De grote onzekerheid voor thuiszorgmedewerkers en cliënten na thuiszorgwissel in Amstelveen |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Maakt u zich ook zorgen over de banen van thuiszorgmedewerkers en de zorg aan cliënten in Amstelveen nu thuiszorgorganisatie Amstelring de aanbesteding heeft verloren en vier andere thuiszorgorganisaties de zorg overnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op grond van de door de gemeente aan mij verstrekte informatie kan ik u informeren dat thuiszorgorganisatie Amstelring bij de aanbesteding is uitgesloten voor een nieuwe opdracht. Amstelring voldeed niet aan de gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor gunning van de opdracht. Daarnaast is Amstelveen met de nieuwe aanbesteding in vier wijken verdeeld en is per wijk één aanbieder gecontracteerd. Voorheen werd gewerkt met een open raamcontract.
Aan de gegunde aanbieders is de eis gesteld dat de Amstelveense klanten desgewenst hun huidige thuishulp kunnen behouden. Daarnaast is door de gemeente als eis gesteld dat de gegunde partijen zich aan de cao VVT houden, waaronder de daarin afgesproken regels ten aanzien van de overgang van de ene aanbieder naar de andere, artikel 12.3 van de cao.
Vindt u het ook zo schofterig dat personeel niet wordt overgenomen, maar opnieuw moet solliciteren met verlies van arbeidsvoorwaarden en hoogstwaarschijnlijk geconfronteerd wordt met loondump? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Onder welke voorwaarden wordt beoogd thuiszorgmedewerkers over te nemen en onder welke schaal uit de functiewaardering gezondheidszorg(FWG) worden zij overgenomen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de betrokken wethouder beloofd heeft dat cliënten en thuiszorgmedewerkers er niet op achteruit gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wethouder heeft toegelicht dat de nieuwe aanbieders er voor moeten zorgen dat de relatie tussen klant en hulp behouden moet blijven als de klant dat wenst en dat de nieuwe aanbieders zich aan de cao VVT moeten houden. Deze voorwaarden maken onderdeel uit van de gunning van de opdracht.
Hoe oordeelt u over de bonus die in de aanbesteding is opgenomen dat thuiszorgorganisaties een bonus van 20% krijgen op het uitgespaarde bedrag, zodra zij mensen na een herindicatie minder zorg kunnen bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Wanneer de gemeente oordeelt dat een cliënt voldoende geholpen is met minder uren hulp in huis, krijgt een aanbieder ter compensatie van het wegvallen van de omzet 20% van deze uren vergoed. De reden hierachter is dat aanbieders zo de gelegenheid krijgen om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe situatie.
Wat is uw reactie op de uitspraak van thuiszorgmedewerkster S. Verver die aangeeft nu 24 uur per week te werken en bij een nieuwe thuiszorgaanbieder maar 10 uur werk te kunnen krijgen, waarvan ze niet kan leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Betreffende mevrouw heeft inmiddels een contract getekend bij een van de nieuwe aanbieders, zonder dat zij in uren achteruit is gegaan. De klanten hebben gekozen om haar als hulp te behouden en stappen over naar de aanbieder waar zij in dienst is getreden. De gemeente heeft mij geïnformeerd dat mevrouw heeft ingestemd met het informeren van uw Kamer over haar nieuwe contract.
Vindt u het wenselijk dat cliënten nu gescheiden worden van hun vertrouwde thuiszorgmedewerkers aangezien personeel niet overgenomen wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente heeft juist de eis gesteld dat deze relatie behouden blijft. Uiteraard heeft een medewerker zelf de keuze om te blijven bij de huidige werkgever en kan het daarom voorkomen dat de relatie niet behouden blijft.
Gaat u ingrijpen om te zorgen dat de thuiszorgmedewerkers hun baan behouden en cliënten hun vertrouwde thuiszorgmedewerker? Zo nee, waarom niet?
Nee. De gemeenteraad is actief betrokken bij het onderwerp hulp bij het huishouden. De gemeenteraad van Amstelveen heeft het onderwerp in de raadscommissie Burgers & Samenleving van 2 december 2015 besproken. Amstelveen zet daarbij in op behoud van relatie tussen klant en hulp bij wisselingen ingevolge aanbestedingen in het kader van de Wmo 2015.
Het al dan niet vergoeden van dimethylfumaraat bij de behandeling van MS |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat Zilveren Kruis Achmea, op basis van afspraken tussen zorgverzekeraars en apothekers, heeft besloten het goedkope generieke en eigen bereide dimethylfumaraat dat circa 900 euro per jaar kost bij behandeling van MS-patiënten niet meer te vergoeden per 1 januari 2016, en dat daardoor alleen het dure specialité Tecfidera van Biogen Idec dat voor de behandeling van MS-patiënten circa 14.000 euro per jaar kost, vergoed wordt? Zo ja, wat is daarover uw oordeel?1
Nee, Zilveren Kruis Achmea heeft niet aangegeven dat zij de eigen bereiding van dimethylfumuraat voor MS patiënten niet meer vergoedt. Zilveren Kruis Achmea heeft aangegeven dat zij de doorgeleverde bereidingen van dimethylfumuraat niet meer vergoedt.
Een doorgeleverde bereiding is niet hetzelfde als een eigen bereiding van de apotheek voor zijn/haar eigen populatie. Bij een doorgeleverde bereiding gaat het om een bereiding die vervaardigd is in speciale bereidingsapotheken en doorgeleverd wordt naar lokale apotheken. Een eigen bereiding van dimethylfumuraat van de apotheekhoudende voor zijn populatie komt in de praktijk weinig voor. Daarom zal in de praktijk aan de MS patiënt die op dimethylfumuraat is aangewezen vaak het geregistreerde middel Tecfidera afgeleverd worden. En dit geneesmiddel wordt dan door de zorgverzekeraar vergoed.
Afleveren en vergoeden van geregistreerde middelen is conform de Geneesmiddelenwet en de circulaire van de IGZ. Tegelijkertijd vind ik het een ongewenste ontwikkeling als de prijs van geneesmiddelen na registratie vele malen hoger wordt dan de prijs waarvoor een al bekende bereiding beschikbaar was, voor zover deze prijs niet verklaard kan worden uit de registratiekosten ten gevolge van extra gedaan onderzoek. Maatschappelijk is dat ook niet uit te leggen.
Bij de registratie en prijsstelling speelt ook een rol of het geneesmiddel al dan niet wordt aangemerkt als zogenaamde «nieuwe actieve stof» in de zin van de Europese geneesmiddelenrichtlijn. Door het aanmerken van een geneesmiddel als nieuwe actieve stof treden beschermingsmechanismen in werking en is het voor producten van generieke geneesmiddelen lastiger om tot de markt toe te treden. Zoals aangegeven in mijn visie geneesmiddelenbeleid onderzoek ik in overleg met het CBG op welke manier dit in Europees verband kan worden aangepast. Daarnaast heb ik ook in het algemeen in mijn geneesmiddelenvisie maatregelen aangekondigd voor het realiseren van meer aanvaardbare prijzen.
Is dit niet in strijd met het beleid dat u met de Kamer heeft afgesproken naar aanleiding van «Tecfideragate»? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo neen, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er nog andere verzekeraars die dimethylfumaraat voor de behandeling van MS niet vergoeden? Zo ja, wilt u hen zo snel mogelijk laten weten dat dimethylfumaraat voor behandeling van MS wel in het basispakket zit? Zo neen, waarom niet?
Ik heb geen signalen dat dimethylfumuraat voor de behandeling van MS door zorgverzekeraars niet vergoed wordt. Ik verwacht echter wel dat de doorgeleverde bereiding van dimethylfumuraat door andere zorgverzekeraars ook niet vergoed wordt. Maar het handelspreparaat dimethylfumuraat onder de naam Tecfidera en een eventuele eigen bereiding van de apotheekhoudende voor de eigen patiëntenpopulatie van dimethylfumuraat zullen door zorgverzekeraars vergoed kunnen worden. Beide vallen immers onder het basispakket.
De bedreiging van christenen op AZC’s |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Christen bedreigd op AZC»?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen met dezelfde strekking eerder dit jaar?2
Ja.
Deelt u de mening dat de signalen zoals geuit in het bovengenoemde artikel zeer ernstig zijn?
Elke vorm van intimidatie of bedreiging is ernstig.
Hoe verklaart u het feit dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) blijft herhalen dat er geen concrete meldingen zijn gedaan over bedreigingen, intimidatie of discriminatie van christenen op asielzoekerscentra (AZC’s) terwijl belangengroeperingen of geestelijke verzorgers die meldingen wel krijgen?
Het artikel waarnaar wordt verwezen stelt ten onrechte dat er geen meldingen bij het COA zijn gedaan over bedreigingen, intimidatie of discriminatie van christenen op asielzoekerscentra. Er wordt door bewoners wel degelijk melding gedaan bij de COA medewerkers. Het COA begeleidt asielzoekers tijdens hun verblijf op een COA-locatie. De medewerkers zijn getraind om spanningen te signaleren en te interveniëren bij escalatie of dreiging van escalatie. Vanuit deze rol worden zij ook geconfronteerd met christenen die vanwege hun christenzijn spanningen en confrontaties ervaren met andere bewoners en proberen zij hierin te bemiddelen. Daar waar zij zien dat er strafbare feiten zijn gepleegd zullen zij altijd de politie inschakelen.
Het COA voert periodiek en ad hoc overleg met de stichting Gave en heeft afgesproken dat alle meldingen van bewoners die de stichting Gave ontvangt, worden gemeld aan het COA.
Erkent u dat de verklaring hiervoor reeds werd aangegeven in het onderzoek van Deloitte BOI uit 2010 waarin werd gesteld dat de meldingsbereidheid onder asielzoekers laag is? Bent u tevens bereid te erkennen dat de lage meldingsbereidheid onder asielzoekers niet alleen te verklaren valt door gebrek aan bekendheid waar een melding gedaan kan worden?
De bereidheid tot het wel of niet melden van klachten kan zijn ingegeven door meerdere motieven of beweegredenen. Asielzoekers worden voorgelicht dat men voor elk signaal of voorval terecht kan bij COA medewerkers en dat bij vermeende strafbare feiten aangifte kan worden gedaan bij de politie. Op deze wijze tracht het COA de drempel voor het melden van klachten zo laag mogelijk te leggen.
Bent u bereid om nu wel te kiezen voor een onafhankelijk vertrouwenspersoon op COA-locaties?
Nee. Het COA heeft aangegeven sinds het rapport van Deloitte meer aandacht te hebben voor de problematiek van kwetsbare groepen en dat sensitiever wordt opgetreden als bewoners vertellen over de moeilijkheden die ze ervaren. De rol van de COA-medewerker als contactpersoon heeft meer aandacht gekregen. Ook de doorverwijzing naar belangenverenigingen (zoals de stichting Gave) en het faciliteren van deze contacten is een onderdeel hiervan.
Bent u tevens bereid om nauwer contact en samenwerking te faciliteren tussen het COA en belangenorganisaties en geestelijk verzorgers die dergelijke ernstige signalen wel krijgen?
Het COA voert periodiek en ad hoc overleg met de stichting Gave en heeft afgesproken dat alle meldingen van bewoners die de stichting Gave krijgt, worden gemeld aan het COA. Acute meldingen vanuit stichting Gave worden direct opgepakt en zo mogelijk afgehandeld. Elk signaal dat binnenkomt wordt zorgvuldig onderzocht en er volgt een terugkoppeling aan de melder. Dit alles gebeurt binnen de grenzen van de wet bescherming persoonsgegevens.
Bent u bereid om na vijf jaar wederom een onderzoek in te stellen naar de veiligheid en meldingsbereidheid van kwetsbare asielzoekers op COA-locaties? Zo nee, waarom niet?
Het COA heeft mij laten weten dat er geen aanleiding is voor een herhaling van het eerdere onderzoek van Deloitte. Een dergelijk onderzoek heeft pas zin als er signalen zijn die duiden op iets wat we nog niet weten. Door het rapport van Deloitte zijn de kwetsbaarheden heel goed in kaart gebracht. Het COA acteert hier op.
Intolerantie in Somalië en Brunei |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het verbod van Kerstfeest in Somalië en Brunei?1
Ja. In zowel Somalië als Brunei geldt het verbod om Kerstfeest te vieren alleen voor moslims. Het is niet-moslims toegestaan in eigen kring het Kerstfeest te vieren.
Bent u het ermee eens dat deze schandelijke inperking van de vrijheid van meningsuiting een reden is om de Nederlandse banden met deze islamitische landen te bevriezen? Zo nee, waarom wilt u banden onderhouden met deze verschrikkelijke landen en culturen?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en vrijheid van meningsuiting zijn prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het bevriezen van de banden met Somalië en Brunei zou het kabinet de mogelijkheid ontnemen hierover met deze landen een dialoog te voeren.
Nederland onderhoudt bilaterale banden met zowel Brunei als Somalië, zowel politiek als economisch. Binnen deze relatie kan op constructieve wijze over mensenrechten worden gesproken. Daarnaast stelt Nederland ook in EU- en VN-verband de mensenrechten in beide landen aan de orde.
Bent u het ermee eens dat iedere Nederlandse steun voor het islamitische bewind in Somalië verkwisting van geld van de Nederlandse belastingbetaler is en dat de Nederlandse militairen in dat moslimland onmiddellijk naar huis moeten komen om hier ons land te beschermen tegen islamitische invasies? Zo nee, waarom wilt u islamitische onderdrukkers steunen?
Nederland deelt het besef van de internationale gemeenschap dat de situatie in Somalië waarschijnlijk zal verslechteren wanneer er geen internationale hulp meer geboden wordt. Vanuit dit oogpunt acht Nederland het van belang om te blijven bijdragen aan de wederopbouw van Somalië en de stabiliteit in het land, onder meer door het bijdragen aan de EU-trainingsmissie in Somalië.
Propaganda tegen mensenrechtenverdedigers in Israël |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de ultranationalistische groepering Im Tirzu een video op internet heeft geplaatst, waarin vier Israëlische mensenrechtenverdedigers en hun organisaties worden geportretteerd als «buitenlandse agenten» die Palestijnse terreuraanslagen faciliteren?1
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat Nederland in die video wordt beschuldigd van het runnen van een «agent» in Israël, waarmee gedoeld wordt op de directeur van The Public Committee Against Torture in Israel, een Israëlische mensenrechtenorganisatie die subsidie van Nederland ontvangt?
In de video worden Nederland, Duitsland, Noorwegen en de Europese Unie ervan beschuldigd «agenten» te hebben «geplant» in Israël. Dit zijn vertegenwoordigers van de Israëlische mensenrechtenorganisaties The Public Committee Against Torture in Israel, Breaking the Silence, HaMoked – Center for the Defense of the Individual en B’tselem. In de video wordt alleen verwezen naar Nederlandse steun voor The Public Committee Against Torture in Israel, hoewel alle vier de organisaties momenteel steun van Nederland ontvangen.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging in de video en de manier waarop mensenrechtenverdedigers worden geportretteerd?
De beschuldiging aan het adres van deze vier mensenrechtenverdedigers is een ernstige zaak, die fundamentele rechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering onder druk zet. De beschuldiging veroorzaakt niet alleen risico’s voor de veiligheid van deze specifieke personen maar ook voor het speelveld van NGO’s en de atmosfeer ten aanzien van het onderwerp mensenrechten in het publieke debat in Israël.
Is er door Nederland of namens Nederland publiekelijk of via diplomatieke kanalen gereageerd op de video?
In Israël heeft de video tot veel, zeer gemengde, reacties geleid en aanleiding gegeven tot een stevig debat over de maatschappelijke rol van Israëlische mensenrechtenorganisaties en andere NGO’s van diverse signatuur, alsmede over de mate waarin NGO’s en andere instellingen waaronder politieke partijen worden gefinancierd door buitenlandse overheden of particulieren en over de transparantie waarmee dergelijke financiering geschiedt. De vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft de Europese zorgen overgedragen aan de Israëlische autoriteiten over de video van Im Tirzu en de bewegingsruimte van NGO’s. Ik heb tijdens mijn bezoek aan Israël in juli jl. het belang benadrukt van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en diverse samenleving. Nederland blijft deze boodschap uitdragen richting de Israëlische autoriteiten.
Heeft de Likoedpartij, wiens wetsontwerp in de video wordt gepropageerd, zich gedistantieerd van de video of de beweging Im Tirzu?
Het wetsvoorstel dat in de video wordt gepropageerd is een voorstel van Yoav Kisch, Knessetlid voor de Likoedpartij. Kisch heeft afstand genomen van de video en de «agressieve manier van op de persoon spelen» in deze campagne bekritiseerd.
Heeft de Israëlische regering publiekelijk gereageerd op de video van Im Tirzu en de beschuldigingen aan het adres van Nederland en andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 4.
Zo nee, wilt u er bij de Israëlische autoriteiten op aandringen de beschuldigingen te veroordelen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de tegenwerking die mensenrechtenorganisaties in Israël ondervinden op een hetze begint te lijken, die de persoonlijke veiligheid van medewerkers van deze organisaties in gevaar brengt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de Israëlische autoriteiten moeten waarborgen dat mensenrechtenverdedigers ongehinderd en veilig hun werk kunnen blijven doen? Bent u bereid de Israëlische autoriteiten met klem te vragen dat te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Microplastics in de Rijn |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Microplastics: Rhine One of the Most Polluted Rivers Worldwide»1 en het daaraan ten grondslag liggende wetenschappelijke artikel?2
Ja.
Herkent u zich in de in het artikel beschreven onderzoeksresultaten? Wat is uw reactie hierop?
Het stroomgebied van de Rijn kent een hoge bevolkingsdichtheid en veel industriële activiteiten in vergelijking met andere Europese rivieren. Uit een onderzoek in opdracht van de Europese Commissie3 kwam voor de Rijn een hoeveelheid van 100 miljard microplastic-deeltjes per jaar die de Noordzee instroomt. Dit is een lagere hoeveelheid microplastic-belasting in vergelijking met de Po (700 miljard deeltjes per jaar) en de Donau (2 biljoen deeltjes per jaar). De gehanteerde meetmethode was een fijnmazig «mantanet» waarmee zeer kleine deeltjes (vanaf 330 μm) uitgezeefd kunnen worden.
Is het waar dat tachtig procent van de plastics in zeeën en oceanen vanuit rivieren naar de grotere wateren wordt getransporteerd? Zo nee, om welk percentage gaat het volgens u dan wel?
Het getal van 80% plastic dat via rivieren in zee terecht komt is een vuistregel die mondiaal sinds enige jaren wordt gehanteerd (onder andere door UNEP en ngo’s).
Dit is echter een globale schatting. Zo houdt deze schatting geen rekening met regionale verschillen in geografie, bevolkingsdichtheid en effectiviteit van de afvalinzameling. Hierdoor valt dit getal voor Nederland lager uit. Uit de monitoringgegevens van afval op de Nederlandse stranden blijkt namelijk dat 44 procent van het afval kan worden herleid naar scheepvaart en visserij op zee, 30 procent naar bronnen op het land, en 26 procent afkomstig is van onbekende (of meervoudige) bronnen.
Welke conclusie verbindt u aan de bevinding van de onderzoekers dat de Rijn dagelijks 191 miljoen plastic deeltjes (wat correspondeert met 25 à 30 kilogram per dag) afvoert naar de Noordzee?
Voor mij is de conclusie dat de instroom via de Rijn een belangrijke bron voor microplastics in de Noordzee is. Omdat voor het terugdringen van microplastics in rivieren een nationale en internationale samenhangende aanpak noodzakelijk is, beantwoord ik de vragen 4, 5 en 6 gezamenlijk. In het Nationaal Waterplan 2016–2021 (NWP 2, IENM/BSK-2015/230376) is het maatregelenpakket opgenomen om de bronnen voor vervuiling van de zee met (micro)plastics vanaf zee, land en rivieren nationaal en internationaal terug te dringen (NWP 2 bijlage 5, Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee deel 3: Programma van maatregelen voor de Kaderrichtlijn Mariene Strategie).
Een belangrijke bron voor microplastics in rivieren is de afbraak van plastic zwerfvuil. Het programma Van Afval naar Grondstof (VANG) omvat het kabinetsbeleid om de hoeveelheid te verbranden of te storten afval binnen tien jaar te halveren, en om in te zetten op een transitie naar het sluiten van de productie- en consumptiekringloop (circulaire economie). Belangrijke onderdelen van het beleidsprogramma VANG zijn de Raamovereenkomst verpakkingen, de Landelijke aanpak zwerfafval en het Kunststofketenakkoord. De brief van de Staatssecretaris van IenM aan uw Kamer van 14 december (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 30 872, nr. 202) bevat de laatste stand van zaken van de uitvoering van de diverse acties binnen het beleidsprogramma VANG.
Het Nationaal Waterplan 2016–2021 benoemt naast de afbraak van zwerfvuil ook zogenoemde primaire bronnen (toepassen van microplastics in cosmetica en schurende reinigingsmiddelen) en secundaire bronnen (slijtage van kleding, verf en autobanden) van microplastics. In bijlage 3 van bovengenoemde brief van 14 december is de aanpak van deze primaire en secundaire bronnen van microplastics nader uitgewerkt. Ten aanzien van de primaire bronnen staat in de brief dat de Staatssecretaris van IenM samen met de Nederlandse Cosmetica Vereniging werkt aan het nationaal uitfaseren van primaire microplastics voor 2017. De Kamer ontvangt voor de zomer van dit jaar het vervolgtraject en de maatregelen die de Staatssecretaris voorstaat voor secundaire bronnen. Voor de slijtage van kleding zal de Staatssecretaris eind 2016/begin 2017 bekijken hoe zij een vervolgtraject vorm gaat geven.
Er is nog geen specifiek Europees beleid om primaire en secundaire bronnen van microplastics tegen te gaan. Daarom zet de Staatssecretaris in de milieuraad in op een Europees verbod van het gebruik van microplastics in cosmetica. Daarnaast trekt Nederland samen met Duitsland het onderdeel van het OSPAR-Marine Litter Action Plan dat maatregelen voorbereidt die de 15 Europese landen van OSPAR-verdrag gezamenlijk kunnen nemen om bronnen voor microplastics terug te dringen, dan wel gezamenlijk op de Europese agenda kunnen plaatsen.
De stroomgebiedsbeheerplannen (het maatregelenprogramma voor de Kaderrichtlijn Water, KRW) uit het NWP 2 gaan ook in op initiatieven om zwerfvuil in het oppervlaktewater terug te dringen. Er zijn voor zwerfvuil in het oppervlaktewater geen Europese normen en daarmee geen directe verplichtingen voortvloeiend uit de KRW. Daarom maak ik samen met de bestuurlijke partners de ketenaanpak gericht op het terugdringen van (micro)plastics onderdeel van de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater (voorheen Werkprogramma Schoon Water genoemd). Via de Internationale Rijncommissie delen de landen in het stroomgebied van de Rijn relevante informatie op het gebied van milieuonderzoek, pilots en mogelijke maatregelen.
Met aanpak voor de bronnen voor microplastics zoals hierboven beschreven, wordt onder meer invulling gegeven aan de motie Mulder/Cegerek (Kamerstuk 21 501-08, nr. 529) die oproept om te komen tot een stappenplan om microplastics in cosmetica in de komende drie jaar in de EU tot nul te reduceren, en om in beeld te brengen hoe microplastics bij de bron kunnen worden aangepakt door middel van Europese regelgeving. Ook wordt invulling gegeven aan de motieMulder/Cegerek (Kamerstuk 34000, XII) die verzoekt om met de cosmeticabranche voor de hele branche duidelijke bindende afspraken te maken om het gebruik van microplastics in cosmetica tot nul te reduceren en de sector te verleiden om dit voor 2017 te realiseren.
Welk beleid voert Nederland om de hoeveelheid (micro)plastics in rivieren, en daarmee in grote wateren, tegen te gaan? Wat zijn hiervan de resultaten? Acht u het huidige beleid afdoende?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is er sprake van beleid op Europees niveau om de hoeveelheid (micro)plastics in rivieren tegen te gaan? Acht u het huidige Europese beleid afdoende?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met uw Duitse en Zwitserse ambtsgenoten in gesprek te gaan om de hoeveelheid (micro)plastics in de Rijn te reduceren? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris zet via de milieuraad in op een Europese aanpak van primaire en secundaire bronen van microplastics. Daarnaast ben ik bereid om de bronaanpak van microplastics via de Rijn aan de orde te stellen tijdens mijn reguliere contacten met de Duitse en Zwitserse ambtsgenoten.
Heeft u inzicht in de hoeveelheid (micro)plastics in Europese rivieren? Bent u bereid om u, al dan niet in Europees verband, in te spannen om meer inzicht te krijgen in de hoeveelheid (micro)plastics in Europese rivieren en in de herkomst van de (micro)plastics? Zo nee, waarom niet?
Er is nog geen goed en eenduidig inzicht in de hoeveelheid (micro)plastics in de Europese rivieren. Als onderdeel van de Europese inzet op het terugdringen van microplastics, zoals toegelicht in het antwoord van vragen 4, 5 en 6, span ik mij internationaal in om tot een beter inzicht in deze problematiek te komen.
Een nieuwe vondst van Colistine resistentie op Nederlands kippenvlees en geïmporteerd kalkoenvlees |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht van 17 december dat het overdraagbare Colistine resistente gen mcr-1 (opnieuw) in Nederland is aangetroffen op Nederlands kippenvlees en geïmporteerd kalkoenvlees?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht.
Deelt u de mening dat de condities waarin zeugen en pluimvee worden gehouden, verbeterd dienen te worden om het antibioticagebruik (bijvoorbeeld Colistine tegen speendiarree) terug te dringen. Zo ja, bent u bereid hier wettelijke normen voor vast te stellen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het terugdringen van het algehele antibioticagebruik in de veehouderij. Het terugdringen van voor de volksgezondheid kritische antibiotica, zoals colistine, maakt hier onderdeel van uit. Uit de verkoopcijfers van colistine van de afgelopen jaren blijkt dat de verkoop met ruim 67% is gedaald van ca. 5.000 kg in 2011 naar ca. 1.600 kg in 2014. Deze reductie is op vrijwillige basis door de sector gerealiseerd. Daarbij komt resistentie tegen colistine slechts incidenteel voor in de Nederlandse veehouderij. Zoals aangegeven in onze brieven van 27 mei 2015 (Kamerstuk 29 683, nr. 200) en 23 juni 2015 (Kamerstuk 32 620, nr. 159), ontwikkelen wij op dit moment samen met betrokken stakeholders het vervolgbeleid antibiotica bij dieren 2016–2020. In het vervolgbeleid zullen we specifiek aandacht besteden aan de aanpak van colistine-resistentie. Ook het verbeteren van de diergezondheid op de bedrijven om antibioticagebruik – zoals colistine – terug te dringen, maakt deel uit van dit vervolgbeleid. Plannen van de veehouderijsectoren en van de KNMvD dienen hiervoor mede als basis. Naast andere adviezen zal ook het gezondheidsraad- advies over «aanscherping antibioticagebruik bij dieren» worden betrokken. Het vervolgbeleid zullen wij in het voorjaar van 2016, bij de publicatie van de SDa-cijfers (naar verwachting mei 2016), aan uw Kamer presenteren.
Op aandringen van Nederland heeft de Europese Commissie in 2013 een wetenschappelijke beoordeling door het European Medicines Agency (EMA) laten doen van alle diergeneesmiddelen in de EU met colistine als werkzame stof.
Naar aanleiding hiervan zijn in 2015 de markttoelatingseisen van alle colistineproducten aangescherpt en zijn de gebruikseisen op de bijsluiter geharmoniseerd. Zo is onder andere het preventieve gebruik bij dieren die niet ziek zijn verboden en is het gebruik bij zieke dieren ingeperkt tot één soort infectie. De verwachting is dat daarmee het risico van resistentievorming en de omvang van het gebruik in de EU zal afnemen. Op 12 januari jl. heeft de Europese Commissie naar aanleiding van de nieuwe gegevens over colistine-resistentie in Europa, een nieuw advies aan de EMA gevraagd. Dit advies wordt halverwege dit jaar verwacht en kan aanleiding geven voor verdere beperkende maatregelen. Aanscherping van de wettelijke gebruikseisen of wettelijke uitfasering is voorbehouden aan de EU. Dit heeft tot voordeel dat het effect veel groter kan zijn aangezien het de hele EU betreft.
Vindt u dat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde/Werkgroep Veterinair Antibioticabeleid (KNMvD/WVAB) voldoende actie onderneemt om het Colistine gebruik terug te dringen? Deelt u de mening dat het voorgestelde gebruik tot 2020 een veel te ruim gestelde deadline is?2 Bent u bereid, los van het lopende onderzoek naar Colistine resistentie in de Nederlandse veehouderij, Colistine versneld uit te faseren op grond van het voorzorgsbeginsel? Zo ja, bent u bereid om te komen tot een verbod op dit middel in 2016? Zo nee, wanneer bent u bereid wel een verbod in te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de consument nadrukkelijk te informeren over de aanwezigheid van diverse antibioticaresistente bacteriën in vlees (zoals ESBL, MRSA)? Bent u bereid, reeds lopende het onderzoek naar Colistine resistentie, de consument ook nadrukkelijk te informeren over de risico’s op besmetting met Colistine resistente bacteriën via kippen- en kalkoenvlees omwille van het voorzorgsbeginsel? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
In het najaar van 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd (TK 26 991, nr. 474) over het sinds 2001 verplichte waarschuwingsetiket op alle soorten pluimveevlees. Dit etiket is onderzocht door het RIVM en wordt positief beoordeeld door de consument. Het RIVM adviseert dan ook om het waarschuwingsetiket op pluimveevlees te behouden. Ze geeft daarbij aan dat het zinvol is om na te gaan op welke wijze het effect van de boodschap vergroot kan worden. Ik ben samen met het Voedingscentrum en het bedrijfsleven aan het onderzoeken hoe we deze tekst en de vormgeving van het waarschuwingsetiket kunnen optimaliseren en moderniseren. Daarnaast ga ik met betrokken partijen in gesprek of het nieuwe etiket mogelijk ook naar andere risicovolle producten, waarbij een bereidingsinstructie van toepassing zou kunnen zijn, kan worden uitgebreid. Naast het waarschuwingsetiket op pluimveevlees, informeert het Voedingscentrum de consument over goede keukenhygiëne om voedselinfecties te voorkomen. Deze adviezen zijn onder andere gericht op het voorkomen van kruisbesmetting en het voldoende verhitten van producten zodat (resistente) bacteriën worden gedood.
Bent u bereid om te komen tot een etiketteringsvoorschrift met een waarschuwing dat vlees mogelijk antibioticaresistente bacteriën, zoals Colistine resistentie, bevat? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoetzien? Zo nee, welk belang verzet zich daartegen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of reeds uit (voorlopig) onderzoek blijkt dat Colistine resistentie in Nederland ook voorkomt bij varkens, zoals dit in China het geval is? Zo, ja kunt u de informatie hierover naar de Kamer sturen? Zo nee, kunt u uitsluiten dat deze bacterie op in Nederland aanwezig varkensvlees aangetroffen kan worden?
Uit een gezamenlijk uitgevoerd onderzoek van CVI, NVW A en RIVM blijkt dat colistine-resistentie niet gevonden is bij bacteriën uit vleesvarkens en melkkoeien, maar wel incidenteel is gevonden in bacteriën uit pluimvee (kip en kalkoen) en kalveren. De resistentie is aangetroffen in salmonella en E. coli bacteriën uit pluimvee en pluimveevlees en in een enkel geval in een E. coli uit kalfsvlees. Uit recent onderzoek blijkt colistine-resistentie ook aanwezig te zijn in eerder verzamelde E. coli mestbacteriën uit Nederlandse vleeskuikens (2010–2013) en Nederlandse vleeskalveren (2010–2011). De resistentie werd niet gevonden in meer recent verzamelde bacteriën (2014 – 2015) uit deze diersoorten. Dit laatste zou kunnen duiden op een daling van het voorkomen van colistine-resistentie en houdt mogelijk verband met de recente daling van het colistine-gebruik.
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) producten extra controleert en handhaaft op de aanwezigheid van Colistine resistentie? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op het in antwoord 6 genoemde onderzoek, zullen alle isolaten afkomstig uit monsters uit de reguliere nationale resistentie monitoring met verminderde gevoeligheid voor colistine, worden getest op deze nieuwe vorm van resistentie. Op dit moment is er geen wettelijke basis voor maatregelen bij het aantonen van colistine-resistentie bij bacteriën in voedsel. Wel kunnen maatregelen genomen worden als ziekteverwekkers in voedsel, zoals salmonella, worden aangetroffen. Dit is onafhankelijk van een eventuele colistine-resistentie.
Bent u bereid om een meldingsplicht in te voeren voor de veehouders en dierenartsen indien de aanwezigheid van Colistine resistentie op een bedrijf geconstateerd wordt? Kunnen deze gegevens ook openbaar gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
Of een meldplicht zinvol is, hangt af van de vraag of zo’n meldplicht bijdraagt aan het beschermen van de volksgezondheid of aan de totstandkoming van een consistent en compleet beeld van de epidemiologie van deze bacterie. Mensen kunnen immers via verschillende en uiteenlopende transmissieroutes worden besmet. Tot nog toe is een meldplicht niet door deskundigen geadviseerd maar op basis van het te verwachten EMA advies (zie antwoord 2 & 3) kan nader bezien worden of zo’n meldplicht wenselijk is. Verder is het op dit moment wettelijk alleen mogelijk voor besmettelijke dierziektes een meldplicht in te voeren. Een meldplicht voor antibioticaresistentie vereist een wijziging van de wetgeving (GWWD).
Kunt u de antwoorden naar de Kamer te sturen vóór het Algemeen overleg Antibiotica en Dierziekten voorzien op 28 januari 2016?
Ja.
De continuïteit van hospicezorg |
|
Kees van der Staaij (SGP), Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Hospice vreest deur te moeten sluiten» en «Directeur Hospice blijft knokken»?1
Ik heb kennis genomen van deze berichten.
Wat is uw reactie op het feit dat Hospice Dignitas een wachtlijst kent, maar dat wegens gebrek aan financiering niet alle acht bedden bezet kunnen worden?
Wachttijden zijn nooit wenselijk en zeker niet wanneer dat betekent dat mensen niet kunnen overlijden waar zij wensen. Zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders dienen goede contractafspraken te maken over te leveren zorg, waarbij het belang van de patiënt centraal moet staan.
Zoals ik in mijn brief van 14 december 20152 aan u heb aangegeven, heb ik recent nog gesprekken gevoerd met zorgverzekeraars en zorgaanbieders om te bezien of er knelpunten zijn bij de inkoop van de specialistische zorg binnen de wijkverpleging, waaronder de palliatieve zorg. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders het van groot belang vinden dat palliatieve zorg snel beschikbaar is en tegemoet komt aan de wensen van de patiënt.
Zorgverzekeraars geven aan dat het gecontracteerde zorgaanbod in 2016 grotendeels gelijk is aan dat in 2015. Mocht in de loop van het contracteerjaar blijken dat een zorgverzekeraar toch onvoldoende zorg heeft ingekocht dat dient een zorgverzekeraar bij te contracteren om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen. Ik ga ervan uit dat zorgverzekeraars dat ook zullen doen in het geval van Dignitas. Zorgverzekeraar CZ heeft mij bijvoorbeeld laten weten als zorgaanbieders niet uitkomen met de raming van de hoeveelheid zorg, CZ hen vraagt om contact met CZ op te nemen en te kijken of zij samen tot een oplossing kunnen komen. In geval van Dignitas heeft CZ de oorspronkelijke berekening ook al iets opgehoogd om die reden.
Als iemand niet terecht kan in een hospice van zijn of haar keuze (bijvoorbeeld omdat daar geen bedden beschikbaar zijn of dat de zorgverzekeraar deze zorg elders gecontracteerd heeft) dan dient de zorgverzekeraar een alternatief aan te bieden dat aansluit op de wensen van de patiënt.
Ik vind het van belang dat als iemand palliatieve zorg nodig heeft dat deze zorg dan zo snel mogelijk geleverd wordt op een wijze die aansluit op de wensen van de patiënt. Partijen die verantwoordelijk zijn voor het leveren en financieren van de zorg moeten dit proces zo inrichten dat het voor een patiënt of zijn naasten niet nodig is om eerst door een bureaucratische molen te moeten gaan voor de zorg geleverd kan worden.
Komen wachtlijsten bij hospices vaker voor? Acht u dit bij deze vorm van zorg, die is bedoeld voor mensen die nog maar korte tijd te leven hebben, onwenselijk? Zo ja, hoe wilt u de wachtlijsten voorkomen?
Wachtlijsten bij deze zorgvorm zijn zeer onwenselijk. Wachtlijsten bij individuele hospices worden niet landelijk bijgehouden. Wel zijn cijfers bekend over hoe vaak er een capaciteitsknelpunt optreedt en wat de bezettingsgraad is van bijna-thuishuizen en het deel van de high care hospices die zijn aangesloten bij VPTZ Nederland3 voor 2014; voor 2015 zijn deze cijfers nog niet beschikbaar.
In 2014 konden er van de 8.000 cliënten die gebruik wilden maken van een bed in een hospice aangesloten bij VPTZ, 320 cliënten niet terecht vanwege een tijdelijk tekort aan bedden. Gemiddeld is er sprake van onderbezetting: de bezettingsgraad in 2014 van bijna-thuishuizen bedroeg 69% en van high care hospices 75%.
De conclusie uit deze cijfers is dat lokale tekorten soms voorkomen. Er is volgens de branche niet structureel sprake van wachtlijsten. Het beeld is afhankelijk van de locatie van het hospice, het aantal hospices in een regio en het aantal mensen dat gebruik wil maken van hospicezorg in een bepaalde periode. Binnen de regio’s bestaan vaak instrumenten zoals bellijsten om snel een alternatief te kunnen bieden. In ongeveer 80% van de aanvragen gaat de ondersteuning binnen 3 dagen na aanmelding van start en in bijna de helft van de aanvragen is dat al binnen 24 uur het geval.
Mede door de inzet via de subsidieregeling Palliatieve terminale zorg zijn de laatste jaren nieuwe hospices opgericht. Het aantal cliënten dat door bij VPTZ Nederland aangesloten hospices werd ondersteund steeg dan ook met 16%, van 4.900 in 2010 tot bijna 5.700 in 2014.
Wat is uw reactie op het feit dat twee van de zeven zorgverzekeraars een zorgkostenplafond voor 2016 hebben bepaald, dat slechts een kwart bedraagt van het bedrag dat ze in de eerste negen maanden van 2015 hebben uitgekeerd? Acht u dit een realistisch plafond? Hoe beoordeelt u de situatie dat door dit zorgkostenplafond de mogelijkheid bestaat dat nog tijdens het verblijf van een patiënt het «plafond» wordt bereikt, waardoor niet de volledige kosten voor de patiënt door de zorgverzekeraar vergoed worden? Hoe verhoudt dit zich tot artikel 11 van de Zorgverzekeringswet?
Hospicezorg die vanuit de Zvw wordt ingekocht wordt door zorgverzekeraars met ingang van 2016 rechtstreeks bij de zorgaanbieders ingekocht. Daardoor kunnen er veranderingen optreden in de onderhandelingen en de uiteindelijke contractering. De zorgplafonds worden door zorgverzekeraars in eerste instantie gebaseerd op historische kosten, waarna deze indien nodig kunnen worden bijgesteld in de contractonderhandeling. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, zij moeten verzekerden voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Met betrekking tot de palliatieve zorg heb ik recent bij zorgverzekeraars en zorgaanbieders het belang van goede regionale afspraken benadrukt. Ik heb hen gevraagd om een pro-actieve houding en om er voor te zorgen dat patiënten en hun naasten bij het regelen van tijdige terminale thuiszorg geen belemmeringen ondervinden. Zorgverzekeraars hebben dit inmiddels nogmaals onderschreven.
Wat is uw reactie op het feit dat het hospice geen inkoop- of onderhandelingsgesprekken met de zorgverzekeraars kan voeren? Komt dit vaker voor? Hoe beoordeelt u dit in het kader van de NZa regel «TH/NR-005 «Transparantie zorginkoopproces Zvw»», die per 1 januari a.s. in werking treedt (NZa: Nederlandse Zorgautoriteit)? Kunt u uiteenzetten hoe de NZa hierop zal toezien? Zal deze regel dergelijke situaties kunnen voorkomen?
In de NZa regel «Transparantie zorginkoopproces Zvw» staat dat zowel de zorgverzekeraar als zorgaanbieder, tot het moment waarop de contracten gesloten zijn, beschikbaar moet zijn voor vragen en opmerkingen van de andere partij. In deze regel staat niet dat met elke zorgaanbieder een inkoop- of onderhandelingsgesprek moet worden gevoerd. Gezien het grote aantal zorgaanbieders is het voor zorgverzekeraars niet mogelijk om met elke zorgaanbieder een inkoop- of onderhandelingsgesprek te voeren en wordt er in diverse sectoren met standaardcontracten gewerkt. De NZa ziet toe op het verloop van het contracteerproces en op het naleven van de transparantievoorschriften. Daarnaast kan de invoering van een onafhankelijke geschilbeslechting – zoals aangekondigd in mijn brief Kwaliteit Loont – hierbij een rol vervullen; op dit moment wordt onder coördinatie van Zorgverzekeraars Nederland, samen met de brancheorganisaties van aanbieders, verdere invulling gegeven aan de totstandkoming van een dergelijke geschillencommissie.
Ik heb er vertrouwen in dat zowel de transparantieregeling van de NZa die op 1 januari 2016 in werking is getreden, als de geschillencommissie i.o. positief bijdragen aan inkoop van de specialistische zorg binnen de wijkverpleging.
Voldoen zorgverzekeraars aan hun zorgplicht indien zij een aanbieder die specialistische zorg levert en een regionale functie vervult maar zeer beperkt contracteren?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht voor hun verzekerden. Daarmee dienen zij verzekerden te voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is onderdeel van de zorgplicht. Maar verzekeraars hoeven niet met alle zorgaanbieders een contract te sluiten. Er is geen contractverplichting. De zorgverzekeraar zal er vanuit zijn zorgplicht voor zorgen dat er voldoende aanbod aanwezig is van regionale voorzieningen zoals hospices. Als in de loop van het jaar mocht blijken dat de zorgverzekeraar onvoldoende zorg heeft ingekocht, dan zal de zorgverzekeraar moeten overgaan tot bijcontractering om aan de zorgplicht te blijven voldoen.
Kunt u deze vragen nog dit jaar beantwoorden, aangezien het gaat om de financiering voor 2016, die dus nog dit jaar rond moet komen?
Vanwege het kerstreces en afstemming met verzekeraars en de NZa, is het niet mogelijk geweest om de vragen binnen deze korte termijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Verplicht duurzaam beton’ en ‘Blog: de betrekkelijke waarheid van duurzaam beton’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verplicht duurzaam beton» en «Blog: de betrekkelijke waarheid van duurzaam beton»?1 2
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat de overheid het nalaat te investeren in duurzaam beton? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dit beeld volgens u niet correct is? Zo ja, welke conclusies trekt u daaruit?
Nee, om meerdere redenen herken ik mij daarin niet.
De overheid beschikt over instrumenten, die gebruikt worden bij de aanbesteding en waarmee milieuprestaties van opdrachtnemers kunnen worden beoordeeld. Opdrachtnemers die met een betere milieuprestatie inschrijven bij een aanbesteding worden beloond met een grotere kans op het verwerven van de opdracht. Vooral daar waar beton een belangrijk deel uitmaakt van een overheidsopdracht, kan dit leiden tot de toepassing van duurzamer beton.
Daarnaast is de rijksoverheid actief betrokken geweest bij de Green Deal Verduurzaming betonketen. In deze Green Deal met de betonketen (van grondstoffenwinning tot sloop en recycling) is o.a. gezamenlijk inzicht gekregen in de handelingsperspectieven die leiden tot CO2-reductie en hergebruik van betongranulaat. Op basis daarvan is een programma gestart om de meest kansrijke perspectieven in de praktijk te brengen en de belemmeringen op te heffen.
Herkent u zich in het beeld dat Rijkswaterstaat als grootste bouwopdrachtgever in Nederland te weinig zou doen om gerecycled beton voor te schrijven in hun projecten? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dit beeld volgens u niet correct is? Zo ja, welke conclusies trekt u daaruit?
Rijkswaterstaat past gerecycled beton toe als funderingsmateriaal in vrijwel elk wegenbouwproject. Jaarlijks is er circa een half miljoen tot een miljoen ton funderingsmateriaal nodig. Het grootste deel hiervan is gemaakt van gerecycled beton. Er is geen beter funderingsmateriaal beschikbaar dan gerecycled beton en er is geen materiaal beschikbaar met een betere milieuprestatie. De toepassing van gerecycled beton in betonnen kunstwerken wordt niet standaard toegepast, omdat de milieuprestatie veelal onvoldoende onderscheidend is. Aan de hand van een pilotproject, waarin 50% gerecycled beton is toegepast, wordt momenteel bekeken waar en onder welke omstandigheden vaker gerecycled beton kan worden voorgeschreven.
Wat is uw reactie op het gestelde dat afdelingen van Rijkswaterstaat niet bereid zouden zijn om te recyclen waar het kan omdat er geen sprake is van dwingende afspraken maar slechts van convenanten en Green Deals?
Ik herken dit niet. Het is standaard werkwijze dat een aannemer met een duurzaam ontwerp wordt beloond door meer kans te maken om de opdracht te verwerven. Bij het overgrote deel van de opdrachten van Rijkswaterstaat is de opdrachtnemer verantwoordelijk voor het technische ontwerp en de materiaalkeuze (waaronder al- of niet gerecycled beton).
Kunt u bevestigen dat de tot nu toe bereikte resultaten van de Green Deal Verduurzaming Betonketen achterblijven? Heeft u er vertrouwen in dat de ambitie van een 100 procent duurzame betonketen in 2050 wordt gehaald?
In de Green Deal Verduurzaming Betonketen zijn de (niet gekwantificeerde) korte termijn ambities nog onvoldoende gerealiseerd, voornamelijk omdat er naast Rijkswaterstaat nauwelijks opdrachtgevers bij betrokken zijn. Momenteel worden voorbereidingen getroffen om meer publieke en private opdrachtgevers te betrekken bij het transitieproces, met als doel gezamenlijk afspraken te maken over het verbeteren van de duurzaamheidprestaties en (financiële) instrumenten.
Het idee is de afspraken vast te leggen in een alomvattend Betonakkoord, geïnspireerd op het Energieakkoord. De ambities zijn substantieel: structureel één miljoen ton CO2 reductie in de komende 10 jaar. Dit komt overeen met ca 5% van de ambitie van het Energieakkoord. Het streven is er op gericht om dit akkoord in de loop van 2016 te sluiten.
Kunt u bevestigen dat slechts 2 procent van het Nederlandse puin (18 miljoen ton per jaar) wordt verwerkt in nieuwe betonproducten? Zo ja, bent u hiermee tevreden? Zo nee, wat is volgens u het correcte percentage en bent u daar tevreden mee? Wat gaat u doen om dit percentage te verhogen?
Volgens het EIB wordt 0,6 miljoen ton (=2,8%) van 18,9 miljoen ton bouw- en sloopafval in beton verwerkt (2015). Het jaarverslag over 2015 van de betonmortel branche VOBN vermeldt een resultaat van 4,7% secundaire grondstoffen in nieuw beton, waarvan 2,2% grindvervanging door betongranulaat. De overige 3,5% betreft hoogovenslak- en vliegascement.
Het is de bedoeling dat in het te sluiten Betonakkoord afspraken worden gemaakt over het aandeel her te gebruiken betongranulaat in nieuw beton. Daarbij zal rekening worden gehouden met technische veiligheidseisen.
Herkent u zich in het beeld dat grote belangen, geld en grondstofposities de grootschalige toepassing van puin in nieuwe betonproducten tegenhouden, aangezien zand- en grindposities minder waard worden door gebruik van tweedehands/secundaire grondstoffen? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dit volgens u niet het geval is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, ik herken mij niet in een betonsector, die onvoldoende bereidheid toont tot verduurzaming. In tegendeel, de Nederlandse betonsector heeft veel gedaan om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van hun producten en is wereldwijd koploper als het gaat om de CO2 prestatie.
De waarde van zand- en grind posities worden vooral bepaald door de beschikbaarheid uit «secundaire winningen», de winning van grondstoffen als neveneffect van, bijvoorbeeld Ruimte voor de Rivier projecten. Het prijsverschil tussen primaire en secundaire grondstoffen verschilt overigens per regio, vooral als gevolg van de relatief hoge kosten voor transport.
De markt voor betongranulaat als grindvervanger wordt mede bepaald door de vraag naar funderingsmateriaal in de wegenbouw. De eisen aan funderingsmateriaal zijn minder hoog en vrijwel alle puin is herbruikbaar, terwijl bij hergebruik van beton in beton – met de gangbare technologie – alleen het grind kan worden vervangen. Voor menig recycling bedrijf wordt de toepassing in secundair beton pas aantrekkelijk als de vraag naar wegenbouw funderingen gaat afnemen. Er zijn aanwijzingen dat de – langverwachte – afname van deze vraag nu realiteit begint te worden. Dit zal naar verwachting een gunstig effect hebben op de marktontwikkeling voor secundaire betonproducten en bijbehorende nieuwe technologie.
Deelt u de mening dat de overheid met haar grote inkoopvolumes en materiaalkeuze bij (grote) projecten een belangrijke speler is om zorg te dragen voor het ontstaan een gezonde markt voor duurzaam beton in Nederland, om zo innovatie aan te jagen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik, zij het met enkele kanttekeningen. De eerste is genoemd bij vraag 4 (de opdrachtnemer is in beginsel verantwoordelijk voor de materiaalkeuze). Een andere kanttekening is dat andere overheden dan de rijksoverheid hierin ook een grote rol spelen. De vraag naar straatstenen, stoeptegels, rioleringsbuizen en aan verwante betonproducten bepaalt alleen al circa 30% van de betonmarkt.
Deelt u de mening dat, in het licht van de het onlangs gesloten klimaatverdrag van Parijs en de uitspraak van de rechter in de Urgenda-zaak eerder dit jaar, verduurzaming van de betonketen extra urgent is geworden aangezien de productie van standaardcement nog altijd zo’n 5 procent van de door mensen veroorzaakte CO2-uitstoot veroorzaakt en dit een aanzienlijk aandeel is? Zo nee, waarom niet?
Los van de Urgenda-zaak zie ik kansen voor de betonketen om de CO2-emissie verder te reduceren. Externe onderzoeken, die in opdracht van Rijkswaterstaat als bijdrage aan de Green Deal Verduurzaming Betonketen zijn uitgevoerd, tonen aan dat een aanzienlijke CO2 reductie mogelijk is. Bovendien zijn veel van de betreffende innovaties per ton CO2 kosteneffectief in vergelijking met duurzame energie of elektrische voertuigen als middel om CO2 reductie te halen.
Een kanttekening is dat in Nederland de bijdrage van cement in beton niet meer dan ca 1,6% van de Nederlandse CO2 emissie bedraagt, mede doordat er al op grote schaal gebruik wordt gemaakt van (CO2 arm) hoogovenslakken en vliegas-cement.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt van de overheid moet zijn dat niet primair de prijs, maar de maatschappelijke baten zoals minder CO2-uitstoot leidend moeten zijn in de materiaalkeuze voor projecten? Zo nee, waarom niet?
De materiaalkeuze is een onderdeel van het ontwerpproces en wordt (veelal door de opdrachtnemer) gemaakt op basis van een groot aantal criteria. Daarin zijn naast de prijs en de milieuprestatie (inclusief CO2 uitstoot) de geschiktheid voor de functie en technische veiligheidseisen belangrijke aspecten. Voor Rijkwaterstaat geldt bijvoorbeeld ook vormgeving (inpassing in het landschap) en de beschikbaarheid van infrastructuur als belangrijke overweging.
Dit neemt niet weg dat er behoefte is aan een prijsprikkel die groot genoeg is om CO2-arm beton een betere kans te geven dan nu vaak het geval is.
Rijkswaterstaat bekijkt momenteel – als uitvloeisel van de Green Deal – in overleg met ketenpartners per soort project welke prijsprikkel effectief is. Vanuit de Green Deal Verduurzaming Betonketen worden soortgelijke acties ondernomen met andere opdrachtgevers in de bouw.
Deelt u de mening dat de overheid zich binnen de Green Deal-aanpak op moet stellen als betrouwbare partner tegenover de overige partners? Onderschrijft u voorts dat binnen deze aanpak iedere partij, inclusief de overheid, een eigen verantwoordelijkheid draagt? Hoe verhoudt zich dit tot de hierboven omschreven verontrustende signalen over de opstelling van (semi-)overheidsinstanties?
Ik deel deze mening en de rijksoverheid is actief betrokken. Green Deals zijn veelal koploper initiatieven. De vraag of «het peloton» de koplopers automatisch volgt verdient aandacht. Dit is reden om als vervolg op de Green Deal Verduurzaming Betonketen te streven naar een branche breed Betonakkoord.
Bent u voornemens om het gebruik van beton- en menggranulaat verplicht te stellen voor projecten van (semi-)overheidsinstanties, zoals bijvoorbeeld Rijkswaterstaat? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom u onverminderd vertrouwen heeft in niet-dwingende afspraken?
Menggranulaat schrijf ik niet verplicht voor als grondstof voor beton, omdat de technische prestaties onvoldoende zijn voor algemene toepassingen bij Rijkswaterstaat en het beton in een volgende levenscyclus minder goed recyclebaar is. In overleg met de ketenpartners over een Betonakkoord – zie ook vraag 6 – wordt ingezet op afspraken over het aandeel her te gebruiken betongranulaat.
Bent u bereid om overheidsinstanties zoals Rijkswaterstaat aan te sporen om meer werk te maken van het gebruik van duurzaam beton in projecten? Zo nee, waarom niet?
Betrokkenheid van meerdere overheidsinstanties, naast Rijkswaterstaat, is van belang om het voorgestane Betonakkoord tot een succes te maken. Inmiddels worden hiertoe diverse overheidspartijen benaderd.
Het bericht '100% veilige bank' sneuvelt op depositogarantiestelsel |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «100% veilige bank» sneuvelt op depositogarantiestelsel?1
Ja.
Het depositogarantiestelsel (DGS) beoogt depositohouders te beschermen door deposito’s tot € 100.000 te garanderen en draagt daarmee bij aan het voorkomen van bank-runs; wat zou de meerwaarde van het DGS zijn voor klanten van een bank met een relatief veilig bedrijfsmodel zoals dat wordt voorgesteld voor de Depositobank, waarbij alle deposito’s worden ondergebracht bij de ECB?
Een 100% veilige bank bestaat niet. Indien een bank de volledige depositogelden van haar cliënten doorstort op een rekening bij de centrale bank («full reserve bank»), is sprake van een zeer laag kredietrisico. Echter, operationeel risico blijft bestaan wegens potentieel menselijk of technisch falen, zoals IT-storingen of fraude. Dit brengt dus wel degelijk risico’s mee voor cliënten. Indien een bank niet zou zijn aangesloten bij het DGS, dan zijn de deposito's niet gegarandeerd (zie ook vraag 4).
Bent u het met de initiatiefnemers van Depositobank eens dat deelname aan het DGS zou betekenen dat klanten van de beoogde nutsbank onevenredig veel meebetalen voor de risicovolle activiteiten van andere kredietinstellingen?
Nee. Zoals aangegeven bij vraag 2 blijven er, ook indien sprake is van een zeer laag kredietrisico, voor depositohouders risico’s bestaan. De bijdragen die banken aan het DGS betalen, zijn voor een belangrijk deel risicogebaseerd en daarmee proportioneel. Minder risicovolle banken betalen relatief minder hoge bijdragen aan het DGS dan risicovollere banken (zie ook vraag 5).
Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) discretionaire ruimte ten aanzien van deelname aan het DGS? Kan DNB een kredietinstelling met een bankvergunning op verzoek van de instelling uitsluiten van deelname aan het depositogarantiestelsel?
In Nederland gevestigde banken met een bankvergunning nemen verplicht deel aan het depositogarantiestelsel. Dit wordt vereist door de richtlijn depositogarantiestelsels2 en volgt rechtstreeks uit de wet. DNB is niet bevoegd banken op verzoek uit te sluiten van deelname aan het DGS. Zou uitsluiting van banken mogelijk zijn, dan kan dit het doel van het DGS – het voorkomen van bank runs – ondergraven. Het DGS beschermt depositohouders en waarborgt de financiële stabiliteit door depositohouders het vertrouwen te geven dat hun tegoeden tot een bepaald bedrag steeds gegarandeerd zijn. Voor de effectiviteit hiervan is het van belang dat de garantie geldt voor alle deposito’s tot € 100.000 onafhankelijk van bij welke bank ze worden aangehouden.
Met de implementatie van de herschikte richtlijn depositogarantiestelsels is onder meer de invoering van ex ante financiering van het depositogarantiestelsel geregeld; de door een bank verschuldigde bijdrage is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de depositobasis en het risicoprofiel van een bank; heeft DNB ook de mogelijkheid om de bijdrage van een bank aan het DGS zeer laag of op nihil vast te stellen, als het risicoprofiel van die bank zeer laag tot nihil is?
DNB stelt ieder kwartaal de bijdragen vast die deelnemende banken verschuldigd zijn aan het depositogarantiefonds, dat de financiële middelen van het depositogarantiestelsel beheert. DNB past daarbij de rekenregels van de bijdragenmethodiek toe die zijn neergelegd in het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft.3 De bijdragenmethodiek geeft invulling aan de richtlijn depositogarantiestelsels. Uit deze richtlijn volgt dat de bijdragen van banken gebaseerd moeten zijn op zowel de depositobasis4 als het risicoprofiel van de bank. Ik ben van oordeel dat de invulling die Nederland hieraan gegeven heeft5 een proportionele aanpak waarborgt door het risicoprofiel van een bank op een juiste manier mee te wegen bij het bepalen van de bijdragen aan het DGS.
Om de bancaire retailsector beter toegankelijk te maken voor innovatieve nieuwe toetreders is het van belang om toetredingsdrempels zoveel mogelijk weg te nemen; naar aanleiding van het Actal-onderzoek «Regeldruk bij kredietverstrekking» en het Algemeen overleg hierover op 16 december jl. heeft u aangegeven samen met de toezichthouders de mogelijkheden te onderzoeken om de toetredingsdrempels verder te verlagen; bent u bereid om in dit kader ook te kijken naar het DGS dat door de aanvragers van een vergunning voor de Depositobank als toetredingsdrempel wordt genoemd?
Ik ben bereid om in het onderzoek naar mogelijkheden tot het verlagen van toetredingsdrempels, het DGS te betrekken. Wel wil ik hier alvast benadrukken dat zoals aangegeven bij vraag 4 uit de richtlijn volgt dat banken met een bankvergunning verplicht deelnemen aan het DGS.
Bouwen in de duinen |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe verhoudt het aangekondigde loslaten van het algemene verbod op nieuwe bebouwing buiten de bebouwde kom in het kustgebied1 zich tot het amendement Van Veldhoven (Kamerstuk 33 348 nr. 121) dat regelt dat het zelfstandige belang van de bescherming van landschappen in de Natuurbeschermingswet tot uitdrukking wordt gebracht?
Ingevolge het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) kunnen provincies en gemeenten in het belang van de ruimtelijke kwaliteit beleid voeren in het kustgebied. Dit sluit aan bij de Wet natuurbescherming op grond waarvan landschapsbeleid een bevoegdheid is van provincies. Provincies kunnen dit beleid vormgeven in de provinciale natuurvisie, landschappen aanwijzen als bijzonder provinciaal landschap en deze landschappen planologisch beschermen met de instrumenten van de Wet ruimtelijke ordening.
Zijn er kustprovincies die voornemens zijn (delen van) hun kust te willen aanwijzen als «bijzonder provinciaal landschap»? Zo ja, welke en hoe verhoudt zich dat tot de nieuwe Beleidslijn kust? Zo nee, zijn provincies zich voldoende bewust van de mogelijkheid tot het aanwijzen van bijzondere provinciale landschappen onder de nieuwe Natuurbeschermingswet?
Provincies zijn momenteel bezig met het opstellen van beleid in verband met de implementatie van de Wet natuurbescherming. Op dit moment is nog niet duidelijk of de kustprovincies voornemens zijn om hun kust, of delen hiervan, aan te wijzen als «bijzonder provinciaal landschap».
Het geweld in Zuidoost-Turkije |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «Situatie in Zuidoost-Turkije is dramatisch»?1
Is het waar dat hele wijken in de Turkse plaats Silopi door het leger met de grond gelijkgemaakt zijn en dat inwoners soms al meer dan een week in schuilplaatsen wachten totdat het geweld luwt? Dreigt hier een humanitaire ramp?
Kloppen de berichten dat Turkse troepen afgelopen week minstens 110 vermeende PKK-strijders in Silopi en Cizre hebben gedood? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Is het waar dat de Turkse premier Ahmet Davutoglu heeft bezworen door te gaan met de militaire acties tegen Koerdische wijken tot alle «terreurhaarden» zijn opgeruimd?
Is er naar uw oordeel sprake van proportioneel militair optreden door het Turkse leger?
Deelt u de opvatting dat tot een onmiddellijk staakt-het-vuren voor alle strijdende partijen in Zuidoost-Turkije moet worden opgeroepen? Bent u bereid daar bilateraal en in EU-verband op aan te dringen?
Komt er uit het door het geweld getroffen gebied naar uw oordeel betrouwbare informatie van onafhankelijke journalisten en andere waarnemers? Indien neen, bent u bereid aan te dringen op het toelaten van onafhankelijke journalisten en waarnemers?
De onderhandelingen van zeven Westfriese gemeenten over de thuiszorg |
|
Tjitske Siderius (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u erover dat thuiszorgaanbieder Zorgkompas landelijke afspraken heeft gemaakt om geen personeel van TSN Thuiszorg over te nemen, indien TSN failliet gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Vindt u het wenselijk dat Zorgkompas wel cliënten van TSN Thuiszorg wil overnemen maar geen personeel, waardoor thuiszorgmedewerkers opnieuw moeten solliciteren op de «eigen baan», met als gevolg dat zij geen ervaringsjaren of periodieken kunnen meenemen of geen HH2 (Huishoudelijke Hulp 2:organisatie van het huishouden inschaling krijgen? Staat een dergelijke werkwijze niet in schril contrast met het gesloten zorgakkoord?
Vindt u het wenselijk dat Zorgkompas geen personeel wil overnemen met het argument dat de thuiszorgmedewerkers van TSN in de hoogste schalen en periodieken zitten, en bij volgende ontslagrondes er een hoge transitievergoeding betaald moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat Zorgkompas in feite een kartelafspraak heeft gemaakt met andere aanbieders van thuiszorg met betrekking tot de eventuele overname van personeel en cliënten van TSN? Zo ja, wat vindt u hiervan? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Wat vindt u ervan dat Zorgkompas, indien TSN failliet gaat, geen koppels van cliënten en thuiszorgmedewerkers wil overnemen, zodat huidige cliënten hun vertrouwde medewerker verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie Siderius/Van Dijk, waarbij geborgd moet worden dat het personeel de baan, het salaris en de huidige arbeidsvoorwaarden behoudt, en er ingezet wordt op het in stand houden van het «vertrouwde gezicht» voor cliënten?2
Met de brief van 16 december 2015 over de laatste stand van zaken TSN (Kamerstuk 23 235 nr. 122) heb ik de laatste stand van zaken m.b.t. TSN aangegeven.
Zijn er meer thuiszorgorganisaties die dergelijke constructies c.q. kartelafspraken hanteren bij (eventuele) overnames van noodlijdende thuiszorgorganisaties? Wat vindt u hiervan? Op welke wijze gaat het zorgakkoord d.d. 4 december jl. dergelijke constructies aanpakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij mij zijn geen kartelafspraken of constructies ten aanzien van overname van thuiszorgorganisaties, zoals door u benoemd, bekend.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat gemeenten in hun verordening opnemen dat, zodra thuiszorgmedewerkers worden overgenomen door een andere partij, dit gebeurt met behoud van vaste rechten en plichten? Zo ja, bent u bereid gemeenten op te roepen en/of te verplichten dit in nieuwe contracten op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid een regeling in het leven te roepen waarmee thuiszorgorganisaties kunnen worden gecompenseerd, indien thuiszorgorganisaties onvoldoende budget hebben om het personeel met behoud van arbeidsvoorwaarden over te nemen, zodat zij hun baan, arbeidsvoorwaarden en salaris behouden, en hun cliënten hun vertrouwde medewerker? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat u loondump in 2016 voorkomen, indien noodlijdende thuiszorgorganisaties, zoals TSN, failliet gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer stopt u met de kaalslag in de thuiszorg en draait u de bezuinigingen op de thuiszorg terug?
Het kabinet biedt met haar beleid perspectief op een houdbare langdurige zorg en ondersteuning waarin de menselijke maat centraal staat. De ontwikkelingen monitor ik zorgvuldig en waar nodig draag ik bij aan het in het vizier houden van dat perspectief, zoals met de in mijn brief van 4 december 2015 geschetste aanpak (Kamerstuk 29 282, nr. 238).
De belastingontwijking door wapenproducenten |
|
Rik Grashoff (GL), Arnold Merkies (SP), Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Wapenindustrie gebruikt veelvuldig Nederlandse belastingconstructie»?1
Ja.
Klopt het dat 7 van de 10 grootste wapenproducenten gebruik maken van een belastingconstructie in Nederland en dat meer dan de helft van de wapenproducenten uit de top 100 grootste wapenbedrijven een holding of vestiging heeft in Nederland? Zo ja, om wat voor constructies gaat het?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik geen informatie verstrekken over individuele belastingplichtigen.
Over de producten die ondernemingen, al dan niet gelieerd aan een Nederlandse holding of vestiging, in het buitenland fabriceren houdt de overheid niet systematisch gegevens bij. De activiteiten van deze bedrijven vallen onder de wet- en regelgeving van het land waar deze bedrijven gevestigd zijn. Bedrijven die in Nederland produceren vallen onder de Nederlandse wetgeving, onafhankelijk of ze zuster- of moederbedrijven hebben in het buitenland. Er gelden geen afwijkende regels in het fiscale recht voor wapenproducerende bedrijven. Daarnaast staat het een belastingplichtige vrij om eigen keuzes te maken over de structuur en vestigingsplaats van zijn activiteiten.
De aan de Nederlandse defensie gerelateerde industrie bestaat uit enkele honderden bedrijven die uiteenlopende producten en diensten leveren ten behoeve van het Nederlandse Ministerie van Defensie of een buitenlands Ministerie van Defensie. In het laatste geval is het Nederlandse wapenexportbeleid van toepassing.
Hebben één of meerdere van deze bedrijven afspraken gemaakt met de Nederlandse Belastingdienst in de vorm van een ruling?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de activiteiten zijn van deze bedrijven in Nederland? Gaat het om productieactiviteiten of om administratieve activiteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke (type) producten maken de wapenproducerende bedrijven met een holding of vestiging in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het gestelde in het rapport «Tax evasion and weapon production: Letterbox arms companies in the Netherlands» dat de 7 bedrijven uit de top 10 nauwelijks werknemers hebben in Nederland?2 Zo ja, voldoen deze bedrijven dan wel aan de substance-eisen? Is hier volgens u sprake van zogenaamde brievenbusfirma’s?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen informatie verstrekken over individuele belastingplichtigen.
In zijn algemeenheid geldt dat er getoetst wordt of er aan de substance-eisen voldaan wordt indien een lichaam hoofdzakelijk rente, royalty, huur- en leasetermijnen binnen concernverband ontvangt en betaalt (dienstverleningslichaam) en tevens wanneer een onderneming zekerheid vooraf vraagt in de vorm van een Advance Pricing Agreement (APA) of een Advance Tax Ruling (ATR). Indien niet wordt voldaan aan de substance-eisen, zal de APA of ATR niet in behandeling worden genomen. Indien een dienstverleningslichaam niet aan de substance-eisen voldoet zal tot spontane gegevensuitwisseling met het buitenland worden overgegaan.
Bij de bepaling of er voldoende substance in Nederland aanwezig is, worden verschillende criteria getoetst. Deze toets is gelijk voor alle bedrijven ongeacht de activiteiten. Van belang is onder andere de vestigingsplaats van de bestuurders, de aanwezigheid van gekwalificeerd personeel om de uitvoering van de werkzaamheden van het bedrijf adequaat te kunnen uitvoeren, de boekhouding, bankrekeningen en het vestigingsadres.3
Bent u bereid de belastingconstructies van deze 7 bedrijven nader te laten onderzoeken door het APA-ATR-team op de substance-eisen?
De belastingdienst houdt toezicht op de substance-eisen op basis van een risicogerichte benadering. Als onderdeel van deze benadering worden signalen van buitenaf mee genomen bij de bepaling van de risico’s.
Welke mogelijkheden ziet u om deze bedrijven versneld te onderwerpen aan de publieke country-by-country reporting?
Vanaf 1 januari 2016 gelden in Nederland de country-by-country reporting regels voor ondernemingen met een omzet van meer dan € 750 miljoen. Daarnaast wordt binnen de EU gewerkt aan een impact assessment aangaande publieke country-by-country reporting om te bepalen of het wenselijk is dit te gaan toepassen. De impact assessment zal vóór 1 april worden afgerond. Ik wacht de uitkomsten van dit impact assessment af voordat er beslissingen genomen zullen worden op het gebied van publieke country-by-country reporting.
Onterechte kortingen op toeslagen en uitkeringen vanwege een afgekocht pensioen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de problematiek van mensen wiens kleine pensioen is afgekocht, zonder dat ze daarvoor de juiste informatie hadden en daardoor huurtoeslag, AOW-partnertoeslag of de overbruggingsuitkering zijn kwijtgeraakt, meerdere keren aan de orde is gesteld in de Tweede Kamer, in vragen1, moties2 en zelfs amendementen3?
Mij is bekend dat de heer Omtzigt eerder aandacht heeft gevraagd voor de mogelijke gevolgen van de afkoop van een klein pensioen. Tot 1 december 2014 kon op grond van de toen geldende regelgeving een afkoopsom van een klein pensioen gevolgen hebben voor inkomensafhankelijke regelingen zoals de AOW-partnertoeslag.
Hoe beoordeelt u het feit dat deze mensen, ondanks al deze vragen en ondanks al uw toezeggingen om het uit te zoeken, nog steeds in de kou staan, dat wil zeggen, dat hun pensioen is afgekocht maar dat zij bijna alles geheel moesten inleveren omdat zij onterecht gekort zijn op huurtoeslag, op de partnertoeslag AOW, de ANW of op de overbruggingsuitkering?
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft eind 2014 uitspraak gedaan in een aantal zaken over de afkoop van een klein pensioen. De CRvB oordeelde dat de SVB in beginsel correct gehandeld had, maar dat het in één keer korten leidt tot een onredelijk resultaat. Ik heb toen besloten om naar de toekomst toe ruimhartiger te handelen dan uit het oordeel van de CRvB volgde en de afkoop van een klein pensioen volledig vrij te laten. Deze ruimhartige interpretatie leidt er toe dat voor nieuwe gevallen een nieuwe regeling van toepassing is. Sinds 1 december 2014 wordt op grond van het aangepast Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten4, de afkoopsom niet meer aangemerkt als inkomen en daarom ook niet meer in mindering gebracht op inkomensafhankelijke regelingen zoals de AOW-partnertoeslag.
De nieuwe regels van het Inkomensbesluit gelden in beginsel niet voor besluiten die voor 1 december 2014 rechtens onaantastbaar zijn geworden. De inhoud van nieuwe wet- en regelgeving of tot stand gekomen rechtspraak is immers geen grond die de uitvoering verplicht om terug te komen op een besluit waartegen geen rechtsmiddelen meer openstaan.
In mijn brief van 18 januari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de herstelactie afkoop klein pensioen. Op mijn verzoek heeft de SVB een twintigtal casus van Omroep MAX geanalyseerd en een intern onderzoek geïnitieerd naar de feitelijke handelwijze in de uitvoeringspraktijk op de verschillende SVB-locaties. Op basis van dit recent afgeronde onderzoek kan niet kan worden uitgesloten dat sommige klanten aan hun telefoongesprek met de SVB de beleving overhielden dat het instellen van bezwaar in feite geen kans van slagen had. Uit recente het onderzoek van de SVB is voorts gebleken dat de SVB in het kader van de afkoop van kleine pensioenen in een tweetal brieven aan belanghebbenden heeft aangegeven het zeer te betreuren dat deze belanghebbenden in het verleden foutief zijn ingelicht over het nut al dan niet een bezwaarschrift in te dienen. Uit het recente onderzoek is verder naar voor gekomen dat één vestiging van de SVB na de verhoging van de AOW-leeftijd in 2013 anders is omgegaan met de afkoop van een klein pensioen. Ik heb aangegeven dat ik het verschil in de uitvoering niet te billijken acht en de samenloop van de hierboven weergegeven omstandigheden ongewenst vindt.
Gezien het voorgaande heb ik uit coulance-overwegingen besloten de SVB te verzoeken dit te herstellen en besluiten ten aanzien van de afkoop van kleine pensioenen over de jaren 2013 en 2014 volledig te herzien aan de hand van het met ingang van 1 december 2014 geldende Inkomensbesluit.
Kunt u aangeven welke onderzoeken bij SVB en bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) naar deze problematiek hebben plaatsgevonden in de afgelopen twee jaar en kunt u ze naar de Kamer sturen?
De SVB heeft het ministerie zoals te doen gebruikelijk via reguliere kanalen voorzien van informatie die mij als bewindspersoon in staat heeft gesteld om uw Kamer tijdig en adequaat te informeren. Ik heb uw Kamer de afgelopen twee jaar een aantal keer geïnformeerd5. Op 9 december 2015 heb ik uw Kamer in dit verband gemeld dat mij informatie bekend is geworden inzake de afkoop klein pensioen. Op 15 december 2015 heb ik uw Kamer vervolgens gemeld dat ik nog geen volledig beeld had van de uitvoeringspraktijk. Ik heb toegezegd om uw Kamer hierover in januari nader te informeren. De SVB heeft een twintigtal casus van Omroep MAX ontvangen. Deze zijn op mijn verzoek door de SVB geanalyseerd. De SVB heeft een intern onderzoek geïnitieerd naar de feitelijke handelwijze in de uitvoeringspraktijk van de verschillende vestigingen. Voor de uitkomsten van het onderzoek en de gevolgen die ik daaraan heb verbonden, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en mijn brief van 18 januari jl.
Hoe beoordeelt u het feit dat u eerder geantwoord heeft dat de SVB geen telefoonscripts had bij de telefoongesprekken waarin mensen (wel/niet) ontraden werd bezwaar aan te tekenen tegen het besluit van de SVB (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2796, antwoord 2) en dat de SVB wel werkinstructies blijkt te hebben (brief van 11 december van de SVB, RvB.217/15/RB/jh)? Hoe luidden die werkinstructies?
De SVB heeft de ambitie om in alle situaties dienstverlening op maat te leveren. Daarom werkt de SVB in het algemeen niet met standaard telefoonscripts, ook in het kader van de afkoop klein pensioen heeft de SVB niet gewerkt met een standaard telefoonscript. Medewerkers van de SVB beschikken wel over interne werkinstructies. Dit zijn vertalingen van de wet- en regelgeving, jurisprudentie en uitvoeringsbeleid naar werkinhoudelijke richtlijnen.
Hoe beoordeelt u het feit dat zelfs nu aangetoond is dat de SVB brieven gestuurd heeft waarin zij het stelde te betreuren dat mensen is aangeraden niet in beroep te gaan, de Raad van Bestuur de bewijslast nog eens even 100% omdraait door in de brief aan u te stellen: «Het is ook niet aangetoond dat mensen niet in bezwaar of beroep zijn gegaan omdat ze dachten dat dat niet kansrijk was.»? (zie brief bedoeld in vorige vraag)
Ik heb u per brief van 18 januari jl. gemeld dat in het licht van de nu beschikbare informatie niet gesteld kan worden dat deze of andere belanghebbenden daadwerkelijk zijn afgehouden van de mogelijkheid om in bezwaar te gaan. Uit het intern onderzoek van de SVB is gebleken dat één medewerker van de SVB in het kader van de afkoop van kleine pensioenen in een tweetal brieven aan belanghebbenden heeft aangegeven het zeer te betreuren dat deze belanghebbenden in het verleden foutief zijn ingelicht over het nut al dan niet een bezwaarschrift in te dienen. Uit het onderzoek is niet gebleken dat deze of andere belanghebbenden daadwerkelijk is afgeraden om in bezwaar te gaan. Ook in het licht van deze informatie kan niet gesteld worden dat belanghebbenden zijn afgehouden van de mogelijkheid om in bezwaar te gaan. Op basis van het onderzoek kan echter ook niet worden uitgesloten dat sommige klanten aan hun telefoongesprek met de SVB de beleving overhielden dat het instellen van bezwaar in feite geen kans van slagen had.
Hoe beoordeelt u het dus dat
Zoals ik eerder heb aangegeven, heeft de CRvB op 19 december 2014 in negen tussenuitspraken geoordeeld dat de SVB in beginsel correct heeft gehandeld door een afkoopsom klein pensioen te korten op de AOW-partnertoeslag en Anw-uitkering, maar dat het in één keer korten leidt tot een onredelijk resultaat. Om die reden heb ik toen besloten om naar de toekomst toe ruimhartiger te handelen dan uit het oordeel van de CRvB volgde en de afkoop van klein pensioen volledig vrij te laten. De SVB heeft nadien een twintigtal casus van Omroep MAX ontvangen. Deze zijn op mijn verzoek door de SVB geanalyseerd. De SVB heeft een intern onderzoek geïnitieerd naar de feitelijke handelwijze in de uitvoeringspraktijk van de verschillende vestigingen. Voor de uitkomsten van het onderzoek en de gevolgen die ik daaraan heb verbonden verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en mijn brief van 18 januari jl.
Hoeveel signalen heeft u op het Ministerie van SZW gehad vóór 1 juli 2015 dat de SVB mensen had geadviseerd geen bezwaar te maken of niet in beroep te gaan (bijvoorbeeld via de mail van uw toenmalig politiek assistent)? Wat heeft u met die signalen gedaan? Kunt u de signalen een voor een beschrijven?
Na de uitspraak van de CRvB op 19 december 2014 zijn in mei 2015 via de mail een tiental standaard en nagenoeg identieke mails binnengekomen. Het ging om mensen die niet (tijdig) in bezwaar zijn gegaan tegen het primaire besluit van de SVB. Nadat ze kennis hadden genomen van de uitspraak van de CRvB verzochten ze alsnog om de korting terug te draaien. In tenminste één mail werd achteraf door belanghebbende aangevoerd dat de SVB heeft laten blijken dat bezwaar maken geen zin had omdat een en ander wettelijk zo was geregeld. In mei 2015 hebben de heren Omtzigt en Heerma in Kamervragen gevraagd of ik op de hoogte was van klachten van mensen die vertellen dat de SVB hen met klem ontraadde om in bezwaar te gaan, omdat bezwaar maken toch geen zin had. Ik heb dit signaal direct laten onderzoeken. In heb in juli 2015 geantwoord dat, voor zover nagegaan kan worden, belanghebbenden niet ontraden zijn in bezwaar te gaan.
Heeft de SVB zelf signalen gekregen dat zij mensen verkeerd geïnformeerd heeft over bezwaar maken? Zo ja, hoe, wanneer, hoeveel en van welke aard waren die klachten?
Naar aanleiding van Kamervragen die in mei 2015 zijn gesteld, heeft de SVB naar de uitvoeringspraktijk gekeken. Op dat moment had de SVB circa 700 herzieningsverzoeken ontvangen om terug te komen op besluiten om het afgekochte pensioen te korten op de AOW-partnertoeslag en Anw-uitkering. Deze herzieningsverzoeken zijn op dat moment afgewezen omdat het primaire besluit rechtens onaantastbaar was geworden en er geen nieuwe feiten waren. Tegen dit besluit stond weer bezwaar en beroep open. Op dat moment liep een aantal bezwaarzaken. De SVB heeft gekeken naar de aard van de ontvangen bezwaarschriften tegen de afwijzing van de herzieningsverzoeken. Een aantal keer is aangevoerd dat betrokkenen destijds hebben afgezien van het indienen van een bezwaarschrift tegen het oorspronkelijke afkoopsombesluit, omdat door de medewerker van de SVB gezegd zou zijn dat het indienen van bezwaar geen zin heeft. Dit bleek echter niet uit de aanwezige telefoonrapporten die standaard worden vastgelegd als er telefonisch contact is geweest.
De Rechtbank Den Haag (zaaknummer: SGR 15/3404) van 13 juli 2015 heeft uitspraak gedaan in een beroepszaak. Uit de overwegingen blijkt dat de klant als reden voor de termijnoverschrijding heeft gegeven dat hij, alvorens bezwaar te maken, eerst telefonisch contact heeft opgenomen met de SVB. Pas nadat de klant kennis had genomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 december 2014 zag hij aanleiding om bezwaar te maken. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat de termijnoverschrijding eiser niet is toe te rekenen. Dat de SVB tijdens een telefoongesprek aan de klant zou hebben meegedeeld dat bezwaar maken geen zin had, neemt niet weg dat de klant binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift had kunnen indienen. Dat de klant pas na kennisneming van de uitspraak van de CRvB heeft geconstateerd dat bezwaar maken wellicht wel zinvol zou zijn geweest, leidt volgens de rechter niet tot een ander oordeel. De rechtbank oordeelde dat de SVB terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.
Op 8 december kreeg de SVB signalen via het departement van de Ombudsman van Omroep MAX. Op 10 en 15 december ontving de SVB meer casuïstiek via Omroep MAX. Deze casus en vergelijkbare casus zijn geanalyseerd. Ik heb de bevindingen met uw Kamer gedeeld in mijn brief van 18 januari jl.
Heeft u op enig moment juridisch advies gevraagd en gekregen over het met terugwerkende kracht ongedaan maken van kortingen vóór 1 december 2014? Zo ja, kunt u dat aan de Kamer doen toekomen?
Dit vraagstuk is niet voorgelegd aan de landsadvocaat. Ik heb uw Kamer een aantal keer gemeld dat de inhoud van nieuwe wet- en regelgeving of tot stand gekomen rechtspraak op zichzelf geen grond is die de SVB ertoe verplicht om terug te komen op een besluit waartegen geen rechtsmiddelen als bezwaar en beroep meer openstaan.
Hoeveel mensen hebben bovenop de eis tot terugbetaling een boete gekregen omdat zij de afkoop niet (tijdig) gemeld hadden? Wat gaat u met deze boetes doen, nu blijkt dat het feit waarvoor de boetes zijn uitgedeeld volgens de rechter helemaal niet illegaal was?
Sinds 1 januari 2012 geldt de mededelingsplicht ten aanzien van inkomen dat onderworpen is aan de loonbelasting niet meer. Als iemand inkomen geniet dat onderworpen is aan de loonbelasting, blijkt dat uit de polisadministratie. De SVB heeft de afkoop van een pensioen gemeld gekregen via de polisadministratie. In het kader van de afkoop pensioen kan na 1 januari 2012 geen sprake meer zijn van het schenden van de mededelingsplicht. Mocht blijken dat dit toch is gebeurd, dan wordt dit gecorrigeerd.
Kunt u alle brieven, mails en adviezen over deze zaak, die tussen u/het ministerie en de SVB over deze zaak gewisseld zijn, openbaar maken?
Zoals u heeft kunnen lezen in het antwoord op vraag 2 heb ik uw Kamer per brief van 18 januari jl. geïnformeerd over de herstelactie bij de SVB. Ik heb de SVB verzocht besluiten ten aanzien van afkoop van klein pensioen over 2013 en 2014 volledig te herzien aan de hand van het met ingang van 1 december 2014 geldende Inkomensbesluit. Het verstrekken van de door u gevraagd informatie acht ik hiermee niet meer opportuun en relevant.
Wilt u reflecteren op uw eigen handelen en uw antwoorden van de afgelopen anderhalf jaar in deze kwestie? Was dat accuraat, juist en tijdig?
Het is mijn streven om uw Kamer altijd juist en tijdig te informeren. Ik heb u in deze kwestie steevast geïnformeerd op basis van de meest recente en beschikbare informatie.
Wanneer wist u voor het eerst dat de antwoorden op eerdere vragen niet correct waren en kunt u aangeven welke actie u toen ondernomen heeft?
Op 9 december jl. heb ik uw Kamer gemeld dat mij informatie bekend is geworden van Omroep MAX over correspondentie van de SVB aan uitkeringsgerechtigden. Ik heb de Raad van Bestuur van de SVB onmiddellijk verzocht om mij voor het eind van die week hierover te rapporteren. Ik heb toegezegd hier spoedig bij uw Kamer op terug te komen. Ik heb vervolgens op 15 december jl. gemeld dat ik nog geen volledig beeld heb van de uitvoeringspraktijk en de SVB daarom heb gevraagd nader onderzoek te doen. Ik heb ook op dat moment de brief van de SVB met de eerste bevindingen inzake de handelwijze afkoop klein pensioen met uw Kamer gedeeld. Ik heb toegezegd uw Kamer in januari nader te informeren. Dat heb ik inmiddels gedaan per brief van 18 januari jl.
Hoe komt het dat u anderhalf jaar lang volstrekt niet in actie komt na vragen uit de Kamer maar onmiddellijk allerlei onderzoeken uitzet en de SVB ontbiedt als Omroep Max dreigt u hier maar eens over te gaan interviewen?
De suggestie dat er anderhalf jaar niets is gebeurd strookt niet met de werkelijkheid. In 2014 heeft een aantal keer overleg met de betrokken organisaties plaatsgevonden. Nadat de CRvB op 19 december 2014 uitspraak heeft gedaan heb ik uw Kamer in mijn brief van 13 februari 2015 op de hoogte gesteld van de aanpassing van het Inkomensbesluit.6 Bij besluit van 18 juni 2015 is vervolgens het Inkomensbesluit met terugwerkende tot 1 december 2014 aangepast. Overigens was er ook geen sprake van een interview(verzoek) in het contact met de Ombudsman van Omroep MAX.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle mensen, die gekort zijn op AOW-partnertoeslag, Anw, Overbruggingsuitkering en huurtoeslag, volledig tegemoet gekomen worden, ook als zij formeel niet tijdig in bezwaar of in beroep gegaan zijn?
Ik heb besloten om, gezien de samenloop van omstandigheden, de SVB te verzoeken besluiten ten aanzien van de afkoop van klein pensioenen die gekort zijn in de periode van 1 januari 2013 tot 1 december 2014 volledig te herzien op basis van het vanaf 1 december 2014 geldende Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Ik heb uw Kamer hierover per brief van 18 januari jl. geïnformeerd.
Is het u duidelijk dat dit onderwerp bij elk overleg in de Kamer aan de orde zal komen, totdat u het heeft opgelost?
Ik verwacht dat met mijn boodschap in de brief van 18 januari jl. dit vraagstuk naar ieders tevredenheid is opgelost.
Kunt u deze vragen binnen de reguliere termijn van 3 weken en een voor een beantwoorden, met een bevredigende oplossing voor de gedupeerden?
De gestelde vragen worden hierbij een voor een beantwoord.
Het bericht dat de top van TSN Thuiszorg zich achter de schermen ontdaan heeft van aansprakelijkheid bij faillissement |
|
Tjitske Siderius (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het onderzoek en de analyse van Follow the Money dat het moederbedrijf van TSN Thuiszorg zich achter de rug van vakbonden, personeel en schuldeisers heeft ontdaan van de aansprakelijkheid bij een faillissement van TSN Thuiszorg? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?1
Op basis van een juridische analyse van gegevens uit het handelsregister (bijvoorbeeld de akten van statutenwijziging en oprichting), kom ik tot de conclusie dat de feiten die Follow The Money in haar artikel presenteert, kloppen. Daarbij merk ik op dat ik niet kan beoordelen of daadwerkelijk aan de wettelijke voorwaarden is voldaan voor het eindigen van de zogenaamde «overblijvende aansprakelijkheid»; dat oordeel is aan de rechter.
Ik weet niet wat de bedoeling van het moederbedrijf ADG dienstengroep SE is geweest om bijvoorbeeld de zogenaamde 403-verklaring in te trekken en de statutaire naam van ADG dienstengroep SE te wijzigen in Mercares SE. Wel constateer ik dat de acties van ADG dienstengroep SE er de schijn van zouden kunnen hebben dat ze zijn verricht om de «overblijvende aansprakelijkheid» voor TSN Thuiszorg op te heffen (mogelijk voor het geval TSN Thuiszorg failliet zou gaan), op een zodanige wijze dat de schuldeisers daar niet van op de hoogte zouden komen. Of dat echt zo is, kan ik echter niet overzien.
Als de voormalige ADG dienstengroep SE daadwerkelijk de bedoeling heeft gehad om schuldeisers ontwetend te laten over haar acties om de overblijvende aansprakelijkheid voor TSN Thuiszorg op te heffen, dan vind ik dat moreel verwerpelijk en keur ik dat zeer af. Ik kan me voorstellen dat met name de medewerkers van TSN Thuiszorg hier een naar gevoel aan overhouden.
Vindt u het moreel verwerpelijk dat het moederbedrijf van TSN zich achter de schermen ontdaan heeft van aansprakelijkheid bij faillissement, waardoor alle risico’s in het geval van een faillissement bij personeel en eventuele schuldeisers belanden, en dat het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) opdraait voor ontslagregelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u erover dat ADG Dienstengroep (ondersteunt organisaties en mensen met werk, zorg en wonen)de «403-verklaring» die nodig kan zijn om krediet te krijgen bij de bank in 2012 heeft ingetrokken, en dat zij sinds die tijd zich al aan het indekken zijn voor risico’s en aansprakelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de handelsnaam van ADG Dienstengroep SE voor de gelegenheid werd gewijzigd, zodat op een vrij anonieme wijze de aansprakelijkheid bij een eventueel faillissement kon worden ontdaan? Hoe oordeelt u over een dergelijke handelwijze van een thuiszorginstelling? Welke maatregelen kunnen genomen worden om dergelijke praktijken in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat ADG met een jaaromzet van € 940 miljoen hun thuiszorgmedewerkers en cliënten een rad voor de ogen draait, en hen in de steek laat, simpelweg omdat deze zorg niet financieel rendabel genoeg is? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang bent u er al van op de hoogte dat ADG juridische stappen heeft gezet die er toe leiden dat zij bij een eventueel faillissement buiten schot blijft? Kunt u een tijdlijn hiervan aan de Kamer doen toekomen? Welke stappen heeft u ondernomen sinds deze berichten bij u bekend werden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik was hiervan niet op de hoogte vóór de berichtgeving door Follow The Money. Zie verder mijn antwoord op vraag 1 t/m 5.
Was u ervan op de hoogte dat in april 2015 ADG de gezonde onderdelen van TSN heeft afgezonderd, zodat ADG eigenaar blijft van de andere zorg die zij biedt, indien de huishoudelijke verzorgingstak failliet gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het ook een vuile truc dat ADG de naam wijzigde in Mercares SE, vervolgens de aansprakelijkheid via een advertentie in de Telegraaf introk, waardoor niemand vanwege deze ondoorzichtige handelwijze voldoende kennis had dat het ging om het moederbedrijf van TSN; ADG? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 t/m 5.
Deelt u de mening dat dergelijke constructies en handelspraktijken in de zorg niet meer mogen voorkomen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zorgorganisaties en hun eventuele moederbedrijven moeten zich bij kwesties rondom aansprakelijkheid en aanpassingen in de structuur van de bedrijven allereerst natuurlijk houden aan de geldende wet- en regelgeving op dat gebied (denk bijvoorbeeld ook aan de Wet op de Ondernemingsraden). Ik ben van mening dat bedrijven hier ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om bij hun besluitvorming rekening te houden met de belangen van hun medewerkers en cliënten. Transparantie en zorgvuldig communiceren zijn daarbij heel belangrijk, juist wanneer een organisatie in financieel slecht weer verkeert.
Of dat in deze casus volledig is gebeurd, kan ik niet overzien. Indien een bedrijf zich niet aan de wettelijke voorschriften houdt, kunnen de belanghebbenden in kwestie overwegen de kwestie aan de rechter voor te leggen.
Welke lessen trekt u uit deze situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht betreffende het aanbestedingscircus bij het leerlingenvervoer |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de vergelijking tussen de situaties waarin het leerlingenvervoer en de thuiszorg zich bevinden? Is deze vergelijking volgens u terecht?1
Zowel bij de thuiszorg als het leerlingenvervoer is er sprake van een systematiek van openbare aanbesteding. In beide gevallen geldt dat er in het kader van deze aanbesteding een discussie speelt over de verhouding tussen prijs en kwaliteit.
De verantwoordelijkheid van de uitvoering van het leerlingenvervoer is gedecentraliseerd naar gemeenten. Gemeenten moeten binnen de wettelijke kaders een afweging maken tussen prijs en kwaliteit.
In het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» (zie ook www.naarbetercontractvervoer.nl) worden gemeenten geholpen bij het aanbestedingsproces.2 Het handboek geeft tips en voorbeelden over zaken waarvan het belangrijk is dat ze worden meegenomen en meegewogen bij de aanbesteding. In het handboek wordt ook informatie gegeven over de kwaliteit waar het leerlingenvervoer aan zou moeten voldoen. Gemeenten worden gewezen op het belang van een goede verhouding van kwaliteit en prijs bij de aanbesteding. Het blijft echter een keuze van de gemeente hoe zij uiteindelijk, binnen de wettelijke kaders, met de afweging tussen prijs en kwaliteit omgaat.
Wat is uw reactie op het feit dat het vervoer van leerlingen – waarbij vooral sprake is van kwetsbare kinderen – steeds verder verzakelijkt, tot op eisen aan het aantal minuten dat kinderen erover mogen doen om in het busje of de taxi te stappen? Acht u dit een wenselijke situatie?
De verantwoordelijkheid van de uitvoering van het leerlingenvervoer is gedecentraliseerd naar gemeenten. Dit beleid moet worden uitgevoerd binnen de wettelijke kaders. Indien dit niet het geval is, kunnen ouders in bezwaar gaan. Maar ook binnen de wettelijke kaders moeten kinderen op een goede en verantwoorde manier worden vervoerd, waarbij rekening wordt gehouden met individuele verschillen van kinderen. Scholen geven daarom vaak ook algemene voorlichting aan chauffeurs over de verschillende handicaps en specifieke informatie over de kinderen die worden vervoerd.
Acht u het wenselijk dat gemeenten blijkbaar een «race naar de bodem» zijn gestart ten aanzien van de financiering van het leerlingenvervoer? Wat is uw verklaring hiervoor?
Met de monitor leerlingenvervoer wordt tweejaarlijks de aard en omvang van het leerlingenvervoer in Nederland in beeld gebracht. De rapportage van de eerste meting is circa 2 jaar geleden als bijlage bij de vierde voortgangsrapportage passend onderwijs aan de Tweede Kamer aangeboden.3 De monitor geeft inzicht in het aantal leerlingen dat gebruik maakt van de regeling leerlingenvervoer en de hiermee gepaard gaande kosten. In de eerste meting is geconstateerd dat er landelijk, tussen 2011 en 2012, sprake is van per saldo een (kleine) daling van de totale vervoerskosten van zo’n € 10 miljoen (op een totaal van € 230 miljoen). Deze daling is niet als «sterk» te kwalificeren. Veel gemeenten gaven aan dat de (autonome) ontwikkeling van het aantal leerlingen een belangrijke reden was voor een daling van de vervoerskosten.
Deelt u de mening dat er geen sprake meer is van incidenten bij het leerlingenvervoer en dat ingrijpen door de landelijke overheid noodzakelijk is om verdere verschraling van het leerlingenvervoer af te wenden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Mijn ervaring is dat gemeenten zich goed van de wettelijke kaders bewust zijn. Ik heb ook geen signalen ontvangen van gemeenten die zich niet houden aan deze kaders. Indien dit wel het geval is, zal ik contact opnemen met de VNG en de betreffende gemeente(n).
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Connexxion dat de huidige bezuinigingsdrift de markt voor het leerlingenvervoer volledig verziekt heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door het Europees aanbesteden van het leerlingenvervoer is de aanbestedingsprocedure transparant geworden. Het is zeker niet zo dat de opdracht automatisch gegund wordt aan de aanbieder met de laagste prijs. Het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» geeft tips en voorbeelden over zaken waarvan het belangrijk is dat ze worden meegenomen en meegewogen bij de aanbesteding.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat de daling van de vervoerskosten niet sterk is zich tot de uitspraak van Connexxion dat er de afgelopen vijf jaar al een bezuinigingsdrift op het leerlingenvervoer zou woeden?2
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u nog steeds van mening dat er voldoende naar de verhouding tussen prijs en kwaliteit gekeken wordt bij het aanbesteden van leerlingenvervoer door gemeenten en kunt u uw antwoord toelichten?
Ze het antwoord op vraag 1.
Hoe staat u tegenover de mogelijkheid om een landelijk basistarief af te spreken voor het leerlingenvervoer, waar gemeenten niet onder mogen gaan zitten? Zie u mogelijkheden voor een landelijk basistarief?
Nee, ik zie geen mogelijkheid voor een landelijk basistarief. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeenten. Het Rijk kan gemeenten dus niet verplichten tot het opnemen van bepaalde eisen, zoals een landelijk basistarief. Daarnaast zie ik ook geen noodzaak, omdat gemeenten hun taak uitvoeren conform de wettelijke opdracht.
Acht u het wenselijk dat er grote verschillen ontstaan in de wijze waarop gemeenten met aanbestedingen voor het leerlingenvoer omgaan? Hoe schat u de risico’s in voor een toenemende ongelijkheid wanneer de ene gemeente meer geld beschikbaar stelt voor leerlingenvervoer dan de andere? Welke effecten heeft dit op de rechtsongelijkheid tussen inwoners van verschillende gemeenten?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeenten. Uiteraard moeten gemeenten bij de uitvoering van het leerlingenvervoer rekening houden met de wettelijke kaders. Gegeven deze wettelijke kaders hebben de gemeenten in Nederland de vrijheid om op hun eigen manier invulling te geven aan hun taak, ook bij het bepalen van de inhoud van hun aanbestedingen. Binnen de wettelijke kaders kunnen er dus verschillen ontstaan in de uitvoering van het leerlingenvervoer tussen gemeenten.
Bent u bereid om uit te zoeken hoeveel er bij de gemeentes wordt uitgegeven aan het leerlingenvervoer, hetgeen bekend zouden moeten zijn door de volgens u transparante aanbestedingen? Kunt u deze gegevens bundelen en naar de Kamer zenden, zodat zij in staat is om een degelijke vergelijking te maken tussen de situatie van 2013 en die van nu? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten. Zo nee, waarom niet?
De monitor leerlingenvervoer geeft inzicht in het aantal leerlingen dat jaarlijks gebruik maakt van de regeling leerlingenvervoer, en de hiermee gepaard gaande kosten. Vervolgmetingen in 2015 en 2017 moeten uitwijzen hoe dit zich de komende jaren ontwikkelt en welke trends daarin zichtbaar worden. Het rapport van de tweede meting over de situatie in 2015 wordt als bijlage bij de negende voorgangsrapportage passend onderwijs in juni 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Wat is uw reactie op het feit dat privacygevoelige informatie over leerlingen – zoals adresgegevens, de scholen waar ze naartoe gaan en in een aantal gevallen zelfs de aard van hun beperkingen, gegevens die eenvoudig te herleiden zijn tot een persoon – bij de publicatie van gunningen op TenderNed middels leerlingenlijsten voor iedereen toegankelijk is? Is dit beoogd en acht u dit wenselijk?3
Ik betreur dit ten zeerste. Het publiceren van dergelijke privacygevoelige informatie kan absoluut niet. Ik heb ervoor gezorgd dat de informatie is verwijderd. Ook heeft het ministerie contact opgenomen met de VNG. De VNG heeft toegezegd om bij haar leden aandacht te vragen voor privacygevoelige informatie, ook bij het publiceren van aanbestedingsdocumenten.
Gaat u optreden tegen deze publieke bekendmaking van privacy gevoelige informatie? Waarom wel, of waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11.
Is het voor het regelen van leerlingenvervoer volgens u net als in de huishoudelijke zorg mogelijk om niet openbaar aan te besteden, maar te werken via een subsidierelatie of via een bestuurlijke aanbesteding, zoals genoemd in het door beide Kamers aangenomen initiatiefwetsvoorstel over aanbestedingen in de huishoudelijke zorg? Kunt u aangeven waarom wel of waarom niet?4
Het is niet mogelijk om te werken via een subsidierelatie. De uitvoering van het leerlingenvervoer is een commerciële activiteit, die door meerdere aanbieders kan worden uitgevoerd. Verder ben ik van mening dat het Europees aanbesteden de aanbestedingsprocedure juist transparant maakt. Bestuurlijk aanbesteden is een methodiek waarbij een gemeente langdurige, flexibele convenanten sluit met leveranciers van zorg- en welzijnsdiensten. Vervoerders vallen daar niet onder.
Welke maatregelen gaat u nemen om verdere verschraling van het leerlingenvervoer te voorkomen?
Gelet op de eerdere antwoorden, ga ik geen maatregelen nemen.
Scholen die geld oppotten |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat schoolbesturen het overgrote deel van het geld van het Nationaal Onderwijsakkoord en het Herfstakkoord (2013) op de bank hebben gezet en dat slechts een klein deel naar de klas is gegaan?1
Schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs hebben in 2013 en 2014 in totaal 891 miljoen euro meer ontvangen in vergelijking met 2012. Een fors deel hiervan betreft de extra middelen in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord en het Begrotingsakkoord 2014. In deze twee jaren hebben beide sectoren gezamenlijk een netto resultaat van 485 miljoen euro geboekt. Dit betekent dat van de extra middelen in de jaren 2013 en 2014 406 miljoen euro is uitgegeven.
Een deel van deze extra middelen is vrij besteedbaar toegekend. Het andere deel is gekoppeld aan specifieke doelen. Het is uiteraard de bedoeling dat deze middelen daadwerkelijk aan deze doelen worden besteed. Dat deze middelen in 2014 nog niet zijn besteed komt mede doordat pas halverwege 2014 duidelijkheid is gekomen over het structurele karakter hiervan. Nu deze duidelijkheid er is, is er voor schoolbesturen echter geen reden meer om deze extra middelen niet daadwerkelijk uit te geven. Op basis van de jaarrekeningen over 2015 kan worden geconcludeerd in hoeverre dit ook echt is gebeurd. Deze jaarrekening komt eind 2016 beschikbaar.
Is inderdaad bijna 1 miljard euro door schoolbesturen opgepot?2
Tussen 2012 en 2014 is het eigen vermogen van alle schoolbesturen in alle onderwijssectoren gezamenlijk met 1,2 miljard euro toegenomen. Deze stijging is met name ontstaan ultimo 2013, toen de extra middelen in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord en het Begrotingsakkoord 2014 zijn verstrekt. In het primair en voortgezet onderwijs is het eigen vermogen tussen 2013 en 2014 afgenomen.
Erkent u dat de doelstelling uit het Nationaal Onderwijsakkoord om 3.000 jonge leraren in dienst te houden of in dienst te nemen, niet is gehaald? Zo nee, op welke manier kunt u aantonen dat deze doelstelling wel is gehaald?
Schoolbesturen zijn niet gevraagd om zich te verantwoorden over de besteding van de extra middelen in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord. Wel is de PO-Raad en VO-raad gevraagd hier onder hun leden onderzoek naar te doen. Uw Kamer is op 2 november 2015 in de brief over de Onderwijsarbeidsmarkt over de uitkomsten van dit onderzoeken geïnformeerd. Het inspectierapport geeft verder geen inzicht in de hoeveelheid jonge leraren die door de extra middelen zijn behouden of aangenomen. Voor de zomer van 2016 zal uw Kamer een overzicht ontvangen waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoeveel leraren er in het afgelopen jaar in het primair en voortgezet onderwijs zijn bijgekomen of zijn behouden.
Deelt u de mening dat schoolbesturen de vrijheid hebben om dit soort doelstellingen te negeren, vanwege de zogenaamde lumpsumfinanciering? Vindt u dat deze situatie recht doet aan een goede democratische controle op besteding van overheidsmiddelen? Bent u bereid om de lumpsumfinanciering opnieuw tegen het licht te houden?
Met de PO-Raad en de VO-raad zijn afspraken gemaakt over doelstellingen die zijn gekoppeld aan extra investeringen. Deze afspraken zijn tot stand gekomen nadat beide sectorraden hun achterban hebben geraadpleegd over de genoemde doelstellingen. In het veld is er dus steun voor deze doelstellingen. Dit geldt ook voor de doelstelling om jonge leraren in dienst te houden of te nemen. Het lumpsummechanisme stelt schoolbesturen in staat om, gebaseerd op lokale afwegingen, passende keuzes te maken over de besteding van de bekostiging. De instellingsaccountants, raden van toezicht, medezeggenschapsraden en inspectie zien toe op een rechtmatige, efficiënte en effectieve besteding. Zoals aangegeven in reactie op de motie-Duisenberg (Vergaderjaar 2015–2016 Kamerstuk 34 300-VIII nr.3, wordt uw Kamer dit voorjaar per brief geïnformeerd over het principe van lumpsumbekostiging en mogelijke alternatieven daarvoor.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van de VO-Raad, waarin wordt gesteld dat schoolbesturen in het voortgezet onderwijs de extra 65 miljoen euro uit het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) hebben ingezet voor jonge docenten? Deelt u de mening dat dit onderzoek niet in overeenstemming is met de conclusies van de Inspectie? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De VO-raad concludeert dat de extra middelen die de schoolbesturen in het voortgezet onderwijs eind 2013 ontvingen voor het in dienst nemen of houden van jonge leraren, ook voor dat doel zijn ingezet. In het inspectierapport wordt geconcludeerd dat de personeelslasten in 2014 zijn toegenomen, terwijl de totale baten zijn afgenomen. Dit wordt mede in verband gebracht met de doelstelling omtrent het in dienst nemen of houden van jonge leraren. Hiermee wordt de conclusie van het onderzoek van de VO-raad niet weersproken.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de motie van de leden Jasper van Dijk en Ypma, die stelt dat schoolbesturen inzichtelijk moeten maken hoeveel leraren er in het afgelopen jaar zijn bijgekomen?4
Om het gevraagde overzicht te maken voor het jaar 2014, zijn zowel de gegevens van het schooljaar 2013/2014 als die van het schooljaar 2014/2015 vereist. De gegevens van 1 oktober 2013 en 1 oktober 2014 zijn inmiddels beschikbaar en heeft uw Kamer ontvangen. De gegevens van 1 oktober 2015 worden in het voorjaar van 2016 gepubliceerd. Uw Kamer ontvangt het gevraagde overzicht dan ook voor de zomer van 2016.
Hoe beoordeelt u de conclusie in het artikel in de Groene Amsterdammer, waarin staat dat Nederlandse universiteiten «grote risico’s lopen bij hun gedane vastgoedinvesteringen en bij de bouwplannen die nog op de rol staan»?5
Verzelfstandiging van huisvesting in het hoger onderwijs legt de verantwoordelijkheid voor investeringen in huisvesting, in combinatie met investeringen in onderwijs en onderzoek, bij de instelling en draagt daarmee bij aan meer transparantie en integrale afweging binnen de instelling over bestedingsrichtingen. Dat is nog eens versterkt met de instemming van de medezeggenschap op hoofdlijnen van de begroting als onderdeel van het studievoorschot. Er moet daarbij sprake zijn van een heldere verantwoordelijkheidsverdeling en rolvastheid als basis van good governance als het gaat om investeringsbeslissingen. Het is aan de interne toezichthouder om het bestuur kritisch te volgen en waar nodig te interveniëren in geval van grote projecten als huisvesting en ict. Het streven daarbij is om excessen te voorkomen. In het wo en hbo kan en wordt meer gedaan aan het gezamenlijk investeren in gebouwen en apparatuur. Ik ben daarmee met deze sectoren in overleg en zal hun ook aanspreken wanneer ik bemerk dat daar te weinig aan wordt gedaan. Daarnaast is de governance aangescherpt door de mogelijkheid van het geven van een bestuurlijke aanwijzing en de introductie van «early warning» instrumenten, als de continuïteitsparagraaf (waar onder meer voorgenomen grote investeringen in zijn opgenomen) in het jaarverslag.
De inspectie heeft de opdracht gekregen om onderzoek te doen naar de huidige huisvesting en investeringsplannen. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Hoe verklaart u dat men in bovengenoemd artikel spreekt van «dertien Nederlandse universiteiten die momenteel voor zo’n zes miljard aan vastgoedplannen op de rol hebben staan», terwijl de Inspectie meldt dat «twaalf van de achttien universiteiten in hun jaarverslag over 2013 hebben aangegeven dat zij de komende jaren (…) een bedrag van circa 1,25 miljard euro investeren in vastgoed»? In hoeverre zijn de conclusies van de Inspectie correct?
De conclusies van de inspectie zijn gebaseerd op de continuïteitsparagrafen in de jaarverslagen 2013 van de achttien universiteiten. Daarin hebben de instellingen informatie gegeven over hun vastgoedplannen over de jaren 2014 tot en met 2016. Deze hebben dus een tijdshorizon van drie jaar. Het kan zijn dat de meldingen in het bovengenoemde artikel gebaseerd zijn op de gegevens over een langere tijdhorizon. Het artikel geeft daarover geen uitsluitsel.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de motie van het lid Jasper van Dijk, waarin wordt verzocht een overzicht te verschaffen van de vastgoedlasten en financiële risico’s van de afzonderlijke instellingen in het hoger onderwijs?6
Mede naar aanleiding van die motie van het lid Van Dijk heeft de inspectie de opdracht gekregen om een onderzoek te doen naar de huisvesting in het ho en mbo. De inspectie zal een beeld schetsen van de omvang van het vastgoed en de daaraan gerelateerde leningen per sector en een overzicht bieden van de instellingen waar zij financiële risico’s heeft geconstateerd in de huisvestingssituatie. Het rapport van de inspectie met beleidsreactie zal in het voorjaar aan uw Kamer worden aangeboden.
De chaos voor consumenten die zorgpolis zoeken |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de bestuursvoorzitter van zorgverzekeraar DSW dat het beperken van de vrije artsenkeuze «nul euro» zou hebben opgeleverd?1
De aanpassing van artikel 13 Zvw maakte deel uit van de hoofdlijnenakkoorden met de sector over een beheersing van het volume en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Onderdeel van de afspraken met de sector in het kader van deze akkoorden was om meer ruimte voor selectieve inkoop door verzekeraars te realiseren zonder aantasting van de zorgplicht. Op deze wijze konden partijen ook verantwoordelijkheid dragen voor de doelstellingen van de hoofdlijnenakkoorden, bijvoorbeeld het terugdringen van praktijkvariatie, substitutie van tweede naar eerste lijn en meer ambulantisering (minder intramurale bedden in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)). Deze afspraken kwamen in plaats van pakketmaatregelen (medische behandelingen voor aandoeningen met een zogenoemde lage ziektelast zouden uit pakket gaan, omvang € 1,5 mld conform het regeerakkoord). De gezamenlijke doelstelling van de totale inhoud van de akkoorden was en is de groei van zorguitgaven bij te buigen tot een structurele, landelijke volumegroei van maximaal 1,0% in de jaren 2015 tot en met 2017. Het betekent dus «minder meer» uitgeven, niet bezuinigen. Dit komt neer op een besparing oplopend tot 1 mld vanaf 2017.
De wetswijziging van artikel 13 was dus één van de onderdelen om de doelen van de hoofdlijnenakkoorden te realiseren. Met het vervallen van deze maatregel stonden de hoofdlijnenakkoorden onder druk en daarmee de opbrengsten van € 1 mld. Daarom is in plaats daarvan een breed pakket aan maatregelen in gang gezet: «Kwaliteit loont». Daarin staat het belang van contractering centraal, want binnen een contract kun je afspraken maken over prijs, omzet en kwaliteit. Ook bevat het maatregelen om de kwaliteit van het zorgaanbod te vergroten, in het bijzonder in de ggz-sector, en voor meer evenwicht in de onderhandelingen tussen partijen en meer invloed van verzekerden. Hiervan hebben betrokken partijen en vervolgens ook het Centraal Planbureau (CPB) gezegd dat ze een goed alternatief vormen voor de oorspronkelijke wetswijzigingen en dat de besparingen van de hoofdlijnenakkoorden daarmee haalbaar zijn en dat bovendien een bijdrage wordt geleverd aan een kwaliteitsagenda.
Daarmee lopen de afspraken die in de hoofdlijnenakkoorden zijn gemaakt door en derhalve ook de opbrengsten van deze akkoorden.
Vindt u het niet pijnlijk dat de vier andere bestuursvoorzitters in hetzelfde interview dit beamen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen hoe u tot de berekening van een miljard euro besparing bent gekomen als de vrije artsenkeuze zou worden beperkt?
Zie antwoord vraag 1.
Waar zit precies het verschil van inzicht tussen u en de voorzitters van de vijf zorgverzekeraars? Kunt u verklaren waarom zij geen besparing zien door de vergoeding van niet gecontracteerde zorgaanbieders en hulpverleners terug te brengen naar nul euro?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom de bestuursvoorzitters van de vijf zorgverzekeraars een andere mening zijn toegedaan dan de voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland, de heer Rouvoet, die ook altijd heeft beweerd dat het afschaffen of beperken van de vrije artsenkeuze zou leiden tot een miljard euro besparing? Heeft u, beleidsambtenaren en/of communicatiemedewerkers van uw ministerie, voorafgaand aan en/of gedurende het wetstraject, afstemming gehad met de heer Rouvoet over de te voeren argumenten in de media? Zo ja, op welke momenten? Zo neen, kunt u verklaren hoe u los van elkaar op een miljard euro aan besparing bent gekomen?
Zie antwoord op vraag 1 t/m 4. Er is intensief afstemming geweest over de hoofdlijnenakkoorden en de aanpassing ervan met alle partijen die daarbij zijn betrokken.
Hoe reageert u op de chaos voor consumenten die ontstaat doordat de ene zorgverzekeraar aan een bepaalde zorgaanbieder een predicaat «topzorg» geeft, en de ander daar geen zorg inkoopt, omdat er te weinig operaties zouden worden gedaan om een bepaalde kwaliteit te halen? Maakt u zich zorgen om deze voorspelde chaos?
In mijn brief «Kwaliteit loont» heb ik diverse maatregelen aangekondigd om het inzicht in en de transparantie van kwaliteit van zorg te verbeteren. Over de stand van zaken heb ik u geïnformeerd op 3 december 2015 (Kamerstuk 31 765, nr. 172). De afspraak is dat als beroepsgroepen de komende tijd voor steeds meer aandoeningen kwaliteit inzichtelijk kunnen maken, verzekeraars deze kwaliteitsmeting ook zullen volgen en steeds minder eigen kwaliteitseisen zullen stellen.
Erkent u dat het voor zorgverzekeraars noch mogelijk is om kwaliteit van zorgaanbieders vast te stellen, noch in te kopen op kwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening in het interview dat er meer uniforme regels gewenst zijn? Wie moet in uw ogen die uniforme regels maken en hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen hoe zorg goedkoper wordt als een verzekerde daar langer voor moet reizen? Waarom zijn de kosten voor iemand dichtbij of verder weg niet hetzelfde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als een patiënt voor een behandeling kan kiezen tussen twee ziekenhuizen (A en B) en ziekenhuis B levert betere zorg voor een lagere prijs dan ziekenhuis A, maar ziekenhuis B is verder reizen, dan is de behandeling in ziekenhuis B dus goedkoper en mogelijk voor de patiënt ook aantrekkelijker omdat die lagere kosten of betere zorg waarschijnlijk belangrijker vindt dan de reistijd. Is dat niet het geval, dan zal de verzekerde extra opletten dat de gecontracteerde zorg in zijn polis in elk geval die zorgaanbieders bevat die hij/zij graag bezoekt.
Erkent u dat de argumentatie dat zorg «goedkoper» wordt door selectieve inkoop niet klopt, maar dat het «goedkoper» wordt, omdat er een korting op de inkoop wordt bedongen? Zo neen waarom niet?
Via selectieve contractering kunnen zorgverzekeraars gegeven hun zorgplicht de kwaliteit van de zorg verbeteren en de betaalbaarheid te vergroten. Zorgaanbieders zonder contract krijgen, ingeval van een naturapolis, van de verzekeraar een vergoeding die lager ligt dan die van gecontracteerde zorgaanbieders. Via selectieve contractering worden zorgaanbieders daardoor gestimuleerd tot meer kwaliteit en doelmatigheid. Zorgaanbieders kunnen hun tarief voor niet-gecontracteerde zorg overigens slechts beperkt verhogen omdat de vergoeding die de verzekeraar biedt bij niet-gecontracteerde zorg niet hoger is dan (een percentage van) het markconforme tarief. Het is omwille van de betaalbaarheid, zowel op micro- als op macroniveau van belang, dat er voor behandelingen geen rekeningen worden betaald die zonder verklaring uitzonderlijk hoog zijn.
Erkent u dat deze korting zal moeten worden terugverdiend, of gecompenseerd, door bij de niet selectief ingekochte zorg een hoger tarief te vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Is de «goedkopere» budgetpolis eigenlijk niet gesubsidieerd door andere polissen, juist omdat de korting op selectief ingekochte zorg gecompenseerd wordt uit de andere polissen en andere zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een budgetpolis wordt vaak, maar niet per definitie, goedkoper aangeboden omdat er selectief gecontracteerd is waardoor de zorgverzekeraar de kosten kan beperken en kan doorgeven in een lagere premie zonder verlies te draaien.
De vergunning verleend aan Urenco voor de export van 1000 ton verarmd uranium naar Rusland |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u iedere stap in het proces tussen ontvangst van de aanvraag van de Duitse vervoerder en de uitgifte van de vervoersvergunning omschrijven, inclusief eventuele controlemomenten, en kunt u daarbij aangeven welke partijen er bij iedere stap betrokken zijn?1 Zo nee, waarom niet?
De vergunning is verleend door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). De ANVS hanteert bij de vergunningverlening een proces dat is gebaseerd op het toetsingskader uit de Kernenergiewet, het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en de Algemene wet bestuursrecht.
De volgende stappen zijn doorlopen bij de vergunningverlening van de Duitse vervoerder:
Na ontvangst van de vergunningaanvraag is het dossier toebedeeld aan een behandelaar.
De behandelaar heeft eerst getoetst of de aanvraag ontvankelijk is. Daarbij is gecontroleerd of de aangevraagde handeling daadwerkelijk vergunningplichtig is en of de aanvraag compleet is.
Naar aanleiding daarvan bleek het nodig om aanvullende informatie bij de aanvrager op te vragen. De aanvrager heeft deze informatie verstrekt.
Vervolgens is getoetst of de aanvraag voldoet aan de 3 hoofdprincipes van het toetsingkader van de Kernenergiewet: rechtvaardiging, ALARA (As Low As Reasonably Achievable) en dosislimieten.
In het kader van rechtvaardiging is onder andere gekeken of soortgelijke transporten eerder zijn vergund aan de aanvrager, of er inmiddels nieuwe redelijke alternatieven zijn en of er wettelijke belemmeringen zijn. Er zijn geen wettelijke belemmeringen betreffende het vervoer van verarmd en natuurlijk uranium naar Rusland. Er is geoordeeld dat het aangevraagde transport voldoet aan het rechtvaardigingsvereiste.
In het kader van ALARA en dosislimieten is onder andere gecontroleerd of de juiste verpakking wordt gebruikt, en of de aangevraagde uitvoering van het transport, waaronder de route en de omschreven stralingsbeschermingsmaatregelen voldoen. Hierbij is getoetst aan de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route).
Aan de hand van de aanvraag en de uitkomsten van de toetsen is in de vergunning een aantal voorschriften opgenomen over beveiliging, zowel op technisch als op organisatorisch gebied. Gezien de aard van de transporteren splijtstoffen zijn eisen aan financiële zekerheid niet van toepassing.
De behandelaar heeft zijn bevindingen vastgelegd in een beoordelingsdocument en in een conceptvergunning. Het dossier is vervolgens voorgelegd aan een collega die de beoordeling en de vergunning inhoudelijk heeft gecontroleerd.
Tenslotte is de vergunning ondertekend door het gemandateerde sectorhoofd. Na het verlenen van de vergunning hebben belanghebbenden, waaronder de aanvrager, gedurende 6 weken de mogelijkheid om bezwaar tegen de vergunning in te dienen.
Kunt u vervolgens aangeven op welk moment de tekstuele fout waarover u spreekt in uw antwoorden van 18 december 2015 op eerdere vragen, is gemaakt en door welke instantie(s) deze is gemaakt? Zo nee, waarom niet?2
Begin december 2015 is geconstateerd dat de verleende vergunning een inconsistentie bevat, namelijk tussen de omschrijving van het materiaal en de omschrijving van de verrijkingsgraad. Tijdens het bij vraag 1 beschreven proces van vergunningverlening is deze inconsistentie niet opgemerkt en vervolgens onterecht overgenomen in de vergunning van 6 november 2015.
Deelt u de mening dat de vergunning zoals deze aanvankelijk was opgesteld, nooit uitgegeven had mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u de risico’s omschrijven van het uitgeven van verkeerde vergunning, namelijk een die toestemming verleent om verarmd uranium te vervoeren? Zo nee, waarom niet?
Ondanks de tekstuele fout in de vergunning was het niet mogelijk voor de vergunninghouder om op basis hiervan verarmd uraniumhexafluoride (UF6) te vervoeren. In de vergunning is namelijk een aantal beperkingen opgenomen. Daarin staat omschreven dat het materiaal dat vervoerd mag worden beperkt is tot UF6 met een verrijkingspercentage van 0,71%. Dit laatste komt overeen met natuurlijk UF6. Verarmd UF6 heeft een lager verrijkingspercentage en mag niet worden vervoerd op basis van deze vergunning.
Er is overigens in de vigerende wetgeving geen sprake van een algemeen verbod voor het transporteren van verarmd UF6. Deze constatering is van belang nu uit een nadere analyse van de ANVS (van alle vigerende vergunningen voor vervoer van UF6) blijkt dat er twee vergunningen zijn verleend aan twee andere vervoerders voor het vervoer van onder andere verarmd UF6, ook naar Rusland. Deze vergunningen zijn afgegeven op respectievelijk 26 juni 2015 (geldig tot 1 september 2018) en 12 januari 2015 (geldig tot 15 januari 2017). Geconstateerd is dat een strikte toepassing van het rechtvaardigingsbeginsel er toe had moeten leiden dat de mogelijkheid voor vervoer van verarmd uranium naar Rusland niet in de vergunningen had moeten worden opgenomen. Niet omdat dit wettelijk niet zou zijn toegestaan, maar wel omdat Urenco NL heeft bevestigd dat het bedrijf sinds 2009 geen verarmd UF6 naar Rusland meer vervoert en dat er op dit punt ook geen voornemens bestaan. In overleg met Urenco NL en de vergunninghouders zullen deze vergunningen op dit punt gewijzigd worden.
Wat de risico’s betreft van het vervoer van verarmd UF6; de gevaarseigenschappen en de vervoerseisen van verarmd UF6 die volgen uit het ADR zijn niet anders dan die voor natuurlijk UF6. Vervoer dat plaatsvindt conform de eisen van het ADR is veilig en er zijn geen indicaties dat het vervoer van UF6 niet adequaat plaatsvindt.
Kunt u omschrijven wat er gebeurd zou zijn als deze fout onopgemerkt was gebleven? Kunt u daarbij aangeven welke instantie(s) daar controle op (hadden moeten) uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het toezicht op de juiste uitvoering van de vergunning door de vergunninghouder ligt bij de ANVS en bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van het Ministerie van I&M.
Hoe verklaart u dat ondanks dat er in de vergunning zelf duidelijk staat omschreven dat het materiaal dat vervoerd mag worden beperkt is tot UF6 met een verrijkingspercentage van 0,72% (natuurlijk uranium) er op de vergunning toch «verarmd uranium» is verschenen?
De aanvrager heeft vergunning gevraagd voor het transporteren van verarmd uranium, terwijl de opdrachtgever (Urenco NL) niet voornemens was deze transporten te laten uitvoeren.
Kunt u aangeven hoe de vergunning precies zal worden aangepast, welke procedures daaromtrent moeten worden gevolgd, welke gevolgen dit heeft voor bijvoorbeeld bezwaartermijnen en welke overige consequenties deze aanpassing mogelijk heeft? Zo nee, waarom niet?
De fout is vastgesteld in de bezwaarperiode na het verlenen van de vergunning en nog voordat de vergunning van kracht werd. Op verzoek van de vergunninghouder is dit hersteld door het afgeven van een vergunningswijziging op 19 december 2015. Deze vergunningswijziging is tegelijk van kracht geworden met de oorspronkelijke vergunning, zodat tekstueel geen enkele verwarring bestaat over de verrijkingsgraad van het UF6 dat op grond van deze vergunning vervoerd mag worden. Op grond van deze gewijzigde vervoersvergunning kan uitsluitend natuurlijk UF6 worden vervoerd.
Hoe reflecteert de Minister van Infrastructuur en Milieu op de eigen rol in het proces van de totstandkoming van deze vergunning, aangezien de vergunning uit haar naam is uitgegeven?
Ik betreur de gemaakte fout.
Er zijn intussen door de ANVS maatregelen getroffen die er toe leiden dat voortaan sprake zal zijn van een strikte toepassing van het rechtvaardigingsbeginsel.
Kunt u aangeven wat er precies gebeurt met uranium dat in opdracht van Urenco in een Russische installatie wordt verrijkt? Wordt het verrijkt uranium verder vervoerd en zo ja, waarheen, of wellicht opgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Bij de verrijking van het UF6 in de Russische installatie ontstaat verrijkt UF6 en verarmd UF6. Het verrijkte UF6 wordt aan Urenco NL geleverd. Het verarmde UF6 blijft in Rusland.
Kunt u aangeven of in het geval van transport van natuurlijk uranium voor verrijking naar Rusland dit onder contract van Urenco wordt gedaan en dat daarmee tevens het afval wat bij verrijking ontstaat eigendom blijft van Urenco, of dat dit verarmde uranium vervolgens eigendom wordt van een Russisch bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Urenco NL heeft een contract met de Russische verrijkingsinstallaties om UF6 te laten verrijken. Op grond van dat contract gaat eigendom van het verarmde UF6 dat bij de verrijking ontstaat over naar de Russische verrijkingsinstallatie.
Wanneer ook het afval dat ontstaat bij verrijking onder verantwoordelijkheid van Urenco blijft vallen, komt dit afval eveneens terug naar Nederland? Zo nee, wat gebeurt er dan met dit verarmde uranium? Wordt dit mogelijkerwijs opgeslagen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 10, komt het verarmde UF6 niet terug naar Nederland. Zie voor waarborgen betreffende het eindgebruik van het verarmde uranium het antwoord op vraag 13.
Wanneer het afval dat ontstaat bij verrijking onder verantwoordelijkheid valt van een Russisch bedrijf, is het dan correct dat het uitgevoerde natuurlijke uranium in feite een dual-use materiaal is aangezien het resulterende verarmde uranium na verrijking ongecontroleerd voor militaire doeleinden kan worden gebruikt? Is dat niet in strijd met de huidige sancties tegen Rusland? Zo nee, waarom niet?
Nee. De uitvoer van natuurlijk of verarmd UF6 valt namelijk onder de EU dual-use verordening (428/2009); het UF6 is daarmee per definitie dual-use. De dual-useverordening legt verplichtingen op met betrekking tot de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik. De betreffende aanvraag voor een uitvoervergunning voor UF6 door Urenco NL is ten tijde van de beoordeling door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het voorjaar van 2014, zoals iedere vergunningaanvraag voor dual-usegoederen, onder andere getoetst op mogelijke banden van de eindgebruiker met programma's van zorg, het opgegeven eindgebruik en mogelijk risicovol eindgebruik van de goederen. Er golden destijds geen internationale sancties voor het vervoer van UF6 van en/of naar Rusland voor civiele toepassingen en hierdoor was er geen grond om een uitvoervergunning voor UF6 vanuit Nederland te weigeren. Deze situatie geldt nog steeds aangezien ook de huidige sancties geen beperkingen opleggen aan uitvoer van dual-usegoederen naar Rusland voor civiel eindgebruik.
Zie voor waarborgen betreffende het eindgebruik ook het antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat wanneer er slechts sprake is van door de Russische overheid afgegeven formele garanties in het kader van civiel versus militair gebruik van de te transporteren goederen, dit op zijn zachtst gezegd niet erg geruststellend is? Zijn er naast de Russische overheid andere (internationale) instanties die kunnen garanderen dat er inderdaad enkel sprake zal zijn van civiel gebruik, en zo ja, bent u bereid u nader te laten informeren en adviseren door deze (internationale) instanties?
Nee. Zoals aangegeven heeft de Russische overheid formele overheidsgaranties verstrekt omtrent civiel eindgebruik, fysieke beveiliging en eventuele wederexport. Deze werkwijze vloeit voort uit de richtlijnen van de Nuclear Suppliers Group (NSG), waar Nederland en Rusland beide lid van zijn. De overheidsgaranties staan gelijk aan een verdrag tussen Nederland en Rusland en zijn formeel bindend.
Ook staat het splijtbaar materiaal te allen tijde onder toezicht van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA). Er zijn geen aanwijzingen dat de Russische Federatie zich niet houdt aan haar verplichtingen onder het non-proliferatieverdrag.
Deelt u voorts de mening dat in een tijd waarin het kabinet zich steeds kritischer uitlaat over Rusland en de dreiging die er van Rusland uitgaat, gezien de huidige geopolitieke situatie het niet verstandig is om überhaupt toestemming te verlenen uranium – verarmd dan wel natuurlijk – naar Rusland te vervoeren, ondanks dat dit mogelijkerwijs bedrijfsmatige voordelen voor Urenco kan opleveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de vergunning alsnog in zijn geheel in te trekken?
De geopolitieke situatie is nadrukkelijk meegewogen door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bij het beoordelen van de aanvraag voor een uitvoervergunning. Zoals ook in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, gelden er nu geen sancties voor de uitvoer van splijtstof voor civiele doeleinden. In combinatie met de formele overheidsgaranties van de Russische overheid omtrent civiel eindgebruik, fysieke beveiliging en eventuele wederexport, en het toezicht van het IAEA is daarom geen aanleiding, om de lopende uitvoervergunning in te trekken.
Kunt u aangeven of het in bezit zijn van deze vergunning meer voordelen oplevert voor Urenco naast het feit dat het de mogelijkheid biedt gebruik te maken van de verrijkingscapaciteit in Rusland wanneer de verrijkingsvraag dermate hoog is dat er extra beschikbare capaciteit nodig is? Zo nee, waarom niet?
De specifieke commerciële en bedrijfseconomische overwegingen die ten grondslag liggen aan de aanvraag van de uitvoervergunning door Urenco NL zijn voor rekening van de onderneming zelf. Dergelijke overwegingen spelen geen rol bij het al dan niet toekennen van de uitvoervergunning.
Heeft het (al dan niet abusievelijk) verlenen van de vergunning voor de export van uranium op enige wijze te maken met de verkoop van de aandelen van Urenco? Levert deze vergunning een voordeel op in het licht van de mogelijke verkoop van aandelen van het bedrijf aan private investeerders?
Nee. Het verlenen van de uitvoervergunning heeft op geen enkele wijze te maken met de mogelijke verkoop van de aandelen in Urenco. Bij de verlening van de uitvoervergunning is op generlei wijze rekening gehouden met de mogelijke verkoop van de aandelen in Urenco Ltd.
Indien er transport van natuurlijk uranium plaatsvindt, kunt u aangeven of er bij het transport betrokken ADR-landen zijn waar er sprake is van intern conflict, waar een verhoogde kans op (terroristische) aanslagen bestaat, waar de Staat in delen van het territorium niet het exclusieve gezag vormt of waar er anderszins sprake is van een verhoogd risico voor een dergelijk transport? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet op voorhand uit te sluiten. Voor transporten van natuurlijk uranium gelden de internationaal vastgestelde standaard beveiligingsvoorschriften zoals opgenomen in het ADR en de IMDG-Code (Internationaal Maritime Dangerous Goods- Code). Ieder verdragsland van het ADR en IMDG-Code is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de voorschriften op hun grondgebied en het treffen van passende maatregelen om naast de veiligheid ook de beveiliging van de transporten te waarborgen.
Kunt u zich uw uitspraken3 over de voorloper van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) herinneren, namelijk dat de organisatiestructuur door versnippering van bevoegdheden, taken, middelen, kennis en bekwaamheden tot een ongewenst ingewikkelde coördinatielast leidde en de versnippering het bestaan en behoud van kritische massa bemoeilijkte? Kunt u aangeven of de situatie bij de ANVS, die sinds 1 januari 2015 operationeel is, wezenlijk anders is nu blijkt dat de ANVS een behoorlijke fout heeft gemaakt met de vergunning in kwestie? Kunt u ervoor instaan dat de ANVS niet te leiden heeft onder een slecht functionerende organisatiestructuur?
Ja. De vermelde uitspraak is ontleend aan de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (Kamerstuk 34 219, nr. 3, bladzijde 3). Doel van het ingediende wetsvoorstel is mede om de expertise en kennis op het terrein van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming binnen de rijksoverheid zoveel mogelijk te bundelen en effectiever te organiseren.
Zonder dat daarvoor een specifieke evaluatie heeft plaatsgevonden, kan geconstateerd worden dat door de -op de oprichting van het zelfstandig bestuursorgaan vooruitlopende- samenvoeging van de respectievelijke organisatieonderdelen de kennis en deskundigheid geconcentreerd is waardoor effectiever kan worden samengewerkt. De huidige organisatiestructuur is toereikend voor zorgvuldige vergunningverlening en het continu verbeteren van deze vergunningsverleningsprocessen.
Kunt u zich uw uitspraken4 herinneren dat u de ANVS voldoende gekwalificeerd personeel ter beschikking stelt om de taken uit te voeren? Beschikt de ANVS naar uw mening op dit moment over voldoende instrumenten en capaciteit om te waarborgen dat zij haar taken naar behoren en op een verantwoordelijke wijze uitvoert?
Ja. De vermelde uitspraak doelt op artikel 10 van het in het antwoord op vraag 18 vermelde wetsvoorstel waarin is bepaald dat Minister van Infrastructuur en Milieu voldoende en gekwalificeerd personeel aan de ANVS ter beschikking stelt ten behoeve van de uitvoering van haar taken. In het kader van de oprichting van de ANVS is bepaald dat in 2016 een nadere analyse zal worden uitgevoerd op de structurele taken en kosten. De formatie is hier onderdeel van.
Beschikt de ANVS over de mogelijkheid om desgevraagd bij de regering alle voor de uitoefening van haar taak benodigde inlichtingen te verkrijgen? Zo nee, bent u van mening dat de ANVS zonder deze inlichtingen adequaat haar taak kan uitvoeren?
Ja, de ANVS beschikt over de mogelijkheid om desgevraagd bij de regering alle voor de uitoefening van haar taak benodigde inlichtingen te verkrijgen.
Kunt u aangeven in welke fase van het transitieproces richting een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) de ANVS op dit moment verkeert? Is het waar dat de ANVS nog steeds fysiek is ondergebracht op het Ministerie van Economische Zaken, terwijl de ANVS onder verantwoordelijkheid valt van de Minister van Infrastructuur en Milieu? Kunt u ingaan op de vraag wat dit betekent voor de onafhankelijke positie van de ANVS? Zo nee, waarom niet?
Op 1 januari 2015 zijn de verschillende diensten op het gebied van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming samengevoegd in een directie bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De directie ANVS is fysiek gehuisvest bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op 1 mei 2015 zijn in verband met de onafhankelijke positie van het beleid inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming ook de bevoegdheden van de Minister van Economische Zaken ten aanzien van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming aan mij overgedragen (Besluit van 10 april 2015, nr. 2015000645, houdende departementale herindeling met betrekking tot Nucleaire veiligheid en stralingsbescherming; Stcrt. 2015, 11080). Daarmee werd in de toedeling van verantwoordelijkheden de scheiding tussen enerzijds de verantwoordelijkheid voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming en anderzijds de verantwoordelijkheid voor het energiebeleid in de departementale indeling expliciet zichtbaar gemaakt. Een volgende beoogde stap is de realisatie van het zelfstandig bestuursorgaan ANVS waarvoor het wetsvoorstel thans ter behandeling aan de Tweede Kamer voorligt. Hierdoor sluit Nederland aan op de adviezen van het IAEA. Het verslag van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu is op 23 september 2015 uitgebracht. Dit bevat een aantal vragen. Ik zal waarschijnlijk nog deze maand de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer aanbieden.