeling binnen het NFI. Indien door de onderzoeksafdeling geconstateerd werd dat aanvullende informatie nodig was, werden politie en OM gevraagd om die informatie aan te vullen. Deze wachttijd telde mee in de totale doorlooptijd van het NFI. Met ingang van 2010 is in overleg met politie en OM een zogenaamde «klokstil» functionaliteit ingevoerd. Hiermee worden dagen waarop gewacht moest worden op nadere informatie van politie en OM, en waardoor de aanvraag niet behandeld kan worden door het NFI, niet meer meegerekend in de doorlooptijd van het NFI. In 2012 is in overleg met politie en OM besloten tot een aanpassing van die definitie waarbij de doorlooptijd start op het moment dat de sporen voor onderzoek binnenkomen bij het NFI in plaats van het moment van acceptatie door de onderzoeksafdeling. Vanuit de aanvrager van het onderzoek is dit een logischer startpunt. Nu uit onderzoek door het NFI zelf is gebleken dat deze definitiewijziging abusievelijk niet goed is doorgevoerd in de ict-systemen van het NFI, zal het NFI dit zo spoedig mogelijk alsnog doorvoeren waardoor de berekende doorlooptijd weer overeenkomt met de definitie. Tot die tijd zijn de berekende doorlooptijden nominaal 1 dag korter dan volgens de definitie zou moeten.
Klopt het dat de definitie van doorlooptijd in de tussentijd is gewijzigd en deze nu pas begint op het moment dat alle stukken binnen zijn die benodigd zijn voor het onderzoek door het NFI? Zo nee, hoe wordt de doorlooptijd nu berekend?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is de definitie van de doorlooptijd van zaken bij het NFI veranderd, welke verschillende definities hebben er de afgelopen tien jaar bestaan en wat waren de redenen om deze definitie te wijzigen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het NFI tussen 2007 en nu ook is gaan werken met service level agreements, waardoor de hoeveelheden onderzoeksvragen per deskundigheidsgebied per maand (of jaar) tamelijk beperkt zijn gehouden, waardoor de meeste deskundigheidsgebieden met meer fte’s toch substantieel minder onderzoeken produceren dan bijvoorbeeld 15 jaar geleden, waardoor ook de wachttijden zijn afgenomen?
Vanaf 2008 is het NFI gaan werken met Service Level Agreements (SLA’s). In het SLA worden afspraken gemaakt over het aantal onderzoeken dat het NFI gegeven het beschikbare budget en de daarmee samenhangende capaciteit kan verwerken. Mede hierdoor is een efficiëntieslag gemaakt in het werk bij het NFI. Het SLA heeft daardoor bijgedragen aan een verhoging van de productie en een verlaging van de levertijden.
Klopt het dat er in eerste instantie (voor 2007) bij het berekenen van de gemiddelde doorlooptijden geen rekening is gehouden met de (geautomatiseerde) massaproductie, zoals bijvoorbeeld eenvoudige DNA-typeringen, waardoor er een scheef beeld ontstaat van de doorlooptijden nu deze standaardzaken plotseling wel worden meegerekend? Zo nee, waarom niet?
Nee, vanaf het eerste moment dat er afspraken zijn gemaakt over de doorlooptijden, zijn door het NFI alle geleverde producten, ook de standaard (deels geautomatiseerde) producten meegenomen in de berekening van de doorlooptijden.
Op basis van de nadrukkelijke behoefte van politie en OM, is de ontwikkeling van nieuwe producten met een snellere doorlooptijd ten behoeve van een snellere opsporing, een focus geweest voor Research en Development de afgelopen jaren. Hiervoor heeft het NFI enkele «sprintproducten» ontwikkeld. Deze «sprintproducten» hebben een korte tot zeer korte doorlooptijd (bijvoorbeeld bij DNA: 6 uur), maar zijn mede gezien de relatief geringe aantallen – beperkt van invloed op de gemiddelde doorlooptijd.
Klopt het dat het gezien alle voorgaande vragen niet zomaar te zeggen is of de doorlooptijden in de verschillende deskundigheidsgebieden drastisch zijn afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hoewel de doorlooptijden door verschillende factoren worden beïnvloed, geeft de daling een reëel beeld van de toegenomen snelheid. Deze verbetering wordt ook geapprecieerd door politie en OM zo blijkt uit overleggen met die partijen.
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken of de gemiddelde wachttijd van onderzoeken bij het NFI nu daadwerkelijk geringer is geworden in de loop der tijd, wat daar de redenen van zijn, welke eventuele knelpunten nog worden ervaren en wat de effecten daarvan zijn op de doorlooptijd binnen de gehele strafrechtsketen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik u reeds bij verschillende aangelegenheden heb gemeld, vindt er momenteel onder leiding van Professor Zouridis een onderzoek plaats ten behoeve van de driejaarlijkse signalering. Dit onderzoek richt zich op de rol van het forensisch onderzoek in het opsporingsonderzoek en de werking ervan in de keten. Dit lopende onderzoek in combinatie met het feit dat ik de vinger aan de pols houd bij het NFI, maken dat ik vooralsnog geen extra noodzaak zie tot een onderzoek naar de gemiddelde doorlooptijd.
Het werkbezoek aan Port of Twente en de daar gevestigde bedrijven d.d. 30 november jl. |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe geeft u inhoud aan uw toezegging, gedaan tijdens het Algemeen overleg Scheepvaart op 5 november 2015, om er alles aan te doen om zoveel mogelijk hinder door renovatie van de sluisdeuren in het Twentekanaal te beperken?
Ik bereid de aanbesteding voor van de renovatie van de sluiscomplexen Delden en Hengelo in het Twentekanaal. Hierbij daag ik de markt uit om de sluiscomplexen zoveel mogelijk beschikbaar te houden. Bij hun inschrijving vermelden aannemers hoeveel stremming zij veroorzaken, waarbij 35 dagen het maximum is. Die inschrijvingen beoordeel ik vervolgens onder andere op de beschikbaarheid en de prijs. Wat uiteindelijk de stremmingsperiode is, weet ik pas wanneer er een aannemer is geselecteerd.
Heeft u begrip voor de argumentatie van de aan Port of Twente verbonden bedrijven dat lang niet alle watergebonden modaliteiten geschikt zijn voor weg- dan wel spoorvervoer, en wat vindt u daarvan in relatie tot de stremming?
Ik ben mij bewust van de afhankelijkheid van de bedrijven van de vaarweg, temeer omdat dit kanaal in 2012 reeds gestremd is geweest bij de calamiteit Sluis Eefde. Juist daarom heb ik bij de voorbereiding voor dit project veelvuldig contact met de omgeving waaronder het bedrijfsleven als gebruiker van het kanaal.
Ik heb het bedrijfsleven betrokken bij mogelijkheden om de stremmingsduur te beperken of de hinder hiervan terug te brengen. Zo heb ik een inventarisatie gemaakt van mogelijkheden om tijdelijke laad- en loslocaties te maken en hierbij het bedrijfsleven aangeboden te bemiddelen of helpen met vergunningverlening waar mogelijk. Ook heb ik hen gevraagd om te kijken hoe zij kunnen bijdragen aan beperking van de hinder.
Ik realiseer mij dat het uitvoeren van werkzaamheden aan het netwerk tot hinder en financiële schade kan leiden. Daarom daag ik de markt uit om deze stremmingsduur te beperken.
Is het bedrijfsleven, dat getroffen wordt door deze langdurige stremming, betrokken geweest bij het zoeken naar alternatieven? Zo ja, wat is er met die suggesties gedaan? Zo nee, waarom niet? En bent u bereid het bedrijfsleven mee te laten denken over creatieve oplossingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de aanbesteding te sturen op zo kort mogelijke stremmingsperiode(n), minimale overlast voor de gevestigde bedrijven, en is het gefaseerd aanpakken van de werkzaamheden een mogelijkheid om mee te nemen in de aanbesteding? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik stuur op beperking van de stremmingsduur door de markt uit te dagen. Ook overleg ik met het bedrijfsleven hoe de hinder kan worden beperkt. Zie ook vragen 1, 2 en 3.
Nee, het gefaseerd aanpakken van de werkzaamheden is geen optie. Fasering leidt tot een aanzienlijk langere totale stremmingsduur zonder dat de afzonderlijke deelstremmingen veel korter worden. Het blijkt beter om in een keer door de zure appel heen te bijten. Dan kunnen verschillende werkzaamheden tegelijk uitgevoerd worden.
Vindt u een dergelijk lange stremming in lijn met het uitgangspunt van uw beleid, om het vervoer over water te stimuleren?
Ik stimuleer het vervoer over water door op slimme manieren de effectiviteit binnen de sector te vergoten, zoals met de Impuls Dynamisch Verkeersmanagement Vaarwegen (IDVV) en met Beter Benutten. Daarnaast investeer ik ook in uitbreiding van het netwerk zoals bijvoorbeeld met een tweede Kolk bij Eefde en verruiming van de Twentekanalen zelf. De instandhouding van het netwerk voer ik uit met zo min mogelijk hinder binnen de financiële kaders. Niet alle hinder is te voorkomen, maar door de markt uit te dagen om met creatieve oplossingen te komen, zorg ik voor kosteneffectief onderhoud met beperkte hinder.
Het gemak van inbraken bij sociale huurwoningen |
|
Farshad Bashir , Nine Kooiman (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving van RTL Nieuws over het gemak van inbraken bij sociale huurwoningen?1
De berichtgeving van RTL nieuws is mij bekend.
Wat is er gedaan om de minst draagkrachtige buurten van ons land te beschermen tegen woninginbraken, aangezien in februari vorig jaar 22% van de woninginbraken plaatsvond in de armste buurten?2
De integrale aanpak van woninginbraken wordt onder regie van de gemeente lokaal bepaald. Ten behoeve van de lokale aanpak maakt de politie een analyse waar de meeste inbraken plaats vinden (in sommige gevallen zijn dit de minst draagkrachtige buurten), opdat hier gericht preventieve en repressieve maatregelen kunnen worden genomen. Vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie ondersteun ik de gemeente, politie en woningcorporaties hierbij.
Bij hoeveel sociale huurwoningen is er ingebroken in 2015, en hoe is die tendens over de afgelopen vijf jaar geweest? Bij hoeveel van de inbraken kwam de inbreker(s) binnen door onveilig hang- en sluitwerk?
Het aantal woninginbraken (incl. pogingen) is afgenomen van 88.768 in 2012 naar 71.100 in 2014. De eerste elf maanden van 2015 laten een verder daling van 10% zien ten opzichte van dezelfde periode in het vorige jaar. Over het aantal inbraken bij sociale huurwoningen worden landelijk geen cijfers bijgehouden. Ook komt uit de landelijke cijfers niet naar voren wat voor hang- en sluitwerk er aanwezig is.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bijna de helft van de voordeuren van huurwoningen niet goed is beveiligd en 70% van de achterdeuren? Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat deuren en ramen beter beveiligd zijn in sociale huurwoningen?
In principe is iedereen zelf verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen. Corporaties willen huurders goed en veilig laten wonen. Bij nieuwbouw van woningen gelden er sinds 1999 voorschriften aan de inbraakwerendheid van hang- en sluitwerk op grond van het Bouwbesluit. Woningen die na die tijd zijn gebouw hebben dus zeker inbraakwerend hang- en sluitwerk.
Het budget komt beschikbaar door herprioritering binnen de voor aanpak van woninginbraken beschikbare middelen.
Deze bijdrage loopt via de gemeente. Als voorwaarden gelden dat de bijdrage wordt ingezet in het kader van een integrale aanpak van woninginbraken en gebruikt wordt voor het invoeren van beveiligingsmaatregelen aan woningen in wijken die door gemeente en politie zijn geïdentificeerd als hotspot gebieden (daar waar veel inbraken plaatsvinden), dat dat de te nemen maatregelen aansluiten op de gebruikte modus operandi en dat dit op basis van co-financiering gebeurt.
Hoe is de 125.000 euro besteed die het kabinet uitgaf in 2014 aan het veiliger maken van 111.000 huurwoningen, en hebben dit jaar 11.000 huurwoningen het Politiekeurmerk Veilig Wonen gekregen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Met de vereniging Stroomversnelling is afgesproken dat zij duurzame renovatie combineren met veilig wonen. De 125.000 euro is beschikbaar gesteld om de productieprocessen aan te passen om zo te kunnen voldoen aan de eisen die het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PKVW) stelt.
Waar komt de 2 miljoen euro die het kabinet nu wil besteden vandaan en welke voorwaarden aan woningcorporaties worden daaraan gesteld? Waar zijn de bedragen op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke doelstellingen worden verbonden aan het beschikbaar stellen van de 2 miljoen euro en hoe worden deze gehaald?
Het is aan de gemeente om samen met de politie hotspotgebieden te identificeren en bij de aanpak van deze gebieden samen op te trekken met de corporaties. Zoals al eerder vermeld, zal ik deze aanpak financieel ondersteunen op voorwaarde dat de eigenaren ook 50% aan de kosten bijdragen. Ik verwacht daar zo’n 25.000 woningen beter mee te kunnen beveiligen. Uiteraard is dit aantal sterk afhankelijk van de aard en daarmee samenhangende kosten van de preventieve maatregelen die genomen moeten worden.
Hoeveel sociale huurwoningen, hoeveel vrije sector huurwoningen en hoeveel koopwoningen hebben nu het Politiekeurmerk Veilig Wonen?
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) beheert het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Het CCV registreert enkel het adres van de woning en registreert geen eigenaar van de woning. In totaal zijn er ruim 700.000 woningen in Nederland van een PKVW certificaat voorzien.
Hoeveel woningcorporaties hebben een anti-inbraak programma, en hoe wordt gestimuleerd dat dit aantal wordt vergroot?
Corporaties willen dat huurders goed en veilig kunnen wonen en houden hier rekening mee bij de inrichting van buitenruimten. Zij maken met gemeenten afspraken over inzet op inbraakpreventie en werken met lokale partners (gemeente, politie, jongerenwerk etc.) samen (in diverse projecten zoals bijv. buurtteams) om veiligheid te verbeteren. De situatie op dit gebied verschilt per regio, stad en dorp. Hoeveel corporaties actief anti- inbraakbeleid voeren wordt niet landelijk bijgehouden. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie is in overleg met de brancheorganisatie Aedes over hoe komend jaar de samenwerking kan worden geïntensiveerd.
Wie handhaaft het Politiekeurmerk Veilig Wonen bij sociale- en vrije sector huurwoningen, alsmede koopwoningen, zodat de keurmerken na tien jaar worden vernieuwd of er aanpassingen aan de woning plaatsvinden? Wordt er goed gehandhaafd?
Eigenaren bepalen zelf of zij hun woning(en) laten voldoen aan de eisen van het PKVW. Dat is geen verplichting, maar een aanbeveling. Hetzelfde geldt voor het opnieuw aanvragen van het certificaat na 10 jaar.
Bent u bereid met zowel gemeenten, als woningcorporaties in gesprek te gaan om te zorgen dat meer woningcorporaties, particuliere verhuurders en huiseigenaren bewust zijn van de mogelijkheden tot inbraakpreventie en het Politiekeurmerk Veilig Wonen?
Ja daar ben ik toe bereid.
NPO-voorzitter Hagoort en diens intentie de politiek te beïnvloeden |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel ergernis over klimaatcampagne NPO»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de woorden van NPO-voorzitter Hagoort («Ik zie politiek die heel erg aarzelt om iets te doen. Wij hebben invloed op publieke opinie. Zo geven we voedingsbodem aan politiek om tot beleid over te gaan.») die betekenen dat hij het als zijn taak ziet de politiek te beïnvloeden?
Het is niet aan mij om verantwoordelijkheid te nemen voor de uitspraken van de heer Hagoort in een discussieprogramma of deze inhoudelijk te beoordelen. Volgens de weergave van de woorden van de heer Hagoort heeft hij niet gesproken over «beïnvloeding van de politiek», maar van «invloed op de publieke opinie». Het is overigens de taak van de publieke omroep om door zijn informerende functie bij te dragen aan publiek debat en meningsvorming.
Op grond van welk artikel in de Mediawet vervult Hagoort een politieke taak? Welke kiezers hebben hem gekozen?
De heer Hagoort vervult geen politieke taak. Hij is door de raad van toezicht van de publieke omroep aangesteld om een publieke functie te dienen: het samen met de omroepen zorgdragen voor de uitvoering van de publieke media-opdracht.
Hoe verhoudt de sturing van informatie van de NPO zich tot artikel 2.1 van de Mediawet, in het bijzonder lid 2.b dat juist van de omroep eist «op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving» te geven, alsmede lid 2.e dat voorschrijft dat de publieke omroep «voldoet aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen»?
Het is de taak van de publieke omroep om de diversiteit aan overtuigingen, meningen en interesses te weerspiegelen en op evenwichtige en journalistiek verantwoorde wijze te berichten over wat er speelt in de wereld. De NPO draagt zorg voor een kwalitatieve en evenwichtige programmering. Dat gebeurt in wisselwerking met de omroeporganisaties, die verantwoordelijk zijn voor de inhoud. De verschillende omroepen zorgen voor pluriformiteit in het aanbod en binnen programma’s.
Betalen wij belasting om via de staatsomroep tot een andere mening gebracht te worden?
Er bestaat in Nederland geen staatsomroep met voorgeschreven meningen.
Welke meningen worden nog meer voorgeschreven door de staatsomroep? Kunt u uw antwoord in alfabetische volgorde toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de heer Hagoort niet langer te handhaven is en dat hij zijn politieke carrière beter elders kan voortzetten?
Nee.
Het bericht 'ANWB: fabrikanten verzamelen ongezien data van automobilist' |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ANWB: fabrikanten verzamelen ongezien data van automobilist»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat auto’s steeds meer gegevens over de staat van de auto en het rijgedrag van de bestuurders registreren, opslaan en delen met de autofabrikant? Kunt u een overzicht geven van het soort gegevens dat auto’s genereren en opslaan, zoals laatst gereden routes, bestemmingen en parkeerplaatsen?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Er worden verschillende typen data verzameld door autofabrikanten. Het betreft enerzijds data die niet privacygevoelig zijn en iets zeggen over de staat van het voertuig (bijvoorbeeld foutmeldingen) en anderzijds data die iets zeggen over een persoon en die, als die data herleidbaar zijn tot die persoon, privacygevoelig zijn (bijvoorbeeld bezochte parkeerplaatsen). Een volledig overzicht van alle gegevens die alle typen auto’s genereren en opslaan kan ik niet geven. Individuele private partijen zijn zelf verantwoordelijk voor deze data en het voldoen aan relevante wet- en regelgeving. Het is verder aan de toezichthouder om te beoordelen of de wet- en regelgeving wordt nageleefd.
Welke privacywetgeving is van toepassing op gegevens die gegenereerd worden in auto’s? Is dat de privacywetgeving van het land waar de auto zich bevindt, of het land waar de auto geregistreerd is?
De hoofdregel van de Europese richtlijn gegevensbescherming (nr. 95/46/EG) is dat op het verwerken van de gegevens het recht van toepassing is van de lidstaat waar de verantwoordelijke voor die verwerking gevestigd is. Het is niet ondenkbaar dat dit leidt tot toepasselijkheid van de wetgeving van het land waar de betrokken fabrikant is gevestigd. Wanneer er geen vestiging is2, dan geldt dat de wetgeving van de lidstaat van toepassing is waar de verwerking feitelijk plaatsvindt.
Bent u van oordeel dat consumenten goed ingelicht moeten worden over welke gegevens van de rijbestuurder en de auto aan de autofabrikant worden doorgegeven?
Veel bedrijven, binnen en buiten het mobiliteitsdomein, verzamelen data om hun producten of diensten te verbeteren. Het is daarbij uiteraard belangrijk dat ze data gebruiken op een wijze die in overeenstemming is met wet- en regelgeving en dat zij hier maximale transparantie en keuzevrijheid over bieden richting hun klant. Voor het verwerken van persoonsgegevens geeft de geldende Europese wetgeving3 regels, zoals de informatieplicht. De informatieplicht houdt in dat de fabrikant meedeelt welke data hij verwerkt en met welke doeleinden de verwerking plaatsvindt en nadere informatie verstrekt voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder ze worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen. De betrokkene kan dan zijn recht op inzage, correctie, verwijdering van of verzet tegen het verwerken van de persoonsgegevens uitoefenen.
Bent u ook van oordeel dat eigenaren expliciet toestemming moeten geven voor het opslaan, gebruiken of verkopen van dergelijke data? Op wat voor manier wordt er toestemming gegeven voor het genereren en opslaan van dergelijke gegevens?
Ik ben er voorstander van dat automobilisten zelf invloed hebben op het verzamelen en gebruik van persoonsgegevens die henzelf betreffen en dus geïnformeerde toestemming geven voor het gebruik van hun persoonsgegevens. Deze toestemming wordt in de praktijk veelal gegeven via de (koop)overeenkomst met betrekking tot een nieuwe auto.
Kunt u uitsluiten dat de gegevens van rijbestuurders aan derden worden doorgegeven of verkocht?
Doorgifte van persoonsgegevens is alleen toegestaan wanneer dit past binnen de kaders van de geldende (Europese) wetgeving. Zo is dit alleen toegestaan als dit past binnen het doel waarvoor de gegevens verwerkt worden, of hier toestemming voor is gegeven. Het verhandelen van persoonsgegevens mag niet, tenzij dit noodzakelijk voortvloeit uit het uitvoeren van een overeenkomst met de betrokkene.
Vervolging van de Decembermoorden en het bloedbad van Moiwana in Suriname |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «OM moet Bouterse verder vervolgen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Hof van Justitie in Suriname heeft besloten dat het Openbaar Ministerie moet overgaan tot verdere vervolging van Desi Bouterse als hoofdverdachte van de Decembermoorden? Indien neen, wat is u hierover dan bekend?
Ik heb kennis genomen van de beschikking van het Surinaamse Hof van Justitie d.d. 27 november 2015. Deze houdt o.a. in dat het Openbaar Ministerie wordt opgedragen de Krijgsraad te vragen
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot het Decembermoordenproces?
Met de aanname van de gewijzigde amnestiewet in 2012 is de vervolging in het decembermoordenproces geschorst. In een uitspraak van de Krijgsraad, d.d. 11 mei 2012 is de prejudiciële vraag geformuleerd in hoeverre met de wijziging van de Amnestiewet inbreuk is gemaakt op het bepaalde in artikel 131 lid 3 van de Grondwet en dus sprake is van «inmenging in een zaak bij de Rechter aanhangig». Deze vraag is doorverwezen naar het nog op te richten Constitutioneel Hof. Eén van de verdachten, Edgar Ritfeld, is na de aanname van de gewijzigde amnestiewet in hoger beroep gegaan omdat hij zijn onschuld wil bewijzen via de juridische weg. In februari 2014 heeft het Openbaar Ministerie de Krijgsraad verzocht de schorsing van de vervolging van Ritfeld op te heffen. Deze zaak is op 7 april 2014 hervat maar na een vijftal zittingen is op 2 maart jl. de vervolging in deze zaak wederom geschorst aangezien, volgens de Auditeur Militair, deze zaak niet los kan worden gezien van de behandeling van de zaken van de andere verdachten. Door de uitspraak van het Surinaams Hof van Justitie d.d. 27 november 2015 is het nu aan het Openbaar Ministerie om de Krijgsraad op te roepen de vervolging van alle verdachten te hervatten.
Kent u het bericht «Moiwana-slachting als misdrijf tegen de menselijkheid»?2
Ja.
Is het waar dat het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens het bloedbad in Moiwana in 1986 een misdaad tegen de menselijkheid heeft genoemd, en Suriname heeft opgeroepen de daders te vervolgen en te berechten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Op 15 juni 2005 heeft het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens uitspraak gedaan in de zaak «Moiwana Community v. Suriname». Het Hof constateert dat het geen rechtsmacht toekomt om te oordelen over de gebeurtenissen in Moiwana, aangezien die plaatsvonden voordat Suriname partij werd bij het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het Hof bezigt derhalve niet de kwalificatie genoemd in de vraag. Wel roept het Hof de Staat Suriname op onderzoek te doen naar de gebeurtenissen en de verantwoordelijke partijen te vervolgen en berechten. Zie voor de volledige uitspraak: http://www.corteidh.or.cr/docs/casos/articulos/seriec_124_ing.pdf
Wat is de huidige stand van zaken wat betreft de vervolging en berechting van de daders van het bloedbad in Moiwana? Klopt het dat Suriname hier op geen enkele manier werk van maakt?
Volgens de genoemde uitspraak van het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens hebben overlevenden en nabestaanden van de gebeurtenissen in Moiwana recht op compensatie door de Surinaamse staat. Strafrechtelijke vervolging van verdachten heeft tot dusver niet plaatsgevonden.
Bent u bereid in uw contacten met uw Surinaamse collega’s aan te dringen op spoedige berechting en vervolging inzake zowel de Decembermoorden als het bloedbad in Moiwana?
Suriname heeft in 2011 deelgenomen aan de VN-Universal Periodic Review (UPR) over de mensenrechtensituatie, het zgn. landen-examen. In deze sessie heeft Suriname ingestemd met de aanbeveling van Frankrijk: «To implement the recommendations of the Human Rights Committee, by prosecuting and sentencing as appropriate the perpetrators of the extra-judiciary executions of December 1982 and the Moiwana Massacre in 1986».
Tijdens de laatste EU-artikel 8 dialoog (maart 2015) heeft Nederland met andere landen Suriname verzocht om deze UPR-aanbeveling op te volgen. Nederland zal ook bij de komende UPR aanbevelingen doen met het oog op een vervolging in het Decembermoordenproces en voor de gebeurtenissen in Moiwana.
De protesten van zwarte racisten tegen Zwarte Piet |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Winkeliers Reigersbos willen opheldering over anti-zwarte-pietprotest»?1
Ja.
Bent u bekend met The Black Panthers, in het bijzonder hun voorliefde voor moord en martelingen, alsmede hun aanhankelijkheid jegens Stalin, Mao en Noord-Korea?
Bij een protest tegen Zwarte Piet in de Bijlmer in Amsterdam (d.d. 28 november 2015) waren sommige van de demonstranten gekleed in zwarte jas, zwarte broek en zwarte baret. Er is mij geen aanwijzing bekend dat de demonstranten zich met de Black Panthers identificeren. Het staat een ieder in Nederland vrij om te demonstreren tegen de inzet van Zwarte Piet.
Deelt u de mening dat The Black Panthers in de Verenigde Staten een moordlustige en totalitaire sekte vormen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de moord op Betty van Patter in 1974 hoogstwaarschijnlijk het werk was van de The Black Panthers?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat The Black Panthers in de Verenigde Staten alleen toegankelijk is voor zwarten en dat het daarmee een racistische organisatie is en dat de organisatie excelleert in anti-blank-racisme?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat vele vooraanstaande Panthers (zoals Elridge Cleaver en Huey Newton) zware criminele waren, verantwoordelijk voor verkrachting en mishandeling?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de kinderen van Nederland te beschermen tegen dergelijke racistische protesten?
Zie antwoord vraag 2.
Het advies om een grensverleggend medicijn in de strijd tegen longkanker niet te vergoeden |
|
Reinette Klever (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het concept-advies van het Zorginstituut om Nivolumab, het eerste geneesmiddel dat de sterfte bij longkanker kan verminderen, niet te vergoeden?1
Op 8 december 2015 heeft het Zorginstituut mij geadviseerd om nivolumab niet op te nemen in het verzekerde pakket, tenzij door prijsonderhandeling de kosteneffectiviteit van het middel wordt verbeterd en de impact op het zorgbudget wordt gereduceerd.
Ik ben op dit moment in onderhandeling met de fabrikant van dit product. Na afronding van deze onderhandeling zal ik uw Kamer informeren over de uitkomst hiervan en mijn besluit of ik Nivolumab wel of niet toelaat tot het verzekerde pakket.
Deelt u de mening dat een geneesmiddel, waarbij de overlevingskans stijgt van 20% naar 40%, altijd in het basispakket moet worden opgenomen, zeker gezien de hoge zorgpremies die Nederlanders betalen? Zo nee, waarom niet?
In zijn advisering toetst het Zorginstituut zorg die mogelijk het pakket instroomt aan de vier pakketcriteria. Dit zijn de criteria stand van de wetenschap en praktijk, noodzakelijkheid, kosteneffectiviteit en uitvoerbaarheid. In zijn uiteindelijke advies of zorg wel of niet tot het pakket zou moeten behoren, maakt het Zorginstituut een weging tussen deze criteria. Voor wat betreft het criterium kosteneffectiviteit is het bedrag van € 80.000 per gewonnen levensjaar in goede kwaliteit een referentiewaarde die het Zorginstituut gebruikt in haar advisering, dit is geen vastliggende bovengrens.
Bij mijn besluit of zorg wel of niet tot het verzekerde pakket wordt toegelaten, maakt het advies van het Zorginstituut altijd een belangrijk onderdeel uit van mijn overweging. Ik vind het niet juist om hierbij op voorhand keuzes te maken over bijvoorbeeld onder- of bovengrenzen, of over minimale of maximale stijgingen van de overlevingskans. Het gaat namelijk bij elke beslissing over een behandeling, geneesmiddel of medisch hulpmiddel om maatwerk. Om dit maatwerk te leveren en een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen adviseert het Zorginstituut mij, zoals hierboven beschreven, over de effectiviteit van bepaalde zorg, de kosten en de verhouding tussen beide. Daarbij kijkt het ook goed naar wetenschappelijke en maatschappelijke aspecten van de behandeling.
Sinds wanneer is de prijs van een geneesmiddel leidend bij het al dan niet toelaten tot het basispakket, en wie heeft de bovengrens van 80.000 euro per behandeling bepaald?
Zie antwoord vraag 2.
Onderhandelt u met de fabrikant om de prijs te verlagen? Zo ja, wat is voor u een acceptabele prijs?
Ik verwijs u voor het antwoord op het eerste deel van deze vraag naar mijn antwoord op vraag 1. Het is op voorhand niet te zeggen wat een acceptabele prijs voor een geneesmiddel is. Hierbij spelen meerdere factoren een rol. Denk aan de mate van effectiviteit van het geneesmiddel, het volume dat wordt afgezet en de ontwikkelings- en productiekosten. Ik kijk bijvoorbeeld kritisch naar de prijs die een fabrikant stelt als deze in de praktijk leidt tot een relatief zeer hoog kostenbeslag en ten laste komt van het basispakket, zeker als er geen transparante prijsonderbouwing van de leverancier aan ten grondslag ligt of de verhouding tussen kosten en effecten van de behandeling ongunstig is.
Wat waren de besparingen op geneesmiddelen de afgelopen vijf jaar, en waarom zet u deze besparingen niet in voor nieuwe geneesmiddelen, zoals Nivolumab?
De realisatie van de uitgaven in het kader voor extramurale geneesmiddelen lag in de afgelopen vijf jaar ten opzichte van de geraamde kosten cumulatief grofweg € 2,5 miljard lager (op jaarbasis). De lagere uitgaven zijn elders in de zorg ingezet, en voor de collectieve uitgaven in het algemeen. Ook hebben deze lagere uitgaven geleid tot een beperktere stijging van zorgpremies.
Ik vind het van belang de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van nieuwe innovatieve geneesmiddelen te borgen. Hiervoor is een integraal pakket van maatregelen noodzakelijk. Hierover ben ik in overleg met de partijen van het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg. Onderdeel hiervan is ook hoe we gezamenlijk ervoor kunnen zorgen dat er lagere prijzen gerealiseerd worden. Dat heeft immers mijn voorkeur in plaats van het verhogen van de uitgaven. Verder ben ik bezig met het opstellen van een visie geneesmiddelenbeleid waarin dit ook een belangrijk aandachtspunt is en breng ik tijdens het Nederlands voorzitterschap van de Europese Raad dit onderwerp onder de aandacht.
Vindt u het redelijk dat er volgens de Minister van Financiën voor asielzoekers onbeperkt budget is2, maar voor ernstig zieke Nederlanders, die jarenlang premies en belastingen betaald hebben, kennelijk niet? Zo ja, waarom?
De kwestie die u in uw vragen aan de orde stelt ziet op een mogelijk advies van het Zorginstituut Nederland om een bepaald medicijn niet te verstrekken. In de najaarsnota 2015 bent u geïnformeerd over de extra inzet in verband met de hogere instroom van asielzoekers.
Het bericht ‘Geen uitstel elektronische monitoring ammoniak’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen uitstel elektronische monitoring»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het verzoek van de varkenshouders niet wordt gehonoreerd?
Ik verwijs u naar de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 20 november jl.
Wat is de reden dat de in financiële nood verkerende varkenshouders niet enkele maanden uitstel mogen krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat juist het niet meedenken met de sector een verkeerd signaal is naar de varkenshouders, nu zij bezig zijn met een vitaliseringstraject? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie neemt deel aan de Regiegroep vitale varkenshouderij onder leiding van de heer Rosenthal, en denkt volop mee met de varkenssector over voorstellen en maatregelen waarmee de markt- en ketenpositie van de varkenshouderij wordt versterkt. Ik ondersteun de noodzaak van een vitalisering en herstructurering die perspectieven biedt voor een rendabele, duurzaam producerende en maatschappelijk gewaardeerde varkenssector. Dit laat onverlet dat varkenshouders zich aan milieuregels moeten houden.
Kunt u nader ingaan op de stelling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu dat uitstel een verkeerd signaal zou zijn en een concurrentievoordeel zou opleveren voor enkele varkenshouders, in het licht van dat het verzoek vanuit de Nederlandse Vakbond Varkenshouders en de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland komt, en daarmee breed gedragen wordt?
De wettelijke verplichting tot het elektronisch monitoren van luchtwassers is op 1 januari 2013 in het gewijzigde Activiteitenbesluit milieubeheer in werking getreden met een overgangstermijn tot 1 januari 2016. Ondanks dat het verzoek breed gedragen zou zijn, is het een verkeerd signaal om enkele weken voor het einde van de overgangstermijn degenen te belonen zich niet hebben voorbereid op nieuwe regelgeving die al geruime tijd bekend is. Verder verwijs ik voor de noodzaak van elektronische monitoring naar de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 20 november jl.
Deelt u de mening dat de Nederlandse varkenshouders onder druk staan, onder meer door meerkosten vanwege maatschappelijke eisen, en weinig tot geen financiële armslag hebben op dit moment en zodoende dit kleine beetje lucht wel kunnen gebruiken? Zo ja, hoe gaat u deze ruimte bieden? Zo nee, waarom bent u van mening dat de varkenshouders op dit moment voldoende financiële ruimte hebben om een dergelijke investering oplopend tot enkele duizenden euro’s te doen?
De Nederlandse varkenshouderij heeft al een aanzienlijke periode te maken met een slechte marktsituatie en lage opbrengstprijzen. Het gaat om een structureel probleem. Op de Europese markt zijn vraag en aanbod niet in evenwicht door een verdere toename van de varkensvleesproductie bij een structureel dalende vraag. Bij het streven naar een vitale, toekomstbestendige varkenssector worden geen concessies op wettelijke eisen ten aanzien van milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid gedaan. Gebleken is dat luchtwassers vaak niet aan werden gezet. Daarom is elektronische monitoring verplicht gesteld. Ten aanzien van de milieuregelgeving is er geen sprake van bovenwettelijke eisen. De Nederlandse milieuregelgeving is gericht op de uitvoering van Europese milieurichtlijnen.
Zoals u weet heeft mijn voorganger vanwege de financiële situatie in de melkvee- en varkenshouderij het voorstel van de Europese Commissie gesteund waarbij een nationale enveloppe van bijna 30 miljoen euro voor Nederland is toegekend. Een deel van die middelen komt beschikbaar voor de varkenshouderij. Deze middelen zullen worden ingezet voor de vitalisering van deze sector in het kader van de Regiegroep vitale varkenshouderij en voor het stimuleren van de realisatie van mestverwerking. Op korte termijn zal ik uw Kamer over de besteding van deze middelen nader informeren.
Indien de sector concrete suggesties heeft voor verlichting van regeldruk die niet ten koste gaan van milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid, ga ik daarover graag in gesprek.
Deelt u de mening dat de varkenssector al veel stappen heeft gezet, een vitaliseringstraject ingaat en onder financiële druk staat, en op deze manier iedere keer aan het kortste eind trekt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de verzoeken vanuit de varkenssector om meer lucht te krijgen door het verlagen van de regeldruk, dan wel uitstel van nieuwe regels? Bent u bereid om met de sector in overleg te treden om de regeldruk te verminderen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid tot een stop op nieuwe maatregelen om de varkenssector ruimte te geven voor haar vitaliseringstraject?
Het traject van de Regiegroep vitale varkenshouderij is gericht op de vitalisering van deze sector en het op termijn versterken van de markt- en ketenpositie. Dit is voor mij geen reden om lopende trajecten op het terrein van mest, milieu, dierenwelzijn en/of antibiotica generiek «on hold» te zetten. Voor een duurzame, toekomstbestendige varkenssector blijven maatregelen gewenst om de afgesproken beleidsdoelen te kunnen realiseren. Dit zal ik in goed overleg met het bedrijfsleven vormgeven.
Bent u bekend met het rapport van het LEI (Landbouw Economisch Instituut) «Productiekosten van varkens» uit 2013, waarin is berekend dat Nederlandse varkensboeren gemiddeld 19 eurocent in de kostprijs kwijt zijn aan maatschappelijke eisen, en dat dat voor landen om ons heen om ongeveer 8 eurocent gaat? Bent u van mening dat dit een evenredige verdeling is binnen het Europese speelveld?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Lodders en Teeven van mei 2015 (Tweede Kamer Aanhangsel 2427) blijkt uit dit rapport dat de totale Nederlandse kostprijs in 2011 € 1,60 per kilogram geslacht gewicht was. Dit was enkele centen hoger dan Denemarken en Spanje en lager dan de kostprijs in andere lidstaten.
Onderdeel van de totale kostprijs zijn de kosten als gevolg van overheidsmaatregelen. Deze bedroegen in 2013 voor Nederland 19 cent per kilogram geslacht gewicht. In andere belangrijke varkensproducerende EU-lidstaten was dit 7 à 8 cent. Het grootste deel van de Nederlandse kostprijs als gevolg van overheidsmaatregelen (13 cent) hangt samen met de extra kosten van de implementatie van Europese milieuregelgeving (mestafvoer, ammoniakemissiebeperkende maatregelen en productierechten). Deze extra kosten zijn een gevolg van de relatief hoge veebezetting en milieubelasting in Nederland, waardoor verdergaande maatregelen nodig zijn om de milieudoelen te kunnen realiseren. Een beperkt deel (circa 2 cent) is toe te schrijven aan nationale maatregelen op het terrein van dierenwelzijn die rond het jaar 2000 zijn ingevoerd.
Bent u alsnog bereid, in overleg met uw collega op Infrastructuur en Milieu, de varkenshouders dit beetje ruimte te gunnen?
Ik volg hier de lijn van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De motie Lodders en Geurts met verzoek om uitstel van de verplichting tot elektronische monitoring van luchtwassers (Kamerstuk 34 300-XIII, nr. 110) is zeer recent verworpen.
De hoge registratiekosten voor de verplichte geschillencommissie in de kinderopvang en het 'klachtengeld' dat betaald moet worden |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat kinderopvangorganisaties zich verplicht moeten aansluiten bij zowel een geregistreerde klachtencommissie als de nieuwe geschillencommissie Kinderopvang?1
Nee. Op grond van artikel 1.57c, eerste lid, en artikel 2.13b, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn houders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen vanaf 1 januari 2016 verplicht aangesloten bij een door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende geschillencommissie voor het behandelen van geschillen.
Vanaf 1 januari 2016 is er nog maar één landelijke Geschillencommissie op het terrein van de kinderopvang, te weten de Geschillencommissie Kinderopvang van de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC). De verplichting om aangesloten te zijn bij de Geschillencommissie Kinderopvang is in de plaats gekomen van de vroegere verplichting om een onafhankelijke klachtencommissie te hebben of te zijn aangesloten bij een regionale of landelijke klachtencommissie op grond van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WCKZ).
Acht u het wenselijk dat de kosten voor registratie bij de nieuwe geschillencommissie kinderopvang aanzienlijk meer zijn dan in de huidige situatie? Kunt u dit toelichten?
Uitgangspunt is dat de kosten van de Geschillencommissie Kinderopvang en het Klachtenloket Kinderopvang worden betaald uit de jaarlijkse aansluitbijdragen van de houders. De Geschillencommissie Kinderopvang doet jaarlijks, op basis van zijn begroting, een voorstel voor een staffel voor de hoogte van de door de houders te betalen jaarlijkse aansluitbijdragen. De Geschillencommissie legt de staffel volgens de opgestelde gedragsregels ter goedkeuring voor aan de Brancheorganisatie Kinderopvang en de MO-groep.
De hoogte van de door de houder te betalen aansluitbijdrage hangt samen met het aantal geregistreerde kindplaatsen in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) of het aantal aangesloten gastouders bij de houder van een gastouderbureau.
De Geschillencommissie Kinderopvang heeft een eerste analyse gedaan van de doorbelasting van de kosten voor de exploitatie van het nieuwe stelsel voor klacht – en geschilbehandeling op basis van de initiële begroting. Op basis hiervan heeft de Geschillencommissie Kinderopvang vervolgens het voorstel voor de staffel opgesteld voor het huidige tarievenstelsel voor de jaarlijkse aansluitbijdragen van de houders. Daarbij is vastgesteld dat er verschillen zijn met de vroegere tarieven, maar geen substantiële verschillen en dat deze daarom op het eerste gezicht acceptabel lijken te zijn. Onder die voorwaarde hebben de Brancheorganisatie Kinderopvang en de MO-groep ingestemd met de voorgestelde staffel voor de tarieven 2016. Afgesproken is dat de hoogte van de aansluitbijdragen ook in 2016 een belangrijk aandachtspunt zal zijn voor de Stuurgroep Geschillencommissie Kinderopvang en dat dit gemonitord zal worden.
Wat is de reden dat er bij de bekostiging van de nieuwe geschillencommissie kinderopvang er voor gekozen is om de kosten voor individuele kinderopvangorganisaties te baseren op het aantal geregistreerde kindplaatsen in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) en niet op het aantal fte, zoals de branchevereniging heeft voorgesteld?
Er is voor gekozen de bekostiging hierop te baseren, omdat op basis van de gegevens over het aantal geregistreerde kindplaatsen of het aantal aangesloten gastouders in het LRKP de doorbelasting van kosten op een objectieve wijze kan worden berekend. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met de Stuurgroep Geschillencommissie Kinderopvang, waarin de Brancheorganisatie Kinderopvang, de MO-groep, BOinK en daarnaast als toehoorder het Ministerie van SZW zijn vertegenwoordigd. De Stuurgroep Geschillencommissie Kinderopvang is betrokken bij de inrichting van het stelsel voor behandeling van klachten en geschillen op het terrein van de kinderopvang.
Als een houder van mening is dat het aantal kindplaatsen dat voor zijn vestiging(en) is geregistreerd in het LRKP te hoog is, kan hij een wijzigingsverzoek indienen voor aanpassing in het LRKP bij de betreffende gemeente(n). Vanaf de Wijzigingswet Kinderopvang 2013 mogen gemeenten geen leges meer heffen voor wijzigingen in het LRKP.
Is het waar dat er alleen al aan registratiekosten meer dan 2 miljoen euro wordt opgehaald door de nieuwe geschillencommissie (2.500 kinderopvangorganisaties, 12.000 locaties voor gastouderopvang en 2.400 peuterspeelzalen maal 140 euro registratiekosten per locatie)? Kunt u het exacte bedrag en de onderliggende berekening aan de Kamer doen toekomen?2
Nee, de Geschillencommissie Kinderopvang geeft aan dat dit bedrag bij hen niet bekend is. De initiële begroting van de Geschillencommissie Kinderopvang voor de jaarlijkse kosten voor de exploitatie van het stelsel van klacht- en geschilbehandeling op het terrein van de kinderopvang waarvan voor 2016 is uitgegaan bedraagt € 721.000,–. De Stuurgroep Geschillencommissie Kinderopvang, waarin de Brancheorganisatie Kinderopvang, BoinK, de MO-groep en als toehoorder het Ministerie van SZW zijn vertegenwoordigd heeft hiermee ingestemd.
Op basis van de verkregen ervaringsgegevens zal de Geschillencommissie Kinderopvang jaarlijks een begroting opstellen.
Het tarief dat een houder jaarlijks op basis van de staffel moet betalen is gebaseerd op het aantal geregistreerde kindplaatsen of het aantal aangesloten gastouders. Het is de houder die het tarief betaalt, niet de afzonderlijke vestigingen. Momenteel zijn er circa 3.800 houders.
Hoe gaat u om met kinderopvangorganisaties die door jarenlange bezuinigingen het aantal kindplaatsen fors hebben zien dalen, maar vanwege de kosten deze mutaties niet hebben doorgegeven aan de LRKP? Worden de inschrijfkosten van de geschillencommissie gebaseerd op het daadwerkelijke aantal kindplaatsen of op het aantal kindplaatsen geregistreerd in het LRKP? Acht u het wenselijk dat organisaties een forse rekening gepresenteerd krijgen door de voorgestelde berekeningssystematiek?
De inschrijfkosten bij de Geschillencommissie zijn gebaseerd op het aantal kindplaatsen dat is geregistreerd in het LRKP. Zoals eerder aangegeven (zie ook het antwoord op vraag 3), als een houder van mening is dat het aantal kindplaatsen dat voor zijn vestiging(en) is geregistreerd in het LRKP te hoog is, kan hij een wijzigingsverzoek indienen. Hiervoor mogen gemeenten geen leges meer heffen.
Hoe verhoudt een verhoging van de inschrijfgelden voor deze organisaties zich tot het uitdrukkelijke verzoek van de Brancheorganisatie Kinderopvang om de kosten voor ondernemers met de invoering van de nieuwe geschillencommissie niet te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat een ouder die wil dat de commissie naar een geschil kijkt eerst «klachtengeld» betalen, terwijl de kinderopvangorganisatie al een forse bijdrage moet betalen voor de geschillencommissie? Acht u het wenselijk dat er drempels worden opgeworpen voor ouders om hun recht te halen?3
Hoe hoog is het «klachtengeld» dat betaald moet worden en hoe garandeert u dat men vanwege de kosten afziet van een klachtenprocedure?
De EU-Turkije top |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de tekst van de overeenkomst die de EU en Turkije afgelopen zondag 29 november in Brussel sloten, openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Zie mijn Kamerbrief van 2 december j.l. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november j.l., waarin een verwijzing is opgenomen naar de tekst van het Actieplan dat de EU en Turkije zijn overeengekomen.
Kunt u een verslag van de bijeenkomst, inclusief de onderhandelingen die eraan vooraf gingen en de standpunten die de Nederlandse regering heeft ingenomen, aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Ja. Zie mijn Kamerbrieven van 24 november j.l. met de inzet voor de EU-Turkije Top en van 2 december j.l. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november j.l.
Kunt u een precieze lijst geven met toezeggingen die Nederland moet nakomen als gevolg van deze deal, die de EU moet nakomen en die Turkije moet nakomen?
Ja. In mijn Kamerbrief van 27 oktober j.l.1 geef ik een overzicht van de verplichtingen die de EU en haar lidstaten enerzijds en Turkije anderzijds op zich hebben genomen in het gezamenlijk Actieplan inzake migratie.
Kunt u aangeven hoeveel geld Turkije rechtstreeks of via een trust fund ontvangt, over welke periode, hoeveel Nederland daaraan direct en indirect bijdraagt en onder welke voorwaarden het wordt uitgegeven?
Ja. In mijn Kamerbrief van 25 november j.l.2 staan zowel de omvang van de Turkey Refugee Facility als de mogelijke extra Nederlandse bijdrage vermeld, respectievelijk € 3 miljard over 2016 en 2017 en € 117 miljoen. De faciliteit is bedoeld voor de coördinatie van assistentie aan vluchtelingen in Turkije waarbij de Commissie zorg draagt voor de allocatie van de beschikbare middelen. De nadere uitwerking van de financiële en juridische modaliteiten bij het Commissiebesluit van 25 november is momenteel onderwerp van overleg in Brussel. In dit kader wordt nadrukkelijk bezien of een grotere bijdrage uit de EU-begroting haalbaar is.
Kunt u aangeven hoeveel vluchtelingen vanuit Turkije in Europa gesetteld worden in totaal, over welke periode en wat het aandeel van Nederland is?
In het overeengekomen Actieplan staat omschreven aan welke afspraken de EU en Turkije zichzelf hebben gecommitteerd. Voor de inhoud en appreciatie van dat plan verwijs ik kortheidshalve naar de reeds onder 3 genoemde Kamerbrief van 27 oktober j.l. over het EU-Turkije Actieplan.3 Over hervestiging van vluchtelingen vanuit Turkije zijn geen concrete afspraken gemaakt. De EU heeft verklaard de bestaande bilaterale en EU hervestigingsprogramma’s te zullen blijven steunen. De voorzitter van de Commissie heeft het voornemen gedeeld om voorafgaand aan de Europese Raad op 17 en 18 december a.s. met een mededeling te komen rondom hervestiging vanuit Turkije. Die Commissie-mededeling alsmede een appreciatie daarvan zal vanzelfsprekend met uw Kamer worden gedeeld conform de daartoe geldende afspraken met de Kamer.
Kunt u aangeven of Turkije het vluchtelingenverdrag ook gaat tekenen en ratificeren zonder territoriale beperkingen, zodat Syriërs en Irakezen in Turkije onder de bescherming van het vluchtelingenverdrag zullen vallen?
In het kader van het EU-Turkije Actieplan heeft de EU de intentie van Turkije verwelkomd zich in te spannen om zo snel mogelijk te voldoen aan de voorwaarden van de roadmapvisumliberalisatie. Ik verwijs in dit verband ook naar de Kamerbrief van 2 december j.l. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november j.l. Een van de voorwaarden van de roadmapis dat Turkije zjin vluchtelingenwetgeving in overeenstemming brengt met het Vluchtelingenverdrag.
Voor het openen van welke hoofdstukken gaat de Europese Commissie voorbereidende werkzaamheden voltooien in het eerste kwartaal van 2016?1
Naast het reeds gepresenteerde voorbereidende document voor hoofdstuk 31 (gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid), is de Commissie van plan in het voorjaar van 2016 ook voorbereidende documenten voor de hoofdstukken 15 (energie), 26 (onderwijs en cultuur) en de rechtsstaatshoofdstukken 23 en 24 voor te bereiden. Op al deze hoofdstukken liggen vooralsnog bilaterale blokkades van Cyprus en deels Griekenland.
Kunt u aangeven wie onder deze groep vallen: «beide partijen, zoals overeengekomen en met onmiddellijke ingang, hun actieve samenwerking opvoeren inzake migranten die geen internationale bescherming behoeven, het voorkomen van reizen naar Turkije en de EU, het waarborgen van de toepassing van de vastgelegde bilaterale overnamebepalingen en het prompt terugsturen van migranten die geen internationale bescherming behoeven naar hun land van herkomst»? Ofwel: welke groepen migranten uit welke landen zullen worden teruggestuurd naar Turkije?2
Het doel van het Actieplan dat de EU met Turkije is overeengekomen is het substantieel beperken van de instroom vanuit Turkije en het verbeteren van de omstandigheden voor vluchtelingen in Turkije. Migranten die alsnog in de EU asiel aanvragen, zullen de daarvoor bestaande procedures doorlopen, ongeacht hun nationaliteit. Terugkeer is aan de orde indien het asielverzoek na een zorgvuldige toetsing is afgewezen. De voorwaarden voor overname door Turkije zijn vastgelegd in de terug- en overnameovereenkomst tussen de EU en Turkije (PbEU 2014, L134). Met Turkije is nu afgesproken dat de artikelen inzake overname vervroegd in werking zullen treden, namelijk in juni 2016 in plaats van in oktober 2017. Tot die tijd gelden voor overname de bilaterale terug- en overnameovereenkomsten, bijvoorbeeld zoals tussen Griekenland en Turkije. Met Turkije is afgesproken dat deze overeenkomsten zorgvuldig en voortvarend worden toegepast.
Dit laat onverlet dat Nederland er op in zet, conform beschreven in de brief aan de Tweede Kamer van 8 september j.l. en overeengekomen in de conclusies van de JBZ-Raad van 8 oktober j.l., toe te werken naar de situatie waarbij mensen die asiel willen aanvragen en uit delen van de wereld komen waar veilige opvang en adequate procedures beschikbaar zijn, worden teruggestuurd teneinde daar bescherming te genieten. Zover zijn we nu nog niet, maar dit Actieplan met Turkije is een stap op weg daarnaartoe.
Zullen mensen die uit Syrië gevlucht zijn en illegaal vanuit Turkije naar de EU doorreizen, worden teruggestuurd naar Turkije? Indien het antwoord aangeeft dat het voor sommigen wel en sommigen niet het geval is, kunt u dan precies aangeven onder welke omstandigheden deze mensen wel worden teruggestuurd en onder welke niet?
Zie antwoord vraag 8.
Indien deze deal geld kost uit de Nederlandse begroting, wanneer zult u dan daarvoor een suppletoire begroting indienen?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 25 november j.l.6 zal de nationale besluitvorming over de financieringsmodaliteiten van de Nederlandse bijdrage plaatsvinden bij de Voorjaarsnota. Het steunen van versterkte opvang in de regio sluit aan bij de visie van het kabinet op de Europese migratieproblematiek, zoals aan de Kamer gestuurd op 8 september j.l.7
Heeft u een parlementair voorbehoud gemaakt op de deal of een onderdeel van de deal tussen de EU en Turkije (op geld, visumvrij reizen, toetredingsonderhandelingen of andere onderdelen)?
De afspraken tussen de EU en Turkije zijn vastgelegd in een Actieplan en via een gezamenlijke verklaring politiek overeengekomen8. Dit biedt het raamwerk voor de afspraken met Turkije. Hierop heeft het kabinet geen algemeen parlementair voorbehoud gemaakt. De inzet van het kabinet is met uw Kamer besproken in meerdere debatten waaronder het voorbereidende debat voor de Top op 25 november j.l. Voor de besluitvorming op specifieke onderdelen van het plan blijven de reguliere besluitvormingsprocessen in Raadskader van kracht.
Kunt u deze vragen vóór donderdag 3 december 17.00 uur beantwoorden, zodat er bij de regeling van werkzaamheden rond de stemmingen op de begroting besloten kan worden wat er met de antwoorden gedaan wordt?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Gemeenten verdienen grif aan spookleges' |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeentes verdienen grif aan «spookleges»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onterecht in rekening brengen van leges door gemeenten een zeer onwenselijke praktijk is?
Met u ben ik van mening dat gemeenten die leges heffen terwijl de grondslag daartoe ontbreekt onwenselijk handelen. Het zijn echter de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de legesaanslagen die zij opleggen en het is aan de betreffende gemeenteraden om hier tegen op te treden.
Kunt u aangeven op welke schaal deze praktijk plaatsvindt? Zo niet, bent u dan bereid dit te onderzoeken?
Het is mij niet bekend op welke schaal het heffen van leges op basis van een bestemmingsplan dat al meer dan tien jaar oud is plaatsvindt. Hiertoe zou een zeer gedetailleerd onderzoek plaats moeten vinden. Dit lijkt mij niet nodig. Duidelijk is dat dit een zaak is van de gemeenten. Zij dienen zelf te zorgen voor actuele bestemmingsplannen en geldige heffingsgrondslagen.
Bent u bereid u in te spannen om een einde te maken aan het onterecht in rekening brengen van leges door gemeenten? Zo ja, bent u bereid, indien nodig, hier wettelijke maatregelen te treffen?
Uiteraard ben ik bereid om mij in te spannen voor een juiste legesheffing door gemeenten. Ik zal dit onderwerp dan ook bij de VNG onder de aandacht brengen. Aanvullende wettelijke maatregelen zijn niet nodig, omdat het nu evenmin is toegestaan te heffen zonder grondslag. Daarnaast is er een eenvoudige oplossing voor de verouderde bestemmingsplannen, namelijk het op orde brengen van de bestemmingsplannen naar de actuele situatie.
Deelt u de mening dat onterecht verkregen leges terugbetaald moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken gaat u hierover maken met gemeenten?
Het is aan de gemeenten zelf om hierover een beslissing te nemen gelet op de rechterlijke uitspraken in het door u aangehaalde krantenartikel.
De uitlating van de president van Oekraïne met betrekking tot het aanstaande referendum over het associatieverdrag |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «De president van Oekraïne legt uit hoe het werkt in Nederland»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Hoe duidt u de woorden «This referendum does not stop the association agreement» van president Porosjenko?
De woorden van president Porosjenko zijn aan hem. Het is duidelijk dat de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne (hierna: het associatieakkoord) pas in werking treedt als alle partijen, dus inclusief Nederland, het hebben geratificeerd. In afwachting van het raadgevend referendum op 6 april is de ratificatie door Nederland opgeschort. Zoals o.a. aangegeven in mijn Kamerbrief van 26 oktober jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 425), wordt het associatieakkoord tot het moment van inwerkingtreding deels voorlopig toegepast. Tijdens het gesprek met president Porosjenko gaf hij blijk goed op de hoogte te zijn van de voorwaarden voor inwerkingtreding van het akkoord.
Kunt aangeven waarom u op geen enkele wijze een reactie gaf op de uitlating van president Porosjenko?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse van president Porosjenko met betrekking tot het referendum?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Zo ja, kunt u aangeven wat dan de meerwaarde van het instrument is? Zo neen, wat is de reden geweest van diens uitlating en op welke wijze gaat u dit misverstand rechtzetten?
Zie antwoord vraag 4.
Het boek De Kraak van het Slotervaartziekenhuis |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Welke maatschappelijke kosten zijn er in totaal gemaakt door de gemeente Amsterdam, de ziekenfondsen en het Ministerie van VWS bij de totstandkoming van het Slotervaartziekenhuis?1
Ik beschik niet over een overzicht van maatschappelijke kosten welke in totaal zijn gemaakt bij de totstandkoming van het Slotervaartziekenhuis.
Kan uitgebreid en helder beschreven worden wat de rol van de zorgconsultant, de heer Spijker, is geweest bij het Slotervaartziekenhuis? Was hij op enigerwijze betrokken bij het heroïneproject? Is er op enigerwijze sprake geweest van belangenverstrengeling, wetende dat de heer Spijker de echtgenoot is van de Minister van VWS, en dat ook was ten tijde van deze situatie? Kan gegarandeerd worden dat hier nooit sprake van is geweest?
De invulling van het werk van mijn partner is aan hem. Relevant is of er sprake is geweest van belangenverstrengeling. Dat is niet het geval. Hij was niet betrokken bij het project om heroïne te produceren of verstrekken. Overigens was hij geen partij bij de besluitvorming omtrent Achmea of het vertrek van de voorzitter van de Raad van Bestuur. Hij heeft over al deze zaken nooit contact gehad met het ministerie.
Bij welke adviezen aan en besluiten van het Slotervaartziekenhuis is zorgconsultant Spijker betrokken geweest ten tijde van de perikelen met Achmea, en het vertrek van Erbudak als directeur van het Slotervaartziekenhuis? Op welke wijze is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er waar van de volgende bewering op pagina 236: «De vergadering staat even stil bij de positie van Sander Spijker, de echtgenoot van Minister Schippers, aangesteld in weerwil van een «nadrukkelijk negatief advies» van Beijnen en Brandjes en zonder besluitvorming door de raad van bestuur. Beijnen klaagt dat Spijker zich ten onrechte opwerpt als tweede man van het Slotervaart en als contactpersoon bij het advieskantoor KPMG, dat de waarde van de ziekenhuisaandelen moet bepalen.»?2
Zie antwoord vraag 2.
Heeft hij op enigerlei wijze contact gehad met het ministerie in bovengenoemde kwesties? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend dat Di-AcetylM BV de aanbesteding voor het «heroïne-project» won, en kan het traject van deze aanbestedingsprocedure uitgebreider worden beschreven dan in de brief van 20 november 2015? Wat waren precies de voorwaarden waaraan de partijen die mee wilden dingen moesten voldoen, en welke twee andere partijen schreven zich in voor deze aanbestedingsronde? Is het correct dat Di-acetylM BV vlak voor de aanbesteding is opgericht? Is het vervolgens u correct dat gedegen financiële historie tot de voorwaarden van aanbesteding hoorde? Zo ja, kunt u toelichten hoe een en ander zich tot elkaar verhoudt?3
De aanbesteding is aangekondigd in het Pharmaceutisch Weekblad van 28 januari 2005 en gepubliceerd op de website www.aanbestedingskalender.nl. De inschrijvingstermijn liep van 28 januari 2005 tot 28 februari 2005 12 uur.
De voorwaarden waaraan partijen moesten voldoen waren aangegeven in het beschrijvend document bij deze aanbesteding. Om voor de opdracht in aanmerking te komen moest een partij in staat zijn en bereid zijn medicinale heroïne als farmaceutisch product te registreren. En tevens moest een partij zorg dragen voor de productie en levering van de farmaceutische producten.
Behalve Di-AcetylM BV schreven twee andere partijen zich in. De ene partij, een apotheek, voldeed niet aan de voorwaarden zoals gesteld en de andere partij, een farmaceutisch bedrijf, meldde zich ruim na de sluitingstermijn.
Di-AcetylM BV is op 22 februari 2005 opgericht.
Tot de zogenaamde gunningcriteria behoorde, naast een aantal andere criteria, ook de financiële situatie van de dienstverlener.
Waarom is bij de aanbesteding voor een BV gelieerd aan het Slotervaartziekenhuis gekozen, terwijl in de periode van aanbesteding duidelijk was dat de toekomst van dit ziekenhuis hoogst onzeker was, omdat er al jaren gesproken werd over verdwijnen van dit specifieke ziekenhuis, dan wel door overname/fusie, dan wel door faillissement?4 5
De apotheek van het Slotervaartziekenhuis, onderdeel van de Stichting Slotervaartziekenhuis, was vanaf het begin bij het medisch-wetenschappelijk experimenteel onderzoek betrokken door het produceren en leveren van de studiemedicatie. Deze apotheek stond goed aangeschreven. De speciaal met het oog op de opdracht van VWS opgerichte BV was de enige partij die een offerte uit bracht die aan de gestelde voorwaarden voldeed. Door de oprichting van een BV werd deze op afstand van het Slotervaartziekenhuis en van de ziekenhuisapotheek gepositioneerd. Daardoor konden risico’s worden gespreid en geldstromen worden gescheiden. Daarmee werd ook voldaan aan de wens van VWS dat de registratiehouder een zelfstandige rechtspersoonlijkheid zou aannemen, en daardoor op afstand van de apotheek en van het Slotervaartziekenhuis.
Wat was in 2005/2006 precies de voorlopig afgesproken prijs voor de heroïneproductie, en hoe heeft deze prijs zich in de vervolgjaren ontwikkeld? Kan dit per jaar vanaf 2005 inzichtelijk worden gemaakt?
Totdat een reële prijs kon worden vastgesteld was de geoffreerde kostprijs met een opslag van 15% richtinggevend. In de kostprijs waren tot de wijziging van het Opiumwetbesluit in oktober 2009 nog niet alle kostenposten betrokken, omdat de Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden enkele onderdelen bleef financieren. Bovendien was afgesproken dat vanwege fluctuaties van de grondstofprijs de prijs kon worden aangepast bij significante wijziging van die grondstofprijs. Eind 2009, toen wijziging van het Opiumwetbesluit was gerealiseerd en het aantal poli’s en behandelplaatsen was uitgebreid, kon een reële prijs worden vastgesteld. Wanneer de handelsprijs van 1 januari 2010 als uitgangspunt op 100 wordt geïndexeerd, heeft deze zich voor de inhaleerbare varianten als volgt ontwikkeld: 2012 92,5 en 2015 92,7. Voor de injecteerbare varianten: 2012 105, 2015 109.
Hoe kwam een gemeente in aanmerking om binnen haar grenzen een heroïnepoli te starten? Wat waren de voorwaarden waaraan voldaan moest worden?
Op basis van het advies van de Commissie Invoeringsaspecten Behandeling Heroïneverslaafden zijn 18 gemeenten in de gelegenheid gesteld om reeds bestaande poli’s (behandeleenheden) uit te breiden of nieuwe poli’s te vestigen. Daartoe konden zij een verzoek indienen bij het Ministerie van VWS. In de handleiding (manual) van de Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden en door de Commissie Invoeringsaspecten Behandeling Heroïneverslaafden waren de voorwaarden aangegeven waaraan een poli moest voldoen, zoals bijvoorbeeld een capaciteit van minstens 20 behandelplaatsen doch niet groter dan 100 behandelplaatsen, uitsluitend toegankelijk voor patiënten die tot heroïnebehandeling zijn toegelaten, 7 dagen per week geopend etc.6
Klopt het dat AcetylM BV ieder jaar een slordige miljoen euro winst maakt op de productie van heroïne?6
Zoals in de brief van 20 november 2015 is aangegeven wordt een medicijn normaliter in concurrentie ingekocht bij een farmaceutisch bedrijf. Dat was in het geval van medicinale heroïne niet voorhanden. Bovendien betrof het een bijzondere situatie waarvan de continuïteit onzeker was. Gelet op die onzekere basis van de continuïteit van heroïnebehandeling werden geen leningen voor de investeringen verstrekt. Deze BV beschikte zelf niet over de middelen om investeringen voor te financieren en heeft daarom stelselmatig doelreserves aangelegd om te kunnen investeren en een buffer voor risico-afdekking aan te leggen. De overeenkomst had betrekking op nieuw te ontwikkelen, te registreren en te produceren farmaceutische producten. In eerste instantie is geïnvesteerd in research en apparatuur en onlangs in een nieuwe productiefaciliteit. Ik heb in de brief van 20 november 2015 aangegeven dat op basis van het jaarverslag van Di-AcetylM BV over 2014 de beschikbare reserves € 3,3 miljoen bedragen. Daaruit zullen in elk geval de € 1,7 miljoen voor investeringen in 2015 en 2016 en de terugbetaling aan VWS moeten worden voldaan.
Waarom staan de winstuitkeringen zowel in 2007 als 2010 niet in het jaarverslag van het ziekenhuis? Heeft KPMG hier een steek laten vallen?
De Slotervaart ziekenhuis BV alsmede de Slotervaart Participaties BV heeft geen dividend uitgekeerd. Wel zijn er twee keer dividenduitkeringen gedaan door Di-AcetylM BV aan de moedermaatschappij, Slotervaart Participaties BV. De dividenduitkeringen worden genoemd in de jaarverslagen van 2008 en 2010 van Di-AcetylM BV. De behaalde resultaten van de entiteiten zijn, zoals wettelijk verplicht, geconsolideerd in de jaarrekening van het ziekenhuis. De geconsolideerde jaarrekeningen van het ziekenhuis zijn gecontroleerd door de accountant van het ziekenhuis.De beoordeling of een accountant een steek laat vallen is niet aan mij maar aan de beroepsorganisatie en de Autoriteit Financiële markten.
Waarom staat de winstuitkering niet in het jaarverslag van Slotervaart Participaties van 2010 (gedeponeerd 28 okt 2013)? Heeft KPMG hier een steek laten vallen?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom is de winstuitkering van Di-AcetylM in 2007 niet in het jaarverslag van Di-AcetylM BV vermeld? Welk accountantsbureau was er betrokken bij het goedkeuren van dit jaarverslag? Heeft dit accountantsbureau een steek laten vallen?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn de met AcetylM BV gemoeide bedragen bewust «verstopt» in de begroting van het Slotervaartziekenhuis? Wat stond hierover in de overeenkomst tussen het ziekenhuis en het Ministerie van VWS?
Het Slotervaartziekenhuis heeft er bewust voor gekozen om de naam en woonplaats van Di-AcetylM BV niet op te voeren in het jaarverslag. Het ziekenhuis geeft als reden hiervoor dat bekendheid van locatie en betrokken personen bij deze productie kan leiden tot uitlokking van criminele activiteiten gericht op deze locaties en personen. De bedragen (resultaat en vermogen) van Di-AcetylM BV zijn in de geconsolideerde jaarrekening van het Slotervaartziekenhuis BV terug te vinden onder de naam van de dochtermaatschappij Slotervaart Participaties BV. In de Publicatiestukken van Slotervaart Participaties BV van 2010 wordt de deelneming in Di-AcetylM BV vermeld.
De wettelijke verplichtingen hieromtrent staan in titel 9 van boek 2 BW. Het is wettelijk verplicht om dochtermaatschappijen die volledig in de geconsolideerde jaarrekening worden betrokken met naam en woonplaats te vermelden. Op deze regel bestaan ook uitzonderingen. Het hangt voorts van specifieke omstandigheden af of naam en woonplaats van dochters van dochtermaatschappijen dienen te worden vermeld. Het rapporterend groepshoofd kan ervoor kiezen om «dochters van dochters» niet te vermelden, bijvoorbeeld indien deze al worden gemeld in het jaarverslag van de dochtermaatschappij. De jaarrekeningen zijn jaarlijks goedgekeurd door een onafhankelijk accountant.
In de overeenkomst met VWS staat over geheimhouding alleen de volgende passage: «Beide partijen verplichten zich al wat hen bij de uitvoering van deze overeenkomst ter kennis komt en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs kunnen vermoeden, op generlei wijze bekend te maken, behalve voor zover voorzien en beoogd in de overeenkomst, of enig wettelijk voorschrift of uitspraak van de rechter, of daartoe bevoegd bestuursorgaan tot bekendmaking verplicht.» Deze clausule is onderdeel van de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden (ARIV). In de overeenkomst uit 2015 is deze passage daarom niet expliciet terug te vinden en wordt verwezen naar de ARIV.
Is het waar wat in het boek «De Kraak van het Slotervaartziekenhuis» beschreven wordt, dat ondanks dat het Ministerie van VWS schrok van het uitkeren van winst (dividend), zij door bleef gaan met het bestellen van heroïne tegen een bovenmatig hoge prijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom werd dit gedaan?7
Zoals in de brief van 20 november 2015 is aangegeven bestond aanleiding een externe accountant onderzoek te laten doen naar de kostprijs. De uitkomsten van dit onderzoek hebben geleid tot het bijstellen van de afspraken die in een aanvulling op de bestaande overeenkomst zijn vastgelegd. Voorop stond dat dividenduitkering onwenselijk werd gevonden. Daarom zijn in 2012 afspraken gemaakt zodat dit niet meer kon voorkomen. Voor de prijsontwikkeling verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.)
Is het correct dat Slotervaart Participaties BV een 100% dochter is van het ziekenhuis?
Ten tijde van de oprichting van Slotervaart participaties BV hield Slotervaartziekenhuis BV 100% van de aandelen van Slotervaart participaties BV. Sinds 31-12-2013 is Slotervaart Participaties BV een 100% dochter van het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis.
Hoe verhoudt wat beschreven wordt in het boek «De Kraak van het Slotervaartziekenhuis» zich met de informatie in uw brief dat er geen middelen van het uitbetaalde dividend naar het ziekenhuis zijn gegaan?
De dividenduitkering is naar Slotervaart Participaties BV gegaan en daar gebruikt voor doeleinden waarmee het Ministerie van VWS geen bemoeienis heeft gehad. Er is geen dividend uitgekeerd aan Slotervaartziekenhuis BV. Di-AcetylM BV en Slotervaart Participaties BV zijn andere rechtspersonen dan Slotervaartziekenhuis BV. Als dus gesteld wordt dat het Slotervaartziekenhuis miljoenenwinsten boekte, klopt dit alleen voorzover dit ziet op het resultaat en het eigen vermogen van Di-AcetylM dat zichtbaar werd op de geconsolideerde jaarrekening van het ziekenhuis. Het Slotervaartziekenhuis heeft hier niet vrij over kunnen beschikken.
Wat heeft de heer Beijnen exact verdiend met de deal die is gesloten met betrekking tot de heroïneproductie? Kan dit inzichtelijk worden gemaakt?
Desgevraagd geeft de heer Beijnen aan dat anders dan zijn bezoldiging als ziekenhuisapotheker in de Slotervaart apotheek hij geen inkomsten heeft genoten uit zijn werkzaamheden voor de productie van medicinale heroïnepreparaten.
Is het gehele bedrag van 300.000 euro dat is uitgekeerd in dividend ingezet voor het verkrijgen van patenten, zoals het Slotervaartziekenhuis stelt? Zo nee, waar is het geld verder aan besteed? Om welke patenten gaat het?8
Allereerst merk ik op dat de dividenduitkeringen welke zijn gedaan door Di-AcetylM BV aan de eigenaar, Slotervaart Participaties BV wettelijk waren toegestaan. Di-AcetylM BV is immers geen zorginstelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen. Waarvoor dit dividend vervolgens is gebruikt, is voor het Ministerie van VWS als contractpartij niet relevant, het stond de betrokken partijen vrij om hierover zelf te beslissen. Hetzelfde geldt ook voor de betrokkenheid van de heer Beijnen bij beide BV’s. Voorop stond dat dividenduitkering onwenselijk werd gevonden. Daarom zijn in 2012 afspraken gemaakt zodat dit niet meer kon voorkomen.
Het Slotervaartziekenhuis geeft mij overigens de volgende informatie: de middelen zijn aangewend voor patentkosten voor drie patenten. Het eerste betreft een farmaceutische formulering voor de orale toepassing van taxanen (antikanker geneesmiddelen). Het tweede patent betreft het productieproces van sproeidrogen voor de orale taxanen formuleringen en het derde patent handelde over een vertraagd afgifte formulering van het antikanker geneesmiddel capecitabine.
Is het waar dat een groot deel van de 300.000 euro, uitbetaald aan dividend, is gegaan naar Modra Pharmaceuticals BV? Zo ja, is het toeval dat de heer Beijnen bij beide BV’s actief is?
Zie antwoord vraag 19.
Is het correct dat de 300.000 euro die aan dividend is uitgekeerd, geen onderdeel uitmaken van het later door Di-AcetylM BV terug gestorte bedrag van 468.753 euro?
De terugbetaling is gebaseerd op de berekening van alle kosten en alle opbrengsten gedurende de looptijd van de oorspronkelijke overeenkomst van juli 2006 tot juli 2015. Vervolgens is op basis van de door accountants goedgekeurde jaarrekeningen van Di-AcetylM BV berekend wat het verschil tussen de totale kosten en opbrengsten was. Daarbij is geconstateerd dat dit boven de afgesproken 15% uit kwam. Het bedrag dat boven de opslag van 15% uit kwam wordt in vier termijnen aan VWS terugbetaald.
Waar is de terugbetaling van 468.753 euro op gebaseerd? Hoe is dit bedrag precies tot stand gekomen? Wanneer is precies afgesproken dat dit bedrag moet worden terugbetaald, en heeft het Ministerie van VWS dit bedrag inmiddels ontvangen?9
Zie antwoord vraag 21.
Bij welke BV’s onder het Slotervaartziekenhuis is/was de heer Beijnen precies betrokken? Kunt u een opsomming geven van al zijn nevenactiviteiten?
Op grond van de Zorgbrede Governancecode 2010 vermelden leden van de Raad van Bestuur hun relevante nevenactiviteiten in het jaarverslag. Ook dienen zij de Raad van Toezicht op eerste verzoek inzicht te geven in hun nevenfuncties. In het jaarverslag 2012 staan de volgende nevenfuncties van de heer Beijnen genoemd:
Verder heeft de heer Beijnen desgevraagd aangegeven nog de volgende nevenfuncties te hebben (gehad):
Bent u het ermee eens dat, ondanks dat het een «algemeen bekend en geaccepteerd verschijnsel is dat ziekenhuizen specifieke activiteiten onderbrengen in dochterondernemingen met een eigen rechtspersoon», het vreemd is dat het Slotervaartziekenhuis werkte met vele dochterondernemingen, omdat het ziekenhuis er prat op gaat dat alle artsen in loondienst zijn, en dat die salariëring voortkomt uit een ideologie waar het bijklussen van artsen haaks op staat? Zo neen, waarom niet?10
Het apart onderbrengen van activiteiten in dochterbedrijven gebeurt veelal vanuit de overweging dat risico’s worden gespreid en geldstromen kunnen worden gescheiden. Ook komt het vaak voor dat specialisten zich vanuit hun medische professie bezig houden met onderzoek en ontwikkeling van nieuwe behandelingen en geneesmiddelen. Het is aan de Raad van Bestuur van een zorginstelling om hierin een eigen koers te varen, binnen de grenzen van de wet en de uitgangspunten van goed bestuur.
Hoe beoordeelt u de situatie dat de heer Beijnen als lid van de Raad van Bestuur telkens contracten met zichzelf heeft afgesloten?11
Er is nooit sprake van overeenkomsten of besluiten op persoonlijke titel, maar van overeenkomsten of besluiten van organisaties waarvan de heer Beijnen bestuurder was. Besluiten worden genomen door meerdere tekenbevoegde leden van de Raden van Bestuur. Voor wat betreft de contractrelatie tussen Di-AcetylM en het Slotervaartziekenhuis kan ik opmerken dat hierop is gestuurd door het Ministerie van VWS. Di-AcetylM BV is in 2012 door het Ministerie van VWS verzocht een aantal maatregelen te treffen, zoals een service level agreement om de financiële relatie met het Slotervaartziekenhuis BV voor wat betreft de inzet van personeel en het gebruik van voorzieningen transparant te maken. Dit was nodig om een reële kostprijscalculatie te kunnen maken. Di-AcetylM BV heeft vervolgens opdracht gegeven aan Deloitte een nieuw calculatiemodel voor de kostprijs te ontwikkelen, zodat meer zicht is op de reële kostprijs. Naar aanleiding daarvan zijn in 2012 nieuwe, lagere, prijsafspraken gemaakt.
Waarom is de nevenfunctie van de heer Beijnen bij zijn privébv «USEL 1990 BV» nimmer in de jaarverslagen van het Slotervaartziekenhuis genoemd? Waarom is de directiefunctie van de heer Beijnen bij DI-acetylM bv vele jaren niet genoemd/verzwegen in de jaarverslagen van het ziekenhuis?12 13
Op grond van de Zorgbrede Governancecode 2010 vermelden leden van de Raad van Bestuur hun relevante nevenactiviteiten in het jaarverslag. Ook dienen zij de Raad van Toezicht op eerste verzoek inzicht te geven in hun nevenfuncties.
Het vermelden van een «privéBV» is niet gebruikelijk in het jaarverslag. De reden om de directiefunctie van de heer Beijnen bij Di-AcetylM BV niet te vermelden in het jaarverslag is volgens informatie van het Slotervaartziekenhuis dat zij van mening was dat bekendheid van locatie en betrokken personen bij deze productie kan leiden tot uitlokking van criminele activiteiten gericht op deze locaties en personen. Voorts wijst het Slotervaartziekenhuis op de geheimhoudingsclausule uit het contract met VWS, zie antwoord op vraag 14.
Bent u ervan op de hoogte dat in het boek de Kraak van het Slotervaartziekenhuis wordt beschreven dat mevrouw Aysel Erbudak nooit een salaris ontving van het ziekenhuis, maar in plaats daarvan de creditcard van het ziekenhuis gebruikte voor privéuitgaven, waardoor persoonlijke en zakelijke transacties door elkaar liepen? Kunt u hierop reageren? Dit is toch niet gebruikelijk? Hoeveel geld heeft mevrouw Erbudak uiteindelijk van het ziekenhuisbudget voor persoonlijke uitgaven uitgegeven? Gedurende welke jaren heeft zij op een creditcard van het ziekenhuis geleefd, en vanaf welke jaren is overgegaan tot het betalen van een salaris door het ziekenhuis? Hoe hoog waren de salarissen die aan haar werden uitgekeerd? Wat is uw oordeel daarover? Kon dat wettelijk? Hoeveel schade heeft het ziekenhuis hiermee opgelopen? Hoe kon de accountant van het ziekenhuis deze gang van zaken goedkeuren?14
Vaststaat dat de rechter heeft bepaald dat de voormalig voorzitter van de Raad van Bestuur artikel 9 van boek 2 van het Burgerlijk wetboek heeft overtreden alsmede onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van het Slotervaartziekenhuis. Dit houdt in dat zij, kort gezegd, haar functie als bestuurder niet heeft uitgeoefend zoals dat mag worden verwacht. Zij is daarom ook veroordeeld tot het terugbetalen van de bedragen die zij ten onrechte heeft ontvangen. Het mag voor zich spreken dat ik deze gang van zaken bijzonder onwenselijk vindt, evenmin als het kennelijke uitblijven van corrigerend optreden door de Raad van Toezicht hiertegen.
Hoe kan het dat, toen commissaris Erents opstapte, de toezichthouders (zowel het Ministerie van VWS, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de gemeente Amsterdam, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), de zorgverzekeraars, de accountant en ING als huisbankier) niets deden? Hebben deze partijen überhaupt voldoende toezicht gehouden gedurende het hele traject? Kan een uitgebreide toelichting op het functioneren van al deze partijen in de geschiedenis van het Slotervaartziekenhuis worden gegeven?
Hieronder zal ik ingaan op hun betrokkenheid in de afgelopen jaren. De gemeente Amsterdam heeft een zelfstandige betrokkenheid, welke wordt gecontroleerd door de gemeenteraad. Zorgverzekeraars, banken en accountants zijn private ondernemingen, hun gedrag wordt gereguleerd door branchespecifieke gedrags- en beroepsregels en de relevante wettelijke kaders en toezichthouders. Het is niet aan mij om een toelichting te geven op hun functioneren in de geschiedenis van het Slotervaartziekenhuis.
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg die wordt geleverd door een zorginstelling en zorgverleners. Het toezicht op de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor kwaliteit en veiligheid maakt integraal onderdeel uit van het toezicht van de inspectie. Wisselingen in de raad van commissarissen zijn voor de IGZ echter geen aanleiding om nader onderzoek te doen of om aanvullende vragen te stellen. Het oordeel van de IGZ als toezichthouder heeft immers betrekking op de vraag, of de bestuurder in staat blijkt te sturen op de kwaliteit van zorg en het verbeteren daarvan.
De IGZ heeft gedurende de periode vele bezoeken gebracht aan het ziekenhuis in verband met haar risicotoezicht en incidententoezicht. Daarnaast was de bestuurlijke situatie onderdeel van de jaarlijkse gesprekken die de IGZ heeft met de Raad van Bestuur van het Slotervaartziekenhuis. In 2000 heeft de IGZ het ziekenhuis een periode onder verscherpt toezicht gesteld. In de periode erna heeft de IGZ regulier toezicht gehouden op onder andere de governance in het ziekenhuis. De IGZ heeft gedurende deze periode geen meldingen ontvangen over onrust, ruzie of verstoorde verhoudingen. In 2013 heeft de IGZ, na onduidelijkheid over de onafhankelijkheid van de RvB ten opzichte van de RvT, onderzoek gedaan naar de naleving van de wetgeving en normen op het gebied van governance. Hierover heb ik uw kamer geïnformeerd in onder andere de antwoorden op de Kamervragen van het lid Leijten en van Gerven van 28 augustus 2013.
Ten aanzien van de rol van de NZa geldt dat voor het Slotervaartziekenhuis de algemene beleidsregels voor de bekostiging van de ziekenhuiszorg van toepassing zijn. Ten aanzien van verschillende zaken die in deze vragen aan de orde zijn gesteld, heeft de NZa geen wettelijke taak of verantwoordelijkheid om toezicht te houden. De NZa houdt op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) toezicht of zorgmarkten goed werken en of marktpartijen zich gedragen in overeenstemming met marktnormen (markttoezicht). Ook houdt de NZa toezicht of partijen voldoen aan hun verplichtingen die uit de Wmg voortvloeien. Deze zaken zien niet op het opstappen van een commissaris.
Is het uiteindelijk positief geweest voor het Slotervaartziekenhuis dat het als eerste ziekenhuis in Nederland in handen van een ondernemer kwam?
Het ziekenhuis dreigde meerdere malen, na jarenlang verlieslijdend te hebben geopereerd in publiek eigendom, failliet te gaan en bestaat nu nog steeds. Voor het voortbestaan van het ziekenhuis is het dus positief geweest dat het is overgenomen door private investeerders.
Hoeveel beleggingsmaatschappijen, ondernemers of andere eigenaren van een BV dat een ziekenhuis of zorginstelling bezit betalen de maximale boete van 19.500 euro om geen jaarverslag te deponeren, om op deze wijze onder de radar te blijven? Kunt u een overzicht geven van organisaties die betrokken zijn bij zorginstellingen die deze boete betalen?
Dergelijke cijfers worden niet bijgehouden. Overigens is in de afgelopen jaren geen proces verbaal opgemaakt tegen een zorginstelling vanwege deze verplichting.
Kan een ziekenhuis via een dochteronderneming die deze maximale boete betaalt activiteiten en winsten/dividenden verborgen houden? Vindt u dit wenselijk? Bent u bereid hier een einde aan te maken?
Een zorginstelling die in de vorm van een rechtspersoon wordt gedreven, is in beginsel op grond van het jaarrekeningenrecht (met name artikel 2:414 BW) verplicht om in de jaarrekening dochterondernemingen te consolideren. Op grond van de Wet toelating zorginstellingen zijn zorginstellingen die een toelating hebben op grond van de Wtzi verplicht om jaarlijks verantwoording af te leggen over de manier waarop de instelling het geld uit de Wet Langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet besteedt.
Indien een zorginstelling besluit om de jaarrekening niet te deponeren of verantwoording af te leggen op grond van de Wtzi, zijn hier sancties aan verbonden. Ten aanzien van de Wtzi geldt dat de IGZ een last onder dwangsom op kan leggen van € 1.000 per week met een maximum van € 10.000. Het niet deponeren van de jaarrekening kan leiden tot een boete van ten hoogste € 19.500, persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders in het geval van faillissement en strafrechtelijke vervolging van de bestuurder.
Ik ben van mening dat de hierboven beschreven waarborgen voldoende zijn om te bewerkstelligen dat zorginstellingen zich gedragen zoals de wet voorschrijft.