Het bericht ‘Bodem en water rond appel- en perenboomgaarden vol landbouwgif’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Het appelgif valt ver van de boom» van Greenpeace?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Greenpeace over de conclusie dat de afzet van pesticiden per hectare in Nederland het hoogst is in Europa? Zo ja, welke acties onderneemt u om dit te verminderen?
Nee. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is een randvoorwaarde om hoogwaardig, gezond en veilig voedsel te produceren. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt individuele middelen in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen aan de hand van internationaal vigerende toetsingskaders. Deze beoordeling leidt alleen tot een toelating van individuele middelen als er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. Bij goed landbouwkundig gebruik – voorgeschreven dosering en frequentie – zijn de risico’s van individuele middelen daarmee aanvaardbaar.
Mijn inzet, zowel nationaal als op Europees niveau, richt zich op het versnellen van de transitie naar een vergroening van gewasbeschermingsmiddelen en naar een voedselproductie die minder afhankelijk is van gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij hoort ook het uitbreiden van het middelenpakket met meer biologische, natuurvriendelijke en alternatieve middelen en maatregelen. Ik verwijs u hiervoor naar de eerdere brieven hierover van 30 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 276), 2 december 2014 (Kamerstuk 27 858 nr. 279) en 30 oktober 2015 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 884).
Kan u de uitspraak van Greenpeace dat «de normen voor waterkwaliteit in meer dan helft van de meetpunten wordt overschreden» bevestigingen? Zo nee, waarom niet?
Dit beeld volgt ook uit de Bestrijdingsmiddelenatlas (www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl) en het landelijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen land- en tuinbouw. In de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» staan daarom doelen om het aantal normoverschrijdingen in het oppervlaktewater te verminderen – met 50% in 2018 en 95% in 2023 – en maatregelen om dat te bereiken.
Deze maatregelen zijn het verbreden van de verplichte teeltvrije zone en het verhogen van het percentage driftreductie van 50% naar 75% in de open teelten en het verplichten van het zuiveren van afvalwater door de glastuinbouw. Daarnaast vindt er constructief overleg plaats met de fruitteelt over het uitvoeren van extra driftbeperkende maatregelen.
In het rapport stelt Greenpeace dat er sprake is van gebrekkige handhaving van milieuvoorschriften in de fruitteelt; heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) recent onderzoek naar de naleving in deze sector gedaan en wat was de conclusie van dit onderzoek? Is er tevens voldoende capaciteit bij de NVWA om op naleving te controleren?
De NVWA heeft – zoals in het rapport van Greenpeace-rapport staat – in de jaren 2008 en 2012 nalevingsonderzoek uitgevoerd in de fruitteelt. Dit onderzoek richtte zich onder andere op het gebruik en het op voorraad hebben van in Nederland toegelaten middelen en het gebruik van middelen volgens de voorschriften. In 2012 leefde 63% van de bedrijven alle regels na. Hierdoor is de fruitteelt één van de prioritaire doelgroepen.
Van de bedrijven overtraden 20% de regels onbewust (bijvoorbeeld niet goed reinigen van spuitapparatuur na een vorig gebruik) en 17% bewust (bijvoorbeeld gebruik niet in de teelt toegelaten middelen). De bewuste overtreders zijn beboet. De NVWA is voornemens in 2016 opnieuw in de fruitteelt een uitgebreid project uit te voeren gericht op het verbeteren van de naleving.
De NVWA handhaaft risicogebaseerd. Dit geldt ook voor handhaving op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het jaarplan van de NVWA bevat naast het nalevingsonderzoek in een aantal specifieke sectoren, controles op het juist toepassen van gewasbeschermingsmiddelen in alle sectoren, controles van de import en de kwaliteit van middelen en speciale projecten (bijvoorbeeld het voldoen aan de nieuwe voorschriften voor metam-natrium). Daarnaast worden er herinspecties uitgevoerd bij ernstige omissies. In het jaarplan 2016 wordt – naast het eerder genoemde uitgebreide project in de fruitteelt – ook een uitgebreid project gepland in de sierteelt onder glas.
Bent u voornemens om aanvullende maatregelen af te kondigen voor de fruitteelt, zodat er snel minder landbouwgif in de bodem en in het water rond appel- en perenboomgaarden terecht komt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb vermeld, zijn in de fruitteelt al maatregelen verplicht om de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater te verminderen en vindt constructief overleg plaats met de sector over het uitvoeren van verdere driftbeperkende maatregelen.
Bent u tevens bereid om in gesprek te gaan met de sector over de resultaten van dit rapport en om de Kamer hiervan op de hoogte te stellen?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 3.
De decharge die de aandeelhouder van de NS verleende op 4 maart 2015 tijdens de ALV, ondanks het feit dat toen al duidelijk was dat NS in 2014 de spoorwegenwet overtreden had |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u na maanden wachten deze week eindelijk aan de Kamer meedeelde dat u in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders op 4 maart 2015 decharge verleende aan de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van de NS voor het gevoerde beleid in 2014?1
Ja.
Klopt het dat er sinds september 2014 een procedure tegen de NS liep bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) over de aanbesteding in Limburg?2
Ja. Dit valt op te maken uit het besluit dat ACM op 3 juni 2015 op zijn site heeft gepubliceerd (www.acm.nl).
Klopt het dat de ACM in januari 2015 de vooraankondiging van het besluit per brief naar de NS verstuurde?3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in vooraankondiging stond dat de NS de Spoorwegwet overtreden had, dit is namelijk de conclusie van het gepubliceerde besluit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft de NS voor of op 4 maart 2015 meegedeeld over deze procedure en over de mogelijkheid/waarschijnlijkheid dat de ACM tot de conclusie kon of zou kunnen komen dat de NS de Spoorwegwet overtreden had in 2014? Kunt u deze vraag uitgebreid beantwoorden inclusief brieven, e-mails en presentaties over dit onderwerp tussen de NS en de Minister/het ministerie tussen september 2014 en juni 2015?
Zoals ook in het feitenrelaas in de bijlage van mijn brief van 31 augustus jl. is vermeld, zijn medewerkers van het Ministerie van Financiën voor het eerst in november 2014 door NS mondeling geïnformeerd over de klacht van Veolia. Het volgende moment dat Financiën is geïnformeerd was in februari 2015. NS meldde toen dat een Vooraankondiging was ontvangen van een besluit dat ACM wilde nemen naar aanleiding van de klacht van Veolia. Ook meldde NS in februari 2015 dat er een kans was dat ACM tot de conclusie zou komen dat er sprake zou zijn van een overtreding van de Spoorwegwet. De NS schatte zijn juridische positie redelijk sterk in.
Op 8 maart werd Financiën geïnformeerd door NS dat de ACM op 6 maart een besluit heeft genomen. Het voorgenomen besluit luidde dat ACM van mening was dat NS de Spoorwegwet heeft overtreden. NS had toen hun zienswijze met inhoudelijk verweer nog niet aan de ACM verstrekt en was van mening dat het voorgenomen besluit op punten onjuist was. Eveneens meldde NS dat er door ACM nog niet was besloten om dit besluit al dan niet openbaar te maken. Eind maart kondigt de NS aan een kort geding tegen het door de ACM voorgenomen besluit aan te spannen bij het bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Eind april wordt Financiën op de hoogte gesteld van de resultaten over het interne compliance onderzoek dat advocatenkantoor De Brauw in opdracht van NS uitvoerde en de ernstige onregelmatigheden die daarbij waren geconstateerd («medewerker X»). Begin juni stuurt NS een brief aan mij met de aankondiging haar publieke verantwoordelijkheid te aanvaarden en het beroep tegen het besluit van de ACM in te trekken.
Medewerkers van het Ministerie van IenM zijn eind 2014 geïnformeerd over het onderzoek dat ACM uitvoerde. Eind januari zijn zij door NS geïnformeerd over de Vooraankondiging van ACM. Net als Financiën ontving IenM op 8 maart van NS de melding dat ACM op 6 maart een besluit had genomen en dat ACM nog niet had besloten om dit besluit openbaar te maken. Eind april ontving IenM van advocatenkantoor De Brauw namens NS het conceptrapport van het interne compliance onderzoek.
Heeft de top van de NS de aandeelhouder voldoende geïnformeerd over de rechtszaak en de hoge waarschijnlijkheid van een veroordeling alvorens decharge verleend is voor het gevoerde beleid over 2014?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 had NS aangegeven dat er een kans was dat de ACM tot de conclusie zou komen dat er sprake was van een overtreding. Op 4 maart (de dag van de AvA) wist NS nog niet dat de ACM op 6 maart een besluit zou nemen. Bovendien schatte de NS op 4 maart de juridische positie redelijk sterk in, indien tegen een voor NS negatief besluit in beroep zou worden gegaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Op basis van de feiten zoals die op 4 maart bij Financiën waren, was er geen aanleiding om geen decharge te verlenen. Overigens geeft de aandeelhouder alleen decharge aan de bestuurders voor wat de aandeelhouder op dat moment (moment decharge) bekend is en betreft het hier geen goedkeuring van de gedragingen waarvoor de rechtspersoon verantwoordelijk is en blijft.
Wanneer heeft de NS aan de aandeelhouder meegedeeld dat zij juridische procedures gevoerd heeft om dit besluit geheim te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Op wiens initiatief en voorstel zijn de procedures gevoerd om het oordeel van de ACM geheim te houden?
NS heeft overwogen een voorlopige voorziening aan te vragen om het vroegtijdig publiceren van de Vooraankondiging van ACM te voorkomen. NS heeft uiteindelijk geen voorlopige voorziening aangevraagd omdat ACM niet overging tot het vroegtijdig publiceren van de Vooraankondiging.
Is bij een eventuele rechtszaak nu de NS of de overheid aansprakelijk, indien benadeelde partijen een claim neerleggen?
De NS.
Herinnert u zich dat u meldde dat de NS de Nederlandse Corporate Governance Code integraal naleeft?4
Ja.
Bent u bekend met het volgende artikel uit die code: «II.2.12 Het remuneratierapport van de raad van commissarissen bevat een verslag van de wijze waarop het bezoldigingsbeleid in het afgelopen boekjaar in praktijk is gebracht en een overzicht van het bezoldigingsbeleid dat het komende boekjaar en de daaropvolgende jaren door de raad wordt voorzien. Het rapport vermeldt hoe het gekozen bezoldigingsbeleid bijdraagt aan de realisatie van de lange termijn doelstellingen van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming, in overeenstemming met het risicoprofiel. Het rapport wordt op de website van de vennootschap geplaatst. II.2.13 Het in best practice bepaling II.2.12 bedoelde overzicht bevat in ieder geval de volgende informatie: ... II.2.14 De belangrijkste elementen van het contract van een bestuurder met de vennootschap worden na het sluiten daarvan gepubliceerd, uiterlijk bij de oproeping voor de algemene vergadering waar de benoeming van de bestuurder wordt voorgesteld. Deze elementen betreffen in ieder geval de hoogte van het vaste salaris, de opbouw en hoogte van het variabel deel van de bezoldiging, de eventuele overeengekomen afvloeiingsregeling en/of vertrekvergoeding, de eventuele voorwaarden van een change of control clausule in het contract met de bestuurder en andere aan de bestuurder in het vooruitzicht gestelde vergoedingen, pensioenafspraken en de toe te passen prestatiecriteria»?
Ja.
Waarom heeft u geweigerd het remuneratierapport over 2013 en 2014 openbaar te maken, terwijl het volgens de code, die de NS zegt na te leven, op de website moet staan?
Er is geen sprake van weigering door wie dan ook om het remuneratierapport over 2013 en 2014 openbaar te maken. Zoals ik in de op 27 oktober aan uw Kamer toegezonden antwoorden op de vragen van het lid Geurts aangaf is het remuneratierapport onderdeel van het jaarverslag van NS. Het jaarverslag is openbaar. In het jaarverslag over 2013 is onder het kopje beloning bestuurders, pag. 113, verslag gedaan van de remuneratie van de bestuurders over het jaar 2013. In het jaarverslag 2014 wordt er op pag. 153 en volgende verslag gedaan over de remuneratie van de bestuurders over het boekjaar 2014. De verslagen zijn te vinden via www.nsjaarverslag.nl, respectievelijk http://2013.nsjaarverslag.nl.
Kunt u ervoor zorgen dat de Kamer ze per ommegaande ontvangt, hetzij via de aandeelhouder, hetzij via de vennootschap? Kunt u ervoor zorgen dat indien zaken in II.2.13 niet zijn opgenomen, ze alsnog opgenomen worden?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u aangeven waar de stukken onder II.2.14 te vinden zijn? Indien ze niet openbaar zijn, kunt u dan bewerkstelligen dat ze zo spoedig mogelijk openbaar worden?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u via de dechargeverlening op 4 maart 2015 goedkeuring verleend over de uitbetalingen van de bonussen van de Raad van Bestuur van de NS?
Nee. In het jaarverslag over 2014 staat dat de variabele beloning nog nader bepaald diende te worden (tabel op pagina 155). Die situatie was onveranderd tijden de AVA op 4 maart. Op 2 juni 2015 was er definitieve overeenstemming over de variabele beloningen. in mijn brief van 23 juni 2015 en in antwoord op vragen van uw Kamer van 20 juli 2015 heb ik u uitgebreid geïnformeerd over het proces van vaststelling van de variabele beloning van beide NS-bestuurders, inclusief relevante data.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden, aangezien de vorige vragen meer dan twee maanden op antwoord gewacht hebben en de informatie echt beschikbaar moet zijn?
Twee weken was niet haalbaar, ruim drie weken is het geworden.
Het bericht dat de Europese Commissie de Nederlandse tax ruling als illegale staatssteun bestempelt |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de stelling dat in de tax ruling met Starbucks kunstmatige en complexe methoden zijn goedgekeurd om de belastbare winst voor de ondernemingen te bepalen en dat deze methoden de economische realiteit niet weerspiegelen?
Transfer pricing regels – al dan niet vooraf toegepast in een ruling – zijn soms complex, maar altijd gericht op een economisch realistische winstverdeling tussen concernonderdelen. Multinationale concerns zijn grote complexe organisaties, waar waardecreatie plaatsvindt door het verrichten van functies, het gebruik van activa en het lopen van risico’s. Die elementen zijn bovendien verdeeld over diverse landen. Elk multinationaal concern is anders georganiseerd, waardoor een gedegen analyse van het gehele feitencomplex onontbeerlijk is om vast te stellen in welke landen de waardecreatie plaatsvindt. De verdeling van de totale winst van een multinationaal concern over de afzonderlijke onderdelen daarvan kan daarom een complex proces zijn.
Het «arm’s length-beginsel» is de internationale standaard om een economisch realistische winstverdeling binnen een multinationale onderneming over de diverse landen vast te stellen.
Het «arm’s length-beginsel» zoals opgenomen in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 en nader toegelicht in het verrekenprijsbesluit van november 2013 is in lijn met de OESO Transfer Pricing Guidelines. De OESO Transfer Pricing Guidelines kennen vijf verrekenprijsmethoden. In de APA met Starbucks Manufacturing EMEA BV is na een gedegen analyse de internationaal meest gebruikte OESO verrekenprijsmethode, de Transactional Net Margin Method (TNMM) gehanteerd, omdat die het beste past bij de functie die de Nederlandse belastingplichtige vervult binnen het gehele Starbucks concern. De OESO Transfer Pricing Guidelines geven immers aan dat een dergelijke eenzijdige methode toepasbaar is in gevallen waarin één van de betrokken partijen unieke bijdragen levert aan de transactie, terwijl de andere partij alleen routinematige bijdragen levert. In het geval van Starbucks betekent dit, omdat het branden van koffie als de routinematige functie (een zogenoemde less complex function) dient te worden aangemerkt, dat haar winst kan worden vastgesteld met behulp van de TNMM, waarbij gebruik gemaakt wordt van gegevens van vergelijkbare transacties tussen onafhankelijke derden. Bij de TNMM wordt een winstopslag toegepast op kosten, activa of omzet. Bij het vaststellen van de hoogte van de zakelijke winst van Starbucks Manufacturing EMEA BV, op basis van deze TNMM methode, heeft een vergelijking plaatsgevonden met winstgevendheid van onafhankelijke partijen die soortgelijke koffiebrandactiviteiten verrichten. De winstgevendheid van Starbucks Manufacturing EMEA BV is dan ook juist heel goed vergelijkbaar met de winstgevendheid van andere partijen die koffiebrandactiviteiten verrichten en weerspiegelt daarmee de economische realiteit.
De vaststelling van een arm's length winst van andere partijen in de waardeketen van Starbucks is de verantwoordelijkheid van de belastingautoriteit in het land van vestiging van deze partijen. De Nederlandse belastingdienst veronderstelt dat de betaalde prijs voor koffiebonen en de betaalde royalties bij de ontvangers daarvan hebben geleid tot een arm's length winst. Maar zelfs als dat niet het geval zou zijn, zou dat geen invloed hebben op de in Nederland vastgestelde arm's length winst.
Heeft het imago van Nederland volgens u een deuk opgelopen als gevolg van de uitspraak van de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft eerder geconcludeerd dat de Nederlandse APA-/ATR-praktijk doorgaans werkt met een grondige beoordeling op basis van uitgebreide informatie die de belastingplichtige moet verschaffen.1 Ook de Algemene Rekenkamer heeft geconcludeerd dat de rulingpraktijk zorgvuldig is. Het besluit van de Europese Commissie betreft een individuele zaak. Het is op dit moment daarom onjuist om te concluderen dat met het besluit van de Europese Commissie in de Starbucks zaak de geloofwaardigheid van Nederland op het spel is komen te staan.
Kunt u zo helder mogelijk aangeven waarop de Europese Commissie baseert dat de royalty die Starbucks Manufacturing aan Alki betaalt de marktwaarde niet weerspiegelt? Kunt u daarbij aangeven waarop u baseert dat deze wel marktconform zijn?
De Europese Commissie is van oordeel dat de in de APA gehanteerde TNMM-methode niet de juiste verrekenprijsmethode is. De Europese Commissie komt op basis van een comparable uncontrolled price analyse (CUP)2 tot het oordeel dat de hoogte van de royalty voor Starbucks Manufacturing EMEA BV nul zou moeten zijn. Starbucks Manufacturing EMEA BV zou dus niet mogen betalen voor de aan haar ter beschikking gestelde intellectuele eigendom. Tevens geeft de Europese Commissie aan dat de betaalde royalty’s niet zakelijk zouden zijn omdat Starbucks Manufacturing EMEA BV in haar optiek geen enkel zakelijk voordeel lijkt te halen uit het gebruik van het intellectuele eigendom.
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is in de APA met Starbucks Manufacturing EMEA BV de zakelijke winst vastgesteld op basis van de TNMM. De winstgevendheid van de door de Europese Commissie gebruikte derde branders van koffie voor Starbucks is vergelijkbaar met de voor Starbucks Manufacturing EMEA BV vastgestelde winst.
Bij toepassing van de TNMM wordt dus niet de zakelijkheid van de royalty direct beoordeeld, maar de zakelijkheid van de winstgevendheid van de activiteiten van Starbucks Manufacturing EMEA BV in Nederland. Op deze wijze is het vaststellen van de waarde van het beschikbaar gestelde intellectuele eigendom volgens de Transfer Pricing Guidelines niet nodig.
Klopt het dat Starbucks Manufacturing voor knowhow betaalt, terwijl alle andere ondernemingen van de Starbucksgroep geen royalty hoeven te betalen voor gebruik van knowhow die in wezen hetzelfde is?
De vraag of andere partijen wel of geen royalty hoeven te betalen voor het gebruik van knowhow die in wezen hetzelfde is, is pas relevant als wordt vastgesteld dat die andere partijen vergelijkbare transacties onder vergelijkbare omstandigheden aangaan. In de visie van Nederland is dat in situaties waarin intellectueel eigendom een rol speelt niet snel het geval.
Indien er grote bedragen worden betaald aan royalty’s aan een brievenbusfirma in Engeland, vindt u het dan relevant om te weten of de daar ontstane winsten worden belast?
Zoals hiervoor uiteengezet, baseert de Nederlandse belastinginspecteur de hoogte van de Nederlandse belastingaanslag op de winst die verband houdt met de waarde toegevoegd door de in Nederland uitgeoefende functies, gebruikte activa en gelopen risico’s. Indien feitelijk vast staat dat de waarde van bijvoorbeeld immateriële activa niet in Nederland wordt gecreëerd, kan derhalve de daarmee verband houdende winst ook niet door Nederland belast worden. Dit ongeacht het van toepassing zijnde belastingtarief in het andere land. Hoewel dit losstaat van de vraag of de aan Nederland toerekenbare winst juist is vastgesteld, wil ik hierbij nog opmerken dat in het BEPS-rapport voor verschillende situaties waarbij inkomensbestanddelen niet of pas op een later moment in de heffing worden betrokken, voorstellen zijn gedaan om dit tegen te gaan. Waar deze situaties bijvoorbeeld worden veroorzaakt door dispariteiten tussen belastingstelsels, zoals hybride mismatches, heb ik in mijn brief van 5 oktober jl.3 aangegeven in te zetten op bindende multilaterale afspraken in EU-verband die dit tegengaan.
Vindt u het, ongeacht de gekozen berekeningsmethode voor transfer pricing, relevant om te weten voor welke prijs het Nederlandse dochterbedrijf Starbucks Manufacturing BV bonen inkoopt bij het Zwitserse Starbucks Coffee Trading SARL?
De prijs voor ingekochte bonen is alleen relevant voor de Nederlandse belastingheffing voor zover die prijs de belastbare winst beïnvloedt. De relevantie is daarbij afhankelijk van de methode die wordt gebruikt om de Nederlandse belastbare winst te bepalen. Bij gebruik van een methode, waarbij alleen een marge wordt toegepast op de operationele kosten en de kosten van bonen daar gezien de feiten en omstandigheden conform de OESO Transfer Pricing Guidelines geen deel van uitmaken, is de hoogte van die prijs niet relevant. De Nederlandse belastinginspecteur stelt de hoogte van de Nederlandse belastingaanslag vast op de winst die verband houdt met de waarde toegevoegd door de in Nederland uitgeoefende functies, gebruikte activa en gelopen risico’s.
Acht u het marktconform dat de marge op koffiebonen die Starbucks Manufacturing betaalt, sinds 2011 meer dan verdrievoudigd is?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe hoog volgens u de effectieve belastingheffing is bij Starbucks Manufacturing BV? Zo nee, waarom niet?
In de APA is de zakelijke winst voor de Nederland activiteiten van Starbucks Manufacturing EMEA BV vastgesteld. Deze winst is belast tegen het wettelijke tarief van de vennootschapsbelasting.
De uitspraken van de voorzitter van de Regiegroep Vitale Varkenshouderij, waarin hij stelt dat hij geen heil ziet in het verkleinen van de varkensstapel. |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mes niet in varkensstapel»?1
Ja.
Kunt u reageren op de uitspraken van de heer Rosenthal (voorzitter van de Regiegroep Vitale Varkenshouderij), waarin hij stelt dat hij geen heil ziet in het verkleinen van de varkensstapel om daarmee de malaise in de sector te lijf te gaan?
Het huidige ondernemersmodel waarbij de varkenshouderij sterk afhankelijk is van export naar derde landen en moeite heeft om te concurreren vanwege gebrek aan onderscheidend vermogen, biedt op termijn weinig perspectief. De slechte marktsituatie in de varkenshouderij onderstreept de noodzaak om te komen tot een versnelde vitalisering van de sector. De Regiegroep vitale varkenshouderij onder leiding van de heer Rosenthal zet zich in op het versterken van de marktoriëntatie en marktpositie van de Nederlandse varkenssector met onderscheidende kwaliteitsproducten binnen de wettelijke kaders en de gemaakte afspraken over duurzaamheid. De nadruk ligt hierbij primair op de Europese markt. De omvang van de varkensstapel kan een resultante zijn van dit proces. Het is aan de Regiegroep vitale varkenshouderij om zich te buigen over noodzakelijke maatregelen, de gevolgen hiervan voor de varkenshouders, mogelijke flankerende maatregelen en de gevolgen voor de omvang van de varkensstapel. De regiegroep zal begin 2016 een plan van aanpak presenteren.
Deelt u de mening dat het verkleinen van de varkensstapel juist wel nodig is, niet alleen om de crisis in de varkenssector te stoppen maar ook om het milieu en de omgeving van deze bedrijven te ontzien?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zowel onrealistisch als ongewenst is dat vanuit Nederland grote delen van de wereld van varkensvlees worden voorzien, en dat deze varkens beter lokaal kunnen worden gehouden om zowel de omwonenden als het milieu in Nederland te ontzien?
Circa 80% van de Nederlandse export van varkensvlees vindt plaats naar de Europese markt, de overige export vindt plaats naar naburige landen en overige derde landen. De opmerking van de heer Rosenthal over het versterken van de exportstrategie naar de wereldmarkt heeft vooral betrekking op neven- en restproducten van het varken die niet in Europa geconsumeerd worden. Het optimaal verwaarden van alle onderdelen van het varken is belangrijk voor het rendement van de varkenshouderij. Dit geldt zowel voor het gangbaar als het onder duurzame concepten geproduceerde varkensvlees zoals Beter Leven kenmerk en biologisch.
Bent u bereid om u in te blijven zetten voor een inkrimping en extensivering van de varkenshouderij? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2 en 3.
De inval van de Turkse politie bij een mediaconcern in Turkije |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de bestorming door de Turkse politie van een mediaconcern in Istanbul?1
Welke precieze informatie heeft u over deze gebeurtenis en wat is uw reactie erop?
Op welke wijze bent u bereid deze gebeurtenis scherp te veroordelen en de Turkse ambassadeur bij u op het matje te roepen?
Deelt u de opvatting dat dit optreden van de Turkse regering een forse schending van de persvrijheid in Turkije oplevert? Zo ja, op welke wijze kunt u in Europees verband aandacht vragen voor de persvrijheid in Turkije en eraan bijdragen dat dit namens de EU richting Turkije geadresseerd wordt?
Deelt u de opvatting dat deze inval tevens een inbreuk op de democratische rechtsorde in Turkije inhoudt, nu deze plaatsvindt vlak voor de parlementsverkiezingen? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhouden zulke inbreuken op de persvrijheid en de democratische rechtsorde zich met de ambities van Turkije om lid te worden van de Europese Unie? Deelt u de mening dat Turkije geen lid kan worden van de EU als dit soort inbreuken op de persvrijheid niet volledig wordt uitgebannen?
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een jaar geleden ook al tientallen journalisten werden gearresteerd en er blijkbaar geen enkele veranderde houding in het optreden van de Turkse regering is te bespeuren? Welke instrumenten heeft de EU om hier in het belang van de persvrijheid in Turkije toch vooruitgang op te kunnen stimuleren?2
De sociale kloof in de EU |
|
Marit Maij (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sociale kloof in de EU neemt toe»?1 Bent u op de hoogte van het genoemde rapport van de Bertelsmann Stichting?2
Ja en ja.
Wat is uw reactie op het rapport van de Bertelsmann Stichting waaruit blijkt dat de sociale kloof in de EU is toegenomen? Hoe verhouden de uitkomsten van het rapport over werkloosheid en armoede in de EU zich tot de cijfers van de Europese Commissie die hierover officieel beschikbaar zijn? Hoe verhouden de uitkomsten wat betreft Nederland zich tot de officiële Nederlandse cijfers?
Het rapport van de Bertelsmann Stichting laat zien dat Europa nog voor grote uitdagingen staat, ondanks de voorzichtige eerste tekenen van economisch herstel. Het rapport laat ook zien dat hoewel de financieel-economische crisis alle lidstaten geraakt heeft, sommige lidstaten harder getroffen zijn dan anderen. Ook het economisch herstel is niet in alle landen even robuust. De urgentie van de strijd tegen werkloosheid en armoede is groot. Structurele hervormingen in de lidstaten zijn noodzakelijk om de economische groei te bevorderen en de werkgelegenheid te stimuleren. Nederland benadrukt daarom in EU-verband het belang van structurele hervormingen door lidstaten. Armoedebestrijding is bovendien één van de prioriteiten tijdens het Nederlandse voorzitterschap. Hoewel armoedebestrijding in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de lidstaten zelf, kunnen lidstaten wel van elkaar leren door kennis en ervaringen uit te wisselen. Tijdens het voorzitterschap zal Nederland zich ervoor inzetten om de uitwisseling van «best practices» op het gebied van armoedebestrijding te bevorderen.
De cijfers over armoede en werkloosheid die in het rapport van de Bertelmann Stichting gebruikt worden, komen van Eurostat. Eurostat is het statistische bureau van de Europese Unie. De Europese Commissie maakt net als de Bertelmann Stichting gebruik van deze Eurostat cijfers. De Nederlandse cijfers worden door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) aangeleverd aan Eurostat. De Eurostat cijfers en de officiële Nederlandse cijfers van het CBS zijn dus gelijk aan elkaar.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het rapport dat het aantal EU-burgers tussen de 20 en 24 jaar dat geen werk heeft en ook geen opleiding volgt in 25 van de 28 lidstaten is toegenomen en dat alleen in Duitsland en Zweden het perspectief voor deze leeftijdsgroep verbeterd is? Wat zegt deze uitkomst volgens u over de effectiviteit van de Europese Jeugdgarantie? Moet de effectiviteit van de Jeugdgarantie volgens u vergroot worden? Zo ja, op welke wijze?
Het baart mij zorgen dat – ondanks dat het herstel van de financiële crisis is ingezet – het aantal jongeren in Europa tussen de 20 en 24 jaar dat geen baan heeft of opleiding volgt in de meeste lidstaten niet is verminderd. Dit geldt overigens niet voor de totale doelgroep van de Jeugdgarantie, 15 tot 24-jarigen. Daar is er juist verbetering te constateren voor de EU als geheel en ook voor een meerderheid van de afzonderlijke lidstaten3.
De Jeugdgarantie is medio 2014 van start gegaan met als doel de bestrijding van jeugdwerkloosheid. De eerste activiteiten op het gebied van de Jeugdgarantie in verschillende lidstaten zijn volgens een recente analyse van de Europese Commissie4 bemoedigend. Zo zijn o.a. het instrumentarium en het institutionele raamwerk om jongeren aan een baan te helpen in de Europese lidstaten versterkt. Wel bestaan er verschillen tussen lidstaten in de mate van waarin deze verbeteringen zijn doorgevoerd. Maar het is in mijn ogen nog te vroeg om op basis daarvan (in samenhang met dit rapport) conclusies te trekken over de effectiviteit van dit instrument. Ik kan daarom in dit stadium niet oordelen of en hoe de effectiviteit van de Jeugdgarantie vergroot zou moeten worden.
Hoe brengt Nederland het er vanaf wat betreft armoede en werkloosheid onder jongeren in vergelijking met de andere Europese lidstaten? Welke redenen liggen eraan ten grondslag dat het perspectief voor deze groep de afgelopen periode in Nederland niet verbeterd is? Welke maatregelen voorziet u om armoede onder jongeren terug te dringen en hun kansen op werk en een opleiding te vergroten?
In het tweede kwartaal 2015 lag de jeugdwerkloosheid in Nederland op 11%. Internationaal gezien is dat erg goed. Alleen Oostenrijk, Denemarken en Duitsland hebben iets lagere percentages5. Als we kijken naar de indicator voor risico op armoede en sociale uitsluiting zoals ook gehanteerd in de Europa 2020 strategie, zien we dat Nederland het ook goed doet. Het aantal personen met risico op armoede of sociale uitsluiting in de groep 18–25-jarigen is lager dan het EU gemiddelde, en ook lager dan in landen als Zweden, Denemarken en Noorwegen6.
De jeugdwerkloosheid in Nederland laat weliswaar een voorzichtig herstel zien, maar we zijn er nog niet. Ondanks de aantrekkende economie is een deel van de jongeren onnodig (lang) werkloos. Zij kunnen wel werken, maar hebben ondersteuning nodig voor het vinden van werk. Dat deze jongeren onnodig werkloos blijven kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een verkeerde studiekeuze, matig ontwikkelde werknemersvaardigheden, weinig effectief zoekgedrag, het ontbreken van een startkwalificatie en/of van discriminatie. Met de brief van 31 maart 2015 heb ik aangegeven dat het kabinet daarom ook de komende jaren zich blijft inzetten om de kansen op werk voor jongeren te vergroten. Immers, het onbenut laten van jong talent nu en in de toekomst is sociaal en economisch onwenselijk. Zoals eerder toegezegd ontvangt u voor de begrotingsbehandeling van SZW de nadere uitwerking van de plannen.
Het bericht dat jeugdzorg belang van het kind uit het oog verliest |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jeugdzorg verliest belang kind uit het oog»?1
Ja.
Was u al op de hoogte van de situatie dat kinderen en hun behoeftes niet centraal staan bij de zorg die zij ontvangen? Zo ja, wat is uw aanpak om de situatie van deze kinderen te verbeteren? Zo nee, hoe kan het dat deze signalen u niet bereiken?
Zoals ik uw Kamer per brief van 10 november 2015 over de voortgang van het gedecentraliseerd jeugdstelsel heb aangegeven, herken ik de aandachtspunten in het rapport van de Kinderombudsman, zoals dat de toegang nog in ontwikkeling is, de communicatie naar cliënten beter kan, de wachttijden beperkt moeten zijn en dat de administratieve lasten omlaag moeten. Over al deze punten heb ik de afgelopen maanden overleg gevoerd met gemeenten en aanbieders. In mijn brief van 21 september 2015 aan de wethouders heb ik expliciet aandacht gevraagd voor de communicatie aan burgers, het omgaan met budgetplafonds en wachttijden en terugdringen administratieve lasten. Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft in reactie op het rapport aan de aanbevelingen te herkennen en dat deze hoog op de agenda van gemeenten staan.
Hoe beoordeelt u de situatie dat ambtenaren op de stoel van de zorgprofessional gaan zitten, en van daaruit de zorg voor kinderen bepalen? Deelt u de mening dat alleen zorgprofessionals en het kind mogen aangeven wat voor zorg het kind behoeft? Welke stappen moeten ouders ondernemen die dit toch overkomen?
Tijdens het Wetgevingsoverleg van 16 november jl. heb ik met uw Kamer stil gestaan bij de zorgen die er bij uw Kamer leven rond de toegang tot jeugdhulp. Tijdens dit overleg heb ik aangegeven het met uw Kamer eens te zijn dat de belangen van kinderen niet ondergeschikt mogen raken aan de knelpunten rond inkoop, administratieve lasten en communicatie bij de toegang tot jeugdhulp. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om voor kinderen en hun ouders een adequaat zorgaanbod te bieden. Net zo min als zorgverzekeraars mogen gemeenten niet op de stoel van zorgprofessionals gaan zitten. Hulpverleners hebben een autonome, professionele verantwoordelijkheid. Daarvoor zijn in de wet verschillende waarborgen opgenomen. Zoals kwaliteitseisen ten aanzien van de toegang en de hulpverlening.
Waar kunnen ouders terecht die signalen en klachten hebben dat er geen of niet passende zorg wordt geboden voor hun kind? Hoe gaat u bekend maken aan ouders waar zij terecht kunnen? Wat gaat u vervolgens ondernemen op basis van binnengekomen klachten? Gaat u gemeenten stimuleren deze of soortgelijke aanpakken in te voeren? Bent u bereid hierover overleg te voeren met de VNG?
Ouders kunnen met hun klachten terecht bij de gemeenten. Dat is wettelijk geregeld. Verder zijn er verschillende klacht- en meldpunten en de Kinderombudsman, waar ouders terecht kunnen. De cliëntenorganisaties verzamelen dergelijke signalen in de driemaandelijkse monitor over het jeugdstelsel. Ik heb de Kinderombudsman gevraagd om de voorbeelden waarin het met de toegang en kwaliteit van de jeugdhulp niet goed gaat, aan mij te melden, zodat ik een beeld krijg van de aard en omvang van de problemen. Ik zal de uitkomsten met de VNG bespreken en samen met de VNG bekijken hoe we gemeenten de komende periode kunnen ondersteunen om een duurzame kwaliteitslag in de toegang tot jeugdhulp te realiseren.
Het bericht 'Noorden laat zware misdaad liggen' |
|
Agnes Mulder (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Noorden laat zware misdaad liggen»?1
Ja
Klopt het dat het team Ondermijning van de Dienst Regionale Recherche (DRR) zou worden uitgebreid van 12 tot 75 fte? Is het waar dat dit team nu 18 fte telt? Zo ja, wanneer zal de beoogde uitbreiding worden gerealiseerd?
Het team Opsporing Ondermijning van de Dienst Regionale Recherche heeft per 1 november 2015 een formele bezetting van 35,43 fte en wordt in de nieuwe formatie uitgebreid naar 69 fte.
Mede door de personele reorganisatie heeft het team Opsporing Ondermijning te maken met vacatures. In de Eenheid zijn tijdelijk 12 FTE extra vrijgemaakt die ingezet worden op ondermijning. In november wordt dit aantal nog eens uitgebreid met 12 fte tijdelijke tewerkstellingen en komt de inzet daarmee uit op 59 fte voor het team. Na de personele reorganisatie zullen deze tijdelijke mensen worden vervangen door vaste medewerkers. Uiteraard zijn er naast dit team meerdere medewerkers die zich bezighouden met de aanpak van Ondermijning.
Hoeveel grote onderzoeken, op eigen initiatief van de recherche in Noord-Nederland, zijn er de afgelopen vijf jaar gestart?
Op eigen initiatief zijn er in de jaren 2013, 2014 en 2015 respectievelijk 24, 21 en 26 (d.d. 9 november 2015) grote ondermijningsonderzoeken vanuit de recherche gestart. In de twee daaraan voorafgaande jaren zijn de cijfers niet eenduidig in verband met de overgang van de drie noordelijke korpsen naar de Nationale Politie.
Deelt u de vrees van het Openbaar Ministerie (OM), dat het tekortschieten van recherchecapaciteit Noord-Nederland het aantrekkelijk maakt voor criminelen? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit waterbedeffect te bestrijden?
In het krantenartikel waaraan de leden Oskam en Mulder refereren, blijkt dat de officier heeft gereageerd op een opmerking die de toenmalige burgemeester van Groningen in 2013 heeft gedaan. Hij heeft in algemene termen gesproken over mogelijke effecten van minder politie-inzet op de langere termijn. Hij heeft niet gezegd dat dit «waterbedeffect» nu reeds zichtbaar is.
Deelt u de constatering van het OM, dat de informatiepositie van de politie in Noord-Nederland ondermaats is? Zo ja, welke maatregelen neemt u teneinde die informatiepositie te versterken?
In afwachting van de personele reorganisatie zijn er op dit moment vacatures voor de nieuw in te richten Dienst Regionale Informatie Organisatie (DRIO). De capaciteit van de intelligence organisatie is daardoor nog niet op orde. Hoewel in de afgelopen drie jaar de informatiepositie naar een hoger niveau is gebracht, dient deze nog verder versterkt te worden. In afwachting van de personele reorganisatie is ten aanzien van de aanpak van ondermijning nog 8 fte tijdelijk toegevoegd aan de DRIO. Vanuit de informatiepositie wordt maandelijks een beeld gegeven van ondermijnende criminaliteit in de eenheidsbriefing. Samen met de partners in RIEC verband zijn dit jaar criminaliteitsbeelden verstrekt van ondermijnende criminaliteit op het terrein van hennep en OMG’s. Ook is begin 2015 gestart met een informatieplein ondermijnende criminaliteit.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting 2016 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Dat is helaas niet gelukt.
Het artikel “Eumedion vreest uitbuiting kleine aandeelhouders” |
|
Aukje de Vries (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Eumedion vreest uitbuiting kleine aandeelhouders»?1
Ja. Ik heb ook kennis genomen van het concept position paper van Eumedion hierover.
Ziet u net als institutionele beleggers risico’s in de toegenomen concentratie van macht en zeggenschap van controlerende aandeelhouders bij Nederlandse beursvennootschappen?
Alvorens deze vraag te beantwoorden, hecht ik eraan nader in te gaan op de gegevens uit het concept position paper. Eumedion stelt dat het aantal Nederlandse beursvennootschappen met een controlerend aandeelhouder (gedefinieerd als een partij die meer dan 30% van de stemrechten houdt) bijna verdubbeld is in vergelijking met tien jaar geleden. In 2005 kende 23% van de beursvennootschappen met statutaire zetel in Nederland een controlerend aandeelhouder, terwijl dit percentage in 2015 44% bedraagt, aldus Eumedion. Ik wil dit geschetste beeld van «verdubbeling» van het aantal vennootschappen met controlerende aandeelhouders nuanceren en er tevens op wijzen dat het aantal aan Euronext Amsterdam genoteerde vennootschappen met statutaire zetel in Nederland tussen 2005 en 2015 is afgenomen. Het percentage van 23% komt uit het onderzoek van Van der Elst, De Jong en Raaijmakers, Een overzicht van juridische en economische dimensies van de kwetsbaarheid van Nederlandse beursvennootschappen, ten behoeve van de SER Commissie Evenwichtig Ondernemingsbestuur. In tabel 39 op p. 52 van het onderzoek wordt over een aantal jaren de concentratie van het aandelenbezit geschetst in vennootschappen met een beursnotering aan Euronext Amsterdam en statutaire vestiging in Nederland (p. 46). Dat waren er in 2005 129 (tabel 35, p. 47), waarvan circa 30 vennootschappen met een controlerend aandeelhouder. Eumedion komt in 2015 tot een percentage van 44% van Nederlandse beursvennootschappen, inclusief vennootschappen die buiten Nederland aan de beurs genoteerd zijn, exclusief administratiekantoren. Dat zijn in totaal 154 (excl. buitenlands genoteerde vennootschappen 99). Het gaat dan om 68 vennootschappen met een controlerende aandeelhouder, waarvan 32 in Nederland aan de beurs genoteerd. Of de concentratie van macht en zeggenschap van controlerende aandeelhouders bij Nederlandse beursvennootschappen is toegenomen, kan ik op basis van deze gegevens niet beoordelen. Ik signaleer – in vogelvlucht – dat aandeelhouders sinds 2005 meer rechten hebben gekregen en actiever zijn geworden, dat vennootschappen meer aandacht hebben voor hun aandeelhouders en dat zowel vennootschappen als aandeelhouders nadrukkelijker worden aangesproken op hun langetermijnbetrokkenheid. In dat licht acht ik het voorstelbaar dat vennootschappen, wellicht meer dan voorheen, op zoek zijn naar stabiele aandeelhouders die zich voor langere tijd aan de vennootschap verbinden. Een controlerend aandeelhouder is doorgaans voor de langere termijn betrokken bij de vennootschap, maar er kunnen ook risico’s kleven aan concentratie van zeggenschap bij een grootaandeelhouder. Ik zal hierop nader ingaan bij de beantwoording van vragen 3, 4 en 5.
Bent u van mening dat minderheidsaandeelhouders van Nederlandse beursvennootschappen met een controlerend aandeelhouder beter beschermd moeten worden tegen deze risico’s? Zo nee, waarom niet?
Eumedion is van mening dat de bescherming van de minderheidsaandeelhouders bij vennootschappen die worden gekenmerkt door een controlerend aandeelhouder achterloopt op die van de minderheidsaandeelhouder na gestanddoening van een openbaar bod. Eumedion meent dat de bescherming van minderheidsaandeelhouders in going concern situaties ten minste gelijk dient te zijn aan die in een post-bidsituatie. Eumedion meent verder dat de bijzondere zorgplicht van meerderheidsaandeelhouders jegens minderheidsaandeelhouders nadere invulling behoeft. Daartoe doet Eumedion een aantal voorstellen. Eumedion meent voorts dat de Nederlandse corporate governance code een te «licht» instrument is voor vennootschappen met een controlerende aandeelhouder die ook gelieerd is aan het bestuur of de raad van commissarissen. De algemene vergadering kan de rol als ultieme «waakhond» van de code niet waarmaken wanneer de vergadering wordt gedomineerd door een dergelijke controlerende aandeelhouder, aldus Eumedion.
Het Nederlandse vennootschapsrecht strekt er enerzijds toe om ondernemers een juridische infrastructuur te bieden die hen in staat stelt hun activiteiten ten volle te ontplooien en anderzijds om de bij de vennootschap betrokkenen, waaronder aandeelhouders en crediteuren, voldoende bescherming te bieden tegen (machts)misbruik. Tussen beide doelstellingen dient een zeker evenwicht te bestaan. Het vennootschapsrecht kent waarborgen ter bescherming van de belangen van minderheidsaandeelhouders in de wet en de Nederlandse corporate governance code. Voor alle bij de vennootschappelijke organisatie betrokkenen geldt de verplichting om zich jegens elkaar te gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De Hoge Raad overwoog dat de in art. 2:8 BW neergelegde regel onder meer mee brengt dat de vennootschap zorgvuldigheid moet betrachten met betrekking tot de belangen van al haar aandeelhouders. De uitwerking van deze zorgvuldigheidsplicht zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer in aanmerking mag worden genomen dat sprake is van minderheidsaandeelhouders en meerderheidsaandeelhouders (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145). Het bestuur en de raad van commissarissen hebben het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming als richtsnoer en zijn gebonden aan normen voor behoorlijke taakvervulling en voor het omgaan met tegenstrijdige belangen. Daarnaast hebben aandeelhouders die een bepaald deel van het geplaatst kapitaal vertegenwoordigen het recht om een rechterlijke machtiging te verzoeken tot bijeenroeping van een algemene vergadering, een onderwerp op de algemene vergadering te agenderen, en om een enquête te verzoeken. Voorts dient het bestuur de algemene vergadering inlichtingen te verschaffen en alle besluiten omtrent een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap of de onderneming ter goedkeuring voor te leggen. Aandeelhouders met een redelijk belang kunnen ook vernietiging van een besluit van een orgaan vorderen. Daarnaast worden beleggers beschermd door wet- en regelgeving op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Zo is een aandeelhouder wanneer deze overwegende zeggenschap (30% of meer van de stemrechten in de algemene vergadering) in een beursvennootschap verkrijgt, op grond van art. 5:70 van de Wft verplicht om een openbaar bod uit te brengen op alle overige aandelen. Dit biedt beleggers met een minderheidsbelang de mogelijkheid om hun aandelen van de hand te doen. Het verplichte openbaar bod moet plaatsvinden tegen een billijke prijs. Het vennootschaps- en effectenrecht vloeien voor een deel voort uit Europese regelgeving.
Het risico dat een meerderheidsaandeelhouder zijn invloed in de vennootschap aanwendt ten koste van het belang van de vennootschap, inclusief belangen van minderheidsaandeelhouders, wordt mede door bovenstaande normen tegengegaan. Daarbij is er een samenstel van materiële normen en procedurevoorschriften. Procedurevoorschriften zijn bijvoorbeeld gekwalificeerde meerderheids- of quorumeisen aan bepaalde besluiten, of een goedkeuringsrecht van een orgaan van de vennootschap. Dergelijke voorschriften stellen bepaalde drempels aan de besluitvorming. Dit biedt minderheidsaandeelhouders een hogere mate van bescherming, ten koste van een verminderde slagvaardigheid van de vennootschap. Voor procedurevoorschriften speelt rechtszekerheid een grote rol, omdat een besluit niet tot stand komt of niet wordt uitgevoerd indien niet aan de eisen wordt voldaan. De materiële, open normen vloeien bijvoorbeeld voort uit het recht om vernietiging van een besluit te vorderen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid, uit het enquêterecht wegens gegronde redenen om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken te twijfelen, of uit de aansprakelijkstelling van een bestuurder wegens onbehoorlijke taakvervulling. Deze normen spelen een rol bij de afweging die organen van de vennootschap maken bij hun handelen en besluitvorming, maar belemmeren deze niet op voorhand. Wel zijn kosten verbonden aan het starten van een procedure en is de toegang tot procedures beperkt tot wettelijk afgebakende belanghebbenden.
Eumedion stelt verschillende procedurevoorschriften voor (bijvoorbeeld quorumeisen aan bepaalde besluiten en het bij bepaalde besluiten niet meetellen van stemrecht van controlerende aandeelhouders). Mede in het licht van bovenstaande, ligt het in de rede om terughoudend te zijn om nieuwe procedurevoorschriften te introduceren.
Eumedion kwalificeert haar concept position paper als discussiestuk en nodigt uit tot commentaar. Ik vind het prijzenswaardig dat Eumedion actief inspringt op recente ontwikkelingen en eerst een discussie met belanghebbenden over haar voorstellen wil voeren. Ik wacht de definitieve voorstellen van Eumedion – en de onderbouwing ervan – met belangstelling af.
Wat vindt u van de door Eumedion gepresenteerde voorstellen om minderheidsaandeelhouders beter te beschermen?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om, in navolging van de voorstellen van Eumedion, wettelijke maatregelen te treffen om de bescherming van minderheidsaandeelhouders beter te borgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u concreet nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe bent u van plan de genoemde toezeggingen uit het position paper in te vullen? (Het gaat hierbij om de toezeggingen van het kabinet om i) «de wijze waarop na het uitbrengen van een openbaar bod «uitstoting» van, en verkoop door, minderheidsaandeelhouders in Nederlandse doelvennootschappen plaatsvindt en de positie van minderheidsaandeelhouders in algemene zin, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek nader te bezien en ii) de Wet bestuur en toezicht in 2016 te evalueren»).
In het kader van de consultatie van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit openbare biedingen Wft, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en het Besluit artikel 10 overnamerichtlijn is door diverse betrokkenen een aantal aandachtspunten naar voren gebracht die van belang zijn voor het verloop en de uitkomst van openbare overnamebiedingen. Dit betreft onder meer de wijze waarop na het uitbrengen van een openbaar bod «uitstoting» van, en verkoop door, minderheidsaandeelhouders in Nederlandse doelvennootschappen plaatsvindt en de positie van minderheidsaandeelhouders in algemene zin, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek. In de nota van toelichting bij dit Besluit van 9 maart 2012 (Stb. 2012, 196) is vermeld dat dit separaat zal worden bezien in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie. Het position paper van Eumedion vormt een goede aanleiding om aan deze toezegging vervolg te geven. Ook om die reden wacht ik de definitieve voorstellen van Eumedion met belangstelling af.
Bij de parlementaire behandeling van de Wet bestuur en toezicht heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd de wet na drie jaar te evalueren. De evaluatie staat gepland voor 2016, drie jaar na de inwerkingtreding van de wet. De evaluatie heeft betrekking op de volgende onderdelen van de wet: aansprakelijkheid van bestuurders (artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek); belang van de vennootschap als richtsnoer voor bestuurders (artikel 2:129/239 lid 5 BW); tegenstrijdig belang bestuurders (artikel 2:129/239 lid 6 BW); monistisch bestuursmodel (2:129a/239a, 132/242 lid 1, 134/244 en 164a/274a BW); overeenkomst met bestuurder geen arbeidsovereenkomst (2:132 lid 3); beperking combinatie aantal bestuurs- en toezichtsfuncties (2:132a/242a/297a BW); bindende voordracht (2:133 BW); tegenstrijdig belang commissarissen (2:140/250 lid 5 BW); beperking aantal commissariaten (2:142a/252a/297b BW) en evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en vrouwen (artikel 2:166/276 BW). Doel van de evaluatie is om na te gaan of de doelstellingen van de wet zijn bereikt en of de wet werkt zoals beoogd.
De rookoverlast van houtkachels, haarden en vuurkorven |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de waarschuwing van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) voor schadelijke rook uit onder meer houtkachels?1
Ja.
Op welke wijze wordt het advies verspreid dat mensen de kachel niet als hoofdverwarming moeten gebruiken en niet moeten stoken bij windstil weer?
In opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is de handreiking «Houtstook door particulieren, hoe voorkom je overlast?» opgesteld, die onder andere de stoker adviseert over de beste stooktechniek, welke brandstoffen te gebruiken en wanneer beter niet kan worden gestookt. Deze brochure is thans beschikbaar via de link http://www.vvm.info/main.php?id=897, en zal binnenkort worden verspreid via de website van het Platform Houtstook (in oprichting). In dit Platform werkt een brede vertegenwoordiging van partijen uit het veld van onderzoek, maatschappelijke organisaties, ondernemers en overheden samen aan het verminderen en voorkomen van overlast en gezondheidseffecten van houtstook door particulieren. Ook MilieuCentraal geeft op haar website informatie over hoe overlast door houtstook kan worden voorkomen. MilieuCentraal wijst er op dat een toename van houtkachels en open haarden in woonwijken vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit en geurhinder niet gewenst is en adviseert de potentiële koper milieuvriendelijker alternatieven voor verwarming te overwegen. Daarnaast heeft MilieuCentraal een «modelpagina» over overlast door houtstook samengesteld die is gepubliceerd in huis-aan-huis bladen.
Bent u bekend met het rapport «Rookoverlast houtkachels, haarden en vuurkorven: burenruzie of milieuprobleem?» van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG)?2
Ja, het betreft hier een in 2006 verschenen rapport van de wetenschapswinkel van de Rijksuniversiteit Groningen.
Kunt u reageren op de conclusie op pagina 32 van dit rapport dat «De gemeenten aanmerkelijk minder (doen) dan zij kunnen bij het bestrijden van rookoverlast. Dat heeft deels te maken met een laag niveau van regelgeving, maar voor een belangrijk deel ook met mentaliteit: klachten worden bagatelliserend bestempeld als «burenruzies».»?
De in het antwoord op vraag 2 genoemde brochure bevat informatie over wat burgers die overlast ondervinden kunnen doen en hoe GGD-en en gemeenten met klachten van burgers kunnen omgaan. Het is verder aan gemeenten om te bepalen op welke wijze zij invulling geven aan hun bevoegdheden bij het bestrijden van rookoverlast.
Kunt u uw reactie geven op de aanbevelingen voor beleidsmakers die in dit rapport gedaan worden?
De aanbevelingen voor beleidsmakers in het rapport zijn deels gericht aan gemeenten en deels aan de rijksoverheid. Een aantal daarvan heeft betrekking op het verbeteren van de informatievoorziening en het vergroten van het bewustzijn van de overlast door houtrook en de mogelijke gezondheidseffecten daarvan. Hierin zijn door de rijksoverheid inmiddels stappen gezet, zoals is toegelicht bij de antwoorden op de vragen 2 en 4. In Europees verband is in 2014 een voorstel van de Europese Commissie aangenomen om in het kader van de Ecodesign richtlijn de typekeuringseisen eisen voor houtkachels aan te scherpen.
De veiligheid van LHBT asielzoekers in opvanglocaties |
|
Attje Kuiken (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van 23 oktober 2015 van het COC over de brandbrief aangaande de veiligheid van LHBT asielzoekers in AZC's?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat er vanuit verschillende hoeken signalen komen over asielzoekers die zich vanwege hun geaardheid niet veilig voelen in de opvang en dat er gedreigd wordt met verkrachting en fysieke mishandeling? Zo ja, kunt u aangeven om welke schaal het gaat?
Ik ben ervan op de hoogte dat zowel het COA als het COC signalen hebben ontvangen over LHBT asielzoekers die in de opvang te maken kregen met een onveilige situatie. In de afgelopen periode, waarin er sprake was van een ongekend hoge instroom, heeft zich een tiental meldingen voorgedaan, afkomstig van acht verschillende opvanglocaties. Daaraan voorafgaand was het aantal signalen zeer gering.
Kunt u verklaren hoe het kan dat de problematiek van deze groep asielzoekers wel bij het Centraal Opvang Asielzoekers (COA) wordt gemeld maar dat dit niet heeft geleid tot oplossingen zodat het pesten en de bedreigingen gewoon door gaan?
Het handhaven van de veiligheid in opvanglocaties is een van de prioriteiten van het COA. Het COA is er voorts mee bekend dat een aantal groepen in de opvanglocaties kwetsbaar zijn. Daarom wordt er extra aandacht besteed aan de veiligheid van deze groepen, mede op basis van aanbevelingen uit het in 2012 verschenen rapport inzake het bevorderen van de veiligheid van kwetsbare groepen in de opvang, meer specifiek LHBT’s en christenen. Het aantal signalen omtrent incidenten waarbij LHBT’s betrokken waren was tot voor kort dan ook minimaal. Evenals in de maatschappij buiten de opvanglocaties is het helaas niet mogelijk om volledige veiligheid te garanderen.
Deelt u de mening dat bovenstaande onacceptabel is en de hoge instroom en zware werkdruk voor de COA medewerkers niet ten koste gaat van de veiligheid van deze kwetsbare groep?
Er was de afgelopen periode sprake van een ongekend hoge instroom die tevens gepaard ging met de inzet van noodopvanglocaties. In deze locaties zijn de opvangvoorzieningen zodanig dat de privacy minder dan in de reguliere opvangvoorzieningen geboden kan worden.
Ik ben het met uw Kamer eens dat de hoge instroom en de daaruit voortvloeiende hoge werkdruk voor COA medewerkers niet ten koste mogen gaan van de veiligheid in de opvanglocaties. De COA medewerkers doen er alles aan om ook in deze onorthodoxe situatie veiligheid te blijven bieden, ook in de noodopvanglocaties. Ook hier geldt echter dat volledige veiligheid helaas niet gegarandeerd kan worden.
Bent u bereid passende maatregelen te nemen ter bescherming van de LHBT asielzoekers in de opvang? Zo ja, hoe staat u tegenover gedane voorstellen zoals een aparte categoriale opvang voor LHBT asielzoekers en het instellen van een vertrouwenspersoon?
Zoals in het antwoord op vraag 3 al is aangegeven, heeft het COA veel aandacht voor de veiligheid van kwetsbare groepen in de opvang. Het aantal incidenten, voorafgaand aan de situatie van de hoge instroom, was zeer gering. COA medewerkers zijn getraind om signalen dat er sprake is van een onveilige situatie te herkennen en om hierover in gesprek te gaan. Gesprekken met (potentiele) slachtoffers zijn er mede op gericht om vertrouwen te scheppen en aan te geven dat de bewoner bij de COA medewerkers terecht kan voor hulp en ondersteuning. Tevens kan worden doorverwezen naar belangenorganisaties, in geval van LHBT’s, het COC.
Ik verwijs hierbij tevens naar het vorig jaar tussen het COA en het COC gesloten convenant, waarin is opgenomen dat het voor het gevoel van veiligheid van essentieel belang is dat bewoners met een vertrouwenspersoon kunnen praten over hun situatie en over hun angst. Het convenant vermeldt tevens dat bij het COA de medewerkers deze rol van vertrouwenspersoon hebben. Als medewerkers deze rol niet (voldoende) kunnen invullen ondersteunt het COA hen door middel van voorlichting en training. Ik vind het van belang dat alle COA medewerkers in de opvang voldoende vaardigheden hebben om als vertrouwenspersoon op te treden en zie daarmee geen meerwaarde in een afzonderlijke vertrouwenspersoon.
Categoriale opvang voor LHBT-asielzoekers acht ik niet wenselijk. Een aparte opvang is naar mijn mening stigmatiserend. Ook zou een dergelijke locatie nu juist voorwerp van bedreigingen kunnen worden.
Het bericht ‘Zieke niet meer aan het werk' |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herkent u het signaal uit het artikel «Zieke niet meer aan het werk» dat werkgevers het voor werknemers met een chronische ziekte of handicap lastig maken om terug te keren op de werkvloer? Zo ja, zijn er andere onderzoeken die dit beeld bevestigen?1
Sinds midden jaren ’90 is het beleid erop gericht om het ziekteverzuim terug te dringen en de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te verminderen. Sindsdien is er een reeks van maatregelen getroffen die werkgevers en werknemers hebben gestimuleerd om zich meer in te zetten voor preventie, herstel en werkhervatting. Dit beleid is onder meer neergelegd in de Wet verbetering Poortwachter (WVP), de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (Wet VLZ) en de Wet WIA.
Dit beleid heeft zijn vruchten afgeworpen. Mede dankzij dit beleid is de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen afgenomen en is zichtbaar dat het aantal werknemers dat een beroep doet op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO of Wet WIA) is gedaald.
Uit evaluatieonderzoek van het gevoerde beleid blijkt dat financiële prikkels voor werkgevers in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het terugdringen van de instroom van werknemers in de Wet WIA.
Het beeld, dat werkgevers het onder het huidige regime hun werknemer met een chronische ziekte of handicap lastig zouden maken om terug te keren op de werkvloer, kan ik dan ook niet bevestigen, noch vanuit het gevoerde beleid, noch vanuit de verrichtte evaluatieonderzoeken.
Deelt u de mening dat werkgevers in Nederland maximaal gestimuleerd worden om zieke werknemers te re-integreren?
Kern van de WVP en de Wet VLZ is dat de werkgever gedurende de eerste twee jaar van ziekte verantwoordelijk is voor de loondoorbetaling en – met de deskundige ondersteuning van bedrijfsarts of arbodienst – voor de verzuimbegeleiding van zijn zieke werknemer. De werkgever betaalt gedurende deze periode het loon en ervaart zodoende een financiële prikkel om het ziekteverzuim zoveel mogelijk te beperken en werk te maken van de re-integratie van zijn zieke werknemer.
Gedurende de eerste twee ziektejaren dienen werkgever en werknemer zich maximaal n te spannen om langdurig ziekteverzuim te voorkomen. De WVP geeft hiervoor richtlijnen, onder meer in de vorm van voorgeschreven processtappen tijdens de eerste twee ziektejaren. Na twee jaar ziekte stellen werkgever en werknemer een re-integratieverslag op, waarin zij verantwoorden welke stappen zij hebben gezet om langdurig ziekteverzuim tegen te gaan. Het re-integratieverslag wordt – bij de WIA-aanvraag – beoordeeld door het UWV.
Als het UWV van oordeel is dat de werkgever of de werknemer onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, wordt een (loon)sanctie opgelegd.
Zowel de werknemer, als de werkgever, worden aldus gestimuleerd om werk te maken van re-integratie.
Zouden de re-integratiemethoden die worden voorgesteld in het verdiepingsonderzoek WGA 80-100 van APE naar uw mening het re-integratieperspectief van chronisch zieken werknemers kunnen verbeteren?
Het verdiepingsonderzoek WGA 80–100 is mede uitgevoerd om sociale partners te helpen bij het treffen van maatregelen. Ik zou sociale partners voor de voeten lopen als ik nu uitgebreid in zou ingaan op dit onderzoek en de re-integratiemethoden die daarin aan de orde zijn gekomen. Op dit moment ben ik nog in gesprek met de sociale partners over de maatregelen die zij willen nemen in het kader van het Sociaal akkoord.
De mogelijke aanwezigheid van schadelijke stoffen in gerecyclede verpakkingen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schadelijke olieresten in pasta’s en rijst door hergebruikte verpakking»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Foodwatch dat van de 36 in Nederland gekochte producten 17 producten (47%) schadelijke aromatische koolwaterstoffen uit minerale oliën bevatten, en dat 9 producten (25%) ernstig verontreinigd waren met verzadigde koolwaterstoffen uit minerale oliën?2
De bevindingen van Foodwatch verrassen mij niet. Ook uit eerdere onderzoeken, die in een opinie van EFSA (uit 20123) zijn besproken, is gebleken dat verpakkingen die gemaakt zijn van hergebruikt papier en karton, minerale oliën kunnen bevatten.4 Naar aanleiding van deze EFSA-opinie en naar aanleiding van een voorstel voor de normering van deze stoffen in papier en karton in Duitsland en in de Raad van Europa heeft dit onderwerp ook in Nederland aandacht gekregen. Op dit moment wordt onderzocht of een norm voor de afgifte van minerale olie door papier en karton aan voedingsmiddelen de juiste maatregel is om risico’s voor de volksgezondheid te beheersen. Hiervoor moeten eerst vragen over de schadelijkheid van de stoffen en over de mogelijkheden om de stoffen te bepalen, worden beantwoord.
De kwalificatie «ernstig verontreinigd» laat ik voor rekening van Foodwatch; over de ernst is alleen een uitspraak te doen als bekend is hoe schadelijk de stoffen precies zijn en hoeveel mensen daarvan kunnen binnenkrijgen via het voedsel.
Kunt u aangeven wat de gezondheidsrisico’s zijn voor consumenten die producten consumeren die te hoge concentraties van minerale olieresten MOSH en MOAH's (Mineral Oil Saturated Hydrocarbons en Mineral Oil Aromatic Hydrocarbons) bevatten? Klopt het dat deze stoffen kankerverwekkend en mutageen zijn; respectievelijk organen kunnen beschadigen?
De gezondheidsrisico’s van te hoge concentraties minerale oliën zijn in grote lijnen bekend; er is echter nog veel onzekerheid over het effect van de verschillende componenten en over de blootstelling daaraan. Mengsels van MOAH’s kunnen inderdaad kankerverwekkend en mutageen zijn; bepaalde MOAH’s dragen hieraan meer bij dan andere. Geregelde blootstelling aan MOSH kan leiden tot stapeling in organen en in sommige gevallen tot orgaanschade. EFSA heeft geconcludeerd dat de margin of exposure (de mate waarin de blootstelling van consumenten afligt van een zorgwekkend niveau) voor MOSH niet altijd geruststellend is. Ook de blootstelling aan MOAH kan reden tot zorg geven. EFSA geeft echter ook aan dat er nog aanvullend onderzoek nodig is om de risico’s goed in te kunnen schatten.
Waar kunnen consumenten terecht die naar aanleiding van dit onderzoek vragen hebben over hun gezondheid?
Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het Voedingscentrum informatie over minerale oliën in verpakkingsmaterialen op zijn website geplaatst. Deze informatie is door alle consumenten te raadplegen.
Wat is uw reactie op de constatering in het onderzoek dat verpakkingen die gemaakt zijn van gerecycled papier een belangrijke bron van besmetting met minerale oliën vormen?
Het is bekend dat het gebruik van kringlooppapier en -karton een belangrijke bron kan zijn van besmetting met minerale oliën; ik begrijp daarom dat dit gebruik ook in het bedoelde onderzoek aangewezen wordt als een belangrijke bron. Er zijn echter ook andere mogelijke bronnen, zoals het gebruik van drukinkt op de verpakkingen en vervuiling van levensmiddelen met minerale olie tijdens oogst, opslag en transport.
Was het u bekend dat verontreiniging van voedsel met schadelijke stoffen kan plaatsvinden via gerecyclede verpakkingen waar deze schadelijke stoffen in zitten?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Is er Europese dan wel nationale regelgeving voor de productie en het gebruik van gerecyclede verpakkingen? Zo ja, welke criteria, zoals maximumconcentraties van bepaalde stoffen, zijn hierin opgenomen? Zo nee, waarom niet?
De nationale en Europese regelgeving schrijft voor dat verpakkingsmaterialen geen stoffen mogen afgeven in hoeveelheden die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. Deze bepaling is ook van toepassing op gerecycleerd papier en karton.
Ook is er specifieke Europese wetgeving voor het hergebruik van kunststoffen voor voedselverpakkingen, maar niet voor andere materialen, zoals kringlooppapier en -karton. Exacte limieten voor minerale oliën zijn tot dusver niet vastgesteld, omdat het nog onduidelijk is welke schadelijke stoffen het betreft en in welke mate deze schadelijk zijn en omdat geschikte analysemethoden nog niet beschikbaar zijn.
Hoe verklaart u de bevinding uit het onderzoek dat de gemiddeld gevonden concentratie minerale oliën in producten uit Nederland opmerkelijk hoger is dan in producten uit met name Duitsland?
Deze bevinding kan ik niet verklaren. De markt van verpakkingen en voedingsmiddelen is een internationale markt, dus de verwachting zou zijn dat de gehalten ongeveer gelijk zouden zijn.
Hoe verklaart u dat er in Nederland blijkbaar onvoldoende aandacht is voor de schadelijke effecten van aromatische en verzadigde koolwaterstoffen uit minerale oliën in voedsel?
De Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie (FNLI) kent al sinds 2012 aanbevelingen voor het voorkomen van verontreiniging van levensmiddelen met minerale oliën. In de FNLI-aanbevelingen is aangegeven dat het gebruik van kringlooppapier en -karton en het gebruik van bepaalde drukinkten belangrijke bronnen van verontreiniging kunnen zijn. Er zijn echter in andere fasen van de levensmiddelenproductie ook andere bronnen aan te wijzen. Ik concludeer dat de sector nog onvoldoende inzicht in de problematiek heeft om tot een adequate beheersing te komen.
Houdt de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit toezicht op de aanwezigheid van deze stoffen in voedselproducten? Zo ja, welke criteria worden hierbij gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit onderzoekt verpakkingen van papier en karton en voedingsmiddelen die daarmee in contact komen niet op de aanwezigheid van minerale olie. Omdat er geen wettelijke limieten zijn en er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat, heeft de NVWA geen basis om op te treden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Nederlandse voedingsmiddelenproducenten over de uitkomsten van dit onderzoek, en afspraken te maken over het reduceren van concentraties van minerale oliën in voedsel en gerecyclede verpakkingen? Zo nee, waarom niet?
De aanwezigheid van minerale olie in papier en karton en de afgifte ervan aan voedingsmiddelen en ook andere bronnen van minerale olie in voedingsmiddelen hebben sinds enkele jaren de aandacht van de levensmiddelensector. Ik ga het gesprek met de industrie aan om te bespreken welke initiatieven er genomen zijn en welke aanvullende acties mogelijk zijn. Ook ben ik met het RIVM in overleg over dit onderwerp; het resultaat van dit overleg zal de basis vormen voor een discussie over de mogelijkheden van het stellen van wettelijke normen aan de afgifte van minerale olie aan voedingsmiddelen.
Deelt u de mening dat het belang van recycling van verpakkingsmateriaal niet ter discussie mag komen te staan? Hoe gaat u voorkomen dat dit onderzoek ertoe zal leiden dat er minder gerecyclede verpakkingen zullen worden gebruikt, ook als deze aantoonbaar veilig zijn?
Het belang van de voedselveiligheid mag niet ter discussie staan. Het belang van materiaalhergebruik is – hoe maatschappelijk wenselijk ook – hieraan ondergeschikt. Het is aan de industrie om materiaalhergebruik te combineren met gelijktijdige garanties voor de voedselveiligheid.
Bent u bereid dit onderwerp onder de aandacht te brengen bij de Eurocommissaris voor Gezondheid en Voedselveiligheid, en het als agendapunt in te brengen voor de Gezondheidsraad?
Ik heb dit onderwerp al onder de aandacht van de Europese Commissie gebracht. De Europese Commissie wil dit onderwerp meenemen in de discussie over de inventarisatie die op dit moment wordt uitgevoerd van voedselcontactmaterialen (verpakkingen en gebruiksartikelen) waarvoor Europese wetgeving al dan niet gewenst is. De conclusies uit deze inventarisatie zullen vervolgens in de Gezondheidsraad in Brussel worden besproken.
Het bericht: “Eurozone crosses Rubicon as Portugal’s anti-euro Left banned from power” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat de president van Portugal, Anibal Cavaco Silva, volgens de berichtgeving de formatie van een linkse regering in Portugal heeft geblokkeerd, ondanks het feit dat de linkse partijen een overduidelijke verkiezingszege behaald hebben? Wat is daarover uw oordeel?1
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraken van Anibal Cavaco Silva: «Dit is het slechtst denkbare moment voor een radicale verandering van onze democratische fundamenten» en «In veertig jaar democratie is geen enkele regering in Portugal ooit eerder afhankelijk geweest van de steun van anti-Europese krachten, dat wil zeggen: krachten die campagne hebben gevoerd om het Verdrag van Lissabon, het Begrotingspact en het Stabiliteits- en Groeipact af te schaffen, de monetaire unie op te heffen en tevens Portugal uit de eurozone te halen, naast de wens om de Navo te ontbinden»?2
Deelt u de mening van de Portugese president dat een linkse coalitie in Portugal «een radicale verandering van onze democratische fundamenten» zou impliceren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het volgens u in overeenstemming met de Europese democratische normen dat een president, die is aangesteld om een regering te formeren, zich op de bovenstaande wijze uitlaat over een verkiezingsuitslag en er bovendien op aandringt dat de conservatieven als minderheid hun beleid zouden moeten doorzetten om Brussel en de financiële markten tevreden te stellen? Zo nee, welke stappen bent u bereid te nemen om er zorg voor te dragen dat het democratische proces in Portugal gewaarborgd wordt?3
Hoe hebben de bezuinigingen in Portugal volgens u uitgepakt voor de bevolking? Deelt u de mening van het IMF dat er geen duurzaam herstel van de economie in Portugal heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar ligt dat volgens u aan?4
Van mei 2011 tot juni 2014 ontving Portugal financiële steun van de EU en het IMF in het kader van een overeengekomen leningenprogramma. Het leningenpakket had een omvang van in totaal 78 miljard euro, waarvan de laatste tranche van 2,6 miljard euro niet is uitgekeerd, omdat Portugal in mei 2014 besloot het programma vroegtijdig te verlaten. In ruil voor dit leningenpakket heeft Portugal ingestemd met een omvangrijk pakket aan beleidsmaatregelen en structurele hervormingen met als doel de economische structuur en financiële situatie van Portugal substantieel te verbeteren en de toegang tot de financiële markten te herstellen. Zoals het geval was in vrijwel alle door de eurocrisis getroffen landen hebben deze bezuinigingsmaatregelen ook effect gehad op de bevolking. De Portugese economie herstelt inmiddels als gevolg van de hervormingen. Over 2014 is de Portugese economie met 0,9% gegroeid en over 2015 wordt een reële economische groei van 1,6% verwacht. Ook is Portugal de afgelopen jaren weer gestegen op de Global Competitiveness Index, een teken dat de Portugese economie er structureel beter voor staat. Verdere uitvoering van structurele hervormingen blijft echter noodzakelijk om het groeipotentieel op de middellange termijn te borgen.
Het sluiten van elektriciteitscentrales |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Energiebedrijf GDF Suez sluit aantal gascentrales»1 en het bericht «Gascentrales worden gesloten of in de mottenballen gezet; De malaise op de markt voor gasgestookte centrales houdt aan. De grote energiebedrijven voelen de pijn?»2
Ja.
Wat betekent het sluiten van elektriciteitscentrales voor de leveringszekerheid van elektriciteit op termijn? Kunt u in uw antwoord de gevoeligheidsvariant C betrekken uit het Rapport Monitoring Leveringszekerheid 2014–2030 van TenneT van juli 2015? In hoeverre leiden de voorgenomen sluitingen tot nieuwe inzichten?
Het is belangrijk om de leveringszekerheid van de elektriciteitsvoorziening zorgvuldig te monitoren. TenneT stelt hiervoor jaarlijks een monitoringsrapportage leveringszekerheid op waarin de verwachte ontwikkeling van het binnenlandse productieaanbod ten opzichte van de binnenlandse vraag naar elektriciteit in beeld wordt gebracht. In het kader van de totstandkoming van de monitoringsrapportage leveringszekerheid 2014–2030 heeft GDF Suez (waaraan in de in vraag 1 aangehaalde berichtgeving gerefereerd wordt) in het eerste kwartaal van 2015 informatie verstrekt aan TenneT. Hiernaast heeft GDF Suez recent informatie verstrekt over mogelijke (tijdelijke) sluiting van centrales waarover zij nog nadere besluiten moet nemen.
Eventuele extra buitenbedrijfstelling van productievermogen ten opzichte van de eerdere opgave, betekent niet noodzakelijkerwijs dat de conclusies van de monitoringsrapportage zullen veranderen. In de analyses is in gevoeligheidsvariant B namelijk reeds rekening gehouden met deze mogelijkheid. Gevoeligheidsvariant C houdt hiernaast ook rekening met een zeer lage productie uit wind- en zon PV-vermogen. Uit deze «worst case» gevoeligheidsvariant blijkt dat er vanaf 2019 een vermogenstekort van 0,4 GW kan optreden, oplopend tot 1,3 GW in 2022. Nederland beschikt echter in 2022 over 6,2 GW aan tijdelijk buiten gebruik gesteld productievermogen. Een groot deel daarvan is relatief modern en flexibel vermogen dat binnen korte tijd weer in bedrijf kan worden genomen, mocht de marktsituatie daartoe aanleiding geven. In het NEV 2015 wordt voorzien dat dit scenario rond 2025 kan plaatsvinden.
Indien de extra buitenbedrijfstellingen substantieel hoger zijn dan hetgeen waarmee rekening is gehouden in de analyses zal er sprake zijn van een toename van importafhankelijkheid op de middellange termijn. Nederland is sterk verbonden met de buurlanden en beschikt over een ruime hoeveelheid aan interconnectiecapaciteit van circa 8,7 GW per 2022 waarmee eventuele tijdelijke tekorten kunnen worden opgevangen. De leveringszekerheid is derhalve goed geborgd. Hiernaast is het van belang om zowel in de bilaterale samenwerking met onze buurlanden als in de pentalaterale regio te blijven werken aan een gezamenlijke benadering van het leveringszekerheidsvraagstuk. Verdere marktintegratie, uitbreiding van grensoverschrijdende verbindingen en nadere afspraken over het vinden van gezamenlijke oplossingen in tijden van schaarste kunnen daaraan een bijdrage leveren.
Wat zijn mogelijke oplossingen voor dreigende ondercapaciteit? Wat is de implementatietijd van mogelijke oplossingen?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel Moslimrector opnieuw onder vuur, nu om haattweets |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Raad van Toezicht van de Islamitische Universiteit Rotterdam (hierna: IUR) weigert afstand te doen van de eerdere uitspraken en recente tweets van de rector die zoveel commotie veroorzaken?
Ik en ook de inspectie hebben er bij de Raad van Toezicht meerdere malen op aangedrongen te laten zien dat de IUR de principes van de Nederlandse rechtsstaat wel degelijk onderschrijft door afstand te nemen van de uitspraken van de rector, die zich hier niet toe verhouden. Dat is tot op heden niet gebeurd; noch door de Raad van Toezicht, noch door het Stichtingsbestuur. Daarmee geeft de IUR geen blijk van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en daarom heb ik er tot dusver ook geen vertrouwen in dat de IUR invulling kan en wil geven aan de maatschappelijke opdracht.
Wat vindt u van de rol van de Raad van Toezicht in deze kwestie evenals in de vorige kwesties waarbij uitspraken van de rector van de IUR commotie veroorzaakten?
Tijdens het gesprek dat ik voor de zomer met de Raad van Toezicht en het stichtingsbestuur heb gevoerd over de uitspraken van de rector heb ik de Raad van Toezicht dringend verzocht om maatregelen te nemen. In antwoord daarop heeft de Raad van Toezicht laten weten dat de rector zijn facebookpagina, waarop hij zijn opvattingen verspreidde, zou sluiten. Ik heb toen al aangegeven dat dit een belangrijke stap is, maar nog niet voldoende omdat het niet gaat om het medium maar om de inhoud van zijn uitspraken. Uit de reactie van de Raad van Toezicht is niet gebleken dat de IUR ook daadwerkelijk vindt dat dergelijke uitingen niet passen bij het boegbeeld van een onderwijsinstelling die voor zichzelf een rol ziet in het integratieproces. Ik vind de reactie van de Raad van Toezicht op de uitlatingen van de rector en ook de communicatie hierover ontoereikend. De nieuwe uitlatingen veranderen dat beeld helaas niet.
Wat vindt u ervan dat de rector van de IUR een stemadvies geeft aan Turken in Nederland?
De rector heeft een verantwoordelijke en publieke positie binnen een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs die voor zichzelf een rol ziet in het integratieproces. Dat hij vanuit die positie stemadvies uitbrengt vind ik ongepast. De manier waarop hij zich uitlaat over politieke tegenstanders vind ik onacceptabel. Affiniteit met één van de partijen of opvattingen in de Turkse politiek mogen nooit leiden tot haatdragende uitingen van welke aard ook.
Het bericht dat ziekenhuizen zich voorbereiden op het uitkeren van winst |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving rondom de IJsselmeerziekenhuizen in Lelystad en Emmeloord die hun rechtsvorm hebben veranderd van een stichting naar een besloten vennootschap (BV)?1
Ziekenhuizen zijn vrij om te kiezen voor de rechtsvorm die het best bij hen past. De Wet toelating zorginstellingen stelt geen beperkingen aan de rechtsvorm van een zorginstelling.
Klopt het dat de IJsselmeerziekenhuizen met deze wijziging een eerste stap richting winstuitkering zetten? Wat vindt u van de beslissing van de IJsselmeerziekenhuizen om deze stap te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IJsselmeerziekenhuizen hebben zelfstandig besloten om hun rechtsvorm te wijzigen naar een BV en zij hebben daar ook het recht toe. Zolang het wetsvoorstel Vergroten investeringsmogelijkheden in medisch-specialistische zorg niet is aangenomen, is winstuitkering in de medisch specialistische zorg niet toegestaan. In de media geeft een bestuurder van het ziekenhuis aan dat het ziekenhuis op dit moment niet bezig is met een mogelijke winstuitkering en zich aan de geldende regelgeving zal houden.2 Wel is het zo dat zij met deze wijziging voldoen aan één van de voorwaarden die in het wetsvoorstel worden gesteld aan winstuitkering, namelijk dat de instelling een rechtsvorm heeft van BV, NV of coöperatie.
Lopen de IJsselmeerziekenhuizen hiermee volgens u vooruit op de behandeling van het wetsvoorstel dat dit mogelijk maakt in de Eerste Kamer? Is dit volgens u een «ondernemersrisico», of zijn er redenen om aan te nemen dat het wetsvoorstel ongewijzigd wordt vastgesteld? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt de behandeling van het wetsvoorstel Vergroten investeringsmogelijkheden in medisch-specialistische zorg eigenlijk voortgezet in de Eerste Kamer? Wanneer wordt het advies van de Raad van State verwacht? Waarop is het wachten?
Ik heb het advies van de Raad van State inmiddels ontvangen. Momenteel ben ik aan het bekijken welke gevolgen dit advies heeft voor het wetsvoorstel en zal vervolgens uw Kamer en de Eerste Kamer hierover informeren.
Deelt u de angst dat vanwege winstoogmerk de kosten voor medisch specialistische zorg explosief zullen stijgen, dan wel tot een verschraling van de zorg zal leiden? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik deel uw angst niet. Allereerst kunnen de kosten voor medisch specialistische zorg helemaal niet explosief stijgen. Ziekenhuizen zijn gebonden aan afspraken met zorgverzekeraars en daarnaast is ook het macrobeheersinstrument nog steeds van kracht. Daarnaast denk ik dat het toestaan van het uitkeren van een vergoeding op risicodragend kapitaal juist zal leiden tot een stijging van kwaliteit en een prikkel tot efficiëntie geeft. Een ziekenhuis of kliniek zal zich namelijk willen onderscheiden van zijn concurrenten en is daarom gebaat bij het leveren van hoge kwaliteit tegen lage prijzen.
Onderschrijft u de uitspraak van uw ambtsvoorganger «Met winstuitkeringen gooi je er nog een extra prikkel bovenop om volume te draaien. Het geeft te veel risico's.»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Nee, ik deel deze mening niet. Een ziekenhuis kan namelijk niet zomaar «meer volume draaien». Ziekenhuizen zijn gebonden aan de afspraken met zorgverzekeraars en het macrobeheersinstrument.
Hoeveel ziekenhuizen voldoen momenteel aan de eisen ten aanzien van solvabiliteit (20%) en positief resultaat (drie jaar op rij)? Hoe zal dat aantal zich naar verwachting de komende jaren gaan ontwikkelen? Hoeveel ziekenhuizen bereiden soortgelijke stappen voor als de IJsselmeerziekenhuizen?
De Nederlandse Zorgautoriteit constateert in haar marktscan medisch specialistische zorg 2015 dat het gewogen solvabiliteitspercentage voor algemene ziekenhuizen uitkomt op 20,6 procent. De rentabiliteit van algemene ziekenhuizen is 4,3. De NZa concludeert dat de gemiddelde financiële positie van de zorgaanbieders in de medisch specialistische zorg in de afgelopen jaren is verbeterd. Dit neemt niet weg dat er individuele zorgaanbieders kunnen zijn die er financieel minder goed voor staan. Ook zijn investeringen van ziekenhuizen in materiële vaste activa de afgelopen jaren afgenomen. Dit hangt samen met de financiële situatie van zorginstellingen zelf, en ook met de financieringsbereidheid van banken die mede als gevolg van de kapitaaleisen van Basel III is afgenomen. Het is de komende jaren belangrijk dat zorgaanbieders voldoende kunnen blijven investeren in bijvoorbeeld ICT en innovatie. Om al deze redenen acht ik het onverminderd nodig dat ziekenhuizen risicodragend kapitaal kunnen aantrekken.
Hoe denkt u tegemoet te gaan komen aan de vrees van veel partijen dat publiek opgebracht geld in zakken van private investeerders verdwijnt? Welke concrete maatregelen moeten dit gaan voorkomen?
Het wetsvoorstel vergroten investeringsmogelijkheden in de medisch specialistische zorg bevat uitgebreide waarborgen die ervoor zorgen dat een mogelijke winstuitkering op een verantwoorde wijze plaatsvindt. Deze zijn:
Wat is uw reactie op het gegeven dat voormalig mede-eigenaar van het Slotervaartziekenhuis tegen een rendement van 6% geld stak in het ziekenhuis, en zodoende € 1,5 miljoen per jaar opstrijkt? Vindt u dit zinnig en zuinig besteden van geld voor de zorg?3
In het algemeen geldt dat tegenover het beschikbaar stellen van risicodragend vermogen een vergoeding staat. Banken lenen al sinds jaar en dag geld uit aan ziekenhuizen en ontvangen daarover rente.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de hoeveelheid publiek geld dat gestoken is in het voorkomen van een faillissement van de IJsselmeerziekenhuizen? Hoeveel is het totaal aan middelen dat er in is gestoken, en hoeveel heeft het ziekenhuis inmiddels afgelost?
Vanuit het Rijk is een kredietovereenkomst gesloten met de IJsselmeerziekenhuizen van € 12,5 miljoen. In de overeenkomst is opgenomen dat het uitstaande bedrag in twee tranches van € 6,25 miljoen, vermeerderd met de rente, wordt terugbetaald. Van deze kredietovereenkomst is inmiddels, op basis van een nader afgesproken aflossingsschema € 10,5 miljoen afgelost, plus de daarbij horende rente.
Het Rijk, de gemeente Lelystad en de provincie Flevoland hebben ieder een achtergestelde lening aan de IJsselmeerziekenhuizen verstrekt van € 2 miljoen. Over deze leningen is afgesproken dat de IJsselmeerziekenhuizen deze in drie gelijke tranches zou terugbetalen. Hierover is een clausule opgenomen dat als op dat moment de solvabiliteit van het ziekenhuis lager is dan 15%, de betreffende tranche van de terugbetaling komt te vervallen. Tot op heden is dit het geval en heeft het IJsselmeerziekenhuis dus nog geen terugbetaling hoeven te doen. Over de laatste tranche moet het formele besluit nog genomen worden. Op dat moment wordt de afboeking van de vordering op de VWS-begroting verwerkt.
Verder heeft de gemeente Lelystad een achtergestelde lening ten bedrage van € 3,6 miljoen kwijtgescholden.
Daarnaast heeft de NZa € 12 miljoen balanssteun verleend aan de IJsselmeerziekenhuizen in twee tranches van elk € 6 miljoen. Op verzoek van het ziekenhuis is de derde tranche van € 6 miljoen niet verleend en is het balanssteundossier in 2013 gesloten.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de drie oprichters van de MC Groep die geld staken in de IJsselmeerziekenhuizen een rendement van 7% opstrijken? Vindt u dit zinnig en zuinig besteden van geld voor de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid paal en perk te stellen aan de rendementen die private investeerders behalen bij het investeren in ziekenhuizen? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat premiegeld voor de verplichte zorgverzekering in de zakken van investeerders verdwijnt?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Is het niet in strijd met geldende nationale en internationale wet- en regelgeving dat publiek bijeengebracht geld, bestemd voor een verplichte verzekering zoals de zorgverzekering, verdwijnt in de zakken van private investeerders? Is dit al juridisch getoetst?
Het wetsvoorstel vergroten investeringsmogelijkheden in de medisch specialistische zorg voldoet aan nationale en internationale wet- en regelgeving.
Wat zegt u tegen al die 13,4 miljoen Nederlanders die komend jaar wederom met een premieverhoging voor hun zorgverzekering worden geconfronteerd, terwijl ondertussen door u de deur wagenwijd wordt opengezet voor graaiende investeerders?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Het niet verlenen van een ontheffing aan Nederlandse kinderen woonachtig in Duitsland die onderwijs in Nederland willen volgen |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat kinderen die de Nederlandse nationaliteit hebben, maar woonachtig zijn in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, geen ontheffing van de Duitse leerplicht meer krijgen om in Nederland hun onderwijs te volgen?
Nee, tot dusver was ik hier niet van de op de hoogte.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer kinderen die de Nederlandse nationaliteit hebben en woonachtig zijn in Duitsland, geen ontheffing krijgen om in Nederland onderwijs te volgen?
Ja. Om die reden zijn in 2010 daarover ook afspraken gemaakt met NordRhein-Westfalen (NRW).
Kunt u nader ingaan of, en op welke wijze, de houding van de Duitse deelstaat ingaat tegen de Europese afspraken in het kader van het vrije verkeer van goederen, diensten en personen?
Naar aanleiding van deze vraag heb ik contact opgenomen met de autoriteiten in NRW én met de school waar de concrete aanleiding tot het stellen van deze vraag speelt.
Rond 10 december heeft de school bericht ontvangen dat de leerplicht van betrokken leerling(en) toch in Nederland kan worden vervuld en dat dus alsnog ontheffing wordt verleend. Niet helder is of dit een incidentele beslissing is, en dat de betrokken decentrale autoriteit van mening blijft dat de leerplicht eigenlijk in Duitsland moet worden vervuld, óf dat het de correctie is van een éénmalig gemaakte onjuiste interpretatie van de geldende afspraken tussen Nederland en NRW.
Ik heb desgevraagd van het Ministerie van Onderwijs van NRW de verzekering gekregen dat er geen sprake is van een wijziging in het beleid. Dat betekent dat een lokale autoriteit mogelijk structureel of éénmalig de regelgeving onjuist interpreteert. Ik zal mijn collega van NRW vragen in overleg te treden met de betrokken lokale autoriteit, om herhaling te voorkomen.
Bent u van mening dat de onderwijskwaliteit in Nederland en Duitsland van hetzelfde niveau is en derhalve een ontheffing van de leerplicht gerechtvaardigd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Reeds in 2010 zijn afspraken gemaakt over de erkenning van diploma's en de aansluiting van onderwijstypen bij het wisselen van school tussen Nederland en Duitsland. Een ontheffing van de leerplicht vanwege het volgen van onderwijs in Nederland sluit daarbij aan. Zo is een equivalentielijst opgesteld waarin de twee schoolsystemen van primair en voortgezet onderwijs in Nederland en NRW met elkaar worden vergeleken.
In hoeverre acht u het mogelijk dat de Duitse deelstaat geen ontheffing meer verleent in verband met het krimpend aantal scholieren in de regio? Acht u een dergelijke protectionistische handelwijze wenselijk? Zijn u andere motieven bekend waarom deze ontheffingen niet langer verleend worden?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u inventariseren of, en zo ja in welke omvang, deze problematiek zich ook bij andere aangrenzende (deel)staten voordoet en kunt u deze informatie zo spoedig mogelijk delen met de Kamer?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Bent u bereid u in te zetten en bij de Duitse autoriteiten kenbaar te maken dat de Nederlandse overheid de huidige situatie onwenselijk acht en dat er van het weigeren van een ontheffing van de leerplicht geen sprake kan zijn wanneer een leerling onderwijs in Nederland wil volgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Kunt u de Kamer voor het kerstreces informeren over de uitkomsten van het overleg met de Duitse autoriteiten?
Het doen van navraag en het uitzoeken van deze specifieke casus heeft helaas meer tijd gevergd. Met de antwoorden die ik uw Kamer nu toezend vertrouw ik erop u voldoende te hebben geïnformeerd.
Het windpark op de NDSM-werf in Amsterdam-Noord |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het geplande windpark van 18 MegaWatt op de NDSM-werf in Amsterdam-Noord?
Ja.
Is het waar dat dit project veel draagvlak heeft en er geen enkel bezwaarschrift is ingediend?
Op dit moment is er nog geen sprake van een formele aanvraag voor de ruimtelijke inpassing en vergunningverlening. Er kan dus ook nog geen bezwaarschrift worden ingediend, noch een reactieve aanwijzing worden gegeven. Het betreft hier een principe-aanvraag. Formele vergunningaanvragen kunnen bij de provincie worden ingediend vanaf 15 januari 2016, het moment waarop het beleid Herstructurering Wind op land in werking treedt.
De provincie heeft de gemeente Amsterdam en de initiatiefnemer Coöperatie NDSM Energie U.A. laten weten dat de huidige principe-aanvraag niet voldoet aan de gestelde ruimtelijke kaders (artikel 32 lid 4) van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt dat de bouw van nieuwe windturbines alleen mogelijk is binnen de kaders van de Herstructureringsregeling Wind op land, die op 15 januari 2016 in werking treedt. De kaders houden onder meer in dat turbines in een lijnopstelling van minimaal 6 turbines moeten worden geplaatst, dat deze op voldoende afstand (600 meter) van bewoond gebied moeten worden gebouwd en dat voor elke nieuw te bouwen turbine er twee moeten worden gesaneerd. Coöperatie NDSM Energie U.A. heeft de provincie verzocht om af te mogen wijken van het 600 meter vereiste. Dit verzoek zal worden besproken in een bestuurlijk overleg tussen de provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam.
Waarom heeft de provincie Noord-Holland dan toch een reactieve aanwijzing gegeven op de door de gemeente verleende vergunning, waarmee dit project wordt geblokkeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Is de provincie Noord-Holland dan geen voorstander van windenergie? Hoe verhoudt dit zich tot de provinciale taakstelling voor Wind op Land?
Op grond van de bestuurlijke afspraken tussen het IPO en het Rijk over wind op land heeft de provincie Noord-Holland een provinciale taakstelling van 685,5 MW wind op land in 2020. Het provinciaal bestuur heeft zich gecommitteerd aan deze taakstelling en wil deze bereiken door middel van het grote windpark Wieringermeer en een aantal kleinere projecten, waarbij nieuwe windturbines worden toegestaan op voorwaarde dat bestaande windturbines in het gebied worden gesaneerd (herstructurering). Hiertoe hebben provinciale staten van Noord-Holland op 2 maart jl. negen herstructureringsgebieden aangewezen en ruimtelijke kaders vastgesteld. Binnen deze kaders is voldoende ruimte om aan de taakstelling te kunnen voldoen. De provincie Noord-Holland ligt op schema om de doelstelling eind 2020 te realiseren. Dit laat overigens onverlet dat de provincie Noord-Holland ook boven de taakstelling windenergie kan faciliteren.
is het waar dat het NDSM-project de ambitie heeft om het meest innovatieve duurzame bedrijventerrein van de toekomst te worden?
Uit onder andere de website van Coöperatie NDSM Energie U.A. blijkt een grote duurzaamheidsambitie van het NDSM-project. Daarvoor heb ik waardering.
Wat kunt u doen om de blokkade van de provincie Noord-Holland op het meest innovatieve duurzame bedrijventerrein van de toekomst op te heffen?
In de afspraken tussen het IPO en het Rijk over wind op land is uitdrukkelijk afgesproken dat de provincies de locaties aanwijzen waar windparken mogen worden gerealiseerd. Zeker aangezien de provincie Noord-Holland goed op schema ligt om de provinciale doelstelling voor wind op land in 2020 te realiseren, zie ik hier geen rol voor mijzelf. De provincie heeft een verantwoordelijkheid wat betreft windenergie, maar ook voor het landelijk gebied en voor het landschap. Het is haar verantwoordelijkheid om die verschillende aandachtsvelden goed met elkaar in verband te brengen en om de juiste beslissingen te nemen over de concrete projecten die er zijn.
Kunt u hiertoe in overleg treden met de provincie Noord-Holland?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u daarbij ter sprake brengen dat een rigide toepassing van een afstandsnorm van 600 meter door de aanwezigheid van een drukke snelweg niet nodig is, en niet voor de hand ligt, maar dat hier pragmatisch mee omgegaan moet worden?
De partijen hebben mij laten weten dat in het bestuurlijk overleg tussen provincie en gemeente over het NDSM-project onder andere de afstandsnorm van 600 meter aan de orde zal komen.
Medische claims over het middel Souvenaid en de handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wanneer heeft de NVWA in haar rapport geconcludeerd dat Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik?1
In januari 2015 heeft de NVWA geconcludeerd dat Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik.
Wanneer heeft Nutricia hiervoor een waarschuwing ontvangen om de etikettering van Souvenaid aan te passen?
Nutricia heeft in januari 2015 een waarschuwing gekregen dat het product Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik.
Is de termijn die Nutricia heeft gekregen om haar etikettering aan te passen inmiddels verstreken? Zo ja, wanneer was dat? Zo nee, wanneer verloopt die termijn dan wel?
De termijn die Nutricia heeft gekregen om de positionering van het product Souvenaid in de markt aan te passen, is in september 2015 verstreken.
Hoe heeft Nutricia gereageerd op de waarschuwing? Zijn de etiketten aangepast? Welke maatregelen zijn er nog meer genomen?
De NVWA heeft in september 2015 een herinspectie uitgevoerd en geconstateerd dat Souvenaid nog steeds wordt verkocht als dieetvoeding voor medisch gebruik. De NVWA is vervolgens gestart met haar interventiebeleid en doorloopt deze consequent en zorgvuldig.
Dit betekent dat Nutricia het rapport van bevindingen van de NVWA heeft ontvangen. Hierop kan Nutricia reageren. Op een eventueel voornemen tot boeteoplegging zal Nutricia, overeenkomstig het interventiebeleid, de gelegenheid krijgen om te reageren.
Indien de termijn verstreken is en, indien de etikettering niet is aangepast, welke maatregelen heeft de NVWA Nutricia opgelegd?
Zie antwoord bij vraag 4, het interventiebeleid wordt toegepast.