Het optreden van Nederlandse special forces in Afrika |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nederland actiever bij bestrijden terreur in Afrika», over Nederlandse mariniers en commando’s die jaarlijks Afrikaanse militairen opleiden in contra-terroristische tactieken?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat, gegeven de omgeving waarin de Nederlandse militairen hun werk in Afrika doen, het toepassen van wapengeweld en het risico van blootstelling daaraan reële risico’s zijn? Indien neen, waarom niet?
De trainingsactiviteiten en oefeningen worden uitgevoerd op militaire oefenterreinen, militaire kazernes en locaties die als zodanig herkenbaar en afgeschermd zijn. Het risico van het toepassen van wapengeweld en het risico van blootstelling daaraan is daardoor gering (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2711).
In de «evaluatie inzet Nederlandse militairen 2014» (Kamerstuk 29 521, nr. 291) is gemeld dat Nederlandse militaire eenheden tijdens oefeningen in Afrika samen met Afrikaanse eenheden trainen. Hierbij staan de geïntegreerde civiel-militaire benadering en capaciteitsopbouw centraal. Deze gezamenlijke oefeningen worden gefinancierd uit het Budget Internationale Veiligheid.
Kunt u aangeven of er van de kant van Nederlandse militairen bij deze oefeningen sprake is geweest van het toepassen van wapengeweld of blootstelling daaraan?
Van de kant van Nederlandse militairen is bij deze oefeningen geen sprake geweest van het toepassen van wapengeweld of blootstelling daaraan.
Kunt u een overzicht geven van de deelname van Nederlandse militairen aan contraterreuroefeningen in Afrika de afgelopen vijftien jaar?
Nederlandse militairen nemen sinds 2007 deel aan de jaarlijkse contraterreur-gerelateerde oefening Flintlock (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2711). Nederland neemt geen deel aan andere contraterreur-gerelateerde oefeningen in Afrika.
De samenstelling en de locaties van Flintlock verschillen per jaar. De algemene doelstelling is het trainen van het tactische en operationele militaire niveau van Afrikaanse strijdkrachten, het vergroten van de samenwerking en de interoperabiliteit tussen de deelnemende landen en het uitbreiden van de capaciteiten van de Afrikaanse landen om zelf terrorisme in de regio beter te kunnen bestrijden. De trainingsactiviteiten richten zich op het aanleren en verbreden van algemene militaire vaardigheden op pelotonsniveau, zoals patrouilleren, navigeren, schieten en het inrichten van controleposten. Het betreft geen specifieke contraterreurvaardigheden.
Nederland neemt aan Flintlock deel omdat het programma een unieke mogelijkheid biedt om onder klimatologisch en geografisch uitdagende omstandigheden in Afrika te trainen en te oefenen. Ook biedt de oefening kansen om de samenwerking en informatie-uitwisseling met internationale partners te bevorderen. Ten slotte kunnen Nederlandse militairen zich dankzij de oefening bekwamen in het trainen van militaire eenheden, in dit geval van Afrikaanse landen. Dat de Nederlandse eenheden ook bijdragen hebben geleverd aan de regionale capaciteit voor terrorismebestrijding is een positief aspect van de oefening, maar niet het hoofddoel van de Nederlandse bijdragen.
Nederlandse militairen hebben vanaf 2007 in wisselende samenstellingen en op verschillende locaties deelgenomen aan de oefening Flintlock:
Deelt u de opvatting dat het opleiden in contra-terroristische tactieken van Afrikaanse militairen niet in een geïsoleerde, maar in een (potentieel) gevaarlijke omgeving plaatsvindt en daarom aan de Kamer gemeld dient te worden? Welk beleid hanteert u wat betreft het melden van deelname aan deze en vergelijkbare trainingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het bericht ««Mariniers zorgden voor kentering in piraterij»», over een taakgroep van het Korps Mariniers die betrokken was bij de bestrijding van piraterij voor de kust van Somalië?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de precieze activiteiten waren van deze taskforce?
De taskforce heeft activiteiten uitgevoerd in het kader van de antipiraterij-operatie Ocean Shield. Antipiraterij-operaties zijn altijd gemeld via de artikel 100-procedure. De Kamer is uitgebreid geïnformeerd over de activiteiten van mariniers en andere eenheden in de antipiraterij-operaties. Zo sprak de toenmalige Minister van Defensie over deze activiteiten met de Tweede Kamer op 14 juni 2012. De naam van onderhavige taskforce is destijds niet genoemd.
Klopt het dat het bestaan van deze taskforce niet aan de Kamer is gemeld? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Welk beleid hanteert u wat betreft het melden van deze en vergelijkbare operaties?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de Europese Commissie klimaatvoorstellen blokkeert die handel en het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) hinderen |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «EU blokkeert elk klimaatvoorstel dat handel en TTIP hindert»?1
Op 20 november 2015 besprak het handelspolitiek comité van de Europese Unie het document waarnaar wordt verwezen. Het kabinet deelt de veronderstelling in het bericht dat de EU ieder klimaatvoorstel zou blokkeren vanwege de TTIP-onderhandelingen niet. De boodschap die de Europese Commissie heeft willen afgeven, is dat klimaatafspraken en afspraken over handel in eerste aanleg gemaakt dienen te worden in de daarvoor bestemde fora vanwege de complexiteit van beide onderwerpen. Dit laat onverlet dat er goed politiek en ambtelijk overleg plaatsvindt wanneer beide dossiers elkaar raken. Dit geldt bijvoorbeeld voor intellectuele eigendomsrechten, maar ook voor investeringsbescherming en het Environmental Goods Agreement om de handel in milieugoederen te bevorderen.
Is het interne memo van 20 november authentiek?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Europese Commissie haar onderhandelaars oplegt «om zich te blijven verzetten tegen de bespreking van handelsaangelegenheden bij de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC)»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Commissie haar onderhandelaars aanspoort om zich strikt te verzetten tegen de bespreking van exclusieve eigendomsrechten van patenten op de klimaatconferentie?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat maatregelen om de negatieve klimaatimpact van de wereldhandel in te perken en het vrijmaken van patenten op de technologie, juist bijdragen aan duurzame en eerlijke handel?
Internationale handel vindt plaats waar verschillen bestaan tussen landen, regio’s of steden in bijvoorbeeld productiekosten, schaalvoordelen of arbeidsproductiviteit. Handel stimuleert een efficiëntere productie van de goederen en diensten. De specialisatie die daardoor plaatsvindt, kan voor minder druk op het milieu en de leefomgeving zorgen dan wanneer ieder land autarkisch zou zijn. Om ervoor te zorgen dat deze positieve gevolgen van de toename van handel en investeringen op het milieu daadwerkelijk plaatsvinden, steunt het kabinet bij elk bilateraal handelsakkoord de opname van een hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de internationale verplichtingen en afspraken van de verdragspartijen op gebied van milieu, arbeid en maatschappelijk verantwoord ondernemen vastgelegd. Daarmee wil het kabinet een duidelijke standaard zetten en zorgen dat handel niet tot gevolg heeft dat er onder lagere normen wordt geproduceerd.
Het kabinet deelt dus ook niet het oordeel van het bericht dat handel en klimaat twee verschillende belangen zijn die elkaar altijd tegenwerken. Er wordt bijvoorbeeld tussen een grote groep WTO-leden onderhandeld over het Environmental Goods Agreement, dat liberalisatie van de handel in milieugoederen beoogt en daarmee een goede bijdrage kan leveren aan het bereiken van klimaatdoelen.
Ook in TTIP kan een toename in handel van duurzame producten en diensten voordelen voor het milieu opleveren. Een voorbeeld is de maritieme industrie. De Jones Act en aanverwante regelgeving verplicht het gebruik van schepen onder vlag van de VS indien tussen twee punten in de VS wordt gevaren. Door gebrek aan internationale concurrentie is in de VS watertransport veel duurder dan in Europa. De waterinfrastructuur (zoals havens) is veel minder goed ontwikkeld. Slechts 4% van het transport vindt over water plaats – tegen 35% in de EU. Wegtransport leidt tot aanzienlijk hogere CO2-uitstoot. Daarnaast zijn Europese schepen milieuvriendelijker, bijvoorbeeld in de uitstoot van zwaveldioxide.
Verder kunnen innovatieve technologieën, onder meer op het gebied van duurzame energie, een belangrijke rol spelen in het terugdringen van negatieve effecten op het klimaat. Het octrooisysteem is een goede drijfveer gebleken voor de totstandkoming en verspreiding van dergelijke innovaties. Indien nodig kan door middel van licenties deze technologie ook door anderen dan de octrooihouder worden gebruikt. Veelal is dat echter niet nodig. Zo is er slechts zeer beperkte octrooiactiviteit op het gebied van «groene» technologieën in ontwikkelingslanden. Uit onderzoek van het United Nations Environment Programme (UNEP) en het Europees Octrooibureau (EOB)3 blijkt bijvoorbeeld dat in Afrika minder dan 1% van alle wereldwijde octrooien voor zogenaamde Climate Change Mitigation Technologies (CCMT) gedurende de periode 1980–2009 zijn geregistreerd. Vanwege het territoriaal beperkte karakter van octrooibescherming is deze kennis daar vrij beschikbaar.
Gaat u de Europese Commissie aanspreken over deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het handelscomité op 20 november jl. hebben de lidstaten met de Europese Commissie gesproken over dit onderwerp. De Commissie heeft daarbij aangegeven dat het klimaatakkoord en TTIP elkaar in hun doelstellingen moeten ondersteunen. Het kabinet steunt deze lijn en acht het daarom niet noodzakelijk om de Europese Commissie hier op aan te spreken.
Deelt u de mening dat het energiehoofdstuk in TTIP een forse toename van de invoer van fossiele brandstoffen uit de VS mogelijk maakt? Zo nee, waarom niet?
Het streven van de EU voor het energiehoofdstuk in TTIP is dat er een gelijk speelveld ontstaat op het gebied van energie en natuurlijke grondstoffen. Het doel is om een open en duurzame energiemarkt te stimuleren. De huidige ontwikkeling van schaliegas in de VS heeft tot gevolg dat de Amerikaanse industrie over goedkopere energie kan beschikken dan de Europese industrie. Afhankelijk van de inhoud van het energiehoofdstuk in TTIP en recente ontwikkelingen rondom de mogelijke ophef van het Amerikaanse exportverbod op olie en gas zou de import ervan uit de VS kunnen toenemen, mogelijk ten koste van de import uit andere landen. Hoeveel dit zal zijn, is op dit moment niet te zeggen.
DigiD in het buitenland |
|
Steven van Weyenberg (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Weet u dat voor het aanvragen van een DigiD in het buitenland het bezit van het Nederlanderschap een van de voorwaarden is?
Ja
Is het waar dat een in België woonachtige Duitser, met een (voormalige) onderneming in Nederland, geen DigiD kan aanvragen en zodoende digitaal geen beschikking heeft over zijn gegevens bij zijn pensioenfondsen ABP en/of zorgverzekeraar? Zo nee, waarom krijgen wij dan geluiden van personen in exact deze omstandigheid dat zij geen DigiD kunnen aanvragen? Zo ja, op welke wijze valt hier een oplossing voor te regelen?
Ja. De verkrijging van DigiD door een burger is aan voorwaarden gebonden. Niet-ingezetenen die via DigiD met de overheid of een publieke dienstverlener willen communiceren dienen onder meer de Nederlandse nationaliteit te hebben, omdat zij geen woonadres hebben in Nederland dat geregistreerd is in de Basisregistratiepersonen (BRP). Registratie in de BRP is van belang ter verificatie van de juistheid van de identiteit van de aanvrager. Omdat in de BRP ook de nationaliteit van een burger is opgenomen kan een nationaliteitstoets uitwijzen of een niet-ingezetene in de BRP is geregistreerd en of zijn of haar identiteit overeenkomt met dat van de aanvrager. Deze voorwaarde dient mede ter voorkoming van (pogingen tot) identiteitsfraude en -misbruik via het DigiD-stelsel. De in België woonachtige Duitser uit uw voorbeeld kan derhalve op dit moment geen DigiD aanvragen. Dat zal in de nabije toekomst wel tot de mogelijkheden kunnen gaan behoren.
Op 11 december 2015 heeft de ministerraad ingestemd met het wetsvoorstel uitvoering EU-verordening elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten. De EU-verordening betreft twee onderwerpen: De erkenning van elektronische identiteiten uit andere EU-lidstaten door openbare instanties in Nederland en de eisen die zij stelt aan het toezicht op, de erkenning van en de rechtsgevolgen voor vertrouwensdiensten (elektronische handtekeningen, elektronische zegels, elektronische tijdstempels, diensten voor aangetekende elektronische bezorging en certificaten voor de authenticatie van websites).
De verordening is ingegaan in 2014 en treedt gefaseerd in werking. Zo kunnen lidstaten sinds september 2015 besluiten elkaars vertrouwde elektronische identiteiten te accepteren; vanaf 18 september 2018 wordt dit verplicht als een lidstaat haar middel heeft laten notificeren in Brussel. De Nederlandse overheid moet dit middel dan voor toegang tot haar online-diensten accepteren.
Hoe beziet u bovenstaand antwoord in het licht van het Europese vrije verkeer van personen?
De verdragen die EU-burgers het recht verlenen om zich vrij te verplaatsen en te verblijven op het grondgebied van de lidstaten, voorzien niet in het recht voor EU-burgers digitaal te kunnen communiceren met overheden of publieke dienstverlenende organisaties van andere lidstaten.
De stremming van het treinverkeer tussen Bad Nieuweschans en Leer |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid op korte termijn met uw Duitse ambtgenoot in overleg te gaan over een snelle oplossing voor de vernielde spoorbrug bij Weener? Bent u bereid daarbij ook de mogelijkheid van een tijdelijke noodbrug in overweging te geven?
Ja, zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2. Het onderzoek van DB Netz naar een verbetering van de tijdelijke situatie loopt nog. Dit onderzoek wacht ik af.
Bent u bereid om u, als vervanging van de brug niet binnen vijf jaar lukt, maximaal in te zetten om de verbinding Groningen-Bremen over vijf jaar optimaal te maken conform de lange termijnvisie voor deze lijn?
Zoals ik al in mijn eerdere antwoord op vraag 2 heb vermeld, zal ik dit meenemen de brief aan mijn Duitse ambtscollega die ik binnenkort zal sturen.
Hoeveel goederenvervoer was er tot het ongeluk met de spoorbrug bij Weener via de grensovergang Nieuweschans? Wat zijn de gevolgen van omleiding via Zwolle-Bentheim voor dit goederenvervoer en de dienstregeling op het hoofdrailnet?
In de afgelopen jaren heeft er zeer incidenteel goederenvervoer plaatsgevonden via de grensovergang Nieuweschans. Zie verder de beantwoording van vraag 3 voor de consequenties voor het op te starten goederenvervoer van Veendam via Leer naar Bremen.
Klopt het dat de reistijd per vervangende bus tussen Nieuweschans en het Duitse Weener nu 22 in plaats van 10 minuten is terwijl de trein hier gewoon zou moeten kunnen rijden aangezien de defecte spoorbrug op het traject Weener-Leer ligt? Deelt u de conclusie dat de reiziger hierdoor onnodig benadeeld wordt?
Wat ik van de provincie Groningen begrijp uit haar contacten met DB Netz, is dat het nu niet mogelijk is om de trein te laten keren bij Weener. Hiervoor zijn technische aanpassingen nodig. Deze aanpassingen worden in het onderzoek van DB Netz meegenomen.
Bent u ermee bekend dat de trein Groningen-Leer nu 39 minuten stilstaat in Nieuweschans voordat deze terugkeert naar Groningen en deze trein dus in deze tijd makkelijk naar Weener op en neer kan rijden? Wat is de reden dat Weener niet meer wordt bediend en zijn er mogelijkheden om dit te herstellen?
Zie de beantwoording van vraag 18.
Wat is de stand van zaken met de geplande verhoging van de baanvaksnelheid tussen Groningen en Nieuweschans naar 140 km/uur?1 Klopt het dat deze snelheidsverhoging door ProRail geprogrammeerd staat voor de periode 2018–2020?
Het project tot verhoging van de baanvaksnelheid tussen Groningen en Nieuweschans bevindt zich momenteel in de planontwikkelingsfase. In opdracht van en in samenwerking met de Provincie Groningen, geeft ProRail hier uitwerking aan. Het klopt dat deze snelheidsverhoging geprogrammeerd staat voor de periode 2018–2020.
Bent u, gezien de huidige bijzondere omstandigheden, bereid om samen met betrokken partijen de realisatie van deze snelheidsverhoging te vervroegen en uit te breiden met het thans geïsoleerd gelegen traject Nieuweschans-Weener, zodat reistijdverlies en kosten van een mogelijk jarenlang voortdurend busvervoer tot een minimum wordt beperkt?
Ik wacht eerst de resultaten van het onderzoek van DB Netz af. In overleg met ProRail kan vervolgens bekeken worden of de snelheidsverhoging eventueel, technisch gezien, vervroegd kan worden.
Bent u bereid om deze snelheidsverhoging te realiseren met het European Train Control System (ETCS) level 2 in plaats van seinen en Automatische treinbeïnvloeding Nieuwe Generatie (ATB-NG) zodat er niet meer wordt geïnvesteerd in een verouderde technologie en na realisatie de goederentreinen vanuit de Randstad naar Veendam niet meer het dure ATB NG aan boord hoeven te hebben? Deelt u de mening dat ETCS op dit grensbaanvak de interoperabiliteit verbetert omdat zo Groningen vanuit Duitsland bereikbaar wordt zonder dat hiervoor ATB nodig is?
U vraagt mij om nu al te beslissen over de implementatie van een veiligheidssysteem in een project dat nog in de planvormingsfase verkeert. Ik kan op dit besluit niet vooruitlopen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rusland kan uitspraken EHRM naast zich neerleggen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bekrachtigen van deze wet door president Poetin?
Dit is een zeer zorgelijke ontwikkeling. Alle lidstaten van de Raad van Europa zijn verplicht tot het ten uitvoer leggen van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De interpretatie en uitvoering van nationale wetten, waaronder de Grondwet, mogen niet leiden tot een situatie waarin de lidstaten, waaronder de Russische Federatie, geen gehoor geven aan deze uitspraken.
Wat is exact de inhoud van de wet? In hoeverre zorgt die ervoor dat Rusland uitspraken over mensenrechten van het EHRM voortaan mag negeren?
De aangenomen wetgeving geeft het Constitutionele Hof van de Russische Federatie de mogelijkheid om te bepalen of uitspraken van interstatelijke organen aangaande klachten tegen de Russische Federatie op het gebied van mensenrechten en vrijheden in tegenspraak zijn met de Russische Grondwet. Het Constitutionele Hof kan de uitspraak vervolgens «onuitvoerbaar» verklaren, waarna de Russische autoriteiten tenuitvoerlegging van de uitspraak kunnen weigeren.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat Rusland, als lid van de Raad van Europa en partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), uitspraken van het EHRM, die dienen ter waarborging en naleving van mensenrechten, negeert? Zo ja, op welke wijze kunt u in Europees verband Rusland hierover aanspreken?
De Russische Federatie is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen en is derhalve verplicht om uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ten uitvoer te leggen.
De Russische Federatie wordt binnen de kaders van de Raad van Europa, onder meer door Secretaris-Generaal Jagland en binnen het Comité van Ministers, aangesproken op bovengenoemde ontwikkelingen. Het kabinet steunt dit.
Welke gevolgen heeft het bekrachtigen van deze wet door Poetin voor het lidmaatschap van Rusland van de Raad van Europa?
Het kabinet vindt het belangrijk om met Rusland in gesprek te blijven over mensenrechten. De Raad van Europa is een belangrijk forum in dit verband. Het kabinet hecht er dan ook aan dat Rusland lid blijft van de Raad van Europa en dat Rusland binnen dit forum duidelijk wordt aangesproken op zorgelijke ontwikkelingen zoals deze nieuwe wetgeving. Vooralsnog heeft het Constitutionele Hof zich nog niet over specifieke uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uitgesproken.
Op welke wijze is invulling gegeven aan de door u in antwoord op eerdere vragen2 aangekondigde initiatieven om Rusland diplomatiek aan te spreken op het naleven van uitspraken van het EHRM (mede naar aanleiding van de uitspraak van het Russische Constitutionele Hof hierover in juli jl.)? Wat is de oorzaak dat deze diplomatieke initiatieven geen effect hebben gehad?
Nederland spreekt zich in het Comité van Ministers regelmatig uit tegen het niet-uitvoeren van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens door lidstaten van de Raad van Europa, waaronder de Russische Federatie.
De berichtgeving op de website van het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de eigen bijdrage van het Modulair Pakket Thuis (MPT) en de informatie die gebruikers van het MPT ontvangen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving van het Centraal Administratiekantoor over (onder meer) de verschuiving van betaling per 4 weken naar betaling per maand?1
Ja.
Kent u de informatieverstrekking per brief over (onder meer) de verschuiving van betaling per 4 weken naar betaling per maand (brief 3 december 2015)?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom ontvangen gebruikers pas eind maart 2016 hun rekening over de maanden januari t/m maart 2016? Kan dat niet eerder?
De eigen bijdrage voor het mpt is sinds dit jaar in lijn gebracht met de andere eigen bijdragen in de Wlz, namelijk die voor zorg met verblijf, het volledig pakket thuis (vpt) en het persoonsgebonden budget (pgb). Bij deze leveringsvormen zijn met inwerkingtreding van de Wlz alleen het inkomen, vermogen en de leeftijd bepalende factoren voor de hoogte van de eigen bijdragen. De omvang van de benodigde zorg doet er voortgaan bij het mpt ook niet meer toe. Dit draagt bij aan een vereenvoudiging van de eigen bijdragen in de Wlz.
Onder meer in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet langdurige zorg is de Tweede Kamer geïnformeerd over de veranderingen die nodig zijn om tot een duurzaam informatiestelsel in de zorg te komen. Daarbij is ook aangegeven dat in de Wlz aansluiting plaats zal vinden op de iWlz. Door de aansluiting op de iWlz vindt een gestandaardiseerde en betrouwbare informatie-uitwisseling plaats tussen de ketenpartners in de Wlz (CIZ, Wlz-uitvoerders /zorgkantoren, zorgaanbieders en het CAK).2 Voor de leveringsvorm modulair pakket thuis vindt deze aansluiting plaats vanaf de eerste week van januari 2016.
De uitvoeringspraktijk voor het CAK verandert. Waar het CAK eerste informatie kreeg van de (verschillende) zorgaanbieders over het aantal uren geleverde zorg, krijgt het voortaan van zorgkantoren informatie dat er zorg geleverd wordt. Daarbij moeten de mpt-cliënten worden ondergebracht in de ICT-infrastructuur die voor zorg met verblijf, vpt en pgb wordt gehanteerd. Deze overgang kost enige tijd.
Een meerderheid van de Wlz-verzekerden die begin 2016 hun zorg via een modulair pakket thuis Wlz ontvangen krijgen de eerste factuur in 2016 inderdaad in de tweede of derde week van maart 2016. Die factuur wordt voorafgegaan aan een beschikking die in de periode eind februari – begin maart wordt verzonden. Het gaat kortom om een eenmalige vertraging van de eerste factuur die samenhangt met de vereenvoudiging van de systematiek van de eigen bijdragen en de bijbehorende aansluiting op de iWlz.
Bent u ervan op de hoogte dat op de website staat vermeld dat het mogelijk is een betalingsregeling te treffen in het geval dat betaling van drie maanden eigen bijdrage tegelijk een te zware financiële belasting is, wat niet in de informatieverstrekking per brief staat? Bent u bereid te organiseren dat deze informatie alsnog per brief naar gebruikers van het MPT verstuurd wordt op zo kort mogelijke termijn, bijvoorbeeld met de factuur van periode 11 of 12? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overgang van de eigenbijdragesystematiek vraagt een actieve, tijdige en transparante communicatie richting de cliënt. De door het CAK verstuurde informatiebrief is de eerste stap in die communicatie. Het CAK heeft inderdaad op de website al vermeld dat het mogelijk is om de eerste factuur gespreid te betalen. Het CAK heeft er voor gekozen om de hoofdpunten van de wijziging te vermelden. De mogelijkheid om gespreid te betalen zal worden genoemd op een flyer die met de beschikking eind februari/ begin maart zal worden meegezonden. Ook als klanten bellen naar aanleiding van de informatiebrief, wordt er op de mogelijkheid van een betalingsregeling gewezen.
In de brief worden cliënten overigens nadrukkelijk uitgenodigd om een proefberekening te maken op de website van het CAK. Zoals gezegd wordt de mogelijkheid van het gespreid betalen op de website vermeld bij de pagina die gaat over de wijzigingen van de eigen bijdragen per 2016.
Kunt u deze vragen op de kortst mogelijke termijn beantwoorden?
Ik heb er naar gestreefd u zo spoedig mogelijk de antwoorden op deze Kamervragen te doen toekomen.
Het bericht dat 900 gemeentelijke verordeningen niet rechtsgeldig zijn |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «900 gemeentelijke verordeningen niet rechtsgeldig»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat het aantal gemeenten (163) dat een of meer belastingverordeningen niet, of op een foutieve wijze gepubliceerd heeft, bijzonder hoog ligt?
Gemeenten dienen de tekst van een verordeningen bekend te maken in een digitaal gemeenteblad. Daadkracht constateert daarbij een drietal tekortkomingen:
Om te voorkomen dat alle betrokken overheidsorganisaties individueel voorzieningen moeten treffen voor de publicatie van het gemeenteblad is mede op verzoek van de VNG door BZK de Gemeenschappelijke Voorziening Officiële Publicaties (GVOP) tot stand gebracht. Overheidsorganisaties kunnen hier tegen betaling van een bijdrage in de kosten gebruik van maken om hun publicatieblad uit te geven. Bijna negentig procent van de gemeenten maakt van deze mogelijkheid gebruik en publiceert hiermee automatisch in het voorgeschreven Pdf-formaat. Zesenveertig gemeenten produceren het gemeenteblad zelf. Daarvan doen volgens Daadkracht vijfentwintig gemeenten dit niet in het voorgeschreven Pdf-formaat. Het gaat hier dus om een klein aantal gemeenten.
Daadkracht geeft dit bij ongeveer een derde van de gemeenten één of meerdere keren aangetroffen. Indien deze waarneming juist is vind ik dat het hier om een substantieel aantal gemeenten gaat.
Dit kan komen doordat verzuimd is om de verordening bekend te maken, maar ook doordat inwerkingtreding pas op een later tijdstip wordt beoogd en de bekendmaking om die reden nog enige tijd is uitgesteld. Daadkracht kan niet aangeven wat de achtergrond is van het niet publiceren van de verordeningen en ook niet om hoeveel gemeenten en verordeningen het gaat. Ik kan daarom ook geen oordeel geven over de vraag of hier sprake is van een groot aantal gemeenten dat fouten maakt.
Kunt u aangeven in wiens opdracht het onderzoeks- en adviesbureau Daadkracht dit onderzoek gedaan heeft bij gemeenten?
Daadkracht heeft op eigen initiatief tellingen uitgevoerd op basis van internetpublicaties. De bevindingen zijn niet in een rapport vastgelegd en niet aan de gemeenten voorgelegd.
Kunt u aangeven hoe de controle of gemeenten voldoen aan de eisen van het publiceren van belastingverordeningen is ingericht? Kunt u aangeven waarom dit op deze grote schaal niet gefunctioneerd heeft?
De bekendmaking van gemeentelijke verordeningen is geregeld in de artikelen 139 tot en met 144 van de Gemeentewet. Dit betreft een gemeentelijke aangelegenheid: het college van burgemeester en wethouders heeft tot taak dat de bekendmaking aan de wettelijke technische publicatie-eisen voldoet en is hierover verantwoording verschuldigd aan de raad. Gelet op artikel 124 van de Gemeentewet is er in een geval als dit geen ruimte voor interbestuurlijk toezicht door het provinciebestuur of een Minister op taken die uit de Gemeentewet voortvloeien.
Bij wijze van service worden door BZK steekproefsgewijs wekelijks twee gemeenten, provincies of waterschappen gecontroleerd op enkele bekendmakingvereisten. Daarbij wordt ook gekeken of door de gemeenteraad vastgestelde verordeningen daadwerkelijk zijn bekendgemaakt. De betrokken overheidsorganisaties ontvangen hiervan een rapportage met de aanbeveling om eventueel tekortkomingen te herstellen en naar de toekomst toe te voorkomen door de aanpassing van werkprocessen.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten hun verordeningen in het geheel niet elektronisch hebben gepubliceerd?
Alle gemeenten maken hun verordeningen elektronisch bekend, zij het niet altijd op de juiste wijze. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven waarom deze gemeenten hun verordeningen in het geheel niet elektronisch hebben gepubliceerd?
Zoals uit het antwoord op de vorige vraag blijkt zijn er geen gemeenten die in het geheel niet elektronisch publiceren.
Bent u het er mee eens dat het onwenselijk is dat er een groot aantal verordeningen nu niet rechtsgeldig is?
Ik deel niet de door Daadkracht getrokken conclusie dat alle niet correct gepubliceerde bekendmakingen onverbindend zijn. Het is aan de rechter om te oordelen of een tekortkoming in een bekendmaking zodanig is dat de betreffende bepalingen daardoor niet verbindend zijn. Voor zover mij bekend is het nog niet voorgekomen dat een rechter in een dergelijke situatie tot dat oordeel is gekomen.
Kunt u aangeven hoe u zich gaat inspannen om alle gemeenten aan de eisen omtrent het elektronisch publiceren van gemeentelijke verordeningen te laten voldoen?
In het kader van het programma Digitaal 2017 wordt een wetsvoorstel voorbereid dat erin voorziet dat bestuursorganen alle wettelijk voorgeschreven bekendmakingen en kennisgevingen moeten doen in een elektronisch publicatieblad dat met behulp van een centrale voorziening (thans de GVOP) wordt uitgegeven. Daarmee zal het niet langer kunnen voorkomen dat een bekendmaking niet voldoet aan wettelijke eisen m.b.t. het bestandsformaat.
Daarnaast zullen gemeenten naar aanleiding van de publicatie nog eens op het belang van een correcte wijze van bekendmaking worden gewezen en zal ik hierover contact opnemen met de VNG. Ook zal de steekproefsgewijze toetsing en advisering aan gemeenten worden voortgezet.
Kunt u verklaren waarom de balans van centrale banken voor 2% uit ANFA (Agreement on Net Financial Assets) bestaat (Duitsland) en bij anderen voor 30% (Frankrijk) of zelfs 50% (Ierland)?
ANFA is een overeenkomst tussen de ECB en de nationale centrale banken van het eurosysteem. Doel van deze afspraak is coördinatie tussen nationale centrale banken (NCB’s) om te waarborgen dat de totale netto financiële activa van nationale centrale banken niet boven het niveau uitstijgen waarop deze met het monetaire beleid kunnen interfereren. Deze netto financiële activa hebben betrekking op beleggingen van NCB’s die niet voor monetairebeleidsdoeleinden worden aangehouden. De Raad van Bestuur van de ECB stelt een totaalplafond vast waarboven deze totale netto financiële activa van het Eurosysteem niet mogen uitstijgen. Dit plafond wordt vastgesteld in overeenstemming met haar monetairebeleidsbeslissingen en ontwikkelingen in specifieke passivaposten op de balans van het eurosysteem, zoals de vraag naar bankbiljetten. ANFA beschrijft vervolgens hoe de maximumomvang van netto financiële activa van nationale centrale banken wordt bepaald. ANFA is een vertrouwelijk document en ik heb zelf geen beschikking over de inhoud van de overeenkomst. Nationale centrale banken in de EMU hebben binnen deze kaders de beleidsvrijheid om naar eigen inzicht hun beleggingsbeleid vorm te geven, voor zover dit in overeenstemming is met de afspraken die hierover gemaakt zijn en niet in conflict komt met het monetaire beleid dat door de ECB wordt vastgesteld. Het is dus aan de NCB’s zelf of zij de ruimte die hun geboden wordt op basis van ANFA benutten. Ik ken de specifieke overwegingen van de in de vraag genoemde NCB’s niet.
Kunt u per nationale centrale bank in het eurostelsel aangeven hoeveel zij onder de ANFA-overeenkomst opgekocht hebben?
Alle nationale centrale banken publiceren informatie over de omvang van hun portefeuilles in hun jaarverslagen. De mate van detail waarin NCB’s rapporteren over de samenstelling van hun portefeuilles verschilt echter. DNB rapporteert in het jaarverslag van 2014 dat de eigen beleggingsportefeuille een omvang heeft van 29,7 miljard euro1. Hiervan is 17,8 miljard euro belegd in euro’s. DNB geeft in het jaarverslag aan dat de eigen middelen voornamelijk zijn belegd in kortlopend schuldpapier van Amerikaanse en Duitse (semi)-overheden. De Europortefeuille is ontstaan vanuit de omzetting van de voormalige portefeuille in D-marken.
Kunt u aangeven of staatsobligaties, obligaties van internationale instellingen, obligaties van staatsdeelnemingen opgekocht mogen worden onder het ANFA-programma en welke limieten van toepassing zijn?
De ANFA-overeenkomst ziet op de maximale omvang van de netto financiële activa, maar legt geen beperkingen op ten aanzien van het type belegging. Zoals vastgelegd in het ECB-besluit voor de uitvoering van het Public Sector Purchase Programme (PSPP)2 (dit is het aankoopprogramma voor staatsobligaties en obligaties van nationale en Europese instellingen en is, naast de aankoopprogramma’s voor securitisaties en gedekte obligaties, een van de drie aankoopprogramma’s die gezamenlijk ook wel QE worden genoemd, zie beantwoording op vraag 12 voor meer toelichting) mag het belang van het eurosysteem van nationale centrale banken en de ECB in een specifieke uitgifte van een obligatie in elk geval niet groter zijn dan 33%, mede om een blokkerende minderheid voor het eurosysteem bij de activering van collective action clauseste voorkomen. Deze limiet geldt voor het totale belang van het eurosysteem (dus zowel aankopen in het kader van monetair beleid als de eigen beleggingsportefeuilles van NCB’s).
Kunt u inzage geven in de ANFA-overeenkomst (zo nodig vertrouwelijk)?1
Zie antwoord op vraag 1.
Los van de inhoud, wie zijn de ondertekenaars van de ANFA? Wat is het doel achter deze afspraak? Hebt u zelf kennis van de inhoud van ANFA?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Ierse centrale bank de ANFA overeenkomst geschonden heeft in 2013 en dat Ierland daarvoor feitelijk niet gestraft is?2
Ik heb zelf geen informatie over in hoeverre nationale centrale banken de ANFA-overeenkomst naleven. De limieten die uit ANFA voortvloeien zijn mij ook niet bekend, dus ik kan niet beoordelen of nationale centrale banken deze limieten overschrijden.
Heeft u er kennis van genomen dat zelfs president Draghi van de Europese Centrale Bank niet begrijpt waarom sommige centrale banken obligaties kopen?3
Ik heb kennis genomen van de betreffende persconferentie.
Weet u welke centrale banken zich aan de ANFA-overeenkomst houden en welke landen in het verleden de ANFA-overeenkomst geschonden hebben? Kunt u een lijst geven van centrale banken die zich niet aan de ANFA-overeenkomst gehouden hebben?
Om de in het antwoord op vraag 6 genoemde redenen kan ik een dergelijke lijst niet geven. Het is aan de Raad van Bestuur van de ECB om hierop toe te zien, zodat zij volledige controle over de omvang van de Eurosysteembalans houdt en gewaarborgd blijft dat de operaties van NCB’s de uitvoering van het gemeenschappelijke monetaire beleid niet verstoren.
Kunt u aangeven hoe de Nederlandsche Bank (een 100% staatsdeelneming) met ANFA is omgegaan (inclusief bedragen en waarin belegd is) sinds de start van de Eurozone?
Zie antwoord op vraag 2.
Wie garandeert en controleert of er bij ANFA geen sprake is van monetaire financiering van staatsschuld?
Zie antwoord op vraag 13.
Welke mate van openheid over het totale ANFA-programma acht u wenselijk? Hoe gaat u dat bereiken?
In het kader van de transparantie zou het goed zijn om deze overeenkomst openbaar te maken. Ik zal hierover met DNB in gesprek treden. Dit is uiteindelijk echter aan de ECB en de nationale centrale banken.
Kunt u aangeven hoeveel van de staatsobligaties (per land) die in de Eurozone zijn uitgegeven
De ECB publiceert wekelijks op haar website6 een geconsolideerde balans van het eurosysteem van centrale banken. Deze geconsolideerde balans bevat informatie over de totale omvang van eurobeleggingen op de balans van het eurosysteem (dus zowel in het kader van monetair beleid als eigen beleggingsportefeuille van NCB’s), maar geen uitsplitsing naar staatsobligaties per land en andere beleggingen.
Meer uitgesplitste informatie is beschikbaar voor de aankopen van staatsobligaties door het eurosysteem binnen het PSPP. Zoals bekend kopen de ECB en de NCB’s maandelijks voor 60 miljard euro op aan schuldpapier, waarvan het grootste deel staatsobligaties en obligaties uitgegeven door publieke instellingen (zie Kamerbrief BFB 2015–246M). De ECB publiceert maandelijks op haar website7 per land informatie over aankopen in het kader van het PSPP voor het eurosysteem als geheel. Zie hieronder de stand per 31 december 2015:
as at
31 December 2015
Monthly net purchases*
Cumulative monthly net purchases*
Weighted average remaining maturity in years
1,155
12,641
8.52
1,446
15,896
9.51
0
285
5.82
10,443
115,625
7.00
0
48
2.54
5,137
56,817
9.70
734
8,086
7.59
8,267
91,767
7.73
684
7,583
9.40
7,181
79,209
9.27
104
1,107
6.01
42
1,115
6.07
23
684
5.85
7
282
9.62
2,191
25,612
6.51
1,018
11,220
10.36
197
2,228
7.97
277
4,622
8.58
5,403
60,104
6.97
44,309
494,930
8.02
Deze tabel geeft bijvoorbeeld aan dat in het kader van het PSPP in de maand december voor 2,19 miljard euro aan Nederlandse staatsobligaties en obligaties van Nederlandse instellingen is opgekocht door het eurosysteem als geheel. De cumulatieve omvang van de aankopen van Nederlandse staatsobligaties en obligaties van Nederlandse instellingen door het eurosysteem bedroeg per 31 december 2015 25,6 miljard euro.
Uit hoofde van het Securities Markets Programme (SMP) heeft het eurosysteem daarnaast nog € 122,95 miljard (stand 15 januari 2016) aan Europese staatsobligaties in bezit. Omdat het SMP beëindigd is, neemt deze portefeuille gestaag in omvang af.
Er worden geen staatsobligaties uitgegeven door het EFSF, ESM, EFSM en GLF. Wel hebben o.a. het EFSF en het ESM obligaties uitgegeven ter financiering van de leningen die in het kader van steunprogramma’s zijn verschaft. Deze obligaties worden opgekocht in het kader van het PSPP (in de bovenstaande tabel opgenomen onder Supranationals). Nationale centrale banken kunnen dergelijke obligaties ook aankopen voor hun eigen beleggingsportefeuilles.
Is er sprake van monetaire financiering van staatsschuld in de Eurozone?
Antwoord op vraag 10 en 13: In lijn met het verbod op monetaire financiering worden overheidsobligaties alleen op de secundaire markt gekocht. De ECB monitort dat NCB’s het verbod op monetaire financiering respecteren en rapporteert hierover in haar jaarverslag.
Wie maakt een (syteem)risicoanalyse van deze enorme hoeveelheden staatsleningen die door andere landen van de eurozone gedekt worden?
De ECB is onafhankelijk in het uitvoeren van het monetaire beleid. De ECB weegt de hiermee gepaard gaande risico’s mee in de uitvoering van het monetaire beleid gericht op een duurzame aanpassing in de inflatieontwikkeling conform het mandaat van prijsstabiliteit. In algemene zin brengt de aankoop van obligaties altijd een bepaalde mate van kredietrisico met zich mee. De inrichting van het Public Sector Purchase Programmevoorziet in een beperkte mate van risicodeling met betrekking tot kredietrisico binnen het eurosysteem. Daarnaast loopt DNB renterisico uit hoofde van de uitvoering van de opkoopprogramma’s.
Welke risico’s zijn er verbonden aan deze massale opkoopprogramma’s en worden zij in uw ogen goed gemanaged?
Zie antwoord vraag 14.
Wanneer stapt de eurozone af van het massaal opkopen van alle (semi)publieke obligaties die er maar te vinden zijn?
Zie antwoord vraag 14.
Mbo-opleidingen die jaarlijks tientallen studenten met psychische of lichamelijke beperkingen niet toelaten |
|
Loes Ypma (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het beeld, zoals dat uit een rondvraag van de Volkskrant rijst, dat jaarlijks tientallen studenten met psychische of lichamelijke beperkingen niet worden toegelaten tot een mbo-opleiding en zorgstudenten die wel zijn aangenomen lang niet altijd de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben?1
Jaarlijks ontvangen Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB), de Ombudslijn mbo, de Onderwijsinspectie en mijn ministerie enige tientallen meldingen van studenten die aangeven niet te zijn toegelaten tot een mbo-opleiding of niet de ondersteuning te ontvangen die ze nodig hebben. Uit de beschikbare informatie is niet altijd af te leiden of het gaat om een weigering vanwege een psychische of lichamelijke beperking of om een andere reden, bijvoorbeeld omdat de opleiding vol zat. Ik kan daarom niet aangeven wat het aantal jongeren is dat vanwege een psychische of lichamelijke beperking is afgewezen voor een mbo-opleiding of niet de benodigde ondersteuning ontvangen.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Kinderombudsman dat jongeren met leerproblemen geen goede begeleiding krijgen en het vooral ontbreekt aan gerichte persoonlijke aandacht?
Mbo-instellingen zijn op grond van de Wet gelijke behandeling handicap of chronische ziekte verplicht om hun studenten de ondersteuning te geven die ze nodig hebben, mits die geen onevenredig beslag legt op de instelling, De signalen die de Kinderombudsman ontvangt wijzen erop dat studenten soms niet de juiste ondersteuning krijgen. Zoals in de afgelopen voortgangsrapportages over passend onderwijs is aangegeven zijn mbo-instellingen goed van start gegaan met de invoering van passend onderwijs. Dat wil niet zeggen dat er geen zaken misgaan. Door passend onderwijs zijn mbo-instellingen de manier waarop ze extra ondersteuning aanbieden gaan veranderen. Dat proces is nog gaande, maar mag er niet toe leiden dat studenten niet de benodigde ondersteuning krijgen.
Mbo-instellingen hebben genoeg mogelijkheden om hun studenten passende en persoonlijke begeleiding te bieden. Instellingen krijgen ten eerste voldoende financiële middelen om de ondersteuning vorm te geven en hun personeel hierin te scholen. Ten tweede subsidieer ik activiteiten van de MBO Raad die erop gericht zijn om passend onderwijs in het mbo verder te professionaliseren. Bovendien doet het kabinet met de Lerarenagenda een forse investering in leraren, onder andere door extra te investeren in lerarenbeurzen. Ook mbo docenten kunnen zich met deze beurs verder scholen om nog beter om te gaan met verschillen tussen leerlingen in de klas.
Hoe reageert u op de 188 klachten die dit kalenderjaar binnenkwamen bij de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs die direct of indirect te maken hadden met passend onderwijs?
Laat ik voorop stellen dat studenten recht hebben op goede ondersteuning door mbo-instellingen. Mbo-instellingen zijn verplicht om jongeren de ondersteuning te geven die ze nodig hebben, mits dat niet tot een onevenredige belasting voor de instelling leidt. Elke onterechte weigering is er één te veel. Studenten moeten hun klacht over het niet toelaten of gebrek aan ondersteuning eerst bij de mbo-instelling indienen, en proberen samen het probleem op te lossen. Als ze daar niet uitkomen kan een onderwijsconsulent de student adviseren en bemiddelen tussen de student en de school.
Wat het op dit moment lastig maakt is dat signalen over onvolkomenheden rondom passend onderwijs in het mbo op verschillende plaatsen binnen komen. Daarom ga ik met de MBO Raad en het JOB in gesprek over hoe we op een meer eenduidige manier de signalen die ons ondanks bovenstaande maatregelen bereiken, kunnen behandelen. Het is overigens zo dat niet elk signaal dat binnenkomt wijst op een onterechte afwijzing. Soms is er sprake van een misverstand of is er een gegronde reden om een student niet toe te laten.
In welk deel van de gevallen vormen irreële verwachtingen van de betrokken jongeren met een beperking, zoals de MBO Raad suggereert, een geldig excuus voor hun afwijzing?
Veel signalen zijn niet concreet genoeg en bevatten onvoldoende informatie om een uitspraak te doen of sprake is van irreële verwachtingen. Om te voorkomen dat jongeren zich met irreële verwachtingen aanmelden voor een mbo-opleiding is het belangrijk dat ze zich in het voortgezet onderwijs al goed oriënteren op een vervolgopleiding. Daarom is naast professionalisering van docenten en loopbaanbegeleiders ook geïnvesteerd in de samenwerking tussen vmbo- en mbo scholen op het gebied van loopbaanoriëntatie. Verder is het de taak van mbo-instellingen om jongeren met irreële verwachtingen van een opleiding te helpen bij het zoeken van een opleiding die beter bij hen past.
Op welke wijze(n) gaat er verbetering komen in de situatie, nu u wilt dat scholen ouders meer erbij betrekken, als er wordt afgesproken wat een student nodig heeft om een opleiding tot een goed einde te brengen en er een wet komt die studenten het recht geeft om te worden toegelaten tot een mbo-opleiding?
Het is van belang dat een mbo-instelling en een student duidelijke afspraken maken over de ondersteuning die een student nodig heeft. Het is goed als ouders bij deze afspraken betrokken worden. Als deze afspraken zijn opgenomen in de onderwijsovereenkomst is het voor alle partijen duidelijk welke ondersteuning een student hoort te ontvangen en kunnen misverstanden daarover snel worden opgelost. Ik werk aan een wetsvoorstel waarmee studenten die over de juiste vooropleiding beschikken het recht op toelating tot het mbo krijgen. Bovendien bevordert de aanmelddatum voor een mbo-opleiding van 1 april dat mbo-instellingen op een vroeg tijdstip een intake kunnen verzorgen en al vroeg weten welke ondersteuning een aankomend student nodig heeft.
Het bericht ‘misstanden in de varkenshouderij’ |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «120 misstanden in de Nederlandse varkenshouderij anno 2015» van Stichting Varkens in Nood?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport? Wat gaat u doen om misstanden tegen te gaan?
Veel van de literatuur waar in dit rapport naar verwezen wordt, is mede de basis geweest voor het kabinetsbeleid zoals aangegeven in de beleidsbrief dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 651) en eerder de Nota Dierenwelzijn (2008). Sindsdien zijn er door sector, keten en overheid, vaak samen met maatschappelijke organisaties, flinke stappen gezet in de verbetering van het welzijn van dieren, ook van varkens. Maar we zijn nog niet klaar en veranderen kost tijd.
De manier waarop in Nederland varkens worden gehouden is mede resultaat van een in de loop van decennia tot stand gekomen afweging van verschillende belangen. Daarbij gaat het om het welzijn en gezondheid van het dier, maar ook om volksgezondheid, voedselproductie en economische belangen. Dat heeft geleid tot de huidige typen houderijsystemen, van intensief tot biologisch. Voor alle varkens, ongeacht in welk houderijsysteem ze worden gehouden, gelden de (grotendeels in Europees verband) afgesproken regels ter borging van het welzijn en de gezondheid. De NVWA controleert en treedt handhavend op bij overtredingen.
De sector werkt daarnaast aan het verduurzamen van de varkenshouderij. De samenwerkende varkensvleesketen heeft in het Recept Duurzaam Varkensvlees en bijbehorende agenda aangegeven hoe zij komende jaren hieraan werkt. Daarbij is er aandacht voor een flink aantal in het rapport van Varkens in Nood genoemde vraagstukken. Zoals het uitfaseren van castreren en couperen, het verschaffen van nestmateriaal en ontwikkelen van nieuwe kraamconcepten zoals de Pro Dromi kraamstal. Ook het tegengaan van brand in stallen, kwaliteit van transport inclusief maatregelen bij extreme hitte of koude (in samenwerking met de NVWA) zijn aandachtspunten.
Wijziging van (delen van) systemen is tijdrovend, kostbaar en complex is. Goede vermarkting, het zoeken naar nieuwe onderscheidende marktconcepten en het maken van afspraken tussen boeren, ketenpartijen en retail moeten dat mogelijk maken en moeten leiden tot een goed verdienmodel. Bij het verder verduurzamen van de varkenshouderij is het dan ook van belang dat er voldoende maatschappelijk draagvlak blijft bestaan.
Het beleid is gericht op verbeteren van het welzijn van varkens, onder andere in Europees Verband door de Verklaring van Kopenhagen. Ik verwijs u hiervoor naar de beleidsbrief dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 651) en de stand van zaken brief van 30 maart jl. (Kamerstuk 28 286 nr 799). Ten aanzien van vaderdieren in de varkenshouderij is een afschrift aan uw Kamer gestuurd van de antwoordbrief aan Wakker Dier (2015D32746, dd. 9 september jl.).
Het is wettelijk voorgeschreven dat zieke of gewonde dieren verzorgd moeten worden – zo nodig afzonderlijk van de groep – en dat er indien nodig een dierenarts wordt ingeschakeld; hoe handhaaft u deze wettelijke plicht?
De NVWA handhaaft op de normen gesteld in het Besluit houders van dieren. In het Besluit is voorgeschreven dat wanneer zorg aan een dier geen verbetering in de toestand van het zieke of gewonde dier brengt, zo spoedig mogelijk een dierenarts wordt geraadpleegd. Daarnaast wordt ook gesteld dat een ziek of gewond dier zo nodig wordt afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel. De NVWA stelt vast of zieke of gewonde dieren op het bedrijf tijdig worden behandeld door de houder en of er tijdig een dierenarts is geraadpleegd voor dieren waarvoor de verzorging kennelijk geen verbetering in de toestand van het dier heeft gebracht. Getracht wordt om de oorzaak van het ontstaan van zieke of gewonde dieren te achterhalen. Inzage van het bedrijfsbehandelplan, het bedrijfsgezondheidsplan en de diergeneesmiddelenadministratie kan een beeld geven over het management op dit punt. Eveneens wordt vastgesteld of zieke of gewonde dieren tijdig worden afgezonderd in een geschikte huisvesting.
In het algemeen constateerde de NVWA dat zieke en /of gewonde varkens behandeld worden. In enkele gevallen ziet de NVWA dat de behandeling of huisvesting niet passend is bij de aandoening. In die gevallen wordt door de inspecteur een herstelmaatregel opgelegd en wordt de dierenarts ingeschakeld waar het bedrijf een overeenkomst mee heeft, om direct diergeneeskundige zorg te verlenen.
Indien de bevindingen daartoe aanleiding geven, wordt bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk opgetreden.
Herkent u het beeld dat Stichting Varkens in Nood schetst dat zieke dieren in de praktijk vaak niet behandeld worden? Zo nee, waar baseert u dat op? Kunt u inschatten hoe vaak zieke dieren behandeld worden? Welke rapporten zijn hierover beschikbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Het rapport rept ook over het niet beschikbaar zijn van geschikt afleidingsmateriaal, strooisel en nestelmateriaal; hierover is eerder met de Kamer gesproken, onder andere in het kader van de EU-richtlijn 2008/120/EC, hoofdstuk 1, punt 4 en de motie Van Gerven2; welke voortgang kunt u melden over afleidingsmateriaal, strooisel en nestmateriaal en welk tijdspad wordt hier bewandeld?
De NVWA constateert de laatste jaren minder overtredingen op het ontbreken van afleidingsmateriaal. Tegenwoordig worden vaak meerdere soorten afleidingsmateriaal aangeboden. Steeds meer bedrijven doen mee aan initiatieven vanuit de markt waarbij meer aandacht is voor het afleidingsmateriaal. Indien nestmateriaal ontbreekt, is dit over het algemeen als gevolg van het niet geschikt zijn in relatie tot het mengmestsysteem. Steeds vaker wordt, waar mogelijk, een jute zak als nestmateriaal gebruikt.
De bestuurders van belangenorganisaties onderkennen dat de sector nog een slag te maken heeft in de aanbieding van geschikt afleidings- en nestmateriaal en nemen initiatief. In overleg met sector, beleid en toezicht worden afspraken gemaakt over de snelheid waarmee deze slag gemaakt dient te worden. Handhaving wordt daarbij ingezet als stok achter de deur. Waar wordt geconstateerd dat het afleidingsmateriaal ontbreekt handhaaft de NVWA.
Onderkent u dat het feit dat zeugen tussen ijzeren stangen staan, waarbij ze letterlijk hun kont niet kunnen keren, een zeer ernstig dierenwelzijnsprobleem is? Hoe gaat u bewerkstelligen dat het alternatief, de Prodromi-stal, zo snel mogelijk in de hele sector geïmplementeerd wordt?
Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op de vragen «Einde kraam box voor zeugen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2139).
Onderkent u dat slechte waterkwaliteit en vervuilde drinkwatersystemen de groei en verspreiding van antibioticaresistente bacteriën bevorderen? Zo ja, welke actie onderneemt u om dit tegen te gaan?
Vanwege dierenwelzijn, diergezondheid en volksgezondheid (terugdringen antibioticagebruik en het ontstaan van resistentie) is het van belang dat varkens over voldoende water beschikken van goede kwaliteit. Indien de NVWA bij inspecties constateert dat de waterkwaliteit evident niet toereikend is, vindt interventie plaats. Om echter ook in minder evidente gevallen te kunnen handhaven, ontwikkelt de NVWA de komende maanden in samenspraak met beleid en wetenschap, een scherpere aanpak voor handhaving op waterkwaliteit. Vanaf 2017 zal deze verscherpte aanpak door de NVWA worden toegepast.
Commerciële handel in weefsel en ledematen van geaborteerde kinderen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat klinieken van Planned Parenthood Federation of America (PPFA), de grootste aanbieder van abortussen in de Verenigde Staten, commerciële handel dreven met bedrijven en laboratoria in weefsel en ledematen van geaborteerde kinderen?1
Ik heb kennis genomen van de informatie in de door u aangedragen bronnen.
Bent u ermee bekend dat klinieken van de PPFA de abortusmethode wijzigden met als doel het zo intact mogelijk «oogsten van organen», zoals het menselijk hart, menselijke ogen, de menselijke lever en de menselijke hersenen?
Het verslag van de hoorzitting die op 29 september 2015 in het Huis van Afgevaardigden in de Verenigde Staten (VS) is gehouden, laat zien dat – geheel in overeenstemming met de Amerikaanse federale wetgeving uit 1993 – de PPFA donatie van foetaal weefsel voor medisch onderzoek faciliteert. Een donatie gebeurt uitsluitend op wens van en met nadrukkelijke toestemming van de betrokken vrouw. Minder dan 1% van de PPFA klinieken faciliteert deze donaties. Er is geen sprake van commerciële handel of van een winstoogmerk.
Er is geen sprake van het wijzigen van de methode van afbreking van een zwangerschap om foetaal weefsel zo intact mogelijk te verkrijgen; het is altijd de gezondheid van de vrouw die voorop staat bij het kiezen van de methode van zwangerschapsafbreking.
Wat vindt u van de genoemde handelwijze van Planned Parenthood? Deelt u de mening dat commerciële handel in weefsel en organen van geaborteerde kinderen en het wijzigen van de abortusmethode om organen zo intact mogelijk te «oogsten» onwenselijk zijn?
De Nederlandse Wet2 foetaal weefsel stelt dat het verboden is een vergoeding te geven of te ontvangen voor het ter beschikking stellen van foetaal weefsel voor bewaring of gebruik. Commerciële handel in organen of weefsel dat overblijft na een abortus is dan ook niet toegestaan. De behandelmethode wordt bepaald door de arts in samenspraak met de ongewenst zwangere vrouw. Uitgangspunt hierbij is dat de vrouw de best mogelijke zorg krijgt.
Daar komt bij dat in de Wet afbreking zwangerschap is neergelegd dat een kliniek beheerd wordt door een rechtspersoon die geen winst nastreeft. In Nederland voldoet de abortushulpverlening aan hoge kwaliteits- en veiligheidsnormen. De inspectie voor de Gezondheidszorg houdt hierop toezicht.
Gezien de overeenkomsten in Nederlandse en Amerikaanse wetgeving met betrekking tot bewaren en gebruiken van foetaal weefsel is er geen aanleiding om hierover op diplomatiek niveau te acteren.
Welke diplomatieke mogelijkheden heeft u in de afgelopen periode benut, en gaat u ook de komende periode benutten, om dergelijke praktijken in de Verenigde Staten te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat commerciële handel in organen van geaborteerde kinderen en/of het wijzigen van de abortusmethode met als doel het zo intact mogelijk «oogsten van organen», niet in Nederlandse abortusklinieken, ziekenhuizen en universitaire medische centra voorkomen? Deelt u de mening dat dit in strijd zou zijn met onze wetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bedraagt de subsidie die de International Planned Parenthood Federation (IPPF), waar de PPFA deel van uitmaakt, direct, dan wel indirect ontvangt vanuit de Nederlandse rijksbegroting? Klopt het dat de totale subsidie jaarlijks meer dan € 5 miljoen bedraagt? Is het mogelijk de subsidiebedragen uit te splitsen naar de verschillende subsidieregelingen, zoals het Safe Abortion Action Fund, de subsidie van het Fonds Keuzes en Kansen, SALIN en de subsidieregeling BZ? Hoeveel subsidie is de regering voornemens in 2016 te verstrekken aan de IPPF?
De jaarlijkse subsidie aan IPPF bedraagt 2,5 miljoen euro en valt onder het Fonds «Keuzes en Kansen». Deze subsidie wordt specifiek ingezet voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van jongeren. De PPFA ontvangt geen financiële steun van IPPF.
IPPF is een belangrijke partner van Nederland om het gebrek aan anticonceptie terug te dringen en zo de 225 miljoen vrouwen wereldwijd, die wel anticonceptie willen gebruiken maar daar momenteel geen toegang toe hebben, meer zeggenschap over hun eigen leven te geven. Daarom is de regering voornemens om de bijdrage aan IPPF wat te verhogen en tevens hun inzet op humanitaire hulp te versterken.
De SALIN subsidieregeling is enkele jaren geleden afgerond. Het Safe Abortion Action Fund ontvangt 3,8 miljoen euro over een periode van 4 jaar.
Hoeveel bedraagt de subsidie die de IPPF direct dan wel indirect ontvangt vanuit de Europese Unie? Is het mogelijk de subsidiebedragen uit te splitsen naar de verschillende subsidieregelingen?
In 2014 ontving IPPF € 992.000 van de Europese Commissie en in 2013 € 625.000.
Kunt u garanderen dat geen van de onder vraag 6 en 7 genoemde subsidies gebruikt wordt voor commerciële handel in organen van geaborteerde kinderen of voor abortussen waarbij de methode gewijzigd wordt met als doel het zo intact mogelijk «oogsten van organen»?
Er is geen sprake van commerciële handel. Intrekken van subsidies aan IPPF is niet aan de orde en ook niet gewenst. IPPF’s dienstverlening komt vooral ten goede aan arme, kwetsbare mensen en jongeren.
Als u op de voorgaande vraag geen garanties kunt geven, bent u dan bereid om de Nederlandse subsidies aan de IPPF in te trekken en / of zich op Europees niveau sterk te maken voor het intrekken van de subsidies aan de IPPF?
Zie antwoord vraag 8.
Een snel stijgend aantal beschadigingen aan boerderijen en drainagesystemen door bodemdaling in Groningen |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een snel stijgend aantal beschadigingen aan boerderijen en drainagesystemen door bodemdaling in Groningen?1
Ja, het is mij bekend dat het aantal meldingen van schade is toegenomen.
Waarom ontkennen de NAM en de Commissie Bodemdaling deze problemen en stellen ze dat hier slechts gaat om zettingsschade?
NAM en de Commissie Bodemdaling concluderen op basis van onderzoek dat ten gevolge van de gaswinning de bodem in de provincie Groningen gelijkmatig daalt. De bodemdaling uit zich door een daling van het maaiveld. De drainagebuizen die zich in de bodem bevinden zakken ook mee. In de onderzoeken wordt verder geconcludeerd dat het waterpeil door de bodemdaling ten gevolge van de gaswinning in absolute zin niet wordt beïnvloed. Wel is er een verband gelegd tussen de invloed van deze bodemdaling op het waterpeil in relatieve zin (ten opzichte van de bodem). Indien vernatting van de bodem optreedt kan het waterpeil worden aangepast. Het aanpassen van het waterpeil bij bodemdaling is een verantwoordelijkheid van het waterschap. Het waterschap voert deze aanpassingen uit op kosten van de veroorzaker van de bodemdaling.
NAM en de Commissie Bodemdaling concluderen daarnaast op basis van onderzoek dat in het verleden het waterpeil is aangepast om grond beter geschikt te maken voor de landbouw of voor een ander gebruik. Dit heeft geleid tot ongelijkmatige inklinking van veenlagen en in mindere mate van kleilagen. Deze inklinking treedt op in het gehele noordelijke en westelijke deel van Nederland. Schade die hierdoor ontstaat wordt zettingsschade genoemd.
Waarom probeert de NAM alweer onder het betalen van schadevergoedingen uit te komen? Wat zegt dit over het lerend vermogen van de NAM?
In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat de exploitant van een mijnbouwwerk schade door bodembeweging die het gevolg is van de mijnbouwactiviteiten moet vergoeden. NAM zal de schade die is ontstaan door bodembeweging dan ook moeten vergoeden, voor zover de schade het gevolg is van de gaswinning.
Hoe kan er sprake zijn van zettingsschade, als drainagebuizen die eerst boven het waterniveau lagen, er nu onder liggen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wanneer kan het nadere onderzoek van de Commissie Bodemdaling en Grontmij verwacht worden?
De Commissie Bodemdaling laat momenteel door Grontmij een onderzoek uitvoeren naar landbouwschade als gevolg van ongelijkmatige bodemdaling op een tweetal pilots binnen de provincie Groningen. De eindrapportage wordt voorjaar 2016 verwacht.
Kunt u de NAM aanspreken op het bewerkstelligen van een fatsoenlijke oplossing op korte termijn?
Ik ben samen met de NCG in overleg met NAM om een goede afhandeling van de schade ten gevolge van de gaswinning in Groningen te bewerkstelligen.
In het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen is beschreven dat bewoners indien er sprake lijkt van bodemdaling een casemanager toegewezen krijgen. Hierdoor ontstaat er voor deze groep bewoners één aanspreekpunt met een vast contactpersoon. Dit moet ertoe leiden dat bewoners beter en sneller geholpen worden en schade sneller kan worden hersteld.
De vernieling van drie Nederlandse bedrijven in Ethiopië |
|
Jan Vos (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Menigte verwoest Nederlandse bedrijven in Ethiopië: aanval niet te stuiten» en «Protests in Ethiopia leave at least five dead, possibly many more»?1 2
Ja.
Bent u reeds in contact met de volgens het RTL-artikel getroffen Nederlandse bedrijven? Zijn er naast deze drie bedrijven nog meer (al dan niet Nederlandse) bedrijven getroffen? Kunt u daarbij aangeven of de getroffen bedrijven gebruikmaken of hebben gemaakt van het bedrijfsleveninstrumentarium?
De Nederlandse ambassade staat in bijna dagelijks contact met de twee getroffen Nederlandse bedrijven, Solagrow en Grazeland. Ik heb mijn persoonlijke blijk van medeleven laten overbrengen. Andere Nederlandse bedrijven hebben geen schade opgelopen. Grazeland heeft een Private Sector Investering (PSI) subsidie ontvangen ter waarde van bijna 620.000 Euro. Solagrow heeft eerder een Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) subsidie ontvangen, maar dit is voornamelijk ten goede gekomen aan een andere, niet getroffen boerderij van Solagrow.
Wat is volgens u de aanleiding van de aanvallen? Deelt u de opvatting uit het RTL-artikel dat de aanval een gevolg is van land grabbing?3
De voorgenomen uitbreiding van de hoofdstad Addis Abeba op het grondgebied van de Oromo bevolking heeft de vrees aangewakkerd voor land grabbing en onteigeningen. Bij betogingen tegen het uitbreidingsplan gaan betogers soms over tot geweld. De directe aanleiding voor het plunderen en in brand steken van de Nederlandse bedrijven is echter niet duidelijk. Het land waarop beide bedrijven zijn gevestigd, was oorspronkelijk niet in individueel maar in gemeenschappelijk gebruik. Voorafgaand aan de vestiging van de Nederlandse bedrijven (Solagrow in 2012 en Grazeland in 2013) heeft in beide gevallen intensief overleg plaatsgevonden tussen de regionale overheid, de lokale boeren en de Nederlandse ondernemers over vormen van economische samenwerking en het aanleggen van voorzieningen voor de gehele gemeenschap. Dit heeft ertoe geleid dat de samenwerking met de bevolking de afgelopen jaren goed is verlopen. Voorlopig moeten we het houden op uit de hand gelopen woede van een bevolking die vreest voor verlies van traditionele landrechten.
Hoe bestempelt u de door Reuters gestelde gang van zaken dat de Ethiopische regering als eerste landeigenaar zonder (enig) overleg met de lokale bevolking land toeschreef aan onder andere buitenlandse investeerders? Kunt u toelichten wat de gang van zaken is bij het verkopen van landbouwgronden aan bedrijven in Ethiopie en bij de getroffen bedrijven in het bijzonder?4
Het ter beschikking stellen aan bedrijven van land dat in individueel gebruik is, gebeurt op basis van een financiële schadeloosstelling. De hoogte hiervan verschilt per regio, maar ook bij de toekenning van land aan de getroffen Nederlandse bedrijven is die schadeloosstelling betaald.
Kunt u toelichten of en hoe de Ethiopische regering heeft gereageerd naar aanleiding van de vernielingen, en wat diens vervolgstappen zijn met betrekking tot bijvoorbeeld vervolging van de daders en het wegnemen van de oorzaken van de onrust?
De Ethiopische overheid biedt waar mogelijk bescherming aan bedrijven in de getroffen gebieden. Daarnaast voert de overheid gesprekken met de lokale bevolking om een vreedzaam einde te maken aan het geweld. De regering heeft bij monde van de premier laten weten dat een definitief besluit over het uitbreidingsplan voor Addis Abeba alleen na uitgebreide consultatie van de bevolking zal worden genomen, maar dat gewelddadige protesten en vernielingen niet zullen worden getolereerd. Tegen de aanstichters van het geweld zullen juridische stappen worden ondernomen.
Was u op de hoogte van de keuze van één van de in het artikel aangehaalde bedrijfseigenaren om wegens onrust in het gebied verderop te gaan wonen? Is er contact geweest tussen ondernemers en de ambassade over dergelijke onrust, en welke rol heeft de ambassade daarbij gespeeld?
Ja, aanvankelijk was er onenigheid tussen één van de genoemde Nederlandse bedrijven en boeren uit de directe omgeving. De Nederlandse ambassade was intensief betrokken bij de oplossing van de gerezen problemen. Dit is ook tot volle tevredenheid van alle betrokkenen gelukt. De bewoners uit de naaste omgeving van het bedrijf hadden ook niets te maken met de recente gewelddadigheden.
Wat kunnen de Nederlandse en Ethiopische overheid naar uw mening doen om ervoor te zorgen dat Nederlandse ondernemers veilig kunnen blijven ondernemen in de buurt van Addis Abeba? Welke van deze mogelijkheden gaat u in gang zetten dan wel bij de Ethiopische regering bepleiten?
Er is intensief overleg tussen de ambassade en de Ethiopische overheid om eventuele veiligheidsproblemen van Nederlandse bedrijven tijdig te kunnen signaleren en passende maatregelen te treffen. Inmiddels heeft een missie, bestaande uit vertegenwoordigers van de federale en lokale overheid, alsook de ambassade, een bezoek aan het getroffen Nederlandse bedrijf Solagrow gebracht om de situatie in ogenschouw te nemen. De missie is ook het gesprek met de lokale bevolking aangegaan over wat er is gebeurd en waarom, en hoe een herhaling van de gebeurtenissen kan worden voorkomen. Een soortgelijke missie wordt georganiseerd naar het andere getroffen Nederlandse bedrijf, Grazeland. Op basis van deze bezoeken en een door de bedrijven op te maken inventarisatie van de schade zal de ambassade overleg tussen de getroffen Nederlandse bedrijven en de Ethiopische overheid faciliteren over eventuele tegemoetkomingen en garanties van de kant van de Ethiopische overheid.
Deelt u de opvatting dat Nederland als partner en promotor van verantwoord ondernemerschap in Ethiopië samen met de Ethiopische regering zorg moet dragen voor een zo goed mogelijk ondernemersklimaat inclusief randvoorwaarden voor verantwoord ondernemen aldaar? Welke (extra) stappen gaat u zetten om daartoe te komen en voedingsbodems voor dergelijke aanvallen weg te nemen?
In EU verband is een beroep gedaan op alle betrokken partijen om af te zien van geweld en opruiende uitspraken en met elkaar in dialoog te gaan. Een goed ondernemingsklimaat is de primaire verantwoordelijkheid van de Ethiopische regering. Gewelddadige betogingen, hoe verklaarbaar ook, zijn niet acceptabel. Maar het is ook van belang dat de vrijheid van meningsuiting en vergadering wordt gerespecteerd. In de gesprekken die Nederland voert met de Ethiopische autoriteiten is een verantwoord ondernemingsklimaat regelmatig onderwerp van gesprek. Voor een aantal activiteiten op het terrein van (economische) ontwikkeling is een verantwoord ondernemingsklimaat zelfs het doel van onze samenwerking.
De detentie en deportatie van vluchtelingen in Turkije |
|
Attje Kuiken (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International over de detentie en deportatie van vluchtelingen door Turkije?1
Ja
Bent u op de hoogte van het feit dat Turkije Syrische en Irakese vluchtelingen terugstuurt en daarmee het belangrijkste onderdeel van het VN Vluchtelingenverdrag schendt en zo ja, bent u bereid om in Europees verband Turkse regeringsleiders hier op aan te spreken?
Het kabinet is bekend met deze berichten. De EU-delegatie in Ankara staat in nauw contact met de Turkse autoriteiten en Amnesty International om opheldering te krijgen over de in het rapport beschreven misstanden en heeft de Turkse autoriteiten verzocht een onderzoek in te stellen.
Turkije heeft zich gecommitteerd aan het principe van non-refoulement, in de artikelen 4 en 55 van de Turkse Wet op Vreemdelingen en Internationale Bescherming. Op grond van deze wet kan internationale bescherming worden verleend aan alle vreemdelingen, ongeacht hun nationaliteit. Turkije onderstreept verder dat het een no-returnbeleid heeft voor Syriërs, en dat de ongeveer 2,5 miljoen vluchtelingen die het land opvang biedt daarvan het bewijs zijn.
Voor beantwoording van de vraag of sprake is van strijd met internationaal recht, acht het kabinet van belang het onderzoek naar de in het rapport beschreven misstanden af te wachten.
Heeft u eerder signalen ontvangen over het vastketenen en mishandelen van vluchtelingen in deze detentiecentra in Turkije, zoals nu gedocumenteerd door Amnesty? Kunt u de Kamer informeren over de omstandigheden in deze centra en in welke mate detentie daadwerkelijk gerechtvaardigd is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering van Amnesty International dat het detineren van deze groepen, vaak 1.000 kilometer verderop, zonder duidelijke rechtsgrond en zonder contact met de buitenwereld ontoelaatbaar is en in strijd met internationaal recht? Zo ja, welke consequenties bent u bereid daar aan te verbinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden deze berichten zich tot het EU/Turkije actieplan van de Europese Commissie? Worden deze detentiecentrum betaald met steun van Europa? Op wat voor manier controleert de EC deze detentiecentra en welk mandaat hebben zij om hier in te grijpen?
Het EU Turkije actieplan bestaat uit twee delen: één deel over steun aan Syrische vluchtelingen die onder het Turkse tijdelijke beschermingsregime vallen en de gemeenschappen die hen opvangen, en één deel over de versterking van de samenwerking ter voorkoming van illegale migratie naar de EU. Daarin staan onder meer afspraken om het migratiemanagement in Turkije te verbeteren. Voor de inhoud van het actieplan verwijs ik kortheidshalve naar de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 27 oktober 2015.2
Vanuit het pre-accessie instrument (IPA) zijn in het verleden diverse detentiecentra in Turkije gefinancierd. De EU-delegatie in Ankara is in nauw contact met de Turkse autoriteiten en Amnesty International om opheldering te krijgen over de in het rapport beschreven misstanden en heeft de Turkse autoriteiten verzocht een onderzoek in te stellen.
In het verleden is ook in projectverband Turkije technische ondersteuning aangeboden om de terugkeercapaciteit en -procedures te versterken. Deze richtte zich onder meer op het in lijn brengen van Turkse procedures en regelgeving met de EU Terugkeerrichtlijn.
Bent u het eens met de constatering dat de reden waarom Turkije vluchtelingen terug stuurt, te maken heeft met het feit dat Turkije geen uitvoering geeft aan het 1967 Protocol en het zodoende Syriërs niet erkent als vluchtelingen en het Verdrag dus ook niet zou schenden? Kunt u de Kamer informeren over de acties die de EU onderneemt om er voor te zorgen dat Turkije het volledige VN Vluchtelingenverdrag zo snel mogelijk ratificeert?
Deze mening deel ik niet. Op grond van de Wet op Vreemdelingen en Internationale Bescherming is het non-refoulementbeginsel ook van toepassing op vluchtelingen van buiten Europa, die in Turkije de status van «conditional refugee» kunnen krijgen. Bovendien is Turkije als verdragspartij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EVRM) verbonden aan de verdragsverplichtingen die voortvloeien uit onder meer artikel 3 EVRM.
Turkije biedt veel Syrische vluchtelingen op dit moment een (tijdelijke) status. Met het Gezamenlijke EU-Turkije Actieplan heeft Turkije zich gecommitteerd om de (juridische) status van onder andere deze groep vluchtelingen te verbeteren. Bovendien, als gevolg van de verplichtingen die voortvloeien uit de Visa Roadmap, zal Turkije zijn nationale asielwet- en regelgeving verder in lijn moeten brengen met internationale en Europese standaarden. Daarvoor is het niet per se noodzakelijk dat Turkije formeel afstand doet van de geografische beperking. Het is voldoende wanneer op grond van de Turkse nationale wet- en regeling de bescherming en bijbehorende rechten en voorzieningen voor vluchtelingen in overeenstemming zijn met het VN Vluchtelingenverdrag.
De situatie van LHBT’ers in het AZC in Alphen aan den Rijn |
|
Keklik Yücel (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de bedreigen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender (LHBT) asielzoekers in de opvang in Alphen?1
Ja.
Kunt u, gezien het feit dat het kabinet vindt dat slachtoffers van discriminatie, bedreiging of geweld in asielopvang alleen in acute noodsituaties op een andere plek ondergebracht moeten worden, vertellen wat het kabinet verstaat onder «een acute noodsituatie»? Valt de situatie van de tien asielzoekers in Alphen daar onder en zo nee, waarom niet?
In de vraag wordt gesteld dat slachtoffers alleen in acute noodsituaties «op een andere plek» worden ondergebracht. Ik wil benadrukken dat, als de veiligheid van een bewoner in het geding is, door het COA andere huisvesting geregeld wordt, als het slachtoffer dat wenst. Uitgangspunt is dat de dader als straf wordt overgeplaatst. Als het slachtoffer kiest voor overplaatsing kan dit naar een andere plek op de locatie zijn, of naar een locatie elders in het land. Een aparte centrale opvang voor kwetsbare groepen is niet aan de orde. Uitgangspunt is dat iedere asielzoeker, van welke gezindheid, geaardheid, nationaliteit of etniciteit ook, veilig in de COA-opvang moet kunnen verblijven. In Alphen heeft het COA zorg gedragen voor een veilige plek op de locatie.
Onder een acute noodsituatie verstaat het kabinet een situatie waarin een bewoner gevaar zou lopen en waarin het COA diens veiligheid niet zou kunnen waarborgen. In een dergelijke situatie kan het COA met politie en andere partijen (zoals het COC) in gesprek gaan om te bezien of plaatsing buiten het COA mogelijk is. Een dergelijke situatie heeft zich met lhbt asielzoekers nog niet voorgedaan.
Deelt u de mening dat daders te allen tijde veroordeeld zouden moeten worden om zodoende een signaal af te geven dat Nederland een homovriendelijk land is en dergelijk gedrag gevolgen kan hebben voor hun asielaanvraag?
Zodra duidelijk is wie het incident heeft veroorzaakt, moet de dader altijd worden aangepakt. Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van de ernst van het incident. Indien sprake is van een strafbaar feit motiveert het COA het slachtoffer om aangifte te doen. Bij strafbare feiten wordt ook altijd de politie ingeschakeld. Onder voorwaarden kan een veroordeling wegens een ernstig misdrijf tot gevolg hebben dat een verblijfsvergunning wordt ingetrokken dan wel niet wordt verleend. Uw Kamer ontving recent een brief waarin een aanscherping van het beleid ter zake wordt aangekondigd.2
Hoe verklaart u dat er geen aangifte is gedaan van het bedreigen of mishandelen van homoseksuele vluchtelingen in het asielzoekerscentrum in Alphen aan den Rijn? Wat wordt er vanuit het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) gedaan om de aangiftebereidheid te stimuleren? Ziet u mogelijkheden om verbeteringen aan te brengen in dit proces?
Het COA informeert slachtoffers over de mogelijkheid om aangifte te doen en motiveert hen daartoe. Indien het slachtoffer dit wenst kan een COA-medewerker het slachtoffer begeleiden bij het doen van aangifte. In Alphen aan den Rijn zijn het COA en de wijkagent in gesprek gegaan met de groep lhbt’s om hen te motiveren tot het doen van aangifte. De groep besloot echter om geen aangifte te doen. De groep wilde evenmin aangeven wie de daders waren. COA medewerkers zijn zelf geen getuige geweest van het incident. Dit verklaart dat geen aangifte is gedaan.
Welke maatregelen worden er genomen om dorst- en hongerstakingen onder asielzoekers zo veel mogelijk te voorkomen? Bent u van mening dat het protocol dat het COA gebruikt om te kijken wanneer dergelijke acties echt een hongerstaking zijn, voldoende functioneert?
Een honger- en/of dorststaking kan door verschillende situaties getriggerd worden, bijvoorbeeld door een afwijzing van een verzoek om een verblijfsvergunning. COA medewerkers zijn alert op signalen van bewoners dat er mogelijk problemen spelen. Als het COA de indruk heeft dat er iets aan de hand is met een bewoner zal een COA-medewerker met de bewoner in gesprek gaan en hem waar mogelijk ondersteunen bij het vinden van een oplossing.
Het protocol hongerstaking wordt periodiek geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Ik ben van mening dat het protocol hongerstaking adequate ondersteuning biedt in situaties waarin sprake is van een honger- en of dorststaking.
Eenvoudige compensatie voor treinreizigers die achterblijven op het perron |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het ogenschijnlijk structurele capaciteitstekort bij de Nederlandse Spoorwegen (NS)?
De NS moet voldoende vervoerscapaciteit leveren zoals dat in de vervoersconcessie is vastgelegd. NS heeft mij vorig jaar gemeld dat ze over 2016–2017 een materieeltekort verwachten. Daarover ben ik in de afgelopen periode met hen in gesprek gegaan. De NS heeft vervolgens een uiterste inspanning gedaan om de negatieve effecten van dit materieeltekort voor de reiziger tot een minimum te beperken. Ik heb uw Kamer over het definitieve maatregelenpakket op 22 december separaat geïnformeerd (Kamerstuk 29 984, nr. 650). Met dit maatregelenpakket wordt het probleem in 2016 teruggebracht tot een beperkte periode en specifieke tijdstippen van de dag (spits) en specifieke corridors. Deze worden door NS met hele gerichte maatregelen aangepakt. Vanaf het tweede kwartaal van 2017 zijn de reserves naar verwachting weer op peil.
Welke tegemoetkoming krijgen reizigers die als gevolg van overvolle treinen niet met de trein mee kunnen? Acht u deze tegemoetkoming – mede gezien het huidige ogenschijnlijk structurele karakter – afdoende?
Net als voor uw Kamer staat voor mij voorop dat de reizigers niet de dupe mogen zijn van te drukke treinen. Juist daarom wil ik dat NS zich focust op het terugbrengen van het aantal te drukke treinen met het maatregelenpakket dat we afgesproken hebben.
NS kent geen specifieke regeling waarbij reizigers die als gevolg van te drukke treinen niet mee kunnen, een tegemoetkoming krijgen. De praktische uitvoerbaarheid en controleerbaarheid van een dergelijke regeling is een probleem omdat NS voor individuele gevallen moeilijk kan vaststellen of een reiziger als gevolg van een te drukke trein niet heeft kunnen instappen.
Uiteraard blijf ik de uitvoering van de door NS aangekondigde maatregelen nauwgezet monitoren om te bezien of de NS blijft voldoen aan de vereisten uit de concessie. Ook zal in samenwerking met NS een team externe deskundigen en consumentenorganisaties in het voorjaar een review uitvoeren. Zo nodig worden aanvullende afspraken gemaakt.
Bent u bereid de procedure om een financiële tegemoetkoming te krijgen indien een reiziger niet vervoerd kan worden als gevolg van overvolle treinen, te vereenvoudigen? Bent u bereid voor deze groep een applicatie (vergelijkbaar met «geld-terug-bij-vertraging») te ontwikkelen, zodat deze groep eenvoudig aanspraak kan maken op deze vorm van compensatie? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid en hoe verhoudt dit zich tot uw uitgangspunt van de reiziger op plaatsen 1, 2 en 3?
Zie antwoord vraag 2.
Upcoding in de ggz-sector en de rol van adviesbureaus |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgconsulenten van P5COM verschillende organisaties in de ggz-sector adviseren?1
In de consultancysector zijn diverse bedrijven actief die organisaties in de ggz-sector adviseren.
Is met deze adviezen ook het beruchte upcoden – een declaratie indienen waarmee de hoogst mogelijke vergoeding wordt behaald – gemoeid? Bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Het persbericht waarnaar u verwijst bevat geen enkele aanwijzing daartoe, er is dus geen aanleiding voor onderzoek.
Wat is uw mening over upcoding oftewel het slim declareren en zodoende een zo hoog mogelijk bedrag voor een behandeling ontvangen? Denkt u dat upcoding een prijsopdrijvend dan wel juist een prijsdrukkend effect heeft op de zorguitgaven in Nederland?
Upcoding is illegaal.
Is het maximaal declareren in lijn met het streven van de ggz-sector als mede met het van kracht geweest zijnde hoofdlijnenakkoord met de sector om de groei van zorg te beperken?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie daarvoor het hoofdlijnenakkoord en de agenda voor gepast gebruik en transparantie die de ggz-sector heeft opgesteld en die ik op 26 november 2015 aan de Tweede Kamer heb aangeboden.
Erkent u dat een zorginstelling het inhuren van een advies- of accountancybureau betaalt uit premiegelden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat vindt u ervan dat zorginstellingen hoge bedragen uitgeven aan extern advies?
Ik vind het een afweging van zorginstellingen zelf of zij het verstandig vinden om een advies- of consultancybureau in te huren.
Erkent u tevens dat er zoveel verandert in de zorg dat vele zorginstellingen denken dat zij adviesbureaus nodig hebben om de veranderingen «bij te houden»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Vindt u het ook zonde dat er (veel) geld in advies en consultancy gaat zitten dat eigenlijk bedoeld is voor (goede) patiëntenzorg? Erkent u dat advies en consultancy in de zorg te kenmerken zijn als parasitair? Kunt u uw antwoord toelichten?
Advies en consultancy kan bijdragen aan een betere patiëntenzorg, organisatie en bedrijfsvoering en kan daarmee ook bijdragen aan een betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Het is een afweging van de instelling zelf of het doelmatiger is om de benodigde expertise tijdelijk in te huren via een adviesbureau of deze zelf in dienst te nemen.
Bij welke zorginstellingen heeft het bureau P5COM advieswerkzaamheden verricht? Wat behelsden die werkzaamheden en wat voor bedragen waren hiermee gemoeid?
Het is aan zorgaanbieders zelf om te bepalen door wie zij zich laten adviseren.
Zijn er zorginstellingen waar P5COM adviseerde bekend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), of bij een andere opsporingsinstantie, vanwege upcoding, andere onrechtmatige declaraties of zelfs declaratiefraude? Wat is per instelling de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren hiervan de uitkomsten?3
Er bestaat geen overzicht van adviesbureaus die zorginstellingen adviseren.
Heeft de NZa ook al onderzoek gedaan naar adviesbureaus die zich bezighouden met advies over «slim declareren» en zorginstellingen helpen bij zo maximaal mogelijk declareren? Zo ja, welke bureaus, wat is de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren de uitkomsten?
Desgevraagd geeft de NZa aan hier geen onderzoek naar te hebben gedaan. Op grond van de Wmg ziet de NZa toe op zorgverzekeraars en zorginstellingen, niet op adviesbureaus.
Het schrappen van banen bij Fokker |
|
Fred Teeven (VVD), Ronald Vuijk (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fokker schrapt 270 banen in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat toeleveranciers van vliegtuigonderdelen minder werk hebben, doordat vliegtuigbouwers zich de laatste jaren steeds vaker richten op verbetering van bestaande modellen en minder nieuwe toestellen maken? Raakt dit ook de tak van deze bedrijven die zich bezig houdt met het maken van onderdelen voor militaire toestellen? Graag een toelichting.
Langere levenscycli van hedendaagse vliegtuigtypen hebben invloed op de werkgelegenheid in de vliegtuigbranche. Dit geldt niet alleen bij directe toeleveranciers zoals Fokker, maar ook bij de hoofdaannemers (Original Equipment Manufacturers, OEM’s) zelf.
Voor ontwikkelings- en «engineeringsafdelingen» van hoofdaannemers en directe toeleveranciers geldt dat regelmatige vernieuwing en doorontwikkeling van bestaande systemen en componenten een kleinere werklast kent dan de ontwikkeling van compleet nieuwe systemen en componenten.
Voor productieafdelingen betekenen langere levenscycli dat gedurende langere tijd vliegtuigen voor hetzelfde type modificaties en de daarbij benodigde componenten worden gebouwd. De afname van de werklast is daar vooral het gevolg van efficiencyslagen die hierbij kunnen worden gemaakt.
Welke gevolgen heeft deze maatregel voor de positie van Fokker als toeleverancier van onderdelen voor militaire toestellen?
De maatregel die Fokker neemt, is vooral het gevolg van de situatie op de civiele vliegtuigmarkt en heeft geen gevolg voor de positie van Fokker als toeleverancier van onderdelen van militaire vliegtuigen. Fokker wil kosten verlagen en de efficiëntie vergroten om haar concurrentiepositie op termijn te versterken.
Welke gevolgen heeft deze maatregel voor de Nederlandse defensie-industrie als strategische partner voor Defensie? Wordt die positie verzwakt? Graag een toelichting.
Door de nu aangekondigde maatregelen wordt het strategische partnerschap in de vorm van samenwerking van de industrie met Defensie niet aangetast. Het is een maatregel waarmee het bedrijf zich aanpast aan de marktomstandigheden en waardoor de kennispositie niet verslechtert. Vanuit deze kennispositie is en blijft intensieve samenwerking in de gouden driehoek mogelijk tussen bijvoorbeeld Fokker, kennisinstituten (met name het NLR en TNO), Defensie en de Koninklijke Luchtmacht in het bijzonder.
Heeft het schrappen van deze banen gevolgen voor de Nederlandse krijgsmacht? In hoeverre raakt het de toegang van de Nederlandse Koninklijke Luchtmacht tot luchtvaarttechnologie en -expertise, bijvoorbeeld in het kader van het F-35 programma?
Zie antwoord vraag 4.
Bestaat er volgens u een relatie tussen het schrappen van deze 270 banen bij Fokker en de eerder aangekondigde maatregelen bij Thales? Zo ja, welke relatie is dat volgens u en hoe verhoudt zich dat tot de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Er is geen relatie tussen de maatregelen bij Thales en Fokker. Het gaat om twee bedrijven die onafhankelijk van elkaar op twee verschillende markten opereren.
Bij Fokker gaat het, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, om systemen en componenten voor vooral de civiele vliegtuigindustrie die een steeds langere productieduur kent.
Voor Thales geldt, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen die apart zijn gesteld over de ontslagen bij Thales, dat de vermindering van het personeelsbestand samenhangt met een uitstel van investeringen in de markt voor marineschepen.
Verwacht u dat het schrappen van banen bij Thales en Fokker het begin van een negatieve trend is, waarbij andere bedrijven zullen volgen die actief en belangrijk zijn binnen/voor de Nederlandse defensie-industrie? Zo ja, wat kan worden gedaan om deze negatieve trend een halt toe te roepen?
Of andere Nederlandse bedrijven dezelfde maatregelen zullen nemen is niet te voorzien. Dat is mede afhankelijk van de aard van de producten die zij leveren, het specifieke marktsegment waarop zij opereren en de concurrentiepositie waarin zij verkeren.
In het algemeen geldt dat de investeringen in defensiematerieel door landen die relevant zijn voor Nederlandse bedrijven de afgelopen periode achterbleven. Bedrijven hebben uiteenlopende maatregelen genomen om met deze marktomstandigheden om te gaan, waaronder het verkennen van de markt voor civiele veiligheidsproducten. De Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie opereert nog steeds op een kwalitatief hoog niveau dat mede in stand wordt gehouden door de samenwerking tussen bedrijven, kennisinstituten en overheidsinstanties in de «gouden driehoek». Dit betekent dat de Nederlandse industrie een goede uitgangspositie heeft voor het verwerven van opdrachten wanneer de vraag naar defensiematerieel aantrekt.
De vernielde spoorbrug bij het Duitse Weener d.d. 3 december jl. |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Schip ramt spoorbrug bij Weener» en «Schip ramt spoorbrug Weener en legt treinverkeer Leer plat»?1
Ja.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk met uw Duitse collega in overleg te gaan over de vernielde spoorbrug bij Weener met als inzet een spoedige oplossing te bewerkstelligen voor een nieuwe brug? Zo nee, waarom niet? Wanneer gaat u met uw Duitse collega het contact hierover opstarten?
Ja, zie beantwoording van de vraag 2.
Bent u bereid om de vernielde spoorbrug bij de Eurocommissaris onder de aandacht te brengen en te onderzoeken of een Europese bijdrage mogelijk is voor de aanleg van een nieuwe brug uit de Connecting Europe Facility, het fonds waaruit projecten voor het Trans-European Network for Transport gefinancierd worden en waarvan de termijn voor de tweede aanvraagronde sluit 16 februari 2016? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht graag het onderzoek van de Duitse spoorinfrabeheerder DB Netz en het voorstel om tot een oplossing te komen af. Daarnaast speelt het belang van een gedegen oplossing in relatie tot de toekomstige ambities van het project om een snelle(re) spoorverbinding te realiseren tussen Groningen en Bremen. Ook hiervoor ben ik afhankelijk van de bevindingen van de Duitse partners. Of daarvoor een bijdrage aangevraagd zal moeten worden bij de Connectting Europe Facility (CEF), is nu nog niet te overzien.
Acht u het zinvol om te bekijken of een tijdelijke oplossing voor de aanleg van een nieuwe brug tot een van de snellere mogelijkheden behoort? Zo nee, waarom niet?
Iedere tijdelijke oplossing die voorziet in een volwaardig alternatief acht ik zinvol. De provincie Groningen doet op dit moment een quick scan naar de (on)mogelijkheden van een tijdelijke brug. De uitkomst zal worden meegenomen in de gesprekken met DB Netz en Arriva. Op de onderzoeken die momenteel plaatsvinden kan ik nu niet vooruit lopen.
Bent u bereid om de problematiek ten aanzien van de kapotte spoorbrug in Weener te betrekken bij de internationale top over internationale spoorverbindingen die tijdens het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 2016 wordt georganiseerd? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ik dit jaar een internationale top over grensoverschrijdende verbindingen zal organiseren. Ik heb de provincies eerder al gevraagd om projecten voor deze top aan te dragen. De provincie Groningen heeft destijds aangegeven graag het project Groningen-Bremen daar te willen presenteren. Ik vind het logisch dat op deze top ook ruimte is om over actuele issues te spreken, zoals de aanvaring van de brug bij Weener. Daarnaast zal deze top benut worden om afspraken te maken over oplossingen in relatie tot knelpunten in lopende grensoverschrijdende spoorprojecten.
De stand van zaken omtrent het Onderzoeksrapport Vrouwenopvang locatie IJmond |
|
Marith Volp (PvdA), Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het Onderzoeksrapport Vrouwenopvang locatie IJmond? Zo ja, wat is uw mening over dit rapport?1
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport «Perspectief», uitgevoerd door mevrouw J. Haanstra. De verantwoordelijk wethouder van centrumgemeente Haarlem heeft mij op 3 december jl. een brief geschreven met zijn reactie op dit rapport.
Met de voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties die op 12 januari 2016 naar uw Kamer is gegaan, heb ik het rapport en de brief van de wethouder aan uw Kamer gezonden en tevens mijn reactie gegeven2.
Deelt u de kritiek van een klokkenluider, Femmes for Freedom en het Haarlemse SP-raadslid Sibel Ozogul dat het onderzoek van Johanna Haanstra naar de vermeende misstanden in het Blijf Huis in Heemskerk niet zorgvuldig en onafhankelijk is gedaan?2 Zo ja, waarom en acht u nieuw onderzoek wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De wethouder van Haarlem moet toezicht houden op de (kwaliteit van) voorzieningen in zijn (centrum)gemeente en daarover verantwoording afleggen in de gemeenteraad. De wethouder heeft mij meegedeeld dat hij op 14 januari 2016 heeft besloten tot een vervolg op het onderzoek dat mevrouw Haanstra heeft gedaan, naar aanleiding van een verzoek daartoe van de gemeenteraad.
Bent u van mening dat een onderzoek waarbij specifiek wordt gekeken of de vermeende misstanden in de Blijf Groep daadwerkelijk hebben plaatsgevonden wenselijk is? Zo ja, waarom en hoe moet dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Heeft u contact gehad met de Blijf Groep en de Blijf Groep Heemskerk over dit rapport? Zo ja, kunt u aangeven hoe zij met de conclusies verder gaan? Zo nee, gaat u dat nog doen?
Ik heb geen contact gehad met de Blijfgroep en de Blijf Groep Heemskerk over de uitkomsten van het onderzoek van mevrouw Haanstra. Het contact loopt via de wethouder van de centrumgemeente Haarlem, in die rol verantwoordelijk voor de kwaliteit van de betreffende voorziening, de handhaving daarvan en het toezicht daarop. Ik heb kennis genomen van de maatregelen die de wethouder heeft genomen. Hij heeft de Blijf Groep gevraagd om snel een plan van aanpak op te stellen om de aanbevelingen uit het rapport te implementeren.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is in de vrouwenopvang? Zo ja, wat gaat er goed, waar is ruimte voor verbetering, waar is er sprake van misstanden en waar gaat dat dan om?
Ik ben van mening dat de vrouwenopvang als sector er goed in slaagt om veiligheid te bieden aan hen die dat nodig hebben en om met de cliënten te werken aan herstel. De sector werkt zelf continu aan verbetering. De instellingen investeren in het steeds professioneler maken van de beroepsgroep door het werken met beproefde methodieken als Veerkracht en Krachtwerk. Ik stuur erop dat in het kader van de afspraken die ik in mei 2014 heb gemaakt over extra middelen voor een kwaliteitsimpuls voor de vrouwenopvang, er afspraken worden gemaakt over basiskwaliteit in de vrouwenopvang.
Verder heb ik van de VNG of de FO geen signalen gekregen dat er sprake zou zijn van misstanden binnen de sector.
Bent u van mening dat onder andere gezien de passages in het Onderzoeksrapport Vrouwenopvang locatie IJmond over de samenstelling en wensen van de populatie een groter onderzoek wenselijk is met als vraag of de vrouwenopvang in de huidige vorm aansluit bij de populatie en de behoeftes van deze populatie zoals het lid Volp in het algemeen overleg Kindermishandeling/Geweld in Afhankelijkheidsrelaties op 24 september 2015 opperde?3 Zo ja, wanneer gaat dit onderzoek plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Kunt u uiteenzetten waaruit blijkt dat de vrouwenopvang in de huidige vorm aansluit bij de populatie en de behoeftes van deze populatie?
Het Kamerlid Volp heeft in het Algemeen Overleg van 24 september 2015 de vraag gesteld of het – los van de signalen over misstanden en bovengenoemd proces om te komen tot een basiskwaliteit – zinvol zou zijn om te onderzoeken of de vrouwenopvang in de huidige vorm aansluit bij de populatie en de behoeftes van deze populatie.
Mij lijkt het inderdaad zinvol om dit vraagstuk te verkennen. Ik heb daarbij een tussenstap voor ogen. Ik zal de VNG vragen om samen met de FO zo snel mogelijk een expertmeeting te organiseren met als doel deze vraag te verhelderen. In de vraagstelling bij de expertmeeting zal ik meenemen of er ook aanbevelingen kunnen worden gedaan die onmiddellijk binnen de sector kunnen worden verspreid (zogenaamd «laaghangend fruit»). Ook zal in deze expertmeeting worden nagegaan of nader onderzoek noodzakelijk is of dat andere acties nodig zijn. In de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van juni 2016 zal ik uw Kamer over de uitkomsten en stand van zaken informeren.