Het bericht 'Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto's.' |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «DRC: Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto's» op de website van Amnesty International?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de uitspraak van Mark Dummet dat de gevaren voor de gezondheid en de veiligheid de mijnbouw tot een van de ergste vormen van kinderarbeid maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, arbeid in de mijnbouw brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van een kind. Het kabinet is dan ook van mening dat kinderarbeid in deze sector tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort. Het Amnesty rapport verwijst ook naar een rapport van de International Labour Organisation (ILO) uit 2011 dat verder onderbouwt dat arbeid in de mijnbouw juist voor kinderen zeer gevaarlijk is.2
Wat gaat u ondernemen om grote merken aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en hun mogelijkheid dit te veranderen, zoals onder meer opgemerkt door de heer Dummet «Grote merken hebben de macht dit te veranderen»?
Het kabinet heeft regelmatig contact met het bedrijfsleven over hun verantwoordelijkheden en hun mogelijkheden om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Het thema kinderarbeid komt daarin ook aan de orde. De grotere bedrijven zijn zich over het algemeen bewust van risico’s in hun toeleveringsketen maar ook zij moeten nog veel werk verzetten om deze te minimaliseren.
De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») schrijven voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen. Het kabinet verwacht dat bedrijven deze richtlijnen naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (hierna «NGO’s») probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Welke mogelijkheden ziet u, bij ontbreken van regulering op de wereldkobaltmarkt, in Europees dan wel internationaal verband tot verbetering? Welke concrete acties kunt en gaat u ondernemen?
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals de elektronicasector. De elektronicasector heeft nog geen initiatief genomen tot het afsluiten van een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenant (hierna «IMVO-convenant»). Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Verder streeft het kabinet ernaar om de Nederlandse multistakeholderaanpak, zoals de Nederlandse IMVO-convenanten, ook in Europa verder te brengen zodat deze samenwerking op Europees niveau kan worden vormgeven. Met dat doel heb ik ook de recente EU and Global Value Chains-conferentie georganiseerd op 7 december 2015 in Amsterdam. Het kabinet zal voorts de mogelijkheden onderzoeken om de OESO te ondersteunen om naast de bestaande bijlagen van de OECD Due Diligence Guidance voor de mineralen goud, tin, tantalum en tungsten, ook additionele bijlagen, voor bijvoorbeeld kobalt, te ontwikkelen.
Bent u bereid stappen te ondernemen om Kobalt opgenomen te krijgen in de EU grondstoffenrichtlijn? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op 1 februari 2016 vond de eerste triloog over de Conflictmineralenverordening plaats. Deze wordt gevoerd op basis van het Commissievoorstel en de amendementen van het Europees parlement (EP) en de Raad. Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt. Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralenverordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, dan zal Nederland als huidig voorzitter van de Raad zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
Heeft u contact gehad of gaat u dat op korte termijn hebben om uw Congolese ambtsgenoot hierover te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voornemens met de relevante gesprekspartners binnen de Congolese overheid te bespreken wat onze regeringen en het internationale bedrijfsleven zouden kunnen doen om kinderarbeid tegen te gaan. De International Labour Organization (ILO) Convention no. 182 verplicht overheden om actie te ondernemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. Democratische Republiek Congo is ook partij bij deze conventie en kan hier ook op worden aangesproken. Het probleem van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw is vermoedelijk bekend bij de Congolese regering en het kabinet wil graag met hen spreken over de mogelijkheden om kinderarbeid tegen te gaan. De Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen zal de Congolese Minister van mijnbouw hierover spreken tijdens het forum van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») over conflictmineralen in mei aanstaande.
Heeft u of bent u bereid over deze situatie contact op te nemen met uw Chinese ambtsgenoot, in het verlengde van de oproep van de in het artikel genoemde organisaties om China de Chinese bedrijven in de olie, gas- en mijnbouw in het buitenland hun toeleveringsketen te laten onderzoeken en mensenrechtenschendingen aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid deze situatie aan te kaarten bij de Chinese regering. In 2015 is China een samenwerking met het OESO-secretariaat aangegaan op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen in de grondstoffensector. Onderdeel van deze samenwerking is het voor Chinese mijnbouwbedrijven toegankelijk maken van de OECD Due Diligence Guidance. Nederland ondersteunt het OESO-secretariaat hierbij financieel. Deze samenwerking biedt een goede gelegenheid om met China in dialoog te gaan.
Tijdens de bilaterale mensenrechtenconsultaties afgelopen december 2015 is ook gesproken over de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen met de Chinese speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten. Het voornemen is dat de mensenrechtenambassadeur dit jaar een bezoek brengt aan China. Dan zal de OECD Due Diligence Guidance ook aan de orde komen.
Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto’s |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «This is what we die for» van Amnesty International en Afrewatch?1
Ja.
Herkent u de mensonterende omstandigheden, inclusief het gebruik van kinderarbeid onder bijzonder gevaarlijke omstandigheden, die in het rapport geschetst worden?
Ja, tijdens een bezoek in een andere provincie in Democratische Republiek Congo (hierna «DRC») ben ik in mijnen geweest waar zelfstandig opererende volwassen mijnwerkers met geen of weinig bescherming werken in gevaarlijke omstandigheden. Het is bekend dat in de mijnbouw in DRC kinderen actief zijn. Om de mijnbouwsector daar te verbeteren steunt Nederland een project in DRC, Rwanda en Burundi waar de Amerikaanse niet-gouvernementele organisatie (hierna «NGO») PACT een traceerbaarheidsysteem uitrolt van gevalideerde conflictvrije mijnen naar de smelter. De betreffende mijnen zijn niet alleen conflictvrij, maar ook kinderarbeidvrij. Het project zet zich ook in om mijnwerkers op het gebied van veiligheids- en gezondheidsvoorschriften te trainen.
Vindt u het zorgelijk dat een bedrijf als Microsoft aangeeft dat het niet weet of zijn kobalt uit de Katangamijnen in Democratische Republiek Congo (DRC) komt, omdat de productieketen daarvoor te complex is en regionaal de materialen al vermengd worden?
De productieketen van mineralen en metalen is vaak complex, dit geldt ook voor de keten van kobalt. De producten die bedrijven zoals Microsoft gebruiken zijn halffabrikaten. Smelters en raffinaderijen verwerken kobalt tot halffabrikaat. Na het smelten en raffineren is de herkomst niet meer te traceren. De herkomst is alleen traceerbaar als het uit één bron afkomstig is en het niet vermengd wordt bij de smelter of raffinaderij. Dat een bedrijf als Microsoft aangeeft dat het niet weet of het door hen verwerkte kobalt uit mijnen in de provincie Katanga komt, komt vermoedelijk doordat het gebruikte kobalt is gemengd uit verschillende bronnen. Tegelijkertijd schrijven de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen.
Op welke wijze wilt u samen met de private sector productieketens inkorten om zo de kans op misstanden te verkleinen?
Om de kans op misstanden te verkleinen is samenwerking met de private sector van groot belang. Het traject voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenanten (hierna IMVO-convenant») biedt hiervoor een goede mogelijkheid. Het IMVO-convenantentraject legt de nadruk op gezamenlijke afspraken binnen de sector om de risico’s met betrekking tot due diligence te identificeren. Het initiatief voor het aangaan van een convenant komt vanuit de sectoren zelf. Op dit moment heeft de elektronicasector nog geen initiatief genomen tot het aangaan van een IMVO-convenant. Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Aan welke due dilligence-standaarden en afnamevereisten zouden bedrijven volgens u moeten voldoen om maatschappelijk verantwoord kobalt in hun producten te verwerken?
Het kabinet verwacht dat bedrijven de OECD Due Diligence Guidance naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en NGO’s probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Welke mogelijkheden ziet u tot diversificatie van de kobaltmarkt?
Kobalt is vooral een bijproduct van nikkel- en koperwinning en wordt veelal niet gewonnen als hoofdgrondstof. Belangrijkste exportmarkt van niet geraffineerde kobalterts is de DRC. Het restant is afkomstig uit Australië, Cuba, Zambia, New Caledonië, Canada, Rusland, Brazilië, Madagaskar en de Filippijnen.
In het kader van diversificatie kan een bedrijf het materiaal uit een ander land importeren dan uit DRC of van een smelter afnemen die het uit een ander land haalt. Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 5 ook is aangegegeven, is dat volgens het kabinet niet de oplossing voor kinderarbeid in de kobaltmijnbouw in DRC.
Heeft u contact gehad met de Congolese regering over deze misstanden? Zo ja, wat is er besproken en tot welke resultaten leidt dat? Zo nee, wanneer gaat u met hen spreken?
Het kabinet is voornemens met de relevante gesprekspartners binnen de Congolese overheid te bespreken wat onze regeringen en het internationale bedrijfsleven zouden kunnen doen om kinderarbeid tegen te gaan. De International Labour Organization (ILO) Convention no. 182 verplicht overheden om actie te ondernemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. DRC is ook partij bij deze conventie en kan hier ook op worden aangesproken. Het probleem van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw is naar verwachting bekend bij de Congolese regering en het kabinet wil graag met hen spreken over de mogelijkheden om kinderarbeid tegen te gaan. De Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen zal de Congolese Minister van mijnbouw hierover spreken tijdens het forum van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») over conflictmineralen in mei aanstaande.
Welke mogelijkheden ziet u om in Europees en internationaal verband druk uit te oefenen op multinationals om hun productie van lithium-ion batterijen vrij van kinderarbeid en gevaarlijke werkomstandigheden te maken?
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals elektronica en metaal.
Verder streeft het kabinet ernaar om de Nederlandse multistakeholderaanpak, zoals de Nederlandse IMVO convenanten, ook in Europa verder te brengen zodat deze samenwerking op Europees niveau kan worden vormgegeven. Met dat doel heb ik ook de recente EU and Global Value Chains-conferentie georganiseerd op 7 december 2015 in Amsterdam. Het kabinet zal voorts de mogelijkheden onderzoeken om het OESO-secretariaat te ondersteunen om naast de bestaande bijlagen van de OECD Due Diligence Guidance voor de mineralen goud, tin, tantalum en tungsten, ook additionele bijlagen, voor bijvoorbeeld kobalt, te ontwikkelen.
Verwacht u dat er bij de trialoog over de Conflictmineralenverordening steun is om kobalt als additioneel conflictmineraal op te nemen, al dan niet op de bij motie-Sjoerdsma/Thieme (Kamerstuk 32 852 nr. 21) voorgestelde wijze?
De triloog wordt gevoerd op basis van het Commissievoorstel voor de Conflictmineralenverordening en aan de hand van amendementen van het Europees parlement (EP) en de Raad. Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt. Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralen-verordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, zal Nederland zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
De benoeming van de voorzitter van Regionale Toetsingscommissies Euthanasie |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jacob Kohnstamm benoemd tot voorzitter Regionale Toetsingscommissies Euthanasie»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. Het bericht is juist.
Welke procedure is precies gevolgd voor het zoeken van de nieuwe voorzitter van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie?
De benoeming heeft plaatsgevonden op gezamenlijke voordracht van de voorzitters van de Regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE’s). De RTE’s hebben op hun website, www.euthanasiecommissie.nl, het functieprofiel en de wervings- en benoemingsprocedure volgens welke zij tot een voordracht zijn gekomen, gepubliceerd. Deze heb ik als bijlagen bijgevoegd2.
Hoe heeft u in de selectieprocedure de voormalige functie van de heer Kohnstamm als voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) meegewogen?
De heer Kohnstamm was van 2000 tot 2006 voorzitter van de NVVE. De NVVE is een belangenvereniging. De rol van voorzitter van een belangenvereniging is wezenlijk anders dan de rol van coördinerend voorzitter van de RTE’s. De RTE’s voeren een wettelijk taak uit en dienen daarbij binnen wettelijke kaders te blijven. Zij toetsen de euthanasiemeldingen die door artsen bij de gemeentelijk lijkschouwer zijn gedaan aan de in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) genoemde zorgvuldigheidseisen. De coördinerend voorzitter vervult zijn rol in deze context.
De voorzitters van de RTE’s hebben in hun voordracht aangegeven dat de heer Kohnstamm blijk geeft van een scherp zicht op de onpartijdige positie en rol van de coördinerend voorzitter en de RTE’s. De voorzitters van de RTE’s verwachten dat hij de rol van coördinerend voorzitter uitstekend zal kunnen vervullen en zijn van oordeel dat zijn voorzitterschap van de NVVE, bijna 10 jaar geleden, geen beletsel vormt voor het bekleden van de functie van coördinerend voorzitter en de uitvoering van de hierboven bedoelde wettelijke taak binnen de daarvoor gestelde kaders. Daarnaast heeft de heer Kohnstamm kennis van het onderwerp, mede door zijn betrokkenheid bij de NVVE. Niet onbelangrijk voor een coördinerend voorzitter van de RTE’s. Tenslotte is de heer Kohnstamm een zeer ervaren voorzitter en bestuurder. Zo is de heer Kohnstamm ruim 10 jaar voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens (sinds 1 januari 2016: Autoriteit Persoonsgegevens).
De Minister van Veiligheid en Justitie en ik delen de opvatting van de voorzitters van de RTE’s over de heer Kohnstamm.
Deelt u de mening dat het voormalig voorzitterschap van de NVVE, een organisatie die actief pleit voor ruimere euthanasiewetgeving, botst met een van de essentiële kenmerken van de coördinerend voorzitter, namelijk onpartijdigheid?
Zie antwoord vraag 3.
Is u bekend dat veel artsen druk ervaren bij het uitvoeren van euthanasie?2 Deelt u de mening dat deze druk mede gevoed wordt door de voorlichting en activiteiten van de NVVE?
Uit het in januari 2015 gepubliceerde belevingsonderzoek over euthanasie uitgevoerd onder artsen komt naar voren dat zij een (toenemende) druk van patiënten en hun naasten ervaren om euthanasie uit te voeren. Het is ongewenst dat artsen een druk ervaren met betrekking tot het behandelen van een verzoek om euthanasie. De wet stelt dat artsen niet verplicht zijn om een verzoek in te willigen en dat de arts overtuigd moet zijn dat het verzoek voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria. Deze afweging moet een arts zonder extra druk kunnen maken.
Het blijkt niet eenvoudig om de noodzakelijke nuances bij dit onderwerp breed bekend te krijgen. Er is informatie voorhanden waarin wordt uitgelegd dat er geen recht op euthanasie is en hoe artsen een verzoek om euthanasie behandelen. Hiervoor verwijs ik naar de website van de rijksoverheid, de website van de KNMG en de patiëntenbrochure «Spreek tijdig over uw levenseinde».
Kunt u in het licht van de voorgaande vragen onbegrip voor het benoemen van de heer Kohnstamm begrijpen? Zo ja, waarom acht u hem wel een geschikte kandidaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan de heer Kohnstamm, wanneer hij als gezicht van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie veelvuldig in de media te zien zal zijn, geloofwaardig het woord voeren namens alle leden van de toetsingscommissies?
De RTE’s hebben in de wervings- en benoemingsprocedure een selectiecommissie en een draagvlakcommissie ingesteld. In beide commissies hadden (plaatsvervangend) voorzitters en andere leden van de RTE’s zitting.
Beide commissies, alsook het voorzittersoverleg van de RTE’s, zijn van mening dat de heer Kohnstamm een uitstekende kandidaat is voor de functie van coördinerend voorzitter. De Minister van Veiligheid en Justitie en ik concluderen daarom dat er binnen de RTE’s een breed draagvlak is voor de heer Kohnstamm als coördinerend voorzitter en hij geloofwaardig het woord kan voeren namens de RTE’s.
Deelt u de mening dat, wanneer dhr. Kohnstamm nog lid blijkt te zijn van de NVVE, hij dit lidmaatschap dient op te zeggen?
Nee. Ik heb noch de wettelijke bevoegdheid noch de wens om aan de coördinerend voorzitter te vragen van welke verenigingen hij lid is, laat staan om belemmeringen voor een dergelijk lidmaatschap op te werpen.
Deelt u de mening dat de schijn van partijdigheid moet worden weggenomen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De Radar-uitzending over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen |
|
Erik Ziengs (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de Radar-uitzending over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van 18 januari 2016? Wat vindt u daarvan? Klopt de strekking van deze uitzending en was dit bekend bij uw ministerie?
Ik ben bekend met de Radar-uitzending van 18 januari 2016. Voor de beantwoording van de overige (deel)vragen verwijs ik naar de hiernavolgende beantwoording van de vragen 2 tot en met 6.
Deelt u de mening dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar behoren moet werken?
Voor een verzekeringnemer moet het duidelijk zijn waarvoor hij zich wel en niet verzekert en onder welke voorwaarden dit gebeurt voordat hij een arbeidsongeschiktheidsverzekering afsluit. Verzekeraars dienen zich gedurende de looptijd en bij eventuele opzegging van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, te gedragen als een redelijk handelend verzekeraar met inachtneming van bestaande wet- en regelgeving zoals onder andere regelgeving die betrekking heeft op het productontwikkelingsproces. Sinds 1 januari 2013 gelden er wettelijke eisen ten aanzien van de kwaliteit van productontwikkelingsprocessen van financiële ondernemingen en de daaruit voortvloeiende producten. De productontwikkelingsprocessen dienen er toe te leiden dat producten op evenwichtige wijze rekening houden met de belangen van de klant. De AFM houdt toezicht op het productontwikkelingsproces.
Waarom moeten verzekeraars niet vooraf mensen toetsen bij een arbeidsongeschiktheidsverzekering in plaats van dat de verzekeraar tijdens het traject, na soms jaren premie betalen, bepaalt dat er geen recht is op een uitkering vanuit arbeidsongeschiktheidsverzekering vanwege onbewust niet gemelde feiten? In hoeverre zijn verzekeraars voldoende transparant over de voorwaarden van hun verzekeringen richting ZZP'ers (zelfstandigen zonder personeel)?
Een verzekeraar heeft gegevens nodig van de verzekeringnemer om een inschatting te kunnen maken van het risico en een daarbij passende premie te kunnen vaststellen. Deze gegevens verkrijgt de verzekeraar door de verzekeringnemer een gezondheidsverklaring te laten invullen voordat de verzekering wordt gesloten. Hierbij geldt dat een verzekeringnemer de verzekeraar alle feiten dient mede te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat de beslissing van de verzekeraar en de voorwaarden hiervan afhangen of kunnen afhangen (de zogenoemde mededelingsplicht, artikel 7:928, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Dit betekent onder meer dat de verzekeringnemer die te goeder trouw handelt door de verzekeraar niet kan worden afgerekend op het niet meedelen van feiten die hij niet kende of niet hoorde te kennen en dat van hem niet kan worden verwacht dat hij rekening houdt met zaken die voor hem als verzekeringnemer niet voor de hand liggen als relevante persoonlijke gegevens.
Een gezondheidsverklaring bestaat uit een formulier waarin vragen gesteld worden over de persoonlijke omstandigheden en leefstijl van de verzekeringnemer (bijvoorbeeld over rookgedrag) en over zijn medische geschiedenis. Er wordt gevraagd naar een groot aantal aandoeningen en ziekten, en er wordt aangegeven dat de verzekeringnemer het moet vermelden als hij bijvoorbeeld een arts heeft bezocht, een medische behandeling heeft ondergaan en/of medicijnen heeft gebruikt. Als de verzekeringnemer aangeeft dat dit inderdaad het geval is, worden aanvullende vragen gesteld over de aandoening of behandeling. De medisch adviseur die werkzaam is voor de verzekeraar beoordeelt de gezondheidsverklaring en kan aan de hand daarvan besluiten nadere informatie op te vragen bij de huisarts of behandelend specialist of de verzekeringnemer te laten keuren.
Op de gezondheidsverklaring staat vermeld dat het belangrijk (én verplicht) is deze naar waarheid en volledig in te vullen, omdat anders het gevaar bestaat dat de verzekeraar de verzekering beëindigt of een uitkering weigert of stopzet.
De Wet op de Medische Keuringen (WMK) biedt kaders aan de medische informatie die verzekeraars mogen verzamelen en beschermt de privacy van de verzekeringnemer. Dit is door verzekeraars, artsen- en patiëntenverenigingen verder uitgewerkt in het Protocol Verzekeringskeuringen. Dit protocol bepaalt dat het verzamelen van medische informatie door verzekeraars alleen toegestaan is als dit doelgericht is en als het relevante informatie betreft. Dit betekent onder meer dat het verzekeraars bijvoorbeeld niet is toegestaan op voorhand het gehele medisch dossier van een verzekeringnemer op te vragen. Dit dossier bevat immers mogelijk ook informatie die niet aan deze criteria van proportionaliteit voldoet of die de verzekeraar überhaupt niet mag vragen (bijvoorbeeld (in bepaalde gevallen) genetische informatie). De WMK (artikel 3) zegt hierover dat het verboden is om bij een verzekeringskeuring vragen te stellen of medisch onderzoek te verrichten die een onevenredige inbreuk betekenen op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde.
Zou het niet beter zijn dat verzekeraars dit vooraf checken dan wel vooraf potentiële verzekerden keuren om teleurstellingen en verrassingen achteraf en onnodige premiebetaling te voorkomen? Bent u bereid om daarover in gesprek te gaan met de verzekeraars?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is het onbewust niet melden van aandoeningen of artsenbezoeken die niks te maken hebben met de ziekte, waarvoor een uitkering van arbeidsongeschiktheid nodig is, een reden om een uitkering te weigeren? Bent u bereid om in overleg met de verzekeraars meer duidelijkheid hierover te geven? Zo nee, waarom niet?
Een verzekeraar dient een claim te honoreren c.q. uit te keren als de niet gemelde informatie niet van belang is voor het risico dat zich heeft verwezenlijkt (artikel 7:930, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). Dit betekent dat het niet gemelde gegeven geen verband dient te houden met de reden voor de arbeidsongeschiktheid. Dit geldt niet als de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten (artikel 7:930, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek). In dat geval moet de verzekeraar echter wel aantonen dat hij de verzekering niet zou hebben afgesloten als hij bekend was geweest met de niet gemelde gezondheidsgegevens. Uitgangspunt hierbij is dat de verzekeraar zich redelijk handelend gedraagt. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat indien een verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken een hogere premie zou hebben bedongen, of de verzekering tot een lager bedrag zou hebben gesloten, de uitkering wordt verminderd naar evenredigheid van hetgeen de premie meer of de verzekerde som minder zou hebben bedragen (artikel 7:930, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek). In die gevallen zal de verzekeraar derhalve ook tot uitkering dienen over te gaan ondanks dat de verzekeringnemer – kort gezegd – de mededelingsplicht niet is nagekomen.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat zij in 2012 samen met artsen- en patiëntenorganisaties de modelgezondheidsverklaring heeft aangepast en momenteel met voornoemde organisaties bezig is de huidige gezondheidsverklaring opnieuw te herzien naar aanleiding van signalen zoals die ook in de Radaruitzending van 18 januari 2016 naar voren kwamen. Hierbij wordt onder meer de mogelijkheid onderzocht om met het toevoegen van controlevragen de kans op onbewuste verzwijging zo klein mogelijk te maken.
Daarnaast heeft een zorgvuldige dienstverlening door verzekeraars de aandacht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De AFM kijkt naar de begrijpelijkheid en duidelijkheid van verzekeringsvoorwaarden en houdt toezicht op het productontwikkelingsproces van en advies aan consumenten over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De AFM kijkt bij het toezicht op het productontwikkelingsproces en bij toezicht op het advies aan consumenten of het belang van de klant centraal staat. Over toezichtonderzoeken waarin (onder meer) arbeidsongeschiktheidsverzekeringen onderzocht werden, zie het antwoord op vraag 8 hierna.
In hoeverre kan een verzekerde, indien een verzekeraar later in het traject besluit geen uitkering te verlenen vanwege iets dat voor het afsluiten van de verzekering heeft plaats gevonden en bijvoorbeeld onbewust niet is gemeld, de betaalde premie terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat de verzekeraar het niet nakomen van de mededelingsplicht ontdekt, kan hij de verzekering opzeggen (artikel 7:929, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). Tot dat moment heeft de verzekering bestaan: de overeenkomst is niet «vernietigbaar» en derhalve niet met terugwerkende kracht op te zeggen. Dit betekent dat de verzekeraar risico heeft gelopen – de verzekeringnemer die te goeder trouw is, was immers gewoon verzekerd voor arbeidsongeschiktheid die geen verband houdt met het niet gemelde gegeven – en dat de verzekeringnemer dus premie is verschuldigd.
Hoe gaat de Belastingdienst om met voorheffingen in relatie tot uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid? In hoeverre kunnen ondernemers daardoor in problemen komen? Als ze daardoor in de problemen komen, is de Belastingdienst dan bereid om daar naar te kijken en oplossingen te zoeken?
De op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingehouden loonheffing (de voorheffing) is voor de ondernemer verrekenbaar met zijn over dat jaar verschuldigde inkomstenbelasting. Als een in een eerder jaar genoten uitkering aan de verzekeraar moet worden terugbetaald zal dat in de regel de bruto uitkering zijn. Die terugbetaling vormt in het jaar van terugbetaling een negatief inkomensbestanddeel voor de ondernemer hetgeen dus tot een lager bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting zal leiden. Daar kan al in het jaar van terugbetaling zelf rekening mee worden gehouden door een aanpassing van de voorlopige aanslag over dat jaar die al in dat jaar in maandelijkse termijnen betaald moet worden. Daarmee kunnen eventuele financiële problemen beperkt blijven. Het bruto bedrag van de terugbetaling kan dan opgebracht worden uit het eerder netto ontvangen bedrag en de lagere betalingslast van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting in en over het jaar van terugbetaling.
Heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) eerder al eens onderzoek gedaan naar de werking van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen in de praktijk? Zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u bereid om de AFM te vragen hiernaar een quickscan te laten doen en daarbij de ervaringen van ondernemers in de praktijk te betrekken?
De AFM heeft in het verleden onderzoek gedaan naar de werking van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, ook naar de aspecten die in de Radar-uitzending op 18 januari jl aan de orde kwamen.
In 2010–2011 heeft de AFM onderzoek gedaan naar het uitkeringsgedrag van verzekeraars bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen1. Uit het onderzoek vijf jaar geleden heeft de AFM geen aanwijzingen gekregen dat verzekeraars structureel onzorgvuldig handelen bij de vaststelling en uitkering van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen claims.
Meer recent, in 2014, is de AFM een onderzoek gestart naar de kwaliteit van advies over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. In haar rapport, uitgebracht in april 2015 concludeerde de AFM dat de kwaliteit van het advies nog niet van voldoende niveau was2.
Naar aanleiding van de conclusies in het rapport van 2015 heeft de AFM in de loop van 2015 intensieve contacten met marktpartijen gehad om de advieskwaliteit ten aanzien van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen te verbeteren. Het rapport van 2015 bevat tips and tricks voor een goed arbeidsongeschiktheid advies. Daarnaast is samen met marktpartijen een arbeidongeschiktheid Toolkit ontwikkeld. Deze toolkit biedt de adviseur concrete handvatten bij het geven van een goed arbeidongeschiktheid advies. De AFM heeft daarover gespreksrondes met markpartijen door heel Nederland gevoerd. In aanvulling op deze informele maatregelen zijn met een aantal marktpartijen normoverdragende gesprekken gevoerd en overweegt de AFM boetes op te leggen.
De komst van een haat- en geweldprediker naar Utrecht |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat haat- en geweldprediker Haitham al Haddad naar Utrecht komt voor een islamconferentie?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand die predikt dat ongelovigen, net als overspeligen, moeten worden gestenigd en dat de democratische rechtstaat genegeerd moet worden ten faveure van de sharia, niet moet worden toegelaten tot Nederland om hier de islam te promoten? Zo neen, waarom niet?
Zoals eerder is gemeld aan uw Kamer is de heer Al-Haddad in het bezit van de Britse nationaliteit. Volgens richtlijn 2004/38 kan aan een EU-burger de toegang geweigerd worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, waar mogelijk via strafrechtelijke weg.
Voor de aanpak van onverdraagzame en antidemocratische gedragingen verwijs ik u naar de antwoorden op de hieraan gerelateerde vragen, gesteld door de leden Van Klaveren en Bontes (vraagnummer 2016Z01088).
Bent u bereid om eindelijk daadkracht te tonen en deze man de toegang tot Nederland voor eeuwig te ontzeggen? Zo neen, wat is dan uw uitleg om Haddad wèl toe te laten op Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 2.
De ‘verdwenen’ radarbeelden van MH17 |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland deed niets»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse regering geen enkele actie heeft ondernomen om de «verdwenen» radarbeelden van MH17 via VN-luchtvaartorganisatie ICAO boven water te krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat heeft de Nederlandse regering dan gedaan?
In de brief van 21 januari 2016 over radar- en satellietbeelden MH17 is deze vraag reeds ten dele beantwoord. De Nederlandse regering heeft zowel het onderzoek naar de toedracht (Onderzoeksraad voor Veiligheid, OVV) als het strafrechtelijk onderzoek (in het Joint Investigation Team, JIT) gesteund door in alle bilaterale contacten met relevante landen op politiek en hoog ambtelijk niveau aan te dringen op medewerking aan beide onderzoeken.
Het OM heeft laten weten dat het ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek op dit moment over voldoende informatie beschikt op het gebied van radar- en satellietgegevens. Er bestaat op dit moment bij het OM dan ook geen behoefte aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie. Indien dit anders wordt, dan zal het kabinet al het nodige doen om voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens aan het OM ter beschikking te kunnen stellen.
Ook de OVV heeft in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» aangegeven over voldoende informatie te beschikken om de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd te onderbouwen. De OVV heeft voldaan aan de verdragsrechtelijke verplichting om het onderzoek uit te voeren en af te ronden conform de voorschriften en werkwijzen die in het ICAO-verdrag zijn vastgelegd. Daarmee is er geen reden om ICAO om assistentie te vragen in relatie tot die verplichting. Daarom is in ICAO-verband door de Nederlandse regering geen actie ondernomen om alsnog te verzoeken om aanvullende radar- en satellietgegevens.
Heeft de ICAO rechtshulpverzoeken ontvangen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en/of het Joint Investigation Team over de radarbeelden? Zo ja, wat is hiermee gebeurd?
Voor wat betreft het OVV-onderzoek en de gebruikte gegevens van de OVV, verwijst het kabinet naar de Onderzoeksverantwoording van de OVV. Voorts heeft de OVV in de hoorzitting met uw Kamer (3 november jl.) aangegeven dat het ontbreken van Russische radargegevens bekend is bij ICAO.
Rechtshulpverzoeken gericht op bewijsvergaring worden gericht aan het land waar de betreffende informatie zich mogelijk bevindt. Het JIT heeft in dat kader dan ook rechtshulpverzoeken gedaan aan de landen die over de hier bedoelde radarbeelden zouden kunnen beschikken. In reactie op deze verzoeken is van de aangezochte landen informatie ontvangen. Tot de ICAO heeft het JIT zich niet met een rechtshulpverzoek gericht.
Hoe werkt de klachtenprocedure bij de ICAO?
De ICAO kent geen formele klachtprocedure, wel een geschillenbeslechtingsprocedure waarbij een verdragspartij bij de Raad van de ICAO een zaak aanhangig maakt tegen een andere verdragspartij met betrekking tot de interpretatie of toepassing van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.
De procedure staat in de artikelen 84, 85, 88 van het ICAO-verdrag en houdt het volgende in:
In de antwoorden op de eerdere aangehaalde vragen van het lid Omtzigt (kenmerk 2015Z22114) is ook ingegaan op het feit dat Nederland zich binnen ICAO inzet om een bewaarplicht voor radargegevens te bepleiten die altijd aan de orde is als radargegevens relevant kunnen zijn voor onderzoek.
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan de beelden ter vervolmaking van het onderzoek en dat de voorzitter en een lid van de Raad reeds inzage hebben gehad in een weergave van de satellietbeelden en primaire radarbeelden?
Het internationale onderzoek dat heeft plaatsgevonden onder leiding van de OVV is afgerond en gepubliceerd. Derhalve is geen sprake van een «vervolmaking» van dit afgeronde onderzoek. De OVV had tijdens het onderzoek graag de beschikking gehad over de genoemde radarbeelden, maar benadrukt in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» over voldoende informatie te beschikken om een onderbouwing te bieden aan de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd.
Klopt het dat de radarbeelden van belang kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek door het Joint Investigation Team?
Alle informatie die kan bijdragen tot de waarheidsvinding is van belang voor het strafrechtelijk onderzoek. Wat betreft radar- en satellietgegevens heeft het OM laten weten dat het op dit moment over voldoende informatie beschikt en dat nu geen behoefte bestaat aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie op het gebied van radargegevens. De bewijsgaring en daarop gerichte rechtshulpverzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaarmaking daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie van welke partij is gevraagd of gekregen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat in de Tweede Kamer over de radargegevens van de MH17?
Ja.
Wijzigingen in de toegestane hulpmiddelen bij de centrale examens VO in 2016 |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de spellingsregels rond het gebruik van hulpmiddelen bij eindexamens in een lopend examenjaar wezenlijk worden veranderd? Wat zijn de argumenten om plotseling geen spellingscontrole meer toe te staan voor leerlingen met dyslexie bij onder andere de examens Nederlands? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik betreur de commotie die bij leerlingen, ouders en docenten is ontstaan over deze maatregel. Ik heb kennis genomen van het besluit dat het College voor Toetsen en Examens (CvTE) heeft genomen ten aanzien van de spellingcontrole. Het CvTE heeft mij laten weten dat ze – middels een wijziging van de Regeling toegestane hulmiddelen voor de centrale examens – op 11 november vorig jaar heeft besloten de inzet van het hulpmiddel spellingcontrole voor de centrale examens in 2016 en daarna uit te sluiten. Desgevraagd heeft het CvTE mij gemeld hier de volgende overwegingen bij te hebben gehad:
Aangezien het hier een wettelijke taak van het CvTE als zelfstandig bestuursorgaan betreft kan ik niet in dit besluit treden. Niettemin heb ik het CvTE verzocht dit besluit te heroverwegen voor de leerlingen met een beperking op het gebied van de spelling. Ten eerste vanwege het ontbreken van empirische gegevens met betrekking tot het effect van het gebruik van de spellingcontrole. Ten tweede omdat het CvTE de wijziging heeft doorgevoerd gedurende het lopende examenjaar, wat voor deze groep extra onrust betekent.
Daarbij ben ik me bewust van de mogelijke opwaartse druk die kan ontstaan op het aantal dyslexieverklaringen. Cijfers van de Inspectie van het Onderwijs geven aan dat het aandeel leerlingen dat op basis van dyslexie op een aangepaste manier examen doet de afgelopen jaren fors is gestegen, van 1,6 procent in 2007 naar 10,5 procent in 2015. Dit terwijl het gemiddelde percentage van kinderen met dyslexie rond de 4 procent ligt. Ik vind dit een zeer zorgelijke ontwikkeling, die om nadere actie vraagt. Daarover zal ik uw Kamer apart informeren.
Acht u het wenselijk dat er grote onrust en spanning is ontstaan bij leerlingen met dyslexie vanwege het niet toestaan van spellingscontroles bij examens? Welke maatregelen gaat u nemen om deze onrust en spanning een halt toe te roepen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is het tijdens een lopend examenjaar wijzigen van regels rondom het gebruik van hulpmiddelen bij examens in uw ogen een voorbeeld van een betrouwbare overheid?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe verhoudt deze wijziging zich met een jaar eerder uitgegeven brochure, waarin staat dat bij gebruik van de computer de spellingscontrole niet hoeft te worden uitgeschakeld en het gebruik daarvan zelfs voor de hand ligt voor leerlingen met dyslexie?2
De voorlichtingsbrochure is gepubliceerd op Examenblad.nl in september 2015, op grond van de toen geldende regelgeving rond het gebruik van hulpmiddelen. In die regelgeving en dus ook in de brochure was het uitschakelen van de spellingcontrole nog niet opgenomen. In november 2015 zijn scholen op de hoogte gesteld van de wijziging van de Regeling toegestane hulpmiddelen bij examens, en dus van het uitschakelen van de spellingcontrole. Daarbij is een toelichting gepubliceerd over de effecten van deze maatregel voor leerlingen met een beperking op het gebied van spelling; deze toelichting kan worden gezien als een aanvulling op de brochure. De brochuretekst is in januari van dit jaar aangepast.
Is er in uw ogen sprake van een doorgaande lijn tussen onderwijs, schoolexamen en centraal examen nu examenkandidaten gedurende de gehele schoolloopbaan en de eerder afgenomen examens wel gebruik mochten maken van de spellingscontrole en nu opeens niet meer?
De praktijk van het centraal examen wijkt, afhankelijk van de schoolpraktijk, wellicht op het onderdeel spellingcontrole af van die in het voorgaande onderwijs en de schoolexamens. De afwijking is echter zo beperkt dat er geen sprake van is dat de doorgaande lijn tussen onderwijs, schoolexamen en centraal examen wordt doorbroken. Aangezien er in het schoolexamen vaak ook andere kennis en vaardigheden worden getoetst, kunnen aard en inhoud van de toetsing verschillen. Een ander voorbeeld hiervan is dat een school voor vmbo bij aardrijkskunde in zowel les als schoolexamen een atlas als hulpmiddel kan inzetten, terwijl dit bij het centraal examen verboden is.
Deelt u de zorgen van de Christelijke Scholengemeenschap Groningen over de afbraak van de stimulans rond het gebruik van hulpmiddelen, terwijl het goed leren gebruik te maken daarvan voor leerlingen met dyslexie ook vooruithelpt bij een vervolgopleiding en in de maatschappij? Kunt u uw antwoord ook toelichten?3
Die zorgen deel ik niet. Het gebruik van spellingcontrole is eenvoudig in te stellen. Spellingcontrole wordt dan ook algemeen gebruikt, ook intensief door mensen die in het onderwijs daartoe nooit in de gelegenheid werden gesteld.
Hebben leerlingen met dyslexie volgens u een gelijke kans op het halen van een examen Nederlands als leerlingen zonder dyslexie, wanneer zij geen gebruik mogen maken van de spellingscontrole bij computergebruik? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welk signaal wordt er volgens u naar de leerlingen met dyslexie gegeven, wanneer zij zoveel tijd en energie in het correct spellen van woorden moeten steken dat zij zich niet ten volle kunnen richten op de inhoud van het examen zelf?
In beginsel geldt deze vraag algemeen in een context waarin spelling wordt beoordeeld, ongeacht of spellingcontrole daarbij is toegestaan. Ik ga er van uit dat scholen ervoor zorgen, in lijn met het protocol dyslexie, dat ook de leerling met een leesbeperking leert zich op de inhoud van het examen te richten, en niet te focussen op het beperkte onderdeel spelling. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe verhoudt deze wijziging zich tot de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte schrijft voor dat scholen onder andere bij toetsing belemmeringen door de beperking wegnemen. Bij het centraal examen moet de school daartoe binnen de regelgeving van het CvTE in de gelegenheid worden gesteld. Van een blokkade in de strijd met de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte zou volgens het CvTE sprake zijn indien het ontnemen van het hulpmiddel spellingcontrole in sterke mate de toegang tot het diploma zou belemmeren. In dit geval geldt dat spelling meetelt voor alle leerlingen, maar wel zo wordt beoordeeld dat spelling niet geïsoleerd de toegang tot het diploma blokkeert doordat er een maximum is gesteld aan het aantal punten dat afgetrokken mag worden voor spellingsfouten.
Bent u bereid deze maatregel voor dit examenjaar (2015/2016) terug te draaien en voor volgend jaar goed met het veld in gesprek te gaan over wat wenselijk is ten aanzien van het gebruik van spellingscontrole door leerlingen met dyslexie? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een bevoegdheid van het CvTE, zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om deze vragen vóór het Algemeen overleg over passend onderwijs voorzien op 10 februari 2016 te beantwoorden?
Ja. Ik heb tevens het CvTE verzocht voor 10 februari op mijn verzoek te reageren, zodat op zeer korte termijn helderheid ontstaat voor de leerlingen met dyslexie.
Het onderzoek naar tienerzwangerschappen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tiener heeft moeite met abortus»1, waarin wordt verwezen naar het onderzoek «In één klap volwassen; Over tienerzwangerschap»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek van Rutgers blijkt dat veel zwangere tienermeiden abortus geen optie vinden en dat deze gedachte veel breder leeft dan alleen onder religieuze groeperingen? In hoeverre worden die bezwaren in de praktijk ook daadwerkelijk gerespecteerd?
Elke vrouw, ook op jongere leeftijd, is vrij om een eigen keuze te maken. Uit het onderzoek blijkt dat de keuzes van de tienermeiden gerespecteerd worden. Zij die een abortus geen optie vonden, hebben de zwangerschap voldragen. Mocht een vrouw een abortus overwegen dan dient zij hierover goed voorgelicht te worden. Het is aan de arts om te bepalen of een vrouw die bij hem komt voor een abortus deze keuze in vrijheid en goed geïnformeerd heeft gemaakt. In het gesprek met de arts kunnen alle bezwaren besproken worden en komen ook alternatieven aan de orde. Het Nederlands Genootschap van Abortusartsen heeft een richtlijn opgesteld over de begeleiding van vrouwen die een abortus overwegen, die artsen richting kan geven bij het voeren van het gesprek met de ongewenst zwangere vrouw.
Waarom schrijft Rutgers in het rapport dat «de route naar een abortus voor meiden» die onverwacht zwanger zijn, minder toegankelijk is dan «gewenst»? Deelt u de mening dat vanuit een organisatie gezien een zwangerschapsafbreking nooit «gewenst» kan zijn?
Het rapport zegt dat door het negatieve oordeel in de maatschappij de route naar abortus voor jonge vrouwen die ongewenst zwanger zijn, minder toegankelijk is dan gewenst (p. 72 par 8.3). Hiermee wordt gedoeld op situaties waarbij opvattingen in de sociale omgeving de jonge vrouwen onder druk kunnen zetten bij het maken van de keuze. Vanuit de organisatie bezien dient de positiebepaling inderdaad neutraal te zijn.
Vindt u het ook zorgelijk dat veel meiden het idee hebben dat ze alleen staan in hun zwangerschap? In hoeverre is het antwoord op de vorige vraag voor u een aansporing om ook voor alternatieven van abortus aandacht te vragen? Deelt u de mening dat dit vraagt om meer financiële ondersteuning vanuit de overheid voor organisaties als Siriz (stichting die preventie, ondersteuning en zorg geeft bij ongewenste zwangerschap) en FIOM (stichting die gespecialiseerd is op ongewenste zwangerschap en afstammingsvragen) om tienermoeders beter bij te kunnen staan?
Ik vind het zeer spijtig dat er ongewenst zwangere meiden zijn die het gevoel hebben dat ze alleen staan in hun zwangerschap. Het is van belang dat op lokaal niveau meiden goed de weg weten naar goede hulp en begeleiding na ongewenste of ongeplande zwangerschap. Deze hulp kan door verschillende professionals geboden worden, zoals huisartsen, maatschappelijk werk en zorgprofessionals in het onderwijs, met ondersteuning van landelijke organisaties zoals FIOM en Siriz.
In deze begeleiding en hulpverlening wordt ook aandacht besteed aan de alternatieven voor abortus.
Naar mijn mening gaan er op dit moment voldoende middelen naar organisaties als Siriz en Fiom. In 2013 zijn er twee amendementen aangenomen op de begroting die het bedrag aan deze partijen met 2.5 miljoen hebben verhoogd.
Welke mogelijkheden ziet u om het beleid en de praktijk beter af te stemmen op de risicofactoren die uit dit onderzoek naar voren komen, zoals de situatie thuis, zoals emotionele verwaarlozing, huiselijk geweld, scheidingen en uithuisplaatsing?
Er komen uit de rapporten zowel risicofactoren in de thuissituatie als in de jeugdzorg naar voren. Voor de situatie thuis is het van belang dat gemeenten, jeugdzorg en andere aanpalende zorg en opvangorganisaties die zich richten op de ouders en het gezin oog hebben voor de kwetsbaarheid van meisjes en bekend zijn met risicofactoren voor onbedoelde zwangerschap/jong ouderschap. Ik heb het onderzoek « Tienermoeders in beeld» van JSO, waarin ook een beschrijving van de risicofactoren en de beschermende factoren wordt gegeven reeds onder de aandacht van gemeenten gebracht, om hier hun voordeel mee te doen.
Wat is uw beleidsmatige reactie op de conclusie dat er te weinig steun is op het gebied van financiën, huisvesting en onderwijs? Kunt u aangeven hoe het komt dat jonge moeders aangeven weinig steun te krijgen op het gebied van financiën, huisvesting en onderwijs?
Jonge moeders moeten ineens als volwassene hun leven op orde krijgen en dit vraagt veel van hen. Door gerichte begeleiding, zoals ze in sommige gemeenten krijgen, kunnen veel praktische lasten van hun schouders genomen worden. De snelle toegang tot stabiele huisvesting en het krijgen van ondersteuning bij de opvoeding zijn daarin erg belangrijk.
Juist op lokaal niveau kan, samen met de jonge moeder, het best bezien worden wat het sociale netwerk kan bijdragen aan het welzijn van moeder en kind. Op lokaal niveau kunnen zaken zoals huisvesting, onderwijs, inkomen en arbeid ook het meest integraal en op maat worden bekeken. Het gaat daarbij immers om maatwerk. De goede voorbeelden kunnen andere gemeenten inspireren.
Welke mogelijkheden ziet u om meiden financieel beter te ondersteunen, zodat zij in ieder geval niet kiezen voor abortus vanwege financiële problemen? Welke mogelijkheden ziet u om de voorlichting en hulpverlening meer aandacht te besteden aan specifieke doelgroepen, zoals de groep Surinaamse en Antilliaanse meiden, gelet op de hogere tienerzwangerschapscijfers vertegenwoordiging van deze groep?
Financiële overwegingen bleken uit het onderzoek geen doorslaggevende factor voor een abortus. Het gaat om een noodsituatie waarin meiden zelf overwogen keuzen maken.
De aard van de noodsituatie is aan de vrouw om vast te stellen en aan de arts om te beoordelen.
Ook het onderzoek «Besluitvorming rondom ongewenste zwangerschap» dat op 2 februari jl. naar uw Kamer is verzonden, laat zien dat het vaak gaat om een samenloop van factoren die een vrouw ertoe bewegen voor een afbreking te kiezen. Deze factoren kunnen naar gelang het verloop van het besluitvormingsproces wijzigen van aard en gewicht.
In preventie en voorlichting wordt de komende jaren extra ingezet op het terugdringen van ongewenste zwangerschappen bij hogere risico groepen, zoals Antilliaanse en Surinaamse meisjes. Samen met de doelgroep en professionals worden hiertoe voorstellen uitgewerkt door Rutgers, FIOM en Soa Aids Nederland.
Deelt u de mening dat een eventueel geconstateerd «taboe» op abortus meiden nooit mag hinderen in het zoeken naar goede hulpverlening bij het verwerken van een abortus?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat er in de voorlichting en de hulpverlening veel meer aandacht moet komen voor de negatieve gevolgen van een abortus?
In de voorlichting moeten alle aspecten van een abortus aan de orde komen. Alleen wanneer alle aspecten bekend zijn kan de ongewenst zwangere vrouw goed geïnformeerd een keuze maken. Zo wordt in de besluitvormingsgesprekken (keuzehulp) die Fiom doet en in het online informatie programma «Zwanger, wat nu?» objectieve informatie gegeven, zodat vrouwen zelf een goede afweging kunnen maken. Daarbij wordt altijd aandacht besteed aan de gevolgen van een abortus en aan de gevolgen van het uitragen van de zwangerschap. Er wordt gekeken naar zowel de positieve als de negatieve kanten van alle mogelijke keuzes (ook de opties: «afstand ter adoptie» en «pleegzorg).
Het bericht “Nieuw rapport: ‘Europese boeren kansloos door TTIP’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Nieuw rapport: «Europese boeren kansloos door TTIP»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese landbouwsector miljarden aan inkomsten dreigt mis te lopen door het Vrijhandelsakkoord tusen de EU en de VS (TTIP), aangezien de export van landbouwproducten door de VS naar verwachting zal toenemen met 6.3 tot 11.6 miljard dollar per jaar? Vindt u dit een zorgwekkende ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?2 3
De EU is de grootste exporteur en importeur van landbouw- en voedingsproducten ter wereld. De exportwaarde is circa 129 miljard euro per jaar en de import circa 113 miljard euro per jaar. De in vraag 2 en 3 genoemde cijfers zijn afkomstig uit een rapport van het Amerikaans Ministerie van landbouw naar de potentiële effecten van TTIP op de agrarische sector onder drie verschillende scenario’s. De onderzoekers concluderen dat de totale agrarische handel tussen de EU en de VS kan toenemen met 6,3 tot 11,6 miljard dollar per jaar. Daarbij wordt voor de VS een toename van de export naar de EU verwacht van 5,5 tot 9,6 miljard en voor de EU een toename van de export naar de VS met 0,8 tot 2,0 miljard dollar, afhankelijk van het scenario. Een belangrijke reden voor het verschil in potentiële exporttoename tussen de VS en de EU is het feit dat de huidige invoertarieven in de EU hoger liggen dan in de VS. Bij opheffing van alle tarieven, tariefcontingenten en bepaalde non-tarifaire belemmeringen laten de resultaten een toename van de Europese import uit de VS zien van, zoals genoemd, varkensvlees, rundvlees en soja en een toename van de export naar de VS van kaas, groenten en fruit.
Er zijn meerdere rapporten verschenen die verschillende resultaten laten zien van mogelijke TTIP-uitkomsten voor de agrarische sector. De conclusie in alle studies is dat er door TTIP kansen en bedreigingen zijn, afhankelijk van de sectoren. De verschillen in uitkomsten ontstaan onder andere doordat er uiteenlopende aannames worden gemaakt. De Amerikaanse onderzoekers maken in deze studie (in twee scenario’s) de aanname dat de in de EU bestaande non-tarifaire maatregelen op het gebied van hormoonvlees, gebruik van decontaminerende middelen, gewasbeschermingsmiddelen en genetisch gemodificeerde organismen met TTIP zullen worden weggenomen. Deze aanname is niet realistisch gezien het kabinet, de Europese Commissie en de Raad herhaaldelijk hebben bevestigd dat de Europese standaarden ter bescherming van mens, plant, dier en milieu door TTIP niet ter discussie staan. Nederland zet zich in om sectoren die mogelijk nadelen ondervinden te identificeren en dit te adresseren in de EU-inzet bij de onderhandelingen. Zo zijn in de onderhandelingen enkele opties voor gevoelige sectoren het uitsluiten van gevoelige tarieflijnen van tariefverlaging of afspraken over tariefcontingenten.
Deelt u de volgende conclusies uit het onderzoek van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw dat bij schrappen van tarieven, importquota en het verlagen van non-tarifaire maatregelen (waaronder maatschappelijke standaarden): de EU te maken krijgt met extra importen: Varkensvlees: 2,4 miljard dollar, rundvlees: 1,5 miljard dollar (alleen al bij opheffen tarieven), soja: 861 miljoen dollar; de EU voor 1,1 miljard dollar extra groente en fruit kan exporteren naar de VS, en er binnen de zuivel alleen voor kaas extra export is te verwachten? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door verlaging van importtarieven en wederzijdse erkenning van standaarden binnen TTIP, de Europese dierlijke sectoren worden geconfronteerd met oneerlijke concurrentie van Amerikaanse dierlijke producten die aan veel lagere dan wel niet bestaande milieu en dierenwelzijnsstandaarden moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
De zorg over een ongelijk speelveld en verschil in concurrentieverhoudingen door andere standaarden is reëel en de inzet van het kabinet is om dat te voorkomen. De concurrentiepositie van landbouwsectoren op de internationale markt is van een groot aantal factoren afhankelijk. Kosten op vlak van arbeid, grond, huisvesting, voeder, milieu en dierenwelzijnstandaarden bepalen de concurrentieverhoudingen en verschillen per dierlijke sector. Tevens zijn zaken als sectorstructuur, logistiek, kennisinfrastructuur en nabijheid van consumentenmarkten bepalend. Nederland heeft op veel van deze aspecten een goede positie. Op basis van onderzoeken van Wageningen UR en het LEI (Landbouw Economisch Instituut)5, 6, 7, 8 kan worden geconcludeerd dat in veel gevallen de voederkosten in de EU hoger liggen dan andere producentenlanden. De overheidsmaatregelen van de EU (milieu, gezondheid en dierenwelzijnsstandaarden) vergroten het kostprijsverschil in relatief beperkte mate, afhankelijk van de sector. Daarnaast is de wisselkoers sterk bepalend, die de afgelopen periode overigens gunstig is geweest voor de Europese producenten. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3, heeft de EU herhaaldelijk bevestigd dat de Europese standaarden ter bescherming van mens, plant, dier en milieu bij TTIP niet ter discussie staan.
Hoe gaat u voorkomen dat de Europese rundvlees-, varkens- en de hier niet genoemde pluimveesector op deze manier worden weggeconcurreerd? Bent u van plan bepaalde tarieven in stand te houden of minder te verlagen en/of gaat u inzetten op tariefvrije importquota?
Vereenvoudiging van de handel tussen de VS en de EU biedt volgens verschillende onderzoeken zowel kansen als bedreigingen voor de landbouw- en voedingsindustrie. Afspraken over het uitsluiten van enkele gevoelige tarieflijnen van tariefverlaging of afspraken over tariefcontingenten kunnen de bedreigingen voor bepaalde gevoelige sectoren beperken. Voor de EU vormt dit in de onderhandelingen één van de opties. Het kabinet steunt deze optie en vindt het van groot belang dat in TTIP wordt zorg gedragen voor een gelijk speelveld.
Deelt u de mening dat Europese veeboeren door toegenomen concurrentie van Amerikaanse dierlijke producten ook gedwongen worden hun vee te voeren met genetische gemodificeerd (GMO)-veevoer? Deelt u de constatering dat boeren die hun vee GMO-vrij veevoer willen voeren, zullen worden weggeconcurreerd? Zo nee, waarom niet?5
Soja is al jaren de belangrijkste grondstof voor het eiwitbestanddeel in de Nederlandse veevoeders. De belangrijkste exporteurs van soja naar de EU zijn Brazilië en Argentinië. De daar geproduceerde soja is voor meer dan 90% genetisch gemodificeerd. De specifieke genetisch gemodificeerde sojavarianten die in Europa worden geïmporteerd zijn, op grond van de EU regelgeving, voor import in de EU toegelaten op basis van een milieuveiligheidsbeoordeling.
De in de EU gebruikte niet genetisch gemodificeerde soja wordt vooral verbouwd in de zuid(oost)elijke EU-lidstaten en in Oekraïne. De invoer van niet genetisch gemodificeerde soja voor veevoeders vanuit andere delen van de wereld is beperkt. Er zijn, zoals aangeven in antwoord 4, meerdere factoren van invloed op de vraag en kostprijs van dierlijke producten. Aangezien een groot deel van de soja die in de EU in veevoer wordt gebruikt genetisch gemodificeerd soja betreft, zal TTIP naar verwachting slechts beperkte invloed hebben op de kostprijs van veevoer.
Deelt u de mening dat toekomstige Duitse wetgeving om dierlijke producten die afkomstig zijn van dieren die gevoerd zijn met GMO-veevoer te labelen, wordt bemoeilijkt door TTIP? Zo nee, waarom niet?6
De Europese verordening 1829/2003 stelt eisen aan de etikettering van genetisch gemodificeerde producten: als meer dan 0,9% van het product uit genetisch gemodificeerde organismen bestaat, dient op het etiket vermeld te worden dat het product »genetisch gemodificeerde organismen» omvat. Deze verordening is van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die een genetisch gemodificeerde organisme bevatten, maar is niet van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die «met behulp van» een genetisch gemodificeerde organisme zijn geproduceerd. Dat betekent dat producten van dieren die met genetisch gemodificeerd diervoeder gevoerd zijn of met genetisch gemodificeerde geneesmiddelen zijn behandeld, niet onder de voorschriften inzake vergunningverlening en etikettering van deze verordening vallen. Voor het stellen van eisen aan de etikettering van deze dierlijke producten zou de Europese verordening gewijzigd moeten worden. Nederland ziet geen noodzaak om in te zetten op wijziging van deze verordening. De keuzevrijheid van de consument is gewaarborgd door het feit dat er kan worden gekozen voor biologische dierlijke producten, die afkomstig zijn van dieren die niet met genetisch gemodificeerd diervoeder zijn gevoed.
De Europese Commissie heeft in de onderhandelingen met de VS aangegeven dat de basiswetgeving ten aanzien van genetisch gemodificeerde organismen niet verandert door TTIP. Etikettering maakt onderdeel uit van deze genetisch gemodificeerde organisme-regelgeving. TTIP zal geen invloed hebben op de beoordeling in de EU van een eventueel Duits voorstel tot wijziging van de verordening.
Is de Nederlandse regering ook voornemens producten afkomstig van dieren gevoerd met GMO-veevoer te labelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de wettelijke maximale niveaus voor pesticide-residuen ongeveer 5000% hoger zijn in de VS dan in de EU? Heeft de Europese Commissie inderdaad voorstellen gedaan om de maximale niveaus voor pesticide-residuen te verhogen in 2015? Zo ja, in hoeverre rijmt u dat dan met uw belofte dat de voedselveiligheids- en milieustandaarden niet verlaagd zullen worden?7
De stelling dat de maximumresidugehalten van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen in de VS ongeveer 5000% (ofwel 50 keer) hoger zijn dan in de EU is afkomstig uit het artikel van Euractiv.com dat gebaseerd is op een rapport van UnternehmensGrün12, een branchevereniging voor Duitse duurzame ondernemers. Dit rapport bevat echter geen informatie waaruit blijkt dat maximumresidugehalten in de VS standaard 50 keer hoger liggen.
Er kunnen echter grote verschillen bestaan tussen individuele maximumresidugehalten in de EU en in de VS. Daar zijn goede verklaringen voor. Het kan voorkomen dat een producent in de VS een maximumresidugehalte heeft aangevraagd, maar in de EU niet. In dat geval wordt er in de EU uit voorzorg automatisch de standaardwaarde van 0,01 mg/kg aangehouden, zonder dat daarvoor een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Hiervoor was immers geen aanvraag gedaan. In de VS zal op basis van de aanvraag op maat een specifieke maximumresidugehalte worden vastgesteld die in de praktijk meestal hoger zal zijn.
Naast Europese gegevens worden voorts ook internationale normen van de Codex Alimentarius overgenomen in de Europese wetgeving, tenzij deze op grond van risicobeoordelingen onvoldoende beschermend worden geacht voor Europese consumenten. De Codex Alimentarius is een dochterorganisatie van FAO (Land- en Tuinbouworganisatie van de VN) en WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) en omvat internationale normen en richtlijnen voor de veiligheid en kwaliteit van levensmiddelen waarover alle deelnemende landen, inclusief de EU en VS, gezamenlijk beslissen. Als een Codex maximumresidugehalte vanuit volksgezondheidsoogpunt acceptabel is, zal de EU deze waarde invoeren.
De inzet van de Europese Commissie is om dit principe, zoals opgenomen in de WTO-overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, ook op te nemen in TTIP. Een Codex maximumresidugehalte dat acceptabel is vanuit volksgezondheidsoogpunt zal ook worden ingevoerd als er al een Europese maximumresidugehalte bestond dat op een lager niveau was vastgesteld. Dit heeft ook in 2015 plaatsgevonden. Het is een gevolg van staand beleid en dit is daarom niet in strijd met de belofte dat de voedselveiligheids- en milieustandaarden niet door TTIP verlaagd zullen worden.
Het referendum over het associatieverdrag Oekraïne |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rutte stelt kiezers voor voldongen feit»?1
Ja.
Bent u bereid het Nederlandse voorzitterschap te benutten om duidelijkheid te verschaffen aan de EU en Oekraïne over het feit dat Nederland het verdrag niet geratificeerd heeft en dus niet zal meewerken aan implementatie daarvan vooruitlopend op eventuele ratificatie? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het EU-associatieakkoord met Oekraïne treedt pas in werking als alle partijen het verdrag hebben goedgekeurd en hun aktes van bekrachtiging hebben gedeponeerd bij het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie ofwel hebben geratificeerd. Tot het moment van inwerkingtreding wordt het akkoord deels voorlopig toegepast. Voorlopige toepassing is gebruikelijk bij verdragen als het associatieakkoord en dient ter overbrugging van het ratificatieproces. Het raadgevend referendum is onderdeel van het nationale ratificatieproces in Nederland, zoals andere EU lidstaten ook hun nationale procedures kennen. Er is dus geen reden de voorlopige toepassing door de EU op te schorten vanwege het referendum. De voorlopige toepassing is erop gericht de partijen eerder te laten profiteren van de afspraken die in het betreffende verdrag worden gemaakt. In dit geval betekent het bijvoorbeeld dat het Nederlands bedrijfsleven nu al gebruik kan maken van de voordelen van betere markttoegang in Oekraïne.
Bent u bereid implementatie van alle afspraken en regelingen voortvloeiend uit het associatieverdrag stop te zetten tot het moment dat de Nederlandse bevolking zich daarover in het referendum van 6 april a.s. heeft uitgesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de EU en Oekraïne formeel te verzoeken alle voorbereidings- en uitvoeringshandelingen ten aanzien van het verdrag stop te zetten in afwachting van het Nederlandse referendum? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid inzage te geven in de gevolgen van een Nederlands «Nee» op 6 april a.s. en bent u bereid de uitslag van het referendum te respecteren en over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal de Wet raadgevend referendum volgen. Dat houdt in dat wanneer geen sprake is van een raadgevende uitspraak tot afwijzing omdat onvoldoende kiesgerechtigden zijn opgekomen óf een meerderheid zich voor de wet heeft uitgesproken, de inwerkingtreding van de goedkeuringswet bij koninklijk besluit zal worden geregeld. Bij een onherroepelijke raadgevende uitspraak tot afwijzing zal het kabinet op grond van de Wet raadgevend referendum een wetsvoorstel tot intrekking dan wel tot inwerkingtreding van de goedkeuringswet bij de Kamer aanhangig maken. De Tweede en Eerste Kamer kunnen dat wetsvoorstel aannemen of verwerpen. Dit betekent met andere woorden dat het kabinet zich bij een dergelijke uitspraak nader zal beraden over de te nemen vervolgstap en daarover ook met het parlement zal komen te spreken. Het kabinet hecht daarbij grote waarde aan de inhoud van het maatschappelijke debat dat over dit onderwerp zal worden gevoerd. De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan bij non-ratificatie is onontgonnen terrein. Het is echter binnen de Unie gebruikelijk dat wanneer een politiek feit in een lidstaat daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld wanneer een verdrag schipbreuk lijdt als gevolg van de non-ratificatie door een lidstaat, er overleg op het niveau van de Europese Raad zal plaatsvinden om een oplossing te vinden.
De aantrekkelijkheid van Nederland voor buitenlandse investeerders |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toptalent loopt stuk op regels»1?
Ja.
In hoeverre herkent u zich in de uitkomsten van het in de berichtgeving genoemde rapport van universiteit Insead, Adecco en het Human Capital Leadership Institute dat Nederland achterop raakt wat betreft het aantrekken van talentvolle werknemers uit het buitenland? Welke gegevens heeft u hierover beschikbaar?
The Global Talent Competitiveness Index 2015–2016 beoordeelt aan de hand van meerdere criteria 109 landen op hun aantrekkingskracht voor toptalent. Nederland neemt op deze index de twaalfde plaats in. Door ons – toegankelijke – onderwijssysteem en de aandacht voor levenlang leren, staan wij in de categorie «Grow» (Talentontwikkeling) zelfs op de eerste plaats. De Index laat ook zien op welke punten Nederland zich kan verbeteren. Dit geldt bijvoorbeeld voor de categorie arbeids- en beroepsvaardigheden, waar wij de zesentwintigste plaats innemen. De aansluiting van het technisch beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt heeft al volop aandacht in het kabinetsbeleid. Het gaat daarbij zowel om de kwantitatieve als kwalitatieve aandacht. Het in 2013 door een groot aantal partijen (EZ, SZW, OCW, bedrijfsleven, onderwijsinstellingen) gesloten techniekpact is daar een sprekend voorbeeld van. Het techniekpact loopt nog tot 2020.
Ook op andere indexen behoort Nederland tot de voorlopers. Nederland staat zesde op de Global Competitiveness Index (2015) van de OESO als het gaat om concurrentie op innovatie. In 2006 was dit nog de twaalfde plaats.
Ik ben het overigens met de vragensteller eens dat het aantrekken van investeerders gunstig is voor de werkgelegenheid in Nederland. Daarom heeft het kabinet onlangs aangekondigd dat de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders per 1 juli 2016 gewijzigd wordt om meer buitenlandse investeerders aan te trekken die positief bijdragen aan de Nederlandse economie. (Vergaderjaar 2015–2016, Kamerstuk 30 573, nr. 134).
Ook zijn start-ups, scale-ups en creatieve ondernemers belangrijk voor het scheppen van nieuwe banen. Uit cijfers van de OESO blijkt dat jonge bedrijven 42% nieuwe banen creëren.
Wat is uw reactie op de stelling uit het rapport dat het in Nederland schort aan belangrijke beroepsvaardigheden, met name op het gebied van techniek, en dat dit buitenlandse investeerders afschrikt? In hoeverre kan het aantrekken van meer buitenlandse investeerders leiden tot het scheppen van meer werkgelegenheid in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is momenteel de stand van zaken wat betreft het aantal studenten in technische richtingen? Welke ontwikkeling is er de afgelopen jaren geweest in dit aantal?
Onderstaande tabel laat de instroom van studenten in de technische opleidingen zien:
2000/2001
2014/2015
Groei
hbo
17.085
21.507
26%
wo
8.595
19.123
122%
De toename van het aantal wo-studenten in de bètavakken is niet alleen in absolute zin gestegen. Het aandeel instromende bètatechniekstudenten ten opzichte van de totale studentenpopulatie steeg van 26% in 2004/05 naar 35% in 2014/15.
Ziet u aanleiding in de uitkomsten van het rapport om maatregelen te treffen om meer buitenlandse investeerders aan te trekken? Zo ja, welke maatregelen en op welke termijn? Zo niet, waarom niet? Hoe denkt u in dit kader over verruiming van de regeling voor kennismigranten?
Nederland wil haar positie als internationaal concurrerende kenniseconomie blijven versterken. Om leidend te blijven in de internationale concurrentieslag is een excellent vestigingsklimaat noodzakelijk, en daar hoort bij dat bedrijven internationaal toptalent kunnen aantrekken. Zo kan een klimaat waarin kennismigranten zich welkom voelen uiteindelijk bijdragen aan innovatie en groei. In zijn reactie op het SER-advies over arbeidsmigratie heeft het kabinet daarom een aantal maatregelen aangekondigd die Nederland aantrekkelijker moeten maken voor kenniswerkers (Vergaderjaar 2014–2015, Kamerstuk 29 861 nr. 38). Zij krijgen meer mogelijkheden om naast hun studie of werk de mogelijkheid andere – innovatieve – werkzaamheden te verrichten. De Kennismigrantenregeling stelt bedrijven in Nederland goed in staat om via een eenvoudige en snelle (administratieve) toelatingsprocedure kenniswerkers aan te trekken. De SER heeft echter geconstateerd dat nogal wat bedrijven de kosten voor het vereiste referentschap voor kennismigranten hoog vinden, zeker als slechts beperkt gebruik wordt gemaakt van de regeling. Om hieraan tegemoet te komen komt het kabinet met een voorstel voor een gedifferentieerd legestarief voor de aanvraag om erkenning als referent.
Ook is vorig jaar besloten het Zoekjaar Afgestudeerden en de Regeling Hoogopgeleiden samen te voegen, om het voor studenten aantrekkelijker te maken in Nederland te blijven na de studie. Dit sluit aan op het beleid van de Nederlandse overheid om talent aan Nederland te binden, via het programma Make it in the Netherlands.
Het bericht “Hagel Verzekering Maatschappij bezwijkt onder druk DNB” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hagel Verzekering Maatschappij bezwijkt onder druk DNB»?1 Wat vindt u van dat bericht?
Ja.
Ik begrijp uit het bericht dat de bedoelde verzekeraar in liquidatie is. Als Minister van Financien heb ik geen inzicht in individuele achtergronden. De bewering dat de druk van de Nederlandsche Bank (DNB) de oorzaak zou zijn, laat ik dan ook voor rekening van de verzekeraar.
Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) het voortbestaan van de kleine Onderlinge Hagel Verzekering Maatschappij onmogelijk gemaakt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet volgens u? Welke eisen heeft DNB deze verzekeraar opgelegd, die het bedrijf de das om hebben gedaan?
Voor kleine verzekeraars, «verzekeraars met beperkte risico-omvang», geldt vanaf 1 januari 2016 een aangepast toezichtkader, Solvency II Basic. DNB houdt toezicht op de naleving van deze wet- en regelgeving en behandelt kleine verzekeraars waarop dit toezichtkader van toepassing is gelijk. Ik heb geen aanwijzing dat DNB kleine verzekeraars of deze verzekeraar in het bijzonder onnodig streng behandelt. Alle bestuurders van verzekeraars worden getoetst op betrouwbaarheid en geschiktheid.
Wat vindt u van het feit dat hagelstenen zo groot als pingpongballen deze kleine verzekeraar uit Zeeuws-Vlaanderen nooit klein heeft gekregen, maar de regelgeving blijkbaar wel?
DNB kan geen uitspraken doen over individuele ondernemingen. Solvency II Basic is bedoeld om proportioneel toezicht te houden op kleine verzekeraars. Op dit moment zijn er bijna dertig, overwegend kleine, verzekeraars die aan de betrouwbaarheids- en geschiktheidseisen en andere eisen van het nieuwe toezichtkader voldoen. Bestuurders van deze verzekeraars zijn in of voor 2015 door DNB getoetst op geschiktheid. Zij hebben zich in aanloop naar het nieuwe toezichtkader goed kunnen voorbereiden, onder meer door het invullen van oefenrapportages en door het bijwonen van bijeenkomsten van DNB over het nieuwe toezichtkader. Voorts houd ik bij het ontwerpen van regelgeving rekening met de proportionaliteit van die regelgeving (zoals ook via een motie (Kamerstuk 34 100, nr. 12 is gevraagd), en kijk ik naar de reacties op de consultatie van die regelgeving. Zo heb ik naar aanleiding van de consultatiereacties op de wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft versoepelingen daarin doorgevoerd en is met betrekking tot natura-uitvaartverzekeraars de onder Solvency I bestaande regeling voor de risicomarge vooralsnog gehandhaafd.
Wat is de reden dat deze kleine verzekeraar het niet meer kan bolwerken volgens u? Welke regels c.a. knellen het meest in relatie tot «too small to comply»? Wat kunt en wilt u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is de betrouwbaarheids- en geschiktheidstoets een belemmering voor dit soort kleine, onderlinge verzekeraars?
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4. In aanvulling daarop wordt nog opgemerkt dat rekening wordt gehouden met aard, omvang en complexiteit van een onderneming. De geschiktheidseisen worden dus proportioneel toegepast. Van de bestuursleden wordt bijvoorbeeld kennis verwacht van het nieuwe Solvency II Basic-toetsingskader en die kennis gaat duidelijk minder ver dan de kennis die van een Solvency II-verzekeraar wordt verwacht. De betrouwbaarheidstoets maakt geen onderscheid tussen grote en kleine verzekeraars. De betrouwbaarheid van bestuurders dient in alle gevallen buiten twijfel te staan.
In hoeverre is er nog een financieel risico als de schades van deze kleine verzekeraar volledig zijn herverzekerd bij Achmea?
Ook bij volledige herverzekering is nog steeds sprake van een financieel risico. Het tegenpartijrisico blijft immers bestaan omdat de herverzekeraar failliet kan gaan. Bij faillissement van de herverzekeraar blijven de verplichtingen van de verzekeraar jegens de polishouders volledig bestaan. Indien de verzekeraar zijn risico’s bij slechts één herverzekeraar heeft ondergebracht, is de kans groot dat ook de verzekeraar failliet gaat ingeval de herverzekeraar failliet gaat. In het verleden heeft dit tot problemen geleid. Solvency II ontmoedigt dan ook het herverzekeren bij slechts één herverzekeraar.
Waarom valt deze kleine verzekeraar niet onder de recent opgehoogde vrijstellingsgrenzen voor Solvency Basic?
Vrijgestelde kleine verzekeraars mogen geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per potentieel schadegeval. De dekking van deze kleine verzekeraar gaat aanzienlijk verder dan 12.500 euro.
Hoe moet deze ontwikkeling gezien worden in relatie tot uw toezegging tijdens het debat over het verslag van het Algemeen overleg Toekomst van de verzekeringssector d.d. 9 december 2015 om nogmaals in overleg te gaan met De Nederlandsche Bank over een discretionaire bevoegdheid c.q. vrijstelling met betrekking tot kleine, onderlinge verzekeraars die zichzelf (genoegzaam) herverzekeren, op basis waarvan een motie daarover is aangehouden? Waarom heeft DNB vooruitgelopen op de uitkomst daarvan? Wanneer wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd?
Ik acht het van groot belang dat in het toezichtkader alle relevante risico’s worden meegenomen, zij het op een proportionele manier. Mijn toezegging hield in dat ik in overleg met DNB zou bezien of er nog modaliteiten denkbaar zijn om tegemoet te komen aan de ervaren toezichtdruk en dat ik daar schriftelijk op terug zou komen. Met betrekking tot die toezegging kan ik het volgende meedelen.
In overleg met DNB is gekeken naar bestuurderstoetsingen, kapitaal en rapportagekader; hierbij is gebleken dat mogelijkheden voor een verdere proportionele aanpak beperkt zijn.
De bestuurders van de categorie Basic-verzekeraars zijn in of voor 2015 door DNB getoetst op geschiktheid en die werkzaamheden zijn afgerond. Over de kapitaaleisen zijn van deze schadeverzekeraars geen klachten ontvangen; dit in tegenstelling tot natura-uitvaartverzekeraars die opmerkingen hebben gemaakt over de risicomarge. Voor die risicomarge wordt op dit moment samen met DNB gewerkt aan een aanpak, waardoor de kapitaaleis voor deze verzekeraars mogelijk lager zal uitvallen.
Met de rapportagekaders wordt nu ervaring opgedaan. Voorgesteld wordt bij de evaluatie te bezien of hierin nog verbeteringen kunnen worden aangebracht. Hiervoor is nodig dat onderlinge verzekeraars hun ervaringen melden met het Solvency II Basic-regime dat sinds 1 januari jl. is ingevoerd.
Overigens wordt nog volledigheidshalve opgemerkt dat de wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft naar aanleiding van de consultatie recent nog is versoepeld. In de nieuwe artikelen 1d en 1e Vrijstellingsregeling Wft zijn de eisen opgenomen voor vrijstelling van het prudentieel toezicht van DNB voor kleine natura-uitvaartverzekeraars en kleine schadeverzekeraars. Zo mag bijvoorbeeld nu het bruto premie-inkomen van deze verzekeraars niet meer dan 2 miljoen euro (was 1 miljoen euro) bedragen, de bruto technische voorziening niet meer dan 10 miljoen euro (was 5 miljoen euro) zijn en mag de dekking voor verzekeringen van deze verzekeraars niet meer dan 12.500 euro (was 10.000 euro) zijn per overlijdensgeval (bij natura-uitvaartverzekeringen) of per begunstigde per potentieel schadegeval (bij schadeverzekeringen).
Als het regime in 2017 volledig van kracht is, dan wordt het in 2018 geëvalueerd. Dan wordt bezien waar verbeteringen en eventuele vereenvoudigingen mogelijk zijn. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd. Vanzelfsprekend kan de Nederlandsche Bank niet vooruitgelopen op de uitkomsten van deze evaluatie.
‘Toenemende twijfels over neerhalen Russisch gevechtsvliegtuig door Turkije’ |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het neerhalen van een Russisch gevechtsvliegtuig door Turkije?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «The real reason for Turkey’s shoot-down of the Russian jet» van onderzoeksjournalist Gareth Porter?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de analyse van Porter dat Turkije niet de waarheid vertelt over het neerhalen van de Russische Su-24?
Zoals ook in antwoord op vraag 6 van uw vorige set Kamervragen is gesteld (Aanhangsel bij de Handelingen Tweede Kamer 2015–2016, nr. 1136) kunnen op grond van een enkele variabele geen conclusies worden getrokken. Het kabinet beschikt niet over informatie die de lezing van Porter ondersteunt.
Hoe beoordeelt u de nadere analyse van zowel Turkse als Russische radarbeelden van de vliegroute van de neergeschoten Su-24, dat het eerste moment waarop de Su-24 zich mogelijk richting het Turkse luchtruim begaf, ongeveer 16 mijl vanaf de Turkse grens was, hetgeen betekent dat het ongeveer 1 minuut en 20 seconden van het Turkse luchtruim verwijderd was?
Op grond van uitsluitend de beelden die door Rusland en Turkije naar buiten zijn gebracht kan de exacte toedracht van het incident niet worden nagegaan.
Hoe beoordeelt u bovendien de analyse – eveneens op basis van radarbeelden van Turkije en Rusland – dat de Su-24 vijf minuten voor het neerschieten juist in tegengestelde richting van de Turkse grens vloog, namelijk in oostelijke richting?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt zich deze analyse tot de bewering van Turkije dat het de Su-24 in vijf minuten tijd tien keer gewaarschuwd zou hebben voordat het toestel neerhaalde?
Zie antwoord vraag 4.
Blijft u in het licht hiervan en de vele eerdere vragen over de toedracht van het incident, nog steeds van mening dat er «geen reden is te twijfelen aan de Turkse lezing van de gebeurtenissen»? Zo ja, hoe geloofwaardig vindt u het om dit vol te blijven houden?
De Secretaris-Generaal van de NAVO heeft meerdere malen gesteld de lezing van Turkije bevestigd te zien door de analyse van diverse bondgenoten. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op de vorige set van Kamervragen (Aanhangsel bij de Handelingen Tweede Kamer 2015–2016, nr. 1136).
Kunt u uw eerdere antwoord «het kabinet beschikt niet over andere informatie» nader toelichten? Moet hieruit worden geconcludeerd dat u zich bij de beoordeling van het neerhalen van de Su-24 uitsluitend baseerde op de uitleg van Turkije en de beoordeling daarvan door enkele andere NAVO-lidstaten, alsmede uitspraken van de Secretaris-Generaal van de NAVO?3
Met de woordkeuze «het kabinet beschikt niet over andere informatie» doelde het kabinet er op dat het geen overtuigende informatie heeft die afwijkt van de beoordeling en lezing van andere NAVO-lidstaten over de toedracht van het incident. Het gaat hier om een samengesteld beeld. De Minister-President doelde in dit verband op de openbare informatie van de SG NAVO: «The Allied assessments we have got from several Allies during the day are consistent with information we have been provided with from Turkey».4
Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de uitspraak van de Minister-President dat «de Nederlandse inlichtingen (en die van andere NAVO-landen) bevestigen wat Turkije in de NAVO naar voren heeft gebracht»?
Zie antwoord vraag 8.
Beschikte Nederland op dat moment over eigen inlichtingen die het verhaal van Turkije bevestigden?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de informatiepositie of bronnen van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Zo nee, waarom heeft de Minister-President deze uitspraak dan gedaan?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u nu wel bereid tot nadere eigenstandige analyse van het incident, te pleiten voor internationaal onderzoek, dan wel opheldering te vragen bij Turkije en bondgenoten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de vorige set Kamervragen (Aanhangsel bij de Handelingen Tweede Kamer 2015–2016, nr. 1136) is toegelicht, schaart het kabinet zich achter de verklaring van de Secretaris-Generaal van de NAVO op 24 november 2015, waarin wordt aangedrongen op de-escalatie en overleg tussen Rusland en Turkije. De NAVO ziet geen aanleiding tot het starten van een internationaal onderzoek. Het kabinet volgt deze lijn. Turkije heeft geen beroep gedaan op artikel 4 of 5 van het NAVO-verdrag.
Het bericht ‘Weer politiebezoek aan burger om anti-AZC uitlatingen op twitter’ aan de minister van Veiligheid en Justitie |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Weer politiebezoek aan burger om anti-AZC uitlatingen op twitter»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de politie twitteraars thuis bezoekt naar aanleiding van kritische tweets over de komst van een asielzoekerscentrum (AZC), zo ook een inwoner van Sliedrecht?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de vragen van de leden Van Klaveren en Bontes aangaande dit onderwerp (2016Z00972), is het de taak van de politie om signalen en/of informatie over mogelijke openbare orde verstoringen, te verifiëren c.q. te duiden. Het actief contact opnemen door de wijkagent met betrokkene(n) naar aanleiding van dergelijke signalen op social media is daartoe een van de mogelijkheden en behoort tot het normale politiewerk. Dit doet zij onder verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag.
Kunt u aangeven welke dreiging of welk risico voor de openbare orde de politie precies in deze tweets zag?
De politie monitort de social media met het oog op de openbare orde en veiligheid. De recente gebeurtenissen bij raadsvergaderingen in onder meer Heesch en Geldermalsen zijn aanleiding voor de politie om hier onder gezag van de burgemeester extra alert op te zijn. In casu is door de wijkagent met het oog op de betreffende raadsvergadering nagegaan of de openbare orde mogelijk in het geding was. Daarvan bleek geen sprake.
Hoe oordeelt u over deze huisbezoeken?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vorig jaar oktober was er in Enschede sprake van soortgelijke huisbezoeken; kunt u aangeven of dit nu standaard beleid is van de politie?
Het betreft geen standaard werkwijze, maar kan een overweging zijn van de politie naar aanleiding van signalen en/of informatie op social media. Ik verwijs u tevens naar mijn beantwoording van de schriftelijke Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren (ingezonden 6 oktober 2015) en de schriftelijke vragen van de leden Helder, Fritsma en Wilders (ingezonden 7 oktober 2015).
Deelt u de mening dat protest langs democratische weg een groot goed is in onze samenleving en dat dit recht niet onder druk mag komen te staan? Zou er niet een verkeerd signaal uit kunnen gaan van het brengen van een huisbezoek aan mensen die oproepen tot vreedzaam protest?
Dat de vrijheid van meningsuiting en het recht tot protest als uiting daarvan een groot goed is in onze Westerse democratie, onderschrijf ik ten zeerste. Zoals ook aangegeven in mijn antwoorden op vragen van de leden Van Klaveren en Bontes is het juist om deze reden dat de politie zorgvuldig optreedt in het beoordelen van signalen over mogelijke openbare orde verstoringen op onder meer social media.
Deelt u de mening dat de mensen die protest voeren middels bedreigingen of geweld hard aangepakt moeten worden, juist ook om te voorkomen dat andere mensen zich niet meer uitspreken omdat zij niet met hen geassocieerd willen worden?
Dat het wenselijk is dat wordt opgetreden tegen mensen die bedreigingen of geweld uiten en daarmee strafbare feiten plegen, kan ik enkel bevestigen. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of en op welke wijze tot vervolging wordt overgegaan.
Bent u bereid in overleg met de politie te treden of er aanleiding is om een einde te maken aan dergelijke huisbezoeken?
Gelet op mijn antwoorden op bovenstaande vragen, is er geen reden om de werkwijze van de politie op dit punt te veranderen. Voorts vinden dergelijke bezoeken zoals gezegd plaats onder verantwoordelijkheid van het gezag. Ik verwijs u tevens naar mijn beantwoording van de schriftelijke Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren (ingezonden 6 oktober 2015) en de schriftelijke vragen van de leden Helder, Fritsma en Wilders (ingezonden 7 oktober 2015)2.
De erkenning van non-EU rijbewijzen en certificaten in de sector transport en logistiek |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gegarandeerde baan voor 2000 vrachtwagenchauffeurs»?1
Ja.
Klopt het dat rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs uit Turkije niet erkend worden in Nederland en dat daarom chauffeurs uit Turkije met deze papieren niet mogen werken als vrachtwagenchauffeur in Nederland? Zo ja, waarom niet?
Rijbewijzen, afgegeven door de autoriteiten van een niet EU-land, zoals ook Turkije, worden in Nederland erkend als de bestuurder niet in Nederland woont en hier tijdelijk aan het verkeer deelneemt. Bijvoorbeeld als toerist of als chauffeur in het internationaal vrachtverkeer, werkend voor een onderneming gevestigd buiten de EU op basis van een ritmachtiging. In die situatie hoeft niet aangetoond te worden dat men voldoet aan de Europese vakbekwaamheidseisen.
Indien een chauffeur van buiten de EU bij een in Nederland gevestigde onderneming wil gaan werken dient hij zich hier te vestigen. Dan zijn de Europese eisen op het terrein van rijbewijzen en vakbekwaamheid van toepassing.
Dit betekent dat zijn Nederlandse werkgever een bestuurdersattest moet aanvragen bij de NIWO. Dit wordt pas afgegeven als de chauffeur over een Nederlands of EU rijbewijs C beschikt met code 95, het bewijs van vakbekwaamheid.
Klopt het dat rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs uit Turkije niet omgeruild kunnen worden voor Nederlandse rijbewijzen en certificaten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Turkse rijbewijzen kunnen in Nederland niet omgewisseld worden tegen een Nederlands rijbewijs. Hiervoor is een wettelijke bilaterale regeling tot wederzijdse erkenning nodig.
Als vrachtwagenchauffeurs uit een niet-EU land in Europa willen gaan werken en geen EU certificaat van vakbekwaamheid hebben, dan dienen zij dit in het betreffende EU-land te halen.
Klopt het dat rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs uit Turkije wel erkend worden in andere lidstaten van de Europese Unie, zoals België, Roemenië, Polen, Italië en Hongarije?
Wat betreft de rijbewijzen staat het lidstaten vrij op basis van bilaterale regelingen rijbewijzen van niet-EU landen te erkennen. Daarmee zijn dergelijke rijbewijzen niet automatisch door andere EU lidstaten erkend.
Dit geldt niet voor de eisen die gesteld worden voor de vakbekwaamheid. Er bestaat voor een EU land geen mogelijkheid certificaten van niet EU landen te erkennen. Alle EU lidstaten zijn gehouden de Europese eisen ten aanzien van vakbekwaamheid ook op te leggen aan chauffeurs van buiten de EU.
Welke andere buitenlandse rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs, behalve die uit de lidstaten van de Europese Unie, worden erkend in Nederland?
Rijbewijzen voor vrachtwagenchauffeurs uit Jersey, The Isle of Man en Monaco worden erkend. Vakbekwaamheidscertificaten van landen buiten de EU worden, op grond van EU regels, niet in Nederland erkend.
Deelt u de mening dat het niet erkennen van non-EU rijbewijzen en certificaten niet bijdraagt aan het aanbod van personeel en zelfs leidt tot schaarste van personeel in de transport- en logistieksector? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er voldoende aanbod van chauffeurs vanuit de EU die voldoen aan de basiskwalificaties met betrekking tot rijbewijzen en certificaten.
Deelt u de mening dat het niet erkennen van non-EU rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs de bedrijven in de transport- en logistieksector benadeelt, omdat deze geen werkplek kunnen aanbieden aan arbeiders waar juist een schaarste voor heerst? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om dit probleem, waardoor ervaren vrachtwagenchauffeurs niet aan het werk kunnen, op te pakken in uw sectorplan Transport en Logistiek?
Nee.
Het bericht ‘Bureaucratie verdrijft jacht uit Groene Hart' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bureaucratie verdrijft jacht uit Groene Hart»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat natuurbeschermers, boeren en jagers met elkaar in conflict zijn geraakt over het nieuwe beheerplan dat ter inzage ligt?
In het kader van het opstellen van het beheerplan voor het Natura 2000-gebied De Wilck heeft door mij en gedeputeerde staten van Zuid-Holland overleg plaats gevonden met natuurbeschermers, boeren en jagers. Daarbij bleek verschil van inzicht te bestaan over de wijze van uitvoering van het faunabeheer rondom dit gebied. Mijn inzet is erop gericht om met alle betrokken partijen te komen tot een zo groot mogelijk draagvlak voor een beheerplan dat voldoet aan de wettelijke vereisten ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
Kunt u aangeven hoe het beheerplan voor het natuurgebied De Wilck in de provincie Zuid-Holland zoals dat ter inzage ligt, past binnen de nieuwe Wet natuurbescherming?2
Het beheerplan De Wilck is vastgesteld op 17 november 2015 en heeft vanaf die datum tot en met 30 januari 2016 ter inzage gelegen. Zowel de huidige Natuurbeschermingswet 1998 als de nieuwe Wet natuurbescherming voorzien in regels over beheerplannen voor Natura 2000-gebieden, ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Het vastgestelde beheerplan beschrijft de passende maatregelen die nodig zijn om de voor het betreffende Natura 2000-gebied vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen op termijn te realiseren. Ook kunnen in het beheerplan voorwaarden worden opgenomen waaronder een vrijstelling geldt van de vergunningplicht van de natuurbeschermingswet 1998 voor handelingen die mogelijk verslechteringen of significante verstoringen met zich brengen.
Aangezien de uitoefening van het faunabeheer (jacht, populatiebeheer en schadebestrijding) in de nabijheid van een Natura 2000-gebied kan leiden tot een verstorend effect voor de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is daarvoor in beginsel een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. Het beheerplan voorziet, in samenhang met de wet, onder voorwaarden in een vrijstelling van de vergunningplicht. Deze voorwaarden waarborgen dat het gebied De Wilck zijn functie als rust- en foerageergebied voor de kleine zwaan en de smient behoudt. Het beheerplan zoekt daarmee in dit relatief beperkte gebied een balans tussen het toestaan van jacht en natuurdoelen. Het plan geeft vooraf duidelijkheid aan betrokkenen en bespaart hen een extra procedure van aanvraag en verlening van een vergunning Natuurbeschermingswet 1998. Dat bespaart administratieve lasten en onderzoekslasten.
Hoe passen de nieuwe administratieve eisen, zoals de straal van driehonderd meter, de plannen die vooraf gemeld moet worden bij zowel de provincie, Staatsbosbeheer en de vogelwerkgroep, maar vooral de rapportage achteraf of er zwanen en smienten aanwezig waren, welke afstand tot de vogels is aangehouden en of – en zo ja, hoeveel zwanen en smienten door de schoten zijn opgevlogen, binnen het amendement Heerema/Leenders3 waarbij de potentiële administratieve lasten en de regeldruk beperkt zou worden door eenvoudige regels en uitvoerbare regels?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat de Wildbeheereenheid Rijnland-Zuid (WBE) de nieuwe administratieve eisen ten aanzien van de dynamische zone als «onwerkbaar» beoordeelt? Deelt u de mening van de WBE dat de nieuwe eisen onwerkbaar en niet uitvoerbaar zijn?
De aanvullende eisen, die voortvloeien uit het Beheerplan De Wilck, zijn vastgesteld door de bevoegde gezagen, te weten gedeputeerde staten van Zuid-Holland en mij en niet door Staatsbosbeheer. De aanvullende eisen betreffen, naast het bepalen van de dynamische zone, een melding voorafgaande aan de uitoefening van jacht, populatiebeheer en schadebestrijding en een beknopte rapportage daarvan. Daarmee is een compromis gevonden tussen bescherming van het gebied tegen verstoring en de wens om in de omgeving aan faunabeheer te kunnen doen. Naar mijn oordeel zijn deze aanvullende eisen beperkt van omvang en goed werkbaar. Dit past binnen de doelstelling van de Wet natuurbescherming waarin een balans is gezocht tussen bescherming en benutting van natuur in algemene zin.
Overigens is het zo dat er in aanvulling op deze eisen die voortvloeien uit het beheerplan voor het Natura 2000-gebied De Wilck, ook aan de uitoefening van het faunabeheer (jacht, populatiebeheer, schadebestrijding) regels zijn gesteld, ongeacht waar deze activiteiten plaatsvinden. Deze regels zijn nu opgenomen in de Flora- en faunawet en straks in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de Flora- en faunawet in aanvullende regels, met het oog op een versterking van een maatschappelijk verantwoorde en transparante uitoefening van de jacht, populatiebeheer en schadebestrijding (amendement Heerema/Leenders).
Wat is uw reactie op het feit dat deze onwerkbare eisen ook door onder meer Staatsbosbeheer worden gesteld? Bent u bereid Staatsbosbeheer hierop aan te spreken? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom bent u dit niet van plan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de nieuwe administratieve eisen tot een onwerkbare situatie zullen leiden, feitelijk de jacht onmogelijk maken, en daarmee niet passen binnen de doelstelling van de Wet natuurbescherming en het genoemde amendement Heerema/Leenders? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat dit doorgang gaat vinden?
Zie antwoord vraag 5.
De inhuur van een interimmer door Rijkswaterstaat |
|
John Kerstens (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een man die wel wat mocht kosten»?1
Ja.
Bevat het genoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
Ja, In het artikel is opgenomen dat in het uurtarief al reis- en verblijfkosten zijn verwerkt. Dat is niet correct. Ik ga hier in mijn verdere beantwoording op in.
Is het waar dat tijdens de onderhandelingen over het uurtarief van de genoemde interimmer weliswaar is aangedrongen op een tarief onder de toenmalige Balkenendenorm maar dat het uiteindelijke uurtarief toch hoger kwam te liggen? Zo ja, waarom was dat het geval? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik zal hieronder in mijn beantwoording ingaan op de vragen 3 tot en met 8
We streven ernaar om contracten met uurtarieven niet boven de norm van
€ 225 uit te laten komen. Omdat voor de planstudiefase van de Zuidelijke Ringweg Groningen er behoefte was aan een neutrale en zware projectdirecteur, ook op bestuurlijk niveau, is in 2010 door de gezamenlijke partners van het project (Rijkswaterstaat, gemeente Groningen en provincie Groningen) gezocht naar de meest geschikte kandidaat. Uiteindelijk is uit drie kandidaten de heer Hillen als de meeste geschikte kandidaat gekozen, hij werd ingehuurd via Twynstra Gudde. In het aangehaalde krantenartikel zou sprake zijn van onderhandelingen door de heer Hillen op persoonlijke titel, dit is niet het geval, Twynstra Gudde heeft deze onderhandelingen gevoerd. Tijdens de onderhandelingen is besloten in dit uitzonderlijke geval een uurtarief te betalen boven de norm van € 225 euro (er werd aan Twynstra Gudde een tarief tussen de € 230 en € 240 euro per uur betaald).
Dit is, zoals voorgeschreven in de trendnota arbeidszaken personeel 2010 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32124–18.html), ook gemeld aan de Tweede Kamer in de departementale jaarverslagen, te weten in de bijlage met het overzicht van de uitgaven externe inhuur over 2011 en 2012 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Naast het uurtarief zijn er verblijfkosten vergoed. De verblijfkosten werden vanaf het begin van het contract vergoed met een onkostenvergoeding en zijn nooit onderdeel geweest van het uurtarief, zoals in het krantenartikel ten onrechte is vermeld. Onkostenvergoedingen voor bijvoorbeeld verblijf, zoals hier het geval was, worden niet als inkomen gerekend omdat aan de vergoedingen immers geen inkomen wordt ontleend. Het onderscheid tussen het uurtarief en de verblijfkosten is vanaf het begin gehanteerd. Naast het uurtarief kunnen verblijfskosten overigens worden vergoed als daarvoor specifieke redenen aanwezig zijn zoals in dit geval. Voor het werk was het namelijk noodzakelijk om veelvuldig aanwezig te zijn in Groningen, ook laat in de avond. Naast een uurtarief is daarom een vaste vergoeding voor onkosten voor bijvoorbeeld verblijf afgesproken. Ook het tarief voor de onkostenvergoeding is in onderhandeling tot stand gekomen en geïndexeerd. Deze onkostenvergoeding is per juni 2013 licht naar beneden bijgesteld en bevroren. Naar mijn mening is hier geen sprake geweest van een constructie om de publicatieplicht te omzeilen.
Terugkijkend is deze onkostenvergoeding aan de hoge kant geweest. Rijkswaterstaat heeft sindsdien bij dergelijke contracten niet meer zulke hoge vaste onkostenvergoedingen afgesproken.
In mei 2013 is over de hoogte van het tarief heronderhandeld. Hoewel het een zware functie betrof werd een afwijking van de norm door de stuurgroep leden niet verantwoord gevonden. Dit heeft geleid tot aanpassing van het tarief, naar
€ 225 per 1 juni 2013. Daarmee kwam het uurtarief niet meer boven de norm. Omdat de eerste vijf maanden van 2013 nog wel een uurtarief is betaald boven de norm, had dit gemeld moeten worden in het jaarverslag van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu over 2013. Rijkswaterstaat heeft dit abusievelijk niet gemeld aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (in tegenstelling tot de jaren 2011 en 2012, waarin dit wel correct is gebeurd, zie bovenstaande passage), waardoor dat niet is opgenomen in het jaarverslag 2013. Ook de onkostenvergoeding is per juni 2013 – net als het uurtarief – licht naar beneden bijgesteld. Er was daarmee geen sprake van een «oplossing» om zaken uit de openbaarheid te houden.
Waren er bij Rijkswaterstaat inderdaad interne bedenkingen tegen de financiële afspraken die voor de inhuur van genoemde interimmer waren gemaakt? Zo ja, waaruit bestonden die bezwaren en hoe is daar mee omgegaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat de genoemde interimmer een vergoeding kreeg voor verblijfskosten? Zo ja, waarom kreeg hij die vergoeding en hoe gebruikelijk zijn dergelijke vergoedingen? Zo ja, past de genoemde vergoeding wat betreft de hoogte bij wat gebruikelijk was? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat de hoogte van de beloning van de genoemde interimmer ten onrechte niet altijd in openbare stukken is gemeld? Zo ja, in welk jaar of jaren was er sprake van het niet melden? Zo ja, waarom werd het niet gemeld?
Zie antwoord 3.
Is het waar dat er na een aantal jaren geen melding meer van de gedeclareerde kosten werd gemaakt omdat de «oplossing» werd gevonden om de verblijfskosten buiten het uurtarief van de genoemde interimmer te houden? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit ten minste de indruk wekt dat er zaken ten aanzien van de beloning moedwillig uit de openbaarheid moesten worden gehouden? Zo ja, wie heeft hiertoe besloten en met welke reden? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord 3
Wordt de genoemde constructie van het splitsen in een uurtarief en verblijfskosten vaker toegepast en wordt daarmee de publicatieplicht omzeild? Zo ja, hoe vaak en waar gebeurd dit? Zo ja, is dit toegestaan en deelt u de mening dat deze constructie verboden zou moeten worden? Zo nee, hoe weet u dat deze constructie niet vaker wordt toegepast?
Zie antwoord 3
Waarom heeft Rijkswaterstaat geen aanbesteding voor de functie van de benodigde interimmer gedaan? Welke wet- en regelgeving bestaat er ten aanzien van dergelijke aanbestedingen en is daaraan voldaan?
Openbaar aanbesteden was niet nodig omdat voor deze opdracht een verlicht aanbestedingsregime geldt (inhuur valt onder de zogeheten II.B-diensten, zoals opgenomen in Bijlage II.B uit de EU-Richtlijn 2004/18/EG), met een vrije procedurekeuze waarbij enkel de gunning van een opdracht achteraf gemeld moest worden. Dat is ook gebeurd in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deelt u de mening dat het genoemde bericht ook weer een indicatie is dat duidelijke en aangescherpte wetgeving ten aanzien van de maximering van de inkomens van interimmers bij de overheid hard nodig is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, de richtlijnen zijn duidelijk. In dit specifieke geval is door de drie betrokken partijen bewust, in het belang van het project, besloten af te wijken van die richtlijn. Om deze reden is in de trendnota arbeidszaken personeel 2010 ook opgenomen »Om niet iedere flexibiliteit weg te nemen wordt ook in dit geval het principe «comply or explain» toegepast. In uitzonderlijke gevallen is het immers voorstelbaar dat een hoger uurtarief moet worden betaald dan het vastgestelde maximum. In die situatie is het aan het desbetreffende ministerie om daar achteraf verantwoording over af te leggen». Dat is ook gemeld aan de Tweede Kamer in de jaarverslagen van 2011 en 2012. Dit is voor de eerste vijf maanden van 2013 abusievelijk niet in het jaarverslag van 2013 opgenomen. Ik zal strakker toezien op het consequent melden van dergelijke afwijkingen aan de Tweede Kamer.
Een patstelling tussen kinderpsychiatrische zorginstellingen en zorgverzekeraars door achteraf aangepaste regels en normen |
|
Loes Ypma (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zelfonderzoek houdt ggz gevangen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de patstelling tussen zorginstellingen en zorgverzekeraars, waarbij instellingen om twijfelachtige redenen met extra onderzoekswerk worden opgezadeld, niet meer uit kunnen gaan van reeds gemaakte afspraken en ook het risico lopen forse bedragen te moeten terugbetalen door achteraf aangehaalde strengere normen?
Die patstelling vind ik onwenselijk. De voorzitter van de NZa heeft zorgverzekeraars en zorgaanbieders bij elkaar geroepen om tot een oplossing te komen voor de in het Skipr-artikel geschetste problematiek. De NZa heeft aangegeven partijen graag te willen faciliteren om tot redelijke en billijke afspraken te komen. In de verzamelbrief van afgelopen januari (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 153, d.d. 28 januari 2016) heb ik ook aangegeven daaraan te hechten. Ik heb daarom besloten de NZa te vragen om de betreffende regels (rond de directe tijd van de hoofdbehandelaar en verblijfsprestaties) met terugwerkende kracht en in afstemming met partijen aan te passen. Met deze aanpassingen zouden zorgverzekeraars en zorgaanbieders in staat moeten zijn om op korte termijn op de resterende punten tot redelijke en billijke afspraken te komen.
Overigens wordt in het Skipr-artikel dat u noemt, ten onrechte de suggestie gewekt dat er sprake zou zijn van een sectorbreed fraude-onderzoek. Dat is niet het geval. Zorgverzekeraars hebben in het kader van hun reguliere controles over 2013 aan ggz-instellingen de gelegenheid gegeven om deel te nemen aan een zogenaamd zelfonderzoek (het «Onderzoek controles cggz 2013»). Deelname aan dit onderzoek is niet verplicht, maar maakt deel uit van een door verzekeraars met ZN en GGZ Nederland overeengekomen controle-aanpak, waarbij men een ontwikkeling richting horizontaal toezicht in gang wil zetten. Ik heb u hierover eind mei 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 25 424, nr. 277). Kern van deze aanpak is dat de ggz-aanbieder (op vrijwillige basis) de eigen declaraties 2013 toetst op een aantal vooraf benoemde (en tussen verzekeraars, ZN en GGZ Nederland overeengekomen) controlepunten. Zorgverzekeraars gebruiken de uitkomsten van dit onderzoek vervolgens bij hun formele en materiële controles over 2013. De controles van alle zorgverzekeraars worden binnen deze aanpak gebundeld, waardoor deze vervolgens snel en efficiënt (volgens één controlebenadering) afgewikkeld kunnen worden. Instellingen die niet meedoen vallen onder het reguliere controleregime van de verzekeraars, en worden op dezelfde manier gecontroleerd als in eerdere jaren (door verzekeraars afzonderlijk).
Interpretatieverschillen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars met betrekking tot de vrijheidsgraden die de regels van de NZa bieden, lijken nu een efficiënte controle en verantwoording op het punt van de verblijfsdagen in de weg staan.
Deelt u de mening dat het belang van het kind voorop moet staan en dat de regels die hier van toepassing en van invloed zijn in dit geval hun doel voorbij lijken te schieten? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom het kind wel gebaat is bij deze regels?
Ik ben het met u eens dat het belang van het kind voorop moet staan. Het is niet de bedoeling dat de betreffende regels in de praktijk het belang van een kind in de weg staan. De NZa is bereid de regels op dit punt te verduidelijken. In de verzamelbrief van afgelopen januari (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 153, d.d. 28 januari 2016) heb ook ik aangegeven daaraan te hechten en de NZa te vragen om de betreffende regels waar nodig met terugwerkende kracht en in afstemming met partijen in die zin aan te passen.
Deelt u voorts de mening dat zorginstellingen moeten kunnen rekenen op betrouwbaarheid van gemaakte afspraken en vastgestelde normen, en dat deze dus niet op deze wijze achteraf veranderd kunnen worden? Zo ja, wat betekent dat concreet voor uw inzet in deze situatie? Zo, nee waarom niet?
De betreffende NZa-regels zijn niet achteraf veranderd. Er bestaat blijkbaar wel onzekerheid bij sommige zorgverzekeraars en zorgaanbieders over de correcte interpretatie van de vrijheidsgraden die de NZa-regelgeving biedt. Die onzekerheid is onwenselijk. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met zorgverzekeraars en de Nederlandse Zorgautoriteit over voorliggend probleem? Zo ja, wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen van de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik zal u van de verdere ontwikkelingen op de hoogte houden.
Politiebezoek om twitter-kritiek op AZC |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Weer politiebezoek aan burger om anti-azc-uitlatingen op twitter»?1
Ja.
Deelt u de afschuw en enorme zorgen over het feit dat de politie huisbezoeken brengt naar aanleiding van een kritische mening op Twitter over asielzoekerscentra?
Nee, die deel ik niet. De politie heeft tot taak het handhaven van de openbare orde. Wanneer de politie signalen en/of informatie krijgt die kunnen duiden op mogelijke openbare orde verstoringen, heeft de politie de verantwoordelijkheid deze te verifiëren c.q. duiden. Dat geldt ook voor uitingen op social media die worden opgevat als uitlatingen die zijn gedaan in de publieke ruimte en als zodanig worden beoordeeld. Het actief contact opnemen door de wijkagent met betrokkene(n) naar aanleiding van dergelijke signalen op social media is daartoe een van de mogelijkheden en maakt deel uit van het normale politiewerk. Dergelijk contact kan onder meer plaatsvinden in de vorm van een huisbezoek en gebeurt onder verantwoordelijkheid van het gezag.
Overigens monitort de politie ook social media ingeval van verdenking van strafbare feiten zoals opruiing, bedreiging, «sexting», en discriminatie. Bij die feiten ligt het gezag bij het OM.
Ziet u in dat dit soort huisbezoeken als zeer intimiderend kunnen worden ervaren en de vrijheid van meningsuiting onder druk zetten?
Ik zou het betreuren als burgers zich geïntimideerd voelen door huisbezoeken van de politie, in de praktijk vaak de wijkagent. Van het inperken van het grondwettelijke recht van vrijheid van meningsuiting is in deze gevallen geen sprake. Frequent contact tussen politie en burgers juich ik toe en is onlosmakelijk onderdeel van goed politiewerk. Het is met name de wijkagent die een belangrijke «ogen en oren-functie» heeft in het kennen van de wijk en daartoe contact onderhoudt met de inwoners.
De vrijheid van meningsuiting is een groot goed en daar kan c.q. mag op geen enkele wijze aan worden getornd. Juist om deze reden treedt de politie zorgvuldig op in het beoordelen van signalen over mogelijke openbare orde verstoringen op onder meer social media. Het afleggen van huisbezoeken en het zo nodig aanspreken van burgers op hun uitlatingen op bijvoorbeeld social media doet zij in het kader van haar openbare orde taak. De crux hierbij is de mogelijke of daadwerkelijke verstoring van de openbare orde, niet de inhoud van de mening.
Kunt u aangeven wie de opdracht heeft gegeven tot deze huisbezoeken en op grond waarvan?
Zie antwoord 1. De politie voert haar taak uit in ondergeschiktheid aan het gezag, in casu de burgemeester.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat de politie hier per direct mee stopt?
Gelet op mijn antwoorden op bovenstaande vragen, is er geen reden om de werkwijze van de politie op dit punt te veranderen. Ik verwijs u tevens naar mijn beantwoording van de schriftelijke Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren (ingezonden 6 oktober 2015) en de schriftelijke vragen van de leden Helder, Fritsma en Wilders (ingezonden 7 oktober 2015)2.
De verslechtering van de situatie in Venezuela |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Venezuela roept economische noodtoestand uit» en «President Maduro van Venezuela wil per decreet regeren»?1
President Maduro heeft op 14 januari per decreet de economische noodtoestand uitgeroepen voor zestig dagen. Op 22 januari heeft het Venezolaanse parlement het decreet echter verworpen (107 stemmen tegen, 53 stemmen voor). Het Hooggerechtshof heeft op 11 februari aangegeven dat het economisch decreet wel van toepassing is, omdat de verwerping door het parlement strijdig zou zijn met «de procedures die garanderen dat de uitvoerende macht zijn bestuurlijke bevoegdheden kan uitvoeren». De patstelling tussen de executieve en wetgevende macht wordt hiermee onderstreept. Het decreet van de regering vermindert de kans op dialoog tussen regering en parlement en de kansen op constructieve samenwerking in de aanpak van de zware economische crisis waarin Venezuela zich bevindt.
Is het terecht dat president Maduro heeft besloten de noodtoestand uit te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Venezolaanse economie staat er slecht voor. Analisten waarschuwen voor een mogelijke default dit jaar. De Venezolaanse regering heeft reeds vergaande bevoegdheden om de economische situatie in het land aan te pakken, maar heeft tot nu toe nagelaten echt in te grijpen. Het uitroepen van de economische noodtoestand lijkt vooral een symbolische en politieke daad. Vooralsnog zijn de recente maatregelen van de regering Maduro (onder meer aanpassing van minimumloon, benzineprijs en wisselkoers) niet zodanig, dat het te verwachten is dat deze zullen leiden tot structurele verbetering van de nationale economie.
Kunt u toelichten wat die noodtoestand in de praktijk inhoudt?
Het decreet geeft de President en zijn regering de mogelijkheid om gedurende zestig dagen eenzijdig economische maatregelen af te kondigen die niet door het parlement goedgekeurd zouden hoeven te worden. Het geeft de President bijvoorbeeld verdergaande bevoegdheden om bedrijven te onteigenen ten behoeve van de nationale productie. Daarnaast geeft het de President meer begrotingsvrijheid om zo de controlerende functie van het parlement te omzeilen, maar ook meer controle over het importbeleid. Tevens brengt het decreet toegang tot buitenlandse deviezen (nog) verder onder staatscontrole. Bovendien geeft het de regering de bevoegdheid om het bedrijfsleven opdracht te geven «meer te produceren». Volgens de Venezolaanse regering is dit soort maatregelen nodig om de toegang tot voedsel, onderwijs en gezondheidszorg van de bevolking veilig te stellen.
Hoe beoordeelt u het voornemen van president Maduro om per decreet te regeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voorgestelde maatregelen in het decreet verschillen wezenlijk niet van maatregelen in het kader van het economische beleid dat wordt gevoerd sinds het aantreden van voormalig president Chávez en het begin van de regeringsperiode van de socialistische partij in Venezuela. Dit beleid wordt gekenmerkt door nationalisaties, vergaande staatscontrole op productie en importen, ingrijpende prijs- en deviezencontroles en instelling van verschillende wisselkoersen. Het decreet zal de staatscontrole op de economie verder versterken. Niets in het decreet lijkt op korte termijn bij te dragen aan een meer productief economisch model in Venezuela.
Wat zullen de eventuele consequenties zijn als president Maduro per decreet kan gaan regeren? In hoeverre wordt zijn macht daarmee vergroot en kan de oppositie in het parlement buitenspel worden gezet?
Zie antwoorden vragen 1 en 4. De staatscontrole op de economie zal verder worden versterkt en de invloed van het parlement op het economische beleid wordt ingeperkt. Dit maakt dat de kans op economisch herstel helaas als zeer klein moet worden ingeschat, mochten de prijzen op de internationale oliemarkt laag blijven.
Klopt het dat het voornemen van president Maduro om per decreet te regeren een poging is om de bewegingsruimte van zijn politieke tegenstanders in te perken?
Met het decreet wordt de invloed van het parlement op het economisch beleid flink ingeperkt.
Op welke wijze beoordeelt u het feit dat president Maduro het parlement de zeggenschap over de Centrale Bank heeft ontnomen?
Dit kan worden gezien als een poging van de regering om de invloed van het parlement in het algemeen te beperken en in het bijzonder eventuele door het parlement voor te stellen maatregelen te voorkomen, zoals bijvoorbeeld een verandering van het wisselkoersbeleid of een verplichting aan de Centrale Bank om meer inzage te geven in de economische toestand van het land.
In hoeverre staat het Hooggerechtshof van Venezuela onder controle van de Venezolaanse regering en president?
Het Venezolaanse Hooggerechtshof bestaat uit zes kamers en 32 rechters. Op basis van de Grondwet is het volledig onafhankelijk. De Grondwet bepaalt ook dat rechters worden benoemd door de zittende president van Venezuela, zij het met de benodigde instemming van het parlement. In de afgelopen regeringsperiodes hebben president Chávez en zijn opvolger Maduro dus ook alle 32 rechters benoemd. Het vorige parlement heeft in een extra zitting op 23 december jl. (dus ná de verkiezingen van 6 december, maar vóór de installatie van het nieuwe parlement op 5 januari) ingestemd met de vervanging van dertien rechters van het Hooggerechtshof, voordat hun termijnen afliepen.
In de praktijk betekent dit dat het Hooggerechtshof in Venezuela al sinds jaar en dag in vergaande mate onder invloed staat van de regering, zoals ook internationaal wordt geconstateerd door mensenrechtenorganisaties en organisaties als de VN en de OAS.
Deelt u de zorgen over de onafhankelijkheid van het Hooggerechtshof?
Ja. Zie antwoord op vraag 8.
Klopt het dat het Hooggerechtshof heeft geoordeeld dat drie oppositieleden in het parlement geen zitting mogen nemen omdat er tijdens het kiesproces onregelmatigheden waren? Klopt het tevens dat de oppositie hierdoor niet langer beschikt over de tweederde meerderheid van het parlement en daardoor geen grondwetswijzigingen kan doorvoeren? Worden deze parlementariërs vervangen door andere leden van de oppositie? Zou u precies kunnen toelichten hoe dit precies zit en wat er van deze berichtgeving klopt?
Ja. Op 30 december 2015 heeft de electorale kamer van het Hooggerechtshof geoordeeld dat de accreditering van vier in de deelstaat Amazonas verkozen gedeputeerden dient te worden opgeschort, nadat het Hof klachten had ontvangen van kandidaten van het socialistische blok in deze deelstaat. Deze klachten hielden in dat de verkiezing van de vier gedeputeerden niet op eerlijke wijze tot stand zou zijn gekomen. In afwachting van nader onderzoek naar de verkiezing van deze gedeputeerden kan van vervanging geen sprake zijn. Mocht het onderzoek de klachten gegrond verklaren, dan lijkt een nieuwe verkiezing in Amazonas voor betrokken zetels het meest waarschijnlijk.
De Venezolaanse Grondwet geeft op dit punt ruimte voor verschillende interpretaties, maar in het algemeen wordt aangenomen dat de oppositie hierdoor voorlopig niet over een tweederde meerderheid beschikt.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is ten aanzien van een amnestieregeling en/of -wetgeving voor activisten en oppositieleiders, zoals Leopoldo Lopez?
Het Venezolaanse parlement heeft op 11 februari een ontwerpamnestiewet besproken. De tweede lezing wordt verwacht medio maart. Vervolgens zal de wet naar verwachting worden aangenomen en naar de President worden gestuurd. Het lijkt er momenteel niet op dat de President de wet zal ondertekenen. De EU blijft de situatie van politieke activisten en oppositieleiders nauwgezet en kritisch volgen (hetgeen ook landen in de regio doen, zoals Argentinië, Costa Rica, Chili en Mexico). De EU heeft een monitoringsmechanisme ingesteld, waarbinnen verschillende lidstaten op rotatiebasis rechtszaken tegen oppositieleden bijwonen. Nederland neemt hier actief aan deel (ref. motie Sjoerdsma 29 653 nr. 20, d.d. 25 juni 2015).
Hebt u op enige wijze contact met de Venezolaanse oppositie? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom niet?
Ja. Zoals in vele landen gebruikelijk heeft de regering contact met zowel de regeringspartij als met partijen uit de oppositie. De Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in Caracas staat in continu contact met zowel de autoriteiten als de oppositie.
Wanneer staat de volgende handelsmissie van de Nederlandse regering naar Venezuela gepland?
Er staat geen handelsmissie gepland naar Venezuela.
Bent u bereid de besluiten en de opstelling van Maduro, te weten het uitroepen van de noodtoestand, het voornemen per decreet te regeren, het ontnemen van de zeggenschap van het parlement over de Centrale Bank en de aantasting van de onafhankelijkheid van het Hooggerechtshof, te veroordelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regering onderhoudt zowel bilateraal als in EU-kader een constante dialoog met de Venezolaanse regering waarin ook dit soort onderwerpen kritisch aan de orde wordt gesteld. Hierbij wordt tevens en expliciet opgeroepen de dialoog met de oppositie aan te gaan teneinde gezamenlijk de economische crisis het hoofd te bieden en de sociale- en veiligheidsproblemen aan te pakken.