Het manifest van de gezamenlijke ouderenorganisaties |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het manifest van de gezamenlijke ouderenorganisaties KNVG, NVOG, PCOB, Unie KBO?1
Er leven breed zorgen over de financiële situatie van de pensioenfondsen. De afgelopen jaren is de dekkingsgraad van pensioenfondsen steeds verder verslechterd door de financieel economische crisis en de gestegen levensverwachting. De lage rente en de mindere resultaten op de beurs van de afgelopen maanden hebben er voor gezorgd dat de dekkingsgraad van veel pensioenfondsen nog verder onder druk is komen te staan. In het Algemeen Overleg Pensioenen van 20 januari jl. heb ik daar uitgebreid met uw Kamer over van gedachten gewisseld. In mei zal ik u een update sturen van de financiële positie van de pensioenfondsen, inclusief een appreciatie van het kabinet. Daarin zal ik ook de zorgen van de gezamenlijke ouderenorganisaties meenemen.
Voor 2016 heeft het kabinet de koopkracht van ouderen en uitkeringsgerechtigden gerepareerd. Hun koopkracht verbetert dit jaar in doorsnee met 0,7%. Daardoor gaat 74% van de ouderen en 94% van de uitkeringsgerechtigden er dit jaar op vooruit. Het kabinet zal – zoals dat ieder jaar gebeurd – in aanloop naar Prinsjesdag het koopkrachtbeeld 2017 beoordelen en zo nodig maatregelen treffen.
Neemt u het manifest serieus en bent u bereid de gevraagde maatregelen te treffen en tot actie over te gaan? Zo ja, wanneer komt u met een voorstel naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Samenwerkingsverbanden tussen notarissen en niet-notarissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) vastgestelde Interdisciplinaire Samenwerking (IDS)verordening 2015 (hierna: de verordening)? Bent u voornemens uw goedkeuring daaraan te geven? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan uw besluit?
De door de ledenraad van de KNB vastgestelde verordening is door de KNB aan mij ter goedkeuring voorgelegd. Ik acht deze verordening niet strijdig met het recht of het algemeen belang, zodat er geen grond is voor het onthouden van goedkeuring. Ik heb dan ook mijn goedkeuring aan deze verordening verleend.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de tuchtrechter met betrekking tot het verbieden van het samenwerkingsverband met de Nationale Notaris?1
Ik heb kennis genomen van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak is hoger beroep aangetekend.
Is het inmiddels nog wel duidelijk genoeg voor notarissen onder welke voorwaarden en met wie ze mogen samenwerken? Biedt de verordening daarvoor voldoende houvast?
Het is voor notarissen voldoende duidelijk onder welke voorwaarden samenwerking met anderen mogelijk is. Een samenwerking van welke aard dan ook dient te voldoen aan de wet- en regelgeving en mag bijvoorbeeld geen afbreuk doen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en de geheimhoudingsplicht van de notaris. De verordening biedt houvast – en daarin zit ook de meerwaarde van de verordening – voor een vergaande vorm van (geïntegreerde) samenwerking met een beoefenaar van een ander vrij beroep, namelijk samenwerkingsverbanden waarin de deelnemers geheel of gedeeltelijk voor gezamenlijke rekening en risico praktijk uitoefenen of zeggenschap over bedrijfsvoering met elkaar delen. Een samenwerkingsverband als de HEMA-notaris wordt niet aan de verordening getoetst omdat de verordening niet ziet op een dergelijk samenwerkingsverband. Dat laat onverlet dat een dergelijke samenwerking geen afbreuk mag doen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en de geheimhoudingsplicht van de notaris.
Waarom wordt bijvoorbeeld een samenwerkingsverband als de Hema-notaris niet aan de verordening getoetst? Als de verordening niet uitputtend is voor alle samenwerkingsverbanden van notarissen, welke meerwaarde heeft deze dan nog?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn andere samenwerkingsvormen dan de Nationale Notaris, zoals een franchisemodel, wel acceptabel? Indien hier geen duidelijkheid over kan worden gegeven, is de verordening daarmee niet meer dan een dode letter?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de redenen dat notarissen volgens de verordening wel met advocaten mogen samenwerken, maar bijvoorbeeld niet met accountants?
In verband met de belangrijke rol die de notaris in het rechtsverkeer vervult en de daarbij horende onafhankelijkheid, zijn er beperkingen gesteld aan degenen met wie de notaris een samenwerkingsverband als bedoeld in de verordening mag aangaan. De in de verordening genoemde functionarissen waarmee een samenwerkingsverband kan worden aangegaan zijn beoefenaren van vrije beroepen die in enigerlei vorm de rechtspraktijk uitoefenen waarvoor een academische of daarmee gelijk te stellen opleiding vereist is – daartoe behoren accountants bijvoorbeeld niet – en zijn onderworpen aan tuchtrecht, vergelijkbaar met dat van de notaris. De samenwerking met deze beroepsgroepen brengt de onafhankelijkheid van de notaris niet in gevaar.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheid die de verordening biedt om aandeelhouders en bestuurders van een notariële praktijkvennootschap toe te laten die geen (kandidaat-)notaris zijn? In hoeverre biedt dit voldoende ruimte aan de benodigde notariële onafhankelijkheid en zeggenschap over de eigen notarispraktijk? Is bovengenoemde tuchtuitspraak van invloed op uw oordeel?
Het toelaten van andere aandeelhouders dan notarissen is beperkt tot de in de verordening toegestane beroepen. Dit wordt ter illustratie bevestigd in de tuchtuitspraak en dat onderschrijf ik. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de notaris wordt gewaarborgd door te voorzien in een staaksgewijze organisatorische opbouw van het samenwerkingsverband voor de deelnemende notarissen. De notaris heeft daardoor altijd de doorslaggevende zeggenschap over de praktijkvoering. Door deze structuur wordt de gewenste scheiding zichtbaar gemaakt tussen enerzijds zeggenschap over professionele praktijkuitoefening binnen de eenheid bestaande uit beoefenaren van het eigen beroep en anderzijds zeggenschap inzake de overkoepelende bedrijfsvoering betreffende het samenwerkingsverband als geheel. In het bestuur van een notariële praktijkvennootschap kunnen in minderheid ook niet (kandidaat-)notarissen (of toegestane partners) zitting hebben. Onder de IDS-verordening 2003 was dat ook al toegestaan. In de verordening is een aparte regeling opgenomen voor de bestuurssamenstelling. Niet-notarissen of toegestane partners moeten aan strengere eisen voldoen dan notarissen.
Bent u van mening dat de verordening een duidelijk en uitputtend toetsingskader zou moeten zijn voor iedere interdisciplinaire samenwerkingsvorm van notarissen, waarin niet-notarissen feitelijke zeggenschap hebben of goodwill kunnen opbouwen in de praktijkvennootschap van de notaris? Voldoet de verordening hieraan? Wat zijn de consequenties als de verordening zou worden doorgehaald en toetsing dus net als in betreffende tuchtrechtelijke uitspraak plaatsvindt op grond van artikel 17 van de Wet op het Notarisambt (WNA)?
Het is primair aan de beroepsgroep om te bepalen op welke wijze zij haar regelgeving formuleert. Indien aan een verordening goedkeuring wordt onthouden dan geldt dat de regelgeving, zoals die op dat moment is, in stand blijft. Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, heb ik aan de verordening goedkeuring verleend.
In hoeverre kan een notaris voldoende onpartijdig en onafhankelijk blijven in een samenwerkingsverband met advocaten die zich partijdig dienen op te stellen?
De onpartijdige en onafhankelijke positie van de notaris is van groot belang bij de vervulling van zijn taak. De verordening stelt ter waarborging van die onafhankelijkheid en onpartijdigheid regels over de wijze waarop samenwerkingsverbanden kunnen worden aangegaan. Voorts geldt in dit verband de Verordening Beroeps-en gedragsregels, met name artikel 18 (leden 2 t/m 4): de notaris passeert geen akten bij de totstandkoming waarvan hij of een kantoorgenoot als partijadviseur van een van de partijen betrokken is geweest, tenzij alle betrokkenen daarmee instemmen op grond van aan hen vooraf verstrekte informatie; de instrumenterend notaris trekt zich als zodanig terug zodra een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict tussen partijen is ontstaan of dreigt te ontstaan over de rol van de notaris als instrumenterend notaris en hij voorkomt dat een kantoorgenoot optreedt voor één van de partijen, tenzij alle betrokken personen daarmee instemmen. Hetzelfde geldt wanneer naar aanleiding van een door de notaris behandelde zaak een conflict is ontstaan over het handelen of nalaten van de notaris.
Klopt het dat, door dergelijke samenwerkingsverbanden zoals de Hema-notaris, ondernemers de titel notaris mogen gebruiken, zonder dat zij voldoen aan de vereisten van artikel 2 WNA? Wat zijn daar de gevolgen van? In hoeverre vallen dergelijke ondernemers dan wel ondernemingen onder de notariële wet- en regelgeving, inclusief verzekeringsplicht, tucht en toezicht?
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet op het notarisambt, is uitsluitend bevoegd tot het voeren van de titel notaris hij die als zodanig is benoemd en beëdigd en die niet geschorst of gedefungeerd is. Dit artikel beschermt de titel van notaris. Een persoon of organisatie mag zich geen notaris noemen als hij daar volgens dit artikel niet toe bevoegd is. Uit de jurisprudentie blijkt dat organisaties die een notarisservice aanbieden dit uitsluitend mogen doen als zij de werkzaamheden onderbrengen bij een echte notaris. Aangezien deze organisaties geen notaris zijn vallen zij niet onder de notariële wet- en regelgeving, inclusief verzekeringsplicht, tuchtrecht en toezicht. De notarissen die hun diensten via deze organisaties aanbieden vallen dat wel.
Worden samenwerkingsverbanden tussen andere ondernemers en notarissen, die onder een gezamenlijke naam de markt betreden, getoetst aan de verordening? Zo nee, waarom niet?
Voor zover er sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in de verordening zal het BFT, zo daartoe naar zijn oordeel aanleiding is, aan de verordening toetsen. Een notarisservice, waarbij een notaris zijn diensten via een onderneming van een derde aanbiedt, is geen samenwerking in de zin van de verordening. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 4.
Klopt het dat Nationale Notaris Holding B.V. in verband met de door hen gedreven onderneming overleg heeft gevoerd met het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de KNB? Wat was de conclusie van dat overleg? In hoeverre heeft de KNB de bevoegdheid toestemming te verlenen aan het recht om de titel notaris te voeren gezien de inhoud van artikelen 2 en 3 WNA? Deelt u de mening dat het gebruik van de titel notaris door derden, niet zijnde notarissen, onrechtmatig is of in ieder geval misleidend is voor het publiek?
Het BFT heeft mij desgevraagd medegedeeld in 2012 te hebben gesproken met de Nationale Notaris Holding B.V. De KNB is daarbij als toehoorder aanwezig geweest. Het BFT heeft bij die gelegenheid gewaarschuwd voor constructies met een participatie in het aandelenkapitaal van het notariskantoor. De KNB heeft geen bevoegdheid om toestemming te verlenen om de titel notaris te voeren. Deze bevoegdheid vloeit rechtstreeks voort uit de wet. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Welke rol speelt het BFT waar het gaat om toezicht op samenwerkingsverbanden tussen notarissen en niet-notarissen? Is er voor het BFT, onder de verordening, exact hetzelfde toezicht mogelijk op notarissen binnen IDS-notariskantoren als niet-IDS-notariskantoren?
Het BFT is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving door notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen van het bepaalde bij of krachtens de Wna en dus ook op de verordening. Artikel 18, eerste lid, Wna bepaalt dat een notaris een samenwerkingsverband kan aangaan met beroepsbeoefenaren van een ander beroep, mits hierdoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid niet wordt of kan worden beïnvloed. Het derde lid van dit artikel geeft aan dat de notaris verplicht is om jaarlijks aan het BFT een verklaring van een onafhankelijke externe deskundige over te leggen, waaruit blijkt dat hij heeft voldaan aan de voorschriften van de IDS-verordening. Zolang het BFT geen specifieke signalen heeft dat de onafhankelijkheid dan wel de onpartijdigheid in het geding is, zet het BFT zijn capaciteit vanuit risicogericht werken niet specifiek in op het toetsen van samenwerkingsverbanden.
Klopt het dat er binnen de accountancy door de AFM een actief beleid wordt gevoerd, waardoor het voor een aantal ondernemers verboden is om desbetreffende beroepstitel te dragen? Bent u bereid het BFT te vragen een dergelijk beleid te voeren binnen het notariaat? Zo nee, waarom niet?
Het klopt niet dat er binnen de accountancy door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een actief beleid wordt gevoerd waardoor het voor ondernemers verboden is om desbetreffende beroepstitel te dragen. Er is een verschil tussen enerzijds de toegang tot de markt voor het mogen verrichten van zogenaamde wettelijke controles en anderzijds de bescherming van de beroepstitels van accountants. De AFM verleent op aanvraag vergunningen aan accountantsorganisaties die wettelijke controles willen verrichten en voldoen aan de bij en krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) gestelde regels. De AFM houdt vervolgens toezicht op de naleving van wettelijke eisen die voortvloeien uit de Wta. De bescherming van de beroepstitels van accountants is primair een taak van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Accountants kunnen de titel Registeraccountant (RA) of Accountants-Administratieconsulent (AA) hebben. Op grond van de Wet op het accountantsberoep (Wab) is het niet toegestaan deze titels te voeren als men niet in het accountantsregister is ingeschreven. Dit accountantsregister wordt beheerd door de NBA. Het uitvoeren van een dergelijk beleid past niet binnen de taakopdracht van het BFT. Wel is er voor het notariaat ook een register dat beheerd wordt door de KNB en voor iedereen is in te zien. Uiteindelijk is het de rechter die oordeelt of er sprake is van een overtreding van artikel 41 Wet op het accountantsberoep (Wab).
Wat is uw reactie op het onderdeel van de tuchtrechtelijke uitspraak waaruit blijkt dat meerdere notarissen in Nederland actief zijn met een soortgelijk verboden samenwerkingsverband? Welke rol ziet u hier weggelegd voor het BFT?
Tegen de uitspraak is hoger beroep aangetekend. Het aantal notarissen dat actief is in een door de Kamer verboden samenwerkingsverband is beperkt. Het BFT, als integraal toezichthouder, volgt de ontwikkelingen met belangstelling en zal waar nodig gebruik maken van zijn bevoegdheden.
Deelt u de mening dat in verband met de vrije notariskeuze, het voor eenieder altijd vooraf duidelijk kenbaar moet zijn onder verantwoordelijkheid van welke notaris bepaalde notariële werkzaamheden plaatsvinden? Is het naast elkaar hanteren van meerdere namen door een notariële praktijkvennootschap al dan niet in samenwerking met of onder de naam van anderen in dit verband niet onnodig verwarrend en daarom ongewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De notaris speelt een belangrijke rol in het rechtsverkeer en in het bijzonder in de rechtsbescherming van de consument. Hierbij is het van belang dat er voor de consument geen onduidelijkheid bestaat over de vraag of hij met een notaris te maken heeft en, zo ja, met welke notaris. Tot op heden zijn mij geen signalen bekend dat consumenten hierbij problemen ondervinden. Een naam om een groepsverband aan te geven, bijvoorbeeld Nationale Notaris, Hema notarisservice, DELA notarisservice e.d., hoeft op zich geen verwarring op te leveren, zolang duidelijk is welke notarissen aan de notarisservice verbonden zijn. Vaak kiest de consument voor een bepaalde groep omdat dit bijvoorbeeld een indicatie over de prijs en/of kwaliteit geeft. Het hangt vervolgens van de toelichting en uitleg van de behandelend (kandidaat-)notaris af of duidelijk is wie het werk verricht en wat de taken en verantwoordelijkheden van de notaris zijn.
De handhaving REC dioxine-uitstoot |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huisartsen: «Gezondheidsrisico's REC Harlingen onacceptabel»» van Omroep Fryslân?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de ernstige overschrijding van de normen (1,6 keer de toegestane jaaruitstoot in één maand) voor dioxine in oktober 2015 door de Reststoffen Energie Centrale (REC) in Harlingen?
Het is mij bekend dat op 1 en 2 oktober 2015 sprake was van een verhoogde dioxine-uitstoot.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat er dioxine in het milieu kan worden uitgestoten, zeker gezien de afspraken in het Verdrag van Stockholm?
Dioxines zijn zeer zorgwekkende stoffen waarvan de uitstoot geminimaliseerd moet worden om de gezondheid te beschermen. Hiertoe zijn Europese en internationale afspraken gemaakt, zoals het Verdrag van Stockholm over persistente organische verontreinigende stoffen, zoals dioxines.
Klopt het dat dioxines tot de Zeer Zorgwekkende Stoffen behoren, waarvoor in Nederland de wettelijke verplichting geldt om de emissies te minimaliseren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de analyses uit de rapporten van Toxico Watch, onderzoeksbureau Environnement S.A. en Mobility for the Environment over de situatie bij de REC?
Ja.
Klopt het dat de REC overschrijdingen van de normen voor dioxines, koolmonoxide, koolwaterstoffen en stof op 1 oktober 2015 niet gemeld heeft bij bevoegd gezag? Zo nee, wanneer heeft deze melding plaats gevonden? Zo ja, is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hierover ingelicht?
De provincie Fryslân is verantwoordelijk voor het toezicht op het bedrijf. Uit informatie van de provincie blijkt dat het bedrijf de verhoogde emissies van dioxines, koolmonoxide en koolwaterstoffen laat heeft gemeld. De ILT komt pas in beeld indien zij een vermoeden heeft van taakverwaarlozing door de provincie. In dat geval kan de ILT interveniëren.
Klopt het dat de REC structureel gebruik maakt van een omleiding langs de filters van de centrale (bypass) om de installatie (zijnde de ketel plus gasreiniging) van de afvalverbrander «door te spoelen»? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, is dit naar inzicht van u en de ILT in overeenstemming met de milieuvergunning?
De (Europese) milieuregelgeving eist van exploitanten van afvalverbrandingsinstallaties dat zij de emissies altijd beperken. Tijdens technisch onvermijdelijke storingen zijn de emissiegrenswaarden wel minder streng, maar daar staat tegenover dat slechts een beperkt aantal storingsuren is toegestaan. Daarna wordt de installatie stilgelegd. De provincie Fryslân controleert REC op deze milieuregels en treedt zo nodig handhavend op. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat de bypass oogluikend is toegestaan door de De Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO), zoals de deskundigen stellen in de genoemde rapporten? Zo ja, welke acties ondernemen u en de ILT om dit in de toekomst te voorkomen?
Een bypass kan onderdeel van het ontwerp van een afvalverbrandingsinstallatie zijn. Deze mag dan uitsluitend worden gebruikt wanneer dit onvermijdelijk is tijdens technische storingen. De provincie Fryslân controleert REC op deze milieuregels en treedt zo nodig handhavend op. De wet biedt ook derden, zoals omwonenden, de mogelijkheid een officieel verzoek te doen bij in dit geval de provincie Fryslân om te handhaven.
Klopt het dat de meters die de overschrijding van stof hadden moeten meten op 1 oktober 2015 al vanaf het moment dat de REC in gebruik is genomen in 2011 verkeerd hingen en ongeschikt waren? Zo nee, waarom niet?
De (Europese) milieuregelgeving eist dat emissies representatief worden gemeten. Internationale meetnormen geven bindende standaarden. De provincie Fryslân heeft technisch onderzoek laten verrichten door onafhankelijke deskundigen. Hieruit blijkt dat de installatie aan de stand der techniek voldoet. Wel zijn er technische verbeteringen mogelijk. Eén daarvan is een groter meetbereik voor stof, zodat ook tijdens andere dan normale bedrijfsomstandigheden stofemissies voldoende nauwkeurig kunnen worden gemeten. De provincie Fryslân controleert REC op uitvoering van deze en andere aanbevelingen.
Klopt het dat door gebruik van de bypass dioxine en zware metalen die stof bevatten ongefilterd naar buiten geblazen is? Zo nee, kunt u dit onderbouwen? Zo ja, valt dit als regulier bedrijf binnen de bestaande vergunning, zoals FUMO stelt?
Het klopt dat tijdens het gebruik van de bypass afgassen ongefilterd worden uitgestoten. Tijdens deze storingsmomenten gelden specifieke voorschriften voor ongewone voorvallen, waaronder minder strenge emissiegrenswaarden. Zie ook de antwoorden op vraag 7 en 8.
Is de ILT op de hoogte van deze zaak?
De ILT is op de hoogte. Het signaal, dat mogelijk oogluikend iets is toegestaan, heeft de ILT aanleiding gegeven nadere informatie op te vragen bij de provincie Fryslân om de taakuitvoering door de provincie te onderzoeken. De ILT bestudeert momenteel deze informatie.
Is er contact geweest tussen de FUMO en de ILT? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er tot nu toe acties geweest van de ILT om de handhaving door FUMO bij de REC in Harlingen te optimaliseren? Indien dit niet het geval is, bent u dan bereid de ILT hiertoe opdracht te geven?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Amper profijt Zeeuwse bedrijven bij bouw marinierskazerne' |
|
Albert de Vries (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), Sultan Günal-Gezer (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre is het maken van ruimte binnen het programma van eisen in het aanbestedingsbestek een vorm van het bevoordelen of benadelen van bedrijven?1 2
Ruimte maken voor lokale bedrijven in het programma van eisen leidt tot bevoordeling van deze bedrijven en is niet toegestaan. Eisen moeten worden opgesteld volgens de beginselen van het aanbestedingsrecht: zij moeten gelijke behandeling waarborgen en non-discriminatoir, transparant en proportioneel zijn.
Indien het bij andere overheidsaanbestedingen wel mogelijk is om in het aanbestedingsbestek ruimte te maken middels aanvullende eisen, waarom is dit dan niet mogelijk in dit geval?
Ook bij andere overheidsaanbestedingen moeten de hierboven genoemde beginselen in acht worden genomen en is ruimte maken voor lokale ondernemers dus niet toegestaan.
Bent u bereid in het bestek ruimte te maken zodat een bepaald percentage van het aanbestedingsbedrag kan worden besteed door inschakeling van het regionale bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dit is op grond van de aanbestedingsregels en wettelijke kaders niet toegestaan. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 9 februari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1471), leert de ervaring bij eerdere grote huisvestingsprojecten dat in de exploitatiefase een deel van de service- en onderhoudswerkzaamheden veelal door regionale bedrijven wordt uitgevoerd (onder verantwoordelijkheid van het consortium). Ook heeft het regionale bedrijfsleven de mogelijkheid een consortium te vormen of zich aan te sluiten bij een reeds geformeerd consortium. Het regionale bedrijfsleven heeft voorts de mogelijkheid om als onderaannemer mee te werken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het geplande AO Vastgoed Defensie op 1 maart aanstaande?
Ja.
Het antisemitische motief van een extreem gewelddadige overval |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gesprek Op Niveau: Jan Roos en Diana Blog, slachtoffer roofoverval Heemstedestraat»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de laffe en gewelddadige overval op een bejaard joods echtpaar, waarbij onder andere het mannelijke slachtoffer blind is geslagen, walgelijk is?
Ik keur elke vorm van geweld af, zeker als de slachtoffers onschuldige burgers zijn. Het strafrechtelijk onderzoek richt zich op alle aspecten van het strafbare feit dus ook een eventueel discriminatoir aspect. Aangezien het een lopend onderzoek betreft kan ik over de inhoud van het onderzoek geen nadere mededelingen doen.
In hoeverre erkent u dat het schreeuwen door de daders van «hier die juwelen vuile jodin, je had in Auschwitz moeten zijn» blijk geeft van virulente jodenhaat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden geweest dat het Openbaar Ministerie bij de voorbereiding van het programma Opsporing Verzocht heeft verzwegen dat het een antisemitische overval was en dat het vrouwelijke slachtoffer vond dat de daders er Arabisch/Marokkaans uitzagen?
In de uitgebrachte opsporingsberichtgeving is, zoals ook het uitgangspunt is bij het inzetten van opsporingsberichtgeving, uitsluitend informatie opgenomen die op dat moment bij de politie bekend en geverifieerd was en die direct van belang was voor het doel van de inzet van het middel: identificatie en aanhouding van de verdachten.
Hoe duidt u de conclusie van het rapport «Antisemitism Worldwide» dat daar waar de islamitische gemeenschap in West-Europa groeit, ook het antisemitisme groeit?
Op 28 oktober 2015 is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek «Triggerfactoren antisemitisme» en het daaraan gekoppelde nader onderzoek «Beelden van islamitische jongeren over zionisten en Joden». Hieruit blijkt dat het conflict in het Midden-Oosten, met name de relatie tussen Israël en de Palestijnse gebieden, een mogelijke triggerfactor vormt voor antisemitisme in Nederland. Negatieve beelden over Israël, zionisten of zionisme mogen echter nooit leiden tot haat tegen Joden. Net zo min als negatieve emoties of beelden over de Palestijnse gebieden of Palestijnen mogen leiden tot haat tegen moslims. Het vraagt juist om een zichtbaar gezamenlijke aanpak vanuit gemeenschappen om op te staan en samen te werken om uitsluiting en antisemitisme te bestrijden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om het groeiende antisemitisme aan te pakken?
Uit de politiecijfers 2014 blijkt dat het aantal gerichte antisemitische incidenten toeneemt. Dit is zeer zorgelijk. De actieve bestrijding van antisemitisme verloopt zowel via het repressieve als het preventieve spoor.
Vanuit het preventieve spoor richt de aanpak zich onder meer op het ondersteunen van rolmodellen, onderwijs en dialoog. Onderdeel van de aanpak is bijvoorbeeld het adresseren van spanningen in Nederland als gevolg van het conflict tussen Israël en de Palestijnse gebieden. Onder meer over dit onderwerp heeft de Minister van SZW op 15 maart een overleg gehad met vertegenwoordigers vanuit de Joodse en Islamitische gemeenschap. Een ander voorbeeld is het ondersteunen en verbeteren van het onderwijs als het gaat om discriminatie en antisemitisme in de klas en het vergroten van de effectiviteit van methodieken die in of buiten het onderwijs gebruikt worden. Ook is er aandacht voor discriminatie en antisemitisme in het voetbal. De betaald voetbalclubs en de KNVB hebben op 18 februari jongstleden afgesproken hebben sneller op te treden tegen racistische spreekkoren. Zodra dit voorkomt, vragen de clubs de supporters direct met dit gedrag te stoppen. Zo niet, dan wordt de wedstrijd stilgelegd.
Op grond van de aanwijzing discriminatie van het Openbaar Ministerie (OM) worden alle incidenten die gerelateerd zijn aan discriminatie en antisemitisme geregistreerd. Het gaat hierbij om eigen waarnemingen, meldingen en aangiften. Het OM verleent prioriteit aan de aanpak van discriminatie, waaronder antisemitisme.
Zijn de laffe daders inmiddels gepakt?
Er zijn in deze zaak nog geen aanhoudingen verricht.
Het intrekken van een subsidieaanvraag voor het referendum door de handelswijze van de referendumcommissie |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «GeenPeil en GeenStijl vragen toch geen subsidie voor referendum»?1
Ja.
Begrijpt u dat onduidelijke en incomplete aanvraagformulieren, slechte communicatie en het ontbreken van een ondersteunende houding van de referendumcommissie, leiden tot het intrekken van aanvragen voor de beschikbaar gestelde subsidie? Zo nee, waarom niet?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van aanvragers om een aanvraag voor een subsidie in te trekken. Aanvragers zijn vrij om een eigen afweging te maken tussen het belang dat is gediend bij het handhaven van de aanvraag en het belang dat – mogelijk – is gediend bij intrekking van de aanvraag. Intrekking leidt er toe, dat men niet over subsidiegeld kan beschikken.
Op de website van de Referendumcommissie (www.referendum-commissie.nl) is een actueel overzicht te vinden van de inmiddels verstrekte subsidies. Daaruit kan worden afgeleid dat de werkwijze van de Referendumcommissie klaarblijkelijk in veel gevallen niet heeft geleid tot intrekking van de aanvraag.
De formulieren (één voor rechtspersonen en één voor natuurlijke personen) die kunnen worden gebruikt voor het aanvragen van subsidie bij de Referendumcommissie staan eveneens op de website van de commissie. Bij een aanvraag voor rechtspersonen dient de ondertekenaar bevoegd te zijn om namens de rechtspersoon op te treden. In het rechtsverkeer is dat volstrekt gebruikelijk. Als het formulier onvoldoende ruimte biedt, is het mogelijk om een of meerdere bijlagen mee te sturen. Voor de meeste aanvragers was deze werkwijze duidelijk.
Kunt u aangeven wat het doel is van het beschikbaar stellen van een subsidie om campagne te voeren voor het referendum als de commissie, die verantwoordelijk is voor de afhandeling van die betreffende subsidie, een meer dan ontmoedigende werkwijze hanteert?
Doel van het beschikbaar stellen van subsidie is volgens de Wet raadgevend referendum het bevorderen van het debat in Nederland over de aan het referendum onderworpen wet. De cijfers omtrent subsidieverlening op de website van de Referendumcommissie spreken tegen dat «een meer dan ontmoedigende werkwijze» wordt gehanteerd.
Deelt u de mening dat de huidige gang van zaken, waardoor nota bene de initiatiefnemer van het referendum heeft afgezien van de subsidieaanvraag, een belemmering vormt voor het democratisch proces en daarmee een vorm van obstructie is?
Mede gelet op de antwoorden op de vragen 2 en 3 deel ik die mening niet.
De gifuitstoot van de afvaloven in Harlingen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «gifuitstoot REC bevestigd»?1
Ja.
Klopt het dat de afvalhoven in Harlingen meer dioxine heeft uitgestoten dan was toegestaan?
Volgens informatie van het bedrijf en de provincie Fryslân was door een technische storing de uitstoot van dioxines twee dagen verhoogd (1 en 2 oktober 2015).
Welke gevaren heeft dit (gehad) voor volksgezondheid en milieu? Wat is er bekend bij de plaatselijke huisartsen over gezondheidsklachten naar aanleiding van de uitstoot?
De provincie Fryslân is verantwoordelijk voor het toezicht op het bedrijf en heeft samen met de gemeente Harlingen onafhankelijk onderzoek laten doen. Hieruit blijkt dat de verhoogde dioxine-uitstoot op 1 en 2 oktober 2015 geen duidelijke invloed heeft gehad op de hoeveelheid dioxines in de omgeving. Daarnaast is technisch onderzoek verricht. Hieruit blijkt dat de installatie aan de stand der techniek voldoet. Wel zijn er technische verbeteringen mogelijk. Eén daarvan is een groter meetbereik voor stof, zodat ook tijdens andere dan normale bedrijfsomstandigheden stofemissies voldoende nauwkeurig kunnen worden gemeten. De provincie Fryslân controleert REC op uitvoering van deze en andere aanbevelingen.
Welke conclusies verbinden het desbetreffende college van burgemeester en wethouders en de provincie Fryslân hieraan?
De provincie Fryslân heeft REC Harlingen opgedragen binnen twee maanden extra inspanningen te verrichten om de dioxine-emissie tijdens storingen en de kans op storingen verder omlaag te krijgen. Hiertoe zijn lasten onder dwangsom opgelegd. Daarnaast worden dioxinemetingen verricht en wordt onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit op leefniveau.
Welke maatregelen hebben de afvalverbrander zelf, de gemeente, inspecties, de provincie Fryslân en het Rijk in dezen sinds de eerste aanwijzingen van te veel uitstoot genomen?
De afvalverbrander is volgens de (Europese) milieuregelgeving verplicht de uitstoot van dioxines te minimaliseren. De provincie Fryslân ziet erop toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Is er inmiddels meer duidelijkheid over de oorzaak van de verschillen tussen de uitstoot in oktober enerzijds en augustus, september en november anderzijds?
Volgens informatie van het bedrijf en de provincie Fryslân is de oorzaak een ingrijpende technische storing op 1 en 2 oktober 2015.
Zijn er andere afvalovens waarbij een vergelijkbare problematiek speelt? Zo ja, hoe wordt daartegen opgetreden?
Volgens informatie van het bedrijf en de provincie Fryslân is de technische storing bij de afvaloven in Harlingen uitzonderlijk en uniek in haar soort. Volgens het wettelijk kader zijn alle afvalverbrandingsinstallaties verplicht om de duur van een technische storing en de milieuschade daarvan tot een minimum te beperken. Daaronder valt zeker ook de uitstoot van dioxines. De provincies zijn verantwoordelijk voor het toezicht en kunnen handhavend optreden.
Welke partij meet het komende jaar de dioxine-uitstoot? Is de onafhankelijkheid daarvan gewaarborgd?
De milieuregelgeving eist dat dioxines volgens internationale meetnormen worden gemeten door een rechtspersoon die daarvoor is geaccrediteerd door een accreditatie-installatie, zoals de Raad voor Accreditatie. De onafhankelijkheid is een onderdeel van de accreditatie en daarmee gewaarborgd.
Klopt het dat dit dezelfde afvaloven betreft als de afvaloven die al eerder problemen veroorzaakte op dioxinegebied en waarover eerder schriftelijke vragen zijn gesteld?2 3
Het bedrijf heeft de installatie zo ontworpen en exploiteert de installatie dusdanig dat dioxine-emissies minimaal zijn. Dat is de wettelijke verplichting waarvan de naleving onder meer met regelmatige emissiemetingen van dioxines wordt getoetst. Eerder was de oorzaak van de overschrijding het opstarten van de nieuwe installatie. Dat is inmiddels verholpen. Nu is de oorzaak een technische storing. Voor beide situaties bevat de milieuregelgeving en -vergunning voorschriften om emissies te minimaliseren.
Welke maatregelen zijn destijds genomen om dit in de toekomst te voorkomen? Waarom hebben deze maatregelen niet gewerkt? Op welke wijze verschillen de huidige maatregelen van die genomen in 2013, en hoe wordt bewerkstelligd dat ze wel werken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de Kamer over een jaar informeren over de uitkomsten van de metingen die nu worden uitgevoerd?
De metingen worden onder toezicht van de provincie Fryslân en de gemeente Harlingen uitgevoerd. Zij hebben de beschikbare informatie openbaar gemaakt via hun websites en zullen dit in de toekomst ook met nieuwe informatie doen (http://www.harlingen.nl/recloket). Daarnaast rapporteert het bedrijf jaarlijks alle emissies via het milieujaarverslag. Die gegevens zijn voor een ieder in te zien op www.emissieregistratie.nl.
De puinhoop bij het toekennen van subsidies voor het referendum op 6 april 2016 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het feit dat recentelijk pas 3 subsidieaanvragen voor het referendum waren toegewezen?1
Op de website van de Referendumcommissie is een actueel overzicht te vinden van de verstrekte subsidies. Op 15 februari waren 73 aanvragen toegekend.
Bent u ervan op de hoogte dat de regeling, die de referendumcommissie zelf heeft vastgesteld, er in voorziet dat de commissie binnen drie weken na ontvangst van een aanvraag om subsidie beslist (artikel 11 van de subsidieregeling raadgevend referendum)?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel subsidieaanvragen zijn binnengekomen en op hoeveel van die aanvragen een beslissing genomen is binnen de termijn van drie weken?
Er komen nog steeds aanvragen binnen. Als aanvullende informatie moet worden gevraagd, kan de termijn van drie weken verschuiven.
Hoeveel procent van de aanvragers had het formulier niet goed ingevuld en is gevraagd om nadere informatie?
Zie antwoord vraag 3.
Indien het formulier zo slecht is ingevuld, ligt dat dat dan aan de aanvragers of aan het formulier?
De aanvraagformulieren (voor rechtspersonen en voor natuurlijke personen) zijn te vinden op de website van de Referendumcommissie: www.referendum-commissie.nl. De formulieren zijn voorzien van een toelichting. De Referendumcommissie zal zelf de uitvoering van de subsidieregeling evalueren. In die evaluatie zal grondig worden nagegaan hoe de uitvoering van de subsidieregeling is verlopen en welke lessen daaruit te leren zijn voor enerzijds de regeling zelf en anderzijds de uitvoering daarvan. De punten die aan de commissie zijn gemeld cq. onder de aandacht zijn gebracht van de commissie, zullen daar zeker een rol bij spelen. Ik wacht de evaluatie met belangstelling af. Uit de informatie op de website van de Referendumcommissie over inmiddels toegekende subsidieaanvragen kan worden afgeleid dat de werkwijze van de commissie voor veel aanvragers niet tot problemen heeft geleid.
Kunt u een kopie van het oorspronkelijke formulier aan de Kamer doen toekomen en aangeven op welke punten het in uw ogen tekortschiet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel geld heeft de referendumcommissie zelf gekost tot 12 februari, inclusief de kosten van inhuur?
Deze informatie zal beschikbaar komen in het kader van de evaluatie van het referendum, waarbij ook de evaluatie van de Referendumcommissie zelf zal worden betrokken. Ik verwacht de resultaten van de evaluatie na het zomerreces aan uw Kamer te kunnen sturen.
Hoeveel subsidie is toegekend tot 12 februari 2016?
Zie voor nauwkeurige informatie ter zake de website van de Referendumcommissie voor de stand van zaken van de toekenningen op 11 en 15 februari 2016.
Is er nog sprake van een tijdige en eerlijke subsidietoedeling?
Ja.
Kunt u de referendumcommissie vragen de ingediende aanvragen en de genomen besluiten onmiddellijk openbaar te maken, zodat dit gecontroleerd kan worden?
De Referendumcommissie publiceert een overzicht van toegekende subsidies op haar eerdergenoemde website.
Hoe gaat u bevorderen dat besluiten tijdig en eerlijk genomen worden zodat er sprake is van een eerlijke campagne?
In de Wet raadgevend referendum is er voor gekozen deze taak in handen te geven aan een onafhankelijke Referendumcommissie. Ik heb alle vertrouwen in een zorgvuldige besluitvorming van de Commissie, hetgeen wordt gestaafd door de informatie op de website van de Commissie.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
Eventuele schadevergoeding voor Libanonveteranen |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending «Nog steeds is het oorlog voor sommige Libanon-veteranen»?1
Ik heb kennisgenomen van deze uitzending. Enige van de personen die tijdens de uitzending in beeld waren en zich bij de advocaten hebben gemeld, zijn bekend bij Defensie. Een aantal van hen heeft overigens ook zorg en voorzieningen ontvangen.
Waarom zijn deze veteranen niet eerder en voortvarender geholpen met hun klachten en moeten zij nu 30 jaar na dato via de rechter om hulp vragen?
Defensie heeft de plicht veteranen zo goed mogelijk te beschermen tegen de gevolgen van schokkende ervaringen tijdens missies. Dat gebeurt door een goede voorbereiding voorafgaand aan de uitzending, zorg tijdens de uitzending, en nazorg na afloop van de uitzending. Ook ten tijde van de Nederlandse bijdrage aan de VN-vredesmissie in Libanon (Unifil) tussen 1979 en 1985 bestond er een zorgsysteem voor, tijdens en na de uitzending.
Defensie is steeds van mening geweest dat er voldoende en toereikende zorg beschikbaar was en kon om die reden geen aansprakelijkheid aanvaarden. Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) betreffende de nazorg voor een Libanon-veteraan werpt een ander licht op de zaak. Omdat uitspraken van de CRvB, waaronder een eerdere uitspraak over een Dutchbat-veteraan, richtinggevend zijn, houdt Defensie er rekening mee dat anders met de gevolgen van uitzendgerelateerde schade moet worden omgegaan. In mijn brief van 4 maart jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 157) heb ik reeds aangekondigd de Kamer voor de zomer te informeren over de (financiële) gevolgen van de recente uitspraak van de CRvB voor de afhandeling van de huidige schadeclaims.
De stelling dat veteranen meer dan 30 jaar na hun uitzending nog geen hulp en behandeling van hun psychische klachten hebben gekregen onderschrijf ik niet. Voorafgaand aan de uitzending naar Libanon is voorlichting en onderwijs gegeven over risico’s op psychologisch terrein. Tijdens de uitzending waren artsen, geestelijk verzorgers en (bedrijfs)maatschappelijk werkers in het uitzendgebied aanwezig. Na de uitzending is voorlichting gegeven aan de militairen over de beschikbare nazorg. Dit gebeurde onder meer via een nazorgonderzoek uit 1986, tijdens een reünie op 17 oktober 1987, via een tweede nazorgonderzoek in 2005, bij de opening van het Veteranenloket in juni 2014 en bij de uitreiking van de Unifil-medaille. Kort na de missie zijn ook alle huisartsen in Nederland door middel van een brief geïnformeerd over de klachten van psychische of psychosomatische aard die de Libanonveteranen zouden kunnen ondervinden. De aanschrijvingen in 1985, 1987 en 2005 waren gericht aan de Libanonveteranen die destijds bekend waren bij Defensie. Honderden Libanonveteranen hebben op deze manier zorg gezocht en ontvangen.
De veteraan die te maken heeft met blijvend psychisch letsel komt in aanmerking voor een Militair Invaliditeitspensioen (MIP) en andere materiële voorzieningen, zoals reiskostenvergoedingen in verband met zorg, hobbyvoorzieningen, en vergoedingen in verband met het eigen risico. Daarnaast zijn sedert 2013 veteranen in aanmerking gebracht voor een Ereschulduitkering van maximaal € 125.000. Voor veteranen die na 1 juli 2007 de dienst verlaten of die na 1 juni 2012 een MIP ontvangen, is de Regeling Volledige Schadevergoeding vastgesteld. Veteranen die menen dat zij naast deze voorzieningen in aanmerking komen voor aanvullende compensatie, kunnen een claim indienen.
Inmiddels is door het aanscherpen van het Veteranenbeleid en met de invoering van de Veteranenwet de nazorg van uitgezonden militairen verbeterd.
Bent u bekend met de opmerking van een oud-staatsecretaris van Defensie dat de defensietop in 1975 al op de op de hoogte was van de risico op psychische klachten bij militairen als gevolg van een militaire uitzending? Zo ja, hoe passen deze opmerkingen bij het feit dat Libanonveteranen sinds hun uitzending geen behandeling hiervoor is aangeboden?2
Ja, ik ben bekend met de opmerking.
Het risico van psychische klachten bij militairen als gevolg van een militaire uitzending was al voor 1975 bekend. Voor militairen die terugkeerden van hun inzet in Nederlands-Indië was het Militair Neurose Sanatorium beschikbaar. In de tweede helft van de jaren zeventig van de vorige eeuw wees de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs-en dienstslachtoffers (BNMO) op toenemende problemen onder haar leden. Uit nader onderzoek onder (ex-)militairen die deelnamen aan Unifil kwamen problemen van psychische aard naar voren. Daarom werd voor hen het Bureau Individuele Hulpverlening van de toenmalige Koninklijke landmacht opengesteld.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2, kan niet worden gesteld dat Libanonveteranen geen zorg is aangeboden.
Hoe kan het dat deze veteranen meer dan 30 jaar na hun uitzending nog geen hulp en behandeling van hun psychische klachten hebben gekregen, terwijl de problemen al langer bekend waren en de Centrale Raad van Beroep vorig jaar zelfs al concludeerde dat Defensie zijn zorgplicht jegens een Libanonveteraan geschonden had?3
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de behandeling van posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij deze veteranen nog niet geregeld, terwijl uw departement deze stoornis al sinds 2005 erkent en behandelt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er op uw departement 163 vergelijkbare dossiers liggen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om deze veteranen alsnog met hun klachten te helpen?
Ten tijde van de uitzending op 8 februari jl. waren er bij Defensie 163 dossiers van Libanonveteranen in behandeling die overeenkomsten vertonen. Deze veteranen worden al door tussenkomst van het veteranenloket behandeld. Op dit moment komen er nog aanvullende claims binnen die op hoofdlijnen vergelijkbaar zijn. Ik onderstreep dat veteranen – waaronder Libanonveteranen – die last hebben van psychische klachten die verband houden met hun uitzending altijd toegang krijgen tot het Landelijk Zorgsysteem Veteranen. Voor die zorg kunnen zij zich melden bij het Veteranenloket. Naast deze zorg kan er ook sprake zijn van schade. De schadeclaims worden nu op individuele basis door Defensie in behandeling genomen.
Deelt u de mening dat Libanon-veteranen, die last van hebben van psychische klachten, alsnog zo snel mogelijk toegang tot een behandeling moeten krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u hier duidelijkheid over verschaffen?
Zie antwoord vraag 6.
Kloppen de gegevens uit de uitzending van Nieuwsuur, waarin wordt geschat dat 15 procent van de 9.000 Nederlandse militairen, die zijn uitgezonden naar Libanon, kampen met PTSS en vijf procent van de veteranen zelfs ernstige klachten zouden hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u dan ondernemen om ervoor te zorgen dat alle veteranen die dergelijke klachten hebben alsnog toegang krijgen tot hulp?
In algemene zin heeft ongeveer twintig procent van de militairen na terugkeer enigerlei vorm van klachten, psychisch of lichamelijk van aard, variërend van lichte ongemakken tot klachten waarvoor hulp gezocht wordt. Ongeveer de helft van die klachten is psychisch van aard. Een groot deel van deze klachten gaat binnen de eerste drie maanden na terugkeer vanzelf over. Ongeveer 10 procent van de teruggekeerde militairen behoeft een vorm van behandeling, variërend van kortstondige medische behandeling tot langduriger psychische hulpverlening. In ongeveer 5 procent van de gevallen blijkt, na klinische interviews, sprake te zijn van PTSS, waarbij het merendeel van de veteranen goed op behandeling reageert en ongeveer 1 a 2 procent van hen blijvende klachten behoudt en langdurige begeleiding nodig heeft.
Het weglaten van cruciale informatie in het programma Opsporing Verzocht |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gesprek Op Niveau: Jan Roos en Diana Blog, slachtoffer roofoverval Heemstedestraat»?1
Ja.
Deelt u de waarneming dat de wrede overval op het echtpaar gekenmerkt wordt door Jodenhaat en dat de daders volgens mevrouw Blog Marokkanen zijn?
Het strafrechtelijk onderzoek richt zich op alle aspecten van het strafbare feit. Aangezien het een lopend onderzoek betreft kan ik over de inhoud van het onderzoek geen nadere mededelingen doen.
Waarom is deze cruciale informatie achterwege gebleven in de uitzending van Opsporing Verzocht, terwijl zij van cruciaal belang is voor deze zaak?
Opsporing Verzocht is een officieel opsporingsmiddel. Alle informatie die in het programma gegeven wordt, wordt bepaald door de mate waarin het OM inzicht in het dossier wil geven aan het publiek. De NPO heeft hier geen invloed op.
In de uitgebrachte opsporingsberichtgeving is, zoals ook het uitgangspunt is bij het inzetten van opsporingsberichtgeving, uitsluitend informatie opgenomen die op dat moment bij de politie bekend en geverifieerd was en die direct van belang was voor het doel van de inzet van het middel: identificatie en aanhouding van de verdachten.
Is de indruk juist dat de berichtgeving van de NPO omtrent deze overval eerder geleid wordt door politieke correctheid, dan door het verlangen klaarheid te brengen in deze zaak?
Zie antwoord vraag 3.
Privacylekken bij de Belastingdienst |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de mondelinge vragen over de privacylekken bij de Belastingdienst?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u van mening bent dat er géén systeemfouten in de datasystemen van de Belastingdienst zitten als gevolg waarvan privacylekken plaatsvinden en toeslagen (plotseling) niet worden uitgekeerd?
De kern van de problematiek van spookbewoning is dat de feitelijke (woon)situatie verschilt van de registratie in de Basisregistratie Personen. De Belastingdienst is, net als de andere overheidsorganen, in beginsel verplicht gebruik te maken van de in deze basisregistratie vastgelegde gegevens. Het probleem vindt zijn oorsprong dus in de BRP. Totdat er een melding is gedaan, is het voor de Belastingdienst niet mogelijk om vast te stellen dat er iets fout is en wat er fout is. Zodra dit bij de Belastingdienst wel bekend is, wordt dit opgelost. Ten eerste wordt dan een melding in het systeem van de BRP gedaan, om een structurele oplossing in gang te zetten. Ten tweede stopt de Belastingdienst ook de overbodige inzage in persoonsgegevens. Ten derde corrigeert de Belastingdienst deze fout in zijn systemen. Ten vierde past de Belastingdienst de berekening van toeslagen aan.
Het kan echter voorkomen dat de verwerking van de (wijzigings)gegevens als gevolg van overbelasting uitval vertoont. Als bij een dergelijke uitval een adreswijziging handmatig wordt hersteld kan het voorkomen, zeker als er een combinatie met een menselijke fout is, dat de foute gegevens weer opnieuw herleven. Dat is heel onwenselijk en de Belastingdienst past zijn werkwijze daarop aan.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) dat privacylekken bij de Belastingdienst «onaanvaardbaar» zijn? Welke consequenties trekt u daaruit?2
De Belastingdienst beschikt over, verwerkt en verstrekt veel persoonsgegevens, waaronder gevoelige persoonsgegevens en het BSN. Ik wil voorop stellen dat de Belastingdienst uiterst zorgvuldig dient om te gaan met deze gegevens. Ongeoorloofd lekken van dit soort gegevens is dan ook inderdaad heel kwalijk en slecht voor het vertrouwen van burgers en bedrijven in de Belastingdienst. Het is mede daarom dat de gegevens die zich onder de Belastingdienst bevinden worden beschermd met een specifieke geheimhoudingsbepaling, aanvullend op de andere wettelijke bescherming van persoonsgegevens.
De Belastingdienst is op grond van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) verplicht om aan de aanvrager bekend te maken op grond van welke grondslagen de toeslag is vastgesteld. Het is dus van belang dat na een melding van een afwijking tussen de BRP en de feitelijke situatie zowel de privacy van burgers geborgd is als de Belastingdienst kan blijven voldoen aan de wettelijke verplichting transparant te zijn omtrent de gegevens op basis waarvan de toeslag is berekend. Ik ben van oordeel dat de Belastingdienst hier nu goed mee omgaat. Zoals in de bovenbedoelde brief en in deze antwoorden beschreven neemt de Belastingdienst een aantal maatregelen om het proces rond een melding van spookbewoning te verbeteren. De Belastingdienst biedt zoals bij de antwoorden onder 2 en 6 beschreven zo snel mogelijk een oplossing na een melding en doet er alles aan om eventuele hick-ups op te lossen. Ook is er naar mijn oordeel geen schending van de (fiscale) geheimhoudingsplicht aan de orde.
Gaat u binnen de termijn die de AP heeft gesteld om maatregelen te treffen, doch (uiterlijk) medio 2016, orde op zaken stellen binnen de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de uitspraak van hoogleraar belastingrecht De Bont dat (ambtenaren van) de Belastingdienst geheimhoudingsplicht hebben en op schending maximaal een jaar gevangenisstraf staat?3
Zie antwoord vraag 3.
Waarom worden, gezien de wettelijke geheimhoudingsplicht, niet alle meldingen van privacyschending en foute registraties acuut (handmatig) aangepast door de Belastingdienst?
De Belastingdienst heeft in 2015 maatregelen getroffen om in geval van spookbewoning de situatie zo snel mogelijk op te lossen. Wanneer een burger zich meldt bij de Belastingtelefoon, wordt volgens het nieuwe protocol doorverbonden met een speciaal team dat de het verschil tussen de registratie en de feitelijke situatie direct kan oplossen in de administratie van de Belastingdienst. Als die situatie administratief is opgelost, zien de oud-bewoner en nieuw-bewoner geen actuele gegevens meer van elkaar, alleen nog historische gegevens op basis waarvan een eerdere toekenning heeft plaatsgevonden. Een dergelijke maatregel mag uiteraard niet de deur openzetten voor misbruik. De Belastingdienst voert op meldingen van spookbewoning dan ook toezicht uit. De nieuwe, snelle procedure gaat nog niet in alle gevallen meteen vanaf de eerste dag goed. Er zijn twee aandachtspunten. Ten eerste kan daarbij zoals hiervoor beschreven vertraging optreden, doordat de foute gegevens herleven, na een handmatig herstel van technische uitval. Daarnaast is de detectie niet altijd makkelijk. Als de betrokkene belt met de Belastingtelefoon is het soms lastig om vast om uit de beschreven problemen te destilleren dat er sprake is van een verschil tussen de BRP en de feitelijke situatie. Voor deze detectie en het juist toepassen van het nieuwe protocol is sinds begin 2016 daarom aanvullende aandacht.
Bent u bereid gedupeerden te compenseren voor fouten in de systemen van de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarop kunnen gedupeerden op korte termijn rekenen?
Na het herstellen van een situatie van spookbewoning ontvangt de burger alsnog de toeslagen waarop hij recht heeft. Compensatie in een andere vorm is hierbij niet aan de orde. Wanneer burgers vanwege het – tijdelijk – niet ontvangen van het juiste toeslagbedrag kosten moeten maken, kunnen zij door middel van bewijsstukken deze kosten voorleggen aan de Belastingdienst. In het reguliere klachtbehandelingsproces kan de Belastingdienst in dergelijke gevallen een schadeloosstelling toekennen.
De bijstand die verleend wordt aan Romano van der Dussen, die net is vrijgelaten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Romano van der Dussen op 11 februari vrijgelaten is uit de gevangenis in Spanje, alwaar hij is opgevangen door een medewerkster van de Nederlandse ambassade?
Ja.
Welke hulp en begeleiding zijn er voor iemand die 12 jaar in een Nederlandse cel gezeten heeft?
Bij binnenkomst in een penitentiaire inrichting (PI) wordt de gedetineerde gescreend op de vijf basisvoorwaarden: onderdak, inkomen uit werk of uitkering, schulden, zorg en in het bezit zijn van een identiteitsbewijs. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) stelt samen met de gedetineerde een op de persoon gericht detentie en re-integratieplan op. Een gedetineerde is primair zelf verantwoordelijk voor zijn re-integratie. In de PI wordt hij daarbij ondersteund door onder meer een mentor en een casemanager. Daarnaast kan elke gedetineerde gebruik maken van een (in elke PI aanwezig) re-integratiecentrum waar hij praktische zaken kan regelen die belangrijk zijn voor een succesvolle re-integratie, zoals het vinden van een baan.
In Nederland geldt als uitgangspunt dat een gedetineerde die is veroordeeld tot een tijdelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaar, voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld wanneer hij tweederde deel daarvan heeft ondergaan. Gedurende de periode van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (vi) staat de gedetineerde onder toezicht van de reclassering en kan betrokkene worden begeleid door zijn toezichthouder. De reclassering controleert of de gedetineerde de voorwaarden, die aan de vi zijn gekoppeld, naleeft. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat een gedetineerde zich laat opnemen in een kliniek, zich onder behandeling laat stellen of moet verblijven in een instelling voor beschermd wonen.
Na afloop van de detentie kan – nu de strafrechtelijke titel is komen te vervallen – de ex-gedetineerde niet langer aanspraak maken op hulp en begeleiding vanuit DJI, maar is hij aangewezen op hulp en begeleiding vanuit bijvoorbeeld gemeentes en maatschappelijke organisaties.
Hoe gaat u er, in overleg met de Spaanse autoriteiten voor zorgen dat vergelijkbare hulp voor hem beschikbaar is om weer een plek in de Nederlandse of Spaanse samenleving te krijgen? Kunt u dit – zo nodig vertrouwelijk – toelichten?
Met verwijzing naar mijn brieven van 20 juli 2015 (TK 2947), 28 augustus 2015 (TK 3184), 7 oktober 2015 (TK 226), 18 november 2015 (TK 30 010, nr. 25) en 17 februari 2016 (TK 30 010, nr. 26) heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de heer R. van der D tijdens zijn detentie consulaire bijstand verleend en proactief aandacht gevraagd bij de Spaanse autoriteiten voor de rechtsgang van de heer Van der Dussen. Zo voerden medewerkers van de ambassade in Madrid diverse gesprekken met Spaanse overheidsinstanties teneinde de voortgang van de behandeling van de herzieningszaak van de heer R. van der D. te bespoedigen. Zelf intervenieerde ik bij mijn Spaanse ambtgenoot. Dit past binnen de algemene beleidslijn terzake.
Voor zijn verblijf in Spanje in de eerste periode na zijn vrijlating uit de gevangenis op 11 februari jl. heeft de heer R. van der D. van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Reclassering Nederland en lokale Spaanse instanties advies en begeleiding gekregen. Voor het geval dhr. R. van der D. langer in Spanje wenst te blijven, is hem door de ambassade proactief advies gegeven over tot welke Spaanse instanties hij zich kan wenden voor verdere begeleiding en ondersteuning aldaar. Het is uiteraard aan de heer R. van der D. om te beslissen waar hij zich wil vestigen. Indien de heer R. van der D. besluit naar Nederland terug te keren, kan hij terecht bij de betreffende Nederlandse gemeente en maatschappelijke organisaties. De Nederlandse gemeente waar dhr. R. van der D. zich, op eigen aangeven, mogelijk wil vestigen en Reclassering Nederland zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte gesteld. Beiden zijn op een eventuele terugkeer van dhr. R. van der D. naar Nederland voorbereid. Uiteraard is de heer R. van der D. hierover geïnformeerd.
Biedt de Nederlandse staat enige bijstand aan de heer Van der Dussen om tot een snelle herziening van alle zaken te komen?
Het initiëren en voeren van eventuele verdere procedures die volgen op de herzieningsuitspraak zijn een zaak van dhr. R. van der D. en zijn advocaat, desgewenst in samenwerking met de Nederlandse stichting PrisonLAW. De stichting PrisonLAW ontvangt subsidie van de Nederlandse overheid. De door mij verstrekte subsidie ten behoeve van juridisch advies staat beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 10 oktober 2014 (30 010, Nr. 21).
Nu de heer R. van der D. in vrijheid is gesteld, kan hij zijn zaak zonder beperking bespreken met zijn juridisch adviseurs.
Zal de Nederlandse overheid de heer Van der Dussen hulp verlenen en bijstaan in een civiele zaak van hem tegen de Spaanse staat?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u met een precies feitenrelaas aangeven op welk moment en op welke wijze de Nederlandse regering de heer Van der Dussen heeft bijgestaan om zijn onschuld aan te tonen in de afgelopen 12 jaar?
Zie mijn brief aan uw Kamer van 17 februari 2016 (TK 30 010, nr. 26).
Kunt u de vragen die de commissie Buitenlandse Zaken gesteld heeft over de zaken Van der Dussen, Singh en Hoose op 2 december 2015 zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevorderen dat de vragen die in juni 2015 aan het comité van ministers van de Raad van Europa gesteld zijn over zijn zaak spoedig beantwoord zullen worden, zodat dit niet zomaar iemand anders overkomt?
De Permanent Vertegenwoordiger van Nederland bij de Raad van Europa heeft aangedrongen op spoedige beantwoording van de schriftelijke vragen van 18 juni 2015 (nr. 689).
Kunt u deze vragen spoedig beantwoorden en er in ieder geval voor zorgen dat er spoedig actie en een antwoord op vraag 3 komt, omdat daartoe grote urgentie bestaat?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk toegezonden.
De opsporingsvergunning bij Grou |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het voornemen van Vermilion om proefboringen en seismologisch bodemonderzoek bij Grou/Akkrum uit te voeren1 op basis van de opsporingsvergunning koolwaterstoffen Grou/Akkrum uitgegeven op 22 april 2013?2
Ja, ik ben bekend met dit voornemen. Hiervoor is de opsporingsvergunning Akkrum verleend op 13 maart 2013 en onherroepelijk geworden op 22 april 2013.
Wat is de consequentie indien niet aan de voorwaarde in artikel 4 van de vergunning wordt voldaan waarin staat dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning de vergunningshouder schriftelijk aan de Minister van Economische Zaken moet mededelen, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte, de plaats waar de boring zal worden verricht? Wordt de vergunning dan ingetrokken?
De bedoeling van de in de opsporingsvergunning gestelde termijn is om voortgang te bewerkstelligen ten aanzien van de opsporingsactiviteit en te voorkomen dat een vergunninghouder zijn exclusieve recht tot opsporing in het vergunningsgebied uitsluitend gebruikt om andere mijnbouwondernemingen te weren. Volgens artikel 4 van de opsporingsvergunning Akkrum moet Vermilion binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning schriftelijk aan mij mededelen waar de boring zal worden verricht, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte. Vermilion heeft hieraan voldaan door mij op 23 juni 2014 schriftelijk te informeren over een uit te voeren proefboring in de periode 2015/2016 evenals een project voor seismisch onderzoek (onder andere in het vergunningsgebied Akkrum). Op 11 mei 2015 heeft Vermilion mij opnieuw geïnformeerd over de voortgang van deze opsporingsactiviteiten. Het is duidelijk dat Vermilion voortvarend activiteiten ontwikkelt om daadwerkelijk gebruik te maken van de opsporingsvergunning.
Indien niet aan deze voorwaarde voldaan zou zijn, hetgeen zoals gezegd voor de opsporingsvergunning Akkrum van Vermilion niet aan de orde is, dan zou ik allereerst na overschrijding van de termijn de vergunninghouder daarop rappelleren. Als dit niet tot het gewenste effect zou leiden, dan ben ik gerechtigd om de opsporingsvergunning in te trekken.
Is de constatering correct dat Vermillion nog aan de slag moet met het onderzoek naar de plaats van de proefboring aangezien het bedrijf recentelijk pas een omgevingsvergunning heeft aangevraagd bij de gemeente Leeuwarden, waarin wordt gesteld dat de werkzaamheden in het onderzoeksgebied Grou / Akkrum zullen plaats vinden in de periode van augustus 2016 tot en met december 2016? Indien dit het geval is, welke consequentie heeft dat aangezien de opsporingsvergunning inmiddels bijna 3 jaar geleden is afgegeven? Indien Vermilion wel al heeft doorgegeven waar de boring plaats zal vinden, kunt u dan openbaar maken over welke plaats dat gaat, en hoe het zich verhoudt tot de werkzaamheden die van augustus 2016 tot en met december 2016 worden verricht?
Nee, deze constatering is niet correct. De door Vermilion voorgenomen opsporingsactiviteiten betreffen twee onderdelen die onafhankelijk van elkaar in procedure zijn: een proefboring in de gemeente Opsterland (waarvan de gewenste locatie bekend is) en daarnaast een seismisch onderzoek.
Voor de proefboring («Akkrum-18») binnen het vergunningsgebied Akkrum is op 10 november 2014 door Vermilion een milieueffectrapportage (MER)-beoordelingsnotitie ingediend bij de gemeente Opsterland. Op 12 december 2014 heeft de gemeente besloten dat een MER niet noodzakelijk is. Op 22 december 2014 heeft Vermilion bij de gemeente Opsterland een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het aanleggen van de boorlocatie voor de proefboring, die is gelegen te Nij Beets. Op 19 januari 2015 heeft de gemeente de voorontwerp-omgevingsvergunning voor advies aangeboden aan de wettelijk adviseurs in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, waaronder de provincie Fryslân. De provincie adviseerde per brief van 12 februari 2015 om het plan niet verder in procedure te brengen vanwege de door provinciale staten van Fryslân op 21 januari 2015 aangenomen motie waarin zij het college oproept zich krachtig uit te spreken tegen nieuwe gaswinning, als ook om bestaande gaswinning daar waar mogelijk te stoppen. Op grond van dit advies van de provincie heeft de gemeente Opsterland de vergunningaanvraag van Vermilion sindsdien aangehouden.
Voor het seismisch onderzoek in onder andere het vergunningsgebied Akkrum is Vermilion al in 2014 gestart met het voorbereiden en aanvragen van de benodigde vergunningen en toestemmingen. Vermilion had deze activiteit oorspronkelijk gepland voor 2016, maar heeft inmiddels besloten om deze uit te stellen tot 2017.
Volgens artikel 4 van de opsporingsvergunning moet Vermilion uiterlijk in het derde jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning een boring plaatsen. De gemeente Opsterland heeft de vergunningaanvraag van Vermilion voor het aanleggen van de boorlocatie aangehouden, waardoor Vermilion ten aanzien van deze boring geen voorbereidende activiteiten heeft kunnen uitvoeren. Aangezien de hierdoor optredende vertraging Vermilion niet is aan te rekenen, zie ik geen reden om over te gaan tot intrekking van de opsporingsvergunning.
Artikel 5 van de opsporingsvergunning stelt overigens dat de vergunning geldt vanaf het tijdstip waarop zij in werking is getreden tot vier jaar na het tijdstip waarop zij onherroepelijk is geworden. Vermilion zit dus nog ruim binnen de geldigheidsduur van haar opsporingsvergunning.
Kunt u een reactie geven op de motie van de gemeenteraad Leeuwarden op 18 januari 20163 waarin die zich uitspreekt tegen nieuwe gaswinning op gemeentelijk grondgebied en liever inzet op duurzame bronnen? Kunt u aangeven hoe deze motie zich verhoudt tot de plannen tot proefboringen bij Grou en omgeving?
In het Energierapport geeft het kabinet een integrale visie op de toekomstige energievoorziening in Nederland. De transitie naar duurzame energiebronnen voor een veilige, betrouwbare en betaalbare CO2-arme energievoorziening is een enorme opgave. De komende decennia blijven fossiele brandstoffen nodig. Als schoonste fossiele brandstof zal aardgas nog lang een belangrijke rol spelen, waarbij overigens de veiligheid van omwonenden voorop staat. Zolang Nederland aardgas nodig heeft, draagt veilige gaswinning tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten in Nederland bij aan onze onafhankelijkheid op het gebied van de energievoorziening. Voornoemde plannen van Vermilion voor een proefboring en seismisch onderzoek dienen in deze context te worden bezien.
De transitie naar een systeem waarin vele, vaak decentrale CO2-arme energiebronnen een grote rol spelen is een enorme opgave. De komende periode zal ik een energiedialoog op gang brengen met medeoverheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties om de hierbij te maken keuzes nader in te kleuren.
Concurreert de opsporing en winning van gaswinning met mogelijkheden voor de ontwikkeling van geothermie in hetzelfde gebied, en zo ja, waarom wordt dan niet meer ingezet op de ontwikkeling van deze duurzame energie?
In de praktijk concurreert de opsporing en winning van gas nauwelijks met de ontwikkeling van geothermieprojecten in hetzelfde gebied. Het is eerder zo dat er synergie-effecten kunnen optreden. Zo dragen uitgeproduceerde gasvelden in een gebied vaak bij aan een succesvolle ontwikkeling van geothermieprojecten, bijvoorbeeld door de door de gaswinning al beschikbare seismische data die inzicht geven in de complexe structuren in de diepe ondergrond in het betreffende gebied. Ook specifieke gegevens die tijdens de gaswinning worden verzameld (zoals boortechnische gegevens, log- en monstergegevens over de opbouw van de ondergrond en de test- en productiegegevens van het gasreservoir) zijn waardevol om de risico’s voor geothermie goed in kaart te brengen. Verder kunnen uitgeproduceerde gasvelden, door gebruikmaking van de voor de gaswinning geboorde put(ten), soms ook gebruikt worden voor de ontwikkeling van geothermieprojecten.
Minder vrouwen aan de top in de zorg |
|
Keklik Yücel (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht en onderzoek waaruit blijkt dat er minder vrouwen zijn aan de top in de zorg, terwijl er op de werkvloer vooral vrouwen zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat meer diversiteit, en dus vrouwen aan de top, de kwaliteit kan vergroten?
Ik ben van mening dat een diverse samenstelling van raden van bestuur en raden van toezicht bijdraagt aan goed bestuur in bedrijven en instellingen. Het is ook om die reden dat het kabinet niet alleen inzet op meer vrouwen in de top van de rijksoverheid, maar ook in de top van het bedrijfsleven. Het kabinet hanteert een streefcijfer van 30% voor het aandeel vrouwen in hogere functies bij de overheid in 2017. Recent heeft het kabinet besloten het streefcijfer voor een evenwichtige verdeling van zetels tussen mannen en vrouwen in het bestuur en de raad van commissarissen van grote naamloze en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, voort te zetten. De ministerraad heeft hiermee ingestemd op voorstel van de ministers Van der Steur van Veiligheid en Justitie en Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het wetsvoorstel om het wettelijk streefcijfer voort te zetten, ligt momenteel voor advies bij de Raad van State en zal naar verwachting op korte termijn bij uw Kamer worden ingediend.
Het kabinet onderschrijft dat dit streven naar diversiteit ook zou moeten gelden voor de met publieke middelen gefinancierde sector. Of en op welke wijze een streefcijfer voor de (semi) publiek-gefinancierde sector wettelijk moet worden verankerd, zal worden betrokken bij de evaluatie van de Wet bestuur en toezicht (Wbt).
Wat is uw verklaring voor het feit dat er zoveel vrouwen keihard en met passie werken in de zorg, maar de top vooral bestaat uit mannen?
Het is niet zo dat vrouwen in de zorg niet doorstromen naar managementfuncties. De gezondheidszorg is zelfs de enige sector waar meer vrouwelijke dan mannelijke managers zijn (58%). Wanneer wordt ingezoomd op de topfuncties in raden van bestuur en raden van toezicht geldt voor de zorg- en welzijnssector een vergelijkbaar percentage met de sociaaleconomische sector; 38% vrouwen in de raden van bestuur en 33% in de raden van toezicht. Dit aandeel is hoger dan de streefcijfers die voor de overheid en het bedrijfsleven worden gehanteerd.
Hoe kan diversiteit op de werkvloer en in de top worden vergroot?
Zorginstellingen zijn private ondernemingen die zelf hun personeelsbeleid vaststellen. Dat laat onverlet dat vanuit de overheid wel degelijk stimulerende maatregelen worden genomen. In de voortgangsrapportage «vrouwen naar de top» van 16 november 2015 heeft het kabinet aangegeven voorstander te zijn om de doelstelling die geldt voor de rijksoverheid, ook van toepassing te verklaren op een semi-publieke instelling. Dit wordt de komende periode nader uitgewerkt.
Intussen kunnen ook zorginstellingen bij de vervulling van topvacatures een beroep doen op de Topvrouwendatabank, van de stichting Topvrouwen. Er is ook een heel aantal Executive Searchbureaus dat de Code Talent naar de Top heeft ondertekend. Zij committeren zich daarmee aan het streven naar meer benoemingen van vrouwen in hogere functies. Zorginstellingen die een Executive searchbureau willen inschakelen kunnen hier rekening mee houden.
Bent u ook benieuwd waarom er bij dit bericht een foto staat van een mevrouw op hoge hakken, terwijl dit op de werkvloer in de zorg juist nooit zo is?
Ik ga niet over de illustraties bij artikelen.
De verlaging van vergoedingen aan winkeliers met een postpunt |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Woede om plan PostNL»?1
PostNL is een bedrijf dat opereert in een geliberaliseerde postmarkt. Zoals elk bedrijf zal ook PostNL in die markt zoeken naar mogelijkheden voor optimalisering van bedrijfsvoering en kostenefficiënte dienstverlening. Ik ga ervan uit dat PostNL voorgenomen plannen als deze bespreekt met stakeholders. Derhalve vind ik dit in eerste instantie een kwestie tussen PostNL en de Vereniging van Postale en Bancaire retailers (VVP) en haar leden.
Kunt u aangeven met welke redenen de postzegelprijs het afgelopen jaar is verhoogd?
De volumeontwikkeling van de universele postdienstverlening (hierna: UPD) kenmerkt zich door een structurele daling, vooral als gevolg van de toename van het elektronische berichtenverkeer. In 2014 was er opnieuw een volumedaling van 8% van het totale segment van geadresseerde brievenbuspost ten opzichte van het jaar ervoor (ten opzichte van 2009 bedraagt de daling 31%).2 Omdat de basisinfrastructuur die voor de UPD nodig is, wel in stand moet blijven, zorgt dit ervoor dat de kosten per poststuk omhoog gaan. Deze kosten worden doorberekend in het postzegeltarief. Zie voor een nadere toelichting mijn antwoorden van 4 december 2015 op vragen van het lid De Liefde (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 763).
Bent u van mening dat, als deze stijging onder andere bedoeld is om de kosten van collectie te vergoeden, er sprake is van een legitieme verlaging van de vergoeding voor postpunthouders?
De postzegelprijs is gerelateerd aan het huidige kostenniveau. Tegelijkertijd is er sprake van een structurele volumedaling die zich ook komende tijd nog zal doorzetten. Hierdoor zullen de kosten per brief verder toenemen. Om verdere stijging van de postzegelprijs zoveel mogelijk te voorkomen is het noodzakelijk dat PostNL blijft zoeken naar mogelijkheden om kosten te besparen. Het terugbrengen van het aantal servicepunten is daarvan een voorbeeld, maar ook het tegen het licht houden van het vergoedingensysteem voor postpunthouders.
Verwacht u, zoals de Vereniging van Postale en Bancaire retailers (VVP) stelt, dat postpunten zullen verdwijnen als PostNL deze verlaging doorzet?
Het is van belang onderscheid te maken tussen postvestigingen met een compleet aanbod aan diensten (postzegels, aangetekende brieven, rijbewijzen, pakketpost etc.), postpunten met een beperkt aantal postdiensten en pakketpunten. Ik begrijp van PostNL dat het aantal postvestigingen waar het volledige pakket aan postdiensten wordt aangeboden, in de toekomst ongeveer gelijk zal blijven. Het aantal pakketpunten zal in de komende jaren worden uitgebreid. Reductie en verplaatsing naar locaties met een beter klantenbereik zal vooral geschieden bij postvestigingen met een beperkt aanbod. De ruimte die PostNL heeft voor een dergelijke daling, vindt zijn oorsprong in de wijziging van de Postwet 2009 tot modernisering en flexibilisering van de universele postdienst. Hierin is een aantal maatregelen opgenomen met als doel het waarborgen van de continuïteit van een kwalitatief goede, betaalbare en toegankelijke basispostvoorziening. Een van deze maatregelen was het laten vervallen van een absolute eis ten aanzien van het aantal postvestigingen. Doordat in het Postbesluit wel spreidingseisen zijn opgenomen ten aanzien van de beschikbaarheid van postvestigingen, wordt een minimum aantal dienstverleningspunten gewaarborgd. Het is aan PostNL om op basis van rendabiliteit, aangeboden volume, commerciële overwegingen, wettelijke eisen en overleg met lokale stakeholders en bestuurders een afweging te maken welke precieze invulling er aan de spreiding wordt gegeven.
Zo ja, van hoeveel postpunten verwacht u dat deze zullen sluiten en kunt u aangeven of deze eerder in steden of in kleinere kernen gevestigd zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen heeft dit volgens u voor de leefbaarheid van deze steden en kleine kernen?
Het belangrijkste doel van de UPD is het waarborgen van de beschikbaarheid van een bepaald niveau aan postdienstverlening voor iedere burger. Dit doel en de eisen ten aanzien van de beschikbaarheid van brievenbussen en servicepunten van de universele dienstverlener zijn daarom vastgelegd in het Postbesluit 2009. Bij de laatste wijziging van het Postbesluit zijn de spreidingseisen gehandhaafd. Voorts voorziet de Postwet 2009 in de verplichting voor de UPD-verlener om advies te vragen aan consumentenorganisaties die de belangen behartigen van kwetsbare gebruikers van de UPD over de door hem voorgenomen wijzigingen in het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen.
De implementatie van het herstructureringsproces dat PostNL begin dit jaar heeft ingezet, kent een doorlooptijd van meerdere jaren. Ik heb van PostNL begrepen dat per regio en per gebied wordt bekeken waar dienstverleningspunten blijven, waar deze worden verplaatst of waar er punten bijkomen. Dit gebeurt in afstemming met betrokken lokale belanghebbenden.
Bent u bekend met de exclusiviteit die PostNL bedingt bij de exploitanten van Postpunten?2
Een exclusiviteitsbeding is niet ongebruikelijk in een vrije markt. Het staat iedere ondernemer ook vrij om al dan niet akkoord te gaan met een commercieel contract waarin een dergelijk beding is opgenomen. Daarbij moet uiteraard wel worden voldaan aan het gestelde in de Mededingingswet. ACM kan op eigen initiatief of op basis van specifieke klachten van marktpartijen daar onderzoek naar starten. Overigens heb ik begrepen dat de VVP en ACM hierover al contact hebben gehad. Ik zie derhalve geen aanleiding om ACM nu specifiek te vragen een onderzoek uit te voeren. Het zoeken naar rendabelere vormen van dienstverlening heeft er overigens juist toe geleid dat PostNL eigen postkantoren heeft gesloten en postservicepunten heeft ondergebracht bij lokale ondernemers. Door deze ontwikkeling hebben lokale ondernemers de laatste jaren meer mogelijkheden gekregen voor diversificatie van het aanbod en het aantrekken van nieuwe klanten.
Vindt u het in lijn met het mededingingsrecht dat PostNL in de krimpende postmarkt exclusiviteit bedingt bij deze exploitanten, waardoor zij hun inkomsten niet kunnen aanvullen door samen te werken met andere pakketbezorgers?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te vragen een onderzoek uit te laten voeren naar de legitimiteit van deze exclusiviteit?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Weer een veiligheidslek politiesysteem C2000’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Politiesysteem gehackt» en «Weer veiligheidslek politiesysteem C2000»?1
Ja, hierover heb ik u bij brief van 9 februari jl. geïnformeerd.
Klopt het dat C2000 een groot veiligheidslek vertoont, waardoor criminelen met een apparaat precies weten of er surveillanceauto’s van de politie in de buurt zijn en ook over hoeveel tijd de politie gearriveerd zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is sinds 2013 bij de hulpverleningsdiensten bekend dat er apparatuur op de markt is die C2000-signalen kan detecteren. Met het betreffende apparaat kan een gebruiker geïnformeerd worden over de nabijheid van actieve C2000-apparatuur in gebruik door de hulpverleningsdiensten. Het detectieapparaat maakt daarin geen onderscheid tussen de hulpverleningsdiensten. Ook maakt het apparaat geen inbreuk op de communicatie binnen het C2000-systeem zelf en geeft het geen informatie over de inhoud van de communicatie.
Klopt het dat de politie hier niets aan kan doen? Zo nee, wat is er dan aan de hand?
Het kunnen detecteren van radiosignalen is voor ieder radionetwerk en daarmee verbonden apparatuur die actief gebruik maakt van frequentieruimte in beginsel mogelijk. Technisch is er (nog) geen afdoende tegenmaatregel.
De politie weet echter van de detectiemogelijkheid en houdt er daar waar nodig in haar werkwijze al rekening mee dat deze voorhanden kan zijn. Op deze manier kunnen potentiële negatieve effecten van het gebruik van de detectieapparatuur voor de opsporing het beste worden beperkt.
Deelt u de mening dat er alles aan moet worden gedaan om het inbrekers, overvallers en drugshandelaren niet makkelijker te maken, zeker nu het steeds vaker opduikt in strafzaken waardoor het waarschijnlijk steeds meer zal worden gebruikt door criminelen? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend ben ik van mening dat het criminelen niet makkelijker moet worden gemaakt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, houdt de politie in haar werkwijze rekening met het feit dat deze apparatuur mogelijk gebruikt wordt teneinde de kans op detectie te verkleinen. Vooralsnog lijkt er overigens geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een structureel probleem.
Deelt u de mening dat dit zoveelste probleem met dit communicatiesysteem onacceptabel is, aangezien er ontzettend veel belastinggeld in gestoken is? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Mobiele communicatieapparatuur maakt nu eenmaal actief gebruik van frequentieruimte en is daarmee in beginsel altijd traceerbaar.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat criminelen niet meer met apparatuur, met name Target Blue Eye, dat eigenlijk bedoeld is om weggebruikers te waarschuwen voor hulpdiensten die zwaailicht en sirene voeren, de mobilofoons van het zogenoemde C2000-communicatiesysteem van de politie op ruime afstand kunnen detecteren?
Zoals aangegeven heeft de apparatuur vooralsnog een gering effect op de opsporing. In mijn brief van 9 februari ben ik onder andere ingegaan op de mogelijkheden en beperkingen van een eventueel verbod. Ook met een verbod moet de politie er in haar werkwijze altijd rekening mee houden dat de apparatuur voor handen kan zijn bij criminelen. Met de politie verwacht ik daarbij dat een verbod op het gebruik van deze apparatuur met kwade opzet een gering effect zal hebben op het gebruik daarvan. De apparatuur is internationaal vrij verkrijgbaar en het gebruik is moeilijk op te sporen omdat de apparatuur zelf geen signalen uitzendt. De proportionaliteit en handhaafbaarheid van een verbod zijn daarmee een vraagstuk. Niettemin zal ik onderzoeken of eventuele juridische maatregelen ondersteunend kunnen zijn aan een doelmatige en ongehinderde uitvoering van de taken van de politie en andere hulpverleningsdiensten.
Opmerkingen van het Openbaar Ministerie (OM) over de vervolging van Julio Poch in Argentinië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de kwalificatie door het OM dat het proces tegen Poch «nogal eigenaardig» verloopt en de opmerking «(j)e kunt nog niet zeggen dat er geen eerlijk proces is»?1
In het betreffende artikel zie ik geen uitlatingen of kwalificaties van het Openbaar Ministerie (OM), maar slechts een citaat dat wordt toegeschreven aan een anonieme Nederlandse aanklager. Navraag leert dat het hier niet gaat om de officier van justitie die in Nederland het strafrechtelijk onderzoek naar de heer Poch heeft geleid. Door wie en op basis van welke informatie deze uitlating is gedaan, is onduidelijk. Het OM heeft mij bericht zich niet te herkennen in het citaat en niet te beschikken over voldoende informatie over deze Argentijnse strafzaak om daarover een opvatting te hebben.
Kunt u uiteenzetten wat het OM precies bedoelt met «nogal eigenaardig» en wat precies is opgevallen in de gang van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten wat het OM ten aanzien van een eerlijk proces bedoelt met «nog niet»? Bedoelt het OM aan te geven dat al sprake is van enige twijfel over de gang van zaken in het proces tegen Poch?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de verbazing van het OM over de gang van zaken in het proces tegen Poch?
Zie antwoord vraag 1.
Op grond waarvan gingen zowel u als het OM bij de uitlevering van Poch ervan uit dat sprake zou zijn van een eerlijk en transparant proces?
De Nederlandse Staat heeft meegewerkt aan de aanhouding van de heer Poch in Spanje door informatie te verschaffen over zijn reisbewegingen. De handelwijze van de Staat is in 2014 door de civiele rechter rechtmatig bevonden2. De civiele rechter heeft daarbij vastgesteld dat de Staat gehouden was de gevraagde rechtshulp te verlenen op basis van de relevante bepalingen in het Wetboek van Strafvordering en het Verdrag tegen Foltering. Een weigeringsgrond om daar vanaf te zien was er niet. Daarnaast heeft de rechter geoordeeld dat de Staat niet verantwoordelijk is voor de situatie waarin de heer Poch zich thans bevindt en dat de Staat geen beslissingen kan nemen over de voortgang van het lopende strafproces in Argentinië. De Staat onthoudt zich bovendien van inhoudelijke bemoeienis met in het buitenland lopende strafzaken. Wel verleent het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de heer Poch – net als aan iedere andere in het buitenland verblijvende gedetineerde met (ook) de Nederlandse nationaliteit, die daar prijs op stelt – consulaire bijstand. Hiertoe behoort onder meer het toezien op de detentieomstandigheden en de rechtsgang, waarvoor de ambassade in Buenos Aires contact onderhoudt met betrokkene en zijn advocaat.
Heeft u zich onlangs dan wel naar aanleiding van de strafeis die in december 2015 plaatsvond door het OM laten informeren over de gang van zaken in het proces tegen Poch?
Daar het om een Argentijns strafproces gaat, ligt het niet in de rede om mij te laten informeren door het Nederlands Openbaar Ministerie. Dat beschikt immers niet over de daarvoor benodigde informatie.
Tegen de achtergrond dat Nederland heeft meegewerkt aan de uitlevering van Poch in de veronderstelling dat sprake zou zijn van een eerlijk en transparant proces, op welke wijze houdt u vinger aan de pols of daadwerkelijk sprake is van een eerlijk en transparant proces?
Zie antwoord vraag 5.
Gezien de betrokkenheid van Nederland bij de uitlevering van Poch aan Argentinië, het gegeven dat hij tevens de Nederlandse nationaliteit heeft en gezien de gerezen verbazing bij het OM over de gang van zaken in het strafproces, bent u bereid een onafhankelijk proceswaarnemer naar Argentinië te sturen die kan observeren of daadwerkelijk sprake is van een eerlijk proces en geen politiek proces zoals wordt gevreesd?
Zie antwoord vraag 5.
De marketingactiviteiten van scholen |
|
Tjitske Siderius (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat middelbare scholen steeds vaker advies- en marketingbureaus inhuren om hun school zo concurrentiegericht op de markt te positioneren? Acht u het wenselijk dat scholen met elkaar moeten concurreren om zoveel mogelijk leerlingen binnen te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ongeacht of scholen zich nu wel of niet vaker profileren, vind ik het essentieel dat ons onderwijs transparanter wordt voor ouders en kinderen. Uit onderzoek blijkt ook dat 93 procent van de ouders het belangrijk vindt dat er informatie over de kwaliteit van scholen beschikbaar is. Het is in die optiek een goede ontwikkeling dat scholen bewust bezig zijn met de manier waarop zij zich presenteren naar ouders en kinderen en duidelijk maken waar de school voor staat en hoe de school zich onderscheidt van andere scholen. Buiten kijf staat dat die communicatie relevante en representatieve informatie moet bieden aan ouders en kinderen, en recht moet doen aan wat de school daadwerkelijk te bieden heeft.
Deze ontwikkeling sluit ook aan op de activiteiten die ik samen met sectorraden, LAKS en Ouders & Onderwijs en scholen zelf onderneem om te zorgen voor een betere beschikbaarheid van relevante en vergelijkbare informatie over scholen, onder meer via www.scholenopdekaart.nl. Dit helpt ouders en kinderen bij het schoolkeuzemoment, maar ook bij het voeren van een goed geïnformeerd gesprek als de leerling al op school zit.
In gebieden met teruglopende leerlingaantallen zie ik soms dat er scholen zijn die aanvankelijk geneigd zijn de concurrentie aan te gaan en om die reden meer uitgeven aan profileringsactiviteiten. Dit is begrijpelijk, maar het is geen structurele oplossing. Het is de kern van mijn aanpak van leerlingendaling om scholen bewust te maken van de omvang van de problematiek in hun gebied en hen te stimuleren om juist door middel van samenwerking duurzame oplossingen op maat vorm te geven. De accountmanagers leerlingendaling en de regionale procesbegeleiders gaan in de regio het gesprek aan met scholen, en wijzen hen waar nodig ook op de risico’s van concurrentiedenken.
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen hoeveel van de onderwijsbekostiging door schoolbesturen wordt uitgegeven aan advies- en marketingbureaus om met elkaar te concurreren (in bedragen en percentages van het totale onderwijsbudget) voor de jaren 2010 t/m 2015)? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de advies- en marketingactiviteiten en bijbehorende kosten in het primair en voortgezet onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk overzicht is niet te geven aangezien dit soort informatie niet op landelijk niveau voorhanden is. Ik zie ook geen aanleiding om bestedingen aan advies- en marketingactiviteiten nader te onderzoeken. Er zijn mij geen signalen bekend dat scholen onevenredig veel uitgeven aan marketing. Jaarlijks verantwoorden besturen zich over de middelen en resultaten via de jaarrekening en het jaarverslag. Deze worden beoordeeld door de raad van toezicht en medezeggenschap en gecontroleerd door een accountant.
Wat is volgens u de reden dat scholen steeds vaker zich op hun profielen moeten profileren? Welke noodzaak ligt hier aan ten grondslag? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat scholen zich vooral moeten richten op het bieden van kwalitatief goed onderwijs en helemaal niet horen bezig te zijn met een concurrentieslag met andere scholen? Waarom wel of waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke risico’s ziet u wanneer scholen zich meer op de marketing van hun school gaan richten? Zullen scholen die daar minder goed in slagen – maar wel goed onderwijs bieden – daar niet juist onder lijden?
Het is aan scholen zelf hoe zij zich willen profileren en presenteren ten opzichte van ouders en leerlingen. Ouders en kinderen gaan erover hoe zij met deze informatie omgaan. Samen met de scholen, sectorraden, LAKS en Ouders & Onderwijs, stimuleer ik de beschikbaarheid van relevante, betrouwbare, inzichtelijke en vergelijkbare informatie over scholen om daarmee ouders en kinderen te faciliteren in het schoolkeuzeproces en bij het voeren van een goed geïnformeerd gesprek tijdens de schoolperiode. Het bevorderen van transparantie van het onderwijs op deze manier, zal de kwaliteit van het onderwijs ten goede komen.
Hoe groot acht u de kans dat scholen die er beter in slagen leerlingen te werven door marketingcampagnes, andere scholen kapot concurreren? Hebben grotere scholen of schoolgemeenschappen hierin een voordeel omdat zij meer middelen tot hun beschikking hebben dan kleinere scholen of éénpitters? Kunt u uw antwoord ook toelichten?
Dergelijke signalen zijn mij niet bekend. Wel zie ik dat scholen steeds beter hun best doen om ouders en leerlingen te informeren over waar ze voor staan. Ik zie het als een toegevoegde waarde als ouders en leerlingen mede op basis van deze informatie een goed beredeneerde schoolkeuze maken.
Op welke wijze gaat u de verschraling in het onderwijs vanwege inzet van onderwijsbekostiging voor niet-onderwijskundige zaken een halt toe roepen? Welke maatregelen hebt u hiervoor in voorbereiding?
Zie antwoord op vraag 1, van een verschraling is in mijn ogen geen sprake. Ik zie dan ook geen aanleiding om dergelijke maatregelen te treffen.
Bent u nog steeds van mening dat scholen voldoende bekostigd worden om vorm en uitvoering te geven aan het primaire onderwijsproces en dat daarom concurrentie op leerlingenaantallen niet nodig hoeft te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ja. De reguliere bekostiging is voldoende om vorm en uitvoering te geven aan het primaire onderwijsproces. Scholen gaan over de inrichting van dat primaire proces en zij vrij om te bepalen hoe ze middelen inzetten.
Het bericht ‘Opstand Vught neergeslagen’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in januari 2016 gedetineerden in de PI Vught voor ernstige incidenten hebben gezorgd, als gevolg waarvan leden van het IBT (Intern Bijstands Team) moesten ingrijpen om de veiligheid in de inrichting te waarborgen? Wanneer hebben deze incidenten plaatsgevonden?1
In januari 2016 heeft zich geen incident voorgedaan in de PI Vught en is derhalve het IBT niet ingezet. Op 19 december 2015 is het IBT vanwege agressief gedrag van enkele gedetineerden wel ingezet in voormelde PI. Betrokkenen zijn door het IBT overgebracht naar de afzonderingscel.
Wat was de aanleiding voor de inzet van het IBT? Klopt het dat de gedetineerden op deze terroristenafdeling voor ernstige ongeregeldheden en vernielingen hebben gezorgd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er gewonden gevallen onder de medewerkers van de Dienst Justitiele Inrichtingen (DJI) als gevolg van deze incidenten? Zo ja, hoeveel en wat is de aard van hun verwondingen? Hoe zijn zij er inmiddels aan toe?
Er is één lid van het IBT lichtgewond geraakt op 19 december 2015. De leiding van het IBT heeft aangifte gedaan tegen twee gedetineerden in verband met de tegen het IBT gerichte agressie.
Komt het vaker voor dat de gedetineerden op de terroristenafdeling van de PI Vught en van de PI Rotterdam zich op deze ontoelaatbare wijze laten gelden? Welke maatregelen worden tegen hen genomen teneinde nieuwe incidenten, waarvan een gevaar uitgaat voor de veiligheid van de medewerkers en openbare orde in het algemeen, te voorkomen?
In 2015 is het – naast eerdergenoemde keer op 19 december 2015 – één andere keer voorgekomen dat gedetineerden op de terroristenafdeling van de PI Vught of van de PI Rotterdam op ernstige wijze de orde hebben verstoord. Dit was in de PI Vught op 1 november 2015. Twee gedetineerden zijn destijds naar aanleiding van een ernstige ordeverstoring op de door het IBT naar een afzonderingscel overgebracht. Teneinde nieuwe incidenten te voorkomen, blijven de medewerkers van de PI Vught en de PI Rotterdam in gesprek met de gedetineerden en wordt bij ontoelaatbaar gedrag opgetreden.
Kunt u de veiligheid garanderen van de medewerkers die dagelijks in contact komen met de gedetineerden van de terroristenafdelingen? Krijgen zij voldoende mentale bijstand en fysieke hulp om hun zware werkzaamheden op deze afdelingen te verrichten?
Binnen het regime op de terroristenafdeling zijn maatregelen ingebouwd die op de veiligheid van de hier werkzame ervaren penitentiair inrichtingswerkers zijn gericht. Daarbij is de personeelsbezetting zodanig (er werken vijf personeelsleden per dienst) dat men in koppels kan werken en voldoende back-up heeft. Voorts is binnen de PI Vught en de PI Rotterdam – daar waar nodig – voldoende expertise om de personeelsleden mentaal en fysiek te ondersteunen in hun werkzaamheden.
Hoeveel penitentiaire werkers zijn beschikbaar per gedetineerde op deze afdelingen? Is voldoende capaciteit beschikbaar, juist om hun eigen veiligheid te kunnen waarborgen? Kunt u ook ingaan op de capaciteit van de IBT’s in de PI Vught en de PI Rotterdam waar gedetineerden op terroristenafdeling verblijven?
Zowel in de PI Rotterdam als in de PI Vught is met vijf penitentiair inrichtingswerkers per dienst voldoende personeel aanwezig. Er is geen sprake van onderbezetting van personeel. Het IBT is eveneens in beide inrichtingen op sterkte en in staat om waar nodig op een professionele wijze in te grijpen.
Welke door u reeds aangekondigde maatregelen zijn inmiddels in werking gesteld en welke maatregelen zijn nog meer noodzakelijk om (verdere) radicalisering van gedetineerden op deze terroristenafdelingen tegen te gaan? Welk verband legt u tussen mogelijk verdergaande radicalisering op deze afdelingen en de hierboven genoemde incidenten?
In mijn brief van 3 juli jl. heb ik uw Kamer meegedeeld dat ik het noodzakelijk acht om meer maatwerk mogelijk te maken binnen de Terroristenafdelingen opdat de samenleving optimaal beschermd wordt, verspreiding van extremistisch gedachtengoed wordt tegengegaan, recht wordt gedaan aan de individuele omstandigheden in detentie en een veilige terugkeer naar de samenleving kan worden bevorderd. Ik deel het standpunt dat moet worden voorkomen dat gedetineerden radicaler en dus gevaarlijker uit detentie komen dan zij erin gingen. In voormelde brief heb ik daarom aangekondigd te onderzoeken of een meer gedifferentieerd plaatsingsbeleid mogelijk is. Voorwaarde die ik hieraan heb verbonden is dat eerst een beoordelingsinstrument beschikbaar dient te zijn, aan de hand waarvan de veiligheidsrisico’s en de verspreidingsrisico’s van extremistisch gedachtengoed in kaart kunnen worden gebracht. Zoals in de vierde voortgangsrapportage Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme aan de uw Kamer gemeld, is een eerste versie van dit beoordelingsinstrument per 1 november 2015 beschikbaar. Ook is inmiddels een aanvang gemaakt met de toepassing van het instrument op de in de Terroristenafdelingen verblijvende gedetineerden. Zodra een gedegen analyse beschikbaar is van de resultaten, zal ik uw Kamer informeren over de maatregelen die ik wil treffen voor meer maatwerk op de Terroristenafdelingen.
Het doden van honderden gezonde kalveren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Honderden te lichte kalveren geëuthaniseerd»?1
Ja.
Erkent u dat het doden van gezonde jonge dieren vanwege economische redenen, als zijnde restafval van de melkindustrie, maatschappelijk onacceptabel is? Zo ja, bent u bereid om maatregelen hiertegen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening dat het doden van gezonde, jonge, te licht bevonden kalveren om alleen economische reden maatschappelijk onacceptabel is. Ik vind het belangrijk dat alle kalveren een nuttige bestemming krijgen. Wat de uiteindelijke bestemming is, wat het «nut» is van het kalf, is primair aan de ondernemer.
De kalversector, melkveesector en de veehandel (vee en Logistiek NL) hebben met elkaar een plan gemaakt, een «totaalaanpak vitaal gezond en duurzaam kalf». Dat plan heb ik 17 maart jl. ontvangen. Ik heb begrepen dat het doel van het plan een optimale zorg voor het kalf is en dat het plan de gehele periode beslaat vanaf het moment dat het moederdier drachtig wordt op het melkveebedrijf, totdat het kalf als melkkoe wordt ingezet of voor de rundvleesproductie wordt aangeboden en vanaf de vleeskalverhouderij wordt aangeboden voor de slacht. Het traject voor kalveren die ondanks gepleegde inspanningen nog te licht zijn voor de vleeskalverhouderij, wordt door deze sectorpartijen nog verder uitgewerkt.
Ik ga het plan nog bestuderen maar ik ben vooral blij dat deze sectoren hier hun gezamenlijke verantwoordelijkheid nemen en zijn gekomen met een integraal plan van aanpak. Ik zal uw Kamer in het voorjaar over mijn reactie informeren.
Erkent u dat deze «overbodige kalveren» een gevolg zijn van de massale uitbreiding van de melkveestapel als gevolg van de afschaffing van het melkquotum en de aankondiging van fosfaatrechten, zoals de directeur Food & Agri van de Rabobank aangeeft?2 Zo ja, bent u bereid om paal en perk te stellen aan verdere uitbreiding van de melkveestapel om te voorkomen dat nog meer kalveren gedood worden wegens economische redenen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om collectief in te grijpen zoals de directeur Food & Agri van de Rabobank suggereert? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In 2015 zijn volgens het Identificatie & Registratiesysteem (I&R) in totaal 1.756.700 kalveren geboren op een Nederlands melkveebedrijf. Dit is een stijging van 5 procent ten opzichte van 2014. Voor een deel zal dit het gevolg zijn van de groei van de Nederlandse melkveestapel. Over de toekomst van de melkveehouderij en de nadere invulling van het fosfaatstelsel heb ik op uw Kamer op 3 maart jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 979, nr.108).
Bent u bereid, gezien de veelheid aan problemen binnen de kalverindustrie ten aanzien van transport, gezondheid, antibioticagebruik, dodingsmethoden et cetera, niet langer te wachten op de zelfreguleringsplannen van de industrie ten aanzien van verduurzaming maar om direct in te grijpen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen die er zijn. Waar er sprake is van overtreding van de wettelijke kaders, wordt er opgetreden. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 850) geeft de NVWA geen exportcertificaten meer af voor langeafstandtransporten nadat dierenartsen van de NVWA constateerden dat de huidige transportsystemen waarmee deze kalveren worden vervoerd niet voldoen aan de vereisten van de Europese Transportverordening (Vo 1/2005), met name op het onderdeel van de drinkvoorziening. De NVWA heeft ook haar controles op de import van kalveren geïntensiveerd. Transporteurs worden gewaarschuwd of beboet als de drinkvoorzieningen bij controle niet voldoen. Hierbij wordt rekening gehouden met de mate van welzijnsaantasting van de dieren. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 3 maart jl. over de toekomst van de melkveehouderij wordt het antibioticareductiebeleid met kracht voortgezet om te komen tot een zorgvuldig gebruik van antibiotica in de melkveehouderij en het versterken van preventief diergezondheidsmanagement voor met name jonge kalveren. Dit voorjaar zal ik mijn voornemens voor het vervolgbeleid voor het antibioticagebruik in de dierhouderij voor de jaren 2016 – 2020 naar de Tweede Kamer sturen. De kalversector heeft hier echter ook een eigen verantwoordelijkheid. Ik dring bij de kalversector aan op een ambitieuze inzet voor de transitie- en ambitieagenda waarbij meer aandacht komt voor de duurzaamheid, inclusief aandacht voor transport van kalveren.
Hoe verklaart u dat meerdere media3, met ondersteunende foto’s, berichten dat op verschillende verzamelplaatsen stapels van tientallen dode kalveren lagen terwijl het registratiesysteem van de industrie zegt dat er slechts één kalf is geëuthaniseerd?4 Hoe beoordeelt u de betrouwbaarheid van de registraties die door de industrie worden uitgevoerd en diens zelfregulering?
Verzamelcentra zijn verplicht de aan- en afvoer van dieren te registreren in het Identificatie & Registratiesysteem (I&R) van de overheid. Uit het I&R-systeem blijkt dat er gemiddeld zo’n 200 kalveren per week op alle verzamelcentra waar kalveren worden aangevoerd, worden geëuthanaseerd, dan wel naar slachthuizen afgevoerd. Dit is ongeveer 1% van de wekelijkse aanvoer van kalveren op alle verzamelcentra.
Het medium dat de foto van de dode kalveren heeft gepubliceerd, heeft aangegeven dat de foto puur ter illustratie is geplaatst en dat op de foto geen kalveren staan die zijn geëuthanaseerd (Melkvee.nl, 13 februari 2016).
Kunt u aangeven in hoeverre bovenstaande problematiek ook speelt in de geitenhouderij, nu deze ook inzet op een forse schaalvergroting en industrialisering?5
Ook in de houderij van melkgeiten worden economische afwegingen gemaakt. In de geitenhouderij is het gebruikelijk dat de geitenhouder voor de afzet van jonge geitenbokjes bijbetaalt om dit vlees op verantwoorde en rendabele wijze te kunnen produceren en vermarkten.
De NVWA heeft de afgelopen jaren specifiek inspecties uitgevoerd op het welzijn, de afvoerstromen, het doden op het bedrijf van de jonge dieren en het vervoer van geitenbokjes. Daar zijn enkele overtredingen vastgesteld.
In de melkgeitensector speelt de problematiek zoals geschetst bij de kalveren in mindere mate, omdat geiten jaren achtereen worden doorgemolken zonder dat jonge dieren geboren worden.