Het bericht dat volksvertegenwoordigers worden bedreigd |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rotterdams Kamerlid Kuzu bedreigd»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «PvdA-Tweede Kamerlid Keklik Yücel uit Deventer bedreigd»?2
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Kwart raadsleden bedreigd»?3
Ja.
Wat is de officiële kabinetsreactie op bovenstaande berichten?
Het is onacceptabel als personen worden gehinderd in de uitoefening van hun functie. Voor politieke ambtsdragers – waaronder democratisch gekozen volksvertegenwoordigers – geldt dat nog eens in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in onze democratische rechtsstaat.
Kunt u een cijfermatig overzicht bieden van de gevallen van bedreiging van (gemeentelijke, provinciale en landelijke) volksvertegenwoordigers in de afgelopen jaren? Zo nee, kunt u dan aangeven of de gevallen van bedreiging van volksvertegenwoordigers in de afgelopen jaren zijn gestegen of gedaald? Zo ja, herkent u in deze cijfers een tendens en waardoor zou deze tendens volgens u kunnen worden verklaard?
De monitor Agressie en geweld openbaar bestuur 2014 laat zien dat er een flinke daling is van het percentage politieke ambtsdragers (van provincies, waterschappen en gemeenten) dat aangeeft slachtoffer te zijn geweest van agressie en geweld; van 38% in 2012 naar 23% in 2014. Uit de monitor blijkt tevens dat er sprake is van een toegenomen implementatie van het beleid dat is gericht op het tegengaan van agressie jegens politieke ambtsdragers. Op dit moment wordt een nieuwe monitor uitgevoerd. De uitkomsten daarvan worden na de zomer verwacht.
Voor landelijke politici en lokale politici in het verzorgingsgebied van politie-eenheid Den Haag registreert het Team Bedreigde politici van de politie-eenheid Den Haag meldingen van mogelijke bedreiging. In 2015 heeft dit team tweehonderd meldingen ontvangen. Het Openbaar Ministerie te Den Haag heeft deze meldingen beoordeeld en 92 daarvan als strafbare bedreigingen geregistreerd. De overige 108 meldingen betroffen dus geen strafbare bedreiging. De afgelopen jaren is er sprake van een dalende tendens. In 2014 en 2013 kwamen er respectievelijk 246 en 373 meldingen binnen. Er is geen sprake van een eenduidige verklaring voor deze dalende tendens.
Welke (preventieve en aanvullende) maatregelen heeft het kabinet genomen om de veiligheid van volksvertegenwoordigers te verbeteren en het aantal bedreigingen van volksvertegenwoordigers te doen afnemen? Zo ja, kunt u van elke afzonderlijke maatregel aangeven of de maatregel effectief is en voldoende wordt benut? Zo nee, waarom niet?
Er zijn de afgelopen jaren veel maatregelen in gang gezet, gericht op werknemers met een publieke taak in het algemeen en politieke ambtsdragers in het bijzonder. Voor het overzicht verwijs ik graag naar de website www.agressievrijwerk.nl en naar de instrumentenkoffer Veilig bestuur die ik afgelopen najaar heb gepresenteerd. Voorbeelden van instrumenten zijn:
Het is niet eenduidig vast te stellen wat de effectiviteit van deze maatregelen en instrumenten afzonderlijk is. Wel is duidelijk dat het nodig is om deze maatregelen en voorzieningen nog meer bekendheid te geven bij politieke ambtsdragers.
Aanvullend aan deze maatregelen worden in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen adequate beveiligingsmaatregelen getroffen voor volksvertegenwoordigers als hier noodzaak toe bestaat. Het lokaal bevoegd gezag bepaalt op basis van dreiging en risico of en welke beveiligingsmaatregelen noodzakelijk zijn. Voor landelijke volksvertegenwoordigers wordt dit bepaald door de Minister van Veiligheid en Justitie.
Hoeveel geld geeft het kabinet nu en gaf het in de afgelopen jaren uit aan het vergroten van de veiligheid van volksvertegenwoordigers en aan preventieve en aanvullende maatregelen om de bedreigingen van volksvertegenwoordigers te voorkomen en te doen afnemen? Kunt u een specificatie geven van de uitgaven per maatregel? Zo nee, waarom niet?
In de specifieke uitgaven per maatregel ten behoeve van de veiligheid van volksvertegenwoordigers kan ik uw Kamer geen inzicht geven. Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in het algemeen voor maatregelen ter vermindering van (de gevolgen van) agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak en politieke ambtsdragers sinds 2007 ruim € 38 miljoen uitgegeven, onder meer aan stimuleringsregelingen, (publieks)campagnes, de zogenaamde intensiveringsregio’s, het Expertisecentrum Veilige Publieke Taak en de ontwikkeling en verspreiding van instrumenten en hulpmiddelen.
Kunt u aangeven of u een samenhang ziet tussen bepaalde maatschappelijke en internationale kwesties en de bedreiging van volksvertegenwoordigers? Zo ja, wat concludeert u hier uit? Zo nee, waarom niet?
Het is gebleken dat internationale gebeurtenissen binnenlands kunnen doorwerken en spanning, onzekerheden en polarisatie kunnen aanwakkeren. Dit leidt in bepaalde gevallen tot intimiderende acties en bedreigingen en mogelijk ook tot meer bedreigingen bij volksvertegenwoordigers.
Op dit moment zijn mij geen gegevens bekend op grond waarvan relaties tussen bedreiging van volksvertegenwoordigers en maatschappelijke en internationale kwesties ofwel mediaberichten eenduidig kunnen worden vastgesteld. Na de zomer worden nieuwe monitorcijfers verwacht inzake agressie en geweld tegen politieke ambtsdragers. Dan zal duidelijk zijn of er sprake is van een stijging of een daling ten opzichte van de vorige meting in 2014.
Deelt u de mening dat bedreiging van volksvertegenwoordigers leidt tot een ondermijning van het volksvertegenwoordigerschap en een uitholling van de democratie? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Politieke ambtsdragers – waaronder democratisch gekozen volksvertegenwoordigers – vervullen een belangrijke rol in onze democratische rechtsstaat. Vanuit die rol moeten zij gemakkelijk door burgers benaderbaar zijn, open in de samenleving kunnen staan, het politieke debat vrij kunnen voeren, publieke taken vrij van dwang en drang kunnen uitoefenen en besluiten zonder druk kunnen nemen. Indien zij hierin belemmerd worden, zich bij beslissingen laten beïnvloeden door agressie en geweld of overwegen om te stoppen is dat een belangrijk risico voor de integriteit, kwaliteit en continuïteit van het openbaar bestuur.
Zoals ook in antwoord 6 is aangegeven zijn er de afgelopen jaren veel maatregelen in gang gezet gericht op politieke ambtsdragers. Ik ben voornemens deze aanpak door te zetten, verder te versterken en te borgen. Daarbij wordt de aanpak van agressie en geweld tegen politieke ambtsdragers verbonden aan de beleidsinzet op het terrein van integriteit en ondermijning. Dit zal onder andere gestalte krijgen binnen de nog op te zetten voorziening Veilig en Integer Bestuur die ik de Tweede Kamer in het Algemeen Overleg Veilige Publieke Taak van 1 juni 2016 heb toegezegd en waarover ik de Tweede Kamer voor de herfst nader informeer. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie zet de aanpak van daders van agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak, waaronder volksvertegenwoordigers, vanuit politie en openbaar ministerie krachtig voort.
Deelt u de mening dat het voor het voorkomen van een klimaat van maatschappelijke vijandigheid van belang is dat de overheid actief feitelijke informatie communiceert naar de samenleving over beladen maatschappelijke kwesties? Zo ja, hoe doet het kabinet dit en hoe staat het met de uitvoering van de motie Öztürk?4 Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet deelt die mening.
Binnen de rijksoverheid zijn afspraken gemaakt die ervoor zorgen dat alle departementen vanuit dezelfde principes communiceren. Dit geldt bijvoorbeeld bij voorlichtingsactiviteiten of communicatie over nog niet aanvaard beleid en kan ook beladen maatschappelijke kwesties betreffen.
Het belangrijkste doel van de overheidscommunicatie is te voldoen aan het recht van de burger op informatie van de overheid. Dit recht ligt vast in de Grondwet en de Wet Openbaarheid van Bestuur. De overheid moet deze informatie actief openbaar maken.
Voor communicatie over een beleidsvoornemen waarover het parlement zich nog niet heeft uitgesproken, is de Richtlijn niet aanvaard beleid opgesteld. Communicatie over niet aanvaard beleid is soms wenselijk om de bevolking alvast te informeren, zodat de invoering van een nieuwe wet of regeling op het geplande tijdstip kan plaatsvinden. In andere gevallen kan eerder voorlichten nodig zijn omdat het thema breed in de maatschappelijke belangstelling staat en de overheid nog niet deelneemt aan de discussie.
Voor de uitvoering van de motie Öztürk verwijs ik naar de brief Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 19 637, nr. 2179 die op 31 maart jl. naar uw Kamer is verzonden.
Hoe staat het met het functioneren van het alarmnummer voor bedreigde volksvertegenwoordigers? Geniet het alarmnummer voldoende bekendheid bij volksvertegenwoordigers en is er sprake van voldoende capaciteit en kwaliteit van geleverde output?
Per 1 maart jl. kunnen bedreigde burgemeesters, wethouders en raadsleden via het alarmnummer een beroep doen op het Instituut voor Psychotrauma (IVP) voor acute gespecialiseerde psychosociale ondersteuning. Het IVP is een instituut dat gespecialiseerd is in het bijstaan van mensen met een psychotrauma, ruim 30 jaar ervaring heeft, samen werkt met (grote) bedrijven en overheden en goede kennis heeft van het openbaar bestuur en de politieke context. Over het functioneren van deze voorziening specifiek voor politieke ambtsdragers is nu – omdat het maar net van start is gegaan – nog niets bekend. Eind 2016 vindt samen met het IVP en de beroepsverenigingen een evaluatie plaats.
Daarnaast kunnen politieke ambtsdragers voor advies en praktische ondersteuning bij (mogelijke) incidenten contact opnemen met de Vertrouwenslijn.
Ik heb alle burgemeesters hierover schriftelijk geïnformeerd en hen gevraagd de voorzieningen bekend te maken onder de wethouders en raadsleden. Ook vanuit de beroepsverenigingen (van burgemeesters, wethouders en raadsleden) is onder hun achterban bekendheid gegeven aan deze voorzieningen
Is de dienstverlening van het alarmnummer voor volksvertegenwoordigers ook toegankelijk voor landelijke volksvertegenwoordigers en medewerkers van politieke partijen en medewerkers van volksvertegenwoordigers? Zo ja, bent u bereid om na te gaan of de bekendheid van het alarmnummer onder deze groepen voldoende op pijl is? Zo nee, bent u bereid om het alarmnummer ook voor deze groepen toegankelijk te maken?
De speciale voorziening voor psychosociale ondersteuning vanuit het IVP is via het speciale alarmnummer en evenals de Vertrouwenslijn direct toegankelijk voor landelijke volksvertegenwoordigers. Het gaat hier om de invulling van een werkgeversverantwoordelijkheid. Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties faciliteer ik daarbij, vanwege de bijzondere positie van politieke ambtsdragers in het democratisch proces.
Voor medewerkers van politieke partijen en medewerkers van volksvertegenwoordigers geldt een dergelijke bijzondere positie niet en zal desbetreffende werkgever (in casus de politieke partij) hiervoor afspraken met het IVP moeten maken.
Deze voorzieningen zullen meer bekendheid worden geven bij politieke ambtsdragers, onder andere via de nog op te zetten voorziening Veilig en Integer Bestuur.
Op welke wijze dragen mediaberichten bij aan het creëren van een klimaat waarin volksvertegenwoordigers worden bedreigd en gedemoniseerd? Wat concludeert u hier uit?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven of er in toenemende mate sprake is van het bedreigen van volksvertegenwoordigers op social media en of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten voldoende grip hebben op de dreigementen aan het adres van volksvertegenwoordigers op social media? Zo nee, waarom niet?
Uit de monitor Agressie en geweld openbaar bestuur 2014 blijkt dat het ongewenste gedrag waarvan politieke ambtsdragers (gemeenten, provincies en waterschappen) slachtoffer zijn bij 50% face-to-face was, bij 14% per email en bij 11% via social media. Het is niet bekend wat de trend is. In 2012 zijn politieke ambtsdragers hierop niet bevraagd en de monitor 2016 wordt op dit moment nog uitgevoerd. Na de zomer worden nieuwe cijfers bekend, zodat een vergelijking met de eerdere cijfers kan worden gemaakt.
Het is van belang om aangifte te doen als een uiting op sociale media als bedreigend wordt ervaren. Een aangifte kan de aanleiding vormen om de bedreiging strafrechtelijk te onderzoeken.
De politie kan ook adviseren welke instrumenten ingezet zouden kunnen worden los van het strafrecht. Vroegtijdig contact met de politie kan bijdragen aan het in de kiem smoren van mogelijke bedreigingen.
Politie en inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben daarbij een wettelijke taak om te onderzoeken of er een concrete dan wel voorstelbare dreiging uitgaat naar personen en objecten die zijn opgenomen in het Rijksdomein. Alle leden van het parlement zijn opgenomen in het Rijksdomein. Als een parlementariër bedreigingen ontvangt via social media, kan dit leiden tot onderzoek.
Kunt u aangeven in hoeveel van de gevallen er aangifte wordt gedaan van bedreigingen van volksvertegenwoordigers en in hoeveel van de gevallen een aangifte ook leidt tot een vervolging en/of veroordeling? Bent u bereid om maatregelen te nemen om de effectiviteit van de strafrechtketen, van aangifte tot veroordeling, te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Aantallen van meldingen en aangiften door lokale en regionale volksvertegenwoordigers zijn bij de politie niet bekend; er wordt via de zogenaamde VPT-code geregistreerd op werknemers die een taak in het publieke domein vervullen in het algemeen. Doelgroepen daarbinnen worden niet afzonderlijk geregistreerd. Ook het aantal gevallen waarin dat leidt tot vervolging van een verdachte is niet bekend, omdat het openbaar ministerie hierover geen aparte registratie voert.
Meldingen en aangiften door landelijke volksvertegenwoordigers worden opgenomen door het Team Bedreigde Politici van de politie-eenheid Den Haag, dat ook meldingen en aangiften door lokale politici in het verzorgingsgebied van politie-eenheid Den Haag registreert. Het team bekijkt in overleg met het Openbaar Ministerie of er ook daadwerkelijk sprake is van een strafbare bedreiging volgens artikel 285 Wetboek van Strafrecht.
Zoals ook in antwoord op vraag 5 is aangegeven heeft het Team Bedreigde Politici van de politie-eenheid Den Haag in 2015 tweehonderd meldingen van mogelijke bedreiging ontvangen. Het OM heeft deze meldingen beoordeeld en 92 daarvan als strafbare bedreigingen geregistreerd. De overige 108 meldingen betroffen dus geen strafbare bedreiging. Van de 92 geregistreerde zaken zijn er uiteindelijk twintig door de politie afgesloten (er vindt geen nader onderzoek plaats), met name bij gebrek aan bewijs of omdat de verdachte niet getraceerd kon worden. Van de 72 overblijvende zaken zijn er zeven om diverse redenen door het OM geseponeerd. In 24 zaken heeft het OM de verdachte gedagvaard. In acht van die zaken heeft de rechter al uitspraak gedaan. De opgelegde straffen variëren van onvoorwaardelijke werkstraffen in combinatie met voorwaardelijke gevangenisstraf tot een voorwaardelijke werkstraf of gevangenisstraf. In twee zaken is de verdachte vrijgesproken. In zestien zaken moet de zitting nog plaatsvinden. In drie andere zaken is besloten tot een zogenaamde TOM-zitting (waarbij de officier van justitie aan de verdachte een transactie voorstelt). In twee van deze zaken heeft de verdachte een werkstraf gekregen, de andere zitting moet nog plaatsvinden. De overige zaken zijn nog in behandeling bij de politie.
Strafbare gedragingen met betrekking tot agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak worden door politie en OM opgepakt. Ik zie dan ook geen redenen om aanvullende maatregelen te treffen.
Kunt u aangeven of de angst voor repercussies en een gebrek aan ondersteuning bij volksvertegenwoordigers bijdraagt aan het relatief lage aantal aangiften van bedreigingen door volksvertegenwoordigers?5 Wat gaat u doen om dit weg te nemen?
Uit de monitor Agressie en geweld openbaar bestuur 2012 en 2014 blijkt dat de belangrijkste redenen die politieke ambtsdragers hebben opgegeven om geen aangifte te doen, de volgende zijn; het incident was niet ernstig genoeg, het hoort bij de functie, het is ter plekke opgelost.
Ik acht het van groot belang dat bedreigde politieke ambtsdragers de bedreiging melden en/of hier aangifte van doen. Behalve dat het een krachtig signaal naar de dader en samenleving is, maakt de aangifte het voor politie en openbaar ministerie mogelijk de situatie te beoordelen en eventueel opsporingsmiddelen en beveiliging in te zetten. Tevens kunnen zij politieke ambtsdragers en gemeenten adviseren over aanvullende beveiligingsmaatregelen.
Na een melding of aangifte kan een (strafrechtelijke) reactie naar de dader volgen, zoals een gesprek met de dader, een locatieverbod, opschorting van dienstverlening, (vrijheids)straf. Een dergelijke reactie is essentieel omdat normen pas gaan leven wanneer ze gevoeld worden door degenen die de norm overschrijdt. Bovendien kan het bijdragen aan de verwerking van het incident door het slachtoffer.
In de communicatie richting politieke ambtsdragers en bestuurders zal ik het belang van het melden en zo nodig doen van aangifte blijven benadrukken. Gemeenten (gemeentesecretarissen en griffiers) kunnen de politieke ambtsdragers daarbij met de beschikbare instrumenten en hulpmiddelen ondersteunen.
Wat is de huidige strafmaat voor het bedreigen van volksvertegenwoordigers en is het richten van een bedreiging aan volksvertegenwoordigers wettelijk gezien hierbij een verzwarende omstandigheid? Vindt u deze strafmaat hoog genoeg voor het uitgaan van een afschrikkende werking?
Bedreiging met geweld is strafbaar gesteld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht. Dit kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van de vierde categorie. Indien deze bedreiging schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde geschiedt, kan het worden bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie. Bedreiging met een terroristisch misdrijf kan worden bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
De richtlijn strafvordering bedreiging geeft aanwijzingen over de door een OvJ te eisen straf. Het OM zal op grond van deze richtlijn bij bedreigingen jegens ambtenaren of andere gezagsfunctionarissen in beginsel 200 procent extra straf eisen ten opzichte van de te eisen straf op basis van de richtlijn.
De verzwaring van de strafeis bij agressie en geweldsdelicten ziet niet alleen toe op een verhoogde strafeis. Naast de verhoogde strafeis kennen VPT zaken een hoger dagvaardingspercentage, ook in lichte zaken, en wordt een zwaardere modaliteit geëist (vaker een gevangenisstraf i.p.v. een taakstraf, vaker een taakstraf i.p.v. een boete)
De resultaten van de meetcampagne luchtkwaliteit 2015 van Milieudefensie |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de resultaten van de meetcampagne luchtkwaliteit 2015 van Milieudefensie1, waarin onder meer wordt gesteld dat Nederland de Europese wet overtreedt aangezien uit de resultaten blijkt dat Nederland de normen voor stikstofoxiden (NOx) op een aantal locaties niet haalt?
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Kunt u aangeven of Nederland volgens u inderdaad het risico loopt niet te voldoen aan de Europese normen voor stikstofoxiden en daarmee riskeert de geldende Europese wetgeving te overtreden, dit terwijl Nederland in 2010 uitstel aanvroeg om aan deze normen te voldoen en beloofde alles op alles te zetten om de norm juist in 2015 te halen? Kunt u voorts aangeven wat de gevolgen zouden zijn van een dergelijke overtreding?
Zoals aangeven in mijn brief bij de monitoringsrapportage van het National Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) over 2014 (Kamerstuk 30 175 nr. 224) wordt vrijwel overal voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit (NO2) die gelden vanaf 2015. Er resteert nog een beperkt aantal NO2 knelpunten langs overwegend drukke binnenstedelijke wegen. Daarom heb ik bovenop de bestaande NSL-budgetten aanvullende middelen ter beschikking gesteld voor de aanpak van de resterende, hardnekkige luchtkwaliteitknelpunten in Amsterdam en Rotterdam. Uit de monitoring over 2015 die eind van dit jaar uitkomt, zal blijken in hoeverre er sprake is van daadwerkelijke overschrijding van de norm over 2015. Dit is het jaar waarin aan de grenswaarden voor NO2 moet worden voldaan.
Indien niet wordt voldaan aan de Europese richtlijn, dan geldt een verplichting een plan op te stellen en maatregelen te nemen om de periode van overschrijding zo kort mogelijk te laten zijn.
In hoeverre bent u bereid «de gok te wagen» door u te beroepen op onzekerheidsmarges ten aanzien van. meetresultaten, wanneer Nederland op veel locaties duidelijk in de gevarenzone scoort als het gaat om het halen van de genoemde norm?
Voor het in beeld brengen van de luchtkwaliteit hanteren we een meet en rekensystematiek conform de Europese richtlijn Luchtkwaliteit. Conform deze regels monitort het RIVM de luchtkwaliteit in het kader van het NSL. Deze monitoring is leidend voor het bepalen in hoeverre er wordt voldaan aan de Europese grenswaarden voor Luchtkwaliteit.
Kunt u aangeven welke (aanvullende) maatregelen u voornemens bent te nemen zodat de genoemde norm gehaald wordt, of in ieder geval het risico op overschrijding zo klein mogelijk wordt gemaakt? Aan welke maatregelen moet de Kamer dan denken?
Aan het eind van het jaar zal het RIVM de NSL-monitoringsrapportage over het jaar 2015 uitbrengen. Dan wordt duidelijk of de EU-grenswaarde voor NO2 wordt gehaald. Op basis hiervan wordt bepaald in hoeverre aanvullende maatregelen bovenop het NSL en actieplan (Kamerstuk 30 175 nr. 223) nodig zijn. Hierin trekken Rijk en decentrale overheden gezamenlijk op.
Kunt u aangeven of u alle in het rapport van Milieudefensie geïdentificeerde knelpunten in beeld heeft? Zo nee, kunt u aangeven wat daarvan de oorzaak is? Moet het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit mogelijk worden uitgebreid om beter in beeld te hebben waar overschrijdingen plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Milieudefensie heeft in 2015 op verschillende plekken metingen naar NO2 uitgevoerd. Ik heb het RIVM gevraagd het onderzoek van Milieudefensie te betrekken in de NSL-monitoring over 2015. Deze rapportage wordt eind van dit jaar uitgebracht.
Kunt u aangeven of, en zo ja, hoe u voornemens bent de motie-Visser2 uit te voeren, die de regering oproept de grondslag voor gemeentelijke milieuzones in het verkeersreglement op te heffen, wat onder andere kan betekenen dat er geen landelijk verkeersbord wordt ontwikkeld om op bijvoorbeeld Rijkswegen een milieuzone aan te kondigen? Hoe legt u deze motie precies uit en welke acties volgen daar al dan niet uit?
Op 19 mei 2016 is in antwoord op vragen van de leden Visser en Remco Dijkstra (beiden VVD) aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze motie. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2254).
Bent u bereid een verkeersbord voor Rijkswegen te ontwikkelen waarmee automobilisten op een duidelijke manier geïnformeerd worden dat zij bij of kort na het verlaten van een Rijksweg een milieuzone in zullen rijden? Zo nee, waarom niet?
Hierover is uw Kamer geïnformeerd in antwoord op vragen van de leden Visser en Remco Dijkstra (beiden VVD) op 1 september 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3249).
Kunt u aangeven op welke termijn u de Kamer informeert over de uitvoering van de motie-Van Veldhoven3 welke de regering verzoekt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de kans te laten onderzoeken dat de dit jaar doorgevoerde en nog door te voeren snelheidsverhogingen op snelwegen zullen leiden tot een overschrijding van de Europese luchtkwaliteitsnormen? Heeft het RIVM reeds een opdracht daartoe ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Hierover bent u per brief van 19 mei 2016 geïnformeerd (Kamerstuk 30 175, nr. 239).
Het bericht “beveiliging tientallen gemeentesites lek: persoonsgegevens niet veilig” |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht «beveiliging tientallen gemeentesites lek: persoonsgegevens niet veilig»?1
Ja.
In hoeveel gemeenten is de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) inmiddels volledig geïmplementeerd? Zijn bij u, ondanks de implementatie van de BIG, toch nog berichten bekend dat er in gemeenten gebruik wordt gemaakt van een onbeveiligde https-verbinding wanneer zij naar vertrouwelijke informatie van burgers vragen? Zo ja, in hoeveel gemeenten wordt nog niet gebruik gemaakt van een beveiligde https-verbinding bij het verwerken van vertrouwelijke informatie van burgers? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de beveiliging van gemeentewebsites en de verzameling en verwerking van vertrouwelijke informatie door gemeentes via deze websites?
Gemeenten zijn zoals afgesproken in de resolutie «informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» bezig met het implementeren van de BIG. Deze baseline bevat een breed scala aan technische, organisatorische, fysieke en procedurele maatregelen. De implementatie ervan is een doorlopend proces waarbij gemeenten op basis van eigen afwegingen het gemeenschappelijke normenkader als leidraad gebruiken. Zo betekent bijvoorbeeld voor een gemeente die zijn ICT heeft ondergebracht bij een externe leverancier de implementatie iets heel anders dan voor een gemeente die zijn ICT 100% in eigen beheer uitvoert. In algemene zin hebben alle gemeenten inmiddels de voor hen belangrijkste maatregelen uit de BIG geïmplementeerd. Welke dat zijn hangt af van de lokale afweging per gemeente.
Mij is bekend, onder andere uit de pers en van individuele onderzoekers op het gebied van informatiebeveiliging dat niet alle gemeenten https gebruiken voor webformulieren waarmee de gemeente een burger om informatie vraagt, bijvoorbeeld in het kader van dienstverlening. Wanneer de gemeente persoonsgegevens verwerkt, dient de gemeente op basis van artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens een passend beveiligingsniveau te garanderen. De richtsnoeren van het College bescherming persoonsgegevens (thans Autoriteit persoonsgegevens) uit 2013 die hierop van toepassing zijn, schrijven voor dat de bewerker encryptie (versleuteling) toe dient te passen bij verzending van persoonsgegevens via het internet. Ook de BIG schrijft dit voor voor het veilig verwerken van gevoelige gegevens.
Ik heb kennis genomen van het onderzoek van RTL Nieuws dat aantoonde dat bij 10 van de 390 gemeenten het afsprakenformulier niet was beveiligd door middel van https. Deze 10 gemeenten zijn door de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) op de hoogte gesteld van dit feit en zij hebben alle in samenwerking met hun leveranciers deze situatie opgelost. Het gaat erom dat gemeenten adequate actie ondernemen bij het bekend worden van kwetsbaarheden. De gemeente is zelf verantwoordelijk voor het naleven van de wettelijke eisen om persoonsgegevens te beschermen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet daarop toe. De gemeente is ook zelf verantwoordelijk voor een afdoende beveiliging van gevoelige en vertrouwelijke informatie.
Gemeenten leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Een onderzoek zoals u dat schetst zou als momentopname van de toepassing van een enkele technische maatregel mijns inziens onvoldoende meerwaarde bieden ten opzichte van het huidige verantwoordingsstelsel.
Zijn gemeenten naar uw mening voldoende uitgerust om op een goede en veilige manier vertrouwelijke informatie van burgers te verwerken via gemeentewebsites? Is er voldoende kennis en fte beschikbaar binnen gemeenten om gemeentewebsites te beheren? Zo nee, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om gemeenten beter uit te rusten om vertrouwelijke informatie van burgers te verwerken via gemeentewebsites en om deze sites te beheren?
In het algemeen zijn gemeenten voldoende toegerust om op een goede en veilige manier vertrouwelijke informatie te verwerken. Ze hebben zich gecommitteerd aan de implementatie van de BIG. Zie ook het antwoord op vraag 2. Hoeveel kennis en fte er beschikbaar is of moet zijn om gemeentewebsites te beheren, verschilt van gemeente tot gemeente. Het is daarom niet zonder meer mogelijk om algemene uitspraken te doen over maatregelen.
Gemeenten werken dagelijks samen met hun leveranciers aan informatiebeveiliging, of dit nu gaat om de website of anderszins. Gemeenten hebben zeer veel kennis in huis en kunnen tevens, onder andere via de IBD, kennis van andere gemeenten benutten. Ik heb geen signalen dat gemeenten onvoldoende fte beschikbaar hebben om de website te beheren.
Deelt u de mening dat burgers afhankelijk zijn van hun eigen gemeente voor dienstverlening en dat daarom in alle gemeenten de kwaliteit en veiligheid van de dienstverlening via gemeentewebsites hetzelfde niveau moet hebben?
Ik ben het eens met de stelling dat burgers voor de dienstverlening afhankelijk zijn van de gemeente waarin ze wonen. Daarnaast moeten de kwaliteit en veiligheid op een adequaat niveau zijn. Hoe hoog dat niveau is, zal nog steeds van gemeente tot gemeente kunnen verschillen, met dien verstande dat de toezichthouder Autoriteit persoonsgegevens toezicht houdt op het minimumniveau van gegevensbescherming. Daar mag een gemeente nooit onder zakken.
In algemene zin zijn er uiteraard wel maatregelen te benoemen die altijd genomen dienen te worden om een minimumniveau te garanderen. Het versleutelen van gegevens op internet is daarvan een voorbeeld.
Herinnert u zich de vragen over de mogelijkheid om één kernwebsite voor alle gemeenten te maken? Deelt u de mening dat dit voor de veiligheid, kwaliteit en het beheer van deze websites voordelen kan opleveren? Bent u bereid opnieuw naar dit voorstel te kijken? 2
Ja, ik herinner mij die vragen en ik deel de mening dat één kernwebsite voordelen kan opleveren. In mijn brief van 20 april 2015 heb ik in de Kamer verslag gedaan van mijn overleg met de VNG over dit onderwerp (Kamerstuk 26 643, nr. 357). De VNG gaf aan dat één uniforme (model-)website naar haar mening geen recht doet aan de verschillen die er tussen gemeenten bestaan. Ik blijf echter attent op de mogelijkheid om een kernwebsite dichterbij te brengen. Het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) ontwikkelt momenteel een proof of concept voor een Generieke Transactievoorziening waarbij gemeentelijke formulieren voor ondernemers centraal worden aangeboden. Als deze proof of concept slaagt, zal ik met de VNG gaan overleggen over de mogelijkheden om dit ook te doen met formulieren voor burgers.
Deelt u de mening dat de privacy van burgers vanuit de BIG onvoldoende gewaarborgd is? Wat vindt u van het voorstel om naast de BIG een privacy-BIG in te stellen om de privacy van burgers te waarborgen? Bent u inmiddels in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en KING (Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten) over de haalbaarheid van zo'n privacy-BIG en wat is de stand van zaken met betrekking tot dit voorstel?
De BIG, de naam zegt het al, biedt een baseline voor informatiebeveiliging. Een deugdelijke beveiliging van gegevens is één van de aspecten die aandacht verdienen bij het beschermen van persoonsgegevens, waaraan gemeenten gehouden zijn op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarnaast behelst het adequaat waarborgen van de privacy van burgers vele andere aspecten, die onder andere genoemd zijn in de Rijksvisie over privacy in het sociaal domein; «zorgvuldig en bewust» en in de Privacy Impact Assessment 3D.
Met het in de EU aannemen van de algemene verordening gegevensbescherming (PbEU 2016, L 119), die op 25 mei 2018 van toepassing wordt en de huidige Wet bescherming persoonsgegevens grotendeels zal vervangen, zullen gemeenten net als andere verantwoordelijken voor gegevensverwerking bovendien moeten voldoen aan diverse nieuwe plichten, zoals maatregelen van privacy by design, het uitvoeren van privacy impact assessments en het aanstellen van een functionaris voor de gegevensbescherming. Naast de BIG zijn er dus andere waarborgen voor de bescherming van persoonsgegevens.
Op ambtelijk niveau zijn de gesprekken die ik heb toegezegd tijdens het algemeen overleg op 20 april gestart. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
De consequenties van een Brexit voor verblijfsrechten van Nederlanders en Britten |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het Politico-artikel «Ballots please, we’re British» van 3 maart 2016?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat Britten die vijftien jaar buiten het Verenigd Koninkrijk maar in de Europese Unie wonen niet mogen stemmen bij het referendum op 23 juni a.s., terwijl dit referendum juist de rechten om vrij te reizen, wonen en werken in de EU, waar zij dankbaar gebruik van maken, in gevaar brengt?
In de «Representation of the People Act 2000» is opgenomen dat Britse staatsburgers die 15 jaar of meer buiten het Verenigd Koninkrijk wonen niet kiesgerechtigd zijn bij parlementaire verkiezingen in het Verenigd Koninkrijk. In de «European Union Referendum Act 2015» die met het oog op het aanstaande EU-referendum door het Britse parlement is aangenomen, is deze regel overgenomen. Het kabinet ziet geen aanleiding een inhoudelijk oordeel te geven over deze keuze van de Britse wetgever.
Heeft u zicht op stemgerechtigde Britten die zich in Nederland bevinden, en of deze zich registreren om te stemmen tijdens het referendum op 23 juni?
Nee. Het kabinet heeft geen zicht op hoeveel in Nederland woonachtige niet-Nederlanders of Nederlanders met een dubbele nationaliteit stemgerechtigd zijn voor een verkiezing of referendum in een ander land en of zij zich daar als kiezer voor registreren.
Wat voor invloed heeft een eventuele Brexit op de verblijfsstatus van 40.000 Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en 44.000 Britten in Nederland, gezien het feit dat zij nu kunnen verblijven en zich vestigen op basis van EU-wetgeving?
Het kabinet kan op dit moment niet aangeven wat de invloed is van eventuele terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op de verblijfsstatus van Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en van Britten in Nederland. Dit hangt af van de uitkomst van de onderhandelingen over eventuele terugtrekking en de weerslag die deze uitkomst heeft op nationale wet- en regelgeving. De verblijfsrechten van EU-burgers en van derdelanders zijn immers vastgelegd in nationale wet- en regelgeving, al dan niet ter omzetting van EU-wetgeving.
Het kabinet acht het prematuur en niet opportuun om een uitspraak te doen over de wenselijkheid van scenario’s, waaronder een vergemakkelijkt naturalisatietraject.
Deelt u de mening dat het zeer waarschijnlijk is dat het Verenigd Koninkrijk na een Brexit zal zoeken naar alternatieve manieren om alsnog te kunnen deelnemen aan de Europese interne markt om zo te kunnen blijven profiteren van de voordelen van onder andere vrije handel en vrij verkeer van personen?
In het geval dat het Verenigd Koninkrijk besluit zich terug te trekken uit de EU zal de EU, conform art. 50, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, onderhandelen met het Verenigd Koninkrijk over de voorwaarden voor terugtrekking. De Britse regering heeft in het recente rapport «Alternatives to membership: possible models for the United Kingdom outside the European Union» verschillende opties geschetst, inclusief de gevolgen daarvan.
Zou u de scenario’s kunnen schetsen van alternatieven voor EU-lidmaatschap voor het Verenigd Koninkrijk in het licht van verblijfsrechten voor Nederlandse en Britse burgers in het geval van een Brexit? Naar welk scenario gaat uw voorkeur uit?
Zie antwoord vraag 4.
In de situatie van een Brexit en het scenario waarin het Verenigd Koninkrijk geen lid wordt van de Europese Economische Ruimte (EER) of op geen andere manier verblijfsrechten voor Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk veilig stelt, bent u dan bereid met uw Britse collega een regeling te treffen om het recht tot vrij vestigen en verblijven voor respectievelijk Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en Britten in Nederland te blijven waarborgen? Hoe kijkt u aan tegen een vergemakkelijkt naturalisatietraject voor Britten die graag in een EU-lidstaat willen blijven wonen?
Zie antwoord vraag 4.
In het geval dat na een Brexit het Verenigd Koninkrijk geen onderdeel wordt van de Europese Economische Ruimte (EER), worden Britse onderdanen die langdurig in Nederland verblijven dan gevraagd een inburgeringscursus te volgen?
Het kabinet kan niet aangeven welke betrekkingen het Verenigd Koninkrijk met de EU zal onderhouden in het eventuele geval van terugtrekking. Dit zal voorwerp zijn van onderhandelingen tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk.
In algemene zin geldt het volgende. De wettelijke inburgeringsplicht geldt voor nieuwkomers van buiten de EER, met uitzondering van Turkije en Zwitserland. Het
volgen van een inburgeringscursus wordt aangeraden, maar is niet verplicht. Inburgeringsplichtigen die meer dan 10 jaar in Nederland wonen, meer dan 5 jaar werk hebben gehad in Nederland en het Nederlands goed machtig zijn, kunnen in aanmerking komen voor ontheffing van de inburgeringsplicht. Overigens vallen bijvoorbeeld zogenoemde «kennismigranten» niet onder de inburgeringsplicht.
Bent u bekend met het Politico-artikel «Macron: UK likely to pay for single market access after Brexit» van 17 april 2016?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Franse Minister Macron van mening is dat het Verenigd Koninkrijk na een Brexit moet bijdragen aan de EU-begroting indien het op een alternatieve manier toegang wenst tot de Europese interne markt, net zoals Noorwegen en Zwitserland?
Het kabinet acht het prematuur en niet opportuun om een uitspraak te doen over de voorwaarden voor het verkrijgen van toegang tot de interne markt bij een eventuele terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU.
Het bericht over de wankele fundamenten van de e-overheid |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Deelt u het geschetste beeld in het artikel dat de ontwikkeling van de e-overheid tot nu toe een «droommachine is die nooit nee zegt»? Zo nee, waarom niet?1
Nee, ik deel dat beeld niet. Zoals de beleidsdoorlichting «de dienstverlenende en innovatieve overheid» aangeeft is er veel bereikt. Tegelijkertijd staan de ontwikkelingen in de ICT niet stil en is structureel aandacht en geld nodig voor volumegroei, doorontwikkeling en innovaties.2 Telkens worden afwegingen gemaakt op alle overheidsniveaus als het gaat om dienstverlening, veiligheid en het kostenniveau. Ten aanzien van de generieke digitale infrastructuur wordt – onder regie van de Digicommissaris – overheidsbreed jaarlijks een Digiprogramma vastgesteld.3
Deelt u de mening van de crisismanager die stelt, naar aanleiding van het rapport van het Bureau ICT-toetsing (BIT), dat het belangrijkste is dat er tijdig risico’s worden gesignaleerd en niet dat er binnen het budget wordt gebleven of er op tijd wordt geleverd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u dan de gevolgen voor de verdere ontwikkeling van de e-overheid?
Ik deel de mening dat tijdig signaleren van risico’s in ICT-projecten van cruciaal belang is. Dat schept namelijk handelingsperspectief: de mogelijkheid om daar maatregelen op te treffen. Het betekent niet dat ik de bewaking van budget en planning een bijzaak vind. Integendeel, het tijdig signaleren van risico’s is een voorwaarde om budget en planning in de hand te houden. In dat licht moet u de opmerking in het artikel bezien en die zienswijze onderschrijf ik.
Bent u van mening dat dit voorbeeld laat zien dat de inhuur van externe bureaus niet heeft gewerkt? Zo ja, wat gaat u in de toekomst doen om de externe inhuur te verminderen? Zo nee, hoe verklaart u dan dat er meerdere externe partijen hebben meegewerkt aan de ontwikkeling van de e-overheid maar dit tot op heden nog niet is geslaagd?
Nee, want voor Operatie BRP is de keuze gemaakt om de ontwikkeling van het nieuwe systeem niet aan te besteden, maar het systeem in eigen beheer te ontwikkelen, met inhuur van technische specialisten van marktpartijen via raamcontracten van de Stichting ICTU. Er zijn dus geen externe bureaus ingehuurd, wel wordt er gewerkt met extern personeel.
In de kabinetsreactie op het Eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT-projecten4 is een aantal maatregelen opgenomen om de externe inhuur te beperken. Dat betreft bijvoorbeeld de uitbreiding van I-Interim Rijk en het aantrekken van nieuw talent via een traineeproject voor ICT-ers. Voor ICT-functies is externe inhuur in een aantal gevallen niet te voorkomen, omdat we voor een aantal specifieke werkzaamheden het juiste personeel niet in huis hebben.
Bent u van mening dat dit voorbeeld laat zien dat het van belang is dat de overheid zelf voldoende ICT-kennis in huis heeft en daarvoor niet afhankelijk moet zijn van externe diensten?
Het is uiteraard van belang dat het Rijk voldoende kennis in huis heeft om ICT-projecten aan te sturen. In de kabinetsreactie op het Eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT-projecten is daarom ook aandacht besteed aan de professionalisering van het eigen personeel. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u toezeggen dat in 2018 de operatie wel degelijk is afgerond? Zo nee, waarom niet?
Ik houd uw Kamer op de hoogte van de voortgang van het programma via halfjaarlijkse rapportages en indien nodig tussentijds, laatstelijk per brief d.d. 17 februari 20165.
Kunt u toezeggen dat het budget niet meer wordt overschreden? Zo nee, waarom niet?
In het AO «Beleidsdoorlichting De dienstverlenende en innovatieve overheid 2011–2014, en BRP met BIT-advies» van 20 april jongstleden heb ik hierover met de commissie Binnenlandse Zaken van gedachten gewisseld. Ik heb toen gezegd dat ik geen garantie kan geven dat er geen budgetoverschrijding meer zal zijn bij een meerjarig project als dit. De kaders in tijd en budget zijn vastgelegd en helder, en ik wil geen overschrijdingen. Maar het is niet met zekerheid te zeggen dat er niets meer aan wijzigt, er zijn onzekerheden en er kunnen in de omgeving ontwikkelingen zijn die wijzigingen noodzakelijk maken.
Deelt u de mening, zoals geuit in het artikel, dat de functie van de digi-commissaris uiteindelijk niet de oplossing is voor de problemen zoals geschetst in het artikel, omdat hij te weinig zeggenschap heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De functie van de Digicommissaris is niet gericht op concrete ICT-projecten zoals Operatie BRP. Bij zijn instelling in 2014 is uw Kamer geïnformeerd over de inhoud van zijn functie6.
De vakministers zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen ICT-projecten. Met het oog op betere beheersing van alle ICT-projecten van het Rijk heeft het kabinet, naar aanleiding van de aanbevelingen van de Tijdelijke commissie ICT-projecten diverse maatregelen in gang gezet. Over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen is uw Kamer in februari jl. geïnformeerd7.
Zieke werknemers die ten onrechte geen vakantiedagen opbouwen en hiervoor schadevergoeding ontvangen |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over zieke werknemers die ten onrechte geen verlofdagen opbouwen en hiervoor schadevergoeding ontvangen?1
Ja.
Heeft u zicht op het totaal aantal zieke werknemers dat schade heeft geleden door het onjuist toepassen van de Europese richtlijn? Zo ja, om hoeveel personen gaat het? Zo nee, waarom niet?
Zicht op het totaal aantal zieke werknemers dat schade heeft geleden door de onjuiste implementatie van de Europese richtlijn is er niet. Het gaat immers om strikt individuele situaties. Op basis van het aantal reeds ingediende claims in de periode tot november 2015 wordt uitgegaan van 1.300 claims wegens geleden schade.
Heeft u zicht op de schade die een individuele zieke werknemer heeft geleden door het onjuist toepassen van de Europese richtlijn? Zo ja, waarom dient een werknemer zelf een schadeclaim in te dienen bij het Agentschap SZW? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gaat om de individuele omstandigheden van de werknemer waar geen volledig zicht op is, zoals de duur van de ziekteperiode, de hoogte van het loon en de omvang van het dienstverband. Daarom dient de (ex-)werknemer zorg te dragen voor het indienen van de claim.
Wordt het streven van het Agentschap SZW om alle claims die tot februari 2016 zijn ingediend voor de zomer van 2016 af te handelen naar verwachting gehaald? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet en kunt u aangeven binnen welke termijn deze claims wel worden afgehandeld?
Het Agentschap streeft ernaar om alle claims die tot februari 2016 zijn ingediend voor de zomer inhoudelijk in behandeling te hebben genomen. Dat betekent dat de indiener of diens vertegenwoordiger voor de zomer een schikkingsvoorstel ontvangt dan wel, wanneer dit noodzakelijk is, een verzoek om de claim aan te vullen met de noodzakelijke documentatie. De uitvoeringspraktijk wijst tot nu toe uit dat veel claims nog niet compleet zijn en dat een verzoek om aanvulling is gedaan of op korte termijn zal worden gedaan.
Wat is de gemiddelde (verwachte) behandeltijd van een verzoek tot schadevergoeding door het Agentschap SZW? Deelt u de mening dat de afhandeling van deze verzoeken, gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 18 september 2015, zorgvuldig, maar spoedig moet gebeuren?
Ik deel de mening dat de verzoeken tot schadevergoeding zorgvuldig en zo spoedig mogelijk moeten worden afgehandeld. De behandeltijd van de verzoeken tot schadevergoeding hangt sterk af van de volledigheid van de aangeleverde dossiers. Wanneer gegevens ontbreken die nodig zijn voor de beoordeling van de claim worden deze door het Agentschap SZW bij de indiener of diens vertegenwoordiger opgevraagd. Ter bevordering van de afhandelingssnelheid heeft het Agentschap SZW op haar website duidelijk vermeld welke gegevens minimaal nodig zijn en op welke wijze de schadevergoeding wordt berekend. Op basis van deze informatie worden sommige claims op eigen initiatief van de indiener of diens vertegenwoordiger al aangevuld, wat de behandeltermijn positief beïnvloedt.
De medische (tandarts-) zorg in penitentiaire inrichtingen (PI’s) |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Een Vandaag van 9 mei 2016 over de medische zorg in PI's?
Ja.
Komt de casus die in de uitzending is behandeld u bekend voor? Zo ja, wanneer heeft u kennisgenomen van deze zaak en wat heeft u hier mee gedaan? Zo nee, wat is uw mening hierover?
De zorgvraag van betrokkene is bekend bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Ik heb eerst via de uitzending vernomen wat de mening van betrokkene is over de inhoudelijke behandeling. Naar aanleiding van deze uitzending heb ik DJI om informatie gevraagd over de casus. Betrokkene blijkt onder behandeling te zijn geweest bij de tandarts van de medische dienst en is veelvuldig door de tandarts gezien. Over de inhoud van de behandeling kan ik u geen informatie verstrekken zonder toestemming van de betrokkene.
Hoe is de tandheelkundige zorg geregeld in de PI’s en hoe vaak per maand is er een deskundige tandarts in de PI aanwezig? Op welke wijze is doorverwijzing naar gespecialiseerde tandheelkundige hulp geregeld in gevallen van complexe tandheelkundige problematiek?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft dienstverleningsovereenkomsten afgesloten met tandartsen. Een tandarts komt gemiddeld 1 dag in de week in de inrichting. Toegeleiding naar de tandarts vindt plaats via de verpleegkundige.
Bij de intake wordt gevraagd aan de gedetineerde of hij/zij tandheelkundige klachten heeft. Indien de gedetineerde aangeeft pijnklachten te hebben zal een bezoek aan de tandarts worden ingepland. De gedetineerde kan tijdens detentie ook zelf een zorgvraag indienen en wordt dan door de tandarts gezien. De tandarts neemt anamnese af en vraagt naar de tandheelkundige voorgeschiedenis.
De volgende prioritering in toegeleiding naar en behandeling door de tandarts wordt aangehouden:
a het verlenen van acute pijnbestrijding;
b het verlenen van mondzorg aan gemotiveerde patiënten met een onderhouden dentitie;
c het verlenen van hulp aan niet gemotiveerde patiënten met een niet onderhouden dentitie.
In het Vademecum (het Verstrekkingpakket van DJI) is vastgelegd welke zorg kan worden verleend en voor welke zorg een machtigingsaanvraag nodig is. Indien de tandarts bij complexe tandheelkundige problematiek een behandeling indiceert wordt een machtiging aangevraagd bij de tandheelkundig adviseur. Zowel de tandarts als de tandheelkundig adviseur toetst of de behandeling medisch/tandheelkundig noodzakelijk is of kan worden uitgesteld tot na detentie.
De goedkeuring van een machtiging is onder andere afhankelijk van de aard en ernst van de aandoening en de omvang en de duur van de behandeling, de actuele al dan niet functionele gebitssituatie, de mate van kauwvermogen en dentale afsteuning, mondhygiëne, motivatie van de patiënt en duur van de detentie. De randvoorwaarden om tot tandheelkundige behandeling te komen zijn nauwkeurig omschreven in het Vademecum.
Jaarlijks worden de verstrekkingen mondzorg geactualiseerd en aangepast aan de veranderende professionele standaard t.a.v. tandheelkundige indicaties en behandelingen. Verder worden bij deze aanpassingen de ontwikkelingen gevolgd van de wettelijke landelijke tarievenlijst NZa met de daarbij behorende omschrijvingen van verrichtingen.
Machtigingen voor parodontologische behandelingen volgens de DPSI score 3 en 41 kunnen, als zij buiten al zijn gestart, onder de volgende voorwaarden voortgezet worden:
Een groot gedeelte van de gedetineerdenpopulatie heeft een onderbehandeld gebit, een zeer slechte mondhygiëne en zelfzorg en gaat buiten detentie niet (regelmatig) naar de tandarts. Bij gedetineerden wordt daarom vaker overgegaan tot het trekken van tanden en kiezen. De indicatie voor extractie is binnen DJI echter niet anders dan buiten DJI.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kan ik u gelet op de privacy van de betrokken gedetineerde geen nadere informatie verstrekken over zijn tandheelkundige behandeling.
Op welke wijze wordt beoordeeld of een gedetineerde in aanmerking komt voor tandheelkundige zorg? Wordt hierbij ook specifiek gekeken naar tandheelkundige voorgeschiedenis, risico op infecties bij slechte dentitie en de mogelijkheden van behoud van eigen dentitie?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat gedetineerden niet worden behandeld aan gebitsproblemen zoals o.a. parodontitis? Klopt het dat bij gedetineerde patiënten eerder wordt over gegaan tot het trekken van tanden en kiezen dan buiten de gevangenis gebruikelijk is? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, hoe verklaart u de casus die tijdens de uitzending is besproken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel klachten over gebrekkige tandheelkundige zorg worden er jaarlijks ingediend door gedetineerden? Wat zijn de precieze klachten? In hoeveel gevallen worden de klachten gegrond verklaard?
De klachtregeling tegen medisch handelen voorziet in een procedure bij een speciale beroepscommissie van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) bij klachten over het handelen van een zorgverlener. Voorafgaande aan het indienen van een formele klacht ligt het – zoals ook het geval is bij het gehele beklagrecht – voor de hand dat de gedetineerde eerst op informele wijze probeert zijn conflict op te lossen met de betrokkene zelf (in casu de tandarts). Alle klachten bestemd voor de medisch adviseur worden «voorbemiddeld» door het Hoofd Zorg (HZ) van de inrichting waar de gedetineerde verblijft. Deze bemiddeling houdt in dat het HZ een gesprek aangaat met de gedetineerde over de klacht. Indien deze bemiddeling niet tot een oplossing van de klacht leidt, dan worden de medisch inhoudelijke klachten doorgestuurd naar de Medisch Adviseur.
In 2014 is 70% van de klachten (tandheelkundig en medisch) succesvol afgehandeld door het HZ. Er zijn 25 zorginhoudelijke klachten bemiddeld door de tandheelkundig adviseur. De klachten gingen over het Vademecum en het proces voor het aanvragen van machtigingen. Twee klachten van gedetineerden zijn uiteindelijk gegrond verklaard door de RSJ. De klachten betroffen het ontvangen van tegenstrijdige informatie over het Vademecum van DJI wat betreft onder andere uitgebreide paradontale behandelingen, het krijgen van onjuiste informatie over het aanvragen van een machtiging en het niet vragen om advies van een orthodontist bij een gedetineerde met een beugel.
Hoe vaak is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ingeschakeld ten aanzien van deze problematiek?
Er zijn bij DJI geen klachten over mondzorg bekend waarbij DJI de IGZ heeft ingeschakeld en de IGZ tot onderzoek heeft besloten. In de laatste vijf jaar heeft de IGZ één melding ontvangen over een tandartsbehandeling in een PI. De klager is doorverwezen naar het Hoofd Zorg van de inrichting waar de gedetineerde verbleef.
Herinnert u zich het rapport van de IGZ uit 2009 over de medische zorg in PI’s, waarin werd geconcludeerd dat de acute tandheelkundige zorg nog vaak onvoldoende geregeld is? Zo ja, wat heeft u met deze uitkomst van het onderzoek gedaan?1
Ja ik ken het rapport waarin de IGZ heeft geconcludeerd dat de acute tandheelkundige zorg nog vaak onvoldoende was geregeld. Naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen van de IGZ zijn afspraken over de behandeling van acute pijnklachten verwerkt in de dienstverleningsovereenkomst die de inrichting afsluit met de tandarts. In deze overeenkomst zijn nadere afspraken vastgelegd over frequentie, waarneming, spoedgevallen en wachttijden. Alle tandartsen zijn BIG-geregistreerd en aantoonbaar gekwalificeerd om röntgenapparatuur te mogen bedienen. Er worden alleen nog extern opgeleide en gediplomeerde tandartsassistenten in dienst genomen.
Alle tandartswerkplekken van DJI zijn in 2015 bezocht door de tandheelkundig adviseur van DJI, waarbij deze zijn geïnventariseerd volgens de IGZ zelftest die is uitgegeven door de beroepsorganisatie Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT). Er werd aanvullend een vragenlijst gehanteerd met DJI-specifieke items zoals: toegeleiding ingeslotene, beveiliging, calamiteitenplan, samenwerking met de Medische Dienst en met de Legionella Dienst. Per praktijk zijn er individuele rapporten opgesteld en verbeterpunten geformuleerd. Bij het uitvoeren van de verbeterpunten door de PI’s is veel contact geweest tussen de tandheelkundig adviseur van DJI, de vestigingsdirecteuren van de PI’s en de hoofden zorg.
Wat heeft u met de aanbevelingen van de IGZ uit datzelfde rapport gedaan en hoe is de tandheelkundige zorg sinds 2009 verbeterd?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Afschaffen gebruikersdeel OZB blijkt sterk nadelig voor 270 eigenaren van niet-woningen’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Afschaffen gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (OZB) blijkt sterk nadelig voor 270 eigenaren van niet-woningen»?1
Ja.
Is het waar dat gemeente Lelystad het gebruikersdeel van de OZB vanaf 2011 geleidelijk heeft afgeschaft door het tarief terug te brengen tot € 0?
Dat is correct. In de kadernota 2012 van de gemeente Lelystad is besloten om het tarief voor gebruikers van niet-woningen in een periode van 5 jaar tot en met 2016 af te bouwen onder gelijktijdige verhoging van het tarief voor eigenaren van niet woningen. Het tarief voor gebruikers is dit jaar voor het eerst op 0 gezet in Lelystad.
Is het tarief van het gebruikersdeel OZB in meer gemeenten gesteld op € 0? Zo ja, in hoeveel gemeenten is dat het geval?
Ja, dit jaar zijn er voor het eerst gemeenten die het gebruikersdeel van de OZB voor niet-woningen op 0 hebben gesteld. Dit betreft de gemeenten Dongeradeel, Leidschendam-Voorburg,
Rijswijk en zoals gezegd Lelystad2.
Deelt u de mening dat het afschaffen van het gebruikersdeel van de OZB onevenredig nadeel meebrengt voor eigenaren van bedrijfspanden met een woning?
De situatie waar op gedoeld wordt in artikel 220e Gemeentewet ziet uitsluitend op woningen of woondelen die niet los gezien kunnen worden van het bedrijfspand waartoe ze behoren en waarmee ze als een geheel worden bezien. Losstaande woningen vallen onder de OZB voor woningen. Door de belastingdruk van de onroerende zaakbelasting niet te verdelen over een eigenarenbelasting en een gebruikersbelasting, maar uitsluitend een eigenarenbelasting te gebruiken, heeft artikel 220e Gemeentewet geen effect meer. Zodoende dient de waarde van het woondeel van de niet-woning nu ook betrokken te worden in de heffing bij het eigenarendeel. De aanslag valt daarmee met een gelijkblijvend tarief hoger uit.
Er zijn nu voor de desbetreffende gemeente die de heffing oplegt en de heffing verschuift van gebruikers naar eigenaren meerdere opties. De afschaffing van het gebruikerstarief niet-woningen kan elders in de begroting worden opgevangen, zodat de eigenarenheffing niet hoeft te worden verdubbeld of een andere heffing kan worden verhoogd. Er zijn kortom mogelijkheden om dit effect dat niet gewenst is door de door u genoemde partijen te verzachten of op te vangen. Daar is hier niet voor gekozen. Dat is een lokale keuze.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met het amendement De Pater van der Meer (Kamerstuk 30 096, nr. 13), dat juist beoogde ook huishoudens die een in hoofdzaak niet-woning bewonen, zoals woningen die behoren bij bedrijfspanden, te laten profiteren van de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen?
Het amendement De Pater van der Meer3 beoogde huishoudens die een in hoofdzaak niet-woning bewonen, zoals woningen die behoren bij bedrijfspanden, ook te laten profiteren van de afschaffing van het gebruikersdeel OZB op woningen. Het afschaffen van het gebruikersdeel OZB niet-woningen is hier niet mee in strijd; sterker nog, het is juist wat het amendement beoogt. Het is echter de wijze waarop deze afschaffing wordt gefinancierd die voor de hier gecreëerde situatie zorgt. Doordat alles nu wordt neergelegd bij de eigenarenheffing, pakt dit voor niet-woningen met een woningdeel onevenredig uit. Zoals gezegd bij antwoord 4 had ook gekozen kunnen worden voor een alternatief dat dit effect verzacht had.
Bent u bereid maatregelen te nemen om te voorkomen dat gemeenten het door de wetgever beoogde voordeel voor huishoudens die een in hoofdzaak niet-woning bewonen teniet doen?
Zoals ik hierboven reeds onder 4 en 5 heb gemeld is het de wijze van opvangen van het financiële vraagstuk dat tot de gecreëerde situatie leidt. Het is niet zo dat gemeenten een voordeel teniet doen dat door de wetgever is beoogd. Gemeenten kunnen tenslotte zelf kiezen of zij wel of niet belasting heffen en op welke wijze zij dat doen. Zij zijn daarin autonoom en kunnen het best besluiten wat aansluit bij de lokale behoeften.
Geweld tegen christenen door extremistische hindoes in India |
|
Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Extremistische Hindoes vallen kerk aan in India»?1
Ja.
Hoe duidt u de achtergronden van de aanvallen op kerken en christenen in India? Hoe duidt u de zorgelijke toename van dergelijke aanslagen door extremistische hindoes tegen christenen en andere minderheden?
Er lijkt inderdaad sprake van toenemende spanningen. Het Jaarrapport 2015 van de US Commission on International Religious Freedom (USCIRF) beschrijft dat religieus geïnspireerde incidenten en geweld in India zijn toegenomen gedurende de afgelopen drie jaar. Het gaat hierbij om geweld jegens de religieuze minderheden Moslims, Christenen en Sikhs. Het rapport baseert zich vooral op waarnemingen door lokale organisaties. De door USCIRF beschreven toename van religieus geïnspireerde incidenten in de afgelopen jaren baart het kabinet zorgen. Spanningen tussen Christenen, Hindoes, Moslims en Sikhs komen al sinds de oprichting van India regelmatig voor. Deze zijn deels geloofsgebonden, en worden tevens ingegeven door sociaaleconomische omstandigheden en spanningen op lokaal niveau, bijvoorbeeld over landbezit of andere materiële zaken. Deze kunnen in voorkomende gevallen tot religieuze polarisatie leiden.
Klopt het dat volgens ooggetuigen de Indiase politie niet ingreep tegen het geweld? In hoeverre bent u van mening dat door de Indiase overheid voldoende bescherming geboden wordt aan religieuze minderheden?
De politie heeft zes verdachten aangehouden, waarvan drie vermoedelijke leden van extreemrechtse groeperingen. Of de Indiase overheid in alle gevallen voldoende bescherming biedt, is moeilijk te beoordelen. Wel is het zo dat er in toenemende mate aandacht is voor de bescherming van alle burgers, inclusief minderheden. Belangrijk is dat vooral wordt ingezet op voorkomen van geweld en verminderen van spanningen. Het vervolgen van daders van geweld zal daar een bijdrage aan leveren.
Wat doet u, of wat gaat u doen, om ook in internationaal verband de Indiase overheid erop aan te spreken de geweldsuitbarstingen van extremistische hindoes effectiever tegen te gaan?
De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een prioriteit in het
Nederlands mensenrechtenbeleid. De situatie in onder andere India laat zien dat deze inzet hard nodig is.
Het kabinet maakt van verschillende mogelijkheden gebruik om mensenrechten – en daarbinnen vrijheid van godsdienst en levensovertuiging – in India aan de orde te stellen, onder andere tijdens de jaarlijkse bilaterale consultaties. Waar mogelijk wordt dit onderwerp ook in bilaterale gesprekken van de ambassade opgebracht, in contacten met religieuze leiders van minderheidsgroeperingen en in gesprekken met het betrokken maatschappelijk middenveld.
Op het gebied van mensenrechten zijn verschillende activiteiten in India uitgevoerd, door de ambassade en vanuit het mensenrechtenfonds. Zo steunt Nederland het project van Mensen met een Missie «Strengthening voices, sensitizing voices, connecting voices», gericht op het vergroten van religieuze tolerantie.
Daarnaast benut het kabinet ook andere fora zoals de EU en VN om mensenrechten aan te kaarten, zoals het Universal Periodic Review (UPR) proces van de VN. Ook maakten mensenrechten onderdeel uit van de besprekingen op de EU-India Top van 30 maart jl.
Het bericht 'Honderden Tilburgers mogelijk blootgesteld aan chroom-6' |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat honderden Tilburgers mogelijk zijn blootgesteld aan chroom-6?1
Werken met kankerverwekkende stoffen als chroom-6 is aan strenge regels gebonden. De werkgever is verplicht de werknemers goed te beschermen door blootstelling te voorkomen of te minimaliseren.
Is de Inspectie SZW op enige manier actief geweest bij het werklozenproject van tROM op het oud-terrein van NS/Nedtrain? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW is niet actief geweest bij dit project. De Inspectie had geen signalen dat daar aanleiding voor was.
Bent u bereid te (laten) onderzoeken of de juiste beschermingsmiddelen zijn verstrekt en of deze ook daadwerkelijk zijn gebruikt?
Uit communicatie op de website van de gemeente Tilburg blijkt dat de gemeente een onderzoek instelt naar de arbeidsomstandigheden bij het betreffende re-integratietraject
De werkzaamheden waarbij mogelijk chroom 6 blootstelling plaatsvond vonden volgens gemeente Tilburg plaats tot 2011. Controle ter plaatse is dus niet meer mogelijk. Mocht het desondanks toch mogelijk zijn eventuele overtredingen te constateren, dan zullen deze inmiddels verjaard zijn. Tegen deze achtergrond maak ik de afweging dat een dergelijke inzet van de Inspectie SZW niet efficiënt is.
Ziet de Inspectie SZW op dezelfde manier toe op het naleven van de wetten rond arbeidsomstandigheden bij werknemers met een arbeidsovereenkomst en mensen die werken in het kader van een re-integratietraject? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat zijn de verschillen?
In principe worden de wetten op het gebied van de arbeidsomstandigheden gehandhaafd in alle situaties waar sprake is van arbeid zoals bedoeld in artikel 1 en 2 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dat blijkt uit het feit dat de Inspectie SZW in tal van situaties de wetten handhaaft en sanctioneert waar geen sprake is van een arbeidsovereenkomst maar wel van een werkrelatie.
Om welke re-integratietrajecten ging het? Zijn er nog meer mensen die in het kader van hun re-integratietraject zijn blootgesteld aan chroom-6?
Deze kwestie speelt bij een re-integratietraject van de gemeente Tilburg. Ik heb geen informatie over of dit risico in andere re-integratietrajecten aan de orde is geweest.
Wie is hiervoor aansprakelijk?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn werknemers op de arbeidsplaats. Zijn werknemers zijn degenen met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft, degenen die hij heeft ingeleend en degenen die onder zijn gezag werken.
Deze verantwoordelijkheid speelt ook een rol bij het vaststellen van civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Wie er in dit geval civielrechtelijk aansprakelijk is voor eventueel geleden schade is een kwestie die door de civiele rechter kan worden beoordeeld. Daarover kan ik geen uitspraken doen.
Bent u bereid een volledige inventarisatie te (laten) maken van alle objecten waar chroom-6 verf is toegepast en de Inspectie SZW een programma te laten starten teneinde te bereiken dat de juiste beschermingsmiddelen worden toegepast? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Inspectie SZW zal nog dit jaar relevante branches benaderen en waar nodig gericht optreden. Daarnaast ben ik voornemens om voorlichting te geven over de noodzaak tot het nemen van beheersmaatregelen en toepassen van adem- en huidbescherming bij werkzaamheden met chroom 6, waaronder het schuren van oude chroombevattende verflagen.
Opsporingscapaciteit voor pgb-fraude |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u het er mee eens dat voor een goede en serieuze bestrijding van fraude met persoonsgebonden budgetten er voldoende opsporingscapaciteit beschikbaar moet zijn?1
Ja.
Kunt u een overzicht aan de Kamer sturen met daarin helder weergegeven
De aanpak van fraude met het persoonsgebonden budget (pgb) begint aan de voorkant van de keten, bij de indicatiestelling. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (voor de Wet langdurige zorg, Wlz), de gemeenten (voor de Wmo 2015 en de Jeugdwet) en de wijkverpleegkundige (voor wat betreft verpleging en verzorging in de Zorgverzekeringswet) bepalen wie aanspraak heeft op zorg en/of ondersteuning. Zij kunnen daarbij ook mogelijke onrechtmatigheden signaleren. Vervolgens is het aan respectievelijk zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars om een pgb toe te kennen. Daarbij beoordelen zij of iemand voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een pgb en in staat wordt geacht om, eventueel met gewaarborgde hulp van een derde, de zorg te organiseren en het pgb adequaat te beheren. Ook bij de toekenning is het van belang dat de verstrekkers alert zijn op signalen van fraude. Zorgkantoren en gemeenten worden daarbij ook gevoed door de SVB, die vanuit de uitvoering van het trekkingsrecht een signalerende rol vervult. Bij vermoedens van onrechtmatigheden of fraude kunnen zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars desgewenst controles uitvoeren of een fraudeonderzoek starten. Als er fraude wordt geconstateerd, kunnen zij maatregelen treffen (bijvoorbeeld het beëindigen van het pgb, waarbij het pgb wordt omgezet in naturazorg).
De taak om fraude met een pgb strafrechtelijk op te sporen, is op landelijk niveau belegd bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW). De Inspectie SZW voert onderzoeken uit onder gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM/FP). Daarnaast kan de politie (onder gezag van een Arrondissementsparket van het OM) op lokaal niveau strafrechtelijk onderzoek doen naar vermoedens van fraude. Fraude in de zorg maakt onderdeel uit van een van de prioritaire thema’s, zijnde de aanpak van horizontale fraude, waar de politie zich vanuit de Veiligheidsagenda (2015–2018) op richt.
Afstemming over de wijze van afdoening van een fraudesignaal vindt op landelijk niveau plaats in het zogeheten Centraal Selectieoverleg Zorg (CSO Zorg), onder voorzitterschap van het OM/FP. Naast het OM/FP nemen de bijzondere opsporingsdiensten Inspectie SZW en FIOD, en de toezichthouders NZa en IGZ deel aan dit selectieoverleg. Zaken voor de politie worden door de eenheden en arrondissementsparketten zelf geselecteerd. De bijzondere opsporingsdiensten en de politie hebben waar nodig op operationeel niveau contact en wisselen onderling informatie uit. Dit geldt ook voor de betrokken onderdelen van het OM. Op deze manier voorkomen de partijen dat er samenloop ontstaat.
Zoals hierboven geschetst, is de aanpak van pgb-fraude een ketenbrede inspanning, die strekt van preventie tot en met handhaving. Vermoedens van fraude kunnen op diverse punten in de keten worden gesignaleerd dan wel opgespoord. De betrokken partijen hebben ieder een eigen rol in het voorkomen dan wel aanpakken van fraude met het pgb. De samenwerking bij de aanpak van fouten en fraude in de zorg krijgt verder vorm binnen de Taskforce Integriteit Zorgsector.
Over de capaciteit die de bijzondere opsporingsdiensten hebben voor de strafrechtelijke opsporing van fraude heeft de Minister uw Kamer recentelijk geïnformeerd via de antwoorden op schriftelijke vragen over het jaarverslag 2015 (vraag 25). Er is geen informatie beschikbaar over de capaciteit die andere partijen in het kader van de aanpak van pgb-fraude inzetten.
Bent u van mening dat de capaciteit die beschikbaar is bij de verschillende betrokken partijen om pgb-fraude op te sporen voldoende is? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De afgelopen jaren hebben de Minister van VWS en ik vanuit het programmaplan Rechtmatige Zorg fors geïnvesteerd in de capaciteit voor het toezicht en de (strafrechtelijke) handhaving in de zorg. Met de beschikbare intensiveringsmiddelen is de capaciteit bij zowel de Inspectie SZW en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie substantieel uitgebreid. Vanaf 2016 hebben wij nog eens structureel € 2,4 miljoen aan extra middelen beschikbaar gesteld aan genoemde partijen. Hiermee breiden zij de capaciteit voor strafrechtelijke opsporing en vervolging verder uit. Dit resulteert bij de Inspectie SZW tot een capaciteitsuitbreiding van 18 fte in de vorm van een nieuw (derde) rechercheteam. De extra middelen leiden bij het Openbaar Ministerie tot een capaciteitsuitbreiding van 3 fte (een extra Officier van Justitie en twee senior parketsecretarissen). De Inspectie SZW kan met de extra capaciteit op jaarbasis een groter aantal opsporingsonderzoeken uitvoeren. De extra capaciteit wordt met name ingezet voor het uitvoeren van zwaardere onderzoeken naar fraude in de zorg.
Hoeveel zaken hebben de verschillende instanties in onderzoek, hoeveel zaken zijn er inmiddels afgerond en met welk resultaat?
De Minister heeft uw Kamer via de verzamelbrief van 26 januari jl. reeds geïnformeerd over het aantal fraudesignalen dat in 2015 in het CSO Zorg is geaccepteerd voor een strafrechtelijk onderzoek. In deze brief heeft de Minister het volgende gemeld:
Kunt u een overzicht geven hoeveel fraudesignalen er bij de verschillende instanties zijn binnengekomen en hoeveel daarvan in onderzoek zijn genomen?
De NZa publiceert binnenkort de rapportage van het Verzamelpunt Zorgfraude over het jaar 2015. Evenals in voorgaande jaren bevat deze rapportage informatie over onder andere de aantallen fraudesignalen die de partners in het Verzamelpunt (NZa, Inspectie SZW, FIOD, Zorgverzekeraars Nederland, CIZ en IGZ) hebben ontvangen, de aard van de signalen en de behandelstatus. Als de rapportage beschikbaar is, zal ik uw Kamer informeren over het aantal (pgb) signalen dat in 2015 is ontvangen.
Het gevangenisoproer in België |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent het gevangenisoproer in België?1
Ja.
Bent u bereid opnieuw met uw Belgische collega in gesprek te gaan over het mogelijk openhouden van de Penitentiaire Inrichting (PI) Tilburg ten behoeve van de Belgische gedetineerden? Zo ja, kunt u dit spoedig doen, gelet op de voorgenomen sluitingsdatum en thans in gang gezette voorbereidingen bij de PI Tilburg? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer met mijn brief van 29 januari 2016 heb geantwoord naar aanleiding van vragen van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, is door Nederland meerdere malen de bereidheid uitgesproken om de PI Tilburg ook na 31 december 2016 aan België beschikbaar te stellen. Naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in België is opnieuw contact gezocht met de Belgische collega’s en is de vraag ook voorgelegd aan Minister Geens. Men heeft aangegeven dat er geen wijziging is in de beslissing van de Belgische regering om door te gaan met de uitfasering van het gebruik van de Penitentiaire Inrichting Tilburg. Ik heb Minister Geens laten weten dat de bereidheid aan Nederlandse zijde blijft.
Het bericht ‘Dat salaris is nu eenmaal afgesproken’ |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «dat salaris is nu eenmaal afgesproken»?1
Ja.
Vindt u ook dat het ongepast is dat een directeur van een bedrijf dat een publieke taak uitvoert en gemeenten en waterschappen als aandeelhouders heeft, boven de Wet normering topinkomens verdient?
Het afval-, grondstoffen- en energiebedrijf HVC is een NV waarin 46 gemeenten en 6 waterschappen (deels via een gemeenschappelijke regeling) deelnemen. HVC valt niet onder de Wet normering topinkomens (WNT).
Bij verschillende gelegenheden heb ik aan uw Kamer toegezegd om vennootschappen waarin lokale en regionale overheden deelnemen (decentrale overheidsbedrijven) mee te nemen in het vervolgtraject van de vorig jaar uitgevoerde evaluatie van de WNT. Oogmerk is ook bij deze decentrale instellingen tot matiging van bezoldiging en ontslagvergoedingen te komen. In mijn brief van 11 april jl. aan uw Kamer heb ik tevens aangegeven dat ter uitvoering van die toezegging momenteel nog nader onderzoek en beraad binnen het kabinet nodig zijn over de wijze van aanpak.2
Indien overheidsbedrijven niet onder de reikwijdte van de wet vallen, is het niet aan mij maar aan de aandeelhouders en de raden van commissarissen van de desbetreffende instelling om te bepalen welk bezoldigingsbeleid en welke bezoldiging verantwoord is, waarbij men vanzelfsprekend te maken heeft met bezoldigingsafspraken die in het verleden al contractueel zijn vastgelegd. Uiteraard heb ik waardering voor een beloningskader waarbij de WNT-norm de referentienorm is. Dat was ook de boodschap die ik ter uitvoering van de motie-Van Raak3 richting Alliander en diens aandeelhouders heb uitgedragen. Gegeven de bestaande reikwijdte van de WNT, is het echter niet de taak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om deze boodschap afzonderlijk over te brengen aan overheidsdeelnemingen die buiten de reikwijdte van deze wet vallen. Ik zie dan ook geen reden om mijn opvattingen aan de aandeelhouders van HVC over te brengen.
Bent u bereid om, net als u eerder heb gedaan in het geval van Alliander, met het afval-, grondstoffen- en energiebedrijf HVC in contact te treden over een verlaging van het salaris? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid uw mening kenbaar te maken in een brief naar alle aandeelhouders van HVC? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het testen van een ballistische middellange afstandsraket door Iran |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Iran says tested mid-range ballistic missile two weeks ago: Tasnim»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Iran twee weken geleden een ballistische middellange afstandsraket heeft gelanceerd voor een test? Kan de door Iran geclaimde nauwkeurigheid van deze raket eveneens worden bevestigd? Graag een toelichting.
Het kabinet beschikt niet over informatie die dit bericht kan bevestigen.
Klopt het dat de geteste raket een bereik heeft van 2.000 kilometer, waarmee het Israël en zelfs Oost-Europa kan bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Is deze lancering – evenals lanceringen in oktober en december 2015 en maart 2016 – opnieuw een schending van VN-Veiligheidsraadresolutie 1929 of 2231? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Welke consequenties hebben de drie eerdere lanceringen tot nu toe concreet gehad voor Iran? Welke rol heeft Nederland daarbij gespeeld?
Zoals vermeld in de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld op 10 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1133) heeft de Verenigde Staten de lancering van oktober 2015 aan de orde gesteld in een besloten sessie van de VN-Veiligheidsraad. Ook hebben het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten deze schending gerapporteerd bij het Iran Sanctiecomité. Het expertpanel van het Sanctiecomité heeft onderzoek verricht en geconcludeerd dat de lancering van de ballistische raket op 10 oktober jl. een schending betrof van paragraaf 9 van VNVR-resolutie 1929 (2010). Er bleek binnen de Veiligheidsraad echter geen overeenstemming over het instellen van nieuwe sancties. Wel heeft de Verenigde Staten 11 individuen en entiteiten op de bestaande sanctielijsten geplaatst naar aanleiding van ballistische rakettesten van oktober en november vorig jaar. Wat betreft deze lanceringen was er binnen de EU geen draagvlak voor autonome sancties.
Naar aanleiding van de lancering van maart jl. hebben de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk op 28 maart wederom een brief aan de VN-Veiligheidsraad gestuurd. In deze brief verklaren deze vier landen dat deze raketlancering door Iran inconsistent is met paragraaf 3 van Annex B van VNVR-Resolutie 2231 (2015), waarin Iran wordt opgeroepen geen activiteiten te ondernemen m.b.t. ballistische raketten die ontworpen zijn om in staat te zijn kernwapens te vervoeren. Voorts vroegen deze landen de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties om volledig en grondig te rapporteren over Irans ballistische activiteiten die inconsistent zijn met VNVR-resolutie 2231 (2015). Ook werd in de brief voorgesteld om de lanceringen te bespreken in het VNVR «2231 Format,» een structuur die is opgezet om de monitoring van de implementatie van deze resolutie te faciliteren. De VS, het VK, Duitsland en Frankrijk waren allen direct betrokken bij de onderhandelingen met Iran en het opstellen van VNVR-resolutie 2231. De brieven van de vier landen stonden niet open voor ondertekening door andere landen (zoals Nederland). Het kabinet steunt de inhoud en strekking van deze brieven echter ten volle.
Nederland heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 12 maart jl. zijn zorgen kenbaar gemaakt over de ballistische raketlanceringen door Iran en gepleit voor een gezamenlijke reactie van de Europese Unie. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft tijdens haar bezoek aan Teheran vorige maand de zorgen van de EU-lidstaten met betrekking tot de ballistische raketlanceringen overgebracht en heeft Iran opgeroepen zich te onthouden van deze activiteiten.
Op welke wijze is tot nu toe kenbaar gemaakt dat Nederland deze lanceringen afkeurt? Gaat u de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken gebruiken om uw ongenoegen kenbaar te maken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hebben andere landen gereageerd op deze laatste lancering? Bent u voornemens u hard te maken voor het aanhangig maken van deze test bij de VN-Veiligheidsraad door één van de permanente leden daarvan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het Amerikaanse State Department heeft tijdens de dagelijkse persconferentie op 9 mei jl. aangegeven bekend te zijn met de berichtgeving en informatie hierover te verzamelen.
Zoals vermeld in de beantwoording van vraag 2, beschikt het kabinet niet over informatie die de berichtgeving over deze vermeende lancering kan bevestigen. Dientengevolge is het kabinet niet voornemens te pleiten voor het aanhangig maken van deze vermeende test bij de VN-Veiligheidsraad door één van de permanente leden daarvan.
Deelt u de mening dat deze reeks lanceringen verontrustend is, helemaal in het licht van de instabiele situatie van het Midden-Oosten en de rol die Iran daarbij speelt? Op welke wijze spant Nederland zich in om de Iraanse dreiging in te perken? Graag een toelichting.
De ballistische raketlanceringen door Iran zijn mede met het oog op de al bestaande spanningen in de regio verontrustend. Het kabinet acht het mede hierom van belang om als onderdeel van het aanhalen van de banden met Iran in gesprek te blijven over de Iraanse opstelling in de regio en Iran aan te sporen een constructievere rol te spelen.
Het kabinet zet hierop in, zowel in de bilaterale relatie met Iran als binnen het kader van de verbreding van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Iran. Zo heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 12 maart jl. gepleit voor een gemeenschappelijke positie binnen de Europese Unie ten aanzien van de rol van Iran in de regio.
Klopt het dat de Minister van Economische Zaken tijdens een handelsmissie naar Iran ervoor heeft gepleit om de belemmeringen op te heffen die nu nog voor het financiële systeem bestaan, zodat op termijn het betalingsverkeer tussen Iran en Nederland weer helemaal mogelijk wordt? Waarom heeft de Minister dit toegezegd? Wat is Nederland voornemens te doen om dit mogelijk te maken? Hoe gaat u een kritische houding op het ballistische programma verenigen met het versoepelen van handelsregime jegens Iran? Graag een toelichting.
Minister Kamp heeft aangegeven dat het voor een stapsgewijze hervatting van de handelsrelaties met Iran nodig is de belemmeringen in het betalingsverkeer zoveel mogelijk weg te nemen. Hiertoe voert Nederland regulier overleg met relevante Amerikaanse en Iraanse gesprekspartners. Ook is in mei de Ambassade in Teheran versterkt met een financieel expert en trekken overheid en banken gezamenlijk op bij de informatievoorziening aan het Nederlands bedrijfsleven, waaronder het MKB. Deze inzet staat een kritische houding ten aanzien van het Iraanse ballistische rakettenprogramma niet in de weg getuige onze inspanningen terzake.
Misstanden in de Nederlandse vogelhandel |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag van 7 mei 2016 over de misstanden in de Nederlandse vogelhandel?
Ik betreur de misstanden die worden getoond in de uitzending. Ook ik vind dierenwelzijn, dier- en volksgezondheid van het grootste belang. Op 1 juli 2014 is het Besluit houders van dieren in werking getreden. Hierbij is ervoor gekozen om handel op tentoonstellingen, beurzen en markten strenger te reguleren. In het besluit zijn bepalingen opgenomen over aanmelden, vakbekwaamheid, huisvesting, verzorging en de gezondheid van de dieren. Er dient altijd iemand aanwezig te zijn die in het bezit is van een vakbekwaamheidsbewijs. Dit is meestal een dierenarts. De NVWA ziet toe en handhaaft (risicogebaseerd) op vogelmarkten.
Wat is uw oordeel over het feit dat Nederland met jaarlijks 400 vogelmarkten een spilfunctie vormt in zowel de legale als illegale internationale handel in exotische vogels?
Dat Nederland een spilfunctie in de legale en illegale internationale handel in exotische vogels zou vervullen kan ik niet staven aan de hand van de mij beschikbare informatie. De Nederlandse vogelmarkten behoren wel tot de grootste van Europa. Bij de NVWA zijn in 2015 210 vogel- en sierpluimveetentoonstellingen aangemeld. Waar het aantal van 400 op is gebaseerd is mij onduidelijk.
Wat is uw oordeel daarbij over het feit dat duizenden vogels onder de tafel worden verkocht aan particulieren, maar ook aan kleine dierentuinen in de wereld die het niet zo nauw nemen met de regelgeving?
In hoeverre op markten voor vogels sprake is van zwarte handel – handel in illegale vogels en belastingontduiking – kan ik niet beoordelen op basis van deze reportage. Uit een omvangrijk inspectieonderzoek vorig jaar van de NVWA op de vogelbeurs in Zwolle zijn relatief weinig overtredingen vastgesteld.1
De handelaar die bedrijfsmatige activiteiten ontplooit, dient zich op basis van het Besluit houders van dieren te registreren. Ik beschik niet over cijfers over de omvang van de handel op vogelmarkten. Daarvoor gelden ook geen registratieplichten. In Nederland zijn verschillende grote vogelbonden die middels voorlichting en educatie hun leden stimuleren de toepasselijke regelgeving in acht te nemen. Ook de organisatoren van vogelmarkten zijn gehouden de toepasselijke regelgeving in acht te nemen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Gerven2 heb ik de NVWA gevraagd om bij dergelijke evenementen nadrukkelijk aandacht te besteden aan zowel eventuele illegale handel als welzijnsaspecten. Ten behoeve van een risicogebaseerde benadering kunnen hiertoe signalen uit het veld worden betrokken.
Wat is uw oordeel over het feit dat de vogels die verhandeld worden vaak zijn gekweekt in slechte omstandigheden bij mensen thuis?
Ik kan niet beoordelen of vogels die op markten verhandeld worden vaak onder slechte omstandigheden worden gehouden.
Deelt u de mening dat, doordat de vogelhandel vaak zwarte handel is, waardoor degelijke registratie ontbreekt of onvoldoende is, het dierenwelzijn van de vogels niet kan worden gewaarborgd? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het vervoer van vogels en het opsluiten van vogels in kleine kooitjes tijdens een vogelmarkt, zonder dat de dieren een mogelijkheid hebben om zich te verschuilen, een zeer negatieve invloed hebben op het welzijn van de dieren? Zo nee, hoe verklaart u dat veel van de aanwezige vogels op de beurzen er slecht aan toe zijn door stress en ziekte?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 12 en 13 van het lid
Van Gerven (Aanhangsel van de handelingen 2015–2016, nr. 2658).
Wat is uw reactie op de constatering van de vogeldierenarts in de uitzending dat op de vogelbeurzen alle bekende besmettelijke vogelziekten aanwezig zijn en dat de vogelbeurzen een serieuze bedreiging vormen voor de volksgezondheid?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 van het lid Van Gerven.3
Wat is uw reactie op het gegeven dat in de genoemde uitzending de aanwezige dierenarts – op het moment dat deze door de vogeldierenarts wordt gewezen op een met papegaaienziekte besmette papegaai – weigert op te treden, hoewel papegaaienziekte een meldingsplichtige en besmettelijke ziekte is?
De beelden van de genoemde uitzending alleen geven mij onvoldoende aanknopingspunten om dit geval goed te kunnen beoordelen. Er zou immers ook verschil van inzicht kunnen bestaan tussen de beide praktiserende dierenartsen over de diagnose. Dit laat echter onverlet dat, indien een dierenarts voor een aantal besmettelijke ziekten, waaronder papegaaienziekte (psittacose), weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een dier besmet is, hij dit dient te melden aan de NVWA.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er bij besmettelijke ziekten op vogelmarkten hiervan melding wordt gemaakt bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD), zoals de meldingsplicht voorschrijft?
Voor papegaaienziekte geldt een meldplicht voor dierenartsen, voor dierenhouders en voor onderzoeksinstellingen voor vogels anders dan pluimvee op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Deze meldingen moeten bij de NVWA gedaan worden. Hoewel ik niet de indruk heb dat dierenartsen deze meldplicht niet goed naleven, zal ik naar aanleiding van uw vragen deze verplichtingen nog eens onder de aandacht brengen van de beroepsvereniging van praktiserende dierenartsen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
In het geval van humane besmettingen met papegaaienziekte zijn huisartsen verplicht op basis van de Wet publieke gezondheid om dat bij de lokale GGD te melden. Indien een dier de bron van de humane besmetting kan zijn, kan de GGD de NVWA verzoeken om deze bron te traceren.
Bent u bereid per direct de gebrekkige handhaving van misstanden op vogelmarkten aan te pakken?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 14 van het lid
Van Gerven.4
Deelt u de mening dat vogelmarkten uit overwegingen van dierenwelzijn en volksgezondheid dienen te worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 14 van het lid Van Gerven.5
Het bericht dat de gemeente Oude IJsselstreek alfahulpen blijft inzetten terwijl dit ontraden is door de staatssecretaris |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe is het mogelijk dat de gemeente Oude Ijsselstreek meer alfahulpen wil inzetten, terwijl u dit beleid heeft ontraden?1 2
Gemeenten dienen zich te houden aan wet- en regelgeving. Totdat het wetsvoorstel waarin het inzetten van alfahulpen in de algemene voorzieningen verboden wordt van kracht is, kunnen gemeenten niet gedwongen worden het inzetten van alfahulpen in de algemene voorziening te beëindigen. Wel kan ik, zoals ik in de zaak van de gemeente Oude IJsselstreek heb gedaan, in gesprek gaan met gemeenten, beleid dat niet in lijn is met de voorgenomen wetswijziging ontraden en hen wijzen op de risico’s van het continueren van dit beleid.
Waarom heeft u ervoor gekozen om alfahulpen te verbieden in de algemene voorziening, maar deze constructie toe te staan in de maatwerkvoorziening? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Regeling dienstverlening aan huis is niet bedoeld om kosten te drukken ten koste van de rechtspositie van huishoudelijke hulpen. In de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» heeft het kabinet in dat licht aangekondigd te bezien hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast.3
De conclusie is dat alfahulpen niet via de weg van een algemene voorziening van een gemeente in dienst moeten worden genomen door cliënten. Dit vanuit de gedachte dat via deze weg geen sprake is van een bewuste keuze door de cliënt en de werknemer. Onder de Regeling dienstverlening aan huis is de pgb-houder, die kiest voor een alfahulp, immers werkgever. Deze kan, indien door de werknemer en werkgever (pgb-houder) gewenst, samen met de werknemer een bewuste keuze maken voor een dergelijke constructie.
Erkent u dat u hiermee een nieuwe mogelijkheid tot het «oneigenlijk gebruik van alfahulpconstructies» creëert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen. Het voorstel beperkt juist de mogelijkheden om gebruik te maken van de Regeling dienstverlening aan huis tot enkel het persoonsgebonden budget. Van nieuwe mogelijkheden voor de inzet van de Regeling is geen sprake.
Wilt u in de algemene maatregel van bestuur opnemen dat, zodra alfahulpen gaan werken in loondienst, zij zorg kunnen blijven bieden aan hun vertrouwde cliënten? Zo neen, waarom niet?
Ik verwacht u op korte termijn het voorstel voor de algemene maatregel van bestuur te kunnen toesturen. De basis voor het voorstel is de Code Verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning en de afspraken met de FNV, CNV en de VNG over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning van 4 december 2015. Op de inhoud van het voorstel kan ik niet vooruitlopen.
De aanleg van een 380 kV hoogspanningsverbinding in Groningen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw uitspraken over nader onderzoek naar de aanleg van hoogspanningsverbinding in Groningen?1
Ja, ik heb aan uw Kamer toegezegd dat ik nog een keer zal bekijken of ondergrondse aanleg van een deel van deze hoogspanningsverbinding meerwaarde heeft en of dat opweegt tegen de meerkosten die hiermee zijn gemoeid. Hiervoor wordt een onderzoek uitgevoerd door TenneT vanuit haar verantwoordelijkheid als beheerder van het hoogspanningsnet. Mede op basis van dit onderzoek en overleg met de regio zal ik na de zomer van 2016 een besluit nemen. Dit besluit zal worden meegenomen in het ontwerpInpassingsplan, dat volgens planning in het najaar van 2016 ter inzage zal worden gelegd.
Heeft u inmiddels nader onderzoek gedaan naar de aanleg van de hoogspanningsverbinding tussen Eemshaven en Vierverlaten en naar de geschiktheid om, op delen van dit tracé, de hoogspanningsverbinding ondergronds te realiseren? Zo ja, welke nieuwe inzichten heeft dit onderzoek al dan niet opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek loopt nog. In dit onderzoek wordt het gehele tracé van Eemshaven tot Vierverlaten onderzocht op de mogelijke meerwaarde van ondergrondse aanleg. Hierbij zal het uitgangspunt uit het derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening worden gehanteerd dat nieuwe hoogspanningsverbindingen van 220 en 380 kV in beginsel bovengronds worden aangelegd. Op basis van een integrale afweging op projectniveau kan in bijzondere gevallen, met name voor kortere trajecten, ondergrondse aanleg worden overwogen, voor zover dit uit oogpunt van leveringszekerheid verantwoord is en als er vanuit specifieke aanleidingen (bijvoorbeeld ruimtelijke beperkingen of doorsnijding van Natura 2000-gebied) een evidente meerwaarde te behalen is. Indien er voor deze verbinding mogelijke locaties in beeld komen, zal vervolgens bezien moeten worden of ondergrondse aanleg op deze locaties daadwerkelijk meerwaarde heeft en of dat opweegt tegen de extra kosten.
Klopt het dat er binnenkort een bestuurlijk overleg gevoerd wordt in Groningen waarin u met provinciale bestuurders, onder andere, de aanleg van deze hoogspanningsverbinding zal bespreken? Zo nee, hoe hebben de gebiedspartners dan inspraak in deze procedure?
Ja, dat klopt. Dergelijke overleggen vinden vaker plaats. Afgelopen voorjaar is het voorontwerp-Inpassingsplan door medewerkers van mijn ministerie besproken met de provincie Groningen en betrokken gemeenten. Dit is een formele stap in de Rijkscoördinatieregeling (RCR) waarbij gemeenten, provincies en andere overheden worden geraadpleegd. De ministers van Economische Zaken EZ) en van Infrastructuur en Milieu (IenM) vervullen hierbij de rol van bevoegd gezag en TenneT de rol van initiatiefnemer. Los van de formele inspraakmomenten vinden op meerdere momenten bestuurlijke overleggen plaats. Op die manier kunnen wensen en zorgen uit het gebied worden betrokken in de planvorming.
Als volgende stap in deze RCR-procedure zal het ontwerpInpassingsplan in het najaar van 2016 door de ministers van EZ en IenM ter inzage worden gelegd. Op dat moment kan iedereen die dat wil een zienswijze indienen. Los van dit formele inspraakmoment wordt door medewerkers van EZ en TenneT ook op andere momenten gesproken met omwonenden en belanghebbenden in het gebied.
Deelt u de mening dat alle belangrijke gebiedspartners, inclusief de verschillende werkgroepen die zich bezig houden met de aanleg van deze hoogspanningsverbinding, betrokken zouden dienen te worden in dit bestuurlijk overleg? Zo ja, hoe draagt u er zorg voor dat alle belangrijke gebiedspartners dan ook daadwerkelijk betrokken worden in dit bestuurlijk overleg? Zo nee, waarom niet?
Zowel de bestuurders als werkgroepen van omwonenden beschouw ik als belangrijke partners in het gebied. Met beide partijen wordt vanuit mijn ministerie en TenneT overleg gevoerd, ook over eventuele ondergrondse aanleg. In april 2016 heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden met betrokken gedeputeerden van de provincie Groningen en in mei 2016 met de betrokken wethouders van de gemeenten Bedum, Winsum en Zuidhorn. Het volgende bestuurlijke overleg met de provincie Groningen zal naar verwachting plaatsvinden in juli 2016. In die maand zullen ook gesprekken plaatsvinden met werkgroepen van bewoners uit Westerdijkshorn en Sauwerd/Wetsinge.
Ik maak wel een onderscheid tussen overleg met verantwoordelijke bestuurders en overleg met individuele of samenwerkende burgers. Het gaat hier namelijk om partijen met verschillende verantwoordelijkheden. Overleg met beide partners gebeurt niet noodzakelijkerwijs op hetzelfde moment en aan dezelfde tafel.
Het bericht ‘Help! Mijn demente ouders worden beroofd’. |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Help! Mijn demente ouders worden beroofd»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat, realiserende dat dit een casus is, er excessen plaatsvinden, ook al hebben kantonrechters de wettelijke verplichting controle uit te voeren op bewindsvoerders? In hoeverre hebt u het idee dat kantonrechters hier tekort schieten?
Zoals onder meer genoemd in antwoord op de vragen 6, 7 en 9 van het lid Krol zal aan de controle op bewindvoerders en de handhaving van de kwaliteitseisen die worden gesteld aan professionele bewindvoerders nadrukkelijk aandacht worden besteed bij de wetsevaluatie. In dat verband zal ook worden gekeken naar de informatieverstrekking aan de kantonrechter.
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 5 van het lid Krol merk ik op dat uit de gesprekken die met de branche en kantonrechters worden gevoerd tot nu toe niet is gebleken dat sinds de wetswijziging misstanden structureel zouden voorkomen. Nader onderzoek vindt plaats in het kader van de aanstaande evaluatie.
Kunt u aangeven wat er sinds 2014 is gedaan – toen uw voorganger al stelde dat de toename van dossiers een behoorlijke inspanning van rechtbanken vroeg om dossiers te controleren – om de grote toename van dossiers en het bijbehorende toezicht door kantonrechters in evenredige balans te houden?
Zie het antwoord op de vragen 6, 7 en 9 van het lid Krol.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als door hoge toename van werkdruk de zorgvuldigheid door kantonrechters onder druk komt te staan en kwetsbare individuen in onze samenleving de dupe worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre u bereid bent onderzoek te doen naar het «groeiende aantal problemen met bewindvoerders», omdat de cijfers hiervoor nog ontbreken? Zo ja, wanneer wilt u starten met een dergelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de achterliggende redenen van de explosieve groei van bewindszaken? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt op dit moment door Bureau Bartels onderzoek gedaan naar de kwantitatieve ontwikkelingen binnen beschermingsbewind.
Het betreft een vervolgmeting op eerder onderzoek van Stichting Stimulansz. In dit onderzoek lag de nadruk op cijfermatige ontwikkelingen, maar is ook grofmazig gekeken naar de kenmerken van rechthebbenden. Een antwoord op de vraag wat de oorzaak is van de groei van het aantal bewinden heeft dit niet opgeleverd.2 In 2015 is daarom een tweede, verdiepend, onderzoek uitgevoerd, dat in november van dat jaar aan uw Kamer is aangeboden.3 Dit onderzoek biedt inzicht in de kenmerken van de rechthebbenden en de mogelijke oorzaken van de stijging. Evidente verklaringen voor de stijging komen echter ook in dit onderzoek niet naar voren.
Het thans lopende onderzoek naar het aantal en de kosten van beschermingsbewinden zal naar verwachting in de loop van dit jaar worden afgerond. Uw Kamer zal hierover op de gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke mogelijke oplossingen u ziet om in de toekomst dergelijke casussen te voorkomen? Kunt u aangeven welke rol u hier ziet voor de rechterlijke macht, realiserende dat rechters afhankelijk zijn van juiste informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er een afdoende klachtenprocedure bestaat voor zowel rechthebbenden als mogelijke familieleden wanneer zij problemen vermoeden of ondervinden met bewindvoerders? Zo ja, hoe verklaart u excessen als uit deze casus? Zo nee, bent u van plan hiervoor een procedure op te zetten?
Indien zich een probleem voordoet, ligt het in de rede om eerst naar de bewindvoerder zelf te gaan. Professionele bewindvoerders zijn op grond van het Besluit kwaliteitseisen verplicht bij aanvang van het bewind een klachtenregeling aan de rechthebbende te verstrekken (art. 6, eerste en vijfde lid). Hierin moet onder meer zijn opgenomen bij wie en op welke wijze een klacht kan worden ingediend, wie de klacht behandelt en dat een klacht binnen zes weken wordt behandeld.
Rechthebbenden en familieleden kunnen zich in geval van (een vermoeden van) problemen ook wenden tot de kantonrechter die toezicht houdt op de bewindvoerder. Het LOVCK stelt aanbevelingen vast voor kantonrechters die zijn belast met de behandeling van bewindzaken, mede met het oog op gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de verschillende rechtbanken. Deze aanbevelingen strekken landelijk tot uitgangspunt. Aan klachtbehandeling is een apart hoofdstuk gewijd.4 Hierin is onder meer neergelegd dat op een termijn van zes tot acht weken na indiening van een klacht een mondelinge behandeling wordt gepland, waarvoor de indiener en bewindvoerder worden opgeroepen. Familieleden die gerechtigd zijn tot het verzoeken van onderbewindstelling van de rechthebbende, kunnen de kantonrechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan (zie art. 448, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek). De kantonrechter verleent het ontslag wanneer daar gewichtige redenen voor zijn of de bewindvoerder niet meer aan de aan hem gestelde eisen voldoet.
Als de professionele bewindvoerder is aangesloten bij een branchevereniging kunnen rechthebbenden en hun familieleden problemen tevens daar melden. Bijvoorbeeld de BPBI heeft voor dergelijke gevallen een klachtenreglement en -procedure.
Het inroepen van hulp van de Marokkaanse consul bij rellen Ede |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Consul in gesprek met Marokkaanse jongeren Ede»?1
Ja.
Klopt het dat de hulp van de Marokkaanse consul is ingeroepen om de rellende jeugd in Ede tot de orde te roepen en welke dwalende gedachte ligt daar aan ten grondslag?
De gemeente Ede berichtte mij als volgt: «Op verzoek van de generaal-consul is er een gesprek geweest met de burgemeester. De consul heeft zijn belangstelling getoond omdat hij de eenheid – die de Marokkaanse gemeenschap nu uitstraalt in het scherp afwijzen van de gebeurtenissen in de wijk – wilde ondersteunen. In het verlengde daarvan heeft hij gezegd ook met de Marokkaanse gemeenschap in Ede te zullen praten, ter ondersteuning van hun eensgezindheid. Ook heeft hij zijn excuus aangeboden voor de ongeregeldheden, mede namens de Marokkaanse ambassadeur. De consul bemoeit zich niet met het gemeentelijk beleid en de gemeentelijke aanpak en ook niet met de politieaanpak.»
Volgens de burgemeester van Ede is er dus geen sprake geweest van het inroepen van de hulp van de Marokkaanse consul om de jeugd tot orde te roepen en de orde in de wijk Veldhuizen te herstellen. Hier kan ook geen sprake van zijn, het enige gezag is dat van de Nederlandse autoriteiten. In gesprek gaan met elkaar, zoals de burgemeester heeft gedaan op verzoek van de consul, is iets anders.
Deelt u de mening dat met het inroepen van de hulp van de Marokkaanse consul het gezag van de Nederlandse autoriteiten ernstig wordt ondermijnd?
Zie het antwoord op vraag twee: er is geen sprake geweest van het inroepen van de hulp van de consul om de orde in de wijk Veldhuizen te herstellen.
Bent u bereid de plaatselijke burgemeester met spoed te manen om de politie de opdracht te geven zeer stevig op te treden en de rust en orde te herstellen, welke een kerntaak is van de overheid?
Het handhaven van de openbare orde is een lokale verantwoordelijkheid. Eventuele maatregelen worden en zijn derhalve lokaal getroffen.
Welke oorzaken ziet u voor het gebrek aan respect voor het Nederlandse gezag bij het rellende rapaille en ziet u hier een breder probleem? Graag een toelichting.
In reactie op het sluiten van het theehuis hebben jongeren de openbare orde ernstig verstoord door onder meer vernielingen aan te richten rond het winkelcentrum, door schade toe te brengen aan verscheidene auto’s en door een aantal autobranden te stichten. Ik heb reeds in de media aangegeven dit gedrag onacceptabel te vinden. Deze jongeren hebben de grenzen van de Nederlandse wet overtreden en dienen streng aangepakt te worden voor hun misdragingen. Ook heb ik gezegd dat het aan de gemeente Ede en de Nationale Politie is om orde en gezag te herstellen in de stad. In Ede is dit ook gebeurd.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de inwoners van Ede zo spoedig mogelijk het gevoel van veiligheid terug te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Toename van ronselende taxichauffeurs rondom Schiphol |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «meer klachten over sjoemelende taxichauffeurs»?1
Het in toenemende mate voorkomen van ronselen en oplichten van taxipassagiers vind ik zorgelijk. Ik ben blij dat diverse betrokken partijen – Schiphol, de gemeente Haarlemmermeer, de politie en de ILT – de handen ineen hebben geslagen om deze praktijken aan te pakken.
Heeft u een beeld van hoeveel mensen jaarlijks worden opgelicht door taxichauffeurs rondom Schiphol?
Uit cijfers van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat sinds 1 januari 2016 sprake is van 300 taxigerelateerde meldingen. De ILT herkent de signalen en werkt met andere instanties mee in de aanpak van deze problematiek.
Klopt het dat alleen kan worden ingegrepen bij het op heterdaad betrappen van de ronselende taxichauffeurs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of sprake is van ronselen kan alleen worden vastgesteld door het ter plekke te constateren. De problematiek van het ronselen is een openbare-ordevraagstuk, waarvoor in eerste instantie de gemeente verantwoordelijk is. De gemeente heeft ook de mogelijkheid op zijn grondgebied aanvullende op maat toegesneden (kwaliteits)regels stellen ten aanzien van taxivervoer.
De diverse betrokken partijen – Schiphol, de gemeente Haarlemmermeer, de politie en de ILT – hebben daarnaast de handen ineen geslagen om, elk vanuit zijn eigen rol en bevoegdheid, deze praktijken aan te pakken. In het kader van deze samenwerking wordt onder andere ook gekeken naar preventieve maatregelen, die voorkomen dat ronselaars actief kunnen zijn op het Schipholterrein.
Het ronselen/oplichten op zich is een strafbaar feit waartegen de politie kan optreden. De ILT vervult daarbij een ondersteunende/aanvullende rol. Zo heeft in geval van oplichting de ILT de mogelijkheid tot schorsing of intrekking van een chauffeurskaart. Ook als sprake is van illegaal taxivervoer («snorders») of als ritprijzen worden gevraagd die hoger zijn dan het wettelijk vastgestelde maximum kan de ILT optreden.
Is het mogelijk een taxivergunning direct na een geconstateerde overtreding in te vorderen, indien deze taxichauffeurs over een taxivergunning beschikken? Zo nee, wat zou er voor nodig zijn om deze maatregel wel te kunnen toepassen?
Ik heb deze vraag zo gelezen dat deze betrekking heeft op de chauffeurskaart.
De ILT heeft in geval van misdraging door een chauffeur de mogelijkheid individueel een chauffeurskaart te schorsen of in te trekken. Een schorsing is mogelijk op basis van een opgelegd proces-verbaal voor een zogenaamd relevant feit. Oplichting is zo’n relevant feit. Voor intrekking is een veroordeling nodig.
Is het mogelijk om deze ronselende taxichauffeurs een verbod op te leggen om zich nog langer te vertonen op en rondom Schiphol Plaza? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Haarlemmermeer heeft hiervoor een regeling getroffen in de Algemene Politie Verordening.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen, naast de inzet van buitengewone opsporingsambtenaren (BOA's) door de gemeente Haarlemmermeer, tegen de ronselende taxichauffeurs die rondom Schiphol Plaza staan te wachten op hun volgende prooi?2
Ik constateer dat de betrokken partijen op en rond Schiphol, elk vanuit hun eigen rol en in gezamenlijk overleg, de nodige inspanningen leveren om deze problematiek aan te pakken. Betrokkenheid vanuit de landelijke overheid is belegd bij de ILT, die vanuit haar rol en bevoegdheid de plaatselijke activiteiten ondersteunt. De ILT blijft actief betrokken in het handhavingsoverleg met alle betrokken instanties en verantwoordelijk voor de feitelijke handhaving zoals die voortvloeit uit haar rol en bevoegdheden ten aanzien van dit dossier. De taxistandplaats Schiphol is en blijft een aandachtsgebied voor ILT.
In hoeverre draagt het feit dat de eisen voor taxiondernemers en chauffeurs verlicht zijn bij aan deze wantoestanden in de taxibranche?
De vereenvoudigde eisen op zich bieden mijns inziens nog steeds voldoende waarborg voor bescherming van de passagiers. Zo is in het taxivervoer vanaf een standplaats nog steeds het gebruik van een goedgekeurde taxameter verplicht en hebben taxichauffeurs zich te houden aan de regeling maximumtarieven. Deze regeling biedt de mogelijkheid een prijsafspraak te maken, mits voorafgaand aan de rit en in onderling overleg met de passagiers. Dat bepaalde chauffeurs en/of ronselaars denken, eenmaal aangekomen op de plek van bestemming, buitensporige tarieven te kunnen opleggen aan hun passagiers is een vorm van oplichting en onacceptabel gedrag die niet veroorzaakt wordt door de vereenvoudiging van de taxiregelgeving.