Het aangekondigde onderzoek naar de naleving van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord door Israël |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat u geen concrete deadline heeft gesteld voor de afronding van het aangekondigde Europese Unie (EU)-onderzoek naar mogelijke Israëlische oorlogsmisdaden?1
De brede steun van EU-lidstaten voor het Nederlandse initiatief om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren en de toezegging van de Hoge Vertegenwoordiger om deze evaluatie uit te voeren, is tekenend voor de grote zorgen over de desastreuze situatie in met name de Gazastrook en de zorgelijke ontwikkelingen op de Westelijke Jordaanoever. De uitvoering van deze evaluatie ligt bij de Hoge Vertegenwoordiger en de Europese Commissie. Het kabinet is van mening dat deze evaluatie, gezien de situatie in de bezette Palestijnse Gebieden en de bredere regio, met urgentie moet worden behandeld en zal hierop blijven aandringen, onder meer in de aanloop naar de Raad Buitenlandse Zaken op 23 juni 2025.
Zo nee, welke deadline is er dan wel gesteld? En welke politieke of diplomatieke consequenties verbindt u aan het overschrijden daarvan?
Het is aan de Hoge Vertegenwoordiger en de Europese Commissie om de evaluatie uit te voeren. Het kabinet benadrukt in gesprekken met de Hoge Vertegenwoordiger en de Europese Commissie dat de evaluatie er zo snel mogelijk moet komen en dat de uitkomst hiervan moet worden besproken. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Zo ja, bent u het eens dat het uitblijven van een deadline de indruk wekt dat er voorlopig opnieuw vooral wordt volstaan met woorden in plaats van met daadwerkelijke actie richting de regering-Netanyahu?
Gezien de catastrofale situatie in de Gazastrook is het van belang dat er in de Raad Buitenlandse Zaken brede steun is uitgesproken voor het verzoek om een evaluatie van de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord. Het vormt een sterk politiek en diplomatiek signaal, dat internationaal is opgevallen. De brede steun laat zien dat veel lidstaten, net als Nederland, zich grote zorgen maken over de ontwikkelingen en over de naleving door Israël van de afspraken over de eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen. Voor Nederland waren de humanitaire blokkade en de intensivering van het offensief in de Gazastrook, de situatie op de Westelijke Jordaanoever, alsook uitspraken van het Israëlische kabinet over de permanente (her)bezetting van (delen van) de Gazastrook, Syrië en Libanon, aanleiding om tot deze stap over te gaan. Met de aankondiging en de uitvoering van de evaluatie voert de EU de druk op richting Israël om van koers te veranderen. Nederland dringt erop aan dat de evaluatie wordt besproken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 23 juni.
Nu u zelf heeft aangegeven dat het opzeggen van het Associatieverdrag met Israël überhaupt niet uw doel is: wat zijn dan de concrete consequenties die volgens u aan de uitkomst van het onderzoek verbonden kunnen worden als blijkt dat artikel 2 van het verdrag wordt geschonden?2
Het is nu aan de Hoge Vertegenwoordiger en de Europese Commissie om de evaluatie uit te voeren. Indien de HV en de Commissie op basis van de evaluatie concluderen dat Israël artikel 2 niet naleeft, zullen zij vervolgstappen of passende maatregelen voorleggen aan de lidstaten. De situatie is desastreus en de Europese druk op Israël om van koers te veranderen dient significant te worden opgevoerd; de uitvoering en de bespreking van de evaluatie dragen daar aan bij.
Hoe beoordeelt u de geloofwaardigheid van Nederland als wij enerzijds stellen dat Israël artikel 2 van de Associatieovereenkomst schendt, maar anderzijds genoegen nemen met een onderzoek zonder tijdskader en zonder zicht op concrete vervolgstappen? Wat is uw constatering dat artikel 2 is geschonden dan überhaupt waard?
Zie het antwoord op vraag 1, 3 en 4.
Begrijpt u dat voor de duizenden Palestijnse kinderen die lijden aan acute ondervoeding, een langdurig onderzoek zonder urgentie ontoereikend is?
De humanitaire situatie in de Gazastrook is catastrofaal en het lijden van de Palestijnse burgerbevolking is onacceptabel. Het is van levensbelang dat de bevolking van de Gazastrook snel de hulp krijgt die zo hard nodig is. Hoewel nu mondjesmaat voedsel naar binnen wordt gelaten is het volstrekt onvoldoende om aan de noden te voldoen. Het kabinet spant zich naar vermogen en met partners in om de situatie ter plaatse te verbeteren. Het kabinet heeft de blokkade op humanitaire hulp en elektriciteit veroordeeld en roept Israël publiekelijk en in al zijn contacten op om ongehinderd en onmiddellijk meer humanitaire hulp te verlenen zonder voorwaarden of beperkingen, in lijn met de verplichtingen onder humanitair oorlogsrecht. Mede naar aanleiding van de humanitaire blokkade is op 9 april 2025 de Israëlische ambassadeur ontboden. Daarnaast heeft het kabinet, samen met 23 andere landen, op 19 mei een verklaring3 ondertekend die deze boodschap aan Israël nogmaals onderstreept. Ook met het besluit de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren, voert de EU de druk richting Israël verder op. Zoals gezegd moet de evaluatie wat het kabinet betreft er snel komen.
Bent u bereid alsnog een harde deadline te stellen aan het onderzoek, om te voorkomen dat – net als bij het bijeenroepen van de Associatieraad – het maanden duurt voordat er daadwerkelijk iets gebeurt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw reactie op de ruim 100.000 Nederlanders die wel vragen om concrete actie?
Het is begrijpelijk dat het lijden in de Gazastrook mensen diep raakt. De situatie is onacceptabel. De evaluatie van de naleving door Israël van artikel 2 van het Associatieakkoord is een concrete stap waarmee de Europese Unie de druk op Israël opvoert om van koers te veranderen. Indien de HV en de Commissie op basis van de evaluatie concluderen dat Israël artikel 2 niet naleeft, zullen zij vervolgstappen of passende maatregelen voorleggen aan de lidstaten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor donderdag 22 mei, 12:00 uur?
Dat is helaas niet gelukt.
Bent u bekend met het artikel «Rogue communication devices found in Chinese solar power inverters»1?
Is het feit dat er naar schatting in totaal 200 gigawatt (GW) aan Europese zonne-energiecapaciteit (een vermogen dat gelijk is aan dat van meer dan 200 kerncentrales) is gelinkt aan in China gemaakte omvormers voor u reden tot zorg?
Deelt u de mening dat dit laat zien dat we in Europa te afhankelijk zijn geworden van Chinese omvormers en dat dit grote risico’s met zich mee kan brengen voor onze energie-infrastructuur?
Vallen de zonne-energiecapaciteit en de bijbehorende omvormers onder de vitale objecten waarvan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) de wettelijke taak heeft maatregelen te bevorderen voor een adequate beveiliging (c-taak)? Ziet de AIVD redenen om naar aanleiding van het genoemde bericht redenen om maatregelen te bevorderen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre wordt er binnen de Europese Unie (EU) nagedacht over maatregelen om gezamenlijk op te treden tegen de import en het gebruik van potentieel onveilige Chinese omvormers? Wordt er bijvoorbeeld overwogen om in navolging van Litouwen het gebruik van deze omvormers in installaties boven een bepaalde capaciteit te verbieden?
Welke initiatieven zijn er nationaal en in Europees verband om Europese fabrikanten van veilige en betrouwbare omvormers te ondersteunen en het gebruik van in Europa geproduceerde omvormers te stimuleren en daarmee de afhankelijkheid van Chinese producten te verminderen?
Kunt u aangeven in hoeverre en op welke schaal omvormers van Chinese makelij momenteel in Nederland zijn geïnstalleerd?
Wat zijn de potentiële risico’s voor de Nederlandse energievoorziening als ook in (een deel van) deze omvormers geheime communicatieapparatuur is geïnstalleerd?
Welke waarborgen en controles zijn er om te voorkomen dat dergelijke apparatuur wordt geïnstalleerd in bijvoorbeeld omvormers die ook in Nederland worden gebruikt?
In hoeverre bestaan er in Nederland en in de EU systemen of procedures waarmee verdachte communicatie vanuit omvormers kan worden gedetecteerd of geblokkeerd? Worden daar actief controles op uitgevoerd?
Is bestaande wet- en regelgeving die ervoor moet zorgen dat ook fabrikanten en leveranciers hun verantwoordelijkheid nemen om de risico’s van door hen geleverde apparatuur voor het elektriciteitsnet te verkleinen voldoende om te voorkomen dat er alsnog bijvoorbeeld geheime communicatieapparatuur in wordt geïnstalleerd?
Hoe groot acht u het risico dat kwaadwillende actoren via ongeautoriseerde communicatieapparatuur in zonne-omvormers gecoördineerde verstoringen kunnen veroorzaken in het Nederlandse elektriciteitsnet, bijvoorbeeld door duizenden huishoudens of installaties tegelijkertijd uit te schakelen?
Welke maatregelen zijn er genomen sinds de waarschuwing van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) van mei 20232 over de kwetsbaarheid van zonne-omvormers voor hacking en sabotage?
Welke stappen zijn er specifiek gezet naar aanleiding van de bevinding van de RDI dat geen enkele van de onderzochte omvormers voldeed aan de norm en daardoor eenvoudig was te hacken, van afstand uit te schakelen of in te zetten voor DDoS-aanvallen?
Heeft de RDI hier in de afgelopen twee jaar nieuw onderzoek naar gedaan en is daarbij verbetering geconstateerd?
Heeft het onderzoek van de RDI uit 2023 ertoe geleid dat er een bredere evaluatie is uitgevoerd van bestaande zonne-energie-installaties in Nederland om te bepalen welke omvormers mogelijk een beveiligingsrisico vormen? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten en welke vervolgstappen worden er genomen? Zo nee, bent u bereid om hier alsnog vervolgonderzoek naar te laten doen?
Hoe verloopt de implementatie van de Critical Entities Resilience Directive (CER) en de Network- and Information Security 2 Directive (NIS2) in Nederland?
Kunt u uiteenzetten hoe er bij de implementatie van deze Europese richtlijnen die gaan over het verbeteren van de bescherming van vitale infrastructuur in Nederland aandacht wordt besteed aan verbeterde beveiliging van zonne-omvormers en andere componenten van het elektriciteitsnet?
Wat doet u met de breed ingediende zienswijzen op het Programma Aansluiting Wind Op Zee (PAWOZ) – Eemshaven van alle noordelijke overheden?
Hoe bent u tot het voorkeurstracé gekomen? Waarom is afgeweken van het voorstel vanuit de regio?
Waarom is de tunnelvariant niet opgenomen in de projectMER voor de aansluiting van de windparken Doordewind en Ten Noorden van de Waddeneilanden, terwijl niet zeker is of de effecten van het voorkeurstracé gemitigeerd kunnen worden of een ADC-toets wordt doorstaan?
Is er een ambtelijke projectgroep die werkt aan de tunnelvariant? Zo nee, waarom niet?
Waarom wordt er geen tempo gemaakt met de tunnelvariant als alternatief?
Waarom is er nog geen initiatiefnemer voor de tunnel?
Waarom bent u wél initiatiefnemer voor de kerncentrale, maar niet voor de tunnelvariant? Wat is het verschil?
Waarom is in de planMER geen meest milieuvriendelijk alternatief aangewezen, terwijl de tunnelvariant de minste effecten heeft op natuur, landbouw en omgeving?
Erkent u dat snelheid nooit boven milieu, natuur en bodemkwaliteit mag gaan in een kwetsbaar UNESCO-gebied als de Waddenzee?
Bent u op de hoogte van de vertragingen in de realisatie van windparken op zee?
Deelt u de opvatting dat aanlanding van kabels dan pas plaatsvindt ná realisatie van de windparken?
Deelt u de conclusie dat bij vertraging van windparken op zee voldoende tijd is om de tunnelvariant te realiseren, mits die nu wordt meegenomen in de projectMER?
Op welk onderzoek baseert u dat gestuurde boring langs de Waddenkust een verziltingsrisico oplevert?
Deelt u de analyse dat lekkage van zilt kwelwater bij gestuurde boring kan leiden tot verzilting van landbouwgrond?
Bent u bekend met de volgende voorbeelden van verzilting door gestuurde boringen: Noordoostpolder (2018), Niedersachsen (2020), Murcia (2017), Camargue (2021) en Sonora (2018)?
Wat onderscheidt het voorkeurstracé van deze gevallen?
Is bij uw analyse rekening gehouden met de heterogene bodemstructuur van de Groninger Waddenkust en de verhoogde kans op kwel en verzilting bij schelp- en zandlagen?
Waarom ontbreekt een specifiek onderzoek naar de risico’s van gestuurde boring in de uitgevoerde studies?
Deelt u de constatering dat het rapport «Effectberekeningen verzilting tracé Eemshaven» van Acacia Water (d.d. 12 juli 2024) ernstige tekortkomingen bevat, zoals het ontbreken van een betrouwbaarheidsanalyse?
Klopt het dat in het rapport vier verschillende bodemmodellen zijn gebruikt met grote onzekerheden, maar desondanks uitspraken zijn gedaan in harde jaartallen?
Erkent u dat bij gebruik van onzekere modellen de uitkomst een bandbreedte moet zijn, voorzien van een betrouwbaarheidsanalyse?
De vergunning voor het doden van een wolf in Gelderland |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Klopt het dat uw ministerie inhoudelijk heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de vergunning voor het afschot van een wolf in Nationaal Park De Hoge Veluwe, zoals u op 6 mei jongstleden publiekelijk heeft verklaard?
Juristen van mijn ministerie hebben ondersteuning geboden bij totstandkoming van de vergunning.
Zo ja, op welke wijze en in welke fase van het besluitvormingsproces heeft deze betrokkenheid plaatsgevonden? Kunt u alle communicatie hierover met de provincie Gelderland openbaar maken (artikel 68 Grondwet)?
Vanuit de provincie Gelderland is voorafgaand aan het vormgeven van de vergunning contact opgenomen met het Ministerie van LVVN. Vervolgens heeft er mondeling overleg plaatsgevonden tussen de provincie en het ministerie over de te zetten stappen om tot een goede onderbouwing van de vergunning te komen en over de wezenlijke elementen voor die onderbouwing in het licht van het beoordelingskader voor het besluit over het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit op grond van artikel 8.74k van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Vervolgens is door de provincie een conceptvergunning opgesteld. Op het finale concept van deze vergunning heeft het ministerie meegekeken, wat vervolgens niet tot wijzigingen heeft geleid. Hierna is er geen inhoudelijke betrokkenheid meer geweest vanuit het ministerie.
Op basis van welk juridisch kader achtte u deze bemoeienis verenigbaar met artikel 1.2, lid 2 van de Wet natuurbescherming (Wnb), waarin expliciet is bepaald dat uitsluitend de provincie bevoegd is tot het verlenen van vergunningen met betrekking tot strikt beschermde soorten?
Op dit moment geldt de Wnb niet meer, maar een soortgelijke bepaling is opgenomen in de Omgevingswet. Het ministerie heeft uitsluitend ondersteuning verleend waar het de uitleg van de vereisten van de wetgeving betreft mede in het licht van de jurisprudentie. Ambtelijke contacten om kennis te delen tussen verschillende overheden zijn heel gebruikelijk en gewenst. Er is op geen enkele wijze getreden in de eigenstandige bevoegdheid van gedeputeerde staten ten aanzien van de beoordeling en afweging die deze moeten maken naar aanleiding van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Klopt het dat bij de opstelling van de vergunning gebruik is gemaakt van definities van «probleemwolf» en «probleemsituatie» uit een landelijk wolvenplan (Kamerstuk 33 576, nr. 405) dat niet als formeel beleid en regelgeving is vastgesteld?
Bij de totstandkoming van de vergunning is gebruik gemaakt van de interventierichtlijnen uit het recent door de gezamenlijke provincies vastgestelde Wolvenplan 2025. De definities van probleemwolf en probleemsituatie uit de Landelijke Aanpak Wolven zijn in lijn met de provinciale interventierichtlijnen en definities, maar zijn bij deze vergunning uitsluitend als aanvulling gebruikt.
Klopt het dat deze definities niet juridisch zijn getoetst aan Europese regelgeving?
De definities dienen als beleidsrichting en handvatten. Juridische toetsing vindt plaats in het vergunningverleningstraject en uiteindelijk bij de rechter.
Kunt u aangeven hoe u de juridische houdbaarheid van de afgegeven vergunning inschat in de bodemprocedure en een eventueel hoger beroep?
De juridische houdbaarheid is vastgesteld in een procedure bij de voorzieningenrechter.1 De provincie heeft voldoende aannemelijk gemaakt welke wolf op Nationaal Park De Hoge Veluwe voor problemen zorgt en dat het noodzakelijk is om deze (probleem)wolf af te schieten vanwege de openbare veiligheid. Volgens de voorzieningenrechter zijn er ook geen minder verstrekkende alternatieven om toekomstige veiligheidsincidenten met deze wolf te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak gemotiveerd. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de verwachte afloop van een lopende bodemprocedure of een eventueel hoger beroep in zaken waarin de provincie partij is. Het is sowieso gepast om terughoudend te zijn met uitlatingen over zaken die onder de rechter zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat het DNA-bewijs dat als onderbouwing dient voor het afschot niet is afgenomen door een bevoegde forensisch deskundige, en dat de bemonstering noch onder toezicht van BIJ12, noch door een onafhankelijk laboratorium in Nederland is uitgevoerd? Zo ja, kunt u een uitgebreide onderbouwing geven hoe dat in overeenstemming is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (het zorgvuldigheidsbeginsel)?
Van de provincie begrijp ik het volgende: de DNA-monsters van de bijtwonden zijn afgenomen door een gekwalificeerd persoon – tevens BOA – conform het monitoringsprotocol dat daarvoor geldt en onder andere aangeboden wordt in de wolvencursus van de Zoogdiervereniging. Het materiaal is opgestuurd naar het INBO in Vlaanderen, een erkend onafhankelijk laboratorium dat aangesloten is bij het Europese samenwerkingsverband CEWOLF consortium. Aanvullend is de broek van de vrouw met DNA-materiaal (perforaties) door de gekwalificeerd persoon veiliggesteld en in zijn geheel naar het INBO voor de DNA-analyse getransporteerd.
Deelt u de mening dat het bovenstaande essentieel is voor de integriteit van het proces van een vergunningverlening voor het afschot van een wolf? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom is hier door de provincie bewust gekozen voor een daartoe kundig en bevoegd persoon en erkend onafhankelijk laboratorium.
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de objectiviteit en onafhankelijkheid worden geborgd en hoe de protocollen eruitzien bij de afname en analyse van monsters die als onderbouwing worden gebruikt voor de vergunningaanvraag? Kunt u tevens uitleggen wie de objectiviteit en wettelijk correcte invulling van protocollen toetst en wie de protocollen, indien nodig, kan wijzigen?
De DNA-monsters zijn afgenomen door een gekwalificeerd persoon – tevens BOA – conform het monitoringsprotocol dat daarvoor geldt en getransporteerd naar het INBO, aldus de provincie. Het lab INBO in Vlaanderen werkt transparant conform de procedure die daarvoor vastgesteld is. Deze werkwijze is als bijlage bij de stukken bij het besluit van de provincie Gelderland toegevoegd.
Erkent u dat het DNA van de betreffende wolf pas voor het eerst in de database is opgenomen na het incident van 13 april 2025 en dat er dus geen enkel bewijs is van herhaald gedrag of eerdere betrokkenheid bij incidenten? Zo nee, welk concreet bewijs heeft u er dan wel van?
Het DNA van de nakomeling van de roedel is na het incident op 13 april 2025 voor het eerst vastgesteld. Uit de DNA-analyse blijkt het dat het om een nakomeling van de roedel van het Park De Hoge Veluwe gaat, die eerder middels DNA vastgesteld is. Op basis van uiterlijke kenmerken uit beeld- en videomateriaal blijkt dat deze wolf bij eerdere incidenten betrokken was, aldus de provincie.
Bent u van oordeel dat de in het besluit aangevoerde grond, namelijk «acute dreiging», voor een spoedeisende uitvoering van afschot rechtmatig is? Zo ja, kunt u dat toelichten en onderbouwen?
Ja. Dit wordt onderschreven door de door de provincie geraadpleegde wolvengedragsdeskundige.
Waarom is het Nationale Park De Hoge Veluwe niet direct na 13 april 2025 overgegaan tot het afsluiten van het park, als «acute dreiging» de grond is geweest voor het bespoedigen van de uitvoering (namelijk dat het besluit de tweede dag in werking gaat)?
Het volgende is hierover met mij gedeeld: afsluiten van het Park neemt het probleem niet weg, namelijk de wolf die agressief gedrag jegens mensen vertoont. Bovendien kunnen wolven in en uit het Park, waarmee afsluiting niet zinvol is.
Welke concrete en verifieerbare feiten onderbouwen dat alternatieve maatregelen, zoals bezoekersmanagement, daadwerkelijk zijn geprobeerd en onuitvoerbaar waren? Kunt u dit uitgebreid onderbouwen?
Alternatieven zoals bezoekersmanagement en verjagen zonder en met pijnprikkel zijn beschreven en afgewogen in de deskundigenbeoordeling. Hieruit bleek dat deze niet werkzaam en toepasbaar waren voor deze situatie en de kans op herhaling hier niet mee voorkomen kon worden. Daarmee was voor de provincie de laatste stap tot het doden van de wolf onontkoombaar.
Hoe duidt u de rol van de parkdirecteur van De Hoge Veluwe, die direct na het incident opriep tot afschot, het incident publiekelijk duidde zonder forensische onderbouwing, en tevens belanghebbende is als jachtrechthebbende? Acht u zijn invloed verenigbaar met het vereiste van onafhankelijke besluitvorming? Zo ja, hoe onderbouwt u dat?
Het staat eenieder vrij om zijn mening te geven over wolven en het ingrijpen bij incidenten. De besluitvorming door de provincie Gelderland heeft wat mij betreft zorgvuldig plaatsgevonden.
Acht u het toelaatbaar dat een park dat monitoring van wolven weigert, BIJ12-medewerkers de toegang ontzegt en structureel ecologische verbindingen blokkeert, toch invloed heeft op beleid ten aanzien van strikt beschermde soorten? Zo ja, waarom en hoe onderbouwt u dat precies?
Het Park heeft geen invloed op het provinciaal beleid en is als terreineigenaar derde belanghebbende in de zaak.
Kunt u bevestigen dat het ecologisch rapport dat ten grondslag ligt aan de vergunning tot afschot van een wolf (mede) is opgesteld door een wolvendeskundige die tevens in dienst is van landgoed Den Treek, waar rentmeester Nijland actief is, en dezelfde persoon die eerder het initiatief nam om vergunningen voor afschot aan te vragen zonder dat er sprake was van concrete incidenten?1
De provincie Gelderland heeft de betroffen wolvengedragsdeskundige op basis van onafhankelijke expertise en beschikbaarheid bevraagd. Ik twijfel niet aan de keuze die Gelderland hiervoor gemaakt heeft.
Hoe beoordeelt u deze verwevenheid van functies en belangen in het licht van het vereiste van een objectief en onafhankelijk besluitvormingsproces?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
Deelt u de opvatting dat dergelijke belangenverstrengeling de integriteit van het proces ondermijnt?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 16.
Hoe borgt u dat beleidsvorming en vergunningverlening inzake beschermde fauna, zoals de wolf, objectief, transparant en juridisch toetsbaar plaatsvindt, zonder onwettige inmenging of druk van belanghebbenden? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Het provinciaal wolvenbeleid is gezamenlijk met alle provincies vastgesteld en voor ieder transparant in te zien. De vastgestelde richtlijnen en afzonderlijk provinciaal beleid zijn hierin gevolgd. Vergunningverlening heeft binnen de wettelijke kaders plaatsgevonden en de voorzieningenrechter heeft dit getoetst en akkoord bevonden.
De verwachte toename van geslachtsziekten en ongewenste zwangerschappen door bezuinigingen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Straks meer geslachtsziekten en ongewenste zwangerschappen door bezuinigingen» van 17 mei 20251?
Soa Aids Nederland stelt in het zojuist genoemde artikel dat het aantal soa's de afgelopen jaren fors gestegen is en dat zij ook een toename in onbedoelde zwangerschappen zien, waarbij zij stellen dat voorlichting en soa-testen echt nodig zijn om dit tij te keren. Deelt u deze zorgen en zou u hier een reactie op willen geven?
Hoe beoordeelt u deze zorgelijke ontwikkelingen met het oog op het belang van preventie? Erkent u dat er een verband is tussen deze toename en de bezuinigingen op preventie en de GGD?
Bent u het eens dat goede seksuele voorlichting, toegankelijke soa-testen en anticonceptiezorg kosteneffectieve interventies binnen de publieke gezondheidszorg vormen?
Kunt u aantonen hoeveel gezondheidscomplicaties hiermee voorkomen worden?
Heeft u onderzoek gedaan naar de effecten van de bezuinigingen op preventie? Zo ja, wat is er uit deze onderzoeken gekomen? Zo nee, bent u voornemens verder onderzoek te doen?
Is er bij de besluitvorming over deze bezuinigingen rekening gehouden met de verwachte maatschappelijke kosten en zorgkosten die zullen voortvloeien uit een stijging van soa's en ongewenste zwangerschappen? Zo ja, hoe is hier rekening mee gehouden en kunnen stukken hierover met de Kamer gedeeld worden?
Is er onderzocht wat de directe effecten van de bezuinigingen op bijvoorbeeld Centra voor Seksuele Gezondheid zijn op de ontwikkeling van geslachtziektes, zoals HIV en syfilis? Erkent u dat het zeer zorgelijk is als deze besmettingen oplopen en het de gezondheid van veel Nederlanders ernstig kan schaden?
Hoe beïnvloeden de voorgenomen bezuinigingen de beschikbare capaciteit en de wachtlijsten bij de seksuele gezondheidszorg van GGD’en?
Wat betekent deze beleidswijziging voor de regionale beschikbaarheid van seksuele gezondheidszorg, met name in regio’s waar GGD’en al kampen met personeelstekorten of financiële krapte?
Wat is de verwachte invloed van deze bezuinigingen op de werkdruk van huisartsen?
Welke maatregelen neemt u om te waarborgen dat de toegankelijkheid tot soa-zorg, anticonceptie en seksuele voorlichting gewaarborgd blijft voor iedereen, ongeacht afkomst, inkomen of leeftijd?
Op welke wijze wordt gemonitord of de toegankelijkheid van seksuele gezondheidszorg voldoende blijft als gevolg van deze voorgenomen bezuiniging, met name voor kwetsbare groepen en risicogroepen?
Op welke termijn zal de Kamer geïnformeerd worden over de exacte invulling van deze bezuiniging?
Screening in de pleegzorg |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2024:4759)1, waarin de rechter prejudiciële vragen stelt aan de Hoge Raad over de toepassing en mogelijke tekortkomingen van de Jeugdwet, specifiek in relatie tot de screening van pleeggezinnen?2 Kunt u deze prejudiciële vragen beantwoorden die opgesomd staan in r.o. 2.11 en 2.12? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat het mogelijk is om een kind toch in een pleeggezin te plaatsen als geen pleegzorgscreening heeft plaatsgevonden, die screening niet positief is of wanneer de pleegzorgaanbieder tot de slotsom komt dat de plaatsing grote veiligheidsrisico’s voor een kind met zich brengt en daarom geen verantwoordelijkheid voor die plaatsing wil dragen?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Kan het zo zijn dat rechters geen zelfstandige toets doen op grond van artikel 5.1 jeugdwet gezien de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad? Hoe kijkt u naar de rol van de kinderrechter als het gaat om pleegzorgscreening en artikel 5.1 Jeugdwet?
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat kinderen geplaatst kunnen worden in pleeggezinnen als de screening niet juist of op orde is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de zorg van de kinderrechter dat er mogelijk hiaten bestaan in de wetgeving of toepassing daarvan, die kunnen leiden tot onvoldoende waarborging van de veiligheid van pleegkinderen?4 Zo ja, welke maatregelen acht u noodzakelijk? Zo nee, kunt u dit nader toelichten?
Bent u op de hoogte van de bevindingen uit het Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)-rapport over Enver (mei 2025), waarin wordt geconcludeerd dat Enver niet of grotendeels niet voldoet aan acht van de negen getoetste normen, waaronder die voor screening, dossiervoering, veiligheid en risicotaxatie?5
Hoe beoordeelt u het feit dat in 10 van de 19 onderzochte dossiers, dus bij meer dan de helft, bij Enver de screeningsverslagen ontbraken of incompleet waren, en dat bij nieuwe inwonenden in pleeggezinnen geen Verklaring van Geen Bezwaar werd opgevraagd? Acht u dit in strijd met artikel 5.1 Jeugdwet?
Welke stappen gaat u ondernemen voor de pleegkinderen die nu geplaatst zijn bij een pleeggezin waar de screening niet afdoende op orde is? En welke stappen gaat u ondernemen richting de ouders waarvan de kinderen geplaatst zijn in pleeggezinnen waar de screening niet afdoende op orde is?
Welke concrete stappen heeft u reeds ondernomen of gaat u ondernemen om te waarborgen dat alle pleegzorgaanbieders vanaf nu voldoen aan de wettelijke eisen voor screening en herbeoordeling van pleeggezinnen? Hoe gaat u dat toetsen en volgen?
In de beantwoording van de vragen van het lid Bruyning, vastgelegd in «Aanhangsel van de handelingen 1533 van 4 maart 2025»6, stelt u dat de WSS 3300 dossiers heeft doorgelicht en concludeerde dat er «geen reden tot zorg» was ten aanzien van de veiligheid; kunt u toelichten op welke wijze deze dossiers zijn onderzocht, of hierbij de volledigheid en betrouwbaarheid van de screeningsinformatie is getoetst, en hoe u de waarde van deze conclusie beoordeelt tegen de achtergrond van de gebrekkige screening bij Enver?
Hoe kijkt u naar de situatie dat uit de 3300 dossiers van WSS7 geen zorgelijke situaties naar voren gekomen zijn met betrekking tot Enver? Kunt u het antwoord nader toelichten? Bent u van mening dat het fundamenteel misgaat in de jeugdbeschermingsketen? Zo ja, wat gaat er dan mis volgens u?
Hoe controleren de gecertificeerde instellingen de pleegzorgplaatsing en welke organisatie is verantwoordelijk voor de toetsing op grond van artikel 5.1 Jeugdwet?
Kunt u gedetailleerd beschrijven welke concrete stappen genomen zijn naar aanleiding van de signaalbrief toezicht jeugdbeschermingsketen?8 Kunt u begrijpen dat ouders en kinderen weinig vertrouwen meer hebben in de overheid naar aanleiding van alle noodklokken die geluid zijn omtrent de jeugdzorg?
De rol van Microsoft bij Amerikaanse sancties richting het Internationaal Strafhof |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Rol Microsoft bij Amerikaanse sancties ICC «ernstige wake-up call»»?1
Vindt u het acceptabel dat de marktmacht van Amerikaanse techbedrijven door de regering-Trump wordt ingezet als drukmiddel jegens onafhankelijke instituten als het Internationaal Strafhof?
Bent u van mening dat Microsoft zich dient te verzetten tegen dergelijke verzoeken van de regering-Trump?
Bent u in gesprek met Microsoft over de invloed van de regering-Trump op de handelingsvrijheid van het bedrijf om eisen van de Amerikaanse president af te slaan? Zo niet, bent u bereid dit alsnog te doen?
Is Microsoft voornemens om de sancties te bestrijden, zoals wordt gesuggereerd in het recente BNR-interview van de vicevoorzitter van het bedrijf en in de beloftes die onder andere aan de Nederlandse overheid zijn gedaan?2 3
Gaat u Microsoft aan de gedane beloftes houden? Welke conclusies trekt u als Microsoft niet handelt in lijn met de gedane beloftes om zich te verweren tegen dergelijke verzoeken van de regering-Trump?
Komt door deze sancties ook de onafhankelijkheid en neutraliteit van andere sectoren die afhankelijk zijn van Amerikaanse techdiensten in gevaar, waaronder vitale infrastructuur en alle overheidslagen?
Is hier sprake van het misbruiken van de marktdominantie in het digitale domein om druk uit te oefenen op de onafhankelijke rechtspraak? Wat doet u om de marktdominantie op te breken?
Is het mogelijk dat Nederlandse burgers ook toegang tot hun Microsoft-account en bankrekening wordt ontnomen door sancties van de regering-Trump? Wat doet u om dit te voorkomen?
Hoe is het technisch mogelijk dat een bedrijf als Microsoft op last van de Amerikaanse president toegang tot digitale diensten kan ontzeggen? Welke grondslag heeft de Amerikaanse regering om hiertoe te kunnen besluiten en had Microsoft dit kunnen weigeren?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en gezien de urgentie binnen 14 dagen beantwoorden?
Haatpredikers op de TU Eindhoven |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de TU Eindhoven sprekers uitnodigt die Hamas verheerlijken, verdacht worden van steun aan Islamitische Staat (IS) en hebben opgeroepen om de demonstratie in Katwijk te laten ontsporen in rellen?1 2
Wij delen de bezorgdheid over de verspreiding van eventuele extremistische boodschappen. Extremisme ondermijnt onze rechtstaat en onze manier van samenleven. Het kabinet is er dan ook alles aan gelegen om de verspreiding van extremistisch gedachtegoed tegen te gaan. Deze inzet is onder meer beschreven in de Nationale Extremismestrategie 2024–2029. Daar waar het gaat om extremistische sprekers is het in eerste instantie aan organisatoren van een evenement om te zorgen dat zij geen podium worden geboden. De TU Eindhoven heeft laten weten dat de lezing is verboden.
Deelt u de zorg dat hier sprake kan gaan zijn van extremistische uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit zich tot de brief van oktober 20233 die zag op het versterken van de aanpak van extremistische sprekers en de positie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hierin?
De brief van oktober 2023 ziet op het voornemen om de maatregel te versterken om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren in het belang van openbare orde of nationale veiligheid. Het weren uit Nederland vindt plaats door een visum te weigeren, de vreemdeling in het Schengen Informatiesysteem (SIS) te signaleren voor grensweigering en waar aan de orde en afhankelijk van de nationaliteit, een inreisverbod of een ongewenstverklaring op te leggen. De IND baseert zich bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is, op de beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD of een oordeel over de openbare orde door politie en/of de lokale driehoek. Wanneer de sprekers geen vreemdelingen zijn kan dit juridisch kader niet worden toegepast omdat zij niet onder de vreemdelingenwet vallen.
Ziet u mogelijkheden om de sprekers een gebiedsverbod op te leggen om te voorkomen dat de betreffende predikers woensdag komen spreken en treedt u hiertoe ook in overleg met de burgemeester van Eindhoven? Hoe wordt daarnaast voorkomen dat deze predikers ook op andere plekken in Nederland opereren?
Voor extremistisch gedachtegoed is in Nederland absoluut geen plek. Daarbij is het aan de organisatoren van een evenement om te zorgen dat deze plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en wordt voorkomen dat extremistische sprekers een podium krijgen. In het voorliggende geval heeft de TU Eindhoven de door een stichting georganiseerde lezing verboden. Daarnaast zijn burgemeesters verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en zal altijd binnen de lokale driehoek een beoordeling van dergelijke evenementen plaatsvinden. Het vooraf verbieden door een gemeente is alleen mogelijk als sprake is van een concrete en ernstige bedreiging van de openbare orde. Het lokaal bestuur maakt daarin een eigen afweging.
De Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) maakt het mogelijk om aan een persoon, die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in het belang van de nationale veiligheid. Een mogelijke maatregel is een gebiedsverbod voor een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland, mits kan worden onderbouwd dat de aanwezigheid van de persoon in dit specifieke gebied een dreiging tegen de nationale veiligheid vormt en de gedragingen van de persoon voldoen aan bovenstaande norm.
Bent u bereid een klemmend beroep te doen op de TU Eindhoven om dit evenement niet door te laten gaan?
De TU Eindhoven heeft laten weten de lezing te verbieden en dat de organiserende partij hierover is ingelicht.
Welke regelgeving is van toepassing voor de stichting die dit organiseert?
De TU Eindhoven heeft laten weten dat voor alle bijeenkomsten op de campus geldt dat de organiserende stichting en andere aanwezigen zich moeten houden aan de wettelijke kaders en het beleid, zoals dit is opgesteld door TU Eindhoven. Het beleid van TU Eindhoven vereist onder andere dat evenementen uitsluitend doorgang kunnen vinden wanneer de titel een objectieve weergave is van de inhoud van de bijeenkomst en geen opruiende toon bevat. Daarnaast moet een evenement voldoen aan de kernwaarden van de instelling. In dit geval heeft de TU Eindhoven besloten dat hier geen sprake van is en heeft het evenement verboden.
Welk contact is er geweest met de gemeente Eindhoven? Bent u bezorgd dat dit leidt tot radicalisering van jongeren? Zo ja, wat gaat u daartegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven toegelicht is het aan organisatoren van een evenement om te voorkomen dat extremistische sprekers een podium krijgen. De TU Eindhoven heeft in dit geval aan de organiserende partij laten weten dat zij de lezing hebben verboden. Daarnaast geldt in algemene zin dat het lokaal bestuur verantwoordelijk is voor de openbare orde en veiligheid en in dit kader altijd een eigen afweging maakt.
Kunt u deze vragen uiterlijk woensdag 21 mei beantwoorden?
Ja.
Genocide in Gaza |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het groeiende aantal organisaties dat spreekt over (mogelijke) genocide in Gaza, zoals onder andere Amnesty International, het NIOD en Human Rights Watch?1
Ja.
Herinnert u zich het oordeel van het Internationaal Gerechtshof, dat stelt dat Israël genocide in Gaza moet voorkomen?2
Ja. In de rechtszaak tussen Zuid-Afrika en Israël inzake vermeende genocide in de Gazastrook bij het Internationaal Gerechtshof (IGH), heeft het Hof geoordeeld dat het aannemelijk is dat er rechten van Zuid-Afrika in het geding zijn in dit geschil, namelijk het recht van Palestijnen om niet te worden onderworpen aan handelingen die verboden zijn in het Genocideverdrag en het recht van Zuid-Afrika om naleving door Israël van de verplichtingen onder het Genocideverdrag te eisen.
Hoe kijkt u aan tegen deze kwestie? Bent u van mening dat Israël (mogelijk) genocide pleegt? Zo nee, waarom wijkt u in uw opvatting af van bovengenoemde organisaties?
Nederland is in de regel terughoudend met het kwalificeren van situaties als genocide. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-
Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide. Hoewel de aandacht in het maatschappelijk debat vooral uitgaat naar genocide, is het kabinet van mening dat binnen het internationaal recht geen hiërarchie bestaat tussen de verschillende internationale misdrijven. Tegelijkertijd moet de terughoudendheid om zaken te kwalificeren als genocide zeker niet worden gezien als ontkenning van de ernst van de catastrofale situatie in de Gazastrook. In de Kamerbrief van 21 januari 2025 en van 18 juni 2025 is de Nederlandse visie over het kwalificeren van genocide in de Gazastrook in meer detail uiteengezet.3
Bent u van mening dat landen, ook Nederland, verplicht zijn om actie te ondernemen om genocide te voorkomen, zoals in artikel 1 van het genocideverdrag is bepaald, dus ook in Gaza?3 Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals weergegeven in Annex 1 in de Kamerbrief van 21 januari 2025, is de verplichting om genocide te voorkomen primair gericht op de staat met controle over de handelingen of het grondgebied, maar niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Het kwalificeren van een situatie als genocide door Nederland of andere staten is geen vereiste voor de toepasselijkheid van verplichtingen onder het Genocideverdrag. Zoals ook gesteld in de Kamerbrief van 21 januari 2025 ontstaat de verplichting om genocide te voorkomen en de bijbehorende plicht om te handelen op het moment dat een (derde) staat verneemt, of normaal gesproken had moeten weten, van het bestaan van een ernstig risico op genocide. Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie ter plaatse naar vermogen te verbeteren.
Volgens het IGH is de verplichting om genocide te voorkomen een inspanningsverplichting en moet een (derde) staat alle redelijkerwijs beschikbare maatregelen nemen om genocide zoveel mogelijk te voorkomen. Bij de invulling van de verplichting tot het voorkomen van genocide moet een staat zich aan het internationaal recht houden, waaronder het geweldsverbod in het VN-Handvest. Daarnaast kan iedere partij bij het Genocideverdrag een beroep doen op de bevoegde organen van de VN om op grond van het VN-Handvest maatregelen te treffen ter voorkoming van genocide.
Voor meer details over de verplichting tot het voorkomen van genocide verwijst het kabinet naar de Kamerbrief van 21 januari 2025 en de Kamerbrief van 18 juni 2025.5
Bent u van mening dat op landen, waaronder Nederland, een actieve verplichting rust om alle redelijke middelen in te zetten om een genocide in Gaza te voorkomen, conform de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in de zaak Bosnië v. Servië? Kunt u dit toelichten?
Ja. Conform de uitspraak van het IGH in de zaak tussen Bosnië-Herzegovina en Servië en Montenegro uit 2007 over de aansprakelijkheid van Servië voor de genocide in Srebrenica, zijn alle 153 bij het Genocideverdrag aangesloten staten verplicht om alle redelijkerwijs beschikbare maatregelen te nemen om genocide zoveel mogelijk te voorkomen.
Zoals in het antwoord op vraag 4 omschreven, gaat het om een inspanningsverplichting en ontstaat deze verplichting op het moment dat een staat verneemt (of had moeten weten) van een ernstig risico op genocide.
Kunt u een volledig overzicht geven van de acties die Nederland sinds oktober 2023 heeft ondernomen om genocide in Gaza door Israël te voorkomen?
Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrief van 21 januari 2025 is omschreven. Het kabinet blijft naar aanleiding van de ontwikkelingen ter plaatse steeds de inzet blijven en beziet welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair, veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van verbetering van de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Recent heeft het kabinet daarom verdere stappen gezet, waarbij het belangrijkste doel steeds was om Israël te bewegen de humanitaire blokkade op te heffen en de partijen tot een staakt-het-vuren te laten komen en geen stappen te zetten die tweestatenoplossing verder uit zicht brengt. Zo is het kabinet op 7 april overgegaan tot intrekking van de algemene vergunning NL002 en aanpassing algemene vergunning NL007 NL010 door Israël uit te sluiten als land van eindbestemming. Op 9 april heeft Nederland – als eerste EU-lidstaat sinds het einde van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. – de Israëlische ambassadeur ontboden naar aanleiding van de aanval op een Palestijns hulpkonvooi met ambulancemedewerkers. Op 6 mei heeft Nederland tevens een brief aan de EU Hoge Vertegenwoordiger verstuurd met het verzoek om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren. Het is van belang dat deze stap in Europees verband is gezet, omdat gezamenlijk opvoeren van de druk meer gewicht in de schaal legt. Op 23 juni heeft de Raad Buitenlandse Zaken gesproken over de uitkomsten van het onderzoek aangaande mogelijke schending van artikel 2 van het Associatieakkoord EU-Israël. Voor verdere informatie verwijs ik uw Kamer naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken. Daarnaast blijft Nederland in Europees verband zich als initiatiefnemer inzetten om gewelddadige en kolonistenorganisaties te sanctioneren. Verder hebben verschillende demarches plaatsgevonden in Israël over de catastrofale humanitaire situatie in de Gazastrook, waaronder in EU-verband en met gelijkgezinde landen als het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en is met de betrokken partners steeds contact geweest over de onderhandelingen ten aanzien van een staakt-het-vuren. Ook heeft Nederland op 18 juni jl. zich aangesloten bij het Zweedse initiatief om EU-sancties tegen de extremistische Ministers Ben-Gvir en Smotrich in te stellen.
Kunt u een volledig overzicht geven van de maatregelen die Nederland sinds oktober 2023 heeft ondernomen om ervoor te zorgen dat Nederlanders (natuurlijke personen en rechtspersonen, inclusief ondernemningen) geen materiële bijdrage leveren aan (mogelijke) genocide door Israël in Gaza?
Zie de beantwoording op vraag 6.
Het bericht 'AVROTROS en NPO willen gesprek met EBU over 'basisprincipes' Songfestival' |
|
Martine van der Velde (PVV) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «AVROTROS en NPO willen gesprek met EBU over «basisprincipes» Songfestival»?1
Ja.
Deelt u het oordeel dat de Israëlische delegatie zich aan alle EBU-regels heeft gehouden tijdens het Eurovisie Songfestival? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als Minister om vast te stellen of de Israëlische delegatie zich aan de EBU-regels heeft gehouden tijdens het Eurovisie Songfestival. De EBU is daar de aangewezen partij voor.
Deelt u de mening dat er géén sprake is van een dubbele standaard ten aanzien van de uitsluiting van Rusland, aangezien Israël en haar omroep zich keurig aan de regels van de EBU houden, terwijl de Russische omroepen dit niet deden of zich zelfs hebben teruggetrokken?
Ik doe geen inhoudelijke uitspraken over de vraag of de omroepen van landen die deelnemen aan het Eurovisie Songfestival zich houden aan de EBU-regels. De regels zijn opgesteld door de EBU en het is aan de EBU om een oordeel te vellen over de naleving daarvan.
Bent u het ermee eens dat een discussie over het toelaten van de Israëlische deelname aan het volgende Eurovisie Songfestival onterecht is, indien de Israëlische delegatie zich aan alle EBU-regels heeft gehouden?
Het staat individuele publieke omroepen vrij om in gesprek te gaan met de EBU. Deze omroepen zijn lid van de EBU.
Deelt u de mening dat het verstoren van de Israëlische act door anti-Israëlactivisten de daadwerkelijke oorzaak is van de «maatschappelijke en geopolitieke spanningen», en dat het optreden van de Israëlische delegatie juist volledig binnen de apolitieke kaders bleef?
Ik laat mij niet uit over of optredens wel of niet binnen de door de EBU gestelde regels vallen. De EBU beoordeelt of delegaties zich houden aan de regels.
Bent u het ermee eens dat het Israëlische regeringsbeleid geen rol zou moeten spelen bij de toelating van Israël tot het Eurovisie Songfestival, aangezien het een evenement is van omroepen en niet van regeringen?
Ik vind dat er een onderscheid is tussen het regeringsbeleid van landen en de positie van een onafhankelijke omroep. Het besluit over de deelname van een omroep, en de voorwaarden die daaraan gekoppeld zijn, ligt echter niet bij mij.
Kunt u uitsluiten dat Nederland zal pleiten voor of deelnemen aan een boycot van het Eurovisie Songfestival, mocht Israël in 2026 deelnemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De beslissing over deelname van Nederland aan het songfestival ligt bij de betrokken omroeporganisaties.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóórdat het gesprek met de EBU en andere landen plaatsvindt?
Ik streef ernaar de vragen binnen de gebruikelijke, met de Kamer afgesproken, termijn te beantwoorden.
Het artikel 'Vechten om te overleven: middelgrote defensiebedrijven in Nederland dreigen ten onder te gaan' |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vechten om te overleven: middelgrote defensiebedrijven in Nederland dreigen ten onder te gaan»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom, blijkens het artikel, grote defensiebedrijven wel meerjarige contracten krijgen, maar mkb-bedrijven niet? Ligt hier voorkeursbeleid aan ten grondslag?
Defensie werkt samen met EZ hard aan de opschaling van de defensie-industrie, en investeert daarom doelgericht, bijvoorbeeld in de 5 NLD gebieden. Dit doen we conform de uitgewerkte strategie die wij op 4 april 2025 met uw Kamer deelden2. In algemene zin geldt ook dat de sector fors aantrekt, mede door de sterk toegenomen investeringen die wij doen in de krijgsmacht. De noodzakelijke private financiering – van bijvoorbeeld banken en fondsen – veert tevens op na actieve communicatie vanuit Defensie.
Bij deze opschaling is geen sprake van een voorkeursbeleid. Defensie koopt eindproducten of -diensten en maakt geen onderscheid naar bedrijfsgrootte. Een verklaring schuilt in de manier waarop Defensie producten doorgaans verwerft. Ruwweg bestaan de verworven eindproducten uit twee categorieën. 1) minder complexe artikelen, die in grote hoeveelheden benodigd zijn 2) complexe (wapen)systemen.
Voor de eerste categorie worden vaak meerjarige raamcontracten gesloten, die in beginsel worden aanbesteed. Grote bedrijven komen in een dergelijke aanbesteding relatief vaak als beste uit de aanbesteding, bijvoorbeeld doordat een betere leveringszekerheid en service kunnen garanderen dan kleinere ondernemingen.
Voor de tweede categorie geldt dat grote bedrijven relatief vaak beschikken over de benodigde kennis en ervaring voor de ontwikkeling en productie van dergelijke complexe (wapen)systemen. Defensie komt daarom vaker uit bij de grotere defensie-industrieën die als hoofdaannemer optreden, die mkb-bedrijven in hun toeleveringsketen hebben. Zo profiteren mkb-bedrijven ook mee in toename in het aantal opdrachten. Defensie zet meer in op strategische autonomie en weegt bij de aanschaf van defensie materieel mee waar iets wordt geproduceerd, waarbij een Nederlandse of Europese toeleveringsketen de prioriteit heeft. Daarnaast maken Defensie en EZ zich via Industriële Participatie hard voor de betrokkenheid van Nederlandse Defensiebedrijven en kennisinstituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van Defensiematerieel, waarbij in het bijzonder aandacht is voor aansluiting van het MKB.
Mkb-bedrijven zijn doorgaans wendbaarder en sterker in innovaties, maar vragen een ander type zekerheden dan grote bedrijven. Daarom stimuleert Defensie de samenwerking met innovatieve mkb-ers en scale-ups. Dit doen wij op twee manieren. Ten eerste door de vorming van ecosystemen rond prioritaire technologiegebieden te stimuleren. Hier binnen kunnen grote en kleinere bedrijven gezamenlijk werken aan sterke proposities voor Defensie en voor toepassing op de civiele markt; de zogenaamde «dual-use» producten of diensten. Ten tweede zet Defensie in op vernieuwende manieren van aanbesteden die het voor een bredere groep bedrijven aantrekkelijker maakt om met Defensie meerjarig samen te gaan werken. Met wie bedrijven dat binnen het ecosysteem gaan doen, blijft echter de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Uiteindelijk kan het toetreden van nieuwe partijen, zoals MKB-bedrijven, de defensie-industrie juist versterken en meer competitief maken, bijvoorbeeld op het gebied van snellere levering en lagere prijzen.
Onderschrijft u het categoriseren van leveranciers in zogenaamde «tiers»? Zo ja, waarom en welk afwegingskader ligt daaraan ten grondslag? Zo nee, hoe gaat u hiermee om?
De indeling van bedrijven in «tiers» is een algemene bedrijfseconomische groepering. In het kort zegt het iets over de plek van bedrijven in de toeleveringsketens, waarbij «tier 1»-bedrijven de Original Equipment Manufacturer (OEM) of systeemintegrator van een (sub-)systeem zijn en «tier 2»-bedrijven hun toeleveranciers zijn. Uit onderzoek van Berenschot (2024) blijkt dat we in Nederland relatief weinig «tier 1»-bedrijven hebben en relatief veel «tier 2»-bedrijven.3
De indeling in tiers vloeit voort uit de productiestrategie en sourcingstrategie van de fabrikant. Zoals bij vraag 2 al aangegeven is het niet aan Defensie om de leverancier voor te schrijven hoe die zijn supply chain moet inrichten. Wel onderkent de rijksoverheid dat het voor toeleveranciers lastig kan zijn om toegang te krijgen tot de toeleveringsketens van grote defensiebedrijven. We proberen die toegang op verschillende manieren te verbeteren. Vandaar dat we tier-1 bedrijven aanspreken op hun ketenverantwoordelijkheid, met als doel dat ze zelf goede afspraken maken met hun leveranciers over tijdige levering en kwaliteitseisen, zonder hierbij de eigen bedrijfsrisico’s en verantwoordelijkheden grotendeels op hen af te wentelen. Zo werkt het Ministerie van Economische Zaken nauw samen met Defensie om via het Industrieel Participatiebeleid Nederlandse bedrijven een positie te geven in de toeleveringsketens van internationale defensiebedrijven. Er zijn ook financieringsinstrumenten, zoals het SecFund, die specifiek gericht zijn op het (voor-)financieren van mkb voor het ontwikkelen van «dual-use» toepassingen.
Deelt u de zorgen dat mkb-defensiebedrijven door het stringente aanbetalingsbeleid gedwongen worden om dure externe geldschieters te vinden en dat dit de kosten van defensiematerieel onnodig omhoogstuwt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening delen wij slechts gedeeltelijk. Per contract vindt onderhandeling plaats over het betaal- en leverschema, waarbij de leveringsbehoefte van Defensie wordt afgewogen tegen de liquiditeitsbehoefte van de leverancier om deze planning te kunnen realiseren. Afhankelijk daarvan wordt de hoogte van een aanbetaling en de vervolgbetalingen vastgesteld. Er is daarbij op voorhand geen beperking in de hoogte van een aanbetaling. Wel loopt Defensie een risico bij zo’n voorschotbetaling, vandaar dat financiële regelgeving stelt dat boven 0,5 miljoen euro een bankgarantie verplicht is.
Zo’n bankgarantie wordt door bedrijven vaak als beperkend ervaren. Daarom onderzoekt Defensie in overleg met het Ministerie van Financiën hoe alternatieven op de voorgeschreven bankgarantie-eis bij voorschotbetalingen kunnen worden toegepast en hoe het proces en de voorwaarden daarvoor kunnen worden versneld en geformaliseerd. Deze inzet heeft er al toe geleid dat de afgelopen tijd voor verschillende casussen een alternatief op de bankgarantie-eis bij voorfinanciering is toegekend, waarmee knelpunten in deze specifieke casussen werden weggenomen. Defensie houdt geen gegevens bij over het aanbetalingsbeleid van andere Europese landen. Zoals beschreven kiest Defensie voor een maatwerkbenadering, waarbij in de onderhandelingsfase een afweging mogelijk is voor aanbetaling.
Verder blijkt uit onderzoek wel dat zelfs met het voorfinancieren van de hoofdaannemer, er alsnog knelpunten in de toeleveringsketens van deze aannemer kunnen ontstaan. Dat komt doordat de hoofdaannemer in dergelijke gevallen pas tot betaling aan de toeleveranciers overgaat wanneer een «milestone» is behaald en de daaraan gekoppelde betaling bij de hoofdaannemer binnen is gekomen. In de praktijk kan dat tot de situatie leiden dat juist de kleinere toeleveranciers langer moeten wachten op financiering. Een oplossing hiervoor is niet eenvoudig, maar Defensie benadrukt bij de grote bedrijven dat ook zij hier een verantwoordelijkheid in hebben om binnen hun eigen toeleveringsketen dergelijke drempels bij toeleveranciers weg te nemen.
Waarom is de aanbetaling vastgesteld op 10 procent en hoe verhoudt dit zich tot andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 4.
Is geïnventariseerd wat de impact is van het huidige aanbestedingsbeleid en wat de impact zou zijn van een eventuele verhoging van het aanbestedingspercentage op de productiecapaciteit in Nederland?
Uw Kamer is onlangs met een verzamelbrief4 door de Minister van Economische Zaken geïnformeerd over diverse onderzoeken, waaronder kansen voor het mkb en kansen voor de Nederlandse industrie. Tenderned publiceert ook regelmatig over deze onderwerpen, gebaseerd op de beschikbare aanbestedingsdata. De verzamelbrief vermeldt dat het stellen van kwalitatieve eisen binnen een aanbesteding een geschikt middel is om de Nederlandse industrie beter te positioneren. Dat is wat Defensie al doet door tijdige beschikbaarheid en herkomst van producten -bij voorkeur Nederlands of Europees- mee te wegen in de gunning. Het meest recente rapport Nederlandse defensie- en veiligheid gerelateerde technologische industriële basis5 laat groeiverwachtingen in de sector zien, over de diverse domeinen en de diverse «tiers» heen.
Vindt er overleg tussen de overheid en de defensie-veiligheidssector plaats over mogelijke wijzigingen in het beleid om knelpunten weg te nemen? Zo ja, wat is hier tot nu toe uitgekomen en neemt het Ministerie van Financiën deel aan deze overleggen? Zo nee, op welke manieren wordt de sector dan wel betrokken bij het opstellen en evalueren van beleid?
Ja dat overleg vindt plaats. Gezien de rol van de overheid, nemen het Ministerie van Economische Zaken en Defensie het voortouw aan de financieringstafel van het nieuwe publiek-privaat platform Defport. Aan deze tafel nemen verschillende publieke en private financiers en brancheverenigingen zoals VNO-NCW en NVB deel. Eind maart 2025 is de financieringstafel van start gegaan, en werkt nu gezamenlijk aan identificatie en mitigatie van knelpunten van financiering. Deze tafel moet resulteren in concrete oplossingsvoorstellen voor de gesignaleerde knelpunten; zowel aan overheids- als aan private zijde. Het Ministerie van Financiën heeft besloten in deze fase nog niet aan te sluiten, maar zal door Defensie en EZ worden geconsulteerd nadat de financieringstafel met oplossingen voor financieringsknelpunten naar voren komt.
Deelt u de analyse dat geld an sich niet de primaire belemmering is voor onze gereedstelling, maar de wijze waarop het geld wordt ingezet wel? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Zo nee, kunt u dat motiveren?
Defensie beseft zich dat de wijze waarop het geld wordt ingezet bepalend is voor de effectiviteit van de krijgsmacht. Daarom kiezen we per dossier voor de meest effectieve oplossing, zowel bij de wijze van aanbesteding, de selectie van de uitvoerende partij als de financiële afspraken die met deze partij worden gemaakt.
In de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie schrijft u dat de defensie-industrie geen gewone markt is. Heeft dit volgens u consequenties voor hoe de overheid zich tot de defensiesector zou moeten verhouden? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u dit motiveren?
Ja, de overheid heeft samen met de private sector een duidelijke rol voor de opschaling van de defensie-industrie. De huidige situatie maakt het nodig om op een andere manier met elkaar als overheid en industrie samen te werken. Met een andere mindset aan beide kanten, gericht op het gezamenlijk versnellen van het innovatie- en productievermogen, in plaats van een louter formele opdrachtgever-leverancierrelatie. Daarom zet defensie samen met kennisinstellingen en de industrie partnerschappen op, bijvoorbeeld via het publiek-private platform Defport. In deze partnerschappen wordt samen gewerkt, samen geïnvesteerd, geïnnoveerd en worden de risico’s gezamenlijk gedragen. Transparantie, onderling vertrouwen en wederkerigheid is daarbij het devies. Aan de ene kant vereist dit dat de overheid ervoor zorgt dat we bepaalde randvoorwaarden verbeteren, zoals ruimte om te testen of toegang tot financiering. Het vraagt ook om het geven van voldoende perspectief voor onze industrie die producten ontwikkelt. Daarvoor moeten we nauw contact hebben en houden met potentiële (toe)leveranciers. Aan de andere kant vraagt het ook van de industrie dat ze de samenwerking met elkaar opzoeken op onderwerpen die voor Defensie belangrijk zijn en daarmee met ons in gesprek blijven. De gebieden die genoemd zijn in de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie bieden daarvoor het vertrekpunt.
Welke rol ziet u voor de overheid weggelegd om te voorkomen dat bedrijven omvallen waardoor broodnodige productiecapaciteit verdwijnt en afhankelijkheid van vreemde niet-Europese mogendheden toeneemt?
De verantwoordelijkheid voor een gezonde bedrijfsvoering is vooral een zaak van bedrijven zelf. In een groeisector als de defensie- en veiligheidsindustrie bestaan er goede kansen voor bestaande en nieuwe toetreders met een aantrekkelijk en innovatief aanbod. Met de hogere budgetten, doelgerichte investeringen en het nieuwe aanschafbeleid van Defensie – zoals aangekondigd in de nieuwe Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie (D-SII) – is de kans dat Nederlandse bedrijven in aanmerking komen voor contracten met Defensie toegenomen. Dit draagt bij aan een betere marktdynamiek binnen de defensie- en veiligheidssector van Nederland en Europa. Bovendien beschikt EZ over een aantrekkelijk aanbod van regelingen die bedrijven door uitdagende situaties kunnen helpen. Ondanks dat kan het voorkomen dat bedrijven die voor Defensie een rol van betekenis spelen door een samenloop van omstandigheden in zwaar weer komen te zitten. In een groeimarkt zit ook altijd een zelfreinigend vermogen. Niet alle bedrijven kunnen mee of zijn in staat om bedrijfsvoering aan te passen. Zeker zodra innovatie een grotere rol gaat spelen zullen er winners en verliezers zijn, zoals dat in elke groeimarkt voorkomt.
In uitzonderingssituaties kan de overheid overwegen om bedrijven of sectoren te ondersteunen. Algemene uitspraken over het wel of niet ingrijpen zijn moeilijk te doen, maar in het proces worden verschillende factoren evenwichtig bekeken. Of de overheid ingrijpt ter behoud van industriële productiecapaciteit in Nederland of niet, is sterk afhankelijk van de eventuele veiligheidsrisico’s, de mate van strategische afhankelijk van de activiteit in de toeleveranciersketen van de defensie- en veiligheidssector, de bereidheid van derden om bij te dragen aan een oplossing, de levensvatbaarheid en het innovatieve vermogen van het bedrijf in relatie tot prioritaire technologie-gebieden van Defensie. Ook wordt gekeken of een logisch Europees alternatief bestaat wanneer productie uit Nederland zou verdwijnen en of dat een acceptabel alternatief is gezien concurrentievermogen en strategische afhankelijkheid. Het Kabinet verbindt altijd voorwaarden aan dergelijke ondersteuning, afhankelijk van de specifieke casus.
Wanneer vast staat dat er met het wegvallen van de productiecapaciteit een ongewenste strategische afhankelijkheid of veiligheidsrisico ontstaat voor Nederland, en de private (financiële) sector niet bereid is om in te stappen, dan is Defensie – mits dit in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving – samen met o.a. EZ bereid om oplossingsrichtingen te onderzoeken en waar noodzakelijk in te grijpen om de leveringszekerheid van partnerlanden te garanderen. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het (Europeesrechtelijke) juridisch kader voor staatssteun. Dit alles in nauw overleg met het Ministerie van Financiën.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de hogere defensie-investeringen op een effectieve wijze ingezet worden om de gereedstelling van de krijgsmacht ook daadwerkelijk te verhogen?
Dit doen wij op verschillende manieren, Namelijk door invulling te geven aan onze plannen, de industrie te stimuleren, belemmeringen te verwijderen, knelpunten op te lossen en door resoluut te innoveren. Daarbij nemen we gecalculeerd risico, werken we meer met partnerschappen en gaan we groot leren met de meeste impact. Daarbij bestaat het risico dat ook dingen fout gaan, investeringen niet optimaal blijken te zijn, en behoeften later of duurder worden ingevuld. In dergelijke gevallen zullen we daarvan leren en hierover transparant zijn richting toezichthouders, maatschappij en Kamer.
Bent u voornemens om noodlijdende defensiebedrijven te steunen? Zo ja, worden hier voorwaarden aan verbonden zoals publieke inspraak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u alle vragen afzonderlijk en een week voor het commissiedebat Defensie-industrie van 11 juni 2025 beantwoorden?
Ja. Wegens de samenhang tussen vragen 4 en 5 en de vragen 10 en 12 zijn deze gezamenlijk beantwoord.
Het schrappen van 130 tot 180 banen bij Wageningen Universiteit |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Wageningen Universiteit volgens een recent bezuinigingsplan in totaal € 80 miljoen denkt te kunnen besparen op, in eerste instantie, ondersteunende afdelingen (€ 35 miljoen) en onderwijs en onderzoek (€ 45 miljoen)?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Bent u het ermee eens dat door dit soort bezuinigingsplannen onomkeerbare en onherstelbare schade wordt toegebracht aan het huidige onderwijs- en onderzoekniveau van Nederlandse kennisinstellingen? Zo nee, waarom niet?
Moet niet juist met het oog op het voorkomen van onomkeerbare beslissingen snel helderheid worden gegeven aan onderwijsinstellingen over de te verwachten bezuinigingsmaatregelen?
Is onderzocht welk effect het bezuinigingsplan van Wageningen Universiteit zal hebben op het Wageningse onderwijs- en onderzoekklimaat en op de lokale en regionale economie? Zo ja, hoe beoordeelt u deze effecten?
Bent u het ermee eens dat afgezien moet worden van de huidige bezuinigingsmaatregelen op het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
De ernstige misstanden bij woonlocatie De Akker |
|
Folkert Thiadens (PVV) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ernstige misstanden bij woonlocatie De Akker zoals vermeld in het artikel «Medewerkers zorginstelling vernederden en filmden kwetsbare bewoners» van het AD?1
Ja.
Ik wil daarbij benadrukken dat ik meeleef met de cliënten van wie de beelden zijn gemaakt en met de mensen in hun omgeving. Ik verafschuw deze misstanden en hoop van harte dat het goed gaat met de betrokken cliënten.
Deelt u de mening dat de beloften om te komen tot betere controles en handhaving met als doel te voorkomen van online delen van videos, niet zijn nagekomen en dat deze situatie ronduit onacceptabel is? Zo ja wat zijn de vervolgstappen? Zo nee, waarom niet.
Dergelijk gedrag is onacceptabel en niemand zou dit mee moeten maken. In het bijzonder geldt dit voor mensen in een kwetsbare positie die afhankelijk zijn van hun zorgverlener. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft de melding in behandeling genomen. Dat betekent dat de zorgaanbieder nu onderzoek laat doen en de IGJ het onderzoeksrapport zal beoordelen.
De IGJ wacht het onderzoeksrapport af en zal vervolgens beoordelen of er nader onderzoek nodig is. Als besloten wordt nader onderzoek te doen naar individuele zorgverleners dan is dat met het doel om te beoordelen of zorgverleners een ernstig risico vormen voor de cliëntveiligheid en de zorg. Ziet de inspectie een ernstig risico dan kan zij handhaven. Inmiddels is duidelijk dat zorgaanbieder Sirjon de betreffende medewerkers heeft ontslagen. Sirjon is verplicht daarvan melding te doen aan de inspectie. Het betreft dan een melding ontslag wegens disfunctioneren.
Kunt u garanderen dat cliënten daar op dit moment veilig zijn? Zo ja, hoe worden de betreffende cliënten momenteel opgevangen en bijgestaan? Zo nee, waarom niet?
De gebeurtenissen vind ik stuitend. Alle mensen zouden in veiligheid hun leven moeten kunnen leiden. Het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag in de gehandicaptenzorg heeft mijn aandacht. Echter kan ik niet garanderen dat mensen waar dan ook altijd veilig zijn. Regels, controles en beleid kunnen helpend zijn, maar zullen niet alles ondervangen. Het zal daarnaast nodig zijn om een cultuur te creëren waarin we elkaar als samenleving aanspreken op dergelijk onacceptabel gedrag. Iedereen heeft hier een rol in.
Mijn contacten met het bestuur van Sirjon en de ingezette acties geven mij overigens niet de indruk dat cliënten daar op dit moment niet veilig zouden zijn. Sirjon heeft een extern onderzoek gestart, de betreffende medewerkers ontslagen en biedt veel aandacht aan de cliënten, hun verwanten en vertegenwoordigers en de overige personeelsleden. De slachtoffers krijgen aanvullende ondersteuning van de gedragswetenschappers.
De IGJ wacht het onderzoek van Sirjon af. Het is gebruikelijk dat de IGJ een zorgaanbieder vraagt om zelf onderzoek te doen omdat daarmee het interne systeem van leren en verbeteren gestimuleerd wordt.
Wat gaat u er, samen met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), nu wel concreet aan doen om deze situaties te voorkomen een aan te pakken?
Het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag in de gehandicaptenzorg heeft mijn aandacht. Het is belangrijk dat dergelijk respectloos gedrag gemeld wordt. Daarom werk ik in het kader van de werkagenda Nationale Strategie veiligheid en rechtsbescherming uit hoe deskundigheidsbevordering van zorg- en veiligheidsprofessionals met aandacht voor geweld bij onder andere mensen met een beperking structureel kan worden versterkt. Ik bekijk of een soortgelijke aanpak ook in te zetten is voor zorgprofessionals en mensen die zorginstellingen bezoeken.
Deelt u de mening dat het bestuur van Sirjon direct aangifte had moeten doen tegen de «goed opgeleide en ervaren» medewerkers en niet had moet wachten op de uitkomsten van een onderzoek, al was het alleen al om recidive in de tussentijd te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uit de gesprekken met de bestuurder en de IGJ maak ik op dat Sirjon nauwkeurig te werk gaat bij het afhandelen van dit incident. De zorgaanbieder is transparant en laat het incident extern onderzoeken. Sirjon geeft aan naar aanleiding van het onderzoek grond te zien voor aangifte. Ik heb geen reden om aan hun manier van handelen te twijfelen.
Vindt u het nog passend als één of meerdere van de daders ooit zou terugkeren als zorgverlener? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Wat er is gebeurd is schokkend en respectloos. De daders moeten op een gepaste wijze de gevolgen van hun daden ondergaan. Er is inmiddels aangifte gedaan, dus de politie en het Openbaar Ministerie kunnen beoordelen of strafrechtelijk optreden passend is. Vanuit het onderzoek zal blijken of zij wel of niet kunnen terugkeren als zorgverlener.
Het bericht ‘Pleegzorg ver onder de maat bij organisatie die Vlaardings meisje begeleidde’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pleegzorg ver onder de maat bij organisatie die Vlaardings meisje begeleidde»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke concrete maatregelen binnen afzienbare tijd worden getroffen om de veiligheid van alle pleegkinderen die momenteel onder de verantwoordelijkheid van Enver vallen, de komende maanden te waarborgen?
Enver moet uiterlijk eind januari 2026 de noodzakelijke verbeteringen doorvoeren op de onderdelen waar de IGJ tekortkomingen heeft geconstateerd. Hiervoor heeft de IGJ concrete verbetermaatregelen geformuleerd in hun rapport, zoals het vastleggen van de ontwikkeling van pleegkinderen volgens de Richtlijn Pleegzorg, het spreken van pleegkinderen zonder aanwezigheid van pleegouders en overzichtelijke en actuele dossiervoering. In de periode van het verscherpt toezicht zal de inspectie Enver nauwlettend volgen, bijvoorbeeld met aangekondigd of onaangekondigd bezoek en het opvragen van voortgangsrapportages.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle kinderen in ieder geval verzekerd worden van een een-op-een gesprek?
De IGJ heeft in het inspectierapport2 concrete verbeterpunten opgenomen die zij van Enver verwacht. Onderdeel hiervan is het volgen van de Richtlijn Pleegzorg en minimaal drie keer per jaar los van de pleegouders met het pleegkind te spreken. Wanneer het nog niet gelukt is een pleegkind alleen te spreken, bijvoorbeeld omdat het kind nog te jong is of niet open staat voor een gesprek, dient een plan gemaakt te worden hoe er naartoe toegewerkt wordt en hoe tot die tijd op alternatieve manieren gezorgd wordt voor onafhankelijk zicht op (de veiligheid van) het pleegkind.
Kunt u aangeven wat het handelingskader is als binnen negen maanden weinig tot geen verbeteringen zichtbaar worden? Welke gevolgen worden daaraan verbonden?
Aan het einde van de periode van het verscherpt toezicht beoordeelt de inspectie of het verscherpt toezicht kan worden beëindigd. De inspectie kan ook verdere stappen nemen in de vorm van bestuursrechtelijke maatregelen.
Wat is uw beeld van de naleving van veiligheids- en kwaliteitsnormen bij andere pleegzorgorganisaties die momenteel niet onder verscherpt toezicht staan? Sluit u uit dat vergelijkbare misstanden ook bij andere instellingen kunnen spelen? Wat gaat u doen om dat te kunnen toetsen?
De IGJ voert op dit moment thematisch toezicht uit naar de pleegzorgsector. Hierbij kijkt de IGJ onder andere naar de naleving van veiligheids- en kwaliteitsnormen bij andere pleegzorgorganisaties. De IGJ verwacht de uitkomsten van het thematisch toezicht dit najaar te publiceren.
Kunt u toelichten hoe tot nu toe uitvoering is gegeven aan de toezegging dat binnen de pleegzorgsector binnen alle organisaties opnieuw wordt getoetst op veiligheid? Wordt deze toets volledig uitgevoerd door pleegzorginstanties zelf, de Inspectie of wordt er een apart team op twijfelgevallen gezet?
In het thematisch toezicht van de IGJ zoals toegelicht onder antwoord 5 wordt ook gekeken hoe pleegzorgaanbieders zicht hebben en houden op de veiligheid van pleegkinderen. De IGJ heeft alle pleegzorgaanbieders gevraagd informatie aan te leveren over hoe zij zicht hebben en houden op de veiligheid van pleegkinderen. De IGJ selecteert vervolgens op basis van de grootste risico’s waar ze zelf (risicogestuurd) toezicht zal uitvoeren. De IGJ publiceert de uitkomsten dit najaar.
Raadsleden met een uitkering |
|
Glimina Chakor (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Kent u het rapportUitkeringsgerechtigden en de raadsvergoeding van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Chakor (beiden GroenLinks-PvdA) over ondersteuning voor mensen met een beperking voor hun functie als gemeenteraadslid, Statenlid of lid van het algemeen bestuur van een waterschap (20 januari 2025)?1
Deelt u de mening dat ook mensen met een uitkering in gemeenteraden vertegenwoordigd moeten kunnen zijn en dat het hebben van uitkering daarbij niet belemmerend mag werken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Herkent u de kernboodschap van dit rapport namelijk: «De toegang van uitkeringsgerechtigden tot het raadslidmaatschap wordt onnodig beperkt. De huidige regeling rond de raadsvergoeding ondermijnt het algemeen passief kiesrecht en sluit mensen met een uitkering feitelijk uit van deelname aan de lokale democratie»? Zo ja, wat gaat u ondernemen om hierin verbetering aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening uit dit rapport dat de regeling waarbij raadsleden die een uitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen ontvangen hun raadsvergoeding moeten laten aanpassen «onduidelijk, complex en moeilijk uitvoerbaar» is, hetgeen eraan bijdraagt dat dat de combinatie van een uitkering met raadswerk onnodig onaantrekkelijk maakt? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze regelgeving beter uitvoerbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat uit uw eerdere antwoord op vraag vijf van de genoemde vragen over de complexiteit van de impact van een politieke functie op het recht op een uitkering ook al aangeeft dat het hebben van een uitkering voor het raadslidmaatschap onnodig belemmerend werkt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat uit het genoemde rapport weer blijkt dat ook voor raadsleden met een beperking de door u in de eerdere antwoorden genoemde website niet afdoende is om de benodigde op maat gemaakte informatie te krijgen? Zo ja, gaat u dan alsnog een vast informatiepunt instellen waar de individuele ambtsdrager of griffier (op het individu toegesneden) informatie kan verkrijgen en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?2
Deelt u de mening uit het rapport dat het raadslidmaatschap geen betaalde arbeid is die invloed zou mogen hebben op het recht op uitkering? Zo ja, wat is er nodig om de regelgeving in die zin aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u ingaan op de in het rapport genoemde voorstellen tot aanpassingen van de regeling, te weten dat voor raadsleden met een uitkering die uitkering tijdelijk wordt opgeschort met behoud van alle rechten op een uitkering na afloop van het raadslidmaatschap, of dat raadsleden in plaats van de raadsvergoeding kunnen kiezen voor een maximale vrijwilligersvergoeding?
De afgesloten cao IKEA met de bedrijfsbond WIM |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA), Bart van Kent (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat IKEA een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) heeft afgesloten met de bedrijfsbond Werknemersvereniging IKEA Medewerkers (W.I.M.)?
In ons stelsel staat de collectieve onderhandelingsvrijheid voorop. Cao-partijen bepalen zelf met wie zij onderhandelen en eventueel een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) afsluiten. Het is niet aan mij om te reageren op de uitkomst van het onderhandelingsproces.
Wat is uw reactie op het feit dat leden van de FNV in groten getale hebben gestaakt bij IKEA en deze staking ook wilden voortzetten, omdat zij vonden dat het loonbod van 2,5% van IKEA te laag was?1
Stakingen zijn een zaak tussen werkgevers en vakbonden. Het is aan hen om collectieve onderhandelingen te voeren en invulling te geven aan het recht op collectief optreden. In het Europees Sociaal Handvest (ESH) is vastgelegd dat werkgevers en werknemers over kunnen gaan tot collectieve acties, zoals stakingen, wanneer zij er in de onderhandelingen onderling niet uitkomen. Elke onderhandelende partij moet hierin een eigen afweging maken. FNV heeft in deze onderhandelingen gebruik gemaakt van dit belangrijke werknemersrecht. Ik heb daar geen oordeel over.
Bent u op de hoogte van de situatie, waarbij de W.I.M. de termijn waarin leden konden stemmen over het cao-eindbod van IKEA heeft verlengd en dat winkelmedewerkers het vermoeden hebben dat in deze periode managers van IKEA gevraagd zijn om lid te worden en voor het cao-eindbod te stemmen? Bent u ervan op de hoogte dat de leden van de bedrijvenbond W.I.M. met een nipte meerderheid (50,3%) voor het akkoord zijn gegaan en veel medewerkers, ook leden van W.I.M., zich hierdoor gepasseerd voelen? Vindt u deze gang van zaken passen bij een onafhankelijke vakbond?
De inrichting van het onderhandelingsproces is aan sociale partners zelf. Zij bepalen hoe ze input ophalen bij hun achterban, op welke wijze zij hen gedurende het onderhandelingsproces informeren en wanneer zij het onderhandelingsresultaat voorleggen.
Uit de berichtgeving in de media maak ik op dat de leden van de Werknemersvereniging IKEA Medewerkers (W.I.M.) met 50,3% voor het eindbod hebben gestemd en dat daarmee een akkoord is bereikt tussen W.I.M. en IKEA. Het past mij niet om in te gaan op vermoedens van medewerkers over de gang van zaken of gevoelens van onvrede over het behaalde akkoord.
Bent u het ermee eens dat het in Nederland goed gebruik is dat het cao-overleg primair tot het domein van werkgevers en werknemers behoort? Wat vindt u ervan dat IKEA als werkgever zelf een werknemersvereniging heeft opgericht? Wat vindt u ervan dat deze bedrijfsbond een cao namens werknemers afsluit?
Het klopt dat in Nederland het cao-overleg primair tot het domein van werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties behoort. Zij gaan over de inhoud van de cao. Een partij mag in beginsel zelf bepalen of, en zo ja met wie, zij over collectieve arbeidsvoorwaarden wil overleggen. In de Wet op de Cao zijn de eisen vastgelegd waaraan partijen moeten voldoen om een cao te kunnen afsluiten, zoals het vereiste van statutaire bevoegdheid. Deze bevoegdheid wordt gecheckt bij het aanmelden van de cao.
De W.I.M. is volgens de eigen website in 1992 opgericht door leden van de ondernemingsraad. Uit de bij mijn ministerie bekende gegevens blijkt dat W.I.M. sinds geruime tijd (mede)ondertekenaar is van de cao IKEA. En dat de FNV de afgelopen jaren meermaals heeft meegetekend. De nieuwe cao is overigens nog niet bij het ministerie aangemeld.
Deelt u dat werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers het (ook in International Labour Organization(ILO)-verdragen) beschermde recht hebben om in vrijheid te onderhandelen over collectieve afspraken in bedrijfstakken en ondernemingen? Kunt u aangeven of u van mening bent dat IKEA, door een cao af te spreken met een door hen zelf ingestelde vakbond, in strijd handelt met de ILO-richtlijn 98 die door Nederland is geratificeerd? Kunt u uw antwoord motiveren?
Het recht op vrijheid van collectieve onderhandelingen en vakvereniging is een groot goed. Nederland heeft de ILO-verdragen die daarop zien geratificeerd. Het Comité van Experts van de ILO ziet toe op de naleving van verdragen. Nederland ondersteunt het onafhankelijk toezichtmechanisme van de ILO. In een concreet geval kan aan de Nederlandse rechter worden gevraagd om te oordelen of een cao rechtmatig tot stand is gekomen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat uw voorganger in antwoord op eerdere vragen van het lid Kathmann heeft aangegeven dat acties van werkgevers om vakbonden onder hun controle te plaatsen een inbreuk zijn op ILO-Verdrag 98?2 Bent u bereid juridisch te beoordelen of in het geval van de afgesloten IKEA-cao sprake is van strijdigheid met het ILO-Verdrag 98?
Ja. Conform artikel 2 van ILO-verdrag nr. 98 moeten verenigingen van werkgevers en werknemers onafhankelijk van elkaar zijn. Dit houdt in dat partijen vrij moeten zijn van inmenging bij de oprichting, uitoefening van werkzaamheden en het beheer van hun organisaties. De werkgevers of werkgeversorganisaties mogen geen (financiële) steun verlenen aan werknemersorganisaties met het doel hen te beïnvloeden.
Wanneer een partij meent dat sprake is van overtreding van deze bepaling zal hij aannemelijk moeten maken dat door het verlenen van steun met financiële of andere middelen beoogd is om de werknemersorganisatie onder controle van werkgevers of werkgeversorganisaties te plaatsen.
Zoals ik ook aangeef in mijn antwoord op vraag 5 is het niet aan mij om te beoordelen of er sprake is van strijdigheid met ILO-verdrag nr. 98.
Bent u ermee bekend dat in het laatste rapport van het «Committee of Experts» van de ILO de regering is verzocht om maatregelen te nemen ten aanzien van ondermijning van onafhankelijke vakbonden door aan de werkgever gelieerde zogenaamde werknemersvertegenwoordigers? Bent u bereid om ter uitvoering van dit ILO-vereiste de onafhankelijkheid van de vakbonden te toetsen wanneer een cao wordt aangemeld bij de directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving (UAW)?
Zoals gezegd kent de ILO een toezichtmechanisme waarin naleving van de regels uit de verdragen wordt gecontroleerd. In het laatste rapport van het Comité van Experts van de ILO zijn ten aanzien van verdrag nr. 98 een aantal vragen gesteld aan Nederland en is verzocht om aanvullende informatie aan te leveren. Ook verzoekt het Comité om in overleg met sociale partners maatregelen te overwegen.
In het kader van de verkenning naar mogelijk onderhoud van het cao en avv-stelsel waarover ik uw Kamer op 19 november 2024 heb geïnformeerd, ben ik in gesprek met sociale partners over onder andere de onafhankelijkheid van vakbonden.
In 2027 zal Nederland opnieuw rapporteren, volgens de reguliere rapportagecyclus van dit verdrag van de ILO. Dan zal ik de vragen beantwoorden en gevraagde informatie verstrekken, ook over eventuele genomen maatregelen. Ik kan daar nu nog niet op vooruitlopen.
Onderschrijft u dat het uw taak is om cao-overleg met onafhankelijke vakbonden te stimuleren en bent u bereid daarover het gesprek aan te gaan met werkgevers en werknemers?
Als stelselverantwoordelijke is het mijn taak om een goed klimaat voor sociale dialoog te creëren en collectieve onderhandelingen te bevorderen. In de hierboven genoemde Kamerbrief van 19 november jl. beschrijf ik hoe ik vanuit die rol gestart ben met een verkenning naar het cao en avv-stelsel. Eén van de aandachtspunten die ik momenteel verder uitwerk is de onafhankelijkheid van vakbonden. Ik heb hierover gesproken met vakbonden en werkgevers(verenigingen), maar ook met deskundigen en andere organisaties. Op dit moment ben ik alle vier de gesignaleerde punten (onafhankelijkheid vakbonden, organisatiegraad werknemers- en werkgeversorganisaties, cao-dekkingsgraad en avv- en dispensatiebeleid) verder aan het uitwerken in aparte beleidstrajecten. Ik doe dit in nauw overleg met sociale partners.
Onderschrijft u dat cao-overleg met onafhankelijke vakbonden concurrentie op arbeidsvoorwaarden moet voorkomen?
Het Nederlandse cao- en avv-stelsel draagt bij aan stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen. Het cao-overleg zorgt voor arbeidsrust, maakt zelfregulering door sociale partners mogelijk en voorkomt concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Daarmee draagt het stelsel bij aan een positieve sociaaleconomische ontwikkeling en is het van groot belang voor de arbeidsverhoudingen in Nederland.
Bent u bereid de onafhankelijkheid van vakbonden beter te borgen, bijvoorbeeld wettelijk? Welke aanknopingspunten ziet u hiervoor?
In ons stelsel geldt als uitgangspunt dat cao-partijen onafhankelijk zijn ten opzichte van elkaar. Dit is vastgelegd in ILO-verdrag nr. 98 en door Nederland geratificeerd. Het vereiste van onafhankelijkheid is niet in nationale wetgeving vastgelegd. Wel staat in paragraaf 4 van het Toetsingskader AVV dat de verenigingen van werkgevers en werknemers onafhankelijk van elkaar moeten zijn, conform ILO-verdrag 98.
Zoals ik heb aangegeven in eerder genoemde Kamerbrief is er sinds een aantal jaar vaker aandacht voor dit onderwerp en rijst de vraag of de onafhankelijkheid van vakbonden voldoende geborgd is. Daarom ben ik hierover met sociale partners en andere stakeholders in gesprek gegaan en neem ik dit punt mee met de verdere uitwerking van de verkenning. Daarbij onderzoek ik mogelijke maatregelen om het vereiste van onafhankelijkheid beter te waarborgen. De verkenning is echter nog niet afgerond en ik wil niet op de uitkomst vooruitlopen.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid van de bedrijfsbond W.I.M.?
Uitgangspunt in het Nederlandse stelsel van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming is dat werkgevers- en werknemersverenigingen onafhankelijk van elkaar moeten zijn. Zoals ik hiervoor ook heb aangegeven is het niet aan mij om over deze concrete casus een oordeel te vellen.
Wel zie ik dat er sinds een aantal jaar door casuïstiek aandacht is voor dit onderwerp en dat daarbij de vraag is opgekomen of de onafhankelijkheid van vakbonden voldoende geborgd is. Als verantwoordelijke voor het wettelijk kader vind ik het belangrijk om hier naar te kijken. Daarom onderzoek ik momenteel welke mogelijke maatregelen het wettelijk kader kunnen versterken ten aanzien van het punt van onafhankelijkheid.
Hoe beoordeelt u het cao-akkoord dat per 6 mei 2025 is afgesloten als het gaat om rechtsgeldigheid? Ziet u aanleiding om de cao niet rechtsgeldig te verklaren?
Een cao is rechtsgeldig als deze schriftelijk is overeengekomen en cao-partijen voldoen aan de eisen uit de Wet op de Cao. Daarnaast moet de cao worden aangemeld bij mijn ministerie, conform de Wet op de Loonvorming. Als aan deze wettelijke eisen is voldaan is er voor mij geen aanleiding om de cao niet rechtsgeldig te verklaren.
De position paper van TNO 'Goede binnenluchtkwaliteit voor onze gezondheid' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het TNO-position paper «Goede binnen luchtkwaliteit voor onze gezondheid», waarin wordt geconcludeerd dat de ziektelast door slechte binnenluchtkwaliteit in Nederland leidt tot een maatschappelijke schadepost van 7,8 miljard euro per jaar?
Ja.
Deelt u de opvatting van TNO dat binnenluchtkwaliteit in beleid en regelgeving onderbelicht is gebleven, ondanks de grote gevolgen voor de volksgezondheid en de zorgkosten, en kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die opvatting deel ik niet. Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt eisen aan gebouwen ten behoeve van de gezondheid zoals eisen aan ventilatie- en spuivoorzieningen. Daarmee is de gezondheid van gebouwen voldoende gewaarborgd. Ook in het huurrecht gelden eigenschappen van een pand, die de gezondheid in gevaar brengen, als een gebrek dat de verhuurder moet herstellen.
Dit laat onverlet dat het voor een gezond binnenmilieu van belang is dat verontreinigingsbronnen worden beperkt, installaties goed worden ontworpen, ingeregeld én onderhouden en dat bewoners weten hoe zij op een gezonde manier van hun woning en installaties gebruik kunnen maken. Voorlichting kan hier een belangrijke rol in spelen. Hierin wordt onder meer voorzien door brancheorganisaties van installateurs en fabrikanten, huurdersorganisaties, woningcorporaties, GGD’en, RIVM, Milieu Centraal en de Rijksoverheid. Het onderwerp binnenluchtkwaliteit en hoe hiermee om te gaan is voor iedereen van belang. Ik juich de aandacht van organisaties als TNO, Stichting Gezond Binnen en Binnenklimaat Nederland voor dit onderwerp dan ook toe.
Bent u bereid om, volgens het advies van TNO, binnenluchtkwaliteit op te nemen in het Nationaal Preventieakkoord en/of in toekomstig gezondheidsbeleid onder de noemer «gezonde leefomgeving»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gezondheidsbeleid waar dit onderwerp het beste bij past is de Beleidsagenda Gezondheid in alle beleidsterreinen die op 13 december 2024 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II 2024–2025, 32 793 nr. 794). Daarin is onder het thema «gezonde fysieke leefomgeving» schimmels in woningen opgenomen. Bovendien is advisering over binnenluchtkwaliteit onderdeel van het reguliere aanbod van GGD’en. Op de gezamenlijke website www.ggdleefomgeving.nl zijn bijvoorbeeld de adviezen te vinden over ventilatie, roken in huis, huisstofmijt en schimmels. Meer dan de helft van de vragen die GGD’en elk jaar krijgen van bewoners gaat over het binnenmilieu (zie o.a. https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2023-0290.pdf). Ook laat het Ministerie van VWS onderzoek doen naar de relatie tussen ventilatie en infectieziekten (zie https://p3venti.nl). Op die manier heeft het thema binnenmilieu al aandacht in het publieke gezondheidsbeleid.
Bent u bereid een bewustwordingscampagne te starten over het belang van ventilatie in relatie tot isolatie, zoals TNO aanbeveelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben daartoe bereid. In het kader van de campagne «Wie isoleert, profiteert.» en op de website verbeterjehuis.nl wordt dit jaar expliciet aandacht besteed aan ventileren (en zon weren) in combinatie met isoleren. Ik verwacht dat deze campagne ook het algemeen bewustzijn van het belang van ventilatie en een gezond binnenmilieu vergroot.
Deelt u de zorg dat een grootschalig isolatieoffensief zonder voldoende aandacht voor ventilatievoorzieningen kan leiden tot vochtproblemen, schimmelvorming en verslechtering van het binnenklimaat? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Ik deel dat het, ook bij het Nationaal Isolatieprogramma, heel belangrijk is om aandacht te hebben voor ventilatie om vochtproblemen en schimmelvorming in woningen te voorkomen. Wanneer een woning wordt geïsoleerd en kieren worden gedicht, verdwijnen er vormen van natuurlijke ventilatie. Van belang is dat er dan ventilatiemaatregelen worden genomen, zoals het plaatsen van ventilatieroosters of het toepassen van energiezuinige systemen met vraagsturing en/of warmteterugwinning. Ventileren gaat dan ook samen met energie besparen.
Worden er momenteel binnen subsidieregelingen voor woningisolatie, zoals de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH), eisen gesteld aan de aanwezigheid of verbetering van ventilatiesystemen? Zo nee, bent u bereid deze koppeling alsnog te maken?
Er worden geen eisen gesteld aan de aanwezigheid of verbetering van ventilatiesystemen in de subsidieregelingen ISDE en SVVE (opvolger van de SEEH). Om het aanbrengen/verbeteren van ventilatievoorzieningen te stimuleren kunnen in de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma energiezuinige ventilatiesystemen in woningen van eigenaar-bewoners en Verenigingen van Eigenaars (VvE’s) in combinatie met isolatiemaatregelen worden gesubsidieerd via gemeenten. Hierbij kunnen voor VvE’s de middelen worden gestapeld met de SVVE, waarin deze maatregelen ook worden gesubsidieerd als aanvullende maatregel. Daarnaast wordt op dit moment bekeken of het wenselijk en mogelijk is om ventilatie als (aanvullende) maatregel aan de ISDE toe te voegen per 2026.
Wordt bij de evaluatie of herziening van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) expliciet rekening gehouden met eisen aan luchtverversingscapaciteit? Bent u voornemens om minimumeisen voor ventilatie op te nemen bij renovatie en na-isolatie?
In het Bbl staan al minimumeisen voor de luchtverversingscapaciteit. Er zijn geen voornemens die te wijzigen voor renovatie en na-isolatie. Uiteraard moet ook na renovatie en na-isolatie worden voldaan aan de minimumeisen voor ventilatie in het Bbl.
Kunt u aangeven in hoeverre de bouwregelgeving en het toezicht op binnen luchtkwaliteit aansluiten bij Europees beleid, in het bijzonder de herziene Energy Performance of Buildings Directive (EPBD IV)?
Nieuw in EPBD IV is dat er expliciet aandacht wordt besteed aan (de gevolgen voor) IEQ, binnenmilieukwaliteit, en IAQ, binnenluchtkwaliteit, van energiebesparingsmaatregelen. EPBD IV geeft aan dat bij nieuwbouw en verduurzaming (grootschalige renovatie), bij het vastleggen van energieprestatie-eisen en in overige regelgeving aandacht moet worden besteed aan binnenmilieukwaliteit. In de Bouwregelgeving (Bbl) zijn, onder meer onder het hoofdstuk Gezondheid, al regels opgenomen over vochtwering, ventilatie, spuien, gevaarlijke stoffen et cetera die invulling geven aan de benodigde regelgeving voor het waarborgen van een gezond binnenmilieu, waarmee wordt voldaan aan hetgeen in de richtlijn wordt opgedragen.
Bent u bereid een landelijk monitoringsprogramma op te zetten voor binnen luchtkwaliteit, gedifferentieerd naar woningtype, bouwjaar en ventilatievoorzieningen, zoals TNO aanbeveelt? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
In diverse onderzoeken van diverse partijen wordt aandacht besteed aan binnenmilieufactoren, en monitoring van de binnenluchtkwaliteit binnen woningen maakt daarvan soms ook onderdeel uit. Ik zie echter geen noodzaak voor een grootschalig monitoringsprogramma in de bestaande bouw om beleid ten aanzien van het binnenmilieu vorm te geven.
Bent u bereid de aanschaf van binnenklimaatsensoren, waarmee bewoners zelf schadelijke concentraties kunnen meten, financieel te stimuleren of fiscaal aantrekkelijk te maken? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de binnenlucht in een woning en van de werking van de ventilatievoorzieningen kan het zinvol zijn om (tijdelijk) de luchtkwaliteit in huis te meten. Er bestaan momenteel luchtkwaliteitsmeters die temperatuur, luchtvochtigheid, CO (koolmonoxide), HCHO (formaldehyde), TVOC (totaal vluchtige en organische stoffen), fijnstof en CO2 kunnen meten. Deze zijn voor een relatief beperkt bedrag verkrijgbaar, ik zie dus geen reden om deze financieel te stimuleren of fiscaal aantrekkelijk te maken. Bij het meten is het wel van belang om zich te informeren over de juiste interpretatie van meetgegevens. Het CO2-gehalte van de binnenlucht bijvoorbeeld kan in ruimtes waar mensen aanwezig zijn een indicatie geven van de mate van ventilatie, maar het is op zichzelf niet snel schadelijk, in tegenstelling tot bijvoorbeeld CO (koolmonoxide).
Kunt u verduidelijken welk ministerie momenteel de coördinerende rol heeft op het dossier binnen luchtkwaliteit? Acht u het wenselijk om deze verantwoordelijkheid bij één departement onder te brengen om versnippering van beleid tegen te gaan?
Het Ministerie van VRO is eerstverantwoordelijk als het gaat om regelgeving voor een goed binnenmilieu in gebouwen. Vandaar de regels over gezondheid die centraal in het Bbl door middel van minimumeisen zijn opgenomen. Zoals TNO ook aangeeft is er daarnaast een rol voor VWS vanuit de GGD’en en RIVM, voor SZW vanuit het arbobeleid. Beleid wordt in goede samenwerking vormgegeven.
Acht u het wenselijk dat er landelijke procesafspraken komen tussen overheden, verhuurders en uitvoerende partijen om schimmel- en vochtproblemen vroegtijdig te signaleren en structureel aan te pakken? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
De oorzaken van vocht- en schimmelproblematiek zijn zeer divers en de aanpak verschilt sterk per regio, gemeente, wijk of soms zelfs complex. Lokale partijen (bewoners, huurderverenigingen, gemeenten en corporaties) hebben het beste zicht op de problematiek en een passende aanpak. Landelijke, uniforme procesafspraken zijn niet wenselijk. Echter, er worden op nationaal niveau al veel inspanningen verricht om woningcorporaties, overige verhuurders en gemeenten te stimuleren om vocht- en schimmelproblematiek aan te pakken.
In mijn gesprekken met woningcorporaties wordt extra aandacht besteed aan de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek. Zo heb ik met de woningcorporaties afgesproken dat zij zich maximaal inzetten om tijdig vocht en schimmel op te lossen of beheersbaar te houden. Daar waar het aan het gebruik van de woning ligt, helpen woningcorporaties proactief om samen met de huurder de problematiek aan te pakken. Er gaat hierbij extra aandacht uit naar ventilatie van de woning. Daar waar onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van de problematiek (gebouw of gebruik) kunnen vaak nu onafhankelijke experts worden ingezet via gemeenten of corporaties, die dit beoordelen. Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de VNG en Aedes zijn met elkaar in gesprek over de verdere invulling en bekostiging van de onafhankelijk experts.
Bent u bereid om TNO een structurele rol te geven bij de monitoring van binnenluchtkwaliteit en bij de toetsing van bouwmaterialen op gezondheids- en brandveiligheidseffecten, bijvoorbeeld als onafhankelijk kennisinstituut binnen aanbestedingen of normeringscommissies? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezonde binnenlucht en het gebruik van niet schadelijke bouwmaterialen vind ik belangrijk. Ik zie echter geen structurele rol van TNO hierin weggelegd, omdat een en ander Europees en nationaal op andere wijze is ingeregeld.
Het bepalen van de prestatiebestendigheid van bouwmaterialen met betrekking tot de essentiële kenmerken van onder andere gezondheids- en brandveiligheidseffecten valt, in het kader van de Europese interne markt, onder de Europese Verordeningen Bouwproducten (CPR 305/ 2011 en CPR 2024/3110). Fabrikanten die een bouwproduct op de markt brengen dienen conform deze verordeningen hun product van CE-Markering en een bijbehorende prestatieverklaring te voorzien.
Prestaties worden onder deze verordeningen door de fabrikant bepaald op basis van Europees geharmoniseerde test- en meetmethoden. De fabrikant is hiervoor verantwoordelijk en zogenoemde «aangemelde instanties» zien erop toe dat fabrikanten deze testen en metingen op de juiste wijze uitvoeren (zie ook Bbl artikel 2.13). In NL zijn op dit moment 19 «aangemelde instanties» die toezicht houden op fabrikanten die bouwmaterialen op de markt brengen. TNO is echter geen «aangemelde instantie» onder de Europese Verordening Bouwproducten en kan hiervoor kandideren conform de procedure die in artikel 2.13 van het Bbl beschreven is.
De binnenluchtkwaliteit is regelgeving op bouwwerkniveau en valt onder het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Onder het Bbl zijn regels opgesteld om ervoor te zorgen dat bouwproducten geen schadelijke stoffen afgeven. Het toezicht op het voldoen aan eisen van het Bbl is belegd bij de gemeenten als bevoegd gezag. Verder kan in dit verband ook het Warenwetbesluit Spaanplaat genoemd worden, waarin eisen zijn opgenomen met betrekking tot de formaldehydeuitstoot van spaanplaat die in NL op de markt gebracht wordt. Ook zijn er regels voor radioactiviteit in bouwmaterialen vastgelegd in de Europese (Council Directive 2013/59/Euratom) en Nederlandse basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming), hierop ziet in NL de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) toe.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 9 juni, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden naar het geplande commissiedebat Bouwregelgeving?
Ja, dat heb ik gedaan.
De berichtgeving rondom de levering van kritieke grondstoffen uit China |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «In de handelsoorlog tussen de VS en China springt de strijd om aardmetalen eruit» en de berichtgeving dat China de export van zeven aardmetalen aan banden heeft gelegd?1
Heeft het kabinet in aanloop naar de stop waarschuwingen ontvangen? Zo ja, is dit gecommuniceerd richting bedrijven die mogelijk nadelige effecten kunnen ondervinden van de exportstop?
Kunt u een beeld schetsen van de effecten van de exportstop op de Nederlandse economie? In welke sectoren en/of op welke bedrijven heeft de stop het meeste effect? Wat zijn deze effecten? Gaat u maatregelen nemen om de gevolgen van de beperkingen te mitigeren? Kunt u een overzicht geven van alle mogelijke en noodzakelijke maatregelen om de effecten van de exportstop te voorkomen? Welke maatregelen gaat u wel nemen en welke niet en waarom?
Welke rol heeft het Nederlands Materialen Observatorium (NMO) in deze situatie, bijvoorbeeld bij het vroeg signaleren van ontwikkelingen, het opstellen van maatregelen die de Nederlandse industrie kunnen beschermen en maatregelen die de impact van een dergelijke exportstop kunnen beperken?
Heeft het NMO gewaarschuwd voor een exportstop zoals deze? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er met die waarschuwingen gedaan?
In hoeverre richt het werk van Economische Zaken en het NMO zich op minder kritieke metalen zoals lithium? Hoe vergelijkt dat zich dat met het werk wat verricht is op het gebied van zeldzame aardmetalen en neodymium, gegeven het feit dat zeldzame aardmetalen veruit bovenaan de EU-lijst van meest kritieke elementen staan? Wat is de scope van de werkzaamheden van het NMO?
Bent u bekend met berichtgeving over het snel teruglopende aanbod van koper vanuit China als gevolg van een toename in import door Amerikaanse bedrijven als gevolg van de aangekondigde tarieven vanuit de Verenigde Staten?2
Kunt u aangeven wat de impact van een gebrek aan koper kan hebben op het Nederlands bedrijfsleven? Welke maatregelen kunnen genomen worden om de effecten zoveel mogelijk te mitigeren? Worden dergelijke maatregelen getroffen of voorbereid? Zo nee, waarom niet?
Welke signalen heeft u van tevoren binnengekregen over de forse vermindering van het koperaanbod op de wereldmarkt? Van wie waren die afkomstig? Heeft u hierbij informatie en ondersteuning vanuit het NMO gekregen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke vorm? Wat is er met deze signalen gedaan?
Kunt u aangeven wat tot nu toe de rol van het NMO is geweest in het signaleren van leveringsproblemen rondom en het inzetten op verminderen van de vraag? Bent u van mening dat deze rollen tot nu toe effectief vervuld worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom? Heeft het NMO een rol in het verminderen van de vraag naar kritieke grondstoffen door middel van recycling? Zo nee, waarom niet?
Wat doet u, zowel economisch als diplomatiek, om dit soort maatregelen vanuit China te beperken en in de toekomst te voorkomen?
Het bericht ‘Pijnlijke balans na een jaar vol rapporten: toeslagenouders krijgen hun kinderen er niet mee terug’ |
|
Willem Koops (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van Marten van de Wier met de titel: «Pijnlijke balans na een jaar vol rapporten: toeslagenouders krijgen hun kinderen er niet mee terug»1
Ja.
Bent u bekend met het artikel uit het advocatenblad uit het jaar 2022 waarin een advocaat stelt dat er een project is gestart met de naam »Regie bij de Ouders»?2 Indien u niet bekend bent met dit artikel kunt u dan dit artikel alsnog lezen?
Ja.
Kunt u gedetailleerd uitleggen wat het traject «Regie bij de ouders» precies inhoudt? Welke mensen zijn betrokken bij dit project?
Dit traject is een initiatief van het voormalig Kamerlid Van Raan (PvdD) en de gespecialiseerde jeugdrechtadvocate mr. De Waele. Zij hebben zich tot mijn ambtsvoorganger gewend met het signaal dat het in artikel 810a Rv bij wet geregelde recht van ouders op contra-expertise in de praktijk vaak een dode letter blijkt omdat het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) te weinig capaciteit heeft om aan alle verzoeken te kunnen voldoen. Deze bepaling is in 1993 na een amendement van uw Kamer3 in de wet opgenomen om de zogeheten «equality of arms» voor ouders in de jeugdbescherming te versterken.
De initiatiefnemers koppelden hieraan het voorstel om te bezien of en zo ja, op welke wijze de capaciteit voor contra-expertises, specifiek voor in eerste instantie door de toeslagenaffaire gedupeerde gezinnen waarvan één of meerdere kinderen uit huis zijn geplaatst, kon worden vergroot.
Mijn ambtsvoorganger heeft de initiatiefnemers daarop gevraagd om dit voorstel nader uit te werken en dit samen te doen met een begeleidingsgroep waarin onder meer deskundigen vanuit de wetenschap en rechtspraak en een jurist van mijn departement. Omdat het grootste knelpunt bij het NIFP was en nog steeds is gelegen in het tekort aan deskundigen om deze onderzoeken te kunnen uitvoeren, is een expertgroep van vooraanstaande gedragsdeskundigen bereid gevonden om mee te denken. Bij de opzet en uitwerking van de gehanteerde methodiek heeft de expertgroep gebruik gemaakt van de kennis en werkwijze van het NIFP.
In de kern ziet de pilot op het aanbieden aan de ouder(s) van een mogelijkheid om kosteloos door een onafhankelijke gedragsdeskundige een contra-expertise te laten uitvoeren in de vorm van multidisciplinaire beslisdiagnostiek. De kosten daarvan worden gedragen door mijn ministerie. Het zijn echter de ouders die de opdrachtgever zijn en niet het departement. Vandaar ook de naam van dit traject: regie bij de ouders. Inmiddels is er één contra-expertise afgerond en worden ten aanzien van een tweede pilotgezin ook contra-expertises uitgevoerd.
Klopt het dat er voor dit project zoals de advocaat stelt in het artikel uit het advocatenblad twee miljoen euro is vrijgegeven?3 Zo, ja kunt u gedetailleerd beschrijven hoe deze twee miljoen euro is besteed?
Mijn ambtsvoorganger heeft maximaal twee miljoen euro toegezegd, wat betekent dat afhankelijk van de voor dit project benodigde middelen hieraan tot maximaal dit bedrag kan worden besteed. Het gaat hierbij om de betaling van kosten van de contra-expertises. Tot op heden is er een bedrag van circa 100-duizend euro als voorschot uitbetaald voor de betreffende contra-expertises. Omdat dit traject nog loopt, kan ik u nog niet aangeven wat de totale uitgaven zullen zijn.
De beide initiatiefnemers, maar ook de andere betrokken deskundigen, deden en/of doen dit vanwege hun betrokkenheid bij de kinderen en ouders, en ontvangen daarvoor geen financiële of andere vergoedingen van het ministerie.
Kunt u aangeven of dit het traject is wat benoemd is destijds in de brief van de Minister voor rechtsbescherming4 waarin de Minister naar initiatief Van Raan-Peters verwijst, waarin het volgende beschreven staat: «Het lid van Raan (Partij voor de Dieren), in dezen opgevolgd door het lid Peters (CDA), heeft samen met een advocaat het initiatief genomen om met behulp van onafhankelijke deskundigen voor deze specifieke doelgroep onafhankelijk contra-expertise te organiseren»?5
Ja.
Kunt u uitleggen waarom, indien het traject «Regie bij de ouders» het initiatief is waar de Minister naar verwijst in zijn brief6, geen nadere update is gegeven omtrent de stand van zaken aan de Kamer?
Er is geen nadere update gegeven omdat er meer tijd gemoeid was dan van tevoren voorzien met het opstellen en het uitwerken van de methodiek en aanpak voordat een eerste pilotzaak kon starten. Vervolgens duurde de daadwerkelijke uitvoering van de eerste pilotzaak ook geruime tijd. Pas met de in vraag 7 van deze Kamervragen aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam heb ik kennis kunnen nemen van de uitkomsten van één van de contra-expertises.
Na afronding van de beide pilotzaken zal een eerste evaluatie van dit initiatief kunnen worden gedaan. Over de uitkomsten daarvan zal ik uw Kamer dan informeren via de eerstvolgende voortgangsbrief Jeugdbescherming.
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:3286)7 en dan specifiek r.o. 4.13? Zo nee, kunt u deze uitspraak dan alsnog lezen?
Ja.
Kunt u een reactie geven op het feit dat het Gerechtshof8 zich afvraagt of het rapport en de wijze van onderzoek dat gefinancierd is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het kader van de toeslagenaffaire (in voldoende mate) voldoen aan de in de acht te nemen richtlijnen en standaarden welke voor een dergelijk onderzoek gelden? Kunt u aangeven wat het kostenplaatje is geweest van het onderzoek dat gefinancierd is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Ik heb – uit oogpunt van privacy – geen kennis van de bevindingen en de conclusies van het uitgevoerde onderzoek en heb alleen kennisgenomen van de uitspraak en van de daarin opgenomen overwegingen van het Hof. De uitspraak van het Hof zal te zijner tijd worden meegenomen in de genoemde evaluatie.
Wat betreft het kostenplaatje: de financiële afhandeling van deze zaak is nog niet gereed. Los daarvan vind ik het niet wenselijk om het kostenplaatje van een specifiek onderzoek van een bepaalde gedragsdeskundige in een specifieke jeugdbeschermingszaak openbaar te maken. Dit betreft privacygevoelige gegevens die onder meer nader inzicht geven in (de omvang van) de uitgevoerde onderzoeken en de complexiteit van de casus in kwestie. Ik kan u deze gegevens daarom niet verstrekken.
Kunt u aangeven of de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam9 (ECLI:NL:GHAMS:2024:3286) het proefproces betreft dat beschreven staat in het artikel van het advocatenblad10 en beschreven in de brief van de Minister11 die verwijst naar een proefproces met een advocaat? Indien deze uitspraak van het Gerechtshof onderdeel is van het traject «Regie bij de ouders», waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd? Wat is de stand van zaken nu met dit traject?
Zie de antwoorden op de vragen 3 en 6.
IBent u bekend met het artikel van het NOS uit het jaar 2023 met de titel: «Kamer: binnen half jaar herbeoordelingen uithuisplaatsing toeslagenkinderen»? Zo niet, kunt u dit artikel lezen?12
Ja.
Bent u bekend met de motie van Omtzigt en Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr. 850) om de regering te verzoeken binnen een half jaar voor ouders en kinderen een herziening af te ronden?13
Ja.
Kunt u gedetailleerd beschrijven welke stappen er gezet zijn voor de herbeoordelingen, nadat de motie van Omtzigt en Marijnissen14 is aangenomen?
In de motie is verzocht om herzieningsverzoeken binnen een half jaar af te ronden, tenzij ouders zelf aangeven eerst op een andere wijze te willen werken aan verbetering en herstel. Deze lijn wordt gevolgd, zoals toegelicht door mijn ambtsvoorganger in zijn brief van 3 juni 2022 en in de tweede voortgangsbrief uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag van 1 november 2022 waarin specifiek wordt ingegaan op de uitvoering van de motie Omtzigt en Marijnissen.16
In deze brieven is benoemd dat de motie in lijn is met de bestaande mogelijkheid voor ouders, verzorgers en kinderen vanaf 12 jaar om op grond van artikel 1:265d BW te vragen een uithuisplaatsing te beëindigen of te bekorten. Het Ondersteuningsteam benoemt deze mogelijkheid in de gesprekken met ouders en kinderen die door het Ondersteuningsteam worden begeleid. Ouders kunnen zich melden bij de gecertificeerde instelling (GI) en aangeven dat zij een herziening van de lopende uithuisplaatsing willen. Ze kunnen zich hierin laten bijstaan door het Ondersteuningsteam, of bijvoorbeeld een advocaat. Deze partijen kunnen ouders helpen om het gesprek met de jeugdbeschermer aan te gaan en een verzoek conform 1:265d BW voor te bereiden. Na indiening van een herzieningsverzoek heeft de GI twee weken om een besluit te nemen. Bij een afwijzing van het verzoek kan de ouder besluiten om het verzoek voor te leggen aan de kinderrechter, die conform de wettelijke kaders zal beoordelen of er sprake is van gewijzigde omstandigheden en of toekennen van het verzoek in het belang van het kind is. Ouders kunnen hierbij aanspraak maken op de regeling kosteloze rechtsbijstand (voor door de toeslagenaffaire gedupeerde ouders die met uithuisplaatsing te maken hebben).
Tot dusver kiest een klein aantal ouders17 ervoor daadwerkelijk een verzoek te doen tot beëindiging of bekorting van de uithuisplaatsing. In de genoemde voortgangsbrief van 1 november 2022 is expliciet ingegaan op de verschillende verklaringen hiervoor. Allereerst is de herzieningsprocedure alleen bij een lopende ondertoezichtstelling (OTS) van toepassing. Verder is relevant dat machtigingen voor een uithuisplaatsing van beperkte duur zijn; maximaal een jaar maar in de praktijk vaak korter. De rechter toetst dus telkens of verlenging van de machtiging uithuisplaatsing nog in het belang van het kind is. Deze gebruikelijke momenten om de noodzaak van de uithuisplaatsing te bespreken en toetsen maken dat een formeel herzieningsverzoek in veel gevallen weinig toegevoegde waarde heeft. Verder zullen er ouders zijn die vinden dat hun kind op dit moment op een goede plek verblijft, bijvoorbeeld in een (netwerk) pleeggezin, er is dan geen wens om de uithuisplaatsing te beëindigen. Voor andere ouders is inzetten op een herziening op dit moment niet realistisch; er is bijvoorbeeld nog geen stabiele thuissituatie en/of de ouder wil zich eerst op zijn of haar eigen herstel richten voordat hij/zij aan een volgende stap toe is.
De wens tot en de toegevoegde waarde van een herzieningsverzoek zijn dus sterk afhankelijk van de specifieke situatie. Ieder gezin vraagt maatwerk, en dat wordt ook geleverd via de hulp van het Ondersteuningsteam.
Bent u bekend met de opinie van Krol en Korver met het bericht: «Jeugdzorg moet grondige verbouwing ondergaan»15 Wat is uw reactie op deze opinie? Kunt u uw reactie motiveren?
Ja, ik ben bekend met de opinie van de heer Krol en de heer Korver waarin zij pleiten voor een grondige verbouwing van het jeugdzorgstelsel. Ik deel hun zorg dat het huidige jeugdbeschermingsstelsel tekortschiet in het bieden van tijdige, passende en duurzame hulp aan kinderen en gezinnen. Zoals ook eerder aangegeven in brieven aan uw Kamer, is het kabinet ervan overtuigd dat het stelsel toe is aan fundamentele verbetering. In de recente voortgangsbrief Jeugd van 13 juni 2025 gaan de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport en ik in op de aanpak die daarvoor in onze ogen nodig is.
Bent u bekend met het artikel van Marten van de Wier met het bericht: «Toeslagenouders: laat wetenschappers kijken of onze kinderen terug naar huis kunnen»?16 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik ben bekend met het artikel waarin toeslagenouders oproepen om wetenschappers dossiers te laten herbeoordelen met het oog op mogelijke gezinshereniging. In de toegezegde beleidsreactie op het onderzoek van de Commissie Hamer en de reflectierapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instellingen en het dossieronderzoek van de Rechtspraak zal het kabinet nader ingaan op het thema van herbeoordeling. De beleidsreactie wordt op 30 juni aan uw Kamer aangeboden.
Bent u bekend met de noodkreet van de toeslagenouders dat zij een herbeoordeling willen van hun dossier onder leiding van Bart Tromp om te bezien of er nog mogelijkheden zijn voor gezinshereniging?17 Wat is uw reactie erop dat toeslagenouders een herbeoordeling willen van hun dossier onder leiding van Tromp?
Hiervoor verwijs ik naar mijn reactie op de motie Dijk c.s. over herbeoordeling van dossiers en aanvullend wetenschappelijk onderzoek21, waarin is aangegeven dat het kabinet in de genoemde beleidsreactie (zie het antwoord op vraag22 nader zal ingaan op de thema van herbeoordelingen.23
Bent u bekend met het artikel uit het Dagblad van het Noorden waarin Tromp opmerkt dat door het verstrijken van de tijd de kans klein kan zijn dat ouders en kinderen herenigd worden?18 Hoe kijkt u tegen de situatie aan dat de Universiteit drie jaar geleden klaarstond voor al deze ouders en kinderen om hen eventueel te kunnen herenigen en tegen het feit dat de kans nu nog kleiner is op gezinshereniging gezien het tijdsbestek?
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Ik begrijp de zorgen die daarin worden geuit. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat er de afgelopen jaren actief en doorlopend is ingezet op herstel, en waar mogelijk, gezinshereniging. Het onafhankelijke Ondersteuningsteam heeft daar een expliciete taak in. Zie daarover de voortgangsbrieven over «uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag» die sinds 2022 aan uw Kamer zijn gestuurd.25
Voor wat betreft het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen van drie jaar geleden verwijs ik naar de toegezegde beleidsreactie en de antwoorden op diverse sets Kamervragen die hierover in 2022 zijn gesteld. Zie bijvoorbeeld de beantwoording op vragen van het lid Omtzigt (Aanhangsel Handelingen II, 2021/22, nr. 4019), vragen van het lid Arib (Aanhangsel Handelingen II, 2021/22, nr. 4020) en vragen van het lid Van der Staaij (Aanhangsel Handelingen II, 2021/22, nr. 4022).
Bent u van mening dat deze ouders na drie jaar alsnog zo snel mogelijk een multidisciplinaire analyse van hun dossiers kunnen laten maken hetgeen zou kunnen leiden tot een herbeoordeling en een mogelijke gezinshereniging? Kunt u uw mening nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 14.
Recente artikelen 'Zonnepanelen ontploffen en zorgen voor problemen’ en 'Expert: Stop met brandbare isolatie' |
|
Jeremy Mooiman (PVV), Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente woningbrand in Didam, waarbij door superisolatie en zonnepanelen het blussen werd bemoeilijkt, en die doet denken aan de eerdere woningbrand in de Arnhemse wijk Presikhaaf in 2023?1 2
Ja.
Klopt het dat in beide gevallen gebruik is gemaakt van externe isolatiesystemen die extra risico's kunnen opleveren bij brand, bijvoorbeeld wanneer brandbare isolatiematerialen zoals geëxpandeerd polystyreen (EPS, piepschuim) zijn toegepast zonder voldoende bescherming of compartimentering?
Zowel bij de verduurzaamde woningen aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem als de verduurzaamde woningen aan de Begoniastraat in Didam is gebruik gemaakt van een isolerende gevel- en dakconstructie rondom de woning.
In Arnhem was inderdaad sprake van geëxpandeerd polystyreen. Of dat bij de woningen in Didam ook het geval was is nog niet bekend. Ik wacht het onderzoek van de brandweer af.
Bent u bekend met de signalen van Brandweer Nederland dat branden waarbij zonnepanelen betrokken zijn sterk toenemen – van één incident in 2019 tot negentien in 2024 – en dat er dit jaar al ongeveer tien branden zijn geweest waarbij zonnepanelen ontploften of bluswerk belemmerden?
Ik ben bekend met deze signalen. Vanuit de Rijksoverheid is ook aandacht voor brandincidenten met zonnepanelen.
De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) heeft begin januari uw kamer geïnformeerd3 over de resultaten van het onderzoek naar de oorzaken van brand met zonnepanelen op gebouwen door TNO, NIPV en NEN.4 Dit is mede gedaan ter invulling van de toezegging van mijn ambtsvoorganger op 8 juni 2023.5
In dit onderzoek is er onder andere een landelijke database opgezet door NIPV waarin gebouwbranden met zonnepanelen werden gemonitord. Uit deze gegevens blijkt dat van de 10.000 gebouwbranden tussen 2022 en 2023 er 152 plaatsvonden in gebouwen met zonnepanelen, wat ongeveer 1% van het totaal aantal gebouwbranden uitmaakt. Volgens het CBS waren in 2023 in totaal 2.807.590 installaties met zonnepanelen op gebouwen gerealiseerd in Nederland. Dit betekent dat in de onderzoeksperiode ongeveer 0,005% van deze installaties betrokken is bij een gebouwbrand. Een heel klein aandeel dus.
Het onderzoek geeft ook aan dat de oorzaak van de brand even vaak wel, als niet, in de installatie ontstaat. Op basis van de verzamelde data kunnen beperkt conclusies worden getrokken, mede omdat branden met zonnepanelen niet vaak voorkomen. Om die reden zet het kabinet in op verdere monitoring.
Acht u het wenselijk dat er een nationale inventarisatie plaatsvindt van incidenten waarbij verduurzamingsmaatregelen hebben bijgedragen aan verhoogde brandrisico’s of verminderde blusbaarheid?
Er is al sprake van landelijke inventarisatie van incidenten. Allereerst is er het genoemde onderzoek naar incidenten met zonnepanelen in 2023 dat het kabinet wil voortzetten.
Verder heeft het NIPV op eigen initiatief een inventarisatie gedaan naar branden in de gebouwschil, in de periode 2019–2023. Vijf van de acht branden betrof een verduurzamingsproject, waaronder de brand aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem.6 Naar aanleiding van dit rapport laat ik vervolgonderzoek doen door Royal Haskoning DHV, zoals ik mijn recente kamerbrief heb gemeld.7
Hoe wordt in de huidige bouwregelgeving (zoals het Besluit bouwwerken leefomgeving) geborgd dat bij renovatie of verduurzaming uitsluitend brandveilige materialen worden toegepast, en dat risicovolle constructiedetails – zoals doorlopende daken en gevels – geen belemmering vormen voor brandbestrijding?
Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt minimum eisen voor de brandveiligheid van gebouwen met als doel het voorkomen van slachtoffers (doden en gewonden) en het voorkomen van branduitbreiding naar een ander perceel. Toegepaste materialen en constructies moeten voldoende brandveilig zijn. Verder moet tussen woningen onderling een weerstand tegen branduitbreiding worden gerealiseerd. Ook als een woning wordt voorzien van een nieuwe isolerende gevel- en dakconstructie, moet worden voldaan aan deze eis.
Naar aanleiding van de brand in de verduurzaamde woningen aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem op 18 juni 2023 is de norm voor de bepaling van weerstand tegen branduitbreiding op mijn verzoek al verduidelijkt op dit aspect.8
Deze brandcompartimentering tussen woningen beoogt dat de brand gedurende een bepaalde tijd beperkt blijft tot één woning zodat de brandweer gelegenheid heeft om de brand te bestrijden.
Deelt u de mening dat fouten in uitvoering of detaillering – bijvoorbeeld het ontbreken van compartimentering of het niet goed afwerken van isolatie – ernstige gevolgen kunnen hebben bij brand, en hoe wordt hierop toezicht gehouden bij renovatieprojecten?
Ja, ik deel deze mening. Het is primair de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en bouwer dat wordt voldaan aan de minimum brandveiligheidseisen uit het Bbl. Er zijn diverse kennisdocumenten om hiermee te helpen. Zo heeft de organisatie «Stroomversnelling» specifiek voor verduurzamingsprojecten in 2020 een Themablad Brandveiligheid gepubliceerd om bouwers te wijzen op brandveilig bouwen. Dit themablad is onlangs herzien naar aanleiding van de brand in Arnhem.9 Ook is de Wegwijzer modulaire bouw in mijn opdracht bijgewerkt naar de laatste inzichten. De wegwijzer is ook van toepassing op elementen, die bij deze verduurzamingsprojecten kunnen voorkomen.10 Tot slot is er het borgingsprotocol brandveilige gevels waarmee de brandveiligheid van een gevelconstructie kan worden beoordeeld.11
De gemeente is het bevoegd gezag voor het Bbl. Als bevoegd gezag kan de gemeente toezicht uitvoeren op de renovatieprojecten. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij hieraan invulling geeft.
Klopt het dat er geen landelijke uniforme eisen bestaan voor de combinatie van zonnepanelen met isolatiematerialen en dakconstructies? Acht u het wenselijk om deze lacune in regelgeving te dichten?
De landelijk uniforme brandveiligheidseisen in het Bbl hebben betrekking op het gehele bouwwerk inclusief de gebouwschil en eventuele zonnepanelen.
Naast het vervolgonderzoek zoals gemeld bij het antwoord op vraag 4 en de landelijke kennisdocumenten die ik heb genoemd bij antwoord 6 loopt ook nog een onderzoek bij NEN in mijn opdracht gericht op het vergroten van kennis over de brandveiligheid van zonnepanelen in en op de gebouwschil. De uitkomsten van dit onderzoek worden op termijn verwerkt in landelijke normen.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om brandbare isolatiematerialen in buitenschillen van woningen te verbieden, zoals voorgesteld door deskundigen als emeritus-hoogleraar Jos Lichtenberg?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb gemeld is eerder door het NIPV onderzoek uitgevoerd naar branden in de gebouwschil en laat ik aansluitend vervolgonderzoek doen door Royal Haskoning DHV. Van belang is dat de huidige brandveiligheidseisen eisen in het Bbl goed worden nageleefd ook voor wat betreft de toepassing van isolatiematerialen. Het verbieden van brandbare isolatiematerialen in de gebouwschil van woningen ligt niet in de rede. Wel heeft eerder onderzoek naar aanleiding van de Grenfell brand in Londen (2017) er toe geleid dat in het Bbl strengere eisen zijn opgenomen voor hoogbouwgevels van onder andere woongebouwen.12, 13
In hoeverre zijn woningcorporaties verplicht om bij verduurzamingsprojecten vooraf een brandveiligheidsanalyse op te stellen?
Er is geen verplichting om een brandveiligheidsanalyse op te stellen. Wel moet de woningcorporatie bij verduurzamingsprojecten er zorg voor dragen dat ten minste wordt voldaan aan de minimum brandveiligheidsvoorschriften uit het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Bestaat er toezicht op de feitelijke naleving van brandpreventieve maatregelen bij renovatie, en kunt u dit onderbouwen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 staat is de gemeente het bevoegd gezag voor het Bbl en kan zij toezicht uitvoeren op renovatieprojecten. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij hieraan invulling geeft.
Het is echter ook aan de woningcorporatie zelf om zorg te dragen dat een renovatieproject voldoet aan de minimum brandveiligheidsvoorschriften uit het Bbl. In het kader daarvan ligt het in de rede dat woningcorporatie zelf controle houdt op de kwaliteit van de werkzaamheden of dit door derden laat doen.
Welke rol speelt de brandweer momenteel bij het beoordelen van verduurzamingsprojecten op brandveiligheid?
De gemeente kan bij de invulling van het toezicht op naleving van de bouwregelgeving de brandweer betrekken voor advies.
Wordt de brandweer standaard betrokken bij het ontwerp of de vergunningverlening? Waarom wel of niet?
Nee. De brandweer wordt alleen betrokken voor advisering als de gemeente dit nodig acht. Wel heeft de brandweer op grond van artikel 10 Wet Veiligheidsregio’s altijd de mogelijkheid om het bevoegd gezag op eigen initiatief te adviseren over risico’s van branden, rampen en crises.
Worden richtlijnen die Brandweer Nederland opstelt voor veilige blusprocedures bij zonnepanelen, thuisbatterijen en moderne dakconstructies ook landelijk geborgd? Hoe worden die richtlijnen meegewogen in de bouwpraktijk?
Deze richtlijnen voor veilige blusprocedures richten zich vooral op de brandweer zelf. Het is aan de brandweer om hier goed gebruik te maken. Daarnaast kunnen ook opdrachtgevers, ontwerpers en bouwers deze richtlijnen raadplegen en de inzichten hieruit betrekken in bouwprojecten.
Vindt er structureel overleg plaats tussen gemeenten, woningcorporaties, veiligheidsregio’s en installateurs over de integrale veiligheid van verduurzamingsmaatregelen? Zo niet, acht u dit wenselijk? Kunt u dit onderbouwen?
Voor zover mij bekend, vindt dit overleg niet plaats. Wel heb ik na de brand in de Van Kinsbergenstraat in Arnhem overleg georganiseerd met Aedes, Bouwend Nederland, Brandweer Nederland, NIPV, Stroomversnelling, Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten voor een passende opvolging. Na de publicatie van het onderzoek van het NIPV naar branden in de gebouwschil heb ik deze partijen opnieuw uitgenodigd op het ministerie. Dit gesprek vond plaats in juli 2024. Hierna heb ik Royal Haskoning DHV gevraagd om vervolgonderzoek te doen naar concrete oplossingen. De uitkomsten verwacht ik dit najaar. Ook dan betrek ik de hiervoor genoemde organisaties. Ik bezie daarna welke vervolgacties ik neem. Ik heb recent de kamer hierover geïnformeerd in de Kamerbrief lopende acties brandveiligheid.14
Verder is er vanuit KGG al overleg met diverse partijen over de toepassing van zonnepanelen op gebouwen.
Ik acht naast al lopende overleg een nieuw structureel overleg niet nodig.
Acht u het wenselijk om te komen tot een nationaal toetsingskader of richtlijn voor «brandveilig verduurzamen», gericht op woningen en appartementencomplexen? Kunt u dit onderbouwen?
Nee. Als het gaat om een nationaal toetsingskader gelden namelijk al de brandveiligheidseisen in het Bbl, die ik zoals ik mijn eerdere antwoorden waar nodig aanpas of verduidelijk. Als richtlijn zijn er al diverse kennisdocumenten zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 6.
Bestaat er op dit moment een centrale autoriteit of kennisinstelling die stelselmatig de risico’s monitort van nieuwe materialen en energietoepassingen (zoals zonnepanelen en thuisbatterijen) in relatie tot brandveiligheid?
Zoals blijkt uit mijn overige antwoorden is het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) al betrokken bij monitoring en onderzoek naar de brandveiligheidsrisico’s bij de verduurzaming. Het NIPV is het publiek kennisinstituut15 voor crisisbeheersing en brandweerzorg. Veiligheidsregio’s, Rijksoverheid en andere organisaties kunnen bij het NIPV terecht voor onderzoek, onderwijs, informatie en ondersteuning.
Zo nee, bent u bereid om deze verantwoordelijkheid expliciet te beleggen, bijvoorbeeld bij TNO, als onafhankelijke kennisinstelling met expertise op het gebied van bouwtechniek, brandveiligheid en binnenmilieu? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
Bent u bereid om een structureel programma te starten voor monitoring van nieuwe risico’s rondom verduurzaming, inclusief de effecten op brandveiligheid, blusbaarheid, en gezondheid (zoals vrijkomende deeltjes bij brand)? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Door het NIPV wordt al waar nodig monitoring/onderzoek gedaan naar risico’s rondom verduurzaming. Dit doet NIPV op eigen initiatief of in opdracht van de Rijksoverheid.
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3 wordt in opdracht van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei door het NIPV branden met betrokkenheid van zonnepanalen bijgehouden. Ook heeft het NIPV in mijn opdracht onderzoek gedaan naar de brandveiligheidsrisico’s van thuisbatterijen, zoals mijn recente Kamerbrief is gemeld.16
Het opstarten van een structureel programma lijkt me hierom niet nodig.
Kunt u bevestigen dat rookontwikkeling, glassplinters en foliedeeltjes van zonnepanelen bij branden gezondheidsrisico’s kunnen opleveren voor bewoners, omwonenden en vee, zoals uit onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid blijkt? Is hiervoor landelijke richtlijnvorming beschikbaar?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft in 2022 onderzoek gedaan naar de schadelijke stoffen bij branden met zonnepanelen.17 Wanneer een zonnepaneel verbrandt, komen ongeveer dezelfde gevaarlijke stoffen vrij als bij een gemiddelde brand met elektronica en kunststoffen. Bij een gebouwbrand zijn de zonnepanelen op een dak maar een klein onderdeel van de totale brand. Daarom zal de rook van een brandend gebouw met zonnepanelen in de praktijk niet gevaarlijker zijn dan die bij een gewone brand.
Wanneer de scherven in een weiland terechtkomen, kunnen grazende dieren ze inslikken. Dat kan schadelijk zijn voor hun maag- en darmstelsel. Afhankelijk van de locatie (weiland of speeltuin) en de hoeveelheid scherven, kan het nodig zijn ze uit voorzorg op te ruimen.
Om provincies, gemeenten en veiligheidsregio’s daarbij te ondersteunen heb ik samen met de Minister van KGG en de VNG opdracht verstrekt aan het NIPV om een handreiking te ontwikkelen over hoe te handelen bij grote branden met zonnepanelen waarbij depositie van deeltjes in de omgeving plaatsvindt. Het NIPV publiceert deze handreiking deze zomer. Daarmee geeft ik ook invulling aan de motie van de leden Beckerman, De Groot en Boulakjar.18
Bent u bereid om samen met partijen als TNO, Brandweer Nederland, veiligheidsregio’s en de installatiebranche te komen tot een nationaal actieplan «Brandveilig Verduurzamen»? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zoals uit mijn vorige antwoorden blijkt lopen al diverse acties in het kader van brandveilig verduurzamen. Daarbij is er al overleg met relevantie partijen in de bouwsector. Op dit moment zie ik geen noodzaak om aanvullend hierop een nieuw nationaal actieplan te starten.
Hoe voorkomt u dat incidenten zoals in Didam en Arnhem leiden tot een vertragende krampreactie in de energietransitie, terwijl tegelijkertijd brandveiligheid onvoldoende geborgd is?
Alle lopende acties hebben tot doel de aandacht voor de brandveiligheid bij verduurzaming te vergroten. Om een risicoregelreflex te voorkomen is het belangrijk om de lopende onderzoeken af te wachten. Ik ben terughoudend met het stellen van meer en zwaardere eisen. Met de updates van de informatiebronnen over verduurzamingsprojecten, zoals genoemd bij antwoord op vraag 6, is het de bedoeling om opdrachtgevers en bouwers op een op maat gesneden manier kennis aan te reiken om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe brandveiligheidsvereisten, bouwregelgeving en verduurzamingsnormen beter op elkaar afgestemd kunnen worden, zodat klimaatdoelen en veiligheid in samenhang worden gerealiseerd? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Alle lopende acties hebben al tot doel om maximaal te zorgen dat verduurzaamde bouwwerken ook brandveilig zijn. De afstemming met de sector heeft daarin al plaatsgevonden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven is kennis cruciaal, maar dat de juiste detaillering in uitvoeringspraktijk evenzeer van groot belang is. Extra onderzoek acht ik daarom niet nodig.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 9 juni, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden naar het geplande commissiedebat Bouwregelgeving?