Een Spaans onderzoek naar fraude bij een dochteronderneming van Propertize |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat justitie in Spanje een onderzoek is begonnen naar mogelijke fraude door voormalig medewerkers van Propertize?1 2 Betreft dit een strafrechtelijk onderzoek of is sprake van een civielrechtelijke procedure?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in de media over een mogelijk Spaans onderzoek naar Propertize. Het OM heeft mij te kennen gegeven niet bekend te zijn met een Spaans onderzoek naar Propertize dan wel met een rechtshulpverzoek van Spanje aan Nederland in deze kwestie.
Klopt het dat Propertize al jaren de volledige controle heeft over PDU, de Spaanse dochteronderneming waar de fraude zou hebben plaatsgevonden, maar dat Propertize hier pas in het jaarverslag over 2014 voor het eerst melding van heeft gemaakt? Vanaf welke jaar heeft Propertize de volledige controle over PDU en waarom is dit niet eerder gemeld?
Propertize heeft nooit meer dan 50% van de aandelen van PDU gehad. In de periode juli 2009 tot en met september 2010 had SNS Property Finance wel een meerderheid in het bestuur van PDU. Echter, voor juli 2009 en na september 2010 had SNS Property Finance/ Propertize (tot aan verkoop van de aandelen PDU) geen meerderheid in het bestuur van PDU en daarmee geen doorslaggevende invloed.
Sinds 2009 heeft SNS Bank N.V., conform de IFRS-regels, deze voormalige indirecte deelneming van SNS Property Finance (thans Propertize) geconsolideerd. In de jaarverslagen 2009 en 2010 van SNS Bank N.V. werd PDU daarnaast opgenomen in de specificatie van meest significante deelnemingen (pagina 101 jaarverslag SNS Bank 2009 en pagina 148 jaarverslag SNS Bank 2010). In haar jaarverslag van 2011 en 2012 noemde SNS Bank N.V. de onderneming PDU niet meer specifiek, omdat PDU niet langer een van de meest significante deelnemingen was. Na de nationalisatie van SNS REAAL N.V. heeft Propertize in het eerste zelfstandige jaarverslag (over 2013) PDU ook weer op basis van de IFRS-regels geconsolideerd, maar als indirecte deelneming niet expliciet genoemd in haar jaarverslag, ook weer omdat het niet een van de meest significante deelnemingen was. In het jaarverslag van Propertize over 2014 is vanwege een materiële wijziging bij een dochter van PDU wel een nadere toelichting gegeven op de consolidatie van de indirecte deelneming PDU. Overigens meldt dat jaarverslag abusievelijk dat Propertize in 2014 een meerderheid in de directie van PDU had.
Verder is jaarlijks zowel door SNS Bank N.V. als door Propertize de lijst met deelnemingen bedoeld in BW 2 Titel 9, artikelen 379 en 414, gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, hetgeen ook vermeld wordt in de betreffende jaarverslagen. PDU is daarin steeds als indirecte deelneming opgenomen.
Hoeveel voormalig medewerkers van Propertize worden door justitie in Spanje verdacht van fraude? Hoeveel van hen worden ook in Nederland vervolgd voor corruptie bij Propertize?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het OM een rechtshulpverzoek heeft ontvangen van haar Spaanse collega’s? Wat betekent het Spaanse onderzoek voor de twee strafrechtelijke onderzoeken in Nederland naar corruptie bij Propertize?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent deze nieuwe fraudezaak voor de voorgenomen verkoop van Propertize?
Omdat de kwestie waaraan in de media wordt gerefereerd wat Propertize betreft geen nieuwe feiten betreft, meen ik dat dit geen invloed op het verkoopproces zal hebben.
De gevolgen van de prijsstijging van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor de kinderopvangbranche. |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat de prijsstijging van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) concreet financieel betekent voor de (totale) kinderopvangsector?
Voor nieuwe medewerkers in de kinderopvang zal een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (verder: VOG) ongeveer 10 euro meer gaan kosten. Voordeel is echter dat deze kosten door de invoering van het personenregister in 2016 voor een medewerker éénmalig zullen zijn. Wanneer de medewerker eenmaal met een geldige VOG is ingeschreven, zal het niet meer nodig zijn om bijvoorbeeld bij wisseling van werkgever een nieuwe VOG aan te vragen (en daar weer kosten voor te maken).
De personen die nu al werkzaam zijn in de sector zullen niet worden geconfronteerd met de prijsstijging van de VOG. Zij hoeven geen nieuwe VOG aan te vragen voor hun inschrijving in het personenregister, maar kunnen gebruik maken van hun bestaande VOG. Uitzondering hierop vormen de reeds werkzame stagiairs, uitzendkrachten en vrijwilligers voor wie nu een tweejaarlijkse VOG-plicht geldt. Zij zullen in de meeste gevallen wel een nieuwe VOG moeten aanvragen tegen het nieuwe VOG-tarief voor hun inschrijving in het personenregister. Daar staat tegenover dat voor hen de tweejaarlijkse VOG-plicht vervalt, wat uiteindelijk ook weer een kostenbesparing oplevert.
Bovenstaande betekent dat ongeveer 150.000 medewerkers, die nu al continu worden gescreend, geen hinder zullen hebben van de prijsstijging. Naar schatting 35.000 stagiairs, uitzendkrachten, vrijwilligers die op dit moment werkzaam zijn, zullen éénmalig (in plaats van tweejaarlijks) geconfronteerd worden met de prijsstijging van de VOG. Ditzelfde geldt voor de naar schatting 50.000 nieuwe personen die jaarlijks instromen in de sector.
We schatten de extra kosten van de VOG voor de kinderopvangsector in op circa € 0,6 mln per jaar. Na het jaar van invoering van het personenregister zakt dit echter naar circa € 0,4 mln per jaar, doordat het niet meer nodig is bij wisseling van werkgever een nieuwe VOG aan te vragen en doordat de tweejaarlijkse VOG-plicht vervalt.
Acht u een kostenstijging van de VOG van 38 procent fors voor een sector die vanwege de bezuinigingen en de economische crisis financieel zware tijden beleeft? Kunt u dit toelichten?
De percentuele stijging van de VOG-leges is behoorlijk. De kosten voor de sector zijn veel beperkter. Bovendien krijgen alle aanvragers hiermee te maken: overheid, bedrijfsleven en burgers. De kinderopvang zal, evenals andere sectoren, te maken krijgen met deze kostenstijging.
De komst van het personenregister zal de kostenstijging van de VOG echter kleiner maken, zoals bij de eerste vraag is geantwoord.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat de extra middelen die vanaf 2016 beschikbaar zijn gesteld voor de kinderopvang via hogere legeskosten weer terugvloeien naar het Rijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kosten voor de sector als gevolg van de stijging van het VOG-tarief staan niet in verhouding tot de extra financiële middelen die vanaf 2016 beschikbaar zijn gesteld. Ik zie derhalve geen aanleiding om maatregelen te treffen.
Bent u voornemens om de aanvragen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor de kinderopvangsector kosteloos te maken? Of ziet u mogelijkheden om in overleg met de branche te bezien of er financiële ondersteuning nodig is om deze prijsstijging op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op mijn eerdere antwoorden zie ik hiertoe geen aanleiding.
De cao Besloten Busvervoer 2015-2016 |
|
Anne Mulder (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat u in de beantwoording van eerdere vragen over de cao Besloten Busvervoer zegt dat het enerzijds niet noodzakelijk is cao-partijen te verzoeken de cao Besloten Busvervoer, artikel 48, te wijzigen terwijl u wel stelt dat het «conditioneel is voor honorering van een toekomstig verzoek voor algemeen verbindend verklaring»?1
Het was voor de algemeen verbindendverklaring van artikel 48 niet noodzakelijk om cao-partijen te verzoeken dit artikel te wijzigen, omdat artikel 48 algemeen verbindend is verklaard met inachtneming van de overwegingen die ten aanzien van dat artikel in het avv-besluit zijn gemaakt. Uit die overwegingen blijkt op welke wijze aan de eis van dienstbetrekking, die in dit artikel is opgenomen invulling dient te worden gegeven. Het verdient de voorkeur dat cao-partijen bij een volgend avv-verzoek dit zelf in de cao-tekst tot uitdrukking brengen.
Bent u van mening dat de Staatscourant niet moet worden gebruikt om interpretaties te geven van cao-artikelen die tegen de wet c.q. jurisprudentie ingaan en toch algemeen verbindend zijn verklaard? Zo neen, waarom niet?
De reikwijdte van artikel 48 van de cao Besloten Busvervoer wordt mede bepaald door het arrest van het Hof Justitie EU van 4 december 2014. De kantonrechter Tilburg heeft in een verklaring voor recht ten aanzien van artikel 53 (nu artikel 48) bepaald dat voor de toepasselijkheid van dit artikel op zzp’ers moet worden aangesloten bij dit arrest van het Hof. In het besluit tot algemeen verbindend verklaring van bepalingen van de cao Besloten Busvervoer is overwogen dat artikel 48 met inachtneming van deze jurisprudentie algemeen verbindend is verklaard. De uitleg dat artikel 48 van de cao niet van toepassing is op zzp’ers als zelfstandige marktdeelnemers vloeit in eerste instantie dus voort uit eerdergenoemde gepubliceerde jurisprudentie en niet uit de publicatie van het avv-besluit in de Staatscourant.
Deelt u de mening dat de cao moet worden gewijzigd en zolang dit niet het geval is, de algemeen verbindend verklaring (AVV) van artikel 48 moet worden ingetrokken? Zo ja, wanneer gaat u de sociale partners hiertoe bewegen en wanneer gaat u de AVV intrekken als zij weigeren deze cao-bepaling aan te passen? Zo neen, waarom niet?
Het is niet noodzakelijk om de algemeenverbindendverklaring van artikel 48 in te trekken, omdat artikel 48 algemeen verbindend is verklaard met inachtneming van de overwegingen die ten aanzien van dat artikel in het avv-besluit zijn gemaakt. Zie voorts mijn beantwoording van vraag 2.
Bewindvoerders die bedreigd worden door zorgverleners op jacht naar pgb’s |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Bewindvoerders bedreigd door zorgverleners die op jacht zijn naar pgb’s»?1
Bewindvoerders kunnen een belangrijke rol vervullen in de ondersteuning van budgethouders die niet in staat zijn om financiële aspect van het pgb-beheer zelf te doen. Het is uiteraard onacceptabel dat bewindvoerders onder druk worden gezet en in hun werk worden gehinderd.
Wat is uw reactie op de benoemde fraude in het bericht waaronder het ophogen van indicaties, het declareren van meer uren dan geleverd, het betalen van huur uit persoonsgebonden budgetten (pgb’s) en het gebruiken van handtekeningen van budgethouders voor andere doeleinden?
Ik vind dat iedere euro die bestemd is voor de zorg daar ook aan moet worden besteed. Fraude met het pgb gaat ten koste van de zorg voor kwetsbare cliënten en schaadt de reputatie van het pgb en haar gebruikers. Het pgb is voor veel mensen een onmisbaar instrument om voor zichzelf of hun naaste zorg te regelen, zelf hulpverleners te kunnen kiezen en daarmee kwaliteit van leven te realiseren. Juist daarom is het eens te meer ontoelaatbaar dat er met pgb’s wordt gefraudeerd, van budgethouders misbruik wordt gemaakt en vertegenwoordigers onder druk worden gezet.
De afgelopen jaren heb ik in het kader van de AWBZ diverse maatregelen genomen om risico’s op fouten en fraude bij pgb’s terug te dringen. Zo wordt in persoon beoordeeld of iemand aan de voorwaarden van het pgb voldoet en of het verantwoord is een pgb toe te kennen. Met het trekkingsrecht worden controles op zorgovereenkomsten en declaraties meer naar de voorkant verlegd. Huisbezoeken zijn een vast onderdeel van het pgb geworden, om periodiek (achteraf) te bezien of alles goed gaat. En de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie doen sinds 2012 strafrechtelijk onderzoek naar ernstige vermoedens van pgb-fraude.
Al deze maatregelen zijn begin dit jaar gecontinueerd onder de Wlz. Ook onder de Zvw gelden verschillende waarborgen, bijvoorbeeld dat zorgverzekeraars aan de voorkant toetsen of iemand in staat is het pgb te beheren en kwalitatief goede zorg te organiseren, declaraties pas achteraf worden betaald (in de vorm van restitutie, vergelijkbaar met systematiek van trekkingsrecht) en zorgverzekeraars achteraf de reguliere (formele en materiële) controles uitvoeren. Voor wat betreft de mogelijkheden die gemeenten hebben om fraude aan te pakken geldt eveneens dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een pgb zijn aangescherpt en het trekkingsrecht is ingesteld. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om hun beleid met betrekking tot fraudebestrijding vorm te geven. Om hier invulling aan te geven hebben zij op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet de verplichting om hier regels over op te nemen in een gemeentelijke verordening. Gemeenten worden bij hun taken op het terrein van fraudeaanpak ondersteund door de VNG, via het zogeheten Informatiepunt en bijbehorend expertteam Fraudepreventie en Handhaving Wmo en Jeugd.2
Dit zijn allemaal belangrijke stappen voorwaarts, maar we zijn er nog niet. In mijn brief van 7 december 2015 heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over een aantal maatregelen die ik de komende periode neem om het pgb meer fraudebestendig te maken.3 Zo ben ik voornemens om een meer rechtstreekse aansprakelijkheid in de wet- en regelgeving op te nemen, zodat zorgkantoren en eventueel ook gemeenten de mogelijkheid krijgen om een frauderende zorgaanbieder direct aan te spreken. Daarmee kan een budgethouder die slachtoffer is van de fraude worden ontzien. Ook heb ik in de Wlz eerste eisen gesteld aan de vertegenwoor-diger in geval een budgethouder zelf niet het pgb kan beheren en bezie ik of nadere regels nodig zijn. Voorts werk ik met betrokken partijen aan de ontwikkeling van een waarschuwingsregister en een keurmerk voor pgb-zorgaanbieders.
Welke maatregelen gaat u nemen om fraude met pgb’s op te sporen en uit te bannen? Welke mogelijkheden hebben u en gemeenten om deze frauderende zorgverleners aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de administratie en dossieropbouw bij zorgkantoren nauwelijks op orde zijn? Wat betekent dit voor de ruimte om te frauderen met zorggelden? Welke maatregelen kunnen op korte termijn worden genomen om de administratie en dossieropbouw op orde te brengen?
In eerder genoemde brief van 7 december 2015 over de aanpak van pgb-fraude heb ik uw Kamer geïnformeerd over de signaleringsbrief van de Inspectie SZW (ISZW), waarin de ISZW heeft gewezen op onvolkomenheden in de administratie en dossieropbouw van zorgkantoren. De ISZW baseert zich daarbij op de door hen uitgevoerde opsporingsonderzoeken, welke betrekking hebben op situatie onder de AWBZ. Zoals ik reeds heb aangegeven, verwacht ik dat de invoering van het trekkingsrecht op dit punt een aanzienlijke verbeterslag zal betekenen, aangezien de zorgovereenkomsten en declaraties van alle budgethouders centraal beschikbaar zijn bij de SVB.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) cliënten daadwerkelijk ziet voordat zij een indicatie afgeven in plaats van dat dit op afstand gebeurt?
Het CIZ heeft in de uitvoering van de Wlz gekozen voor een persoonlijke en cliëntgerichte aanpak en handelwijze. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel voor de Wlz is naar voren gebracht dat die werkwijze inhoudt dat niet in alle gevallen cliënten persoonlijk worden gezien. Dat is in bepaalde gevallen een (administratieve) last.
Bij elke aanvraag, maar in bijzonder nieuwe aanvragers, wordt een afweging gemaakt die resulteert in een afdoening op papier, navraag per telefoon of via een bezoek en gesprek in persoon. Dat persoonlijke contact kan thuis bij de aanvrager plaatsvinden en op de diverse spreekuurlocaties in het land. In alle trajecten hebben alle aanvragers een vaste CIZ-medewerker die hun zaak behandelt.
Het CIZ maakt een professionele inschatting in welke gevallen het noodzakelijk is om een persoonlijk gesprek te voeren met een (nieuwe) cliënt, bijvoorbeeld omdat de aanvraag verloopt via een aanbieder en er twijfels zijn over diens motief, of omdat dat het persoonlijke contact in het belang is van de cliënt. Het CIZ kan op aanvraagformulier zien dat er een voorkeur is voor pgb.
Ten slotte geldt dat zorgkantoren in uiterste gevallen de mogelijkheid hebben om bij het CIZ aan te geven dat zij ernstige twijfel hebben of een indicatie juist is gesteld. Dit kunnen zij tijdens het bewustekeuzegesprek of een huisbezoek bij een budgethouder constateren.
Hoe kunt u verklaren dat georganiseerde (criminele) verbanden op systematische en grootschalige wijze in toenemende mate lijken te frauderen met voornamelijk pgb’s terwijl de invoering van het trekkingsrecht heeft gezorgd voor meer waarborgen voor het voorkomen van fraude?
In dit kader verwijs ik eveneens naar mijn brief van 7 december 2015, waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over dit signaal van de ISZW. In reactie hierop hebben de Minister en ik besloten om extra middelen beschikbaar te stellen voor de strafrechtelijke aanpak door de ISZW en het Openbaar Ministerie. Beroepsfraudeurs zullen zich veelal niet laten afschrikken door aangescherpte regels of door barrières zoals we met de invoering van het trekkingsrecht hebben opgeworpen. Waar het georganiseerde criminaliteit betreft is er maar één passend antwoord en dat is een strafrechtelijke aanpak.
Feest-bv’s |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Feest-bv’s ontlopen Drankwet met truc; Baromzet weggeboekt in apart bedrijfje»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat sportclubs, theaters, buurthuizen et cetera hun kantine-activiteiten onderbrengen in aparte «feest-bv’s»?
De Drank- en Horecawet (DHW) valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Vanuit deze wet bezien hoeft het onderbrengen van kantine-activiteiten in aparte bv’s geen bezwaren op te leveren, zolang de organisator van een feest maar over een vergunning beschikt. De vergunning voor het verstrekken van alcoholische dranken wordt verleend aan een rechtspersoon. Deze rechtspersoon kan diverse vormen hebben, zoals bijvoorbeeld een speciale bv opgericht om feesten te organiseren, of een paracommerciële rechtspersoon zoals een sportvereniging. Paracommerciële rechtspersonen zijn een aparte categorie binnen de DHW. Voor deze categorie geeft de DHW aan gemeenten de mogelijkheid om nadere eisen te stellen. Worden de feesten echter georganiseerd door een bv, dan dient deze over een horecavergunning te beschikken en te voldoen aan de eisen uit de DHW.
In hoeverre zijn dergelijke feest-bv’s in strijd met de Wet markt en overheid? Heeft de toezichthouder Autoriteit Consument & Markt (ACM) volgens u voldoende mogelijkheden om hiertegen handhavend op te treden?
De Wet markt en overheid stelt gedragsregels op voor overheden en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen die goederen of diensten op de markt aanbieden (economische activiteiten verrichten). De wet is dus specifiek van toepassing op het gedrag van overheden en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen. De wet is niet van toepassing op het gedrag van partijen zoals sportclubs, theaters en buurthuizen. Derhalve is het onderbrengen van kantine-activiteiten in aparte bv’s niet in strijd met de Wet markt en overheid. De ACM kan dan ook niet op grond van de Wet markt en overheid handhavend optreden tegen dergelijke bv’s.
Deelt u de mening dat de Wet markt en overheid in zijn huidige vorm geen enkele bescherming biedt voor ondernemers tegen oneerlijke concurrentie van overheden of door overheden gesubsidieerde partijen als sportverenigingen, theaters en buurthuizen?
De Wet markt en overheid heeft als doel zo gelijk mogelijke concurrentieverhoudingen tussen overheden en ondernemingen tot stand te brengen. Om dit doel te bereiken, dienen overheden zich bij het verrichten van economische activiteiten aan gedragsregels zoals het doorberekenen van de integrale kosten te houden.
De Wet markt en overheid is geëvalueerd. In de evaluatie is onderzocht in hoeverre met de wet aan het beoogde doel wordt voldaan. In mijn reactie op de evaluatie van de wet, die ik binnenkort aan uw Kamer zal sturen, zal ik verder ingaan op de resultaten van de evaluatie en op de vraag in hoeverre de wet bescherming biedt voor ondernemers tegen oneerlijke concurrentie van overheden. Ook zal ik, mede gelet op de horizonbepaling van 1 juli 2017,ingaan op de toekomst van de wet.
De Wet markt en overheid gaat over de concurrentieverhoudingen tussen overheden en ondernemers en richt zich daarbij op economische activiteiten die een overheid verricht. De wet richt zich niet op de subsidies die diezelfde overheid verstrekt. Daarom biedt de wet geen bescherming tegen oneerlijke concurrentie van door de overheid gesubsidieerde partijen zoals sportverenigingen, theaters en buurthuizen.
Regels met betrekking tot subsidieverstrekking zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb biedt subsidieverstrekkers de mogelijkheid om verplichtingen op te leggen aan subsidieontvangers. Dit kunnen onder andere voorwaarden zijn met betrekking tot het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van een subsidie voor derden. Daarnaast worden subsidies altijd verstrekt met het oog op een bepaald doel. Wanneer de voorwaarden of het doel niet worden nageleefd, kan een subsidie worden ingetrokken, gewijzigd, of (deels) worden teruggevorderd. Een gedupeerde ondernemer kan de subsidieverstrekker ook verzoeken op die manier handhavend op te treden en bij het uitblijven daarvan bezwaar indienen en eventueel in beroep gaan bij de rechter.
Bent u bereid de Wet markt en overheid grondig te herzien om een gelijk speelveld mogelijk te maken voor ondernemers?
Zie antwoord vraag 4.
De gevolgen van het Besluit huisvesting |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verschillende veehouders ook bij kleine staluitbreidingen moeten voldoen aan de nieuwe emissie-eisen en daarom tegen forse managementproblemen aanlopen?1
Ja.
Is de constatering juist dat in tegenstelling tot het definitieve besluit in het ontwerpbesluit staluitbreidingen met niet meer dan de helft nog uitgezonderd werden van de nieuwe emissie-eisen?
Ja, dat is juist. In het ontwerpbesluit werden uitbreidingen met niet meer dan de helft uitgezonderd van de nieuwe emissie-eisen. Dergelijke uitbreidingen moesten wel voldoen aan de oude emissie-eisen.
Waarom is ervoor gekozen om het in het definitieve besluit beperkte uitbreidingen van traditionele stallen niet uit te zonderen van de nieuwe emissie-eisen?
De generieke uitzondering voor uitbreidingen is in het definitieve besluit vervangen door een bepaling waarbij het bevoegd gezag kan besluiten dat bij uitbreidingen niet de nieuwe emissie-eisen maar de oude emissie-eisen van toepassing zijn. In de uitbreiding kan dan hetzelfde emissiearme systeem worden toegepast als in de bestaande stal. Omdat in een traditionele stal geen emissiearm systeem aanwezig is, geldt deze mogelijkheid om af te wijken niet voor de uitbreiding van traditionele stallen. De wijziging is doorgevoerd naar aanleiding van de inspraakreacties op het ontwerpbesluit, waaruit bleek dat eisen rondom uitbreidingen ingewikkeld waren en grotere stallen zouden worden bevoordeeld ten opzichte van kleinere stallen.
Deelt u de waarneming dat verschillende veehouders hierdoor tegen forse managementproblemen aanlopen, zoals de noodzaak om een aparte mestkelder aan te leggen en/of managementproblemen door het hebben van twee verschillende vloertypen in één stal?
Ik zal nagaan of inderdaad genoemde problemen ontstaan en beoordelen welke oplossingen er zijn. De oplossingen zie ik niet in een wijziging van het Besluit emissiearme huisvesting, maar in een wijziging van de technische en gebruikseisen die gelden voor een emissiearme vloer en zijn opgenomen in een zogenaamde leaflet. Ik zal in overleg met de sector na gaan of zij wijzigingsvoorstellen hebben voor deze leaflets, die het beoogde milieueffect garanderen, maar die beter zijn afgestemd op toepassing van een emissiearme vloer in combinatie met een niet-emissiearme vloer.
Bent u bereid in overleg met de sector te kijken in hoeverre het wenselijk en nodig is om beperkte staluitbreidingen alsnog uit te zonderen van de nieuwe emissie-eisen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Onderzoek naar moord in gedrang volgens hoofdofficier justitie Breda' |
|
Michiel van Nispen (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het openbaar ministerie (OM) in Breda mogelijk stopt met het onderzoeken van lastige liquidaties?1
De hoofdofficier zegt in het interview niet dat hij stopt met lastige opsporingsonderzoeken naar liquidaties. Wat hij aangeeft is dat er binnen de opsporing altijd een spanning bestaat tussen het werkaanbod en de beschikbare capaciteit. Dit vraagt in iedere zaak van het OM een zorgvuldige weging of en waar de inzet van middelen opportuun en verantwoord is. Daarbij gaat het onder andere om het verwachte resultaat van die inzet en de wetenschap dat daardoor mogelijk minder opsporingscapaciteit aan andere zaken kan worden besteed. Op basis van deze afweging kan worden besloten om een onderzoek al dan niet tijdelijk stop te zetten als blijkt dat er te weinig aanknopingspunten zijn voor verdere opsporing. Hoewel in een ideale wereld iedere zaak zou worden opgelost, kan ik mij voorstellen dat een ander strafrechtelijk onderzoek op basis van het bovenstaande voorrang krijgt ten koste van een vastgelopen moordzaak. Nieuwe informatie, bijvoorbeeld uit andere onderzoeken of van getuigen en informanten, kan natuurlijk leiden tot hervatting van een eerder stil gelegd lastiger onderzoek en het mogelijk alsnog oplossen van de zaak.
Voorts heb ik geen aanwijzingen dat er op dit moment moordonderzoeken in het gedrang komen door een gebrek aan capaciteit en bezuinigingen op het OM. Uit de verantwoording van OM en politie, die ik jaarlijks met uw Kamer deel, blijkt niet dat er sprake zou zijn van een terugloop in prestaties bij de opsporing van ondermijning en georganiseerde criminaliteit. De prestaties nemen zelfs elk jaar toe: het OM en de politie hebben hun doelstelling voor de verdubbeling van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden t.o.v. 2009 ruimschoots gehaald.2
Hoe beoordeelt u het dat er binnenkort door alle bezuinigingen mogelijk te weinig geld is om nog onderzoek te doen naar moorden?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven blijkt uit de jaarlijkse verantwoording van OM en Politie dat het aantal onderzoeken en de aanpak van georganiseerde criminaliteit en ondermijning juist toeneemt respectievelijk intensiveert.
Ik bewaak dat de taakstellingen van het OM niet een ongewenste uitwerking hebben op de prestaties. Recent is in dat kader uit een validatie van een onafhankelijk deskundige gebleken dat het OM op koers ligt om de rijksbrede efficiencytaakstelling van het kabinet zonder extra middelen te realiseren3. Het uitgangspunt is daarbij dat het OM op het bestaande kwaliteits- en serviceniveau blijft functioneren.
Omdat het kabinet hecht aan een toekomstgericht OM dat – naast het behalen van benodigde efficiencywinsten – de ruimte heeft om te investeren in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven, stelt het kabinet zoals bekend hiervoor vanaf 2016 structureel 15 mln. beschikbaar aan het OM. Het OM heeft daarnaast structureel extra middelen ontvangen voor de aanpak van onderwerpen met een internationale dimensie (€ 5 mln. in 2015 oplopend tot € 20 mln. structureel vanaf 2017) en voor contraterrorisme (€ 0,8 mln. in 2016 oplopend tot € 2,1 mln. structureel vanaf 2018).
Kunt u zich de opmerking van de nieuwe hoofdofficier van justitie voorstellen dat als er gekozen moet worden voor het oplossen van een moordzaak, waarover in bepaalde gevallen weinig verklaringen worden afgelegd, of het oplossen van een overval of woninginbraak, de keuze dan snel gemaakt is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat van een dergelijke keuze vanwege capaciteitsproblemen geen sprake zou mogen zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat het zo ver komt dat er keuzes moeten worden gemaakt bij het inzetten van capaciteit waardoor bepaalde ernstige misdrijven bij het OM blijven liggen en daardoor onbestraft blijven?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1, 3 en 4 heb aangegeven, moeten er bij de vervolging van strafbare feiten soms keuzes worden gemaakt over de toedeling van capaciteit. Over knelpunten bij dit proces en over de resultaten van de aanpak van (ernstige) criminaliteit blijf ik in gesprek met het College van procureurs-generaal. Deze zullen worden meegenomen bij de totstandkoming van de voorjaarsnota en de opvolging van de motie Pechtold4. Uit mijn brief aan uw Kamer van 7 juli 2015 over de verantwoording van de aanpak van georganiseerde criminaliteit in 20145, blijkt dat de prestaties en inspanningen ten aanzien van de aanpak van georganiseerde criminaliteit en ondermijning zijn gestegen. Ik heb voor wat betreft de aanpak van georganiseerde criminaliteit aangegeven dat ik samen met politie en OM vooral wil werken aan de geconstateerde mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit binnen de opsporing. De uitwerking van deze kwaliteitsimpuls binnen de opsporing is in de «Contourennota versterking opsporing» verwoord, die uw Kamer afgelopen najaar van mij heeft ontvangen.6
Zoals reeds aan uw Kamer is meegedeeld bij de aanbieding van de verantwoording van de aanpak van georganiseerde criminaliteit in 20147, zet ik voorts in op het verder versterken van de aanpak van ondermijning en georganiseerde misdaad, door:
Zal de 15 miljoen euro die bij de behandeling van de begroting van uw ministerie voor de komende jaren is uitgetrokken voor het OM gebruikt kunnen worden voor dergelijke capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet en waar zal het geld precies heen gaan?
Er is door het kabinet vanaf 2016 € 15 mln. structureel beschikbaar gesteld zodat het OM de ruimte heeft om te investeren in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven, waarmee belangrijke stappen kunnen worden gezet ter verbetering van procesondersteuning en efficiency. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Op welke wijze zullen de knelpunten geïnventariseerd worden om te bezien wat er nodig is en waar het OM knelpunten ervaart? Bent u bereid signalen als door deze nieuwe hoofdofficier van justitie gegeven, mee te nemen bij het vrijmaken van meer geld voor het OM in de komende Voorjaarsnota? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Inspectie verzwijgt misstanden. Rapport over grove fouten Helders verzorgingshuis geheimgehouden’. |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) misstanden verzwijgt die plaatsvonden in verzorgingshuis De Golfstroom?1
Nee, ik deel de opvatting zoals weergegeven in het Telegraafartikel niet. De inspectie heeft op 17 februari 2015 en op 7 november 2015 de door haar opgestelde rapporten naar aanleiding van het inspectieonderzoek naar de kwaliteit van de zorgverlening actief openbaar gemaakt en daarmee voor het brede publiek kenbaar gemaakt welke tekortkomingen zij zag op zorginhoudelijk en organisatorisch gebied, alsook welke maatregelen zij van het woonzorgcentrum verwachtte.
Was u op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek van de IGZ? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld? Zo nee, hoe kan dit?
De IGZ informeert de bewindspersonen indien nodig over lopende onderzoeken. Met betrekking tot de casus De Golfstroom heeft de inspectie mij geïnformeerd over het onderzoek voor zover dit nodig was voor de beantwoording van vragen uit de Kamer. De uitkomsten van het calamiteitenonderzoek en het uiteindelijke calamiteitenrapport heeft de inspectie niet met mij gedeeld. De inspectie deelt dergelijke rapporten alleen als zij zelf hiervoor aanleiding ziet.
Op welke momenten heeft u bij de IGZ geïnformeerd naar de voortgang en de afronding van het onderzoek naar De Golfstroom, mede in het licht van de interesse in de Kamer met betrekking tot deze gebeurtenis? Kunt u een overzicht geven wanneer u met de IGZ contact heeft gehad over de Golfstroom sinds de zelfdoding in 2014?
De contactmomenten tussen mij en de inspectie over deze casus concentreerden zich rond de brief van de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Tweede Kamer (Commissiebrief) van 1 oktober 2014 (2014Z17042), de Kamervragen van 10 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 451), 28 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 790), 28 november 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 908), de Commissiebrief van 17 december 2014 (Kamerstuk 33 149, nr. 30) en de Kamervragen van 21 december 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1112).
Klopt het dat de IGZ concludeert dat de stichting die het tehuis beheert onvoldoende in staat was om de zorgverlening conform wetten, regels en beroepsnormen te laten plaatsvinden, de communicatie tussen het management enerzijds en cliënten en medewerkers anderzijds tekortschoot, fouten niet systematisch werden gemeld en de administratie een rommeltje was? Zo ja, is deze opsomming volledig? Kunt u uitgebreid ingaan op alle conclusies uit het rapport van de IGZ?
Uit het inspectiebezoek van 24 november 2014 bij de Golfstroom bleek dat er tekortkomingen op zorginhoudelijk en op organisatorisch gebied waren. Er werd niet goed gewerkt met zorgplannen, de betrokkenheid van de cliënt bij de zorgverlening was niet geborgd en de interne communicatie tussen hoger management en zorgmedewerkers en de communicatie met externe behandelaars en externe zorgverleners schoot tekort. Deze conclusies komen in grote mate overeen met de conclusies die in het artikel van de Telegraaf stonden. De inspectie heeft deze tekortkomingen gespecificeerd weergegeven in het rapport naar aanleiding van het inspectiebezoek van 24 november 2014. In dit rapport heeft de inspectie tevens aangegeven aan welke normen de Golfstroom dient te voldoen. Zie ook mijn antwoord op de vragen 6 en 7.
De tekortkomingen waren voor de inspectie reden om het toezicht op De Golfstroom te intensiveren. Daarbij heeft de inspectie door middel van een onaangekondigd bezoek getoetst of de Golfstroom na de verbetermaatregelen voldeed aan de relevante wet- en regelgeving (beroeps) normen, richtlijnen en standaarden. Uit dit bezoek bleek dat een goede implementatie en borging van verbetermaatregelen nog onvoldoende waren gegarandeerd. Omdat Stichting Vrijwaard, waar De Golfstroom onderdeel van uitmaakt, de tekortkomingen onderkende en de inspectie voldoende vertrouwen had in het lopende verbeterproces, heeft de inspectie de verbetertermijn verlengd tot 9 november 2015.
Op 6 november ontving de inspectie een resultaatverslag van Stichting Vrijwaard van de getroffen verbetermaatregelen en de bereikte resultaten. In dat verslag beschrijft Stichting Vrijwaard tevens hoe de instelling heeft gemeten of de zorg nu aan de normen voldoet en op welke wijze de instelling waarborgt dat de zorg aan de normen blijft voldoen. De inspectie heeft hierop geconstateerd dat Stichting Vrijwaard zich naar behoren heeft verantwoord en aangegeven dat zij de uitvoering verder zal toetsen in een volgend inspectiebezoek. Dit inspectiebezoek zal onaangekondigd plaatsvinden, over de termijn zijn daarom geen verdere uitspraken gedaan.
Is het eerder dit jaar aan de Kamer aangeboden zwartboek door de IGZ betrokken bij haar onderzoek? Zo neen, waarom niet en kan de IGZ dit zwartboek alsnog bij haar onderzoek betrekken?
De inspectie staat altijd open voor informatie die haar kan helpen bij haar toezicht en betrekt deze bij het signaleren van mogelijke risico’s in de zorgverlening. Signalen zoals deze zijn samengebracht in het zwartboek van Abvakabo FNV dragen op deze manier bij aan het risicogebaseerde toezicht van de inspectie.
De inspectie heeft het zwartboek van Abvakabo FNV bestudeerd en de relevante feiten betrokken in haar onderzoek. De inspectie heeft zich in haar uiteindelijke oordeelsvorming gebaseerd op de bevindingen uit de inspectiebezoeken, waar ook gesprekken met cliënten, medewerkers en de betrokken zorgverleners onderdeel van uitmaakten.
Overigens verwijs ik u voor mijn beleidsmatige reactie op dit zwartboek naar mijn commissiebrief van 3 april 2015 (703223–131396-LZ).
Waarom houdt/hield de Inspectie voor de Gezondheidszorg dit rapport geheim? Is het niet juist het beleid om over dit soort inspectieonderzoeken proactief te communiceren? Wat is hier veranderd? Was hier sprake van een doofpot? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de openbaarmaking van de inspectierapporten op 17 februari 2015 en op 7 november 2015 heeft de inspectie algemeen kenbaar gemaakt welke tekortkomingen zij zag op zorginhoudelijk en organisatorisch gebied, alsook welke maatregelen zij van het woonzorgcentrum verwachtte. Dit is conform het beleid van de inspectie om rapporten over de veiligheid en kwaliteit van de zorgverlening bij individuele zorgaanbieders actief openbaar te maken.
Ten aanzien van het calamiteitenrapport is de inspectie wettelijk gehouden op basis van de wet openbaarheid bestuur een afweging te maken tussen het publieke belang bij openbaarmaking enerzijds, en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van patiënten/cliënten en het voorkomen van onevenredige benadeling van alle betrokkenen anderzijds. Voor rapporten naar aanleiding van een melding, waaronder calamiteitenrapporten, geldt dat de inspectie aan deze afweging in de regel de conclusie verbindt dat aan individuele belangen een doorslaggevend belang gehecht moet worden. Dit hangt samen met de kenmerken van deze rapporten. De wijze waarop de inspectie op dit moment het voor de rapportage benodigde feitencomplex weergeeft (waaronder ook medische informatie) is bijna altijd te herleiden op specifieke patiënten, cliënten, zorgverleners en zorgaanbieders.
Erkent u dat het vreemd is dat juist dit rapport niet openbaar is, omdat er naar dit onderzoek actief gevraagd is?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich dat u niet wilde antwoorden op de vraag «Vindt u het niet gek dat de overkoepelende zorginstelling Vrijwaard ontkent dat de zelfdoding met de gedwongen verhuizing te maken heeft, terwijl de lokale afdeling van de ouderenbond PCOB vreest voor de gezondheidstoestand van andere hoogbejaarde bewoners?» omdat het onderzoek van de IGZ nog liep? Kunt u nu wel antwoorden op deze vraag?2
De inspectie heeft in het calamiteitenonderzoek naar aanleiding van de melding van de suïcide onderzocht of de kwaliteit van de (organisatie van de) zorgverlening, zoals die door de betrokken instelling en individuele hulpverleners is geboden aan de desbetreffende cliënte voldeed aan de geldende wet- en regelgeving en veldnormen. De inspectie heeft haar conclusies in dit onderzoek vastgelegd in het calamiteitenrapport. De inspectie heeft de familie en de zorgaanbieder actief betrokken bij de totstandkoming van het rapport en het definitieve rapport aan de familie en de zorgaanbieder overhandigd. In samenhang met het toezichttraject heeft De Golfstroom verbetermaatregelen uitgevoerd om de geconstateerde tekortkomingen weg te nemen.
Uitspraken over een causaal verband tussen de suïcide van de bewoner en de verhuizing kan ik niet beoordelen.
Kunt u het rapport van de IGZ per ommegaande naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom stuurt u dit rapport niet naar de Kamer?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 6 en 7.
De dood van een Eritrese asielzoeker |
|
Nine Kooiman (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar de politie Midden-Nederland, na een eerste gesprek met Argos en OneWorld, momenteel bekijkt of een strafrechtelijk onderzoek gestart kan worden in verband met de verdwijning en/of het overlijden van de Eritrese asielzoeker, de heer M., en/of met signalen die wijzen in de richting van mensensmokkel of orgaanhandel?1
Het onderzoek naar het overlijden van de Eritrese asielzoeker, de heer Mekonen, valt onder de bevoegdheid van de Duitse autoriteiten. Dit onderzoek is door hen verricht en reeds afgehandeld. Het Openbaar Ministerie (OM) en de politie in Nederland doen hier dan ook geen verder onderzoek naar. Dat neemt niet weg dat, in het geval – op basis van welke informatie dan ook – nader inzicht zou ontstaan rond de verdwijning en het overlijden van de heer Mekonen, het OM en de politie in Nederland de nabestaanden daarover op een geëigend moment zullen informeren. Voor verdere beantwoording van deze vragen verwijs ik naar antwoord 12 op de eerder gestelde Kamervragen2 over het overlijden van de heer Mekonen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714).
Kijkt de politie daarbij ook naar de informatie die bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op papier, dan wel digitaal gedocumenteerd is?
Zie antwoord vraag 1.
Vanaf welk moment was bij de medewerkers van het asielzoekerscentrum (AZC) en/of het COA bekend dat de Eritrese asielzoeker bedreigd werd door en/of ruzie had met een van zijn kamergenoten? Met welke instanties is deze informatie gedeeld vervolgens gedeeld en wanneer?
In de antwoorden op uw eerdere Kamervragen4 is aangegeven dat de heer Mekonen geen aangifte bij de politie heeft gedaan van bedreiging en dat bij het COA geen melding van een bedreiging bekend was. Het COA heeft mij gemeld dat er wel een melding over onenigheid met een medebewoner staat opgenomen in een rapportage van de beveiliging van de betreffende locatie van 17 november 2013. In die rapportage staat dat de heer Mekonen op die datum aan de medewerkers van de beveiliging heeft verteld dat hij last heeft van zijn medebewoner omdat de televisie en de verlichting de hele nacht aanstonden en hij daardoor niet kon slapen. Uit de beschikbare informatie valt niet af te leiden of deze informatie met andere instanties is gedeeld.
Het COA heeft van deze onenigheid destijds geen melding gedaan bij de politie omdat daar naar het oordeel van het COA onvoldoende reden toe bestond. Het COA heeft deze informatie over de onenigheid wel verstrekt aan de politie tijdens het telefonisch contact tussen de politie Midden-Nederland en de leiding van het COA van het AZC Leersum (zie het antwoord op vraag 6 en 7).
Ging de rapportage van beveiligingsbedrijf Trigion2 van 17 november 2013 over deze ruzie?
Zie antwoord vraag 3.
Werd de Eritrese asielzoeker na 17 november overgeplaatst naar een andere kamer op het AZC? Heeft het COA daarna nog geëvalueerd of het probleem daarmee was opgelost?
Na overleg met het COA heeft de heer Mekonen er voor gekozen om op 3 december 2013 te verhuizen naar een andere ruimte op het AZC Leersum, met als doel om de onenigheid tussen hem en zijn kamergenoot weg te nemen. Het COA heeft daarna geen klachten van de heer Mekonen over onenigheid of overlast meer ontvangen.
Wanneer en hoe is de politie Midden-Nederland op de hoogte gesteld van de ruzie die de Eritrese asielzoeker had (gehad) met (een van) zijn kamergenoten?
Zoals al bij de eerdere beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714) is gemeld, werd op 2 januari 2014 bij de politie Midden-Nederland door bekenden van de heer Mekonen melding gemaakt van diens vermissing en de eerdere bedreiging aan zijn adres. Van die bedreiging was destijds geen aangifte of eerdere melding gedaan bij de politie. Na de melding van 2 januari 2014 is door de politie Midden-Nederland telefonisch contact opgenomen met de leiding van het COA van het AZC Leersum. Het COA zou de heer Mekonen op 7 januari 2014 uitschrijven, indien op dat moment nog geen bericht van hem zou zijn ontvangen. Tijdens het telefonisch contact werd door het COA tevens gemeld dat de heer Mekonen na de ruzie met zijn kamergenoot een andere kamer toegewezen had gekregen, waarmee de situatie leek te zijn opgelost. Ook is aangegeven dat het COA van plan was een gesprek aan te gaan met de (voormalige) kamergeno(o)t(en) van de heer Mekonen en de politie daarover te informeren. Naar aanleiding van het telefonisch contact met het COA is er door de politie geen aanleiding gezien om de (voormalige) kamergenoten op het AZC te horen in verband met de gemelde bedreiging en vermissing. Ten overvloede merk ik op dat dergelijke overwegingen altijd worden gemaakt op basis van de op dat moment beschikbare informatie. Voor verdere beantwoording verwijs ik naar de antwoorden 3, 4 en 5 van de eerdergenoemde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714).
Waarom heeft de politie Midden-Nederland na de aangifte van vermissing en bedreiging op 2 januari 2014 de (voormalige) kamergenoten op het AZC niet gehoord? Had dit met de kennis van nu wel moeten gebeuren?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom is deze informatie niet door de politie en/of het openbaar ministerie (OM) doorgegeven aan de Duitse autoriteiten?
De politie Midden-Nederland is op 6 januari 2014 door de Duitse autoriteiten op de hoogte gesteld van het overlijden van de heer Mekonen. Hierna heeft de politie op verschillende momenten contact gehad met de Duitse autoriteiten over de gemelde vermissing en het overlijden van de heer Mekonen, waarbij ook de door de nabestaanden uitgesproken twijfels over de omstandigheden van zijn overlijden zijn gemeld.
Is het waar dat het COA op 3 januari 2015 in verband met de vermissing van de Eritrese asielzoeker een melding heeft gedaan aan het het Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensensmokkel (EMM)?3 Zo ja, wat was de inhoud van die melding?
Het COA heeft in verband met de vermissing van de heer Mekonen op 3 januari 2014 een melding verzonden aan het EMM. Deze melding blijkt echter niet bekend te zijn bij het EMM. De melding hield in dat de heer Mekonen al enkele dagen niet meer op het AZC was gesignaleerd, alsmede dat op de kamer van de heer Mekonen een bepaald merk tas (met daarin procedurepapieren en kleren) was aangetroffen die (met de kennis van toen) volgens een instructiefolder van het EMM soms in verband kan worden gebracht met mensensmokkel. Bij het EMM was al bekend dat dit specifieke merk tas vaak werd aangetroffen bij Eritrese asielzoekers. Sinds april 2014 is duidelijk dat dit merk tas niet in verband kan worden gebracht met mensensmokkel.
Ik wil hierbij opmerken dat het EMM een samenwerkingsverband is tussen de Nationale Politie (landelijke eenheid), de Koninklijke Marechaussee (KMar), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), en de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Relevant bevonden signalen worden na analyse en aanvulling met de nodige informatie periodiek met aangesloten partners en de landelijk officier mensenhandel besproken, om onder meer de trends op het gebied van mensenhandel te kunnen onderkennen. Concrete meldingen van vermissing van personen moeten worden gedaan bij de betrokken regionale politie-eenheid, in dit geval de eenheid Midden-Nederland. Die was sinds 2 januari 2014 reeds op de hoogte en bezig met deze vermissing, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 6 en 7. Enkele dagen na het overlijden van de heer Mekonen heeft een wijkagent, uit hoofde van zijn reguliere toezichthoudende taak, een bezoek gebracht aan het AZC te Leersum. Een medewerker van het COA heeft tijdens dat bezoek aan de wijkagent laten weten melding te hebben gemaakt bij het EMM over de heer Mekonen. De wijkagent heeft hiervan een aantekening gemaakt in de systemen van de politie. Omdat een melding aan het EMM niet behoort tot de operationele politie-informatie, die ziet op het oplossen van een bepaalde casus, is het niet de gebruikelijke werkwijze om dergelijke meldingen met dit doel aan buitenlandse autoriteiten door te geven en is niet bekend of de Duitse autoriteiten hier in dit geval over zijn geïnformeerd. De twijfels van de nabestaande rondom de verdwijning van de heer Mekonen zijn wel gedeeld met de Duitse autoriteiten.
Is deze melding van COA aan het EMM doorgegeven aan de politie Midden-Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is deze melding van COA aan het EMM doorgegeven aan de Duitse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hadden de meldingen als bedoeld in vraag 10 en 11, met de kennis van nu, wel moeten gebeuren?
Zoals reeds eerder opgemerkt, worden overwegingen altijd gemaakt op basis van de op dat moment beschikbare informatie.
Hebben de COA-medewerkers in Leersum het verzoek om een achtergrondgesprek van de journalisten Sanne Terlingen (OneWorld) en Huub jaspers (Argos), ingediend bij de afdeling voorlichting van het COA, ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien zij dit verzoek wel ontvangen hebben, hebben de betreffende COA-medewerkers zelf aangegeven dat zij dit gesprek niet wilden?
Is het COA-medewerkers verboden dan wel afgeraden om over de dood van de Eritrese asielzoeker te spreken met journalisten van Argos en OneWorld?
Ik verwijs hiervoor naar antwoord 17 op uw eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714).
Upcoding in de ggz-sector en de rol van adviesbureaus |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u, na uw uitspraak dat upcoding illegaal is, aangeven waar volgens u de scheidslijn ligt tussen «slim» declareren enerzijds en upcoding anderzijds? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik ben niet bekend met het begrip «slim» declareren. Ik hanteer de begrippen correct declareren of niet correct declareren. Om correct te declareren is het slim om zo dicht mogelijk bij de bron te blijven («registratie aan de bron»), zodat fouten worden voorkomen en administratieve overhead zo laag mogelijk blijft. Upcoding is proberen een hogere prijs te krijgen dan volgens de regels is toegestaan.
Wat is uw reactie op het bericht dat een zorgconsultant of -adviseur van P5COM verschillende organisaties in de sector van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) adviseert over «slim» declareren? Hoe verhoudt dit advies tot slim declareren zich tot het door u gemaakte onderscheid?
Waar dit bericht op is gebaseerd, is mij niet bekend. Zie het antwoord op vraag 1.
Is het meetellen van terloops overleg over een patient met een collega of het tot op de minuut registreren van telefonisch contact met een patient een vorm van slim declareren of upcoden?
Zorgaanbieders dienen correct te declareren, volgens de regels die daarvoor gelden. Tijd die is besteed aan de zorg voor een patiënt, dat kan ook indirecte tijd zijn, mag worden geregistreerd. Zie daarvoor ook de NZa-regels.
Op welke wijze ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toe op het onderscheid tussen «slim» declareren en upcoding? Hoeveel zaken zijn er daarmee de afgelopen jaren aan het licht gekomen? Hoeveel zaken zijn er nog in onderzoek?
De NZa ziet toe op correct declareren. Indien de NZa een onregelmatigheid aantreft dan zal zij het haar ter beschikking staande instrumentarium inzetten. Over afgeronde onderzoeken publiceert de NZa op haar website. De NZa doet geen mededelingen over lopende onderzoeken.
Betrekt de NZa bij haar onderzoek naar upcoding of er sprake is geweest van advies van een consultancy- en/of adviesbureau? Zo nee, acht u het niet van belang daar inzicht in te krijgen?
De NZa ziet toe op zorginstellingen en het declaratiegedrag, al dan niet tot stand gekomen met advies. Zorginstellingen zijn te allen tijde zelf verantwoordelijk voor correct declareren. De NZa ziet niet toe op adviesbureaus.
Bent u van mening dat advies van consultants of andere adviseurs het risico vergroot op upcoding of «slim» declareren? Zo nee, op welk onderzoek is uw mening gebaseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Van welk adviesbureau was de gevonden handleiding voor zo «slim» mogelijk declareren die door de NZa bij het St. Antonius Ziekenhuis werd aangetroffen?2 Is het betreffende adviesbureau daar door de NZa of een andere toezichthoudende instantie op aangesproken? Zo nee, waarom niet?
In mijn ogen is het slim om zo dicht mogelijk bij de bron te registreren om fouten te voorkomen en administratieve overhead zo laag mogelijk te houden. Het St. Antonius Ziekenhuis heeft niet correct gedeclareerd. Daartegen heeft de NZa, zoals u weet, ook opgetreden.
Bent u bereid adequaat antwoord te geven op de gestelde vragen inzake upcoding in de ggz-sector en de rol van adviesbureaus?
U treft de antwoorden hierbij aan.
Denkt u dat «slim» declareren of upcoding een prijsopdrijvend dan wel juist een prijsdrukkend effect heeft op de zorguitgaven in Nederland?
Het voorkomen van fouten bij declareren en het verlagen van de administratieve overhead is prijsdrukkend. Upcoding kan een prijsopdrijvend effect hebben. Upcoding is illegaal.
Hoe kunt u uw streven naar zinnige en zuinige zorg rijmen met uw ogenschijnlijke onverschilligheid over de rol van zorgconsulenten bij het zo «slim» mogelijk declareren?
Als zorgaanbieders hun declaratieproces zo inrichten dat zij het aantal fouten verkleinen en de administratieve overhead verlagen, dan draagt dat bij aan zinnige en zuinige zorg.
Bij welke zorginstellingen heeft het bureau P5COM advieswerkzaamheden verricht? Wat behelsden die werkzaamheden en wat voor bedragen waren hiermee gemoeid?
Zie mijn antwoord van 16 december op vraag 8 (2015Z24541).
Zijn er zorginstellingen waar P5COM adviseerde bekend bij de Nederlandse Zorgautoriteit of bij een andere opsporingsinstantie vanwege upcoding, andere onrechtmatige declaraties of zelfs declaratiefraude? Wat is per instelling de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren hiervan de uitkomsten?
Zie mijn antwoord van 16 december op vraag 9 (2015Z24541).
Bent u ook van mening dat in het kader van «het jaar van de transparantie» het goed zou zijn dat het gebruikmaken van advisering en consultancy opgenomen wordt in het jaarverslag van zorginstellingen? Zo nee, waarom niet?
Advies en consultancy kan bijdragen aan een betere patiëntenzorg, organisatie en bedrijfsvoering en kan daarmee ook bijdragen aan een betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Het is een afweging van de instelling zelf of het doelmatiger is om de benodigde expertise tijdelijk in te huren via een adviesbureau of deze zelf in dienst te nemen en daarover te rapporteren in het jaarverslag.
Het bericht dat de gemeente Amersfoort overgaat tot grootschalige kap en het gebruik van Roundup in parkbos Nimmerdor |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het besluit van de gemeente Amersfoort om over te gaan tot grootschalige kap in het parkbos Nimmerdor en het feit dat de gemeente het onkruidverdelgingsmiddel Roundup gebruikt in dit parkbos?1
Ja.
Deelt u de mening dat een gemeente alternatieve mogelijkheden dient te gebruiken in een omgeving waar wordt gerecreëerd en kinderen spelen en dat dit gebruik van roundup in openbare parken zo snel mogelijk moet stoppen? Kunt u dit toelichten?
Het beleid is gericht op het voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, het minimaliseren van de kans op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. Om dat te bereiken wordt uitgegaan van een voorkeursvolgorde.
Voor de bestrijding van ziekten en plagen worden eerst preventieve maatregelen toegepast. Indien die maatregelen niet het benodigde resultaat opleveren, worden vervolgens niet-chemische maatregelen toegepast. Indien ook die maatregelen ontoereikend zijn, mogen uiteindelijk gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast.
Hoe verhoudt zich deze werkwijze tot het Besluit gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en de Nota duurzame gewasbescherming, waaruit blijkt dat alternatieve methoden moeten worden toegepast waar dat mogelijk is? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het professionele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op onverharde oppervlakken met ingang van 1 november 2017. Op dat verbod worden uitzonderingen toegestaan, indien toepassing van alternatieven niet «technisch haalbaar» is.
Volgens planning treedt de regelgeving op 1 maart 2016 in werking.
Terreinbeheerders en aannemers achten de toepassing van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen op de stobben van de Amerikaanse eik en de Amerikaanse vogelkers beheerstechnisch onvermijdelijk, omdat alternatieve, niet-chemische bestrijding relatief veel schade toebrengt aan het terrein. Daarvoor moet zwaar materieel worden gebruikt op de onverharde terreinen. Ook het meest vérgaande certificaat voor duurzaam terreinbeheer, niveau Goud, van de stichting Milieukeur staat daarom in die gevallen de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen op basis van glyfosaat toe.
De werkwijze van de gemeente Amersfoort, zoals beschreven op haar website, past in het gewasbeschermingsbeleid en bij de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Kunt u garanderen dat de gebruikers van het bos geen gezondheidsschade zullen ondervinden als gevolg van het gebruik van het middel Roundup?
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden laat een gewasbeschermingsmiddel toe tot de Nederlandse markt indien uit zijn beoordeling blijkt dat geen onaanvaardbare effecten voor mens en milieu te verwachten zijn, bij gebruik volgens de gebruiksvoorschriften en de gebruiksaanwijzing. De toepasser is vervolgens verplicht het toegelaten gewasbeschermingsmiddel zorgvuldig te gebruiken, in welk geval gezondheidsschade niet waarschijnlijk is.
Overigens heeft de gemeente Amersfoort meegedeeld dat de delen van het gebied waar werd gewerkt, tijdelijk niet toegankelijk waren voor het publiek.
Bent u bekend met de gevolgen van de kap zoals die nu voorgesteld wordt voor de ecologische structuur van het parkbos? Is voldoende onderzocht of de voorgestelde grootschalige kap noodzakelijk is? Kunt u dit toelichten?
De gemeente Amersfoort draagt zorg voor het beheer van het bosgebied Nimmerdor. De gemeenteraad is in de gelegenheid geweest zich tijdens de behandeling van een beheerplan en van een lanenherstelplan voor de periode 2015 tot 2035 uit te spreken over de noodzaak van de kap van bomen en struiken, de gevolgen daarvan voor de ecologische structuur en het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel Roundup in dat gebied.
Het ministerie heeft daarin geen bevoegdheid of verantwoordelijkheid. Een gesprek met de gemeente Amersfoort kan daarin geen verandering brengen.
Bent u bereid in gesprek te treden met de gemeente Amersfoort met als inzet het voorkomen van onnodige kap en het voorkomen van gebruik van het middel Roundup?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de Al Fitrahmoskee en daaraan verbonden organisaties leven als een profeet in Utrecht Overvecht |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Welke politieke acties koppelt u al dan niet samen met de lokale autoriteiten en diensten aan de zoals door u getypeerde «afschuwelijke» praktijken van de Al Fitrahmoskee en daaraan verbonden organisaties in Utrecht Overvecht?1
Op 23 december 2015 heeft dit op lokaal niveau onder andere geresulteerd in een gesprek tussen de burgemeester en voorzitter van stichting Al Fitrah. Tijdens dit gesprek is Al Fitrah aangesproken op en geconfronteerd met hun gebrek aan openheid en samenwerking met gemeente en partners. Met Al Fitrah is afgesproken dat zij opener en transparanter zullen zijn over hun werkwijze. Dit geldt ook voor de financiering van de stichting.
Daarnaast is er tijdens het overleg met de burgemeester en Al Fitrah ook afgesproken, dat Al Fitrah meewerkt aan een onderzoek naar de (pedagogische) effecten van hun lesaanbod op kinderen/jongeren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zal samen met Al Fitrah gekeken worden naar eventuele extra inspanningen om radicalisering tegen te gaan.
Er is periodiek contact tussen burgemeester en voorzitter van de stichting om te monitoren of de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Het Rijk heeft een ondersteunende functie daar waar het gaat om het versterken van de kennis- en informatiepositie en het fungeren als gesprekspartner met de gemeente over actuele vraagstukken, dilemma’s en mogelijke handelingsperspectieven. In dat kader heeft er ook een expertmeeting plaatsgevonden tussen gemeente, politie en SZW over Al Fitrah om de drie-sporen-aanpak verder door te ontwikkelen.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over Al Fitrah? Hoe kijkt u nu aan tegen uw antwoorden toen? Deelt u de mening dat een omgeving waarin de politieke islam wordt gepredikt waarbij kinderen leren te haten en verafschuwen wat anders is, buurtbewoners en gelovigen door een soort zedenpolitie onderdrukt worden en vrouwen worden ontmenselijkt middels een niqaab, geen veilige omgeving is voor leerlingen of kinderen om welke vorm van onderwijs dan ook te volgen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?2
Het kabinet deelt de zorg van de Kamer over uitingen van het salafisme die de grenzen van de wet overtreden of die haaks staan op de waarden en normen van de democratische rechtsorde. De overheid richt zich hierbij op problematische gedragingen: niet op een gehele levensovertuiging. Er wordt al gehandhaafd door OM en politie op strafbare feiten. Echter, veel uitingen die als problematisch worden ervaren – zoals onverdraagzaamheid of anti-integratieve praktijken – bevinden zich in een grijs gebied waar de grenzen niet altijd duidelijk zijn tussen wellicht niet strafbaar, maar wel onwenselijk.
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen (en wat deze precies zijn) en activiteiten wordt ook nader uitgewerkt in deze brief die de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet kan zien.
Bent u bereid om het pedagogisch klimaat in de aan het Fitrah verbonden koranonderwijs te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat kinderen ook geen koranonderwijs zouden moeten krijgen wanneer sprake is van een onveilige omgeving of waar het doel is kinderen te hersenspoelen voor de politieke islam voor een parallelle samenleving conform de regels van islamisten?
Zie antwoord op vraag 1.
Loopt er strafrechtelijk onderzoek naar de Al Fitrahmoskee en daaraan verbonden organisaties en/of personen? Zo nee, ziet u daar aanleiding toe?
Over het al dan niet lopen van een strafrechtelijk onderzoek doet het kabinet geen mededeling.
Is bekend hoe de Al Fitrahmoskee en daaraan verbonden organisaties gefinancierd worden? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen? Zo ja, kunt u deze gegevens met de Tweede Kamer delen?
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
Deelt u de mening dat de lokale autoriteiten evenals de rijksoverheid zich niet moeten laten ringeloren door deze politieke islamisten?
Zie antwoord 2.
Welke acties zullen worden ondernomen om armoede en segratie in Utrecht Overvecht te bestrijden? Op welke wijze worden buurtbewoners, leerkrachten en ouders die zich verzetten tegen deze islamisten, de nodige bescherming, ondersteuning en alternatieven geboden?
In Utrecht wordt gewerkt aan het voorkomen van polarisatie en radicalisering door uitvoering van het actieplan «Utrecht zijn we Samen». Onderdeel van dit actieplan is het werken aan acceptatie en integratie, opvoeding en onderwijs. Op 19 november hebben de leden Segers en Samson een motie ingediend om tot een effectievere aanpak van radicalisering te komen naar het voorbeeld van Utrecht. Deze motie is door de Tweede Kamer aangenomen.
Op het terrein van armoedebestrijding is er een vernieuwde armoedeaanpak. Deze wordt gemeentebreed ingezet op preventie en vroegsignalering van armoede, schulden en op ondersteuning zodat men zichzelf kan blijven redden en mee kan doen in de maatschappij. Er wordt actief gezocht naar samenwerking met partijen en ervaringsdeskundigen in de stad. In Overvecht vindt er meer inzet plaats doordat er in vergelijking met de andere wijken meer armoede is. Op 12 november 2015 is er een motie aangenomen door de gemeenteraad voor de inzet van een «Versnellingsgroep» die met ideeën en aanbevelingen zal komen op thema’s als werken aan werk, werken aan gezondheid en werken aan opvoeding en samenleven. Armoede loopt als een rode draad door die thema’s heen. Verder is Overvecht de bakermat voor Vreedzame school en Vreedzame wijk en is er al jarenlang een Bondgenotenoverleg. In het Bondgenotenoverleg neemt een groep mensen plaats die allemaal een netwerk van bewoners en professionals vertegenwoordigen. Het doel van de bijeenkomsten is onder andere om signalen en zorgen uit te wisselen over maatschappelijke ontwikkelingen.
Problemen bij verrekening pensioen na echtscheiding |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in tienduizenden gevallen ex-partners te veel of juist te weinig pensioen krijgen van de ander?1
Het artikel in het AD haalt met name aan dat berekening van pensioenaanspraken ten behoeve van personen die voor inwerkingtreding van de Wet pensioenverevening bij scheiding (WVPS) zijn gescheiden, dus voor 1 mei 1995, onevenredig uit kan pakken. Voor deze oude scheidingssituaties gelden niet de regels van de WVPS. Wel kan voor de pensioenverrekening een beroep worden gedaan op de verdeelsleutel die in het arrest Boon/Van Loon van de Hoge Raad van 27 november 1981 (NJ 1982, 503) is aangereikt (zie antwoord vraag 2).
Bent u er mee bekend dat partners elkaar aan moeten spreken op verrekening van pensioenen, waarbij er tot mei 1995 geen wetgeving was met betrekking tot de verrekening van pensioenen bij scheiding en dat dit nog steeds de nodige problemen oplevert? Zo ja, wat is hierover uw mening?
Op grond van de op 1 mei 1995 inwerkinggetreden WVPS wordt het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap is opgebouwd, onafhankelijk van het huwelijksvermogensregime bij helfte verdeeld, tenzij de toepasselijkheid van de wet is uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of echtscheidingsconvenant. Het nabestaandenpensioen blijft buiten de verdeling. Hiervoor geeft de Pensioenwet regels.
Wanneer binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding door een van beide ex-partners mededeling is gedaan aan de pensioenuitvoerder door middel van een daarvoor vastgesteld formulier, ontstaat een recht op uitbetaling van het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde ouderdomspensioen jegens de pensioenuitvoerder. Bij gebreke van een tijdige mededeling blijft het recht op verevening bestaan jegens de andere ex-partner. Deze moet hier dan door de vereveningsgerechtigde op worden aangesproken.
Voor scheidingen voor 1 mei 1995 geldt op grond van de hierboven genoemde rechtspraak dat bij een huwelijk in gemeenschap van goederen het zowel voor als tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen wordt verdeeld, evenals het nabestaandenpensioen. Deze pensioenrechten vallen in de huwelijksgoederengemeenschap. Er dient een verrekening van de contante waarde van het voor het huwelijk tot het moment van scheiding opgebouwde ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen plaats te vinden. Op welke wijze en tot welke bedragen waardeverrekening dient plaats te vinden wordt volgens de Hoge Raad beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wanneer ten tijde van de scheiding geen waardeverrekening van pensioenrechten heeft plaatsgevonden en een ex-partner meent nog wel aanspraak te hebben op een deel van het pensioen, dan zal deze de andere ex-partner moeten aanspreken (evenals dit het geval is bij het niet tijdig insturen van het formulier op grond van de WVPS). Wanneer verrekening aan de orde is, zal dit aan de hand van de door de rechtspraak geformuleerde regels dienen te geschieden.
In de praktijk is gebleken dat waardeverrekening op basis van deze regels niet eenvoudig is. Het Boon/Van Loon-arrest maakte het wenselijk het onderwerp pensioendelen bij scheiding wettelijk te regelen. Met de bovengenoemde WVPS is beoogd de pensioenverdeling overeenkomstig het Boon/Van Loon-arrest te verwezenlijken, de uitvoerbaarheid daarvan te vergroten en de rechtspraktijk te ontlasten.
Klopt het dat zeker vanaf 2009 pensioenfondsen en verzekeraars de aanspraken «verkeerd» berekenen, omdat ze conform de wet- en regelgeving met de kostprijs rekenen die gold toen de scheiding plaats had? Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Voor scheidingen die voor inwerkingtreding van de WVPS hebben plaatsgevonden, waarbij pas vele jaren later een verzoek wordt gedaan voor het vaststellen van de waarde van het pensioen, is geen eenduidig antwoord te geven op de vraag op welke grondslagen een berekening moet worden vastgesteld (op datum scheiding of op datum van verzoek berekening). Hiervoor gelden geen wettelijke voorschriften. Dit pensioen zal conform het arrest van de Hoge Raad moeten worden verdeeld naar redelijkheid en billijkheid.
Klopt het dat als gevolg van die verrekening mensen soms zelfs meer dan 100% van hun pensioen moeten afdragen aan de ex-partner? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie?
Dergelijke verrekeningsbedragen zijn mij niet bekend. De verrekening van het pensioen (ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen) bij scheidingen voor 1 mei 1995 maakt deel uit van de boedelscheiding. Dit pensioen zal, zoals hiervoor aangegeven, volgens rechtspraak worden verdeeld naar redelijkheid en billijkheid. Als ex-partners er onderling niet uitkomen, kan een beroep op de rechter worden gedaan.
Bent u bereid om deze problemen op te lossen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor in antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de WVPS in het leven geroepen om de verdeling van pensioen beter uitvoerbaar te maken. Deze wet heeft geen terugwerkende kracht en ziet niet op scheidingen die voor de inwerkingtreding op 1 mei 1995 hebben plaatsgevonden. Deze scheidingen worden beheerst door de jurisprudentiële regeling van redelijkheid en billijkheid (zie ook Kamerstukken II 1990/91, 21 893, nr. 3, blz. 33). Daarmee is het kader voor pensioenverrekening gegeven. Door het alsnog treffen van aanvullende maatregelen zou bovendien rechtsongelijkheid kunnen ontstaan tussen ex-partners die deze verdeling reeds hebben gemaakt en ex-partners die deze nog willen maken. Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 4 is vermeld, zal, in de situatie dat ex-partners zelf niet tot verrekening kunnen komen, de rechter een oordeel kunnen worden gevraagd.
Het online platform voor ‘vluchtelingen’ dat de publieke omroep wil beginnen |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Videodienst. Publieke omroepen willen een Netflix beginnen voor vluchtelingen»?1
Ja.
Klopt het dat videodienst «Net in Nederland» een kostbaar platform wordt, zelfs als van bestaand materiaal gebruik wordt gemaakt, in verband met vertalingen en aanpassingen in het kader van de toegankelijkheid? Wat zijn de geschatte kosten van het platform?
Een aantal publieke omroepen overweegt om gezamenlijk een multimediaal platform in de vorm van een experimenteel aanbodkanaal te beginnen voor nieuwkomers in Nederland. Bij de ontwikkeling hiervan wordt zoveel mogelijk aangesloten bij reeds bestaande technische voorzieningen. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van bestaand audiovisueel materiaal dat wordt ondertiteld. De kosten bedragen derhalve vooral kosten voor ondertiteling. De kosten van dit platform worden op jaarbasis geschat op € 320.000. Eenmalig zal een vergelijkbaar bedrag worden geïnvesteerd voor de ontwikkeling van dit platform.
Op basis van welk artikel uit de Mediawet maakt, bewerkt of ontsluit de publieke omroep programma’s voor mensen van wie ook nog niet bepaald is of ze wel in Nederland mogen blijven? Vindt u dat het een taak van de publieke omroep is om een dergelijk platform te beginnen?
Het beoogde platform start, als daartoe wordt besloten, als experimenteel aanbodkanaal. Het verzorgen van een experimenteel aanbodkanaal moet vallen binnen de publieke mediaopdracht zoals vastgelegd in artikel 2.1 van de Mediawet. Volgens dit artikel is de media-opdracht gericht op het bieden van mediadiensten op landelijk, regionaal en lokaal niveau. De publieke omroep moet voorafgaand aan de start van het experiment zelf uitleggen dat dit past binnen de publieke media-opdracht.
Klopt het dat de publieke omroep onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van vluchtelingen ten behoeve van het «online platform voor nieuwkomers»? Zo ja, wat waren de bevindingen, op welke etnische groepen en op welke herkomstlanden wil de publieke omroep zich gaan richten? Met welke talen wil de publieke omroep rekening houden? Passen deze bevindingen bij het beeld van de «vluchtelingen» dat de publieke omroep momenteel aan het Nederlandse publiek laat zien? Hoe beoordeelt u dit?
Enkele omroepen hebben gezamenlijk een haalbaarheidsonderzoek laten doen naar een multimediaal platform voor nieuwkomers in Nederland. Voor mij is bepalend wat de publieke omroep uiteindelijk gaat doen, en of dit valt binnen de kaders van de Mediawet 2008. Ik onthoud mij daarom van commentaar op de haalbaarheidsstudie.
Klopt het dat «Net in Nederland» tips gaat geven aan migranten waarmee ze makkelijker door de asielprocedure kunnen komen? Wat vindt u hiervan?
Het is mij niet bekend dat er plannen bestaan om dergelijke tips te geven.
Wel is er het idee om via het beoogde aanbodkanaal feitelijke informatie te bieden over de asielprocedure.
Wilt u direct een streep door dit bizarre initiatief van de publieke omroep zetten? Zo nee, waarom niet? Kunt u verder garanderen dat er geen subsidies beschikbaar gesteld worden voor dit project?
Voor mij is de vraag van belang of het beoogde aanbodkanaal past binnen de wettelijke kaders. Voor het starten van een experimenteel aanbodkanaal is geen toestemming vooraf nodig, maar moet de publieke omroep wel uitleggen hoe dit kanaal past binnen de publieke mediaopdracht.
Mocht besloten worden tot lancering van dit experimentele aanbodkanaal, dan zal de NPO overeenkomstig het Mediabesluit 2008 vooraf nadere informatie bekend maken over:
De duur van het experiment is overeenkomstig het Mediabesluit beperkt tot een looptijd van maximaal één jaar. De financiering vindt voor het overgrote deel plaats uit bijdragen uit de eigen middelen van de deelnemende omroepen.
Het bericht ‘Amsterdam wil versneld duizend extra huizen voor daklozen’ |
|
Ybeltje Berckmoes-Duindam (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amsterdam wil versneld duizend extra huizen voor daklozen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel daklozen Nederland telde in 2014 en halverwege 2015? Is er inderdaad sprake van een stijging van het aantal dak- en thuislozen? Zo ja, waar komt deze stijging uit voort? Zo nee, waar komt de daling uit voor? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van het door u aangekondigde onderzoek naar de zogenaamde (nieuwe daklozen) verwachten?
De monitor Stedelijk Kompas 2014 en de Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Rijk-G4 2014 van het Trimbos instituut zijn de laatste monitors op basis waarvan een indicatie gegeven kan worden van het landelijke aantal dak- en thuislozen. In deze monitors zijn gegevens over 2013 opgenomen. Uit de monitor Stedelijk Kompas 2014 blijkt dat in 39 centrumgemeenten naar schatting in totaal 16.900 daklozen zijn. Er zijn geen landelijke gegevens over dak- en thuisloosheid beschikbaar voor 2014 en 2015. Op mijn verzoek heeft het Trimbos instituut met een quick scan onderzocht hoe de problematiek en ondersteuning van dak- en thuislozen zonder GGZ problematiek eruit ziet. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen over het bericht dat daklozen overleven in de bossen2, heeft deze quickscan geresulteerd in een factsheet, die te raadplegen is op de website van het Trimbos instituut. Later komen data over 2014 en 2015 beschikbaar, waarna adequaat antwoord kan worden gegeven op gestelde deelvragen.
Nemen de overige regiogemeenten soortelijke maatregelen als de gemeente Amsterdam om de uitstroom uit de maatschappelijke opvang te vergroten? Zo ja, op welke wijze doen zij dat? Zo nee, hoe spoort u hen aan eveneens betaalbare en eenvoudige woningen voor dak- en thuislozen beschikbaar testellen, wat in de motie- Berckmoes-Duindam is verzocht?2
In mijn voortgangsrapportage maatschappelijke opvang 20154 heb ik aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan de motie Berckmoes-Duindam, waarin de regering wordt opgeroepen om in gesprek te gaan met gemeenten en woningcorporaties over het verbeteren van de uitstroom uit de maatschappelijke opvang en de beschikbaarheid van voldoende betaalbare huurwoningen. Om de doorstroom uit de maatschappelijke opvang te verbeteren is samenwerking op lokaal of regionaal niveau tussen gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders belangrijk. In haar woonvisie of volkshuisvestingsbeleid kan de gemeente aangeven op welke specifieke thema’s de woningcorporaties moeten presteren. Het is dan ook van belang dat de gemeente, mede in overleg met zorgpartijen en andere belanghebbenden in de gemeente, haar beleid helder en concreet bepaalt. Woningcorporaties zijn eraan gehouden naar redelijkheid bij te dragen aan het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid. Het is hun kerntaak te zorgen voor goede en betaalbare woningen voor mensen met een laag inkomen. Het is volledig in de geest van de herziene Woningwet dat gemeenten, corporaties en huurders prestatieafspraken maken. Indien die afspraken niet tot stand komen, kan elk van de partijen het ten grondslag liggende conflict voor geschilbeslechting voorleggen.
Op dit moment zijn gemeenten bezig met het maken van woonvisies en prestatieafspraken. De gemeente Amsterdam is één van de eerste gemeenten die deze afspraken reeds heeft vastgelegd. Dit betekent echter niet dat alleen de gemeente Amsterdam maatregelen neemt rondom de uitstroom uit de maatschappelijke opvang. Ook andere regiogemeenten hebben met woningcorporaties maatregelen genomen om instroom in de maatschappelijke opvang te beperken en uitstroom uit de maatschappelijke opvang te vergroten. Zo zet de gemeente Breda in samenwerking met corporaties en maatschappelijke partners sterk in op het voorkomen van huisuitzetting door vroegsignalering van betalingsproblematiek en preventieve schuldhulpverlening. De gemeente Eindhoven maakt al enige jaren expliciete afspraken over de huisvesting van zogenaamde «urgenten», waartoe dak- en thuisloze mensen behoren. Woningcorporaties wijzen volgens deze in Eindhoven gemaakte afspraken maximaal 25% van hun woningen toe aan bijzondere doelgroepen, waaronder urgenten.
Wanneer was het laatste bestuurlijk overleg over Langer Zelfstandig Wonen met Aedes, de VNG en GGZ Nederland? Welke afspraken zijn daar gemaakt om de doorstroom en de uitstroom uit de maatschappelijke opvang te bevorderen?
Het laatste bestuurlijk overleg in het kader van de transitieagenda Langer zelfstandig wonen heeft plaatsgevonden 17 november jl. In mijn voortgangsrapportage maatschappelijke opvang 2015 heb ik aangegeven dat onder andere naar aanleiding van dit bestuurlijk overleg is afgesproken dat ik samen met de Federatie Opvang, RIBW, GGZ-Nederland, de VNG en Aedes zal bezien hoe nader onderzoek naar de doorstroom van mensen uit de maatschappelijke opvang en beschermd wonen kan worden ingevuld.
Een onafhankelijk onderzoek naar de WK-kandidatuur van Nederland en België |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u bij de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) hebt aangedrongen op een onafhankelijk onderzoek naar de WK-kandidatuur van Nederland en België naar aanleiding van de berichtgeving in de Volkskrant van zaterdag 12 december 2015?1
Ja, dat klopt. De KNVB heeft direct aangegeven open te staan voor de suggestie. De KNVB heeft zelfstandig besloten tot het laten verrichten van onafhankelijk onderzoek, welk besluit ik van harte ondersteun.
Wie geeft de opdracht voor het onafhankelijke onderzoek? Wie zal het onafhankelijke onderzoek uitvoeren? Welke organisaties worden betrokken bij het onderzoek?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag twee van de leden van Dekken (PvdA) en Dijkstra (D66)2, heeft het bondsbestuur van de KNVB op 16 december jl. besloten tot een onderzoek door een onafhankelijk accountant. De organisatie, die het onderzoek gaat uitvoeren, is nog niet bekend.
Op welke wijze blijft het Ministerie van VWS betrokken bij het onderzoek en hoe controleert het of dit onafhankelijk wordt uitgevoerd?
Over het verdere verloop van het onderzoek is er contact tussen het Ministerie van VWS en de KNVB. De KNVB informeert het ministerie over nieuwe ontwikkelingen en de onderzoeksresultaten.
Wanneer worden de resultaten van het onafhankelijke onderzoek verwacht en wanneer worden deze resultaten naar de Kamer gestuurd?
Zodra de resultaten bekend zijn, zal de KNVB mij op de hoogte brengen van de bevindingen en conclusies en zal ik Uw Kamer informeren. De verwachting is dat het onderzoek in het eerste kwartaal van 2016 wordt afgerond.
Ziet ook het Openbaar Ministerie aanleiding om onderzoek te doen naar mogelijk strafbaar gepleegde feiten door de KNVB en/of de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB)? Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven richting uw Kamer, onder meer bij brief van 21 mei 20133, kan het Openbaar Ministerie (OM) geen mededelingen doen over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing en vervolging, en de privacy belangen van betrokkenen, liggen hieraan ten grondslag.
Waarom is in de evaluatie van het WK-bid geen aandacht gegeven aan het opstappen uit het team eind 2009 van Alain Courtois, de bedenker van de gezamenlijke kandidatuur?2
Het doel van de evaluatie was van een andere orde en richtte zich op het functioneren van de rijksoverheid. De doelstelling was tweeledig:
Verder was de opdracht afgebakend tot de Nederlandse situatie.
Klopt het dat uit het evaluatierapport blijkt dat in 2009 in de eerste helft van september, de tweede helft van oktober en opnieuw begin november bijeenkomsten hebben plaatsgevonden waarbij zowel vertegenwoordigers van de betrokken Nederlandse departementen als Belgische contactpersonen aanwezig zijn geweest? Is bij een van deze bijeenkomsten het opstappen van Alain Courtois, en/of de reden van dit opstappen, besproken?
Ja, het klopt dat dergelijke bijeenkomsten hebben plaatsgevonden.
De verslagen van deze bijeenkomsten zijn door mij openbaar gemaakt (15 februari 2011; DCO-3049981). Het doel van de bijeenkomsten was om de door de FIFA gevraagde garanties te bespreken.
Was bij het Ministerie van VWS bekend dat Nederland eind 2009 zorgen had over mogelijk onethisch handelen van de Belgen en alleen door wilde gaan met het bid als Alain Courtois uit het team werd gezet? Zo ja, waarom is dit niet aan de Kamer gerapporteerd rond de evaluatie van het WK-bid?
Het vertrek van de heer Courtois had niet te maken met zorgen over mogelijk onethisch handelen van de Belgen. Er was binnen het bidcomité aangedrongen op een andere rol van Alain Courtois, vanwege het niet nakomen van afspraken. Dit was een eigenstandige beslissing van het bidcomité. Het bidcomité heeft het Ministerie van VWS destijds hierover geïnformeerd.
Zoals bij mijn antwoord op vraag 6 aangegeven, was het doel van de evaluatie van Berenschot van andere orde en was het onderzoek verder afgebakend tot de Nederlandse situatie.
Zal in het onafhankelijke onderzoek ook worden meegenomen welke rol het Ministerie van VWS heeft gespeeld, en of op het ministerie bekend was dat er zorgen waren over mogelijk onethisch handelen van de Belgen? Zo nee, waarom niet?
Het onafhankelijk onderzoek heeft enkel betrekking op de vermeende onrechtmatige betaling richting de heer Diallo. De heer Diallo was een contactpersoon van de Belgen. Er was geen directe betrokkenheid en contact tussen de heer Diallo en de Nederlandse afvaardiging. De rol van VWS wordt daarom niet in het onderzoek meegenomen.
Is er ooit sprake geweest van een subsidierelatie tussen het Ministerie van VWS en Beltomundial?3
Er was geen sprake van een (subsidie)relatie tussen het Ministerie van VWS en Beltomundial. Dit verliep via de Belgische overheid.
Kunt u informeren bij uw Belgische ambtgenoot of en zo ja welke stappen het Belgische Openbaar Ministerie neemt?
Het Ministerie van VWS heeft contact opgenomen met de Belgische collega’s. Wij hebben van hen begrepen dat het Openbaar Ministerie aldaar momenteel geen stappen onderneemt.
Heeft u contact opgenomen met uw Belgische ambtgenoot over deze ontwikkelingen? Zo ja, wat heeft u daarbij besproken en afgesproken?
Zoals bij het antwoord op vraag 11 aangegeven, heeft het Ministerie van VWS contact opgenomen. De Belgische collega’s wachten de uitkomsten af van het intern onderzoek dat bij de Belgische Voetbalbond loopt.
Kunt u deze vragen uiterlijk eind januari beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Mbo-opleidingen weren leerlingen met een beperking’ |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten in de Volkskrant «Mbo-opleidingen weren leerlingen met een beperking»1 en «Noodgedwongen thuis studeren»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten.
Kunt u een indicatie geven van het aantal studenten met een psychische of lichamelijke beperking die het afgelopen jaar is afgewezen voor een mbo-opleiding?
Jaarlijks ontvangen Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB), de Ombudslijn mbo, de Onderwijsinspectie en mijn ministerie enige tientallen meldingen van studenten die aangeven niet te zijn toegelaten tot een mbo-opleiding of niet de ondersteuning te ontvangen die ze nodig hebben. Uit de beschikbare informatie is niet altijd af te leiden of het gaat om een weigering vanwege een psychische of lichamelijke beperking of om een andere reden, bijvoorbeeld omdat de opleiding vol zat. Ik kan daarom niet aangeven wat het aantal jongeren is dat vanwege een psychische of lichamelijke beperking is afgewezen voor een mbo-opleiding.
Bent u bekend met de klachten die bij het Jongeren Onderwijs Beroepsorganisatie (JOB) zijn binnengekomen? Herkent u de genoemde klachten?
Ja, ik ben bekend met deze klachten. Het komt voor dat jongeren vanwege een beperking niet worden toegelaten tot een mbo-opleiding. Het is alleen lastig om bij al deze signalen vast te stellen of er sprake is van het onterecht weigeren van studenten. Soms zijn de signalen niet concreet genoeg. Ook kan sprake zijn van geen formele afwijzing door de mbo-instelling, maar wordt jongeren afgeraden zich in te schrijven voor de opleiding. In een aantal gevallen blijkt de klacht op een misverstand gebaseerd te zijn of is het probleem al opgelost.
Studenten hebben recht op goede ondersteuning door mbo-instellingen. Mbo-instellingen zijn verplicht om jongeren de ondersteuning te geven die ze nodig hebben, mits dat niet tot een onevenredige belasting voor de instelling leidt. Hoewel lang niet bij alle klachten die bij het JOB binnenkomen is vast te stellen dat de mbo-instelling te weinig ondersteuning bood, maken de klachten wel duidelijk dat niet alle studenten tevreden zijn over de ondersteuning die ze krijgen. Studenten moeten hun klacht eerst bij de mbo-instelling indienen, en proberen samen het probleem op te lossen. Als ze daar niet uitkomen kan een onderwijsconsulent de student adviseren en bemiddelen tussen de student en de school. Daarnaast bevat het wetsvoorstel «kwaliteitsaspecten in het beroepsonderwijs» een verplichting aan mbo-instellingen om een goede klachtenprocedure te hanteren. Ook aankomend studenten hebben dan de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de mbo-instelling, bijvoorbeeld als ze vinden dat ze onterecht niet zijn toegelaten. Het wetsvoorstel is op 25 november 2015 bij de Tweede Kamer ingediend. Daarbuiten komen signalen over onvolkomenheden rondom het toelaten van jongeren tot het mbo en passend onderwijs in het mbo op verschillende plaatsen binnen. Daarom ga ik met de MBO Raad en het JOB in gesprek over hoe we de signalen die ons ondanks bovenstaande maatregelen in behandeling nemen.
Kunt u uiteenzetten waarom u in de laatste voortgangsrapportage over het passend onderwijs in slechts één pagina een rooskleurig beeld schetst van de invoering van het passend onderwijs in het mbo, terwijl studenten- en ouderorganisaties andere signalen ontvangen?3
Zoals in de afgelopen voortgangsrapportages over passend onderwijs is aangegeven zijn mbo-instellingen goed van start gegaan met de invoering van passend onderwijs. Dat wil niet zeggen dat er geen zaken misgaan. Door de invoering van passend onderwijs zijn mbo-instellingen de manier waarop ze extra ondersteuning aanbieden gaan veranderen. Dat proces is nog gaande, maar mag er niet toe leiden dat studenten niet de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Immers, passend onderwijs heeft juist als doel om passende maatregelen binnen het onderwijs mogelijk te maken. Iedere student die deze ondersteuning niet krijgt is er één te veel.
Wat is uw standpunt ten aanzien van mbo-scholen die studenten afwijzen met psychische en lichamelijke beperkingen?
Het kan niet zo zijn dat mbo-instellingen studenten afwijzen op grond van een beperking. Op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte moeten ze al hun studenten de ondersteuning geven die ze nodig hebben. Alleen als de ondersteuningsbehoefte van de student een dermate groot beslag op de mbo-instelling legt, hoeft de mbo-instelling de student niet aan te nemen.
Zijn bij u gevallen bekend waarbij jongeren met een beperking ten onrechte zijn afgewezen op gronde dat de opleiding niet arbeidsmarkt relevant is?
Deze gevallen zijn bij mij niet bekend.
Kunt u schetsen welke verbeteringen in de toegang tot het mbo u op korte termijn gaat initiëren zoals u in het bericht in de Volkskrant suggereert?
Ik voer een recht op toelating tot het mbo in voor studenten die over de juiste vooropleiding beschikken. Het streven is dit wetsvoorstel per 1 januari 2017 in te laten gaan.
Kunt u deze vragen ruim voor het algemeen overleg Passend onderwijs voorzien op 20 januari 2016 beantwoorden?
U ontvangt mijn antwoorden ruim voor aanvang van het algemeen overleg.
Het bericht dat de druk op beveiliging in asielzoekerscentra groot is |
|
Nine Kooiman (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitlatingen van CNV Dienstenbond over de sfeer in asielzoekerscentra (azc's)?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Zie voor mijn reactie de antwoorden op de volgende vragen.
Hoeveel gevechten hebben er sinds augustus 2015 plaatsgevonden in de verschillende opvanglocaties? Kan hierbij een splitsing gemaakt worden in incidenten in de crisisnoodopvang, noodopvang en reguliere azc's? Kan hierbij ook worden aangegeven in hoeveel gevallen hierbij wapens betrokken waren? Is er in uw ogen sprake van disproportioneel veel incidenten in azc's? Hoe verhoudt het aantal incidenten aldaar zich tot het gemiddeld aantal incidenten in Nederland?
Ik verwijs u hiervoor naar het overzicht van COA en Politie dat op 30 januari jl. openbaar is gemaakt. Het is voor COA te complex gebleken een splitsing te maken in het aantal incidenten in de verschillende soorten opvanglocaties.
In totaal registreerde COA in 2015 2.394 agressie- en geweldsmeldingen. Hiervan betreffen 269 non-verbale meldingen (agressieve houding of gebaren), 759 verbale incidenten (schelden, dreigen met woorden) en 1.366 fysieke incidenten (slaan, schoppen, trappen). Van deze COA meldingen, registreerde de politie in 2015 337 agressie-meldingen. Incidenten waarbij wapens betrokken zijn worden niet apart geregistreerd. Dergelijke incidenten worden in principe onder de noemer «agressie en geweld» en/of «overtreden huisregels» geregistreerd.
Verder registreerde COA over de periode 1 januari 2015–31 december 2015 5.072 gevallen van overlast in COA-opvanglocaties zelf. Bewoners kunnen verschillende huisregels overtreden. Denk hierbij aan geluidsoverlast of vervuiling van de eigen leefruimte.
Voor de verhouding van de cijfers tussen COA-opvanglocaties en de rest van Nederland verwijs ik u naar het overzicht dat ik op 30 januari jl. openbaar heb gemaakt.
Heeft u reden om aan te nemen dat de grootte van de opvanglocatie (dat wil zeggen: het aantal mensen dat wordt opgevangen op één locatie) verband houdt met het risico op incidenten? Zo ja, pleit een dergelijk gegeven dan voor groot- of juist kleinschalige opvang?
De verhoogde instroom veroorzaakt op diverse fronten fricties. Ook de vreemdelingen zelf worden hiermee geconfronteerd. Dit brengt logischerwijs allerlei spanningen met zich mee. Het aantal incidenten is in aantal weliswaar toegenomen maar is niet buitenproportioneel hoog ten opzichte van voorgaand jaar. Daarnaast is er geen verband waarneembaar tussen de grootte van een locatie en het aantal incidenten.
Klopt het dat er ongetrainde beveiligers worden ingezet? Deelt u de mening dat dit volstrekt onwenselijk is? Op welke manier en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat er voldoende en goed getraind beveiligend personeel is?
Er is op alle COA-opvanglocaties permanent ingehuurde beveiliging aanwezig van Trigion. Dit betreft opgeleide en gecertificeerde beveiliging. Bij de opening van een locatie wordt in onderlinge afstemming tussen COA en Trigion gekeken naar een juiste mix van de inzet van ervaren en nieuwe medewerkers.
Naast de beveiligingsmedewerkers zijn de COA-medewerkers zelf erg oplettend en waakzaam; hoe het met de bewoners op de locatie gaat en hoe sfeer is op de locatie. Alle medewerkers zijn verder getraind in het omgaan met conflictsituaties.
Waarom is niet direct, toen duidelijk werd dat Nederland met een onverwacht hoge instroom te kampen kreeg, ingezet op extra aantrekking en training van beveiligers?
Er is voortdurend aandacht voor de kwaliteit van beveiliging. Voordat het COA een locatie opent, wordt voldaan aan verschillende voorwaarden, waaronder ingehuurde beveiliging. Het COA heeft hiertoe een mantelovereenkomst met Trigion, waarin duidelijke afspraken zijn gemaakt over de beveiligingsdiensten en de vereisten in dit kader. Trigion heeft aangegeven verhoogde prioriteit te geven aan het aantrekken en opleiden van beveiligers, zodat voldaan kan (blijven) worden aan de veiligheidseisen op de locaties.
Wanneer wordt de hulp van politie ingeroepen bij incidenten en kan zij snel genoeg ter plaatse zijn?
De procedure is dat bij strafbare feiten altijd de politie wordt ingeroepen.
Daar waar er lokaal een toename te zien is in maatschappelijke onrust of er incidenten zijn verband houdend met de komst van vreemdelingen, is de politie alert en maakt het lokale gezag afspraken over de wijze van optreden.
Welke maatregelen zullen worden genomen om de veiligheid van het beveiligend personeel te garanderen?
Voor al het (interne en externe) personeel op een COA-locatie gelden dezelfde uitgangspunten met betrekking tot hun veiligheid. Bij fysieke veiligheid gaat om bescherming tegen bijvoorbeeld brand, ongevallen, calamiteiten en gezondheidsrisico’s. Voor Trigion personeel gelden hierbij ook nog zaken als veiligheidseisen die aan de receptieruimte/portiersloge zijn gesteld.
De veiligheid van het beveiligend personeel wordt verder geborgd in de genoemde mantelovereenkomst met Trigion, waarin duidelijke afspraken zijn gemaakt over de beveiligingsdiensten en de vereisten in dit kader. Verder kan zo nodig de ondersteuning van de politie worden ingeroepen, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6.
Vindt u dat er genoeg capaciteit is bij de politie om dit soort zaken op zich te nemen? Zo nee, wat gaat u daaraan doen? Zo ja, waar wordt deze capaciteit vandaan gehaald?
In verband met de hoge asielinstroom wordt de vreemdelingenpolitie in haar taken ondersteunt door andere politiemedewerkers uit het korps. Voor zover hierdoor verdringingseffecten optreden op andere taakgebieden, zal de lokale driehoek hierbinnen keuzes maken.
Gaswinning in Súdwest-Fryslân |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Súdwest zoekt in Den Haag steun tegen gaswinning»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân tegen het in exploitatie nemen van nieuwe gasvelden zijn? Waarom beslist u desondanks over de aanleg van de gasleiding en gaswinning bij Oppenhuizen/Ried?
Ja, ik weet dat de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân tegen het winnen van gas uit nieuwe gasvelden zijn. Deze politieke stellingname van gemeente en provincie ontslaat mij echter niet van mijn wettelijke verantwoordelijkheden en de daarbij geldende wettelijke kaders. Zo dien ik op grond van artikel 34 Mijnbouwwet te beslissen over het door Vermilion bij mij ingediende winningsplan. Aangezien het project gaswinning Oppenhuizen op grond van artikel 141a Mijnbouwwet valt onder de rijkscoördinatieregeling, vervul ik voor de betreffende uitvoeringsbesluiten tevens de rol van coördinerend bevoegd gezag. Dit doe ik naast de rol van bevoegd gezag die ik op grond van artikel 3.35 Wet ruimtelijke ordening tezamen met de Minister van Infrastructuur en Milieu vervul ten aanzien van het op te stellen inpassingsplan voor de aanleg van de voor deze gaswinning noodzakelijke aardgastransportleiding.
Klopt het dat hier sprake is van een volume van circa «70 dagen gas»? Waarom wilt u alles overhoop halen in dit toeristisch gebied en onrust veroorzaken bij de bewoners, terwijl dit een relatief klein wingebied is?
Voor het Nederlandse kleineveldenbeleid geldt het spreekwoord «vele kleintjes maken een grote». Alhoewel voor veel kleine velden geldt dat het om relatief kleine wingebieden gaat, leveren alle kleine velden tezamen een aanzienlijke bijdrage aan de jaarlijkse Nederlandse gasproductie. Zo werd, zoals gemeld aan uw Kamer bij brief van 6 november 2015 (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 81), in 2014 in totaal circa 66 miljard Normaal m3 (Nm3) gas geproduceerd, waarvan bijna 24 miljard Nm3 afkomstig was uit de kleine velden waarvan circa 15 miljard Nm3 offshore.
De stelling dat het bij het project gaswinning Oppenhuizen zou gaan om een volume van «70 dagen gas» is mij onbekend. Volgens het winningsplan verwacht Vermilion gedurende ongeveer 15 jaar gas uit het Oppenhuizenveld te kunnen winnen.
Onderdeel van de besluitvorming over het project gaswinning Oppenhuizen betreft de beoordeling van de effecten van de met deze gaswinning samenhangende activiteiten op lokaal niveau. Naar verwachting zullen deze effecten beperkt zijn, mede gezien de beperkte bodemdaling die wordt verwacht en omdat de booractiviteiten die gepaard gaan met het aanleggen van een aardgasput (de diepboring) al in de vorige eeuw hebben plaatsgevonden en dus nu niet meer aan de orde zijn. Mocht bij de besluitvorming echter worden geoordeeld dat sprake is van onacceptabele effecten voor omwonenden of voor bijvoorbeeld de natuur- of landschapswaarden van het gebied, dan zal deze gaswinning op de in het winningsplan voorgestelde wijze geen doorgang kunnen vinden.
In lijn met de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de aardbevingsproblematiek in Groningen wordt in het voortraject van dit project, door mijn ministerie en Vermilion, nadrukkelijk gesproken met onder andere omwonenden, de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân. Dit proces wordt zorgvuldig uitgevoerd om ook op lokaal niveau zorg te dragen voor een goede informatievoorziening en -uitwisseling die is afgestemd op de zorgen die lokaal leven en om, waar mogelijk, tegemoet te komen aan specifieke lokale behoeften. Het door Vermilion ingediende winningsplan bevat overigens ook al een risicoanalyse, zoals die in het bij uw Kamer ingediende voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet voor alle winningsplannen op land is opgenomen.
Aan de gemeente Súdwest-Fryslân heeft Vermilion toegezegd verder in gesprek te gaan over de invulling van de door de gemeente gewenste nulmetingen aan huizen, evenals het opzetten van een fonds van waaruit lokale initiatieven zullen worden ondersteund. Met de provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân is Vermilion daarnaast, met betrokkenheid van mijn ministerie bij de betreffende bestuurlijke overleggen, in gesprek om voor alle gaswinningsactiviteiten van Vermilion in de provincie Fryslân te komen tot een overeenkomst die het proces beschrijft hoe te handelen in het geval van (het vermoeden van) schade door de gaswinning van Vermilion. Dit in aanvulling op hetgeen hiervoor is geregeld in de Mijnbouwwet.
Bent u ervan op de hoogte dat dit gebied veengrond heeft? Bent u ervan op de hoogte dat Vermillion Oil&Gas Netherlands BV de bevolking heeft gegarandeerd dat de bodemdaling niet meer zal zijn dan twee centimeter? Wat doet u als deze daling meer wordt dan twee centimeter?
Ja, ik weet dat in dit gebied sprake is van veengrond en dat bodemdaling – ook zonder gaswinning – daar een punt van aandacht is. Ik ben ook op de hoogte van het feit dat Vermilion heeft aangegeven dat de totale voorziene bodemdaling als gevolg van de gaswinning Oppenhuizen minder zal zijn dan twee centimeter in het diepste punt van de bodemdalingskom. Dit is namelijk opgenomen in het winningsplan voor de gaswinning Oppenhuizen dat door Vermilion ter instemming aan mij is voorgelegd. Ik heb dit winningsplan voor advies voorgelegd aan mijn adviseurs (waaronder Staatstoezicht op de Mijnen en TNO, maar ook – vooruitlopend op de aanpassing van de Mijnbouwwet – de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân). Staatstoezicht op de Mijnen en TNO zullen hierbij beoordelen of zij de inschatting van Vermilion voor de totale voorziene bodemdaling door de gaswinning Oppenhuizen kunnen onderschrijven. Mocht de gaswinning Oppenhuizen doorgang vinden, dan zal de bodemdaling in het invloedsgebied periodiek worden gemeten. Staatstoezicht op de Mijnen houdt hier toezicht op. Mocht gedurende de productie blijken dat de door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling wezenlijk afwijkt van hetgeen in het winningsplan is voorzien, dan is Vermilion verplicht om het winningsplan aan te passen en opnieuw ter instemming aan mij voor te leggen.
Een mogelijke fout in het Besluit huurprijzen woonruimte |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van een bericht van mr. P.G.A. van der Sanden op Huurrecht@ctueel over een mogelijke fout in het Besluit huurprijzen woonruimte?1
Ja.
Is er inderdaad sprake van een onbedoeld verschil tussen het ontwerpbesluit en de definitieve tekst van de regeling? Zo ja, waaruit komt dit verschil voort?
Ja. Er is sprake van een verschil als gevolg van een administratieve misslag bij een aanpassing om redactionele redenen.
Acht u aanpassing van het Besluit huurprijzen woonruimte noodzakelijk of wenselijk?
Ja. Hiervoor zal ik zo spoedig mogelijk een wijziging van het Besluit huurprijzen woonruimte in gang zetten.