Het bericht over volle treinen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «ConsumentenClaim wil massaclaim indienen bij NS over volle treinen» van 1 december jl.?1
Ja.
Wat vindt u van het toenemende aantal klachten over overvolle treinen bij NS? Op welke trajecten hebben de klachten met name betrekking en wat is de oorzaak van de klachten? Hoe verhoudt zich dit tot de inspanningsverplichting van NS om mensen een zitplaats aan te kunnen bieden?
De prestaties van NS op het gebied van vervoercapaciteit zijn nog niet overal voldoende. De hoeveelheid klachten van reizigers maakt dit ook duidelijk. Zowel de reiziger als ik en ook NS verstaan onder comfort niet dat mensen heel dicht bij elkaar staand vervoerd worden. Dat moge duidelijk zijn.
De klachten over volle treinen in 2015 zijn meestal terug te voeren op «reguliere» oorzaken, zoals verstoringen, werkzaamheden, afwijking in de uitvoering van de materieelplanning.
Rover heeft een top 100 samengesteld op basis van alle meldingen die tussen 1 januari 2015 en 30 september 2015 binnenkwamen bij het meldpunt volle treinen van Rover. De meeste klachten hebben betrekking op de trajecten Rotterdam Centraal – Uitgeest (ochtendspits), Heerlen – Schiphol (ochtendspits) en Leeuwarden – Den Haag Centraal (ochtendspits).
NS heeft de drukke treinen en trajecten in het vizier maar heeft niet altijd mogelijkheden om maatregelen te treffen door korte perronlengtes of werkzaamheden aan het spoor die beperkingen voor de materieelinzet opleveren. Veel van de klachten worden veroorzaakt door verstoring in de treindienst (welke oorzaak dan ook) waardoor de reizigersstromen veranderen en treinen overvol raken. Op wekelijkse basis beziet NS de mogelijkheden om bij te sturen op trajecten waar veel klachten op zijn. Zo heeft NS begin 2015 de Sprinter tussen Amsterdam en Schiphol (op het traject Uitgeest-Rotterdam Centraal) verlengd en is ook de drukste trein op het traject Leeuwarden – Den Haag versterkt. Voor de lijn Heerlen-Schiphol informeert NS reizigers actief over de hinder die reizigers kunnen ondervinden door tijdelijke infrastructuur beperkingen in verband met werkzaamheden rondom Utrecht.
NS dient zich te houden aan haar eigen vervoersvoorwaarden. Ook dient NS zich te houden aan de concessie afspraken. In het kader van de concessie is NS verplicht om de materieelinzet te plannen op basis van de verwachte vervoervraag en dusdanig dat er geen reizigers op het perron achterblijven en dat reizigers met voldoende comfort kunnen reizen. Daarnaast zijn in de concessie prestatie-indicatoren afgesproken. Als deze niet gehaald worden volgt een boete. Om tot verbeteringen te komen voert NS een programma uit, genaamd «vervoercapaciteit naar tevredenheid», en investeert NS in nieuw materieel.
Hoeveel materieel komt NS tekort? Kunt u dit per traject uitsplitsen? Hoeveel nieuwe treinen zijn er besteld? Wordt overwogen om naar aanleiding van een tekort aan materieel, tijdelijk materiaal in te huren of is dit gezien het voltage in Nederland niet mogelijk?
Deze vraag interpreteer ik als een vraag naar de specifieke problematiek in 2016–2017. Via een separate brief informeer ik u hierover nader.
Bent u bereid om alsnog met NS in gesprek te gaan over het langer laten rijden van de treinen van het type Mat’64?
Deze optie is onderwerp van bespreking geweest. Uitkomst is dat NS met ingang van de dienstregeling 2016 de Mat’64 niet meer planmatig inzet. Deze trein heeft de laatste cyclus van de levensduur bereikt en het veiligheidsmanagementsysteem van NS vereist revisie. Daarbij komt dat onderdelen schaars zijn en de werkplaatscapaciteit vol gepland is in 2016 ten behoeve van revisie van materieel dat in 2016 ook ingezet wordt en ten behoeve van nieuw materieel, zo laat NS mij weten.
Wel heeft NS besloten met ingang van de dienstregeling 2016 (13 december 2015) tot 1 april 2016 een aantal treinstellen Mat’64 beschikbaar te stellen als reserve voor geval van calamiteiten. Dit is mogelijk zolang de revisietermijnen niet verlopen zijn. Langer inzetten is volgens NS om hiervoor genoemde aspecten niet mogelijk.
Wanneer kunnen we in dit verband de uitkomsten verwachten van de taskforce die onderzoek doet naar maatregelen om de drukte in de spits beter te spreiden?
De Taskforce Beter Benutten Onderwijs en OV is een initiatief van Minister Bussemaker (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen). Deze Taskforce bekijkt hoe de piekbelasting in de trein verminderd kan worden, bijvoorbeeld door te kijken of onderwijsinstellingen te verleiden zijn lestijden aan te passen, leren op afstand meer in te zetten en fietsgebruik op korte afstand te stimuleren. Ik vind dit van belang omdat capaciteitsproblemen in de spits in het hele openbaar vervoer voorkomen. IenM participeert in de Taskforce door haar ervaring en kennis opgedaan in het Programma Beter Benutten in te brengen. Op 17 december is het adviesrapport aan Minister Bussemaker aangeboden.
Hoe geeft u uitvoering aan uw toezegging om «alles uit de kast te halen om verbeteringen op het spoor te bewerkstelligen», zoals gedaan tijdens het Algemeen overleg spoor op 19 nov jl. en welke noodmaatregelen worden er precies genomen om iets te doen aan de overvolle treinen?
Ik verwijs u hier naar de separate brief over de oplossing van de problematiek.
Welk effect heeft het materiaaltekort op de getoetste prestatie-indicatoren in 2015 en wat zijn de vooruitzichten voor volgend jaar? Kunt u bij uw antwoord de uitvoering van de motie «3 strikes out» (Kamerstuk 29 984, nr. 541) betrekken?
Het probleem met het materieeltekort doet zich primair voor in 2016–2017. Dit laat onverlet dat er ook in 2015 bij storingen of defecten aan materieel of infrastructuur regelmatig sprake is geweest van te drukke treinen, en dat operationele verbeteringen in de komende jaren noodzakelijk zijn. Daar werkt NS via het programma vervoercapaciteit naar tevredenheid aan. Daarnaast moet een hogere betrouwbaarheid op het spoor bijdragen aan minder storingen en defecten met te drukke treinen als gevolg.
Welke resultaten NS in 2015 behaalt op de in de concessie afgesproken prestatie indicatoren kan ik pas beoordelen als de jaarcijfers beschikbaar zijn. De jaarverantwoording stuurt NS mij voor 1 maart 2016 toe. Op basis van de halfjaarverantwoording is er geen aanleiding te veronderstellen dat NS onder de gestelde bodemwaarden presteert met uitzondering van de vervoercapaciteit in de spits op de HSL-Zuid.
De vooruitzichten zijn, in de vorm van door NS afgegeven progressiewaarden, opgenomen in het vervoerplan 2016. Aangezien dit het eerste jaar van de nieuwe concessie betreft, is er nog geen sprake van drie keer onder de bodemwaarde presteren. Daarmee is nog niet gezegd dat ik tevreden ben over het geboden comfort. Niet voor niks voert NS hierop een verbeterprogramma uit.
De gelijke behandeling van aardbevingsschade in alle gemeenten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de uitspraken van burgemeester Smit van Oldambt over het in te stellen onderzoek van de Nationaal Coördinator Groningen naar de situatie in Delfzijl?1
Ja.
Is het waar dat in de dorpen van de gemeente Oldambt een vergelijkbare situatie is als die in de dorpen in de gemeente Delfzijl, een paar kilometer verderop?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) start in het eerste kwartaal van dit jaar met een onderzoek naar de oorzaken van de hoge percentages schadegevallen die gelokaliseerd zijn aan de randen van het aardbevingsgebied. Hieronder vallen ook de gemeenten die in de vragen worden genoemd. De NCG heeft de burgemeester van Oldambt hierover geïnformeerd.
Is het waar dat in dorpen als Nieuwolda, ’t Waar en Nieuw-Scheemda dezelfde schade voorkomt als in de dorpen van de gemeente Delfzijl?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de omstandigheden, zoals de ondergrond, daar hetzelfde zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de afwikkeling van de schade daar even gebrekkig verloopt als in de gemeente Delfzijl? Kunt u met de Nationaal Coördinator Groningen in overleg treden, en hem verzoeken om zijn onderzoek uit te breiden naar het hele gebied?
Zie antwoord vraag 2.
De situatie in Moldavië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoorden op eerdere over Moldavië herinneren?1 Kunt u zich tevens herinneren dat u toen stelde dat de bevindingen van het onderzoek inzake de verdwijning van fondsen «nopen tot nader onderzoek»? Heeft dat onderzoek reeds plaatsgevonden? Zo ja, tot welke conclusies heeft het geleid?
Ja, ik herinner mij de antwoorden op eerdere vragen over Moldavië en dat ik hierin stelde dat de bevindingen inzake de verdwijning van fondsen «nopen tot nader onderzoek». De Centrale Bank van Moldavië heeft nader onderzoek ingesteld inzake de verdwijning van de fondsen. Dit onderzoek kan als basis dienen voor een strafrechtelijk onderzoek door de Moldavische autoriteiten, inclusief terugvordering van de fondsen. De resultaten van het ingestelde onderzoek door de Centrale Bank van Moldavië zijn tot op heden nog niet gepubliceerd.
Is het in die antwoorden aangekondigde tweede rapport van de Centrale Bank van Moldavië, dat als basis moet dienen voor een strafrechtelijk onderzoek inclusief het terugvorderen van fondsen, reeds voltooid? Zo ja, tot welke conclusies heeft het geleid?
Zie antwoord op vraag 1.
Op 17 augustus jongstleden schreef u dat de Europese Commissie de begrotingssteun aan Moldavië heeft stopgezet; is deze nog steeds bevroren? Zo neen, waarom is de begrotingssteun voortgezet en hoe verantwoordt u dat in het licht van het vorig jaar verdwenen bedrag van 1 miljard euro, waar tijdens het debat over de goedkeuring van de Associatieovereenkomsten van de Europese Unie met Moldavië, Georgië en Oekraïne d.d. 1 en 2 april 2015 reeds vragen over zijn gesteld?2
Ja, de Europese Commissie heeft de begrotingssteun aan Moldavië stopgezet. Deze is nog steeds bevroren. De Europese Commissie heeft hervatting van de steun geconditioneerd aan afspraken tussen Moldavië en het Internationaal Monetair Fonds (IMF). De besprekingen met het IMF zijn vooralsnog opgeschort bij ontstentenis van een missionaire regering. De Europese Unie onderstreept het belang van het spoedig aantreden van een nieuwe regeringscoalitie. De nieuwe regering dient zo snel mogelijk na aantreding een onderhandelingsverzoek te sturen aan het IMF om een nieuw IMF-programma overeen te komen. De goedkeuring van een dergelijk programma zal het vertrouwen sterken in de Moldavische macro-financiële stabiliteit en de weg plaveien voor hervatting van Europese begrotingssteun.3
Heeft de Europese Commissie overwogen een eigen onderzoek in te stellen naar de verdwenen 1 miljard euro? Zo neen, bent u bereid om dit, mede in het kader van het Nederlands Voorzitterschap van de Europese Unie in 2016, aan te kaarten bij de Europese Dienst voor Extern Optreden in Brussel, dan wel bij de EU-delegatie in Chișinău?
Nee, de Europese Commissie heeft geen eigen onderzoek ingesteld naar de verdwenen fondsen. De Moldavische autoriteiten dragen hiervoor de primaire verantwoordelijkheid. Nederland acht het van belang dat de Moldavische autoriteiten het onderzoek spoedig, onafhankelijk en volledig laten plaatsvinden. Verder is het van belang dat hierover transparant gerapporteerd wordt.
De Europese Unie – inclusief de EU-delegatie in Chișinău – volgt de situatie nauwlettend en blijft bij de Moldavische autoriteiten aandringen op een spoedige oplossing van de fraudezaak. De Moldavische autoriteiten dienen alles in het werk te stellen om een grondig en onafhankelijk onderzoek, terugvordering van de fondsen en mogelijke vervolging te realiseren.
Hoe beoordeelt u de toestand van de rechtsstaat in Moldavië? Hoe verloopt de mede door de Europese Unie ondersteunde transformatie naar een democratische rechtsstaat?
Er blijven aanzienlijke zorgen bestaan over het gebrek aan rechtsstatelijkheid in Moldavië. Het land ontbeert een onafhankelijke juridische macht en kampt met een grootschalige bankencrisis die als gevolg van mismanagement en wijdverbreide corruptie is uitgebroken. De Europese Unie – inclusief Nederland – blijft aandringen op een gedegen hervorming van de justitiële keten en verandering van de bestuurscultuur zoals ook is vastgelegd in het EU-associatieakkoord.
Daarvoor moet nu eerst een nieuwe en stabiele regering worden gevormd. Bij het aantreden van een nieuwe regering zal de implementatie van de hervormingsagenda, die voortvloeit uit het associatieakkoord, de prioriteit houden. Moldavië heeft zich gecommitteerd aan deze agenda en zal nu de daad bij het woord moeten voegen. Dit is ook de boodschap die de Europese Unie -inclusief Nederland – tegenover de autoriteiten in Chișinău uitdraagt. De Europese Unie kan hierin een ondersteunende rol bieden, maar de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de Moldavische autoriteiten. Nederland zal Moldavië, daar waar het kan, ondersteunen in de versterking van de rechtsstaat.
Welke instrumenten van buitenlands beleid kunnen door de Europese Unie op korte termijn worden ingezet om de politiek en economisch instabiele situatie in Moldavië te helpen verbeteren? Heeft u hier reeds overleg over gevoerd met uw Duitse ambtgenoot, temeer gezien het Duitse Voorzitterschap van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) in 2016?
Het EU-associatieakkoord – inclusief vrijhandelszone – is een politiek instrument gericht op het aangaan van geleidelijke politieke associatie en economische integratie met Moldavië. Het associatieakkoord schrijft daartoe een vergaande toenadering tot Europese standaarden voor op een veelvoud aan terreinen. Van rechtsstaat en mensenrechten tot economie en handel. Volledige implementatie van de hervormingsagenda – die voortvloeit uit het associatieakkoord – is een belangrijke stap richting een politiek en economisch stabiel Moldavië.
De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) speelt een belangrijke rol in Moldavië. Het OVSE-kantoor in Chișinău zet zich in voor rechtsstaatsopbouw, democratisering en versterking van mensenrechten in Moldavië, met speciale aandacht voor Transnistrië. De OVSE en de Europese Unie ondersteunen dan ook beiden het Moldavische transitieproces naar een democratische rechtsstaat. Nederland zal actief blijven deelnemen aan de dialoog die hierover wordt gevoerd binnen de Europese Unie en de OVSE, ook ten tijde van het aanstaande Duitse Voorzitterschap. Daarnaast sta ik uiteraard geregeld in contact met mijn Duitse collega over hoe we de stabiliteit aan de grenzen van Europa kunnen bevorderen.
Het gebruik van Nederlandse inlichtingen bij een drone-aanval met onschuldige burgerslachtoffers |
|
Harry van Bommel (SP), Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Droneslachtoffers naar de rechter»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u bevestigen dat er bij deze drone-aanval sprake was van illegal targeted killing, uitgevoerd door de Verenigde Staten (VS)? Kunt u tevens bevestigen dat er onschuldige burgerslachtoffers zijn gemaakt bij deze targeted killing?
Ik kan dat niet bevestigen.
Kunt u bevestigen dat deze illegale targeted killing is uitgevoerd op basis van inlichtingen die door Nederland zijn ingewonnen en vervolgens aan de VS zijn verstrekt? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat Nederlandse inlichtingen worden gebruikt voor illegale targeted killings? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het artikel is gesteld, heeft de MIVD inlichtingen verworven in het kader van de NAVO-operatie Ocean Shield. Tijdens militaire operaties kunnen inlichtingen met partners worden gedeeld. Het is niet gebruikelijk dat diensten elkaar melden of (en zo ja welke) informatie ook voor andere doeleinden wordt gebruikt. Het is niet bekend op basis van welke (eigen en verkregen) informatie en inlichtingen andere landen operaties uitvoeren.
Bent u naar aanleiding van deze drone-aanval in Somalië en de beschuldigingen vorig jaar van de Amerikaanse drone-piloot bereid uw eerdere ferme uitspraak dat «het kabinet niet over aanwijzingen beschikt dat Nederlandse inlichtingen zijn gebruikt voor handelingen die in strijd zijn met het internationale recht» te herzien?2 Zo nee, waarom niet? Kunt u bij uw antwoord tevens toelichten wat u verstaat onder een «aanwijzing»?
Nederland werkt niet mee aan illegale targeted killings. Zoals ook gemeld in mijn reactie op de vragen van leden Van Bommel, Van Dijk, Van Raak en Sjoerdsma van 10 april 2014 is niet bekend op basis van welke informatie dergelijke activiteiten worden uitgevoerd. Het kabinet is terughoudend in het beoordelen van de rechtmatigheid van aanvallen met bewapende drones door andere landen in specifieke gevallen, omdat de feiten en omstandigheden van dergelijke aanvallen niet worden gedeeld. Indien zou blijken dat een buitenlandse partner aantoonbaar illegale targeted killings uitvoert, waarvoor ook Nederlandse informatie wordt gebruikt, zal de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld opnieuw moeten worden beantwoord.
Kunt u in alle gevallen uitsluiten dat Nederlandse inlichtingen, die gedeeld worden met partnerlanden, worden gebruikt voor buitenrechtelijke executies en aanvallen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u gezien de drone-aanval in Somalië en de onschuldige burgerslachtoffers bereid om het delen van inlichtingen met de Verenigde Staten nader te bezien? Zo ja, kunt u de Kamer informeren welke consequenties u hieruit trekt? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraak in juli 2014 dat «als zou blijken dat een buitenlandse partner aantoonbare illegale targeted killings uitvoert waarvoor Nederlandse informatie wordt gebruikt, dit zal leiden tot het opnieuw beoordelen van de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld»?3
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is om te voorkómen dat Nederlandse inlichtingen worden gebruikt voor het maken van onnodige burgerslachoffers? Zo ja, welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat deze inlichtingen niet voor zulke verkeerde doeleinden wordt gebruikt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of, en zo ja welke, garanties u stelt bij het delen van inlichtingen met partnerlanden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de garantie geven dat u voorkomt dat er sprake kan zijn van het schenden van mensenrechten bij het delen van Nederlandse inlichtingen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het nog steeds staand beleid dat «het niet gebruikelijk is dat inlichtingendiensten elkaar melden voor welke doeleinden informatie dient»?4 Deelt u de mening dat, gezien de beschuldigingen nu en vorig jaar dat Nederlands inlichtingen worden gebruikt voor illegale targeted killings waarbij ook onschuldige burgerslachtoffers vallen, dit beleid aan herziening toe is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat u een actieve zorgplicht hebt om te voorkómen dat Nederlandse informatie wordt gebruikt voor schendingen van het internationaal en humanitair recht? Indien nee, waarom niet?
De regering heeft op grond van artikel 90 van de Grondwet de plicht om de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. Op grond van het humanitair oorlogsrecht heeft de regering de plicht om het humanitair oorlogsrecht na te leven en te doen naleven. Dat betekent dat als de regering weet dat een partner door Nederland verstrekte inlichtingen gebruikt of zal gebruiken om schendingen van het internationaal recht en/of het humanitair oorlogsrecht te plegen, de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld opnieuw zal moeten worden beantwoord.
Hoe bepaalt u of u Nederlandse inlichtingen deelt met partners wanneer onduidelijk is of deze informatie voor illegale of legale handelingen wordt ingezet? Welke criteria hanteert u bij het delen van zulke inlichtingen?
Bij elke (voorgenomen) samenwerking zal een toets plaats dienen te vinden aan de wettelijk vast te leggen criteria voor samenwerking met buitenlandse diensten. Deze criteria zijn de democratische inbedding van de dienst, het mensenrechtenbeleid in het desbetreffende land en de professionaliteit en betrouwbaarheid van de dienst. De uitkomst van dit proces bepaalt mede of en, zo ja, welke vorm van samenwerking, zoals de uitwisseling van gegevens, toelaatbaar wordt geacht. Voor het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een buitenlandse dienst waarbij de toets aan deze criteria leidt tot de conclusie dat deze risico’s opleveren, geldt dat de Minister daarvoor toestemming dient te geven.
Wat is de kritische grens op basis waarvan u bepaalt dat het niet langer juist is om inlichtingen te delen met partners, omdat deze inlichtingen worden gebruikt voor schendingen van het internationaal en/of humanitair recht?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) naar de bijdrage van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) aan targeting is afgerond?5 Gaat u de uitkomsten van het onderzoek met de Kamer delen?
Het is aan de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten om over de voortgang van haar onderzoeken te communiceren. Op de uitkomsten van dit rapport kan dan ook niet worden vooruitgelopen. Vanzelfsprekend worden de uitkomsten van het onderzoek gedeeld met de Kamer.
Op welke wijze gaat u zich binnen de VN en in bilateraal verbanden inzetten om meer duidelijkheid te verschaffen over de gelegitimeerde inzet van bewapende drones, de gegevens die daartoe worden gebruikt, en versterking van de naleving van de bestaande regels daarover?
Het kabinet pleit actief voor een open internationaal debat over het toepassen van de geldende regels en het bevorderen van transparantie. In de Eerste Commissie van de AVVN heeft Nederland opgeroepen tot een open dialoog over de toepassing van de huidige regelgeving en transparantie bij de inzet van drones. Nederland zet zich samen met gelijkgestemde landen in voor verduidelijking van de uitleg van, en versterking van de naleving van de bestaande regels, ook waar het bewapende drones betreft.
Achterstand onderscheidingen politie |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er grote achterstanden zijn bij de politie met het vervaardigen van oorkondes, die een agent bijvoorbeeld kan krijgen bij een 40-jarig ambtsjubileum, waardoor een politiemedewerker hier soms drie jaar op moet wachten? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te voorkomen?1
In een aantal eenheden is inderdaad sprake van achterstand bij het uitreiken van de oorkondes. Dat een agent drie jaar zou moeten wachten op een oorkonde bij een jubileum, wordt door de politie niet herkend. De achterstanden, die al zijn ontstaan in de oude korpsen, zijn inmiddels voor een groot deel weggewerkt.
Met de vorming van de nationale politie maakt het uitreiken van oorkondes onderdeel uit van landelijk beleid. Mede door het onlangs in gebruik genomen landelijk personeelsregistratiesysteem, wordt de vervaardiging van de oorkondes nu landelijk geregeld.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat politieagenten, die zich met gevaar voor eigen leven inzetten voor onze veiligheid, onderscheiden worden voor bewezen diensten? Zo nee, waarom niet?
Zowel vanuit een oogpunt van goed werkgeverschap als behoorlijk bestuur dienen oorkondes en onderscheidingen tijdig gereed te zijn. Medewerkers moeten daarop kunnen rekenen.
Ik betreur het dan ook dat er achterstanden zijn ontstaan bij de vervaardiging en uitreiking van oorkondes. Door het beheer hierover op landelijk niveau te beleggen, moet worden gewaarborgd dat oorkondes en onderscheidingen op het juiste moment worden uitgereikt.
Deelt u de mening dat, wanneer deze onderscheiding zo lang op zich laat wachten, dat getuigt van weinig respect naar de medewerker die deze onderscheiding blijkbaar heeft verdiend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Geweigerde terminale thuiszorg aan 23 mensen die thuis wilden sterven |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat u deze in- en intrieste zaak liever afdoet met een telefoontje naar één ziekenhuis, waardoor u het probleem kunt ontkennen, dan dat u inziet dat hier een grens overschreden is, en daadwerkelijk actie onderneemt om de impasse tussen u, de zorgverzekeraars en de aanbieders over het geldtekort voor de wijkverpleging te doorbreken, zodat de laatste wens van mensen om thuis te kunnen sterven niet meer geblokkeerd wordt?1
Ik heb mij op de hoogte gesteld van de toegang tot terminale zorg in de casus die aan de orde was in de Nieuwsuur uitzending. In dit verband heb ik contact opgenomen met zowel het betrokken ziekenhuis als de zorgverzekeraar. Dat ik problemen zou ontkennen herken ik dus niet. Wel is mij uit deze contacten gebleken dat het incidenteel is voorgekomen dat door fluctuaties in het aantal terminale patiënten, niet altijd de voorkeursoplossing van de patiënt en familie (zoals thuis sterven) op korte termijn kan worden gerealiseerd. Op basis hiervan heeft zorgverzekeraar CZ nieuwe werkafspraken gemaakt met ziekenhuizen en thuiszorgaanbieders. Daarnaast heb ik conform de moties van het Kamerlid Wolbert2, bij zorgverzekeraars en zorgaanbieders het belang van goede regionale afspraken en een pro-actieve houding bij een knellend budget benadrukt, om eventuele problemen in de toekomst te voorkomen.
Overigens spreek ik regelmatig met partijen over alle aspecten van de wijkverpleging waaronder de inkoop van en toegang tot de specialistische vormen van wijkverpleging, zoals de palliatief terminale thuiszorg. Zoals ik heb toegezegd in het voortgezet algemeen overleg van 10 november jl., naar aanleiding van een motie van het Kamerlid Bergkamp3, informeer ik de Tweede Kamer nog voor het eind van het jaar over de stand van zaken rond de inkoop van de gespecialiseerde functies van de wijkverpleging.
Het bericht dat Unicef waarschuwt voor het lot van Nepalese kinderen in de winter |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de waarschuwing van Unicef omtrent het lot van Nepalese kinderen in de aanstaande winter?1
Ja.
Welke activiteiten ondernam en onderneemt Nederland sinds de aardbevingen met betrekking tot noodhulp en wederopbouw? Hoeveel personen zijn bereikt met de in de brief van 4 juni 2015 (Kamerstuk 32 605 nr. 167) aangekondigde activiteiten op het gebied van voedselhulp, water en sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg, opvang en non-food items?
Na de aardbeving van 25 april 2015 heeft Nederland tien miljoen euro beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp. Deze bijdrage is via verschillende kanalen verstrekt. Eén miljoen euro is beschikbaar gesteld aan de noodhulp- en wederopbouwrespons van de International Federation of Red Cross and Red Crescent Societies (IFRC) via het Nederlandse Rode Kruis. Het IFRC noodhulpverzoek van omgerekend 31 miljoen euro richt zich op het lenigen van de noden van 75.000 personen.
Daarnaast heeft Nederland een bijdrage van vijf miljoen euro gedaan aan het VN noodhulpverzoek, die ten goede is gekomen aan het World Food Program (WFP). Het WFP richt zich op voedselhulp en logistieke diensten ten behoeve van de bredere humanitaire noodhulprespons. Naast de logistieke diensten heeft WFP 128 miljoen dollar gevraagd om 1.4 miljoen mensen van voedselhulp te kunnen voorzien.
Tot slot is vier miljoen euro beschikbaar gesteld aan een gezamenlijke respons van de Dutch Relief Alliance (DRA), een alliantie van dertien Nederlandse hulporganisaties gesteund door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Binnen dit programma, dat op 31 december 2015 ten einde loopt, zijn activiteiten op het gebied van voedselhulp, water en sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg, opvang en non-food items uitgevoerd die voor minstens 130.000 personen een start betekent voor het weer oppakken van het normale leven.
In hoeverre was de hulp ten aanzien van de opvang (bijvoorbeeld tenten) en non-food items (bijvoorbeeld kooktoestellen) toegerust voor gebruik bij een strenge winter en olietekorten?
De door Nederland gefinancierde humanitaire organisaties (WFP, DRA, Rode Kruis) richten zich onder meer op de zogenaamde winterization, het voorbereiden op de winter. Als onderdeel van de noodhulprespons voert WFP sinds september activiteiten uit zoals de distributie van voedsel, landbouwzaden en veevoer, en het verstrekken van geldtoelages aan hulpbehoevende personen en families. Ook binnen de noodhulprespons van de DRA is rekening gehouden met de winterse omstandigheden en de voortdurende brandstoftekorten. Zo heeft bijvoorbeeld distributie van gereedschap en materialen plaatsgevonden om onderdak winterklaar te maken en mensen bescherming te bieden tegen het winterse weer. Ook zijn er «community mobilizers» aangesteld en getraind om mensen voor te lichten over het verstevigen en winterklaar maken van hun onderkomen. Daarnaast zijn pakketten uitgedeeld met dikke dekens en warme kleding, en hebben veel huishoudens geld ontvangen zodat zij naar eigen inzicht benodigde goederen en materialen kunnen aanschaffen. Ook IFRC en het Nepalese Rode Kruis hebben een responsstrategie voor wintergerelateerde noden, waarbij 15.000 families in hooggelegen gebieden en in gebieden waar veel huizen zijn verwoest, een geldtoelage ontvangen om zich voor te bereiden op de winter (bijvoorbeeld voor de aanschaf van warme kleren, dekens, isolatiemateriaal etc.).
Hoeveel miljoen euro heeft Nederland zelf, in Europees verband en in VN-verband beschikbaar gesteld voor noodhulp en wederopbouw in Nepal? Hoeveel daarvan is reeds gebruikt, en hoeveel kan versneld ingezet worden om de voorspelde onderkoeling, ondervoeding, een tekort aan geneesmiddelen en vaccins, en een tekort aan olie te voorkomen zo niet in omvang en ernst te doen afnemen?
Zie voor de Nederlandse steun het antwoord op vraag 2. De noodhulprespons van de DRA loopt 31 december 2015 af en het merendeel van de activiteiten is reeds afgerond. Voor de Nederlandse bijdrages aan WFP en IFRC geldt dat de organisaties de humanitaire middelen naar eigen inzicht kunnen inzetten. De bijdrage aan WFP loopt tot eind december 2015. IFRC en het Nepalese Rode Kruis richten zich, naast de responsstrategie voor wintergerelateerde noden zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, op wederopbouw in vier sectoren – water, sanitatie en hygiëne; hulp op het gebied van levensonderhoud; herstel van gezondheidsposten en verbetering van sociale gezondheidszorg; wederopbouw van permanente woningen. De IFRC respons loopt tot oktober 2016. Na de aardbeving heeft de Europese Commissie een noodhulpbijdrage van 14 miljoen euro verstrekt. Hiervan wordt 2 miljoen euro specifiek ingezet voor het lenigen van noden gerelateerd aan de winterse omstandigheden.
Welke inzet heeft Nederland om op Europees en internationaal vlak deze waarschuwing van Unicef effectief op te pakken?
Het kabinet is zich ten zeerste bewust van de ernst van de situatie in Nepal. Om humanitaire organisaties zoals Unicef de flexibiliteit te geven om financiële middelen in te zetten daar waar de noden het hoogst zijn, geeft Nederland jaarlijks algemene ongeoormerkte bijdragen aan onder meer Unicef, CERF, ICRC en WFP. Indien zij dat noodzakelijk achten, kunnen deze middelen onder meer aangewend worden voor de humanitaire noden in Nepal.
De exorbitante gouden handdruk voor de vertrekkend directeur van Buma |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Baas Buma/Stemra weigert loon te matigen en krijgt vijf ton mee»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de bezoldiging van de directie van Buma/Stemra?
Ja, hiervan heb ik kennis genomen en ik herinner me de eerdere vragen die uw Kamer heeft gesteld over de bezoldiging van de directie van Buma/Stemra (Aanhangsel Handelingen II, 2014/2015, nr. 1755 en Aanhangsel Handelingen II, 2010/2011, nr. 2998).
Vind u het redelijk dat iemand, juist bij vertrek omdat hij zich niet wenst te houden aan de wet, zo'n krankzinnig hoge ontslagvergoeding ontvangt met de redenering dat dat nu eenmaal is afgesproken? Wat is uw oordeel dat hiermee geld gebruikt wordt van de rechthebbenden, de auteurs van de muziek waarvan Buma/Stemra de belangen moet vertegenwoordigen?
Bij de totstandkoming van de wijziging van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties («Wet toezicht») is ervoor gekozen om de bezoldiging van topfunctionarissen van collectieve beheersorganisaties te normeren. Dit indachtig de brede steun bij veel fracties hiervoor in de Tweede Kamer, gelet op de publieke functie en maatschappelijke verantwoordelijkheid van collectieve beheersorganisaties (Kamerstuk 31 766, nr. 11). Daarbij is aangesloten bij de normering uit de Wet Normering Topinkomens (WNT). Dit betekent dat ook het overgangsrecht uit de WNT van toepassing is, wanneer een arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de inwerkingtreding van deze wet. Dit was het geval bij de vertrekkend directievoorzitter van Buma/Stemra. Dientengevolge dienen de bestaande arbeidsvoorwaarden uit deze arbeidsovereenkomst gerespecteerd te worden.
Het is, destijds in 2010, de keuze van de Vereniging Buma en de Stichting Stemra geweest om deze directievoorzitter aan te stellen tegen de toen afgesproken arbeidsvoorwaarden. Naar huidig recht is een dergelijke vertrekregeling niet meer overeen te komen.
Bent u bereid te onderzoeken of, zoals Buma/Stemra feitelijk beweert, in het contract met betrokkene inderdaad staat dat bij het niet willen voldoen aan de wet zo'n hoge ontslagvergoeding wordt toegekend?
Het College van Toezicht Auteurs- en naburige rechten («Het College») is belast met het toezicht op en de handhaving van de normering van de bezoldiging van topfunctionarissen bij collectieve beheersorganisaties. Zij zijn ook de aangewezen partij om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de vertrekregeling van de directievoorzitter van Buma/Stemra in het licht van de WNT, omdat onderzoek naar de naleving van de WNT door collectieve beheersorganisaties bij het College berust.
Van het College heb ik begrepen dat Buma/Stemra het voorgenomen besluit over de vertrekregeling heeft voorgelegd aan het College.
Het College heeft het voorgenomen besluit gekwalificeerd als een «besluit van wezenlijk belang» (artikel 5, Wet Toezicht) waarover het College kan adviseren.
Het College heeft vervolgens beoordeeld dat het voorgelegde conceptbesluit onder het overgangsrecht van de WNT valt en heeft mij hierover geïnformeerd.
Het is voor het overige niet aan mij om mededeling te doen over de inhoud van de arbeidsovereenkomst tussen twee private partijen, in dit geval Buma/Stemra en de heer Van der Ree. In het geval tussen deze partijen verschil van inzicht zou ontstaan over de uitleg van hun overeenkomst, is het aan de rechter om daarover te oordelen. Uit het persbericht van Buma/Stemra begrijp ik dat van een dergelijk verschil van inzicht in dit geval geen sprake is.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is het uitbetalen van dit soort buitensporige ontslagvergoedingen te verhinderen bij het niet willen voldoen aan de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), ook als er afspraken van vóór inwerkingtreding van de wet zijn?
Op afspraken over bezoldigingen en ontslagvergoedingen van voor de inwerkingtreding van de normering is het reguliere overgangsrecht van de WNT van toepassing. Dit overgangsrecht is destijds in de WNT opgenomen, met het oog op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Zijn er bij Buma/Stemra en overige collectieve beheersorganisaties nog meer functionarissen werkzaam die boven de huidige WNT-norm betaald worden? Zo ja, welke organisaties, functies en aantallen betreft dit?
In 2013 en 2014 maakten in totaal drie topfunctionarissen belast met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie gebruik van het overgangsregime (twee van Buma/Stemra en één van SENA). Eén van deze functionarissen was de directievoorzitter van Buma/Stemra, die inmiddels zijn vertrek heeft aangekondigd.
Kunnen de overschrijdingen bij collectieve beheersorganisaties van de WNT-norm opgenomen worden in de WNT-jaarrapportage? Zo nee, waarom niet en kan het College van Toezicht Auteursrechten in zijn jaarrapport dan deze gegevens publiceren?
In artikel 7.1 WNT is de grondslag opgenomen voor de WNT-jaarrapportage. Dit artikel is niet van toepassing op collectieve beheersorganisaties. Daarom worden er geen gegevens over deze sector opgenomen in deze rapportage. De collectieve beheersorganisaties rapporteren hun bezoldigingsgegevens aan het College. Het College neemt deze gegevens op in haar toezichtsrapport, dat ieder jaar, tezamen met het jaarverslag aan de Kamer wordt toegezonden.
Een nieuwe, tweede corruptiezaak bij Propertize |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Justitie bezig is met een tweede corruptiezaak bij Propertize en bij deze nieuwe affaire vijf verdachte personen en drie bedrijven betrokken zijn?
Ja.
Kunt u aangeven in welk jaar de vermoedelijke omkoping speelde?1
Het Openbaar Ministerie heeft mij medegedeeld dat het, gelet op de opsporings- en vervolgingsbelangen, hierover geen mededelingen kan doen.
Klopt het, dat ook in dit strafonderzoek sprake is van omkoping, oplichting, witwassen en valsheid in geschrifte? Deelt u de mening, dat witteboordencriminaliteit strafrechtelijk moet worden aangepakt en is al duidelijk of het tot strafrechtelijke vervolgen wordt overgegaan? Zo nee, wanneer komt hier naar verwachting duidelijk over?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat in het betreffende onderzoek sprake is van een verdenking ter zake van oplichting, niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en witwassen. De zaak bevindt zich momenteel bij de rechter-commissaris in verband met aanvullende onderzoekswensen van de verdediging. Daarna zal het Openbaar Ministerie per verdachte een definitieve vervolgingsbeslissing nemen.
De bestrijding van financieel-economische criminaliteit is de laatste jaren geïntensiveerd. Uiteraard dient ook deze vorm van criminaliteit aangepakt te worden.
Kunt u aangeven of naast dit tweede strafonderzoek er nog andere (straf)onderzoeken lopen naar (voormalig) medewerkers van Propertize?
Ik kan geen mededeling doen of er in individuele gevallen door het Openbaar Ministerie wel of geen onderzoek wordt verricht.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die door Propertize zijn genomen om dit soort malversaties te voorkomen?
Er is sprake geweest van één aanwijzing. Op basis van een onderzoek door DNB in de periode 23 januari – april 2013 naar onder meer de wijze waarop SNS Property Finance opvolging gegeven had aan de signalen van mogelijke belangenverstrengeling, heeft DNB SNS Property Finance op 9 september 2013 een aanwijzing gegeven. Het onderzoek van DNB heeft weliswaar plaatsgevonden net voor en na de nationalisatie, maar de inhoudelijke basis van de aanleiding tot het onderzoek van DNB is gelegen in de jaren voorafgaand aan de nationalisatie van SNS Reaal op 1 februari 2013. De aanwijzing van DNB had betrekking op herstelmaatregelen ten aanzien van beheerste en integere bedrijfsvoering.
Propertize heeft gedurende 2014 de Propertize Werkwijze ingevoerd. De Propertize Werkwijze betreft de administratieve organisatie en interne beheersing van Propertize alsmede de daaraan gerelateerde (beleids)documenten, met als doel het waarborgen van een beheerste en integere bedrijfsvoering. Daarbij heeft Propertize haar organisatie uitgebreid met een afdeling Internal Audit en een afdeling Compliance & Integrity.
Een gerenommeerd extern advieskantoor heeft op verzoek van de raad van bestuur van Propertize gedurende juli – augustus 2014 een validatie uitgevoerd op de Propertize Werkwijze en op 8 september 2014 geconcludeerd dat de opzet, bestaan en werking van de Propertize Werkwijze voldoende waarborgen bieden voor een beheerste- en integere bedrijfsvoering.
DNB heeft het ingezette verbetertraject gedurende de looptijd door middel van eigen waarnemingen gevolgd en heeft kennisgenomen van de bevindingen van de externe adviseur. Op 11 december 2014 heeft Propertize van DNB een brief ontvangen met daarin de vaststelling dat in voldoende mate wordt voldaan aan de aanwijzing van DNB.
In het najaar van 2014 heeft Propertize een integrale integriteitrisico-analyse uitgevoerd. De integrale integriteitrisico-analyse is op verzoek van de Raad van Commissarissen van Propertize gevalideerd door een extern gerenommeerd advieskantoor. De integriteitsrisico-analyse is vervolgens vergeleken met de Propertize Werkwijze. Op basis van deze vergelijking is geconcludeerd dat de aldus geïdentificeerde integriteitsrisico’s middels de beheersmaatregelen in de Propertize Werkwijze worden afgedekt.
Wat betekent deze tweede corruptiezaak voor de voorgenomen verkoop van Propertize?
In de eerste helft van 2013 heeft SNS Reaal/ SNS Property Finance (thans Propertize) aangifte gedaan van fraude, omkoping en/of oplichting. De kwestie waaraan thans in de media wordt gerefereerd was bij deze aangifte inbegrepen. Omdat de kwestie waaraan in de media wordt gerefereerd – wat Propertize betreft – geen nieuwe feiten betreft, meen ik dat dit geen invloed op het verkoopproces zal hebben.
Klopt het dat DNB SNS aanwijzingen gaf, ook na de nationalisatie? Zo ja welke aanwijzingen waren dit?2
Zie antwoord vraag 5.
De Commissie Hoekstra/Frijns de integriteitsproblemen bij SNS; hoe oordeelt u in dat licht over de volgende passages in het genoemde artikel in NRC «Een pagina gaat over integriteitsprogramma en integriteitsmetingen in de jaren erna. Maar niets over de gebrekkige bedrijfsvoering, controle en klantenkennis. Of over de aanwijzingen voor fraude en al die andere kwesties waarvan DNB in haar aanwijzing schrijft dat daar ook in eerdere jaren sprake van was en waarmee honderden miljoenen euro gemoeid zijn.»?
Naar aanleiding van de nationalisatie van SNS REAAL heeft de onafhankelijke Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL onderzocht of DNB en het Ministerie van Financiën, afzonderlijk van elkaar en in samenwerking, tijdig en toereikend hebben gereageerd op informatie, signalen en ontwikkelingen in de financiële positie van SNS REAAL. De onderzoeksperiode is geëindigd op 1 februari 2013.
In een brief aan de commissie van 5 april 2013 (bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 33 532, nr. 27), heeft de Minister van Financiën, op verzoek van de Vaste Kamercommissie van Financiën, de commissie gevraagd om aandacht te besteden aan de mate waarin er bij de goedkeuring voor de overname van Property Finance door SNS REAAL aandacht is besteed aan integriteitskwesties, en de vraag of signalen over mogelijke misstanden bij Bouwfonds serieus zijn genomen; en de organisatie en het functioneren van het risicobeheer binnen SNS REAAL en de mate van toezicht daarop door de Nederlandsche Bank. De commissie heeft in haar rapport in een afzonderlijk hoofdstuk, getiteld «Aandacht voor integriteitskwesties», aan dit verzoek gevolg gegeven.
Deelt u de mening dat het in de rede zou hebben gelegen dat hier juist wel en uitgebreid onderzoek naar en verslag van zou zijn gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u in dat perspectief over de uitspraak van commissielid Frijns dat zij «niet de diepte ingegaan (zijn) op wat SNS Reaal zelf wel of niet heeft gedaan?» Was het niet juist de opdracht, mede op aandringen van de Tweede Kamer, om ook boven water te krijgen in hoeverre integriteitsproblemen mede de oorzaak waren van de deconfiture van SNS?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over de mate waarin integriteitsproblemen, corruptie en zelfverrijking een eigenstandige oorzaak vormden voor de slechte vastgoedportefeuille en afbouw ervan en de noodzakelijke nationalisatie die erna volgde?
Zolang deze kwestie onder de rechter is, kan ik hier geen uitspraken over doen.
Wachttijden bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over wachttijden bij het NFI?1
Ja.
Waarom geeft u wederom aan dat de kernproductie door de taakstellingen niet wordt geraakt, terwijl door zowel Ondernemingsraad van het NFI als het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie in een notitie d.d. 19 februari 2015 is aangegeven dat er nu al onvoldoende ruimte en capaciteit is om aan de doelstellingen van de Veiligheidsagenda 2015–2018 te voldoen? In hoeverre zal de structurele investering van 5 miljoen euro hier een rol in spelen?
Zoals ik reeds aan uw Kamer heb gemeld tijdens het VAO aangaande de bezuinigingen bij het NFI op 2 september jl. en bij de beantwoording van Kamervragen op 3 november 20152, houd ik de vinger aan de pols over de uitvoering van de taakstellingen bij het NFI en de gevolgen voor politie en OM. Indien zich substantiële afwijkingen voordoen, word ik hierover door het NFI geïnformeerd. Uitgangspunt is en blijft dat ten opzicht van het NFI altijd sprake zal zijn van schaarste.
Vanaf 2016 stel ik € 5 mln. extra beschikbaar voor forensisch onderzoek. In 2016 zal de € 5 mln. ingezet worden voor benodigd extra onderzoekscapaciteit bij het NFI ter verlichting van de door politie en OM geconstateerde knelpunten en voor de kosten die in het kader van het behalen van de efficiencytaakstelling gemaakt worden. Vanaf 2017 wordt € 2 mln. ingezet om de extra capaciteit via andere (particuliere) instituten beschikbaar te houden, de overige € 3 mln. komen ten gunste van het NFI. Met die € 3 mln. worden niet de taakstelling en de bijbehorende reorganisatie teruggedraaid, maar dit bedrag biedt het NFI extra ruimte om knelpunten in de capaciteit voor politie en OM te verlichten. De drie partijen zullen in het eerste kwartaal een voorstel doen ten aanzien van de nadere invulling.
Klopt het dat in 2007 een andere definitie werd gegeven aan de doorlooptijd van zaken bij het NFI, te weten dat dat de doorlooptijd begon op het moment dat de (onderzoeks)aanvraag bij het NFI was ingediend, terwijl niet noodzakelijk was dat alle benodigde stukken binnen waren? Zo nee, hoe werd de doorlooptijd toen berekend?
In 2007 begon de doorlooptijd van zaken binnen het NFI op het moment van overdracht van de complete aanvraag aan c.q. acceptatie door de betreffende onderzoeksafdeling binnen het NFI. Indien door de onderzoeksafdeling geconstateerd werd dat aanvullende informatie nodig was, werden politie en OM gevraagd om die informatie aan te vullen. Deze wachttijd telde mee in de totale doorlooptijd van het NFI. Met ingang van 2010 is in overleg met politie en OM een zogenaamde «klokstil» functionaliteit ingevoerd. Hiermee worden dagen waarop gewacht moest worden op nadere informatie van politie en OM, en waardoor de aanvraag niet behandeld kan worden door het NFI, niet meer meegerekend in de doorlooptijd van het NFI. In 2012 is in overleg met politie en OM besloten tot een aanpassing van die definitie waarbij de doorlooptijd start op het moment dat de sporen voor onderzoek binnenkomen bij het NFI in plaats van het moment van acceptatie door de onderzoeksafdeling. Vanuit de aanvrager van het onderzoek is dit een logischer startpunt. Nu uit onderzoek door het NFI zelf is gebleken dat deze definitiewijziging abusievelijk niet goed is doorgevoerd in de ict-systemen van het NFI, zal het NFI dit zo spoedig mogelijk alsnog doorvoeren waardoor de berekende doorlooptijd weer overeenkomt met de definitie. Tot die tijd zijn de berekende doorlooptijden nominaal 1 dag korter dan volgens de definitie zou moeten.
Klopt het dat de definitie van doorlooptijd in de tussentijd is gewijzigd en deze nu pas begint op het moment dat alle stukken binnen zijn die benodigd zijn voor het onderzoek door het NFI? Zo nee, hoe wordt de doorlooptijd nu berekend?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is de definitie van de doorlooptijd van zaken bij het NFI veranderd, welke verschillende definities hebben er de afgelopen tien jaar bestaan en wat waren de redenen om deze definitie te wijzigen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het NFI tussen 2007 en nu ook is gaan werken met service level agreements, waardoor de hoeveelheden onderzoeksvragen per deskundigheidsgebied per maand (of jaar) tamelijk beperkt zijn gehouden, waardoor de meeste deskundigheidsgebieden met meer fte’s toch substantieel minder onderzoeken produceren dan bijvoorbeeld 15 jaar geleden, waardoor ook de wachttijden zijn afgenomen?
Vanaf 2008 is het NFI gaan werken met Service Level Agreements (SLA’s). In het SLA worden afspraken gemaakt over het aantal onderzoeken dat het NFI gegeven het beschikbare budget en de daarmee samenhangende capaciteit kan verwerken. Mede hierdoor is een efficiëntieslag gemaakt in het werk bij het NFI. Het SLA heeft daardoor bijgedragen aan een verhoging van de productie en een verlaging van de levertijden.
Klopt het dat er in eerste instantie (voor 2007) bij het berekenen van de gemiddelde doorlooptijden geen rekening is gehouden met de (geautomatiseerde) massaproductie, zoals bijvoorbeeld eenvoudige DNA-typeringen, waardoor er een scheef beeld ontstaat van de doorlooptijden nu deze standaardzaken plotseling wel worden meegerekend? Zo nee, waarom niet?
Nee, vanaf het eerste moment dat er afspraken zijn gemaakt over de doorlooptijden, zijn door het NFI alle geleverde producten, ook de standaard (deels geautomatiseerde) producten meegenomen in de berekening van de doorlooptijden.
Op basis van de nadrukkelijke behoefte van politie en OM, is de ontwikkeling van nieuwe producten met een snellere doorlooptijd ten behoeve van een snellere opsporing, een focus geweest voor Research en Development de afgelopen jaren. Hiervoor heeft het NFI enkele «sprintproducten» ontwikkeld. Deze «sprintproducten» hebben een korte tot zeer korte doorlooptijd (bijvoorbeeld bij DNA: 6 uur), maar zijn mede gezien de relatief geringe aantallen – beperkt van invloed op de gemiddelde doorlooptijd.
Klopt het dat het gezien alle voorgaande vragen niet zomaar te zeggen is of de doorlooptijden in de verschillende deskundigheidsgebieden drastisch zijn afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hoewel de doorlooptijden door verschillende factoren worden beïnvloed, geeft de daling een reëel beeld van de toegenomen snelheid. Deze verbetering wordt ook geapprecieerd door politie en OM zo blijkt uit overleggen met die partijen.
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken of de gemiddelde wachttijd van onderzoeken bij het NFI nu daadwerkelijk geringer is geworden in de loop der tijd, wat daar de redenen van zijn, welke eventuele knelpunten nog worden ervaren en wat de effecten daarvan zijn op de doorlooptijd binnen de gehele strafrechtsketen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik u reeds bij verschillende aangelegenheden heb gemeld, vindt er momenteel onder leiding van Professor Zouridis een onderzoek plaats ten behoeve van de driejaarlijkse signalering. Dit onderzoek richt zich op de rol van het forensisch onderzoek in het opsporingsonderzoek en de werking ervan in de keten. Dit lopende onderzoek in combinatie met het feit dat ik de vinger aan de pols houd bij het NFI, maken dat ik vooralsnog geen extra noodzaak zie tot een onderzoek naar de gemiddelde doorlooptijd.
De BTW-plicht van gemeenten bij ambtelijke fusies |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen van de vier gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a. om per 1 januari 2016 ambtelijk te fuseren als opmaat naar een bestuurlijke fusie, met als juridische basis een zware gemeenschappelijke regeling?
Ja, daar ben ik mee bekend. Uit de media heb ik op dit punt ook vernomen dat de ambtelijke fusie is uitgesteld vanwege onzekerheid rondom arbeidsplaatsen en standplaatsen.
Bent u bekend met de btw-plicht waarmee deze gemeenten worden geconfronteerd als zij een ambtelijke fusie aangaan, waarbij alle vier gemeenten btw moeten betalen over de diensten (ambtelijke voorbereiding en uitvoering) die zij afnemen van de gemeenschappelijke regeling (ambtelijke fusieorganisatie)?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat gemeenten, indien zij een ambtelijke fusie aangaan, altijd btw moeten betalen over de diensten die zij van de ambtelijke fusieorganisatie afnemen, terwijl bij een ambtelijke fusie het afnemen van diensten van de nieuwe ambtelijke organisatie juist het doel is? Zo ja, waarom geldt hier geen vrijstelling voor?
In 2015 is in Europees verband, namelijk in het btw-comité, volop gesproken over de reikwijdte van de koepelvrijstelling. Deze overleggen hebben inmiddels tot een succesvolle uitkomst geleid. De Europese Commissie heeft zich namelijk onverwacht en duidelijk uitgesproken voor een ruimere toepassing van de koepelvrijstelling dan onder meer in Nederland het geval is. Deze ruimte benut ik graag. Dit betekent dat de koepelvrijstelling voor de dienstverlening van de fusieorganisatie geldt als de dienst van de fusieorganisatie hoofdzakelijk (voor 70% of meer) wordt gebruikt door de deelnemende gemeenten voor onbelaste overheidsactiviteiten of vrijgestelde activiteiten. Daarmee is de btw-problematiek van gemeentelijke samenwerking in de vorm van een fusieorganisatie vrijwel geheel opgelost. Ik zal deze beleidswijziging op de gebruikelijke wijze publiceren, waarbij conform het Besluit Fiscaal Bestuursrecht ambtshalve niet op het verleden wordt teruggekomen.
Kunt u aangeven hoeveel gemeentelijke fusieprojecten en gemeenten hierdoor getroffen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u deze btw-heffing in het licht van de druk op gemeenten om juist méér te gaan samenwerken, efficiënter te werken en het feit dat een ambtelijke fusie juist al een extra financiële inspanning van gemeenten vraagt?
Zie antwoord vraag 3.
Onder welke voorwaarden is de zogenaamde koepelvrijstelling van toepassing bij samenwerking tussen gemeenten?
De koepelvrijstelling is opgenomen in artikel 11, eerste lid, onderdeel u, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Deze vrijstelling is gebaseerd op de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onderdeel f, van de BTW-richtlijn. Lidstaten zijn verplicht deze vrijstelling op te nemen in hun wet- en/of regelgeving. De koepelvrijstelling geldt alleen voor diensten van een samenwerkingsverband (koepel) aan haar leden die direct nodig zijn voor de uitoefening van prestaties van die leden, die deze leden vrijgesteld van BTW of als niet-ondernemer verrichten. Verder is vereist dat de koepel alleen de gemaakte kosten naar rato van het aandeel van de leden in de diensten doorbelast. Toepassing van de koepelvrijstelling mag niet leiden tot concurrentieverstoring tegenover derden. Om die reden zijn bepaalde diensten van de koepelvrijstelling uitgezonderd, zoals het verzorgen van de financiële administratie.
Bent u bereid om een btw-vrijstelling in te voeren voor gemeenten die een ambtelijke fusie aangaan ter voorbereiding op een bestuurlijke fusie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Mijnbouwschade in Delfzijl |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten: «Delfzijl slaat bij Alders alarm over massale schade in dorpen»1 en «Alders komt met onderzoek naar situatie in dorpen bij Delfzij»?2
Ja.
Is het waar dat het hier gaat om mijnbouwschade veroorzaakt door gaswinning in Groningen?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) start in het eerste kwartaal van dit jaar met een onderzoek naar de oorzaken van de hoge percentages schadegevallen die gelokaliseerd zijn aan de randen van het aardbevingsgebied. Hierin wordt een brede variatie van mogelijke schadeoorzaken bekeken.
Zo ja, wat betekent het bericht over de omvangrijke schade buiten de officiële contour van de Peak Ground Acceleration (PGA)-kaart voor de bruikbaarheid van het tweede advies van de commissie Meijdam bij de bepaling van een veilig gaswinningsniveau? En wat betekent deze geconstateerde, omvangrijke mijnbouwschade buiten de NAM schadecontour voor de voorgestelde werkwijze en prioriteiten van de Nationaal Coördinator Groningen?
De contourenkaart geeft aan binnen welk gebied schade als gevolg van de aardbevingen in Groningen te verwachten is. Elke melding, ook als dit schade buiten de contour betreft, wordt afzonderlijk beoordeeld.
Indien het hier niet gaat om mijnbouwschade veroorzaakt door gaswinning in Groningen, wat is dan de oorzaak van de schade? Kunt u meer voorbeelden geven van gebieden in Nederland met een gelijke concentratie schade aan woningen door deze oorzaak?
Dit is onderwerp van onderzoek, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2.
Is er bij het bepalen van de contour van de PGA-kaart, behalve naar extra risico’s van mijnbouwschade door gaswinning, ook gekeken naar extra risico’s op mijnbouwschade als gevolg van waterinjectie en extra risico’s als gevolg van de combinatie van gaswinning en waterinjectie bij het bepalen van de PGA-kaart? Zo ja, op welke wijze zijn deze risico’s meegenomen bij bepaling van de PGA-contour? Zo nee, waarom niet en wat betekent dit dan voor de bruikbaarheid van het tweede advies van de commissie Meijdam bij het bepalen van een veilig winningsniveau?
In mijn brief aan uw Kamer van 23 maart 2015 ben ik ingegaan op de mogelijke risico’s van waterinjectie (Kamerstuk 33 952, nr. 31). In deze brief heb ik ook aangegeven dat en waarom de kans op door injectie geïnduceerde bevingen laag is. Hierdoor is het effect van mogelijke bevingen als gevolg van waterinjectie op de PGA-kaart, die uitgaat van een maximale beving door gaswinning van 5 op de schaal van Richter, gering.
Hoeveel aardgas wordt er jaarlijks geproduceerd buiten de PGA-contour van het KNMI en met welke hoeveelheid is deze winning sinds 2013 gedaald of gestegen?
De winning uit het gehele Groningenveld is meegenomen bij het berekenen van de PGA-kaart van het KNMI. Deze omvat dus het gehele Groningenveld.
Wat betekent de omvangrijke schade buiten de contour van de PGA-kaart voor de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de PGA-kaart en de door NAM gehanteerde schadecontour voor mijnbouwschade?
De PGA-kaart is niet bedoeld om een inschatting te geven voor schade, maar dient als prioritering voor de versterkingsopgave. NAM hanteert wel een kaart voor aardbevingsschade. Als wordt vastgesteld dat schade ook daadwerkelijk door aardbevingen komt zal deze wellicht moeten worden herzien. Dit is onderwerp van het onderzoek, zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze worden tot 1 januari 2016 schadeclaims, die vallen buiten de schadecontour van NAM, afgehandeld en hoe gebeurt dit na 1 januari 2016?
Vanaf 1 januari 2015 kunnen alle schades in de provincie Groningen worden gemeld bij het Centrum Veilig Wonen (CVW), dus ook schades die buiten de schadecontour vallen. NAM heeft Arcadis opdracht gegeven om op basis van steekproeven onderzoek te doen naar de oorzaak van het hoge percentage schademeldingen dat buiten de oude schadecontour viel. De conclusie van dit onderzoek luidt dat er geen causale relatie wordt geconstateerd tussen de schade aan de huizen en gebouwen in dit gebied en de aardbevingen door gaswinning. NAM heeft de NCG gevraagd een onderzoek naar schadegevallen buiten de schadecontour te laten valideren. De NCG is voornemens deze validatie in het eerste kwartaal van 2016 uit te voeren. NAM heeft aangegeven zich te conformeren aan de uitkomst van deze validatie. Tenzij uit de validatie onomstotelijk blijkt dat de schade niet door aardbevingen kan zijn veroorzaakt zal er dus altijd een expert moeten beoordelen hoe schade is ontstaan en of vergoeding van de herstelkosten door NAM aan de orde is.
Bij wie kunnen bewoners, gebouweigenaren en organisaties, die buiten de NAM schadecontour vallen, zich tot 1 januari 2016 melden in geval van mijnbouwschade en waar na 1 januari 2016?
Zie het antwoord op vraag 8.
Hoeveel schadegevallen zijn afgewezen door de NAM en het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) en wat gebeurt er met deze schadegevallen?
NAM heeft de groep van ongeveer 600 bewoners die bij NAM hun schade hebben ingediend geadviseerd om zich tot het CVW te wenden. Gedurende de validatie van het onderzoek van Arcadis door de NCG zullen deze zaken worden aangehouden. Wanneer de validatie is afgerond, zullen deze meldingen worden afgehandeld.
Hoeveel schadegevallen zijn er bekend buiten de schadecontour van NAM en hoeveel buiten de contour van de PGA-kaart van KNMI? Hoe verhoudt dat zich tot het aantal schadegevallen binnen de schadecontour van NAM en binnen de contour van de PGA-kaart van KNMI, die de commissie Meijdam adviseert te gebruiken in haar tweede advies?
Het CVW heeft circa 1.200 meldingen ontvangen buiten de schadecontour van NAM. Daarnaast zijn er nog circa 600 meldingen die, in afwachting van het validatieonderzoek van de NCG, worden aangehouden. Binnen de schadecontour van NAM waren er circa 57.200 meldingen. De PGA-kaart is niet bestemd om een inschatting te geven voor schade, maar voor de versterkingsopgave.
Hoeveel huizen zijn er buiten de schadecontour van NAM opgekocht, ontruimd en gesloopt? Hoeveel buiten de PGA-contour van KNMI? Hoeveel binnen deze contouren?
Buiten de schadecontour zijn van NAM zijn er geen huizen aangekocht. Buiten de 0,1 contour op de huidige PGA-kaart van het KNMI zijn drie panden opgekocht.
Wat betekent de omvangrijke schade aan gebouwen buiten de PGA-contour voor de veiligheid van CC2 en CC3 gebouwen, zoals schoolgebouwen, kerken en kantoorgebouwen, zowel binnen als buiten de PGA-contour?
Optredende schade wil niet direct zeggen dat een gebouw onveilig is. Bij de veiligheid van gebouwen wordt gekeken naar het individuele risico en bestaat er geen «buitenste» PGA-contour. Ook bij een lage PGA-waarde kan een gebouw nog steeds versterkt moeten worden omdat het niet voldoet aan het individuele risico van 10-5. Dat kan bijvoorbeeld liggen aan de slappe ondergrond of de sterkte van het gebouw zelf.
Hoeveel meldingen van mijnbouwschade aan gebouwen in gevolgklassen (Consequence Classes – CC) 2 en 3 zijn er buiten de NAM schadecontour? Hoeveel hiervan betreffen schoolgebouwen of ziekenhuizen? Hoeveel meldingen van mijnbouwschade aan CC2 en CC3 gebouwen zijn er binnen de NAM schadecontour? Hoeveel hiervan betreffen scholen?
Er zijn afgelopen jaar 1.231 meldingen van aardbevingsschade uit het buitengebied ontvangen. Naast woningen ontving het CVW ook meldingen van aardbevingsschade aan 17 bedrijfspanden, 5 kerken en 2 scholen. Binnen de contour zijn er in 2015 in totaal 34.006 schademeldingen gedaan. CVW ontving 67 meldingen van schade aan een schoolgebouw, 718 meldingen aan een bedrijfspand en 2 keer een melding van schade aan een kerk.
Hoeveel CC2 en CC3 gebouwen voldoen niet aan de veiligheidsnorm in het bouwbesluit, zoals dit buiten Groningen van kracht is? Hoeveel daarvan bevinden zich binnen de NAM schadecontour? Hoeveel daarvan bevinden zich buiten de NAM schadecontour?
Dit is op voorhand niet te zeggen, omdat het een combinatie is van de mogelijk (maximaal) optredende aardbeving en de sterkte van het betreffende gebouw. Op basis van een statistische analyse schat NAM in dat het in deze gebieden om enkele honderden gebouwen gaat die moeten worden versterkt. Dit is pas met zekerheid te zeggen als de betreffende gebouwen ook daadwerkelijk zijn geïnspecteerd. De NCG neemt deze gebieden (Bedum, Noordoostkant van de stad Groningen, West-Delfzijl en Hoogezand) mee in de prioritering van de versterkingsopgave.
Waarom versterkt Waterschap Noorderzijlvest, dat buiten de PGA-contour en buiten de NAM schadecontour ligt, dijken om bestand te zijn tegen mijnbouwschade? Zijn er meer waterschappen in Nederland die buiten de PGA-contour en NAM schadecontour dijken verzwaren met het oog op mijnbouwschade? Zo ja, welke waterschappen betreft dit? Zo nee, waarom niet?
Het waterschap Noorderzijlvest en het waterschap Hunze en Aas hebben een proces in gang gezet om te bepalen in hoeverre er sprake is van een versterkingsopgave door bevingen voor de infrastructuur onder hun beheer. Dit is een vervolg op de eerdere quickscans die in opdracht van mijn ministerie in 2013 en 2014 door Deltares zijn uitgevoerd. Bij de bepaling van de versterkingsopgave maken de organisaties – wegens het ontbreken van normen – gebruik van inschattingen door deskundigen, op basis van de op dat moment beschikbare kennis. Omdat elk infrastructureel object uniek is, moet steeds per geval bepaald worden of er sprake is van een aardbevingsgerelateerde versterkingsopgave.
Wat betekent de omvangrijke mijnbouwschade aan bovengrondse bebouwing in dorpen rond Delfzijl, dat buiten de contour van de PGA-kaart en buiten de NAM schadecontour ligt, voor de veiligheid en stabiliteit van dijken, gemalen, (pers)leidingen en andere (vitale) infrastructuur?
Dit is onderwerp van het onderzoek zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
De veiligheid en stabiliteit van vitale infrastructuur zoals in vraag 17 omschreven moet op zichzelf voldoende gewaarborgd zijn. Omdat vrijwel elk infrastructureel object uniek is, zal steeds per geval vastgesteld worden of er sprake is van een specifieke bevingsopgave en wat deze precies inhoudt. Vrijwel alle organisaties die betrokken zijn bij het beheer van natte infrastructuur hebben inmiddels een proces in gang gezet om te bepalen in hoeverre dit aan de orde is. Eventueel opgetreden schade aan bovengrondse bebouwing is een van de aspecten die hierin mee worden genomen.
Wat is de status van het onderzoek van Deltares naar kwetsbaarheden bij mijnbouwschade van gemalen, sluizen en (pers)leidingen?
Het betreffende waterschap heeft een ingenieursbureau gevraagd om een plan van aanpak te schrijven voor de aanpak van overige infrastructuur, zoals gemalen, persleidingen en andere kunstwerken. Dit plan bouwt voor een deel voort op de eerdere inventarisatie van Deltares uit 2014. Verder zal het plan een aanpak bieden voor het stellen van kaders en uitgangspunten. Koppeling wordt gezocht met andere onderzoeken naar infrastructuur en het Platform Aardbevingsbestendige Infrastructuur (PAI). Begin maart worden de eerste resultaten verwacht volgens het waterschap.
Het drinkwaterbedrijf heeft inventariserend onderzoek lopen en het is de bedoeling om nog meer gericht onderzoek in gang te zetten. Hierover wordt ook overleg gevoerd met NAM.
Houdt het veiligheidsplan voor de regio rekening met mijnbouwschade voor ondergrondse en bovengrondse leidingen, Tankenpark NAM Delfzijl en Chemiepark Delfzijl? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom doet Veiligheidregio Groningen dit, terwijl Delfzijl, Chemiepark Delfzijl en Tankenpark Delfzijl buiten de schadecontour van NAM en de risiciocontour van het KNMI vallen? Houden andere veiligheidsregio’s, bijvoorbeeld Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond of Veiligheidsregio Zuid-Limburg, op soortgelijke wijze rekening met mijnbouwschade?
Het rampbestrijdingsplan dat door de Veiligheidsregio Groningen (VRG) wordt opgesteld in het kader van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO), beschrijft de aanpak van concrete rampsituaties voor specifieke inrichtingen. De basis hiervoor zijn de risicoanalyses die zijn opgesteld door de bedrijven zelf, die overigens sinds juli 2015 verplicht zijn om daarbij in te gaan op de risico’s van overstromingen en aardbevingen. VRG heeft een rampbestrijdingsplan voor diverse bedrijven op het Chemiepark Delfzijl, dat vooral inzicht biedt in de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van effecten die zich kunnen voordoen als beoordeelde risico’s werkelijkheid worden. Daarnaast heeft VRG een Incidentbestrijdingsplan Aardbevingen. Dit is een afgeleide van het rampbestrijdingsplan en beschrijft hoe de betrokken organisaties zich voorbereiden op de hulpverlening na een zware aardbeving met een scenario waarbij zich meerdere grootschalige incidenten gelijktijdig voordoen. Het Tankenpark NAM is niet BRZO-plichtig. NAM heeft locatienoodplannen waarmee de risico’s in beeld worden gebracht en de aanpak van mogelijke effecten wordt weergegeven. De contouren die gehanteerd worden door KNMI en NAM geven een indicatie waar mogelijk grootschalige effecten van een zware aardbeving te verwachten zijn, hoewel deze informatie nog gepaard gaat met onzekerheden. De gemeente Delfzijl, het Chemiepark en het Tankenpark vallen allemaal binnen het aandachtsgebied van VRG.
Elke veiligheidsregio stelt tenminste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan vast, dat is gebaseerd op het regionale risicoprofiel. Bij het op- en vaststellen van het regionale risicoprofiel wordt – waar opportuun – het crisistype «aardbevingen» betrokken.
Wat betekent de omvangrijke mijnbouwschade buiten de PGA-contour en buiten de NAM schadecontour aan bovengrondse bebouwing voor de veiligheid en stabiliteit van ondergrondse en bovengrondse leidingen, Tankenpark NAM Delfzijl en Chemiepark Delfzijl?
Dit is onderwerp van het onderzoek zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Het Chemiepark Delfzijl ligt aan de rand van het aardbevingsgebied. De contourenkaart van het KNMI geeft daar een maximale grondversnelling van circa 0,14g met een 0,2% overschrijdingskans, en dat is het uitgangspunt bij het onderzoek naar aardbevingsbestendigheid. De maximale grondversnelling (PGA) van 0,1g op de contourenkaart is een indicatie van de buitengrens voor versterkingswerk, maar dit is geen absolute grens. NAM hanteert geen schadecontour meer, maar kijkt wel naar de waarschijnlijkheid dat schade toe te schrijven is aan geregistreerde bevingen. Op het Chemiepark Delfzijl is nog geen aardbevingsschade geconstateerd.
Wat is de status van de onderzoeken naar risico’s voor mens en milieu als gevolg van mijnbouwschade bij Chemie Park Delfzijl, inclusief leidingen binnen, van en naar de verschillende inrichtingen; NAM Tankenpark Delfzijl; inclusief leidingen binnen, van en naar de inrichting; en andere bedrijven in Groningen; inclusief leidingen binnen, van en naar de verschillende inrichtingen?
Onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van industriële constructies vindt momenteel plaats bij alle BRZO-bedrijven in de provincie. Zie verder het antwoord op vraag 23.
Wat is de status van het onderzoek van AkzoNobel naar de mogelijke aanpassingen aan het bedrijfsproces om de risico’s door mijnbouwschade te verlagen?
Naast het onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van industriële constructies heeft het Chemiepark Delfzijl procedures en beleid opgesteld voor het meten van en reageren op aardbevingen. Snelle eerste mitigerende maatregelen ten aanzien van chlooropslag zijn nu al praktisch mogelijk indien nodig. Ook loopt er een studie naar verdere mitigerende acties in het bedrijfsproces, zoals aanpassingen in de wijze van productie, transport en opslag. Op basis daarvan zal AkzoNobel besluiten of er projecten gestart zullen worden voor het aanpassen van de productie en opslag.
Deelt u de mening dat de uitkomsten van de onderzoeken naar risico’s door mijnbouwschade bij bedrijven op Chemie Park Delfzijl, AkzoNobel en NAM Tankenpark Delfzijl vallen onder relevante milieu-informatie, zoals bepaald in het Verdrag van Aarhus en de Europese Richtlijn 2003/4/EG, «Toegang tot milieu-informatie voor het publiek»? Zo nee, waarom niet en tot waar strekt toegang tot relevantie milieu-informatie volgens uw interpretatie wel? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van deze onderzoeken tegemoet zien?
Bij gebrek aan een technische norm en een genormeerde onderzoeksmethode hebben Deltares en TNO in mijn opdracht een handreiking ontwikkeld waarmee de aardbevingsbestendigheid van industriële constructies bepaald kan worden. Sinds 2014 laten bedrijven volgens deze methode onderzoek uitvoeren, gecoördineerd vanuit de Samenwerkende bedrijven Eemsdelta (SBE). De methode onderscheidt twee onderzoeksfasen: fase 1 is een kwalitatieve risicobeoordeling die in beeld brengt welke constructies de grootste faalkans hebben, fase 2 behelst het doorrekenen van de meest risicorelevante constructies. Fase 1 voor tankenpark NAM is bijna afgerond en wordt voor de overige bedrijven in het eerste kwartaal van dit jaar afgerond. Fase 2 bevindt zich in een pilot-stadium en wordt als eerste uitgevoerd bij de bedrijven op het Chemiepark Delfzijl.
Het bericht 'ANWB: fabrikanten verzamelen ongezien data van automobilist' |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ANWB: fabrikanten verzamelen ongezien data van automobilist»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat auto’s steeds meer gegevens over de staat van de auto en het rijgedrag van de bestuurders registreren, opslaan en delen met de autofabrikant? Kunt u een overzicht geven van het soort gegevens dat auto’s genereren en opslaan, zoals laatst gereden routes, bestemmingen en parkeerplaatsen?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Er worden verschillende typen data verzameld door autofabrikanten. Het betreft enerzijds data die niet privacygevoelig zijn en iets zeggen over de staat van het voertuig (bijvoorbeeld foutmeldingen) en anderzijds data die iets zeggen over een persoon en die, als die data herleidbaar zijn tot die persoon, privacygevoelig zijn (bijvoorbeeld bezochte parkeerplaatsen). Een volledig overzicht van alle gegevens die alle typen auto’s genereren en opslaan kan ik niet geven. Individuele private partijen zijn zelf verantwoordelijk voor deze data en het voldoen aan relevante wet- en regelgeving. Het is verder aan de toezichthouder om te beoordelen of de wet- en regelgeving wordt nageleefd.
Welke privacywetgeving is van toepassing op gegevens die gegenereerd worden in auto’s? Is dat de privacywetgeving van het land waar de auto zich bevindt, of het land waar de auto geregistreerd is?
De hoofdregel van de Europese richtlijn gegevensbescherming (nr. 95/46/EG) is dat op het verwerken van de gegevens het recht van toepassing is van de lidstaat waar de verantwoordelijke voor die verwerking gevestigd is. Het is niet ondenkbaar dat dit leidt tot toepasselijkheid van de wetgeving van het land waar de betrokken fabrikant is gevestigd. Wanneer er geen vestiging is2, dan geldt dat de wetgeving van de lidstaat van toepassing is waar de verwerking feitelijk plaatsvindt.
Bent u van oordeel dat consumenten goed ingelicht moeten worden over welke gegevens van de rijbestuurder en de auto aan de autofabrikant worden doorgegeven?
Veel bedrijven, binnen en buiten het mobiliteitsdomein, verzamelen data om hun producten of diensten te verbeteren. Het is daarbij uiteraard belangrijk dat ze data gebruiken op een wijze die in overeenstemming is met wet- en regelgeving en dat zij hier maximale transparantie en keuzevrijheid over bieden richting hun klant. Voor het verwerken van persoonsgegevens geeft de geldende Europese wetgeving3 regels, zoals de informatieplicht. De informatieplicht houdt in dat de fabrikant meedeelt welke data hij verwerkt en met welke doeleinden de verwerking plaatsvindt en nadere informatie verstrekt voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder ze worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen. De betrokkene kan dan zijn recht op inzage, correctie, verwijdering van of verzet tegen het verwerken van de persoonsgegevens uitoefenen.
Bent u ook van oordeel dat eigenaren expliciet toestemming moeten geven voor het opslaan, gebruiken of verkopen van dergelijke data? Op wat voor manier wordt er toestemming gegeven voor het genereren en opslaan van dergelijke gegevens?
Ik ben er voorstander van dat automobilisten zelf invloed hebben op het verzamelen en gebruik van persoonsgegevens die henzelf betreffen en dus geïnformeerde toestemming geven voor het gebruik van hun persoonsgegevens. Deze toestemming wordt in de praktijk veelal gegeven via de (koop)overeenkomst met betrekking tot een nieuwe auto.
Kunt u uitsluiten dat de gegevens van rijbestuurders aan derden worden doorgegeven of verkocht?
Doorgifte van persoonsgegevens is alleen toegestaan wanneer dit past binnen de kaders van de geldende (Europese) wetgeving. Zo is dit alleen toegestaan als dit past binnen het doel waarvoor de gegevens verwerkt worden, of hier toestemming voor is gegeven. Het verhandelen van persoonsgegevens mag niet, tenzij dit noodzakelijk voortvloeit uit het uitvoeren van een overeenkomst met de betrokkene.
De EU-Turkije top |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de tekst van de overeenkomst die de EU en Turkije afgelopen zondag 29 november in Brussel sloten, openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Zie mijn Kamerbrief van 2 december j.l. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november j.l., waarin een verwijzing is opgenomen naar de tekst van het Actieplan dat de EU en Turkije zijn overeengekomen.
Kunt u een verslag van de bijeenkomst, inclusief de onderhandelingen die eraan vooraf gingen en de standpunten die de Nederlandse regering heeft ingenomen, aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Ja. Zie mijn Kamerbrieven van 24 november j.l. met de inzet voor de EU-Turkije Top en van 2 december j.l. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november j.l.
Kunt u een precieze lijst geven met toezeggingen die Nederland moet nakomen als gevolg van deze deal, die de EU moet nakomen en die Turkije moet nakomen?
Ja. In mijn Kamerbrief van 27 oktober j.l.1 geef ik een overzicht van de verplichtingen die de EU en haar lidstaten enerzijds en Turkije anderzijds op zich hebben genomen in het gezamenlijk Actieplan inzake migratie.
Kunt u aangeven hoeveel geld Turkije rechtstreeks of via een trust fund ontvangt, over welke periode, hoeveel Nederland daaraan direct en indirect bijdraagt en onder welke voorwaarden het wordt uitgegeven?
Ja. In mijn Kamerbrief van 25 november j.l.2 staan zowel de omvang van de Turkey Refugee Facility als de mogelijke extra Nederlandse bijdrage vermeld, respectievelijk € 3 miljard over 2016 en 2017 en € 117 miljoen. De faciliteit is bedoeld voor de coördinatie van assistentie aan vluchtelingen in Turkije waarbij de Commissie zorg draagt voor de allocatie van de beschikbare middelen. De nadere uitwerking van de financiële en juridische modaliteiten bij het Commissiebesluit van 25 november is momenteel onderwerp van overleg in Brussel. In dit kader wordt nadrukkelijk bezien of een grotere bijdrage uit de EU-begroting haalbaar is.
Kunt u aangeven hoeveel vluchtelingen vanuit Turkije in Europa gesetteld worden in totaal, over welke periode en wat het aandeel van Nederland is?
In het overeengekomen Actieplan staat omschreven aan welke afspraken de EU en Turkije zichzelf hebben gecommitteerd. Voor de inhoud en appreciatie van dat plan verwijs ik kortheidshalve naar de reeds onder 3 genoemde Kamerbrief van 27 oktober j.l. over het EU-Turkije Actieplan.3 Over hervestiging van vluchtelingen vanuit Turkije zijn geen concrete afspraken gemaakt. De EU heeft verklaard de bestaande bilaterale en EU hervestigingsprogramma’s te zullen blijven steunen. De voorzitter van de Commissie heeft het voornemen gedeeld om voorafgaand aan de Europese Raad op 17 en 18 december a.s. met een mededeling te komen rondom hervestiging vanuit Turkije. Die Commissie-mededeling alsmede een appreciatie daarvan zal vanzelfsprekend met uw Kamer worden gedeeld conform de daartoe geldende afspraken met de Kamer.
Kunt u aangeven of Turkije het vluchtelingenverdrag ook gaat tekenen en ratificeren zonder territoriale beperkingen, zodat Syriërs en Irakezen in Turkije onder de bescherming van het vluchtelingenverdrag zullen vallen?
In het kader van het EU-Turkije Actieplan heeft de EU de intentie van Turkije verwelkomd zich in te spannen om zo snel mogelijk te voldoen aan de voorwaarden van de roadmapvisumliberalisatie. Ik verwijs in dit verband ook naar de Kamerbrief van 2 december j.l. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november j.l. Een van de voorwaarden van de roadmapis dat Turkije zjin vluchtelingenwetgeving in overeenstemming brengt met het Vluchtelingenverdrag.
Voor het openen van welke hoofdstukken gaat de Europese Commissie voorbereidende werkzaamheden voltooien in het eerste kwartaal van 2016?1
Naast het reeds gepresenteerde voorbereidende document voor hoofdstuk 31 (gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid), is de Commissie van plan in het voorjaar van 2016 ook voorbereidende documenten voor de hoofdstukken 15 (energie), 26 (onderwijs en cultuur) en de rechtsstaatshoofdstukken 23 en 24 voor te bereiden. Op al deze hoofdstukken liggen vooralsnog bilaterale blokkades van Cyprus en deels Griekenland.
Kunt u aangeven wie onder deze groep vallen: «beide partijen, zoals overeengekomen en met onmiddellijke ingang, hun actieve samenwerking opvoeren inzake migranten die geen internationale bescherming behoeven, het voorkomen van reizen naar Turkije en de EU, het waarborgen van de toepassing van de vastgelegde bilaterale overnamebepalingen en het prompt terugsturen van migranten die geen internationale bescherming behoeven naar hun land van herkomst»? Ofwel: welke groepen migranten uit welke landen zullen worden teruggestuurd naar Turkije?2
Het doel van het Actieplan dat de EU met Turkije is overeengekomen is het substantieel beperken van de instroom vanuit Turkije en het verbeteren van de omstandigheden voor vluchtelingen in Turkije. Migranten die alsnog in de EU asiel aanvragen, zullen de daarvoor bestaande procedures doorlopen, ongeacht hun nationaliteit. Terugkeer is aan de orde indien het asielverzoek na een zorgvuldige toetsing is afgewezen. De voorwaarden voor overname door Turkije zijn vastgelegd in de terug- en overnameovereenkomst tussen de EU en Turkije (PbEU 2014, L134). Met Turkije is nu afgesproken dat de artikelen inzake overname vervroegd in werking zullen treden, namelijk in juni 2016 in plaats van in oktober 2017. Tot die tijd gelden voor overname de bilaterale terug- en overnameovereenkomsten, bijvoorbeeld zoals tussen Griekenland en Turkije. Met Turkije is afgesproken dat deze overeenkomsten zorgvuldig en voortvarend worden toegepast.
Dit laat onverlet dat Nederland er op in zet, conform beschreven in de brief aan de Tweede Kamer van 8 september j.l. en overeengekomen in de conclusies van de JBZ-Raad van 8 oktober j.l., toe te werken naar de situatie waarbij mensen die asiel willen aanvragen en uit delen van de wereld komen waar veilige opvang en adequate procedures beschikbaar zijn, worden teruggestuurd teneinde daar bescherming te genieten. Zover zijn we nu nog niet, maar dit Actieplan met Turkije is een stap op weg daarnaartoe.
Zullen mensen die uit Syrië gevlucht zijn en illegaal vanuit Turkije naar de EU doorreizen, worden teruggestuurd naar Turkije? Indien het antwoord aangeeft dat het voor sommigen wel en sommigen niet het geval is, kunt u dan precies aangeven onder welke omstandigheden deze mensen wel worden teruggestuurd en onder welke niet?
Zie antwoord vraag 8.
Indien deze deal geld kost uit de Nederlandse begroting, wanneer zult u dan daarvoor een suppletoire begroting indienen?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 25 november j.l.6 zal de nationale besluitvorming over de financieringsmodaliteiten van de Nederlandse bijdrage plaatsvinden bij de Voorjaarsnota. Het steunen van versterkte opvang in de regio sluit aan bij de visie van het kabinet op de Europese migratieproblematiek, zoals aan de Kamer gestuurd op 8 september j.l.7
Heeft u een parlementair voorbehoud gemaakt op de deal of een onderdeel van de deal tussen de EU en Turkije (op geld, visumvrij reizen, toetredingsonderhandelingen of andere onderdelen)?
De afspraken tussen de EU en Turkije zijn vastgelegd in een Actieplan en via een gezamenlijke verklaring politiek overeengekomen8. Dit biedt het raamwerk voor de afspraken met Turkije. Hierop heeft het kabinet geen algemeen parlementair voorbehoud gemaakt. De inzet van het kabinet is met uw Kamer besproken in meerdere debatten waaronder het voorbereidende debat voor de Top op 25 november j.l. Voor de besluitvorming op specifieke onderdelen van het plan blijven de reguliere besluitvormingsprocessen in Raadskader van kracht.
Kunt u deze vragen vóór donderdag 3 december 17.00 uur beantwoorden, zodat er bij de regeling van werkzaamheden rond de stemmingen op de begroting besloten kan worden wat er met de antwoorden gedaan wordt?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Geen uitstel elektronische monitoring ammoniak’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen uitstel elektronische monitoring»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het verzoek van de varkenshouders niet wordt gehonoreerd?
Ik verwijs u naar de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 20 november jl.
Wat is de reden dat de in financiële nood verkerende varkenshouders niet enkele maanden uitstel mogen krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat juist het niet meedenken met de sector een verkeerd signaal is naar de varkenshouders, nu zij bezig zijn met een vitaliseringstraject? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie neemt deel aan de Regiegroep vitale varkenshouderij onder leiding van de heer Rosenthal, en denkt volop mee met de varkenssector over voorstellen en maatregelen waarmee de markt- en ketenpositie van de varkenshouderij wordt versterkt. Ik ondersteun de noodzaak van een vitalisering en herstructurering die perspectieven biedt voor een rendabele, duurzaam producerende en maatschappelijk gewaardeerde varkenssector. Dit laat onverlet dat varkenshouders zich aan milieuregels moeten houden.
Kunt u nader ingaan op de stelling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu dat uitstel een verkeerd signaal zou zijn en een concurrentievoordeel zou opleveren voor enkele varkenshouders, in het licht van dat het verzoek vanuit de Nederlandse Vakbond Varkenshouders en de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland komt, en daarmee breed gedragen wordt?
De wettelijke verplichting tot het elektronisch monitoren van luchtwassers is op 1 januari 2013 in het gewijzigde Activiteitenbesluit milieubeheer in werking getreden met een overgangstermijn tot 1 januari 2016. Ondanks dat het verzoek breed gedragen zou zijn, is het een verkeerd signaal om enkele weken voor het einde van de overgangstermijn degenen te belonen zich niet hebben voorbereid op nieuwe regelgeving die al geruime tijd bekend is. Verder verwijs ik voor de noodzaak van elektronische monitoring naar de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 20 november jl.
Deelt u de mening dat de Nederlandse varkenshouders onder druk staan, onder meer door meerkosten vanwege maatschappelijke eisen, en weinig tot geen financiële armslag hebben op dit moment en zodoende dit kleine beetje lucht wel kunnen gebruiken? Zo ja, hoe gaat u deze ruimte bieden? Zo nee, waarom bent u van mening dat de varkenshouders op dit moment voldoende financiële ruimte hebben om een dergelijke investering oplopend tot enkele duizenden euro’s te doen?
De Nederlandse varkenshouderij heeft al een aanzienlijke periode te maken met een slechte marktsituatie en lage opbrengstprijzen. Het gaat om een structureel probleem. Op de Europese markt zijn vraag en aanbod niet in evenwicht door een verdere toename van de varkensvleesproductie bij een structureel dalende vraag. Bij het streven naar een vitale, toekomstbestendige varkenssector worden geen concessies op wettelijke eisen ten aanzien van milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid gedaan. Gebleken is dat luchtwassers vaak niet aan werden gezet. Daarom is elektronische monitoring verplicht gesteld. Ten aanzien van de milieuregelgeving is er geen sprake van bovenwettelijke eisen. De Nederlandse milieuregelgeving is gericht op de uitvoering van Europese milieurichtlijnen.
Zoals u weet heeft mijn voorganger vanwege de financiële situatie in de melkvee- en varkenshouderij het voorstel van de Europese Commissie gesteund waarbij een nationale enveloppe van bijna 30 miljoen euro voor Nederland is toegekend. Een deel van die middelen komt beschikbaar voor de varkenshouderij. Deze middelen zullen worden ingezet voor de vitalisering van deze sector in het kader van de Regiegroep vitale varkenshouderij en voor het stimuleren van de realisatie van mestverwerking. Op korte termijn zal ik uw Kamer over de besteding van deze middelen nader informeren.
Indien de sector concrete suggesties heeft voor verlichting van regeldruk die niet ten koste gaan van milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid, ga ik daarover graag in gesprek.
Deelt u de mening dat de varkenssector al veel stappen heeft gezet, een vitaliseringstraject ingaat en onder financiële druk staat, en op deze manier iedere keer aan het kortste eind trekt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de verzoeken vanuit de varkenssector om meer lucht te krijgen door het verlagen van de regeldruk, dan wel uitstel van nieuwe regels? Bent u bereid om met de sector in overleg te treden om de regeldruk te verminderen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid tot een stop op nieuwe maatregelen om de varkenssector ruimte te geven voor haar vitaliseringstraject?
Het traject van de Regiegroep vitale varkenshouderij is gericht op de vitalisering van deze sector en het op termijn versterken van de markt- en ketenpositie. Dit is voor mij geen reden om lopende trajecten op het terrein van mest, milieu, dierenwelzijn en/of antibiotica generiek «on hold» te zetten. Voor een duurzame, toekomstbestendige varkenssector blijven maatregelen gewenst om de afgesproken beleidsdoelen te kunnen realiseren. Dit zal ik in goed overleg met het bedrijfsleven vormgeven.
Bent u bekend met het rapport van het LEI (Landbouw Economisch Instituut) «Productiekosten van varkens» uit 2013, waarin is berekend dat Nederlandse varkensboeren gemiddeld 19 eurocent in de kostprijs kwijt zijn aan maatschappelijke eisen, en dat dat voor landen om ons heen om ongeveer 8 eurocent gaat? Bent u van mening dat dit een evenredige verdeling is binnen het Europese speelveld?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Lodders en Teeven van mei 2015 (Tweede Kamer Aanhangsel 2427) blijkt uit dit rapport dat de totale Nederlandse kostprijs in 2011 € 1,60 per kilogram geslacht gewicht was. Dit was enkele centen hoger dan Denemarken en Spanje en lager dan de kostprijs in andere lidstaten.
Onderdeel van de totale kostprijs zijn de kosten als gevolg van overheidsmaatregelen. Deze bedroegen in 2013 voor Nederland 19 cent per kilogram geslacht gewicht. In andere belangrijke varkensproducerende EU-lidstaten was dit 7 à 8 cent. Het grootste deel van de Nederlandse kostprijs als gevolg van overheidsmaatregelen (13 cent) hangt samen met de extra kosten van de implementatie van Europese milieuregelgeving (mestafvoer, ammoniakemissiebeperkende maatregelen en productierechten). Deze extra kosten zijn een gevolg van de relatief hoge veebezetting en milieubelasting in Nederland, waardoor verdergaande maatregelen nodig zijn om de milieudoelen te kunnen realiseren. Een beperkt deel (circa 2 cent) is toe te schrijven aan nationale maatregelen op het terrein van dierenwelzijn die rond het jaar 2000 zijn ingevoerd.
Bent u alsnog bereid, in overleg met uw collega op Infrastructuur en Milieu, de varkenshouders dit beetje ruimte te gunnen?
Ik volg hier de lijn van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De motie Lodders en Geurts met verzoek om uitstel van de verplichting tot elektronische monitoring van luchtwassers (Kamerstuk 34 300-XIII, nr. 110) is zeer recent verworpen.
Het gemak van inbraken bij sociale huurwoningen |
|
Farshad Bashir (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving van RTL Nieuws over het gemak van inbraken bij sociale huurwoningen?1
De berichtgeving van RTL nieuws is mij bekend.
Wat is er gedaan om de minst draagkrachtige buurten van ons land te beschermen tegen woninginbraken, aangezien in februari vorig jaar 22% van de woninginbraken plaatsvond in de armste buurten?2
De integrale aanpak van woninginbraken wordt onder regie van de gemeente lokaal bepaald. Ten behoeve van de lokale aanpak maakt de politie een analyse waar de meeste inbraken plaats vinden (in sommige gevallen zijn dit de minst draagkrachtige buurten), opdat hier gericht preventieve en repressieve maatregelen kunnen worden genomen. Vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie ondersteun ik de gemeente, politie en woningcorporaties hierbij.
Bij hoeveel sociale huurwoningen is er ingebroken in 2015, en hoe is die tendens over de afgelopen vijf jaar geweest? Bij hoeveel van de inbraken kwam de inbreker(s) binnen door onveilig hang- en sluitwerk?
Het aantal woninginbraken (incl. pogingen) is afgenomen van 88.768 in 2012 naar 71.100 in 2014. De eerste elf maanden van 2015 laten een verder daling van 10% zien ten opzichte van dezelfde periode in het vorige jaar. Over het aantal inbraken bij sociale huurwoningen worden landelijk geen cijfers bijgehouden. Ook komt uit de landelijke cijfers niet naar voren wat voor hang- en sluitwerk er aanwezig is.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bijna de helft van de voordeuren van huurwoningen niet goed is beveiligd en 70% van de achterdeuren? Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat deuren en ramen beter beveiligd zijn in sociale huurwoningen?
In principe is iedereen zelf verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen. Corporaties willen huurders goed en veilig laten wonen. Bij nieuwbouw van woningen gelden er sinds 1999 voorschriften aan de inbraakwerendheid van hang- en sluitwerk op grond van het Bouwbesluit. Woningen die na die tijd zijn gebouw hebben dus zeker inbraakwerend hang- en sluitwerk.
Het budget komt beschikbaar door herprioritering binnen de voor aanpak van woninginbraken beschikbare middelen.
Deze bijdrage loopt via de gemeente. Als voorwaarden gelden dat de bijdrage wordt ingezet in het kader van een integrale aanpak van woninginbraken en gebruikt wordt voor het invoeren van beveiligingsmaatregelen aan woningen in wijken die door gemeente en politie zijn geïdentificeerd als hotspot gebieden (daar waar veel inbraken plaatsvinden), dat dat de te nemen maatregelen aansluiten op de gebruikte modus operandi en dat dit op basis van co-financiering gebeurt.
Hoe is de 125.000 euro besteed die het kabinet uitgaf in 2014 aan het veiliger maken van 111.000 huurwoningen, en hebben dit jaar 11.000 huurwoningen het Politiekeurmerk Veilig Wonen gekregen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Met de vereniging Stroomversnelling is afgesproken dat zij duurzame renovatie combineren met veilig wonen. De 125.000 euro is beschikbaar gesteld om de productieprocessen aan te passen om zo te kunnen voldoen aan de eisen die het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PKVW) stelt.
Waar komt de 2 miljoen euro die het kabinet nu wil besteden vandaan en welke voorwaarden aan woningcorporaties worden daaraan gesteld? Waar zijn de bedragen op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke doelstellingen worden verbonden aan het beschikbaar stellen van de 2 miljoen euro en hoe worden deze gehaald?
Het is aan de gemeente om samen met de politie hotspotgebieden te identificeren en bij de aanpak van deze gebieden samen op te trekken met de corporaties. Zoals al eerder vermeld, zal ik deze aanpak financieel ondersteunen op voorwaarde dat de eigenaren ook 50% aan de kosten bijdragen. Ik verwacht daar zo’n 25.000 woningen beter mee te kunnen beveiligen. Uiteraard is dit aantal sterk afhankelijk van de aard en daarmee samenhangende kosten van de preventieve maatregelen die genomen moeten worden.
Hoeveel sociale huurwoningen, hoeveel vrije sector huurwoningen en hoeveel koopwoningen hebben nu het Politiekeurmerk Veilig Wonen?
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) beheert het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Het CCV registreert enkel het adres van de woning en registreert geen eigenaar van de woning. In totaal zijn er ruim 700.000 woningen in Nederland van een PKVW certificaat voorzien.
Hoeveel woningcorporaties hebben een anti-inbraak programma, en hoe wordt gestimuleerd dat dit aantal wordt vergroot?
Corporaties willen dat huurders goed en veilig kunnen wonen en houden hier rekening mee bij de inrichting van buitenruimten. Zij maken met gemeenten afspraken over inzet op inbraakpreventie en werken met lokale partners (gemeente, politie, jongerenwerk etc.) samen (in diverse projecten zoals bijv. buurtteams) om veiligheid te verbeteren. De situatie op dit gebied verschilt per regio, stad en dorp. Hoeveel corporaties actief anti- inbraakbeleid voeren wordt niet landelijk bijgehouden. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie is in overleg met de brancheorganisatie Aedes over hoe komend jaar de samenwerking kan worden geïntensiveerd.
Wie handhaaft het Politiekeurmerk Veilig Wonen bij sociale- en vrije sector huurwoningen, alsmede koopwoningen, zodat de keurmerken na tien jaar worden vernieuwd of er aanpassingen aan de woning plaatsvinden? Wordt er goed gehandhaafd?
Eigenaren bepalen zelf of zij hun woning(en) laten voldoen aan de eisen van het PKVW. Dat is geen verplichting, maar een aanbeveling. Hetzelfde geldt voor het opnieuw aanvragen van het certificaat na 10 jaar.
Bent u bereid met zowel gemeenten, als woningcorporaties in gesprek te gaan om te zorgen dat meer woningcorporaties, particuliere verhuurders en huiseigenaren bewust zijn van de mogelijkheden tot inbraakpreventie en het Politiekeurmerk Veilig Wonen?
Ja daar ben ik toe bereid.
Vervolging van de Decembermoorden en het bloedbad van Moiwana in Suriname |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM moet Bouterse verder vervolgen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Hof van Justitie in Suriname heeft besloten dat het Openbaar Ministerie moet overgaan tot verdere vervolging van Desi Bouterse als hoofdverdachte van de Decembermoorden? Indien neen, wat is u hierover dan bekend?
Ik heb kennis genomen van de beschikking van het Surinaamse Hof van Justitie d.d. 27 november 2015. Deze houdt o.a. in dat het Openbaar Ministerie wordt opgedragen de Krijgsraad te vragen
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot het Decembermoordenproces?
Met de aanname van de gewijzigde amnestiewet in 2012 is de vervolging in het decembermoordenproces geschorst. In een uitspraak van de Krijgsraad, d.d. 11 mei 2012 is de prejudiciële vraag geformuleerd in hoeverre met de wijziging van de Amnestiewet inbreuk is gemaakt op het bepaalde in artikel 131 lid 3 van de Grondwet en dus sprake is van «inmenging in een zaak bij de Rechter aanhangig». Deze vraag is doorverwezen naar het nog op te richten Constitutioneel Hof. Eén van de verdachten, Edgar Ritfeld, is na de aanname van de gewijzigde amnestiewet in hoger beroep gegaan omdat hij zijn onschuld wil bewijzen via de juridische weg. In februari 2014 heeft het Openbaar Ministerie de Krijgsraad verzocht de schorsing van de vervolging van Ritfeld op te heffen. Deze zaak is op 7 april 2014 hervat maar na een vijftal zittingen is op 2 maart jl. de vervolging in deze zaak wederom geschorst aangezien, volgens de Auditeur Militair, deze zaak niet los kan worden gezien van de behandeling van de zaken van de andere verdachten. Door de uitspraak van het Surinaams Hof van Justitie d.d. 27 november 2015 is het nu aan het Openbaar Ministerie om de Krijgsraad op te roepen de vervolging van alle verdachten te hervatten.
Kent u het bericht «Moiwana-slachting als misdrijf tegen de menselijkheid»?2
Ja.
Is het waar dat het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens het bloedbad in Moiwana in 1986 een misdaad tegen de menselijkheid heeft genoemd, en Suriname heeft opgeroepen de daders te vervolgen en te berechten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Op 15 juni 2005 heeft het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens uitspraak gedaan in de zaak «Moiwana Community v. Suriname». Het Hof constateert dat het geen rechtsmacht toekomt om te oordelen over de gebeurtenissen in Moiwana, aangezien die plaatsvonden voordat Suriname partij werd bij het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het Hof bezigt derhalve niet de kwalificatie genoemd in de vraag. Wel roept het Hof de Staat Suriname op onderzoek te doen naar de gebeurtenissen en de verantwoordelijke partijen te vervolgen en berechten. Zie voor de volledige uitspraak: http://www.corteidh.or.cr/docs/casos/articulos/seriec_124_ing.pdf
Wat is de huidige stand van zaken wat betreft de vervolging en berechting van de daders van het bloedbad in Moiwana? Klopt het dat Suriname hier op geen enkele manier werk van maakt?
Volgens de genoemde uitspraak van het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens hebben overlevenden en nabestaanden van de gebeurtenissen in Moiwana recht op compensatie door de Surinaamse staat. Strafrechtelijke vervolging van verdachten heeft tot dusver niet plaatsgevonden.
Bent u bereid in uw contacten met uw Surinaamse collega’s aan te dringen op spoedige berechting en vervolging inzake zowel de Decembermoorden als het bloedbad in Moiwana?
Suriname heeft in 2011 deelgenomen aan de VN-Universal Periodic Review (UPR) over de mensenrechtensituatie, het zgn. landen-examen. In deze sessie heeft Suriname ingestemd met de aanbeveling van Frankrijk: «To implement the recommendations of the Human Rights Committee, by prosecuting and sentencing as appropriate the perpetrators of the extra-judiciary executions of December 1982 and the Moiwana Massacre in 1986».
Tijdens de laatste EU-artikel 8 dialoog (maart 2015) heeft Nederland met andere landen Suriname verzocht om deze UPR-aanbeveling op te volgen. Nederland zal ook bij de komende UPR aanbevelingen doen met het oog op een vervolging in het Decembermoordenproces en voor de gebeurtenissen in Moiwana.
De hoge registratiekosten voor de verplichte geschillencommissie in de kinderopvang en het 'klachtengeld' dat betaald moet worden |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat kinderopvangorganisaties zich verplicht moeten aansluiten bij zowel een geregistreerde klachtencommissie als de nieuwe geschillencommissie Kinderopvang?1
Nee. Op grond van artikel 1.57c, eerste lid, en artikel 2.13b, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn houders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen vanaf 1 januari 2016 verplicht aangesloten bij een door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende geschillencommissie voor het behandelen van geschillen.
Vanaf 1 januari 2016 is er nog maar één landelijke Geschillencommissie op het terrein van de kinderopvang, te weten de Geschillencommissie Kinderopvang van de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC). De verplichting om aangesloten te zijn bij de Geschillencommissie Kinderopvang is in de plaats gekomen van de vroegere verplichting om een onafhankelijke klachtencommissie te hebben of te zijn aangesloten bij een regionale of landelijke klachtencommissie op grond van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WCKZ).
Acht u het wenselijk dat de kosten voor registratie bij de nieuwe geschillencommissie kinderopvang aanzienlijk meer zijn dan in de huidige situatie? Kunt u dit toelichten?
Uitgangspunt is dat de kosten van de Geschillencommissie Kinderopvang en het Klachtenloket Kinderopvang worden betaald uit de jaarlijkse aansluitbijdragen van de houders. De Geschillencommissie Kinderopvang doet jaarlijks, op basis van zijn begroting, een voorstel voor een staffel voor de hoogte van de door de houders te betalen jaarlijkse aansluitbijdragen. De Geschillencommissie legt de staffel volgens de opgestelde gedragsregels ter goedkeuring voor aan de Brancheorganisatie Kinderopvang en de MO-groep.
De hoogte van de door de houder te betalen aansluitbijdrage hangt samen met het aantal geregistreerde kindplaatsen in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) of het aantal aangesloten gastouders bij de houder van een gastouderbureau.
De Geschillencommissie Kinderopvang heeft een eerste analyse gedaan van de doorbelasting van de kosten voor de exploitatie van het nieuwe stelsel voor klacht – en geschilbehandeling op basis van de initiële begroting. Op basis hiervan heeft de Geschillencommissie Kinderopvang vervolgens het voorstel voor de staffel opgesteld voor het huidige tarievenstelsel voor de jaarlijkse aansluitbijdragen van de houders. Daarbij is vastgesteld dat er verschillen zijn met de vroegere tarieven, maar geen substantiële verschillen en dat deze daarom op het eerste gezicht acceptabel lijken te zijn. Onder die voorwaarde hebben de Brancheorganisatie Kinderopvang en de MO-groep ingestemd met de voorgestelde staffel voor de tarieven 2016. Afgesproken is dat de hoogte van de aansluitbijdragen ook in 2016 een belangrijk aandachtspunt zal zijn voor de Stuurgroep Geschillencommissie Kinderopvang en dat dit gemonitord zal worden.
Wat is de reden dat er bij de bekostiging van de nieuwe geschillencommissie kinderopvang er voor gekozen is om de kosten voor individuele kinderopvangorganisaties te baseren op het aantal geregistreerde kindplaatsen in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) en niet op het aantal fte, zoals de branchevereniging heeft voorgesteld?
Er is voor gekozen de bekostiging hierop te baseren, omdat op basis van de gegevens over het aantal geregistreerde kindplaatsen of het aantal aangesloten gastouders in het LRKP de doorbelasting van kosten op een objectieve wijze kan worden berekend. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met de Stuurgroep Geschillencommissie Kinderopvang, waarin de Brancheorganisatie Kinderopvang, de MO-groep, BOinK en daarnaast als toehoorder het Ministerie van SZW zijn vertegenwoordigd. De Stuurgroep Geschillencommissie Kinderopvang is betrokken bij de inrichting van het stelsel voor behandeling van klachten en geschillen op het terrein van de kinderopvang.
Als een houder van mening is dat het aantal kindplaatsen dat voor zijn vestiging(en) is geregistreerd in het LRKP te hoog is, kan hij een wijzigingsverzoek indienen voor aanpassing in het LRKP bij de betreffende gemeente(n). Vanaf de Wijzigingswet Kinderopvang 2013 mogen gemeenten geen leges meer heffen voor wijzigingen in het LRKP.
Is het waar dat er alleen al aan registratiekosten meer dan 2 miljoen euro wordt opgehaald door de nieuwe geschillencommissie (2.500 kinderopvangorganisaties, 12.000 locaties voor gastouderopvang en 2.400 peuterspeelzalen maal 140 euro registratiekosten per locatie)? Kunt u het exacte bedrag en de onderliggende berekening aan de Kamer doen toekomen?2
Nee, de Geschillencommissie Kinderopvang geeft aan dat dit bedrag bij hen niet bekend is. De initiële begroting van de Geschillencommissie Kinderopvang voor de jaarlijkse kosten voor de exploitatie van het stelsel van klacht- en geschilbehandeling op het terrein van de kinderopvang waarvan voor 2016 is uitgegaan bedraagt € 721.000,–. De Stuurgroep Geschillencommissie Kinderopvang, waarin de Brancheorganisatie Kinderopvang, BoinK, de MO-groep en als toehoorder het Ministerie van SZW zijn vertegenwoordigd heeft hiermee ingestemd.
Op basis van de verkregen ervaringsgegevens zal de Geschillencommissie Kinderopvang jaarlijks een begroting opstellen.
Het tarief dat een houder jaarlijks op basis van de staffel moet betalen is gebaseerd op het aantal geregistreerde kindplaatsen of het aantal aangesloten gastouders. Het is de houder die het tarief betaalt, niet de afzonderlijke vestigingen. Momenteel zijn er circa 3.800 houders.
Hoe gaat u om met kinderopvangorganisaties die door jarenlange bezuinigingen het aantal kindplaatsen fors hebben zien dalen, maar vanwege de kosten deze mutaties niet hebben doorgegeven aan de LRKP? Worden de inschrijfkosten van de geschillencommissie gebaseerd op het daadwerkelijke aantal kindplaatsen of op het aantal kindplaatsen geregistreerd in het LRKP? Acht u het wenselijk dat organisaties een forse rekening gepresenteerd krijgen door de voorgestelde berekeningssystematiek?
De inschrijfkosten bij de Geschillencommissie zijn gebaseerd op het aantal kindplaatsen dat is geregistreerd in het LRKP. Zoals eerder aangegeven (zie ook het antwoord op vraag 3), als een houder van mening is dat het aantal kindplaatsen dat voor zijn vestiging(en) is geregistreerd in het LRKP te hoog is, kan hij een wijzigingsverzoek indienen. Hiervoor mogen gemeenten geen leges meer heffen.
Hoe verhoudt een verhoging van de inschrijfgelden voor deze organisaties zich tot het uitdrukkelijke verzoek van de Brancheorganisatie Kinderopvang om de kosten voor ondernemers met de invoering van de nieuwe geschillencommissie niet te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat een ouder die wil dat de commissie naar een geschil kijkt eerst «klachtengeld» betalen, terwijl de kinderopvangorganisatie al een forse bijdrage moet betalen voor de geschillencommissie? Acht u het wenselijk dat er drempels worden opgeworpen voor ouders om hun recht te halen?3
Hoe hoog is het «klachtengeld» dat betaald moet worden en hoe garandeert u dat men vanwege de kosten afziet van een klachtenprocedure?
Het bericht 'Gemeenten verdienen grif aan spookleges' |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeentes verdienen grif aan «spookleges»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onterecht in rekening brengen van leges door gemeenten een zeer onwenselijke praktijk is?
Met u ben ik van mening dat gemeenten die leges heffen terwijl de grondslag daartoe ontbreekt onwenselijk handelen. Het zijn echter de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de legesaanslagen die zij opleggen en het is aan de betreffende gemeenteraden om hier tegen op te treden.
Kunt u aangeven op welke schaal deze praktijk plaatsvindt? Zo niet, bent u dan bereid dit te onderzoeken?
Het is mij niet bekend op welke schaal het heffen van leges op basis van een bestemmingsplan dat al meer dan tien jaar oud is plaatsvindt. Hiertoe zou een zeer gedetailleerd onderzoek plaats moeten vinden. Dit lijkt mij niet nodig. Duidelijk is dat dit een zaak is van de gemeenten. Zij dienen zelf te zorgen voor actuele bestemmingsplannen en geldige heffingsgrondslagen.
Bent u bereid u in te spannen om een einde te maken aan het onterecht in rekening brengen van leges door gemeenten? Zo ja, bent u bereid, indien nodig, hier wettelijke maatregelen te treffen?
Uiteraard ben ik bereid om mij in te spannen voor een juiste legesheffing door gemeenten. Ik zal dit onderwerp dan ook bij de VNG onder de aandacht brengen. Aanvullende wettelijke maatregelen zijn niet nodig, omdat het nu evenmin is toegestaan te heffen zonder grondslag. Daarnaast is er een eenvoudige oplossing voor de verouderde bestemmingsplannen, namelijk het op orde brengen van de bestemmingsplannen naar de actuele situatie.
Deelt u de mening dat onterecht verkregen leges terugbetaald moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken gaat u hierover maken met gemeenten?
Het is aan de gemeenten zelf om hierover een beslissing te nemen gelet op de rechterlijke uitspraken in het door u aangehaalde krantenartikel.
De protesten van zwarte racisten tegen Zwarte Piet |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Winkeliers Reigersbos willen opheldering over anti-zwarte-pietprotest»?1
Ja.
Bent u bekend met The Black Panthers, in het bijzonder hun voorliefde voor moord en martelingen, alsmede hun aanhankelijkheid jegens Stalin, Mao en Noord-Korea?
Bij een protest tegen Zwarte Piet in de Bijlmer in Amsterdam (d.d. 28 november 2015) waren sommige van de demonstranten gekleed in zwarte jas, zwarte broek en zwarte baret. Er is mij geen aanwijzing bekend dat de demonstranten zich met de Black Panthers identificeren. Het staat een ieder in Nederland vrij om te demonstreren tegen de inzet van Zwarte Piet.
Deelt u de mening dat The Black Panthers in de Verenigde Staten een moordlustige en totalitaire sekte vormen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de moord op Betty van Patter in 1974 hoogstwaarschijnlijk het werk was van de The Black Panthers?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat The Black Panthers in de Verenigde Staten alleen toegankelijk is voor zwarten en dat het daarmee een racistische organisatie is en dat de organisatie excelleert in anti-blank-racisme?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat vele vooraanstaande Panthers (zoals Elridge Cleaver en Huey Newton) zware criminele waren, verantwoordelijk voor verkrachting en mishandeling?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de kinderen van Nederland te beschermen tegen dergelijke racistische protesten?
Zie antwoord vraag 2.