Het verkeerd informeren van de Kamer over de kosten van de Groene Draeck |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom hebt u de Kamer de afgelopen jaren structureel onjuist geïnformeerd over de kosten van het onderhoud van de Groene Draeck?1
Met de brief van 24 september 2015 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 6) heeft het kabinet de Kamer op de hoogte gesteld van de meerkosten voor het onderhoud van de Groene Draeck in de periode 2011–2015. In dezelfde brief en in de begroting van Defensie 2016 (die op 15 september 2015 is aangeboden aan de Kamer), alsook tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen van september 2015 en de behandeling van de begroting van de Koning in oktober 2015 is de Kamer geïnformeerd over de structurele verhoging van het jaarlijkse onderhoudsbudget naar € 95.000.
Het meerjarig onderhoudsplan met de bijbehorende kosten is bepaald op basis van het rapport Kersten (bijlage bij Kamerstuk 34 300 I, nr. 4). Voor het kabinet was de onderbouwing van de onderhoudskosten zoals beschreven in het onderzoek rapport Kersten (bijlage bij Kamerstuk 34 300 I, nr. 4) cruciaal om tot de structurele ophoging van de onderhoudskosten over te gaan. Onder meer door onduidelijkheid over wie het meerdere moest betalen en over de hoogte van de kosten zijn de rekeningen aangehouden. Over de hoogte van de meerkosten is in de loop van 2015 duidelijkheid gekomen. De meerkosten zijn conform de begrotingsregels daarom in 2015 ten laste van de begroting van Defensie gebracht. In het jaarverslag 2015 wordt hierover verantwoording afgelegd.
Waarom zijn in 2011, 2012, 2013 en 2014 niet de werkelijke kosten van onderhoud van de Groene Draeck opgenomen in het Jaarverslag? Waarom is in die jaren in de begroting geen reëel bedrag begroot?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen van de werkelijke kosten van het jaarlijks onderhoud van de Groene Draeck vanaf 1957?
Het is mogelijk om vanaf het jaar 2004 de integrale kosten uit de huidige financiële systemen van Defensie op te halen. Dit leidt tot het volgende overzicht. Dit is exclusief de kosten voor groot onderhoud in 2010/2011, die indertijd door toenmalig Koningin Beatrix zelf zijn betaald. Op 4 juni 2008 heeft de Minister van Defensie een brief en rapport naar de Kamer gestuurd (vergaderjaar 2007–2008, 31 200 X, nr. 128), waarbij voor de jaren 2003/2004 een totaalbedrag van € 342.728 is gemeld. Voor de jaren 2011–2015 komen onderstaande bedragen overeen met de in deze jaren verantwoorde uitgaven plus het in 2015 opgevoerde meerwerk à € 223.000.
2004
€ 82.164,00
2005
€ 186.443,82
2006
€ 112.195,86
2007
€ 104.315,00
2008
€ 68.175,02
2009
€ 66.101,48
2010
€ 84.087,26
2011
€ 85.798,84
2012
€ 98.688,33
2013
€ 107.205,87
2014
€ 129.655,40
2015
€ 84.000,00
Waarom laat u de Groene Draeck nog steeds voor € 95.000,– per jaar onderhouden bij de Marine scheepswerf en niet voor € 29.000,– per jaar bij een werf die gespecialiseerd is in lemsteraken?2
De Groene Draeck is in 1957 door de Nederlandse bevolking aan toenmalig kroonprinses Beatrix geschonken. De Staat gaf bij deze gelegenheid mede het onderhoud van de Groene Draeck als geschenk. Dit wordt uitgevoerd door het Marinebedrijf, onderdeel van het Ministerie van Defensie.
Naar aanleiding van de motie Van der Burg (vergaderjaar 2015–2016, Kamerstuk 34 300 I, nr. 6) wordt momenteel een second opinion uitgevoerd naar de hoogte van de kosten en de intensiteit van het onderhoud van de Groene Draeck. Bij deze second opinion, die op verzoek van de Kamer wordt gedaan, wordt gekeken naar de kosten en de intensiteit van het onderhoud dat in de markt gangbaar wordt geacht, gegeven het bijzondere en representatieve karakter van de Groene Draeck. De second opinion wordt, voorzien van een appreciatie over eventuele onderhoudsconsequenties, aan de Kamer aangeboden zodra deze beschikbaar is.
Waarom heeft u tijdens het begrotingsdebat niet gemeld dat er al twee onderzoeksrapporten voorhanden waren, van Kersten Experts, waaruit bleek dat de kosten voor onderhoud van de Groene Draeck veel hoger waren dan noodzakelijk? Wat is volgens u de meerwaarde om een second opinion te laten uitvoeren, als er al een rapport voorhanden was?3
Met de brief van 24 september 2015 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 6) heeft het kabinet de Kamer op de hoogte gesteld van het onderzoek dat in 2007 is uitgevoerd naar het onderhoud aan de Groene Draeck. Daarbij is gemeld dat dit rapport als basis is genomen voor het budget dat in 2010 in de begroting van de Koning is opgenomen voor het onderhoud aan de Groene Draeck (€ 47.000) en dat in de loop der jaren is geïndexeerd. Dit rapport is in 2007 door Kersten Experts opgesteld op aanvraag van het Ministerie van Defensie.
Op basis van adviezen uit dit eerste rapport Kersten is het onderhoudsbudget in 2010 op € 47.000 vastgesteld. Dat het rapport uit 2007 niet expliciet aan de orde kwam in het begrotingsdebat van oktober jongstleden, hangt samen met het feit dat het debat zich toespitste op de verhoging van het onderhoudsbudget met ingang van 2016 op de begroting van Defensie. Aan deze verhoging ligt het tweede rapport Kersten uit 2015 ten grondslag. In de brief van 24 september 2015 is gemeld dat – naar aanleiding van de in afgelopen jaren gebleken meerkosten – in 2015 een nieuw onderzoek is aangevraagd bij hetzelfde externe bureau. Dit tweede rapport Kersten uit 2015 geeft een beeld van de onderhoudsactiviteiten tegen actuele tarieven. In dit tweede rapport Kersten wordt aangegeven dat de Groene Draeck geen standaard lemsteraak is, en derhalve nauwkeurig onderhoud behoeft, wat in het verleden te weinig aandacht heeft genoten.
Naar aanleiding van de motie Van der Burg (Kamerstuk vergaderjaar 2015–2016, 34 300 I, nr. 6) wordt momenteel een second opinion uitgevoerd naar de hoogte van de kosten en de intensiteit van het onderhoud van de Groene Draeck. Bij deze second opinion, die op verzoek van de Kamer wordt gedaan, wordt gekeken naar de kosten en de intensiteit van het onderhoud dat in de markt gangbaar wordt geacht, gegeven het bijzondere en representatieve karakter van de Groene Draeck. De second opinion wordt, voorzien van een appreciatie over eventuele onderhoudsconsequenties, aan de Kamer aangeboden zodra deze beschikbaar is.
Waarom kiest u er telkens voor om, als het gaat om de kosten van het Koninklijk Huis, te goochelen met cijfers, de Kamer niet juist te informeren en over dit gevoelige onderwerp onnodig gedoe te laten ontstaan?
Aan de Kamer wordt ieder jaar verantwoording afgelegd over de kosten van het Koninklijk Huis overeenkomstig de voorschriften van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis. Dit gebeurt via begroting I de Koning en via het financiële jaarverslag de Koning. Zoals voor alle jaarverslagen geldt, gaat het jaarverslag de Koning vergezeld van een rapport van de Algemene Rekenkamer. In de afgelopen jaren heeft de Algemene Rekenkamer nooit fouten of onzekerheden van enig belang geconstateerd in de verantwoording.
De berichten ‘Cipiers aangevallen’ en ‘Wapens en drugs in gevangenis Alphen’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Cipiers aangevallen» en «Wapens en drugs in gevangenis Alphen aan de Rijn»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een gedetineerde een broodmes naar de cel weet mee te nemen zonder dat deze wordt gemist?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Oosten (VVD), was er sprake van een incident met een afgerond bot mes, een zogeheten smeermes. Een dergelijk mes maakt deel uit van de cel-inventaris waarover iedere gedetineerde beschikt. Tot deze inventaris behoort verder onder meer een vork, een lepel, een stoffer en blik, een koffiekop en een dweil.
Klopt het dat kenners al maanden wijzen op gevaarlijke situaties maar dat u de problemen categorisch blijft ontkennen? Zo ja, waarom?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Helder (PVV), Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA), die bij brief van 3 maart 2016 aan uw Kamer zijn toegezonden, en in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Oosten (VVD), heeft binnen de penitentiaire inrichtingen (PI’s) het handhaven van de orde en veiligheid, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden, de hoogste prioriteit. Het voorkomen van gevaarlijke situaties is een dagelijks proces dat continu de aandacht heeft van de medewerkers van DJI. Dit begint al bij het dagelijkse ochtendrapport waarin alle relevante kwesties op het gebied van onder andere zorg en veiligheid worden besproken. Signalen over risicovolle situaties worden door de inrichting serieus genomen en waar nodig opgepakt. Daarnaast beschikt iedere PI over een Commissie van Toezicht en worden incidenten binnen een PI gemeld bij de Inspectie Veiligheid Justitie en/of de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Er is geen sprake van dat signalen over risicovolle situaties zouden zijn genegeerd.
Het bericht dat statushouders met voorrang een sociale huurwoning krijgen met lagere huur van een woningcorporatie in Amsterdam |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de woningtoewijzing aan vluchtelingen in Amsterdam?1
Ja.
Klopt het bericht dat deze drie statushouders een woning krijgen, met voorrang en ook nog met een lagere huurprijs? Zo ja, wat vindt u daar van?
De Amsterdamsche Coöperatieve Woningvereeniging «Samenwerking» B.A. is een particuliere vereniging. Omdat dit geen toegelaten instelling is valt het toewijzingssysteem van deze vereniging niet onder mijn beleidsverantwoordelijkheid. Het is aan de private verhuurder om de hoogte van de huurprijs te bepalen. Ook over de juistheid van deze berichtgeving kan ik derhalve geen uitspraken doen. Desalniettemin sta ik positief tegenover particuliere initiatieven die bijdragen aan de huisvesting van vergunninghouders.
Is er een wachtlijst voor reguliere woningzoekenden in het gebied waar deze woningcorporatie actief is? Zo ja, hoe lang is de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning in dit gebied?
Het begrip wachttijd verdient enige toelichting: de meeste mensen schrijven zich, nadat zij een woning hebben gekregen, opnieuw in. Immers de inschrijfduur bepaalt in de meeste systemen wie uiteindelijk voor de meest gewilde woningen in aanmerking komt. Het is echter twijfelachtig of de hele inschrijfduur als wachttijd kan worden aangemerkt. Immers de meeste mensen zoeken de eerste jaren nadat zij een woning hebben betrokken niet actief. Zij zijn alleen ingeschreven. Wie minder hoge eisen stelt en bereid is actief te zoeken heeft in de meeste woonruimteverdeelsystemen kans om na een aanzienlijk kortere inschrijvingsduur een woning te bemachtigen.
Als niet uitgegaan wordt van de inschrijfduur maar de zoektijd, dat is de periode tussen de datum van de eerste reactie op een aanbod en de datum van feitelijke verhuring, is de wachtduur, afhankelijk van het type regio, een factor 2 tot 4 korter.
De Rapportage Woonruimteverdeling 2014 van de Stadsregio Amsterdam geeft informatie over de zoektijd naar een woning. De gemiddelde zoektijd in Amsterdam (2012–2014) voor doorstromers bedraagt volgens dit onderzoek 3.2 jaren en voor starters 5.3 jaren. Het huidige onderzoek dat wordt uitgevoerd in het kader van de motie van het lid de Vries (PvdA) zal waarschijnlijk meer inzichten bieden in de wacht- en zoektijden voor sociale huurwoningen.
Kunt u aangeven of het gebruikelijk is om voor statushouders een lagere huurprijs te vragen dan voor Nederlandse woningzoekenden? Zo ja, bent u bereid hier actie tegen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Alle verhuurders dienen zich te houden aan de geldende huurprijsregelgeving, waaronder de maximale huurprijs op grond van het woningwaarderingsstelsel. Daarbinnen staat het hen echter vrij om de huurprijs vast te stellen.
Op welke manier gaat u garanderen dat deze en andere woningcorporaties nooit meer voorrang geven aan statushouders?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 valt het toewijzingsbeleid van vereniging «Samenwerking» niet onder mijn beleidsverantwoordelijkheid aangezien het geen toegelaten instelling is. Wanneer het sociale huurwoningen betreft, verhuurd door toegelaten instellingen, ligt dit anders. In de Huisvestingswet is geregeld dat gemeenten met een huisvestingsverordening hierin kunnen vastleggen dat een aantal groepen woningzoekenden voorrang krijgt bij toewijzing van een sociale huurwoning. Indien een gemeente een huisvestingsverordening heeft, is zij verplicht vergunninghouders aan te wijzen als woningzoekenden met voorrang.
De motie van het lid Van der Linde (VVD) verzoekt deze automatische urgentiebepaling voor vergunninghouders uit de Huisvestingswet te schrappen. Uitvoering gevende aan deze motie heb ik momenteel een wetswijziging in voorbereiding die deze urgentiebepaling schrapt. Dat betekent dat na de wetswijziging gemeenten met een huisvestingsverordening op basis van de lokale woningmarktbehoeften zelf kunnen bepalen of zij vergunninghouders als woningzoekenden met voorrang willen opnemen. Ik verwacht deze wetswijziging dit voorjaar aan de Tweede Kamer te sturen.
Onduidelijkheden rond het door de regering gevoerde asielbeleid |
|
Sybrand van Haersma Buma (CDA), Jesse Klaver (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is de doelstelling van de regering met betrekking tot het terugbrengen van de komst van het aantal vluchtelingen naar de EU? Kan de regering de door haar gewenste daling precies kwantificeren? Zo nee, waarom niet?
Wanneer moet de in vraag 1 benoemde doelstelling van de regering uiterlijk zijn verwezenlijkt? Houdt de regering vast aan de uitspraak van de premier in zijn toespraak in het Europees parlement dat dit «binnen zes tot acht weken» moet gebeuren, wat uiterlijk 16 maart betekent? Zo nee, waarom niet?
Welke consequenties zal de regering verbinden aan het niet tijdig bereiken van de door haar gewenste daling van de instroom van vluchtelingen in de Europese Unie (EU)?
Kunt u uw uitspraak in Buitenhof van 10 januari 2016, dat de vluchtelingencrisis vóór het voorjaar getackeld moet zijn, nader toelichten? Wat verstaat u in dezen onder getackeld»? Hoe bent u voornemens dit te bereiken? Welk resultaat moet zijn bereikt alvorens u het probleem «getackeld» acht?
Welke maximale instroom van asielzoekers in Nederland per week acht de regering in het voorjaar acceptabel? Kunt u aangeven op welke concrete getallen u doelt met de uitdrukkingen «richting nul» en «de nul moet in zicht komen»?1 Zo nee, waarom niet?
Boven welke maximale instroom van asielzoekers zal «ons systeem worden opgeblazen», zoals de Minister van Financiën aankondigde?2 Kunt u nader motiveren op basis van welke berekeningen de Minister van Financiën op deze prognose is uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de «filters» waar u over sprak in de Kamer nader toelichten?3 Kunt u per filter in een tabel uiteenzetten welk beoogd en kwantificeerbaar effect elk van deze filters op de instroom van vluchtelingen in Europa zal hebben, en welk tijdpad u voor de implementatie van elk van deze filters voorziet? Zo nee, waarom niet?
Zoals tijdens het debat 11 februari jl. met uw Kamer besproken, vergt het aanpakken van de vluchtelingenstroom naar Europa verschillende typen maatregelen die onderdeel zijn van een brede Europese aanpak. Zij staan niet op zichzelf, maar hebben een onderlinge relatie. Doordat de oorzaken van migratie sterk beïnvloed worden door externe factoren is het niet mogelijk om effecten van deze maatregelen vooraf te kwantificeren.
Zoals verwoord in de visie van het kabinet op de Europese migratiecrisis6, zet Nederland in de eerste plaats in op het bevorderen van perspectiefvolle opvang in de regio, zoals Jordanië, Libanon en Turkije. Tegelijkertijd zijn maatregelen nodig om te voorkomen dat migranten hun reis naar Europa vervolgen door zich te laten smokkelen vanuit landen aangrenzend aan de Europese Unie. Op dit moment gaat het in het bijzonder om Turkije. Daarnaast zijn maatregelen nodig om onze EU-buitengrenzen te versterken. Vanuit de hotspots in Griekenland en Italië zullen migranten een asielaanvraag moeten indienen, in aanmerking komen voor herplaatsing of moet er worden gewerkt aan terugkeer. Voorkomen moet worden dat irreguliere migranten op eigen initiatief en gelegenheid door Europa reizen, en dienen migranten zonder geldige verblijfsreden te worden teruggestuurd naar hun land van herkomst of een veilig derde land. Daarvoor zijn maatregelen nodig met betrekking tot de binnengrenzen, zoals de intensivering van het Mobiel Toezicht Veiligheid.
Terecht wijzen de vraagstellers op het risico dat de inzet op de beschreven maatregelen als risico heeft dat er een waterbedeffect ontstaat. Het kabinet houdt dit samen met de Europese partners nauwlettend in de gaten om tijdig adequate maatregelen te kunnen treffen.
Kunt u bij uw antwoord op vraag zeven in een aparte kolom ingaan op de waarschijnlijkheid van een optredend waterbedeffect per filter, waarbij de instroom zich zal verplaatsen naar andere grenslanden, en welke consequenties dit heeft voor het netto effect op de instroom van vluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke nationale maatregelen overweegt de regering te nemen als de door de regering gewenste daling van de instroom van asielzoekers naar een maximale instroom van 58.000 in 2016 niet plaatsvindt?4
Op welk moment zal de regering een afweging maken of de door haar gewenste prognose voor de asielinstroom in 2016 in Nederland werkelijkheid wordt, of bijstelling noodzakelijk is?
Het kabinet monitort de ontwikkelingen rond de asielinstroom voortdurend. Deze ontwikkelingen neemt het kabinet mee bij het vaststellen en eventueel bijstellen van de begroting én het beleid door het kabinet.
Welke wijziging in de rijksuitgaven zal moeten plaatsvinden als de door de regering beoogde daling van het aantal asielzoekers niet plaatsvindt, en in plaats daarvan de instroom van asielzoekers zich ontwikkelt naar de ambtelijke prognose van 93.600 asielzoekers voor 2016?
Welke netto wijziging in de rijksuitgaven zal moeten plaatsvinden als de instroom van asielzoekers in Nederland in maart 2016 per week gemiddeld 100 asielzoekers meer bedraagt dan het in vraag 5 en 6 gevraagde maximum in de ogen van de regering?
Welke netto wijziging in de rijksuitgaven zal moeten plaatsvinden als de instroom van asielzoekers in Nederland in maart 2016 per week gemiddeld 100 asielzoekers minder bedraagt dan het in vraag 5 en 6 gevraagde maximum in de ogen van de regering?
Kunt u in een tabel uiteenzetten welke financiële consequenties het zal hebben indien diverse alternatieve instroomprognoses voor 2016, waaronder ten minste een instroom van 20.000, 40.000, 80.000, 100.000 en 120.000, werkelijkheid worden en bij deze diverse scenario’s de specifieke noodzakelijke mutaties in de budgeten van alle organisaties in de vreemdelingenketen en het totaal van deze kosten vermelden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bij uw antwoord op vraag 14 tevens in een aparte kolom aangeven op welke momenten de per scenario beschreven budgetmutaties zullen plaatsvinden indien het scenario zich voordoet? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bij uw antwoord op vraag 14 tevens in aparte kolommen aangeven welke budgetmutaties in de specifieke scenario’s noodzakelijk zijn voor de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in het kader van onderwijs voor asielkinderen, voor de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in het kader van de inzet van politiecapaciteit en voor de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kader van zorguitgaven? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van het aantal incidenten dat heeft plaatsgevonden in asielcentra of de noodopvang in het afgelopen jaar en in hoeveel gevallen daarbij sprake is geweest van aangifte, een strafmaatregel, vervolging of uitzetting?
Bij brief van 30 januari jl.7 heb ik u het overzicht gestuurd van het aantal geregistreerde incidenten met betrekking tot vreemdelingen op- en rondom opvanglocaties van het COA (Centraal Orgaan opvang Asielzoekers).
In het overzicht staat dat bij het COA in 2015 ruim 8.000 meldingen zijn geregistreerd. Bij ruim 5.000 ging het om overtredingen van de huisregels van het COA, zoals het niet schoonmaken van de eigen kamer, de brandmelder afplakken, of geluidsoverlast veroorzaken. Bij ruim 1.300 meldingen van het COA ging het om fysieke agressie zoals schoppen of slaan. De meldingen zijn naar aard en omvang dus zeer divers. In totaal heeft de politie 4.460 meldingen op COA-locaties geregistreerd. De meldingen zijn ook hier zeer uiteenlopend. Het soort incidenten dat de politie heeft genoteerd, varieert van verloren ID-papieren, diefstal en overlast tot bijvoorbeeld drugs, grote vechtpartijen of mensenhandel. Ook kunnen er valse meldingen bij zitten. In die gevallen is de politie wel opgeroepen, maar bleek assistentie door de politie niet (meer) nodig.
Bij de publicatie is toegezegd dat een dergelijk overzicht vanaf heden halfjaarlijks wordt uitgebracht. Het eerstvolgende overzicht ontvangt u naar verwachting in september 2016.
In het geval dat de asielinstroom hoger uitvalt dan de door de regering gehanteerde prognose van 58.000 asielzoekers, uit welke begrotingsposten is de regering dan voornemens de meerkosten te dekken? En in het geval de regering kiest om deze eventuele meerkosten te dekken uit de programmalijnen voor ontwikkelingssamenwerking (OS) zoals bij eerdere mutaties, op welke OS-programmalijnen en begrotingsartikelen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bent u dan voornemens te korten en hoeveel?
Is het organiseren van een kerende veerboot van Griekenland naar Turkije, zoals beschreven in het plan-Samsom, onderdeel van de inzet van het kabinet in haar internationale overleggen? Zo ja, op welke termijn dient dit gerealiseerd te worden?
Turkije heeft tijdens de EU-Turkije Top van 7 maart jl. voorgesteld alle irreguliere migranten die vanuit Turkije aankomen op de Griekse eilanden terug te nemen.
Het kabinet verwelkomt dit voorstel van Turkije. Een daadwerkelijke terugname van alle irreguliere migranten die aankomen op de Griekse eilanden door Turkije zou betekenen dat het businessmodel van de smokkelaars wordt ontmanteld en de gevaarlijke overtocht in gammele bootjes wordt ontmoedigd.
Tijdens het debat op 15 maart jl. ter voorbereiding op de Europese Raad van 17 en 18 maart is besproken hoe het voorstel in de praktijk zou moeten worden toegepast. Daarnaast heeft de Commissie op 16 maart jl. een mededeling gepresenteerd waarin wordt uitgewerkt hoe dit vorm moet worden gegeven. Dit zal ook onderdeel zijn van de besprekingen tijdens de Europese Raad van 17 en 18 maart. Over de uitkomsten van de Europese Raad zult u via de gebruikelijke weg worden geïnformeerd, waarbij ook een appreciatie zal worden gegeven van de desbetreffende mededeling van de Commissie.
Op welke termijn verwacht de regering Turkije te kunnen aanmerken als veilig land? In hoeverre is het refoulementbeginsel daarbij bepalend?
Bij de term «veilig land» moet een onderscheid worden gemaakt naar «veilig land van herkomst» en «veilig derde land». Het eerste principe betreft landen die in het algemeen als veilig kunnen worden aangemerkt voor onderdanen of voormalig ingezetenen. Een «veilig derde land» is een land, anders dan het land van herkomst, dat over het algemeen veilig is en waar de aanvrager redelijkerwijs bescherming kan vragen, op grond van een voldoende band die hij met dat land heeft.
Voor beide principes is in de Procedurerichtlijn vastgelegd aan welke voorwaarden moet zijn voldaan.
Voor de beoordeling of een land kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst moet onder meer rekening worden gehouden met de wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast, de naleving van de mensenrechtenverdragen, de naleving van het beginsel van non-refoulement en het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van de rechten en vrijheden in voornoemde mensenrechtenverdragen.
Een «veilig derde land» is een land waarin een vreemdeling niet wordt onderworpen aan vluchtelingrechtelijke vervolging, geen risico op een behandeling strijdig aan de rechten zoals verwoord in artikel 3 EVRM bestaat, het beginsel van non-refoulement wordt nageleefd en waarin de mogelijkheid bestaat om een vluchtelingenstatus te verzoeken en, in geval van erkenning als vluchteling, bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag te ontvangen.
In mijn brief van van 9 februari 2016 over de uitbreiding van de lijst veilige landen van herkomst8 is aangegeven dat in tranches beoordelingen zullen worden gegeven over landen die uw Kamer eerder heeft genoemd. Turkije, Tunesië en Algerije zullen worden meegenomen in de volgende tranche, die is voorzien voor de tweede helft van maart.
Voor wat betreft de vraag of Turkije kan worden gezien als veilig derde land is van belang dat Turkije formeel een regionale beperking kent op de toepassing van het VN Vluchtelingenverdrag. Op grond van nationale wetgeving is het non-refoulementbeginsel evenwel ook van toepassing op vluchtelingen van buiten Europa. Zij kunnen in Turkije de »status van «conditional refugee» krijgen. Bovendien is Turkije als verdragspartij bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EVRM) gebonden aan de verdragsverplichtingen die voortvloeien uit onder meer artikel 3 EVRM.
Als gevolg van de verplichtingen die voortvloeien uit de Visa Roadmap, zal Turkije zijn nationale asielwet- en regelgeving verder in lijn brengen met internationale en Europese standaarden. Op deze gronden heeft Griekenland aangegeven Turkije als veilig derde land aan te merken.
Het kabinet verwelkomt en deelt de uitleg van de Commissie dat het voor de toepassing van het concept van «veilig derde land» niet noodzakelijk is dat het desbetreffende derde land het VN Vluchtelingenverdrag al dan niet met geografische beperking heeft geratificeerd. Er dient wel toegang tot internationale bescherming te zijn en deze moet in lijn zijn met de vereisten zoals verwoord in het VN Vluchtelingenverdrag. De appreciatie van de Europese Commissie is natuurlijk ook relevant in deze, en uit de Mededeling van de Commissie van 10 februari zijn ook stappen in deze richting af te leiden. Mede in dit licht wordt geïnvesteerd in de relaties met Turkije en in de opvangfaciliteiten en andere omstandigheden van vluchtelingen daar.
Heeft de verslechterde mensenrechtensituatie in Turkije invloed op de beslissing om Turkije als veilig land aan te merken?
Zie antwoord vraag 20.
Komen er binnenkort nog meer landen, zoals bijvoorbeeld Tunesië en Algerije, op de lijst van veilige landen te staan?
Zie antwoord vraag 20.
Kunt u een overzicht geven van de concrete maatregelen die het kabinet neemt om de terugkeer naar landen op de veilige herkomstlijst te effectueren?
Met de meeste van deze landen bestaan goede afspraken die kunnen worden uitgevoerd. Er is echter ook een aantal landen waarmee de terugkeersamenwerking moeizaam verloopt. Dat geldt overigens niet alleen voor Nederland, maar voor veel lidstaten van de Europese Unie. Voor deze landen (Ghana, Marokko, Senegal) wordt in EU verband gewerkt aan maatwerkpakketten met positieve – en indien nodig – negatieve prikkels om die samenwerking te verbeteren. Met India wordt in EU-verband onderhandeld over een Gemeenschappelijke Agenda voor Migratie en Mobiliteit waarvan terugkeer deel uitmaakt.
Sinds 1 maart 2016 wordt de asielaanvraag van vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land dat is aangemerkt als veilig land van herkomst behandeld in een versnelde procedure (spoor 2 in het zogeheten sporenbeleid). De asielzoeker krijgt in deze procedure één gehoor, waarin hij tevens kan aangeven waarom zijn herkomstland voor hem niet veilig is. Als de aanvraag op deze grond wordt afgewezen, krijgt de asielzoeker de aanzegging om Nederland onmiddellijk te verlaten. Door het onthouden van een vertrektermijn kan eerder aan het daadwerkelijke vertrek worden gewerkt, waarbij zelfstandig vertrek voorop staat maar gedwongen vertrek indien mogelijk niet uitgesloten is.
Kunt u bevestigen dat het kabinet misbruik van terugkeerrelingen die het IOM aanbiedt, niet tolereert? Hoe wordt misbruik voorkomen, in het bijzonder wanneer het landen betreft die tevens geplaatst zijn op de nationale lijst met veilige landen?
Terugkeer is een van de beleidsprioriteiten van dit kabinet. Mensen die geen recht op verblijf (meer) hebben moeten Nederland verlaten. De ondersteuning van zelfstandig vertrek uit Nederland is een essentieel onderdeel van het terugkeerbeleid en draagt bij aan het bieden van een nieuwe en bestendige toekomst voor de vreemdeling in zijn eigen land. De meeste vreemdelingen vertrekken zelfstandig, nu ze op deze manier met opgeheven hoofd kunnen terugkeren met ondersteuning (financieel en in natura); bij gedwongen vertrek is er een grotere afhankelijkheid van het land van herkomst.
Vanzelfsprekend is het niet de bedoeling dat deze ondersteuning leidt tot een aanzuigende werking. Het gebruik van de regelingen wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Zodra er signalen zijn van oneigenlijk gebruik, wordt dat nader onderzocht en indien van toepassing worden onderdanen uit die landen uitgesloten van ondersteuning. Alle veilige Europese landen zijn reeds uitgesloten van terugkeerondersteuning, omdat zij vrijgesteld zijn van de visumplicht. Overigens blijft de asielinstroom uit deze visumvrije landen in sommige gevallen toch hoog, terwijl de vreemdelingen uit die landen niet meer in aanmerking komen voor terugkeerondersteuning. Er kunnen dus ook andere redenen ten grondslag liggen aan de keuze voor Nederland. Voor alle overige landen wordt zoals aangegeven constant bekeken of aanpassing van beleid nodig is.
Wat zijn de actuele cijfers van instroom van vluchtelingen in Europa per week, uitgesplitst in land van aankomst en nationaliteiten van vluchtelingen?
De vreemdelingenketen beschikt niet over de door u gevraagde informatie op weekbasis, en – voor zover bekend – wordt deze informatie niet op een eenduidige wijze bijgehouden door andere instanties zoals de UNHCR.
Informatie over de instroom op weekbasis staat op de website van UNHCR (http://data.unhcr.org/mediterranean/country.php?id=83), echter deze informatie ziet uitsluitend op de instroom via Griekenland. De site vermeldt de instroom via Italië uitsluitend op maandbasis. Daarnaast gaan de gegevens niet terug tot 2012.
De door u gevraagde informatie is wel beschikbaar op maandbasis, op de website van Eurostat (http://ec.europa.eu/eurostat/data/database). Gezien de zeer grote hoeveelheid data waar u om vraagt, is het niet goed mogelijk deze informatie op een handzame wijze weer te geven in een kamerbrief. Daarom verwijs ik u naar de voornoemde websites.
Om u een beeld te geven van de verhouding van de migratiestromen over de jaren 2012–2016, geef ik hieronder de immigratie in deze jaren over de maanden december en januari.
Hoe verhouden de in vraag 25 gevraagde cijfers zich met de cijfers van dezelfde periode in het voorgaande jaar, en de dezelfde periode in 2014, 2013 en 2012?
Zie antwoord vraag 25.
Welk niveau van daling van de komst van vluchtelingen naar Griekenland vanuit Turkije moet zijn bereikt voordat resettlement vanuit Turkije naar de EU zal plaatsvinden?
Tijdens EU-Turkije Top van 7 maart jl. heeft Turkije het voorstel gedaan dat in ruil voor het overnemen door Turkije van alle irreguliere migranten die aankomen op de Griekse eilanden, de EU onder andere zich zal inspannen om een gelijk aantal Syrische vluchtelingen vanuit Turkije te hervestigen. In eerste instantie zal dit gerelateerd zijn aan het aantal Syrische vluchtelingen dat door Turkije vanuit Griekenland wordt overgenomen na irreguliere aankomst in Griekenland. Op termijn zal dit worden vervangen door een duurzaam humanitaire toelatingsprogramma van vluchtelingen vanuit Turkije zoals in een aanbeveling van de Commissie gepresenteerd, met als belangrijkste voorwaarde dat eerst een significante en duurzame daling van de irreguliere instroom naar de EU moet zijn gerealiseerd.
Welke maatregelen is de regering voornemens te implementeren om uit te komen op de gewenste instroom van 58.000 asielzoekers of minder in Nederland over 2016? Kunt u per maatregel een tijdpad aangeven voor de implementatie en uitvoering ervan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u per maatregel in uw antwoord op vraag 28 in een tabel aangeven wat het effect van de maatregel op de instroom van asielzoekers precies zal zijn en wanneer dit effect bereikt zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bij de in vraag 14 gevraagde tabel over de instroomscenario’s in een aparte kolom aangeven welke consequentie de scenario’s zouden hebben op het aantal benodigde (crisis)noodopvang plekken? Zo nee, waarom niet?
Op 27 november 20159 hebben gemeenten, provincies en Rijk een bestuursakkoord gesloten in het kader van de verhoogde asielinstroom. In het Bestuursakkoord zijn, kort gezegd, de volgende afspraken gemaakt over (nood-)opvangplekken:
Daarnaast spant het COA zich in additionele opvangplekken te realiseren.
Bij de totstandkoming van het bestuursakkoord is rekening gehouden met een mogelijke asielinstroom van 93.600, op basis van de prognose van de asielinstroom uit de Meerjaren Productie Prognose (MPP). Weliswaar neemt het kabinet maatregelen om de instroom te beperken, maar de vreemdelingenketen heeft de gelegenheid gekregen om zich voor te bereiden op een situatie dat de maatregelen onverhoopt niet het gewenste effect hebben. Ook bij de afspraken in het bestuursakkoord over extra opvangplekken is met een hogere instroom rekening omdat het organiseren van opvangplekken immers tijd kost en er moet worden voorkomen dat er direct tekorten ontstaan.
Het is niet goed doenlijk voor alle genoemde scenario’s met zekerheid de consequenties voor het aantal (nood-)opvangplekken te berekenen. Er is immers sprake van vele onzekere factoren. Denk hierbij niet alleen aan de omvang van de totale instroom, maar ook bijvoorbeeld aan de verdeling over het jaar (seizoenspatroon), de samenstelling van de instroom (sommige nationaliteiten, bijvoorbeeld asielzoekers uit veilige landen, kunnen snel uitstromen uit de opvang), de timing van beschikbaar komen van de benodigde opvangcapaciteit, en het tempo van de uitstroom (naar huisvesting dan wel terugkeer). Bovendien is de MPP een prognose, en geen exacte wetenschap. Weliswaar staat in het het Asieldashboard (zie het antwoord op vraag10 een tabel over het aantal benodigde (nood-)opvangplekken, maar deze tabel is indicatief van aard.
Kunt u een becijfering geven van de reeds opgelopen economische schade door de verscherpte grenscontroles die Nederland heeft ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 8 februari 201611 heb ik u geïnformeerd over de intensievere MTV-controles (Mobiel Toezicht Veiligheid) die de Koninklijke Marechaussee uitvoert aan de binnengrenzen. Deze controles vinden plaats op basis van risicoanalyses. De transportsector heeft aandacht gevraagd voor de economische gevolgen van deze verscherpte controles. We zijn daarover met hen in gesprek om de controles zo in te richten dat de economische gevolgen beperkt blijven. De Europese Commissie heeft een berekening gemaakt van de mogelijke schade bij herinvoering van grenscontroles. Daarvoor verwijs ik u graag naar mijn brief van 8 maart 2016 over de Commissiemededelingen van 4 maart 2016 onder andere over het functioneren van het Schengensysteem.
Is het voor het kabinet bespreekbaar dat één of meerdere landen uit de Schengenzone worden gezet als onderdeel van een aanpak van de vluchtelingencrisis? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief van 17 februari 201612. Daarin is uitvoerig weergegeven welke procedure er geldt wanneer lidstaten in gebreke blijven ten aanzien van de bewaking van de gezamenlijke buitengrens.
Kunt u de verschillende mogelijkheden die Nederland heeft om de nationale grensbewaking te verscherpen uiteenzetten in een tabel, en bij elke mogelijke maatregel becijferen wat de economische schade voor Nederland zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft er vooralsnog voor gekozen om het reeds bestaande MTV te intensiveren binnen de mogelijkheden die die vreemdelingenwet biedt. Het alternatief is het herinvoeren van de binnengrenscontroles op basis van de Schengen Grenscode. Deze maatregelen dienen evenredig te zijn met de bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Daarmee is het op dit moment niet mogelijk een eenduidige inschatting te geven van de potentiële economische schade voor Nederland bij het herinvoeren van de binnengrenscontroles. Dit zal immers afhangen van de actuele situatie en te nemen maatregelen.
Op welk moment verwacht u dat de hotspots in Griekenland volledig operationeel zullen zijn? Welke maatregelen neemt de regering om dit verder te bespoedigen?
Op 4 maart 2016 heeft de Commissie een nieuw voortgangsrapport uitgebracht over de implementatie van de hotspotaanpak in Griekenland. De bijlage van het rapport bevat een update van de stand van zaken hotspots in Griekenland van 10 februari 201613.
Er zijn volgens de Commissie nu in totaal vier hotspots operationeel in Griekenland, hoewel er nog wel extra inspanningen moeten worden geleverd opdat deze hotspots op volle kracht kunnen gaan werken. Tevens is de vijfde (en laatste hotspot) gedeeltelijk operationeel geworden op 4 maart 2016. Het kabinet is blij dat de geplande hotspots in Griekenland nu allemaal ingericht zijn, maar vindt het belangrijk dat de hotspots op korte termijn volledig op sterkte zijn. Hoewel uit de voortgangsrapportage blijkt dat er op meerdere fronten vooruitgang is geboekt, gaat dit langzamer dan eerder is gemeld. Het kabinet vindt het daarom van belang dat Griekenland, met de hulp van de Europese agentschappen en de lidstaten, de aanbevelingen van de Commissie snel opvolgt. Nederland heeft hier zelf al een aanzienlijke bijdrage aan geleverd met het Border Security Team op Chios waarover ik uw Kamer al eerder heb geïnformeerd14.
Hoeveel asielzoekers zijn momenteel in Nederland geregistreerd, wier aanvraag nog niet in behandeling is genomen?
Op dit moment (stand van zaken begin week15 hebben bij benadering 15.400 personen een asielaanvraag ingediend waarvan de asielinhoudelijke behandeling nog niet is gestart.
Hoeveel extra budget zou de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nodig hebben om, uitgaande van een instroom van 58.000 asielzoekers in Nederland over 2016, nog dit jaar de gemiddelde wachttijd voor het in behandeling nemen van een asielverzoek terug te brengen naar 6 maanden of minder?
Hoeveel extra budget zou de IND nodig hebben om, uitgaande van een instroom van 93.600 asielzoekers in Nederland over 2016, nog dit jaar de gemiddelde wachttijd voor het in behandeling nemen van een asielverzoek terug te brengen naar 6 maanden of minder?
Indien extra budget zou worden beschikbaar gesteld voor de IND om de gemiddelde wachttijd voor het in behandeling nemen van een asielverzoek terug te brengen naar 6 maanden of minder, uiterlijk wanneer zou de IND voldoende capaciteit kunnen hebben om dit te realiseren?
Er zijn afgelopen jaar al zo’n 300 fte extra aangetrokken. Daarnaast is de IND op sommige locaties gaan horen en verder wordt er nu ook in het weekend gewerkt. Ook het snel beslissen in kansloze aanvragen zal effect hebben. De ruimte om de IND-capaciteit te laten groeien is ook in kwalitatieve zin niet onbeperkt. Dit is er in gelegen dat, om de vereiste kwaliteit te kunnen waarborgen, er een redelijke balans moet zijn tussen het aantal nieuwe medewerkers en het aantal ervaren medewerkers. Financiële middelen vormen dan ook niet de beperking om tot verdere besliscapaciteit te komen. Steeds wordt bezien welke besliscapaciteit nodig is en of er mogelijkheden zijn deze aan te passen.
Kunt u verklaren waarom volgens berichtgeving van het NRC en Reporter Radio het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en het Ministerie van Veiligheid en Justitie uitgaan van een instroomprognose van 93.600 in 2016?5 Hoe verhoudt zich dit tot de door het kabinet gehanteerde prognose van 58.000 asielzoekers?
Zoals eerder in deze beantwoording is aangegeven is in het najaar een MPP vastgesteld die uitging van een instroom van 93.600 asielzoekers. De kabinetsinzet is erop gericht de instroom te beperken, ten minste tot een niveau vergelijkbaar met 2015, te weten 58.000. Het kabinet gaat bij de begroting dan ook uit van een instroom van 58.000.
Zekerheidshalve krijgt de vreemdelingenketen echter de gelegenheid om zich voor te bereiden op een situatie dat de maatregelen onverhoopt niet het gewenste effect hebben. Hierbij wordt gewerkt met de prognose van de MPP. Bij de afspraken over extra opvangplekken in het bestuursakkoord is om diezelfde reden met de prognose van de MPP rekening gehouden. Het organiseren van opvangplekken kost immers tijd en er moet worden voorkomen dat er direct tekorten ontstaan als de instroom onverhoopt hoger uitvalt.
Acht u het wenselijk voor het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen onder de bevolking dat de overheid een andere instroomprognose hanteert dan door de regering naar buiten wordt gecommuniceerd? Zo ja, waarom?
De lijn van het kabinet is op dit punt steeds helder geweest, zoals ook uiteengezet is in de brief van 21 januari 2016 aan uw Kamer17 Het bestaan van de MPP als instrument voor de vreemdelingenketen laat onverlet dat het kabinet gehouden is om waar nodig maatregelen te nemen om zo de asielinstroom te beïnvloeden. Vervolgens ligt het voor de hand om bij het communiceren van een asielprognose daarmee ook rekening te houden. Het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen zou juist niet gediend zijn bij het neerzetten van het beeld dat het kabinet op dat onderdeel geen ambitie of invloed heeft.
Bent u bereid de notulen van de Landelijke Regietafel Verhoogde Asielinstroom van 11 februari 2016 openbaar te maken, nu de NRC hierover beschikt? Zo nee, waarom niet?
De landelijke regiegroep is nog niet bijeengekomen in dezelfde samenstelling als op 11 februari 2016, d.w.z. met burgemeesters en bewindslieden. Hierdoor is het verslag van de vergadering van 11 februari nog een concept. Het is nadrukkelijk met dat voorbehoud dat ik uw Kamer hieronder vermeld wat er over de prognose van de asielinstroom in het conceptverslag staat vermeld:
«DGVZ geeft aan dat...:
Er zijn verschillende instroomprognoses. Ook de vreemdelingenketen heeft een
prognose gemaakt, te weten 93.600 (de Meerjaren Productie Prognose, of MPP). Het kabinet vindt deze instroom echter ongewenst vanwege de zware belasting voor de samenleving, en neemt daarom maatregelen om de instroom te beperken tot een niveau vergelijkbaar met 2015, te weten 58.000; hier gaat het kabinet bij de begroting dus ook vanuit. Zekerheidshalve krijgt de vreemdelingenketen echter de gelegenheid om zich voor te bereiden op een situatie dat de maatregelen onverhoopt niet het gewenste effect hebben en de instroom hoger uitvalt. Hierbij wordt gewerkt met tranches van ongeveer 20.000 bovenop 58.000. Dit betekent dat de operationele diensten (IND, COA etc.) uitgaan van de eerder genoemde MPP-prognose van 93.600, onder meer bij de planning van opvangplekken. Ook bij de afspraken over extra opvangplekken in het bestuursakkoord is dus met hogere instroom rekening gehouden. Begin april komt er een nieuwe instroomprognose.»
Overigens wil ik uw Kamer laten weten dat – anders dan bij bovenbedoelde bijeenkomst gemeld werd – er in april geen nieuwe instroomprognose komt. Een nu op te stellen prognose zou met te veel onzekerheden zijn omgeven
Bent u bereid het interne stuk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie uit januari, waarin wordt gecommuniceerd dat het ministerie uitgaat van een prognose van 93.000 asielzoekers in 2016, te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Ik neem aan dat het NRC Handelsblad doelt op het «Asieldashboard» van 19 januari 2016. Bijgaand treft u het stuk aan.18
Waarom wordt in het bestuursakkoord met gemeenten en provincies uitgegaan van 93.600 asielzoekers in 2016, terwijl de regering uitgaat van 58.000 asielzoekers? Hoe verklaart u deze discrepantie en acht u deze wenselijk?
Zie antwoord vraag 39.
Kunt u, gelet op de omvang van dit informatieverzoek, uiterlijk 15 maart 2016 de antwoorden op deze vragen aan de Kamer zenden?
Ik heb uw Kamer deze antwoorden zo snel als mogelijk doen toekomen.
Het artikel 'Cipier met mes aangevallen' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cipier met mes aangevallen»1 en berichten van eerder deze week met als kop «Boeven de baas in de bajes»2 en het artikel «wie bewaakt de bewakers»?3
Ja.
Wat is uw reactie op deze zorgelijke berichten?
Op 3 maart jl. stuurde ik uw Kamer de antwoorden op de vragen van de leden Helder (PVV), Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA) naar aanleiding van de artikelen «Boeven de baas in de bajes», «Bewaarders verraden cel-inspecties» en «Wie bewaakt de bewakers» uit de Telegraaf van respectievelijk 22 en 23 februari 2016. Hoewel de in deze artikelen geuite beweringen niet worden herkend in mijn organisatie, heb ik de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) toch gevraagd haar onderzoek naar integriteit te vervroegen. Integriteit binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) moet namelijk niet in twijfel getrokken kunnen worden.
Op maandag 29 februari jl. heeft een gedetineerde in de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen aan den Rijn getracht een medewerker te steken met een bot, afgerond mes, een zogeheten smeermes, dat tot de standaard cel-inventaris behoort. Door passend optreden van de medewerker is dit niet gelukt en liep hij slechts een lichte verwonding op. De gedetineerde is vervolgens geboeid afgevoerd en is uiteindelijk overgeplaatst naar een strafcel in een andere PI. Op een andere afdeling in de PI Alphen aan den Rijn heeft op diezelfde dag een gedetineerde een medewerker in het gezicht geslagen. De betrokken gedetineerde is – met behulp van collega’s – in een strafcel geplaatst en is inmiddels overgeplaatst naar een andere PI. Vier gedetineerden die later die dag bij het executief personeel terugkwamen op het laatstgenoemde incident en daarmee de orde verstoorden, zijn door het Intern Bijstand Team (IBT) in strafcellen geplaatst. De gedetineerden hebben zich hierbij niet verzet.
Beide personeelsleden hebben hun werkdag af kunnen maken, na gezien te zijn door de medische dienst.
Hebben inderdaad gevechten plaatsgevonden tussen gedetineerden en bewakers in de gevangenis in Alphen aan den Rijn en zo ja, hoe heeft dit kunnen plaatsvinden? Welke maatregelen heeft u, al dan niet in afwachting van nader strafrechtelijk onderzoek, getroffen ter bescherming van het personeel en de mede-gedetineerden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komen in het gevangeniswezen geweldsincidenten voor, al dan niet door gebruikmaking van messen? Is er reden naar aanleiding daarvan, beleid te maken cq. aan te passen?
De cijfers over de geweldsincidenten in het gevangeniswezen worden jaarlijks gepubliceerd in «DJI in getal». Uit deze cijfers blijkt dat het aantal fysieke geweldsincidenten tegen personeel per 100 bezette plaatsen is gedaald van 5,5 keer in 2010 tot 3 keer in 2015. Het aantal fysieke geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling per 100 bezette plaatsen is gedaald van 7,9 keer in 2010 tot 7,0 keer in 2015.
Bij binnenkomst in de PI’s worden gedetineerden gedurende twee weken gescreend en geobserveerd. Hierbij wordt onder andere gekeken naar eventuele veiligheidsrisico’s en zorgbehoeftes. In beginsel worden gedetineerden op de reguliere afdeling geplaatst, tenzij uit eerdergenoemde screening en observatie blijkt dat er een verhoogd veiligheidsrisico bestaat, dan wel dat er sprake is van een zorgbehoefte. Indien er een verhoogd veiligheidsrisico bestaat, wordt een gedetineerde op een afdeling met een hoog veiligheidsniveau geplaatst, zoals bijvoorbeeld de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden.
Om op elke afdeling de interne veiligheid te waarborgen, worden voor de medewerkers van DJI opleidingen, trainingen en oefeningen georganiseerd. Verder zijn er richtlijnen, maatregelen en protocollen opgesteld, waarin is vastgelegd hoe moet worden gehandeld bij onveilige situaties. Daarnaast is er binnen DJI een IBT dat een aanvullende bijdrage levert aan de veiligheid van medewerkers, justitieel ingeslotenen en de organisatie als geheel. De inzet van een IBT vindt plaats in situaties waarbij de veiligheid in het geding is of dreigt te zijn en deze niet op een gepaste wijze met de gebruikelijke middelen door de executieve medewerkers beheersbaar gehouden of gemaakt kan worden. Tot slot kan de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid van de Dienst Vervoer & Ondersteuning, waar nodig, ingezet worden voor zoekacties, ordehandhaving, evacuaties en ziekenhuisbewakingen.
Gelet op bovengenoemde cijfers en de reeds bestaande middelen ten aanzien van het borgen van de veiligheid, zie ik op dit moment geen aanleiding om nadere maatregelen te nemen.
Wat is uw reactie op de stelling in bovengenoemde artikelen dat criminelen over wapens, telefoons en drugs zouden beschikken? Als dit klopt, hoe kan dit en tot welke maatregelen leidt dit? Hoe wordt voorkomen dat contrabande de gevangenis in wordt gesmokkeld? Komt corruptie voor en hoe wordt dit tegen gegaan en aangepakt?
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de eerdergenoemde vragen van de leden Helder (PVV), Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA), heeft binnen de inrichtingen het handhaven van de orde en veiligheid, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden, de hoogste prioriteit. Cruciaal hierbij is het in acht nemen van de zogeheten penitentiaire scherpte. Om te voorkomen dat contrabande de PI’s binnen komt, wordt door de medewerkers van DJI onder meer gebruik gemaakt van detectiepoorten en zogeheten bagagedoorlichtingssystemen. Verder wordt in de PI’s gewerkt met aanwezigheidscontroles van gedetineerden, reguliere en onaangekondigde cel-inspecties en urinecontroles. Voor de opsporing van drugs worden daarnaast ook drugshonden ingezet en voor opsporing van telefoons wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde Mobifinder. Voor al deze toezichtmaatregelen zijn werkinstructies opgesteld. Het in acht nemen van deze werkinstructies wordt dagelijks aan de hand van een checklist gecontroleerd. Daarnaast vinden op iedere afdeling twee maal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirecteur die waar nodig maatregelen treft. Ondanks alle preventieve en repressieve maatregelen kan het voorkomen dat tijdens cel-inspecties contrabande wordt aangetroffen.
Integriteit is een belangrijk onderwerp in elke inrichting. Dat begint al bij de werving en selectie van medewerkers. Om in dienst te kunnen treden bij DJI dient een aspirant medewerker van DJI een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG voor een potentiële werknemer in een inrichting of voorziening van DJI, wordt het justitiële verleden van de aspirant werknemer tot 30 jaar terug onderzocht, in plaats van de standaard 4 jaar. Ik onderzoek de mogelijkheid van invoering van een periodiek heronderzoek.
Daarnaast beschikt DJI over een Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). Dit bureau registreert integriteitsschendingen, voert verkennende, feiten- en disciplinaire onderzoeken uit, stelt onderzoeksrapporten op, doet aangifte(n) en adviseert het bevoegd gezag. Alle meldingen over niet-integer gedrag van medewerkers worden door BVI zorgvuldig in behandeling genomen. Niet-integer gedrag wordt niet geaccepteerd. In sommige gevallen hebben onderzoeken geleid tot maatregelen, waaronder een disciplinaire straf of strafontslag.
Gelet op het bovenstaande zie ik vooralsnog geen aanleiding om over te gaan tot aanvullende maatregelen.
Beschikken de gevangenissen in Nederland over voldoende mogelijkheden en middelen teneinde smokkel tegen te gaan? Welke verbeteringen zijn wenselijk c.q. noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben de bewakers in de gevangenis van Alphen aan den Rijn voldoende ruimte en mogelijkheden bij de eigen directie om hun zorgen neer te leggen?
Zoals ik ook heb aangegeven in eerdergenoemde antwoorden op de Kamervragen van de leden Helder (PVV), Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA), kan een medewerker een misstand, zorg of signaal melden bij zijn direct leidinggevende. Die is gehouden een dergelijke melding goed af te doen. De leidinggevende dient voorts zorg te dragen voor een veilig klimaat voor de melder, indien nodig voor een goed (feiten)onderzoek en een goede afwikkeling van de zaak.
Mocht de melding de leidinggevende betreffen of er geen vertrouwen zijn bij de melder dat de melding goed wordt opgepakt, dan kan de melder zich ook richten tot het naast hoogste bevoegd gezag, de leidinggevende van de leidinggevende en uiteindelijk tot de secretaris-generaal. Daarnaast staat de mogelijkheid open zich buiten de organisatie te richten tot de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO).
De melder kan zich te allen tijde wenden tot een vertrouwenspersoon om hem bij te staan in het proces van de melding. De vertrouwenspersoon kan de melder van begin tot eind bij het proces begeleiden en mede zorgdragen voor het veilige klimaat en goede afhandeling van de melding. Mocht de casus zodanig zijn dat de melder anoniem wenst te blijven, dan kan de vertrouwenspersoon de melding doen bij het bevoegd gezag zonder de identiteit van de melder kenbaar te maken.
Ten slotte kan de melder, met of zonder vertrouwenspersoon zich binnen het Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) richten tot het meldpunt dat beheerd wordt door de integriteitcoördinator, indien er geen vertrouwen is in of bekendheid met de andere mogelijkheden. Deze mogelijkheid is binnen VenJ ingesteld om medewerkers zo goed mogelijk in de gelegenheid te stellen een misstand te melden.
Zodra via een van bovengenoemde mogelijkheden melding wordt gedaan van een mogelijke integriteitsschending, wordt door het bevoegd gezag hier onderzoek naar gedaan en worden – zo nodig – maatregelen genomen.
Zoals blijkt uit de berichten in de media, wordt in de praktijk niet altijd gebruik gemaakt van de verschillende mogelijkheden binnen V&J om zorgen, signalen en misstanden kenbaar te maken. Ik heb reeds naar aanleiding van de artikelen «Boeven de baas in de bajes» en «Bewaarders verraden cel-inspecties» uit de Telegraaf van 22 februari 2016 DJI gevraagd haar medewerkers nogmaals attent te maken op deze mogelijkheden.
Hoe en waar kunnen personeelsleden van de dienst justitiële inrichting terecht indien zij aanlopen tegen gevaarlijke of zelfs met de wet strijdig zijnde situaties? Zijn bijvoorbeeld vertrouwenspersonen aanwezig? Wat is het beleid op dit vlak?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u duiden wat is toegestaan in het contact tussen personeel en gedetineerden?
Ook binnen detentie dienen de fatsoensnormen in acht te worden genomen die gebruikelijk zijn in het maatschappelijk verkeer in de vrije maatschappij. Mondelinge en fysieke agressie worden niet geaccepteerd. Op dergelijk gedrag worden betrokkenen aangesproken en waar nodig worden straf- of disciplinaire maatregelen getroffen.
Welke disciplinaire maatregelen kunnen worden overwogen indien het personeel de regels overtreedt ten gunste van gedetineerden, bijvoorbeeld het verraden van celinspecties?
In het Algemeen Rijksambtenarenreglement zijn de disciplinaire straffen voor ambtenaren, waaronder ook de medewerkers van DJI vallen, neergelegd. In het geval van plichtsverzuim kan gekozen worden voor berisping (de lichtste straf), overplaatsing, vermindering van salaris, het terugzetten in salaris en ontslag (de zwaarste straf).
Wat is in het algemeen het beleid als het gaat om celinspecties? Hoe gaat dat in zijn werk?
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de eerdergenoemde vragen van de leden Helder (PVV), Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA), worden er onaangekondigde cel-inspecties uitgevoerd, waarbij onder meer controle plaatsvindt op deuren, ramen, tralies, hang- en sluitwerk, hygiëne, vernielingen, defecten en verboden goederen. Tijdens uitgebreidere cel-inspecties bij grootschalige spitacties of bij vermoedens van aanwezigheid van contrabande worden onder meer gecontroleerd: celwanden, roosters, holle ruimtes, meubilair, matrassen, verlichting en kleding (op naden, zomen, banden, zakken, kragen). Als uit de cel-inspecties blijkt dat er verboden goederen zijn aangetroffen, wordt er een rapport tegen de gedetineerde opgemaakt en worden er al naar gelang de aard van de aangetroffen verboden goederen sancties getroffen.
Indien smokkelwaar wordt aangetroffen, wat zijn dan de sancties tegen de bewuste gedetineerde? Acht u deze afdoende of is er aanleiding actie op dit vlak te ondernemen?
Binnen de muren van DJI is het in het bezit hebben, het verhandelen of het gebruiken van drugs niet toegestaan. Wanneer contrabande wordt aangetroffen bij een gedetineerde kunnen, al naar gelang de aard en de omvang van de aangetroffen goederen, de volgende sancties volgen: afzondering in eigen cel of in een strafcel, het intrekken van verlof, degradatie van het plusprogramma naar het basisprogramma en het uitsluiten van promotie naar een regime met meer vrijheden of een penitentiair programma. Bij strafrechtelijke feiten wordt aangifte gedaan.
Mij is niet gebleken dat deze mogelijkheden ontoereikend zouden zijn. Daarom zie ik geen aanleiding om nadere maatregelen te treffen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg inzake het gevangeniswezen voorzien op 30 maart aanstaande?
Ja.
117 medewerkers bij het Openbaar Ministerie die berispt of ontslagen zijn na fouten |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «117 medewerkers van het Openbaar Ministerie (OM) berispt of ontslagen na fouten»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat deze cijfers pas werden bekend gemaakt nadat de media een beroep deden op de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB)?
Het Openbaar Ministerie (OM) legt in zijn jaarbericht op transparante wijze verantwoording af over de behaalde resultaten, het gevoerde beleid, de bedrijfsvoering en het integriteitsbeleid. In de jaarverslagen van het OM wordt elk jaar gemeld hoeveel gevallen van integriteitsschendingen zijn onderzocht en vastgesteld, welk type gedragingen het (in hoofdzaak) betrof en welke disciplinaire maatregelen zijn opgelegd. Ook wordt in het jaarbericht gerapporteerd over het integriteitsbeleid in brede zin.
De naar aanleiding van het Wob-verzoek openbaar gemaakte overzichten betroffen de halfjaaroverzichten van het Bureau Integriteit OM (BI-OM).In deze geanonimiseerde overzichten staat een korte beschrijving van alle vermoedelijke integriteitschendingen die het betreffende half jaar binnen het OM zijn geconstateerd, alsmede de wijze van afhandeling daarvan. Deze overzichten worden sinds enkele jaren gepubliceerd op het intranet van het OM en onder de aandacht gebracht in interne nieuwsbrieven. Achterliggende gedachte bij de overzichten is dat meer open communicatie over integriteitschendingen intern een lerende werking heeft en de transparantie van het integriteitsbeleid vergroot.
Het OM zal in het vervolg jaarlijks in aanvulling op het jaarbericht de BI-OM-overzichten actief publiceren.
Kunt u toezeggen de Kamer jaarlijks te rapporteren over integriteitsscheidingen bij alle departementen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te rapporteren over dergelijke gegevens die betrekking hebben op alle departementen.
Kunt u in een aanvullende rapportage de gegevens van de betrokkenen specificeren naar sekse, etniciteit, functie en schaalniveau en dit vanaf nu in elke rapportage over integriteitsschendingen verwerken? Zo nee, waarom niet?
Een verdere specificatie van de concrete casussen in het overzicht dat het OM openbaar heeft gemaakt, zou kunnen leiden tot identificatie en herkenning van de betrokkenen. Gelet op het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, kan ik die casussen niet verder specificeren.
Hoe waardeert u het aantal van 117 medewerkers dat de fout in is gegaan? Is dit aantal hoger dan in voorgaande jaren?
Het aantal meldingen schommelt rond de 30 à 40 per jaar. In de bewuste periode zijn er 137 meldingen gedaan. Deze integriteitsmeldingen hebben betrekking op een periode van 3,5 jaar en het betreft rechterlijk ambtenaren, rijksambtenaren én stagiairs. In 20 gevallen bleek er na onderzoek geen sprake te zijn van een integriteitschending of bleek de melding geen OM’er te betreffen. De meldingen variëren van het niet registreren van vrije dagen en het ongeoorloofd raadplegen van informatie tot andere incidenten. De overgrote meerderheid betrof lichte vormen van plichtsverzuim – geen strafbare feiten – waartegen disciplinair is opgetreden. Aantal en aard van de integriteitsincidenten worden centraal gemonitord door het BI-OM in het kader van het integriteitsbeleid dat in 2012 is ingezet en dat erop gericht is de alertheid en meldingsbereidheid van OM'ers in integriteitskwesties te vergroten.
Waarom werden deze cijfers pas bekend gemaakt nadat een advocatenkantoor beroep had gedaan op de WOB?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen dergelijke publicaties in het vervolg op een transparantere wijze bekend worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het OM een voorbeeldfunctie heeft en dat dergelijke fouten van medewerkers het vertrouwen in het OM aantasten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Iedere misstap van een medewerker van het OM is er natuurlijk één teveel. Juist een organisatie die anderen aanspreekt op normoverschrijdend gedrag moet het goede voorbeeld geven. Het is echter een illusie dat in een organisatie met meer dan vijfduizend mensen iedereen zich, zowel op de werkvloer als privé, altijd gedraagt zoals het zou moeten. Het OM voert dan ook actief beleid gericht op bewustwording en signalering van mogelijke schendingen. Dit is een lastig en langdurig proces.
Een belangrijke rol hierin vervult het eerdergenoemde BI-OM, dat als landelijk expertisecentrum een adviserende, stimulerende en beheersende rol op het gebied van integriteit heeft. Het BI-OM fungeert als vraagbaak en sparringpartner voor de OM-onderdelen, stimuleert bewustwording en communicatie rondom integriteit en houdt centraal zicht op aantallen integriteitschendingen en de wijze van afhandeling daarvan. Onderdeel van het BI-OM is een poule van onderzoekers, waarop de OM-onderdelen een beroep kunnen doen om een (vermoedelijke) integriteitschending te onderzoeken.
Het integriteitsbeleid van het OM is in 2013 door GRECO (Group of States Against Corruption, een verdragsorganisatie onder de vlag van de Raad van Europa) in Europees verband als best practice aangemerkt.
Deelt u de mening dat een betere screening bij aanname van medewerkers bij het OM, dergelijke fouten kan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Een screening is wezenlijk onderdeel van het preventiebeleid, naast het regelmatig voeren van functioneringsgesprekken, het aanspreken van medewerkers op afwijkend gedrag en de beschikbaarheid van vertrouwenspersonen. Voor vertrouwensfuncties binnen het OM geldt uiteraard al een verzwaarde screening in de vorm van een veiligheidsonderzoek door de AIVD. Een screening biedt uiteraard geen volledige garantie op het voorkomen van integriteitsschendingen.
In mijn brief van 11 februari 2016 heb ik aangekondigd voor functies die een hoge mate van integriteit vereisen – waaronder die bij het OM – het afwijzen van een Verklaring omtrent het Gedrag ook mogelijk te willen maken op basis van enkel politiegegevens.
Deelt u voorts de mening dat medewerkers bij het OM vrij zouden moeten zijn om hun aanmerkingen over de gang van zaken binnen het OM kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Als medewerkers van het OM mogelijke integriteitsschendingen of misstanden signaleren, kunnen zij die melden bij hun leidinggevende of (desgewenst vertrouwelijk) bij de vertrouwenspersonen integriteit die op elk parket aanwezig zijn. Hierbij gelden de waarborgen van het Besluit melden vermoeden misstand bij Rijk en Politie. Een substantieel deel van de vermoedelijke schendingen is ook naar voren gekomen naar aanleiding van een dergelijke melding.
Wat is de standaardprocedure waarmee strafmaten bij het OM worden bepaald en kunt u aangeven hoe deze straffen in verhouding staan tot elkaar?
Een bij het OM werkzame rijksambtenaar of rechterlijk ambtenaar komt in aanmerking voor een disciplinaire maatregel (variërend van een schriftelijke berisping tot ontslag) wanneer die persoon opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich anderszins aan plichtsverzuim schuldig maakt. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van voorschriften als het doen of nalaten van iets dat een goed (rechterlijk) ambtenaar behoort te doen of na te laten. Onvoorwaardelijk strafontslag is de zwaarste disciplinaire maatregel en wordt verleend als het verzuim het treffen van een dergelijke maatregel rechtvaardigt.
Per situatie zal bepaald moeten worden wat een evenredige verhouding is tussen plichtsverzuim en de op te leggen straf. Daarin kan meewegen dat het OM een bijzondere positie heeft. Daarnaast is van belang dat rechterlijke ambtenaren een voorbeeldfunctie bekleden, zodat van hen (nog) hogere eisen gesteld kunnen worden met betrekking tot integriteit.
Het interview 'Alle politieke partijen moeten Wilders aanvallen' |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de decaan van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB), de hoogleraar Paul Frissen, die hij deed in een interview «Alle politieke partijen moeten Wilders aanvallen» op 1Limburg?1
Ja met deze uitspraken ben ik bekend.
Deelt u de mening dat een decaan van de NSOB, die verreikende invloed heeft op het denken en handelen van hoge ambtenaren, geen ideologische uitspraken kan doen zonder enige wetenschappelijke grond zoals «De bijl aan de wortel van onze democratie. Hij (Wilders) had onmiddellijk gecorrigeerd moeten worden. Dit is hartstikke gevaarlijk»? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Dergelijke uitspraken vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Er zijn grenzen ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting, met name wat betreft het verbod op discriminatie. Ik zie geen aanleiding om aan te nemen dat er hier sprake is geweest van het overschrijden van de wet en zie dus ook niet in waarom de uitspraken van de heer Frissen niet onder de vrijheid van meningsuiting zouden vallen. Dit geldt ook voor de academische vrijheid die zeer nauw samenhangt met de vrijheid van meningsuiting. Bij de academische vrijheid gaat het erom dat docenten van een onderwijsinstelling in vrijheid onderwijs geven, onderzoekers in vrijheid onderzoek verrichten en studenten in vrijheid onderwijs ontvangen. Zij hebben de vrijheid om eigen wetenschappelijke inzichten te volgen. Indien men vindt dat er een grens is overschreden dan is de weg naar de rechter de aangewezen weg.
Deelt u de mening dat dergelijke stigmatiserende uitspraken van een autoriteit als professor Frissen bijdragen aan een klimaat van demonisering en daarmee tot een verhoogd risico op een terroristische aanslag, zoals ten tijde van de moord op Pim Fortyun op 6 mei 2002? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zie ik de uitspraken van de heer Frissen in het kader van de vrijheid van meningsuiting en de academische vrijheid. Dit zijn belangrijke rechtsbeginselen in ons stelsel. Een scherp debat moet kunnen binnen de grenzen van een democratische rechtsstaat en binnen het kader van andere rechtsbeginselen zoals het recht op gelijke behandeling.
Deelt u de mening dat de heer Paul Frissen niet meer te handhaven is als hoogleraar aan de Universiteit Tilburg en als decaan van de NSOB? Zo ja, bent u bereid er bij de respectievelijke Raden van Toezicht op aan te dringen gepaste actie te ondernemen om de heer Frissen uit zijn functies te ontheffen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben blij dat we leven in een vrij land waar de overheid wetenschappers haar wil niet oplegt. Ik ben het ook op dit punt niet met u eens.
Het bericht ‘Wetgeving hoeft niet te worden veranderd om voor levenloos geboren kinderen een geboorteakte op te maken’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «wetgeving hoeft niet te worden veranderd om voor levenloos geboren kinderen een geboorteakte op te maken»1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Deelt u de opmerking van hoogleraar kinder- en jeugdrecht, de heer Doek, dat het opmaken van een geboorteakte van een levenloos geboren kind geheel in lijn is met het VN-Kinderrechtenverdrag dat Nederland in 1995 heeft ondertekend? Zo nee, waarom niet? Sluit u uit dat de huidige praktijk in strijd is met dit Verdrag? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te regelen?
Er wordt op grond van artikel 19i van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een akte van een levenloos geboren kind opgemaakt. Daarbij wordt geen minimumduur van de zwangerschap gehanteerd om de akte op te maken. De Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit heeft over dit onderwerp in 2006 een Officiële Mededeling uitgebracht waarin ambtenaren van de burgerlijke stand erop worden gewezen dat het opmaken van een akte van levenloos geboren kind niet afhankelijk is van de termijn van de zwangerschap.
De Officiële Mededeling is destijds gepubliceerd in de Staatscourant2 en is onlangs nogmaals onder de aandacht gebracht van de beroepsvereniging van ambtenaren van de burgerlijke stand, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB). Een akte van een levenloos geboren kind bevat de volgende gegevens: voornaam of voornamen en geslachtsnaam van het kind, dag en zo mogelijk uur en minuut van geboorte, plaats van geboorte, geslacht van het kind, alsmede de gegevens van de ouders en van degene die de aangifte heeft gedaan.
Desgewenst kunnen de ouders ten aanzien van de geslachtsnaam van het kind, als het de eerstgeborene is, naamskeuze doen. De keuze voor de geslachtsnaam is niet bindend voor eventuele volgende kinderen. De gegevens die worden opgenomen in de akte van een levenloos geboren kind komen overeen met de gegevens in een geboorteakte.
De huidige regeling sluit aan bij het Kinderrechtenverdrag, dat bepaalt dat de geboorte van een kind wordt geregistreerd en dat het kind een naam krijgt.
Er wordt immers een akte van de burgerlijke stand opgemaakt waarin ook de namen van het kind worden opgenomen. Hierdoor wordt de identiteit van het kind vastgelegd. Een akte van de burgerlijke stand is een officieel document met een bijzondere bewijskracht, namelijk de bewijskracht van een authentieke akte.
Klopt het dat voor een kind dat levenloos ter wereld is gekomen slechts een akte wordt opgemaakt voor het register van overlijden ex artikel 1:19i BW, maar dat er geen akte van geboorte wordt opgemaakt en het kind dus niet is terug te vinden in of via de Basisregistratie Personen (BRP)? Zo ja, waarom wordt geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid ambtshalve, zonder geboorteakte, ex artikel 2:2 Wet BRP een levenloos ter wereld gekomen kind in de BRP in te schrijven indien de ouders aangeven dit te wensen?
Er wordt voor een levenloos geboren kind een akte van de burgerlijke stand opgemaakt, die wordt opgenomen in het register van overlijdensakten. Zie het antwoord op vraag 2.
Het kind wordt niet opgenomen in de BRP. Inschrijving in de BRP geschiedt op grond van de geboorteakte, aangifte van verblijf en adres of ambtshalve. Van de bevoegdheid tot ambtshalve inschrijving conform art. 2.2 Wet BRP mag alleen gebruik gemaakt worden als inschrijving op grond van aangifte van de betrokkene ten onrechte achterwege is gebleven.
Bent u ermee bekend dat sommige ouders een sterke behoefte hebben aan een landelijke registratie van hun dood geboren kind teneinde de familiebanden en/of stamboom ook voor latere generaties vindbaar te laten zijn?
Ja, ik ben hiermee bekend. Ik wil erop wijzen dat de akte van een levenloos geboren kind wordt bewaard in de registers van de burgerlijke stand en daardoor vindbaar en raadpleegbaar is.
Bent u bereid te onderzoeken hoe aan deze sterke behoefte van sommige ouders tegemoet kan worden gekomen en daarbij de lopende discussie in België mee te nemen? Kunt u tevens onderzoeken welke mogelijkheden er als alternatief voor de BRP zijn om levenloos geboren kinderen, op verzoek van ouders, digitaal traceerbaar te laten zijn en op te nemen in een officieel register, bijvoorbeeld door een koppeling te leggen tussen de gegevens van de ouders in de BRP en de akte van overlijden van het levenloos geboren kind zonder dat deze zelfstandig in de BRP ingeschreven wordt?
Ja, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bereid de mogelijkheden te onderzoeken van registratie zowel binnen als buiten de BRP, inclusief de financiële, technische, juridische, internationale en privacyaspecten. Hij betrekt daarbij de wensen van de initiatiefneemsters van de petitie. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet het onderzoek in overleg met mij. Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
De huidige discussie in België gaat met name over de gegevens die worden opgenomen in de akte van een levenloos geboren kind. Zo is een van de voorstellen om, naar Nederlands voorbeeld, de geslachtsnaam van het kind in de akte op te nemen.
Bent u ermee bekend dat sommige ouders niet door de ambtenaren van de Burgerlijke Stand worden geïnformeerd over de mogelijkheid een akte van een levenloos geboren kind te ontvangen, bij een zwangerschap van minder dan 24 weken? Bent u bereid de communicatie hierover naar deze ouders te verbeteren?
Ik ben daarmee bekend en heb al actie ondernomen door contact op te nemen met de beroepsvereniging van ambtenaren van de burgerlijke stand, de NVVB, om de bestaande regeling nogmaals onder de aandacht van de beroepsgroep te brengen. Ook heb ik de informatievoorziening voor ouders verbeterd door een informatieblad over dit onderwerp te plaatsen op rijksoverheid.nl (vgl. het antwoord op vraag 2).
De beloningen in dienstverlenende non-profit organisaties in het onderwijs |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Top non-profit onderwijs verdient meer dan Minister»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uit dit onderzoek naar voren komende beloningen voor (top)functionarissen van de aan het onderwijs dienstverlenende organisaties en het feit dat verschillende van deze salarissen (ruim) boven het ministersalaris liggen?
De gepresenteerde bezoldigingen lagen onder de norm die in 2014 op deze functionarissen van toepassing was. In de meeste gevallen zelfs ruim beneden de norm. In het bericht wordt de bezoldiging in 2014 afgezet tegen de in 2015 in werking getreden norm van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (WNT-2). Daardoor ontstaat ten onrechte het beeld dat sprake zou zijn van overschrijding van de norm.
Acht u de hoogte van de salarissen van deze (top)functionarissen gerechtvaardigd, gelet op de aard en complexiteit van hun werk en de bijbehorende verantwoordelijkheden, in vergelijking met het werk van ministers en de daarbij behorende beloning? Zo ja, waarom?
Voor alle topfunctionarissen, ook deze, geldt een eenduidige wettelijke norm. De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de bezoldiging ligt bij de Raden van Toezicht. Met de WNT, en daarvoor de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT), heeft het kabinet de bezoldigingscultuur sterk naar beneden toe genormeerd. Uit de recente evaluatie van de WNT (Kamerstuk 34 366, nr. 1, d.d. 15 december 2015) blijkt immers dat de maximumnorm een doeltreffend instrument is voor het normeren van de bezoldiging van leidinggevende topfunctionarissen. Ik vind dat de bezoldigingen ook in de onderwijssectoren redelijk, transparant, controleerbaar en handhaafbaar moeten zijn. Het is een goede zaak dat de bezoldigingen door de verlaging van de norm per 2015, met inachtneming van het overgangsrecht, dalen.
In hoeverre past de hoogte van de uit dit onderzoek naar voren komende salarissen binnen de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Wet Normering Topinkomens? Voor hoeveel (top)functionarissen met bestaande contracten geldt dat zij gebruik maken van de overgangsregeling en op welke wijze kunt u ervoor zorgen dat ook hun salarissen zo snel als mogelijk voldoen aan de wettelijke kaders die gelden voor nieuwe contracten?
Zoals ik in het antwoord op vraag twee heb geschreven, valt de bezoldiging zoals genoemd in het onderzoek volledig binnen de geldende norm. Het overgangsrecht maakt deel uit van de wettelijke kaders. Het overgangsrecht biedt partijen de gelegenheid om de bezoldiging stapsgewijs te verlagen. Omdat de WNT ingrijpt in de contractvrijheid en omdat het recht op eigendom (waar bezoldigingsafspraken onder vallen) gewaarborgd moet worden, is het overgangsrecht nodig om de verlaging van de bezoldiging op redelijke wijze te kunnen realiseren.
In de WNT-jaarrapportage 2014 (Kamerstuk 30 111, nr. 91 bijlage, d.d. 15 december 2015) zijn de aantallen bezoldigingen onder het overgangsrecht en gemelde overtredingen opgenomen. In 2014 viel in het OCW-domein de bezoldiging van 33 leidinggevende topfunctionarissen (2%), 59 toezichthoudende topfunctionarissen (2%) en 28 extern ingehuurde topfunctionarissen (16%) onder het overgangsrecht. Er zijn drie overtredingen gemeld door de accountant. Deze zijn nog onderwerp van nader onderzoek. De overige normoverschrijdingen vallen onder het overgangsrecht. Om te stimuleren dat de topfunctionarissen hun bezoldiging versneld in lijn brengen met het WNT-maximum, heb ik in 2013 en 2014 reeds een moreel appèl gedaan op de bestuurders uit de onderwijs-, cultuur- en mediasector die bij invoering van de WNT op basis van overgangsrecht boven het WNT-maximum verdienden. Daaraan hebben bijna alle bestuurders gehoor gegeven.
Hoe hebben de salarissen van deze (top)functionarissen zich in de afgelopen jaren ontwikkeld en wat is uw oordeel hierover?
Voor beantwoording van deze vraag zijn de historische gegevens onvoldoende voorhanden.
Deelt u de mening dat in de publieke sector als geheel, en in het onderwijs in het bijzonder, soberheid moet worden betracht in de beloning van (top)functionarissen, zeker gelet op het feit dat onderwijzend personeel in de afgelopen jaren keer op keer met een nullijn is geconfronteerd?
Dit kabinet heeft besloten tot normering van topinkomens. Deze normering draagt uit dat publieke middelen op verantwoorde wijze doelmatig moeten worden besteed en dat de bezoldiging in balans moet zijn met de bestuurlijke complexiteit en het gewicht van de betreffende functie. Dit geldt ook voor het onderwijs. Een evenwichtige inkomensontwikkeling is ook voor deze organisaties een gezond uitgangspunt.
Is het waar dat een groot deel van de betreffende organisaties de jaarrekeningen niet uit eigen beweging publiceren? Deelt u de mening dat door álle betreffende organisaties absolute transparantie over de beloningen van hun (top)functionarissen moet worden betracht? Zo ja, wat kunt u doen om hiervoor te zorgen?
Nadat enige tijd geleden is geconstateerd dat in de sectoren primair onderwijs en voortgezet onderwijs nog niet alle besturen de mening waren toegedaan dat jaarverslagen onverkort openbaar moeten worden gemaakt, zijn – mede ter uitvoering van de motie Ypma / Jasper van Dijk van 29 oktober 2015 over het publiceren van jaarverslagen (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 38) – inmiddels de nodige afspraken gemaakt om die openbaarmaking te regelen. Dat is geschied door opname in de verschillende codes goed bestuur (branchecodes). Ik hecht aan deze transparantie en houd de naleving daarvan nauwlettend in het oog.
Het bericht dat de pabo “steeds witter wordt” |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «De pabo wordt steeds witter»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het aantal studenten dat in 2015 aan de pabo (pedagogische academie voor het basisonderwijs) begon 31,8% lager lag dan in 2014?
Dat er een daling zou plaatsvinden in de instroom was voorzien. Als er hogere eisen gesteld worden ligt het voor de hand dat er een groep is die niet aan deze eisen zal voldoen. Voorheen vielen er tijdens de pabo-opleiding veel studenten uit. De verwachting is dat deze uitval dit studiejaar terug zal lopen. Cijfers hierover zijn nog niet beschikbaar, maar meerdere pabo’s geven al aan dat de huidige eerstejaarsstudenten het beter doen dan voorheen.
Maakt u zich zorgen dat door dit dalende aantal het dreigende lerarentekort in het onderwijs zo niet op de meest optimale wijze tegemoet wordt getreden? Zo ja, welke nieuwe maatregelen gaat u op grond hiervan nemen? Zo nee, waarom niet?
Het belangrijkste vind ik dat er kwalitatief goede leerkrachten voor de klas staan. Een grote daling in de instroom betekent niet per se een grote daling in de uitstroom. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 2. Verder verwacht ik een herstel van de instroomdaling de komende jaren; vanwege de bekendheid met de toelatingseisen, maar ook door het verbeterde kwaliteitsimago van de pabo.
Wat vindt u ervan dat het aantal studenten van niet-westerse komaf dat in het afgelopen jaar begon aan de pabo 66% lager lag dan het jaar daarvoor? Hoe is dit te verenigen met uw diversiteitsdoelstellingen?
Het is een vervelend neveneffect van een terechte en belangrijke maatregel. Tegelijkertijd waren de pabo studenten van niet-westerse komaf ook oververtegenwoordigd onder de studenten die de afgelopen jaren voortijdig de opleiding verlieten. Door de daling van de instroom onder niet-westerse allochtonen is een probleem dat al bestond zichtbaarder geworden, namelijk dat de diversiteit op de pabo onvoldoende de diversiteit in onze samenleving weerspiegelt. In mijn diversiteitsdoelstellingen staat inclusief onderwijs voorop. Enerzijds hecht ik eraan dat de pabo-opleiding alle studenten leert hoe zij in de uitoefening van hun beroep recht kunnen doen aan de talenten van alle leerlingen die zij in de klas gaan krijgen. Anderzijds is diversiteit in lerarenteams belangrijk omdat we weten dat dit de kwaliteit van het onderwijs substantieel kan verbeteren door het leren van elkaar.
Wat zegt deze enorme daling over de effectiviteit van het wervingsbeleid van pabo's en uw diversiteitsbeleid?
Ik zie dit graag los van elkaar. Het gaat erom dat de juiste studenten kiezen voor de pabo; studenten die hart hebben voor het vak, maar die ook over de juiste capaciteiten beschikken om het eindniveau van de opleiding te behalen. Daarnaast, en niet in plaats daarvan, is het belangrijk dat er diversiteit is onder de basisschool leerkrachten. Niet alleen qua etniciteit maar bijvoorbeeld ook als het gaat om meer mannelijke leraren.
Hoe verklaart u de enorme daling van startende studenten aan de pabo van niet-westerse komaf?
We zien dat de grootste instroomdaling plaats vindt onder mbo’ers. Dit is de groep die het meeste moeite heeft met het voldoen aan de nieuwe toelatingseisen. Vergeleken met de havo en het vwo zijn er meer niet-westerse allochtone studenten in het mbo, waardoor de daling in deze groep relatief groot is. Volgens betrokkenen wordt dit effect mogelijk versterkt door de talige en culturele aard van de vakkennis die als toelatingseis gevraagd wordt; niet-westerse allochtonen hebben mogelijk meer moeite met vakken als (Nederlandse) geschiedenis en (Nederlandse) aardrijkskunde. Het vermoeden bestaat ook, naar aanleiding van onderzoek van de Inspectie2, dat niet-westerse allochtone studenten zich sneller laten afschrikken door de nieuwe pabo toelatingseisen, waardoor zij bij voorbaat geen poging doen om zich voor de pabo te kwalificeren. Overigens zien we in de instroomcijfers dat de pabo instroom van niet-westerse allochtone studenten uit het vwo en uit het hoger onderwijs (met name switchers) percentueel is gestegen. Het gaat hier echter nog om kleine absolute aantallen.
Wat gaat u concreet doen om meer diversiteit in de instromerspopulatie van de pabo te bewerkstelligen?
Zowel bij de hogescholen als op de mbo-instellingen is hier aandacht voor. Op dit moment wordt met betrokken partijen bekeken of, en op welke wijze, studenten die wel naar de pabo zouden willen, maar zich nu nog bij voorbaat laten afschrikken door de hoge eisen, alsnog gestimuleerd kunnen worden om naar de pabo te gaan. Verder wordt in de aangeboden regionale ondersteuningstrajecten continue gekeken hoe de deelnemers qua inhoud van het aanbod het beste bediend kunnen worden. Zo zijn er trajecten waarin naast de inhoudelijke vakkennis ook studievaardigheid en taalvaardigheid zijn opgenomen, omdat deelnemers met die aspecten moeite bleken te hebben.
Verder wil ik voor meer diversiteit graag putten uit ervaringen die zijn opgedaan in de voorlopersgroep «Mannen op de pabo». Nadat de deelnemers aan deze groep zich de afgelopen jaren hebben gericht op meer mannen op de pabo, hebben zij zich nu tot doel gesteld hun ervaring in te zetten voor het vergroten van de diversiteit op de pabo. Ik heb deze groep gevraagd een bijdrage te leveren aan het seminar Kansen voor inclusief hoger onderwijs. Dat seminar vindt op 25 mei 2016 op mijn verzoek plaats en wordt georganiseerd door het Expertisecentrum Diversiteit ECHO en de Erasmus Universiteit. Vraagstukken over diversiteit in het hoger onderwijs zullen in dit seminar centraal staan.
Deelt u de mening dat het gedaalde aantal startende studenten aan de pabo in het algemeen, en het gedaalde aantal startende studenten van niet-westerse komaf in het bijzonder, zijn toe te schrijven aan de verscherpte toelatingseisen van de pabo-opleidingen? Zo ja, wat gaat u op grond hiervan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de instroomdaling van de pabo zeer waarschijnlijk voor een deel toe te schrijven is aan de nieuwe toelatingseisen voor de pabo. Zoals eerder gezegd verwacht ik dat er de komende jaren minder studenten voortijdig de opleiding zullen verlaten, waardoor uiteindelijk verhoudingsgewijs meer studenten zullen diplomeren. Formele cijfers over de doorstroom na het eerste jaar zijn pas begin 2017 beschikbaar, maar komende zomer is er bij de pabo’s wel al meer bekend hoe het huidige cohort het eerste jaar heeft doorlopen. Zoals eerder toegezegd zal ik uw Kamer hier na de zomer over informeren. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 7.
Bent u voornemens, gezien het feit dat de daling vooral plaats heeft gevonden onder studenten uit het mbo en het havo2, nieuwe maatregelen te nemen om in te zetten op een verbeterde aansluiting tussen het mbo, het havo en de pabo? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
De gesprekken over verbeterde aansluiting tussen mbo, havo en de pabo worden al langere tijd gevoerd en in de praktijk wordt hier ook invulling aan gegeven. Studenten die op dit moment met hun vakkenpakket niet voldoen aan de pabo toelatingseisen, wordt sinds vorig jaar een gratis ondersteuningstraject aangeboden. Hierin werken de pabo’s, de mbo-instellingen en de vo-scholen op regionaal niveau nauw samen. Informatie hierover kunt u vinden op www.goedvoorbereidnaardepabo.nl. Havisten kunnen inmiddels anticiperen op de toelatingseisen bij het samenstellen van hun havo (keuzen)vakkenpakket. Hetzelfde geldt vanaf 2016–2017 voor mbo-studenten. Mbo-instellingen zijn bezig met het invoeren van keuzedelen, waaronder drie keuzedelen gericht op doorstroom naar de pabo. De inhoud van deze keuzedelen wordt ontleend aan het huidige ondersteuningstraject en sluit aan op de kennis die met de toelatingseisen gevraagd wordt.
Bent u bereid de mogelijkheden te verkennen om een «teach-nasium» op richten3, waarin leerlingen in het voortgezet onderwijs worden voorbereid op de pabo? Zo ja, wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Initiatieven waarin jongeren enthousiast worden gemaakt voor het leraarschap spreken mij zeer aan. Het is aan de scholen c.q. instellingen om de door hen voorgestelde initiatieven verder te verkennen en uit te werken. Ik zal de ontwikkelingen rondom een «teach-nasium» met belangstelling volgen en wanneer dit vorm krijgt uw Kamer hierover informeren in de jaarlijkse voortgangsrapportage Lerarenagenda.
Bent u bereid in te zetten op het faciliteren en stimuleren van een schakeljaar aan pabo-opleidingen, waarin studenten hun achterstanden weg kunnen werken, alvorens zij deelnemen aan het reguliere traject? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment faciliteer ik het gratis ondersteuningsaanbod dat mbo’ers en havisten kunnen volgen om zich voor te bereiden op de toelatingseisen voor de pabo. De ervaringen hiermee worden meegenomen bij het invoeren van de mbo keuzedelen «doorstroom naar de pabo». Of het daarnaast wenselijk is om voorafgaand aan de pabo-opleiding een schakeljaar in te voeren, vind ik nog te vroeg om te beantwoorden.
Acht u het aannemelijk dat pabo-opleidingen in de problemen geraken, doordat zij door de gedaalde studentenaantallen minder financiële middelen verkrijgen in het kader van de bekostiging? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit zorgvuldig in de gaten te houden?
Op verzoek van de hogescholen zullen de pabo’s gedurende enkele jaren in hun bekostiging gecompenseerd worden voor de daling in de instroom. Deze compensatie wordt op dit moment in overleg met de Vereniging Hogescholen geconcretiseerd en zal gefinancierd worden uit het bestaande macrobudget van het hoger beroepsonderwijs. Deze financiële compensatieregeling stelt de pabo’s in de gelegenheid om zich aan de nieuwe situatie aan te passen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de opleiding.
Bent u bereid om de bekendheid van het huidige gratis ondersteuningsaanbod voor toekomstige pabo-studenten te vergroten, uit te breiden en in looptijd te verlengen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Sinds het opstarten van het gratis ondersteuningstraject is hard gewerkt aan het vergroten en uitbreiden van de bekendheid hiervan. Met succes. Alle relevante informatie over de toelatingseisen voor de pabo én over het ondersteuningstraject is gebundeld op de website www.goedvoorbereidnaardepabo.nl. Deze website wordt goed bijgehouden en kent een hoog bezoekersaantal. Op open dagen en informatieavonden worden de website én het ondersteuningsaanbod onder de aandacht gebracht, en decanen en studiebegeleiders nemen dit mee in hun gesprekken met leerlingen. Ik acht het daarom niet nodig om m.b.t. de bekendheid van het traject extra maatregelen te ondernemen.
Of het wenselijk is om de looptijd van het ondersteuningstraject te verlengen hangt onder andere af van de mate waarin de aansluiting tussen mbo, havo en de pabo, zoals genoemd in het antwoord op vraag 9, vordert. De afgesproken looptijd van het ondersteuningstraject is drie jaar, waarvan we nu halverwege het tweede jaar zitten.
Het bericht dat een doodgeboren kindje niet wordt erkend |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom kan een doodgeboren kind geen vermelding krijgen in de BRP?1
Er wordt voor een levenloos geboren kind een akte van de burgerlijke stand opgemaakt, die wordt opgenomen in het register van overlijdensakten, maar er vindt geen inschrijving van een nieuwe ingezetene in de basisregistratie personen plaats. Inschrijving in de BRP geschiedt op grond van de geboorteakte, aangifte van verblijf en adres of ambtshalve.
Bent u bereid andere mogelijkheden te onderzoeken zodat doodgeboren kinderen wel wettelijke erkenning kunnen krijgen, maar ouders niet geconfronteerd worden met post van instanties, of problemen ontstaan met het erfrecht?2
Ja, ik ga onderzoek doen naar de mogelijkheden van registratie zowel binnen als buiten de BRP, inclusief de financiële, technische, juridische, internationale en privacyaspecten. Ik betrek daarbij de wensen van de initiatiefneemsters van de petitie. Ik doe het onderzoek in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie. Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
Er is overigens al een wijze van een wettelijke erkenning van levenloos geboren kinderen in de vorm van registratie bij de burgerlijke stand, waarbij een akte van een levenloos geboren kind wordt opgemaakt die inhoudelijk overeenkomt met een geboorteakte. Gebleken is dat de bestaande regeling van de burgerlijke stand onvoldoende bekend is. Zo is de handelwijze van de gemeente Amsterdam die beschreven wordt in het artikel in het Parool niet nieuw, maar komt overeen met de bestaande werkwijze. Om een grotere bekendheid aan de regeling te geven, zodat ouders van levenloos geboren kinderen daarvan gebruik kunnen maken en een tastbaar officieel bewijs kunnen krijgen van het bestaan van hun kind, is een informatieblad over dit onderwerp geplaatst op rijksoverheid.nl.
Bent u bereid met een voorstel te komen hoe de wettekst kan worden gewijzigd zodat de voor veel ouders pijnlijke zin, «komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan» (artikel 2 Burgerlijk Wetboek, Boek 1) wordt aangepast? Zo nee, waarom niet?3 BRP: Basisregistratie Personen
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Wolbert en Oosenbrug van 14 oktober 2015, is de formulering van artikel 2 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek er geenszins op gericht om het bestaan van een levenloos geboren kind te ontkennen. De formulering is een fictie («wordt geacht») en heeft tot doel om eventuele problemen op het terrein van het erfrecht te voorkomen door duidelijk vast te stellen dat een levenloos geboren kind geen rechten en plichten kan hebben of kan overdragen aan andere personen. De Minister van Veiligheid en Justitie zal bezien of een wijziging van de tekst uitkomst kan bieden. Daartoe is advies gevraagd aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit.
Het onderzoeksrapport over christenvervolging door Boko Haram in Nigeria |
|
Raymond Knops (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Open Doors: In tien jaar tijd 11.500 christenen vermoord in Nigeria»1 over het door Open Doors gepubliceerde onderzoeksrapport «Crushed but not defeated»?2
Ja.
Wat is uw oordeel over de analyse in het genoemde onderzoeksrapport, dat in Nigeria in tien jaar tijd, mede als gevolg van geweld door de islamitische terreurorganisatie Boko Haram en als gevolg van de invoering van sharia-wetgeving in de twaalf noordelijkste provincies, 9.000 tot 11.500 christenen zijn gedood, 13.000 kerken gesloten of verwoest, en 1,3 miljoen christenen op de vlucht zijn geslagen? In hoeverre verwacht u dat de trend van toenemende christenvervolging en maatschappelijke verwijdering tussen moslims en christenen in Nigeria zich in de komende jaren zal voortzetten?
De gruwelijkheden gepleegd door Boko Haram in Noordoost Nigeria zijn bijzonder zorgelijk. Vele christenen zijn vermoord en op de vlucht gejaagd. Het geweld van Boko Haram heeft sinds 2009 minstens 20.000 mensen het leven gekost en meer dan twee miljoen mensen op de vlucht gejaagd. De terreur treft zowel christenen als moslims in de regio en zet reeds bestaande spanningen tussen christenen en moslims verder op scherp.
Centraal Nigeria kampt al decennialang met geweldsuitbarstingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen (zoals vermeld in beantwoording Kamervragen 28 sept, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 456). Bijna dagelijks vinden er conflicten tussen de voornamelijk islamitische Fulani en Hausa herders en inheemse christelijke Berom boeren plaats. Sinds 2001 zijn er door deze conflicten alleen al in de stad Jos meer dan 4000 mensen vermoord. Etnische en religieuze factoren spelen bij dit geweld zeker een rol, maar de grondoorzaken van het geweld in de regio zijn grotendeels economisch. Veelal gaat het, naast veeroof, om conflicten over verleende privileges aan de inheemse bevolking, grondgebruik en toegang tot water. Zowel onder de christelijke Berom als onder de islamitische Fulani en Hausa bestaan gewelddadige groepen die aanvallen uitvoeren op burgers. De roep om wraak die daarop volgt leidt tot een moeilijk doorbreekbare vicieuze cirkel van vergeldingsacties tussen de betrokken groepen. Deze gemeenschappen hebben dan ook zwaar te lijden onder de terreur in de regio.
Het ontoereikende nationale en lokale beleid ten aanzien van de Fulani en Hausa, die door de overheid minder rechten en privileges krijgen toebedeeld dan de Berom, verergert spanningen en wakkert etnische en religieuze sentimenten aan. Criminele bendes die in de regio actief zijn maken daarnaast gebruik van de ontstane instabiliteit voor veeroof en het plegen van andere misdrijven. Bovendien lijken spanningen toe te nemen door landconflicten, als gevolg van onder andere klimaatverandering en een toestroom van vluchtelingen uit het Noordoosten.
De voortdurende gewelddadigheden tegen de burgerbevolking maken duidelijk dat de Nigeriaanse autoriteiten tot dusver onvoldoende bescherming hebben kunnen bieden. Wel heeft het Nigeriaanse leger het laatste jaar enkele successen geboekt tegen Boko Haram, met als gevolg dat Boko Haram niet meer in staat is een omvangrijk territorium te controleren. Ook heeft de Nigeriaanse overheid onlangs aangekondigd weidegronden in kaart te brengen om op deze manier een oplossing te vinden voor het landconflict tussen de christelijke boeren en islamitische herders in Centraal Nigeria. Tegelijkertijd moeten we constateren dat de oorzaken van het geweld voortkomen uit een complexe combinatie van economische, culturele en religieuze spanningen tussen bevolkingsgroepen. Het zal tijd kosten om die oorzaken effectief aan te pakken en de ernstige gewelddadigheden die daar soms het gevolg van zijn te voorkomen.
Hoe verhouden de inspanningen van de Nederlandse regering om christenvervolging te voorkomen of te bestrijden3, zich tegenover de toegenomen christenvervolging in Nigeria?
De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is sinds 2007 een prioriteit in het Nederlands mensenrechtenbeleid. De situatie in Nigeria laat zien dat deze inzet nog steeds hard nodig is. Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over religieuze minderheden die niet in vrijheid hun geloof kunnen belijden, zoals christenen in door Boko Haram gecontroleerde gebieden.
Nederland zet zich op verschillende manieren in voor religieuze minderheden, zoals beschreven in de beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens» (Kamerstuk 32 735, nr. 78). De Nederlandse ambassade in Nigeria agendeert vrijheid van godsdienst en de strijd tegen Boko Haram regelmatig in besprekingen met de overheid en het maatschappelijk middenveld. Daarbij wijst Nederland de Nigeriaanse overheid op de verantwoordelijkheid voor de bescherming van de burgerbevolking (zie beantwoording Kamervragen 28 sept, ref. 2015.564116). Deze inzet coördineert Nederland met de internationale gemeenschap, voornamelijk via de EU. De prioriteit die de EU toekent aan de strijd tegen Boko Haram komt tot uiting in het feit dat hiervoor een relatief nieuw instrument voor een meer geintegreerde crisisbeheersing wordt ingezet, resulterend in het Political Framework for Crisis Approach Boko Haram. Hieronder vallen onder andere de politieke dialoog, deradicaliseringsprogramma’s en ontwikkelingsprojecten.
Om religieus geweld te voorkomen zijn ruimte voor dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen en een kritisch denkende jeugd van cruciaal belang. Daarom steunt Nederland meerdere internationale ngo’s die zich in Nigeria inzetten op het gebied van de bevordering van godsdienstvrijheid, de dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen en een kritisch denkende jeugd. Nederland steunt in dit kader het Centre for Humanitarian Dialogue (CHD), die sinds 2013 in Centraal Nigeria dialoog bevordert tussen bevolkingsgroepen. Ook steunt Nederland onderwijsprojecten van het Institute of War and Peace Reporting (IWPR), gericht op Noord Nigeriaanse jeugd die het risico loopt geradicaliseerd te worden. Deze projecten hebben als doel om polarisatie tegen te gaan en kinderen in Noord Nigeria te wapenen tegen extremistische ideeën door ze te stimuleren om zelf te denken.
Verder steunt Nederland via de EU de regionale troepenmacht Multinational Joint Task Force (MNJTF) in de strijd tegen Boko Haram, bestaande uit troepen uit Nigeria, Niger, Tsjaad, Kameroen en Benin. De EU heeft EUR 50 miljoen toegezegd. De MNJTF is met de financiële steun van donoren nu zo goed als operationeel.
Erkent u dat, zoals ook uw ambtsvoorganger Minister Timmermans aangaf, juist christenen in Afrika en het Midden-Oosten bijzonder groot gevaar lopen? Erkent u daarom dat het bagatelliseren hiervan, gegeven genoemde berichtgeving, niet langer houdbaar is? Erkent u voorts dat deze christelijke gemeenschappen daarom bijzondere bescherming verdienen?
Nederland zet zich wereldwijd actief in voor vrijheid van godsdienst en levensovertuiging voor iedereen. De situatie waarin christelijke minderheidsgroepen zich bevinden in het Midden-Oosten, maar ook in sommige delen van Afrika, waaronder Nigeria, is inderdaad zeer verontrustend. Deze groepen vragen onze bijzondere aandacht, die wij als kabinet dan ook zoveel mogelijk geven via de bilaterale en multilaterale kanalen die ons als overheid ter beschikking staan.
Welke concrete acties kan en moet Nederland ondernemen teneinde de falende Nigeriaanse overheid, zoals is vastgesteld door Open Doors en de Christian Association of Nigeria (CAN), effectiever te ondersteunen bij het bestrijden van het geweld van Boko Haram en het verzekeren van de vrijheid en veiligheid van alle Nigeriaanse burgers?
Zie antwoord vraag 3.
De subsidieregeling energiebesparing sportaccommodaties |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een potje duurzaam hockeyen»?1
Ja.
Klopt het dat op de eerste dag waarop de aanvragen voor de subsidie energiebesparing sportaccommodaties aangevraagd kon worden (4 januari 2016), het aantal aanvragen al de 400 heeft gepasseerd, waardoor de regeling direct al bijna uitgeput was?
Op 4 januari zijn er 412 aanvragen ingediend met een totale claim van € 4.661.327,77. Hierdoor was er nog ruim 1,3 mln euro budget over.
Hoeveel aanvragen zijn er gedaan? Op basis van welke regels wordt beoordeeld welke aanvraag toegekend of afgewezen wordt? Wanneer krijgen aanvragers uiterlijk te horen dat hun aanvraag toegekend of afgewezen is?
Per 1 maart jl. waren er totaal 671 aanvragen ingediend. Een aantal aanvragen is ingetrokken of afgewezen, waarna in totaal 633 aanvragen resteerden. In artikel 4.7.7 van de subsidieregeling energiebesparing en duurzame energie zijn de afwijzingsgronden opgenomen. Vanaf de datum van indiening geldt in het kader van Rijksbreed bindend raamwerk voor uitvoering van subsidies (RUS) een termijn van 8 weken tot beschikking. Deze termijn kan met nog eens 8 weken worden verlengd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de subsidieregeling al zo snel uitgeput is? Ziet u dit als een succes of als een aansporing om meer te investeren?
Door de subsidieregeling al per 1 september 2015 te publiceren kon de sector zich goed voorbereiden op de indiening en stonden zij voor 4 januari 2016 zogezegd in de startblokken. Ik zie de grote bereidheid van de sportverenigingen om te investeren in energiebesparing en duurzame energie als een succes waaraan ook NOC*NSF en de sportbonden hebben bijgedragen met hun actieve inbreng en communicatie.
Kunt u aangeven welk type sportverenigingen (soort sport, verenigingsgrootte) een subsidie hebben aangevraagd?
Van de 633 aanvragen die per 1 maart zijn ingediend en niet afgewezen of ingetrokken zijn, waren de meeste van de voetbalverenigingen (302) gevolgd door de tennisverenigingen (155) en hockeyverenigingen (28). Ook waren er nog meerdere aanvragen van korfbalverenigingen (25), atletiekverenigingen (18), de watersport (13) en volleybalverenigingen (11). Vanuit 28 andere sporten zijn minder dan 10 aanvragen binnen gekomen.
De verenigingsgrootte wordt niet gevraagd bij indiening van een subsidieverzoek.
Hierover zijn dan ook geen cijfers beschikbaar.
Kunt u een analyse geven van het type maatregelen waarvoor sportverenigingen subsidie hebben aangevraagd?
Bijna de helft van de aanvragen betreft zonnepanelen. Een kwart van de aangevraagde subsidie wordt aangevraagd voor veldverlichting. Van de overige aanvragen is nog tien procent bestemd voor binnenverlichting en ruim vijf procent voor isolerende maatregelen.
Hoeveel borgstellingen heeft de Stichting Waarborgfonds Sport verstrekt?
Per 1 maart heeft de Stichting Waarborgfonds Sport 17 toekenningen gedaan. Deze toekenningen zullen worden verstrekt nadat de verenigingen de beschikking hebben gehad van RVO vanuit de subsidieregeling. De verwachting is dat verenigingen na toekenning van de subsidie een groter beroep zullen doen op de borgstellingen.
Met welk bedrag is de regeling inmiddels overschreden als alle aanvragen die aan de voorwaarden van de regeling voldoen, worden toegekend?
Per 1 maart waren er 633 aanvragen ingediend waarbij totaal aangevraagde subsidiebedrag € 6.750.232,72 was. Van deze aanvragen kan nog een deel worden ingetrokken of afgewezen. De exacte overschrijding is dus niet te duiden.
Klopt het dat ongeveer 15.000 sportaccommodaties geen subsidie voor verduurzaming krijgen, terwijl ze wel extra kosten maken door de afschaffing van de teruggaveregeling energiebelasting voor sportverenigingen? Klopt het dat hierdoor voor het overgrote deel van de sportaccommodaties in feite sprake is van een bezuiniging van gemiddeld 1.400 euro per jaar, oplopend tot 5.000 euro per jaar?2
Jaarlijks maakten ongeveer 5500 verenigingen gebruik van de teruggave regeling energiebelasting. Deze teruggave werd gebaseerd op het energieverbruik. Deze mogelijkheid is vervallen, omdat zoals eerder3 is aangegeven het in stand houden van beide regelingen twee contraire signalen aan de sportverenigingen zou geven. De verwachting is dat rond de 600 verenigingen per jaar een aanvraag toegekend zullen krijgen. De looptijd van de subsidieregeling is 5 jaar, daarmee zal dus het overgrote deel gebruik kunnen maken van de nieuwe subsidieregeling.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er eigenaren van sportaccommodaties zijn die enerzijds met hogere lasten worden geconfronteerd door afschaffing van de teruggave regeling, en anderzijds wel zouden willen investeren in verduurzaming, maar door de uitputting van de subsidieregeling hier niet aan toe komen?
Nee, er zijn voor veel verenigingen quick wins te realiseren met een korte terugverdientijd en lage benodigde investering op het gebied van energiebesparing. Hiermee kunnen zij al gemakkelijk de hogere energielasten terugdringen. Buiten deze subsidieregeling zijn er overigens nog andere mogelijkheden zoals de SDE+, voor de grootverbruikers, en de Investeringssubsidie duurzame energie4.
Bent u bereid dit jaar extra budget toe te voegen aan de subsidieregeling energiebesparing sportaccommodaties?
Nee, ik zie geen mogelijkheden om extra budget aan de subsidieregeling toe te voegen.
Ziet u mogelijkheden middelen te vinden om buiten de sportbegroting om de regeling te vullen en daarmee de positieve bijdrage die sportverenigingen leveren aan het terugdringen van energieverbruik te belonen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid met uw collega van Economische Zaken te overleggen of er een mogelijkheid is vanuit het budget voor verduurzaming de subsidieregeling te vullen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met mijn collega van Economische Zaken gesproken. Hij ziet momenteel echter geen mogelijkheden om het budget van de subsidieregeling aan te vullen vanuit zijn begroting.
De World Check databank |
|
Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal namen op nationale terrorismelijst verdubbeld»?1
Het aantal personen en organisaties op de nationale terrorismelijst is het afgelopen jaar flink toegenomen en zal naar verwachting de komende periode nog verder toenemen. Dit ligt in lijn met het voornemen van het kabinet als aangegeven in de Kamerbrief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 29 754, nr. 285) en de recent aangenomen afspraken als uitkomst van de gezamenlijke bijeenkomst van het Global Counterterrorism Forum (GCTF) en de anti-ISIS coalitie op 11 januari jl. in Den Haag (Kamerstuk 27 925, nr. 584). Op grond van Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zijn lidstaten verplicht tot het bevriezen van tegoeden van personen en organisaties die terroristische daden plegen, proberen te plegen, daaraan deelnemen of deze daden mogelijk maken. De wijze waarop Nederland uitvoering geeft aan de bevriezingsmaatregel is vastgelegd in een openbaar protocol (Procedures totstandkoming en beëindiging van bevriezingsmaatregelen terrorisme).
Bent u bekend met het bericht «VICE News Reveals the Terrorism Blacklist Secretly Wielding Power Over the Lives of Millions»2 en het bericht «Revealed: The secret international blacklist that can lock you out of your bank account»?3
Ja. World-Check, beheerd door Thomson Reuters, is een databestand met daarin opgenomen een verzameling van open-bron (en derhalve publieke) gegevens. Deze verzamelde gegevens worden tegen betaling aangeboden aan onder meer financiële instellingen ten behoeve van KYC (know your customer/ken uw cliënt) en CDD (customers due diligence) procedures.
World-Check is geen databestand dat zich puur en alleen richt op terroristische activiteiten of terrorismefinanciering. De verzamelde gegevens richten zich daarnaast op diverse vormen van criminaliteit, zoals witwassen, corruptie, georganiseerde misdaad, maar ook PEP (politically exposed person) monitoring.
Overigens wordt de informatie niet actief aan banken en overheidsdiensten verstrekt. Banken en overheidsdiensten kunnen de informatie (tegen betaling) raadplegen om hen te helpen risico’s met betrekking tot bijvoorbeeld voornoemde vormen van criminaliteit te onderkennen.
De indicatie «terrorisme» wordt door World-Check gegeven als personen of organisaties ergens ter wereld op terrorisme-/sanctielijsten zijn opgenomen. De tegoeden van deze personen en organisaties zijn dus al bevroren, op het moment dat de gegevens door World-Check beschikbaar worden gesteld.
Ik neem kennis van de stelling van Thomson Reuters dat meer dan 300 inlichtingendiensten en overheidsinstellingen gebruik maken van de World-Check databank.
Bent u bekend met de «World-Check»-databank, beheerd door Thomson Reuters, en recente berichtgeving waaruit blijkt dat deze dienst bestaat uit een lijst met individuen en organisaties die in verband worden gebracht met terroristische activiteiten? Bent u bekend met het feit dat deze informatie tevens wordt verschaft aan banken en overheidsdiensten, met als gevolg dat tegoeden van deze personen en organisaties kunnen worden bevroren? Wat vindt u van de stelling van Thomson Reuters dat meer dan 300 inlichtingendiensten en overheidsinstellingen gebruik maken van de World Check databank?4
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Nederlandse overheid of hebben Nederlandse overheidsinstellingen of inlichtingendiensten in het verleden ooit gebruik gemaakt van de World Check-databank? Zo ja, op welke manier zijn aspecten als databescherming, en bescherming van mensenrechten en privacy hierbij in acht genomen?
Ja, Nederlandse financiële instellingen, waaronder ook overheidsinstellingen, hebben toegang tot en maken gebruik van World-Check. Zoals aangegeven gaat het om verzamelde open-bron gegevens. Er kan naslag worden gepleegd in het databestand om te zien of er personen en/of organisaties ergens ter wereld door een land op een sanctielijst zijn geplaatst. Diverse sanctielijsten worden daaronder begrepen. Het kan daarbij gaan om sancties tegen terroristische personen en organisaties, maar ook om andere internationale en Europese sanctieregimes, zoals bijvoorbeeld individuen in Libië en Rusland. World-Check neemt namelijk ook de door de VN Veiligheidsraad aangekondigde sancties over in hun databestand. Aspecten als databescherming en bescherming van mensenrechten en privacy worden hierbij in acht genomen.
Ziet u enig verband tussen de verdubbeling van het aantal individuen op de Nationale Terrorismelijst en de bestaande World Check-databank? Bestaat er enige uitwisseling tussen deze beide databestanden?
Het kabinet heeft altijd benadrukt dat de private sector betrokken dient te worden in de strijd tegen terrorismefinanciering. Er is echter geen verband tussen de verdubbeling van het aantal individuen op de Nationale Terrorismelijst en het bestaan van de World-Check databank. Er is ook geen sprake geweest van directe uitwisseling tussen deze beide databestanden. Wel zijn de actuele VN-, EU-, internationale en nationale terrorismelijsten te raadplegen via het databestand van World-Check. Overigens is onlangs in EU verband afgesproken dat overheden meer zullen gaan inzetten op informatie-uitwisseling ten behoeve van terrorismebestrijding.
Zijn er signalen bij u bekend dat Nederlandse banken gebruik maken van de informatie die via de World Check-databank beschikbaar is? Zo ja, beschouwt u dit wenselijk? Zo nee, bent u met het oog op de aangehaalde berichtgeving hierover bereid dit te onderzoeken?
Ja. Banken wereldwijd, waaronder Nederlandse banken, maken gebruik van de informatie die via World-Check beschikbaar is. De informatie over personen en organisaties die op een of meerdere sanctielijsten zijn geplaatst, is openbaar en wordt gepubliceerd op het internet. World-Check is een van de aanbieders die deze informatie aanbiedt, naast andere informatie die banken nodig hebben om het «know your customer/ken uw cliënt» proces uit te voeren. World-Check is inmiddels uitgegroeid tot een «industry standard» voor dergelijke informatie. Het is uiteraard aan de instellingen zelf om te bepalen in hoeverre de geleverde informatie voldoende betrouwbaar wordt geacht ten behoeve van het klantenacceptatieproces. Databestanden, zoals die van World-Check, kunnen behulpzaam zijn bij het inzichtelijk maken van financieringsstromen door en aan terroristische organisaties. Zorgvuldigheid is daarbij geboden.
De “Erfelijkheidstest voor alle mensen met een kinderwens” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de tv-uitzending over de «Erfelijkheidstest voor alle mensen met een kinderwens» gezien? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. De betrokken instellingen zijn vrij om dit aanbod te doen, zie ook de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Wat vindt u ervan dat de academische centra AMC en VUmc per 1 mei 2016 met spreekuren voor alle toekomstige ouders beginnen, waarin getest wordt of zij een gen dragen dat kan leiden tot een kind met een erfelijke ziekte?
Zie antwoord vraag 1.
Onder welk wettelijk kader valt het uitvoeren van een dergelijke screening?
Een dragerschapstest valt niet onder de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO) aangezien het niet gaat om het opsporen van kanker of onbehandelbare aandoeningen. Het gaat om het genetisch testen van een toekomstig ouderpaar om te beoordelen of zij een verhoogde kans hebben op het krijgen van een kind met een foetale afwijking: er is nog geen sprake van een vrucht.
Het klinisch genetisch onderzoek dat bij de dragerschapstest aan de orde is, valt wel onder de vergunningplicht zoals gedefinieerd in artikel 2 Wet op Bijzondere Medische Verrichtingen (WBMV). In Nederland hebben alle UMC’s, of het bij het UMC gevestigde klinisch genetisch centrum, een WBMV-vergunning voor klinische genetica.
Verder zijn uiteraard ook de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) van toepassing, al zijn deze niet specifiek op deze zorgvorm toegesneden.
Is een dergelijke screening vergunning plichtig? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt een dergelijke screening bij de academische centra in Amsterdam zich tot uw voorstellen in Kamerstuk 32 793, nr. 199?
In genoemde brief ga ik in op de ontwikkelingen rond preventief zelfonderzoek. Bij de dragerschapstest gaat het niet om de gezondheid van de te onderzoeken personen en in dat opzicht valt het buiten de door de Gezondheidsraad gehanteerde brede definitie van health checks luidende: «een eenmalig of periodiek medisch onderzoek, zonder medische indicatie en buiten collectief bevolkingsonderzoek, bestaande uit een of meer tests of testonderdelen met als doel mensen te informeren over (risico’s voor) hun gezondheid om geruststelling, gezondheidswinst of handelingsopties te verkrijgen».
Er zijn vanuit de klinische genetica voldoende waarborgen om dit zorgaanbod kwalitatief in goede banen te leiden. De dragerschapstest als zodanig is immers geen nieuwe ontwikkeling binnen de klinische genetica. Op medische indicatie wordt deze al langer aangeboden.
Vanuit het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) wordt momenteel onderzoek gedaan naar dragerschapstests2. Met huisartsen uit Noord-Nederland onderzoekt UMCG hoeveel stellen uit hun praktijken deze dragerschapstest willen doen en wat de psychologische impact van het aanbieden van de test is op hen én op degenen die de test niet doen. Als het onderzoek in het UMCG nog tot specifieke aanbevelingen leidt, wordt van de beroepsgroep van klinisch genetici verwacht dat zij die bevindingen waar nodig opnemen in hun richtlijnen voor dragerschapstests.
Het bericht "Defensiepersoneel vreest honderden ontslagen" |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensiepersoneel vreest honderden ontslagen»?1
Ja.
Zijn de zorgen van defensiepersoneel en vakbonden over het mogelijk verdwijnen van honderden banen bij Defensie door een reorganisatie bij Defensie Materieel Organisatie (DMO) gegrond? Klopt het dat honderden banen gaan verdwijnen door deze reorganisatie? Zo ja, graag uw reactie; wat is de reden voor nog een reorganisatie bij DMO?
De IT-uitvoeringsorganisaties JIVC en Operations (beiden onderdeel van de DMO) worden samengevoegd tot één IT-bedrijf. Dit is belangrijk omdat ze samen de IT-vernieuwing vormgeven, waarover ik u eerder heb geïnformeerd (Kamerstuk 31 125, nr. 37). Bij die vernieuwing wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen specifieke IT (JIVC) en generieke IT (Operations).
De IT-vernieuwing zal invloed hebben op de samenstelling en de omvang van het nieuwe IT-bedrijf, bijvoorbeeld omdat technologie wordt toegepast die andere competenties vergt of omdat het beheer ervan minder mankracht vraagt.
De precieze gevolgen van deze ontwikkelingen voor de benodigde omvang en de samenstelling van het toekomstige personeelsbestand zijn nog niet duidelijk. De nieuwe IT zal samen met de markt tot stand worden gebracht. De vorm waarin dat gebeurt, is onderwerp van de dialoog die tijdens de aanbestedingsfase met de markt zal worden gevoerd. Tijdens die dialoog zal duidelijk worden wat de gevolgen zijn voor het personeelsbestand. Hierover zal in een vroegtijdig stadium overleg worden gevoerd met de medezeggenschap en de centrales van overheidspersoneel.
Als het klopt dat honderden banen gaan verdwijnen, kunt u dan specificeren om hoeveel en om welke banen het precies gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ook banen verdwijnen bij het Joint Informatievoorziening Commando (JIVC)? Zo ja, om hoeveel banen gaat het en wat voor banen zijn dit?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft het verdwijnen van banen bij het JIVC voor het stroomlijnen van de ICT-processen bij Defensie? Vormt het verdwijnen van deze banen een extra obstakel voor het oplossen van de ICT-problematiek bij Defensie?
Zie antwoord vraag 2.
Verdwijnen ook banen die direct of indirect invloed hebben op het al dan niet behalen van het investeringsquotum? Zo ja, welke gevolgen verwacht u op dit terrein? Wat wordt gedaan als die gevolgen negatief zijn voor het behalen van het investeringsquotum in de komende jaren?
Nee. De DMO is uitvoerder van IT-projecten en materieelprojecten. De investeringsquote wordt in belangrijke mate bepaald door de investeringen in materieel. De vernieuwingen in het IT-domein geven op termijn zicht op een verbetering van de realisatie bij IT-projecten.
Welk effect heeft het verdwijnen van honderden banen voor de doorlooptijd van lopende investeringsprojecten bij DMO?
Naar verwachting heeft de herinrichting van het IT-domein geen effect op de doorlooptijd van lopende investeringsprojecten.
Hoe rijmt u het verdwijnen van honderden banen met voornemens om meer rust te creëren binnen de bedrijfsprocessen van DMO?
In mijn brief van 2 juni 2015 (Kamerstuk 31 125, nr. 37) heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen de IT in samenwerking met de markt te vernieuwen. De verandering van de organisatie, die noodzakelijk is, zal uiteindelijk leiden tot een slagvaardig, innovatief en betrouwbaar IT-bedrijf. Het personeel wordt hierbij uitgebreid betrokken, onder meer door middel van nieuwsbrieven en voorlichtingssessies.
Wat zijn de vooruitzichten voor het personeel dat zijn baan gaat verliezen door deze reorganisatie? Kunnen zij ergens anders geplaatst worden bij Defensie? Zo nee, wat zijn alternatieven?
Er kunnen nog geen uitspraken worden gedaan over de te verwachten overtolligheid. Het streven is overtollig personeel van werk naar werk te begeleiden inclusief mogelijke om- en bijscholing.
Technische vmbo-scholen die in de knel komen door verschuivingen in de bekostiging |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Onderkent u het specifieke belang van techniekonderwijs voor de toekomstkansen van jongeren en voor de Nederlandse economie? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan voor de bekostiging van technische afdelingen van mbo-scholen?
Ja, een vo-school ontvangt voor het beroepsgerichte vmbo dan ook meer middelen dan voor het algemeen vormend onderwijs. Deze hogere bekostiging komt tegemoet aan de hogere kosten van de beroepsgerichte profielen.
In hoeverre brengt de invoering van de nieuwe profielen in het vmbo na de zomervakantie juist vmbo-scholen met techniekafdelingen in de problemen, doordat ze geen extra geld krijgen voor de nieuwe inrichting van lokalen en aanschaf van machines, die nodig zijn voor de bredere opleidingen, waarvoor ze de vaak specialistische techniekprofielen zouden moeten inruilen?1
De invoering van de nieuwe profielen kan incidentele kosten met zich meebrengen. Dit verschilt echter per school en is afhankelijk van welke afdelingsvakken de school in de huidige situatie aanbiedt. Zo zal een school die nu bijvoorbeeld Techniekbreed aanbiedt en straks de nieuwe profielen PIE of BWI wil gaan aanbieden, gemiddeld meer investeringen moeten doen dan een school die nu meerdere smalle afdelingsvakken aanbiedt. De reserves die schoolbesturen hebben, kunnen worden ingezet om de incidentele kosten te dekken. Eenmaal ingevoerd zijn de kosten van de nieuwe profielen vergelijkbaar met de huidige afdelingsvakken.
VO-besturen zetten, naar mijn waarneming, het belang van de leerling voorop. De school kijkt bij de inrichting van haar onderwijsaanbod naar haar (toekomstige) leerlingen, het aansluitende regionale vervolgonderwijs en de mogelijkheden op de regionale arbeidsmarkt. Scholen maken met elkaar een regionaal plan onderwijsvoorzieningen (RPO) zodat zij met elkaar in de regio zorgdragen voor een breed aanbod van voorzieningen. Aansluitend op dit plan kunnen scholen hierbij ook het vervolgonderwijs en het regionale bedrijfsleven betrekken. Ik zie hiervan in de praktijk al mooie voorbeelden en zal deze regionale samenwerking verder stimuleren. Als scholen ondanks het aangaan van regionale samenwerking tegen problemen aanlopen, sta ik altijd open voor gesprek.
Er wordt op dit moment vanwege de zorgen van onder andere VNO/NCW een steekproef uitgevoerd om meer zicht te krijgen op de keuzes die scholen voornemens zijn te maken in hun aanbod aan profielen. Eerder kondigde ik in de Kamerbrief van 20 november 2015 over leerlingendaling in het vmbo aan dat ik dit najaar de stand van zaken op zou nemen van de keuzes die scholen gemaakt hebben in hun aanbod van profielen.2 Ik heb dus besloten die inventarisatie vooraf te laten gaan door een steekproef. Ik verwacht de resultaten van de steekproef reeds in mei.
In hoeverre zullen technische vmbo’s in hun bekostiging achteruitgaan als alle scholen voortaan een vast bedrag per leerling ontvangen, zonder dat er nog rekening wordt gehouden met de hogere exploitatielasten die de instandhouding van een techniekafdeling met zich meebrengt?
Praktijkgericht onderwijs kost meer dan theoretisch gericht onderwijs. Juist daarom is voorgesteld om bij de vereenvoudigde bekostiging een apart tarief per leerling te hanteren, specifiek voor de bovenbouw van het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en het praktijkonderwijs.
Overigens organiseer ik momenteel een consultatieronde met besturen en schoolleiders. In die ronde zal ik, in samenwerking met de VO-raad, in gesprek treden met besturen over de voorgenomen vereenvoudiging, de mogelijke effecten hiervan op bestuursniveau en de manier waarop we met deze effecten kunnen omgaan. Een thema van deze gesprekken is onder andere het technisch vmbo-onderwijs. De inbreng uit deze gesprekken wordt meegenomen in de verdere ontwikkeling van de vereenvoudigde bekostigingssystematiek.
Deelt u de vrees van werkgeversorganisatie VNO-NCW dat vmbo-scholen straks om financiële redenen zullen overstappen op goedkopere lesprogramma’s die goedkoper van aard zijn? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze vrees weg te nemen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat er mogelijk honderden ontslagen vallen bij defensie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de zorgen van militaire vakbonden dat er mogelijk honderden ontslagen vallen bij defensie?1
Ja.
Gaan er alleen ontslagen vallen bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO) of moet het personeel van andere onderdelen ook vrezen voor ontslag?
Er lopen nog diverse reorganisaties als gevolg van de beleidsbrief 2011 en de nota «In het belang van Nederland». Bij deze lopende reorganisaties kan overtolligheid ontstaan. Voorts is het zo dat Defensie zich altijd zal aanpassen aan veranderende omstandigheden, zodat ook in de toekomst sprake zal zijn van organisatieaanpassingen waarbij overtolligheid kan ontstaan. Defensie streeft er altijd naar overtolligheid zo beperkt mogelijk te houden.
Hoe wordt voorkomen dat de ontslagen, die vooral op een IT-afdeling van het DMO dreigen te vallen, de forse IT/ICT-problemen bij defensie verder verergeren?
De IT-vernieuwing is in gang gezet om de IT-problemen voorgoed tot het verleden te laten behoren. De bijbehorende veranderingen in het personeelsbestand zullen ook daarop gericht zijn.
Wat gaat u doen met de oproep van de bonden om meer medewerkers in aanmerking te laten komen voor een financiële vergoeding als zij vrijwillig vertrekken?
Met de centrales van overheidspersoneel wordt gesproken over de mogelijke inzet van het instrument «knelpuntcategorie» voor personeelscategorieën waarbij waarschijnlijk overtolligheid zal optreden.
De zware mishandeling van knobbelzwanen door jagers |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag van 24 februari 2016 waarin te zien is hoe jagers aangeschoten knobbelzwanen zwaar mishandelen?1
Ik ben geschrokken van de beelden die EenVandaag heeft uitgezonden. De politie treedt op wanneer strafbare feiten worden gepleegd. De politie heeft ter plaatse gecontroleerd of aan de jachtvereisten werd voldaan en dit bleek het geval te zijn. Ten aanzien van eventuele strafbare feiten, zoals mishandeling, wordt op dit moment bezien of een strafrechtelijk onderzoek moet worden ingesteld. Ik kan hier om die reden geen nadere mededelingen over doen.
Wat is uw reactie op het feit dat de politie wel afkomt op meldingen over deze zware mishandeling, maar hier vervolgens niet tegen optreedt? Bent u bereid per direct de gebrekkige handhaving bij de misstanden rond deze vorm van afschot aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel knobbelzwanen jaarlijks in Nederland door jagers geschoten worden en welk deel van de populatie dit betreft?
De provincies hebben hierover het volgende meegedeeld: In het kader van populatiebeheer en schadebestrijding worden jaarlijks tussen de 3.000 en 4.000 knobbelzwanen afgeschoten. De broedpopulatie wordt geschat tussen de 5.500 en 6.500 exemplaren. Gemiddeld brengt een knobbelzwanenpaar 5 jongen groot. De winterpopulatie bedraagt ca. 46.000 exemplaren. In dit verband is van belang dat knobbelzwanen eerst na 5 jaar geslachtsrijp zijn.
Bent u na het zien van deze beelden bereid uw antwoorden op Kamervragen van het lid Thieme2 te herzien en zich in te spannen voor een totaalverbod op zwanenjacht? Zo nee, waarom niet?
Of bij het afschot van zwanen, zoals te zien is op de beelden van EenVandaag, sprake is van een strafbaar feit, zoals mishandeling, wordt door de politie onderzocht. Afschieten van zwanen is alleen toegestaan in het kader van schadebestrijding op basis van een daartoe door de provincies verleende ontheffing. Ontheffingen kunnen slechts worden afgegeven als er een door de provinciale faunabeheerseenheid vastgesteld en door gedeputeerde staten goedgekeurd faunabeheerplan is. In de nieuwe Wet natuurbescherming is opgenomen dat in het bestuur van een faunabeheereenheid ook maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort, zijn vertegenwoordigd. Hiermee wordt een bredere belangenafweging in de besturen van faunabeheereenheden beoogd. Voor een herziening van mijn antwoorden op de vragen van het lid Thieme over het bejagen en serveren van zwanen zie ik geen aanleiding.
Deelt u de mening dat voor diersoorten die levenslange monogame relaties kennen, geldt dat niet alleen de dieren die op de korrel genomen worden geraakt worden, maar ook hun levensgezellen? Bent u bereid dit aspect mee te wegen in uw besluit over het al dan niet verbieden van de zwanenjacht? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de provincies om dergelijke ethische overwegingen te betrekken in hun besluitvorming. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het bejagen van dieren met hagelpatronen voor veel dierenleed zorgt, omdat hagelpatronen honderden metaaldelen bevatten die op dieren in volle beweging worden afgevuurd met als resultaat dat een groot aantal dieren wordt aangeschoten, om vervolgens een pijnlijke dood te sterven? Deelt u de mening dat dit vooral het geval is bij dieren zoals knobbelzwanen, die te groot zijn om via hagel dodelijk geraakt te worden? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van type geweer en munitie is een afweging die de provincies dienen te maken bij hun besluitvorming over het verlenen van ontheffingen. Daarbij is een belangrijke randvoorwaarde dat de dieren onnodig lijden dient te worden bespaard.
Bent u bereid om het doden van dieren met hagelpatronen niet langer toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De onafhankelijkheid van deurwaarders en de verwevenheid met incassobureaus |
|
Michiel van Nispen , Sadet Karabulut (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de antwoorden van uw voorganger op Kamervragen over het deelnemen van niet-gerechtsdeurwaarders in deurwaarderspraktijken en de borging van de onafhankelijkheid van het gerechtsdeurwaardersambt?1
Ja.
Klopt het dat niet-gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 4, sub b, van de Verordening Onafhankelijkheid van de Gerechtsdeurwaarders (de verordening) alleen mogen participeren in een deurwaarderskantoor als deze niet direct of indirect betrokken is bij opdrachten aan hetzelfde kantoor?
Ja.
Voldoet de huidige verordening aan de recent door de Tweede Kamer aangenomen wetswijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet, waarin de kernwaarde onafhankelijkheid uitdrukkelijk in is opgenomen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Gerechtsdeurwaarders moeten volgens het nieuwe artikel 12a van de Gerechtsdeurwaarderswet altijd onafhankelijk hun ambt kunnen uitvoeren. Een maximaal zeggenschapsbelang van 49% door een derde-niet-gerechtsdeurwaarder en een deelnemingsverbod voor directe en indirecte opdrachtgevers (zoals voorgeschreven in de artikelen 3 en 4 van de geldende verordening) geven samen een goede concretisering van het beginsel van onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder en scheppen duidelijke voorwaarden voor behoud van de zeggenschap binnen de eigen gerechtsdeurwaardersorganisatie.
Wat vindt u van de wens van uw voorganger dat er eigenlijk sprake zou moeten zijn van verdergaande derdenparticipatie en zelfs nulparticipatie?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat ik hecht aan een goed verankerde onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder als bijzonder ambtsdrager heb ik een voorgestelde wijziging van de geldende verordening, die een versoepeling van de participatieregels beoogde, niet goedgekeurd. Een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 20164 heeft dit bevestigd, waarover ik u per separate brief reeds berichtte. Met deze uitspraak is geen leemte ontstaan in de zin dat nu geen regels zouden gelden met betrekking tot de gewenste onafhankelijkheid. Integendeel, de geldende verordening van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) is ongewijzigd van kracht, waarin de interne en de externe onafhankelijkheidsvereisten verankerd zijn.
Daarnaast krijgt het onafhankelijkheidsvereiste een wettelijke grondslag die per 1 juli a.s. in werking treedt. De geldende KBvG-verordening uit 2010 geeft daar een nadere invulling aan. Het is primair aan de KBvG om de onafhankelijkheid in de beroepspraktijk vorm te geven met haar verordenende bevoegdheid. Dit thema zal op de agenda blijven staan van het overleg dat ik periodiek voer met de KBvG.
Mijn ambtsvoorganger constateerde in antwoord op eerdere Kamervragen5 dat er binnen de KBvG onvoldoende draagvlak is voor een verdergaande beperking van participatie door derden in gerechtsdeurwaarderskantoren dan reeds het geval is in de geldende KBvG-verordening. Een algehele uitsluiting in een nieuwe KBvG-verordening was toen en is ook nu in dit licht niet realistisch. Of er aanleiding bestaat vereisten rondom onafhankelijkheid na inwerkingtreding van artikel 12a van de Gerechtsdeurwaarderswet in de vorm van een AMvB nader in te vullen, wordt momenteel in overleg met de KBvG bezien.
Hoe wordt gecontroleerd of derden die participeren in een deurwaarderskantoor niet indirect of direct betrokken zijn bij opdrachten aan datzelfde kantoor?
De Verordening Onafhankelijkheid van de Gerechtsdeurwaarder regelt onder andere in artikel 5 dat de gerechtsdeurwaarder gehouden is om via een aandeelhoudersovereenkomst waarborgen te scheppen voor de onafhankelijkheid. Ook is geregeld dat hij opgave doet aan het bestuur van de KBvG van de voor het gerechtsdeurwaarderskantoor gekozen rechtsvorm en de inrichting daarvan, de aandeelhouders, vennoten of anderszins deelnemende personen, de omvang van hun deelnemingen en de aan elk van hun toekomende rechten en of deze personen direct of indirect betrokken zijn bij opdrachten aan het kantoor.
De controle vindt plaats door het bestuur op basis van signalen die de publiekrechtelijke beroepsorganisatie ontvangt. De controle kan momenteel worden uitgevoerd in het kader van de audit op de kwaliteitsnormen, doordat de KBvG-commissie Toetsing de auditoren daar een specifieke aanwijzing voor geeft. Per 1 juli 2016 vindt daarnaast de controle plaats door het Bureau Financieel Toezicht (BFT), in het kader van het nieuwe integraal toezicht.
Bent u bekend met het belang dat rechtsbijstandsverzekeraar DAS heeft in deurwaarderskantoren en incassokantoren?4 Hoe groot is dat belang en hoe wordt daarop gecontroleerd? Is bij u bekend of deze rechtsbijstandsverzekeraar indirect of direct betrokken is bij opdrachten aan diezelfde deurwaarderskantoren? Kunt u daarbij uw reactie geven?
Ja. Rechtsbijstandsverzekeraar DAS heeft mij toegelicht dat DAS sinds 2006 belangen heeft in een aantal gerechtsdeurwaarderskantoren van 49%. Of deze situatie in overeenstemming is met de regels uit de verordening staat ter beoordeling van de KBvG en de tuchtrechter. DAS Holding heeft tevens belangen in een aantal incassokantoren. Deze incasso-organisaties kennen een grote diversiteit aan opdrachtgevers, variërend van MKB-bedrijven tot grootzakelijke dienstverleners. Als in incassozaken van deze opdrachtgevers een gerechtelijk traject moet worden opgestart, worden deze zaken aan de deurwaarderskantoren waar DAS in participeert in behandeling gegeven. Dit worden indirecte opdrachten genoemd. Volgens DAS worden rechtstreekse opdrachten, zoals haar eigen premie-incasso's, uitsluitend in behandeling gegeven aan gerechtsdeurwaarderskantoren waarin DAS Holding geen aandelenbelang heeft. DAS heeft volgens opgave geen incasso-portefeuilles waarbij zij eigenaar is van de vorderingen (koopportefeuilles) die in behandeling zijn bij gerechtsdeurwaarders waarin DAS Holding een aandelenbelang heeft. DAS heeft mij bericht dat derhalve geen sprake is van directe opdrachten aan gerechtsdeurwaarderskantoren waar zij een belang in heeft.
Hoe oordeelt u in het algemeen over de verwevenheid van incasso-organisaties en gerechtsdeurwaarders?
Een zekere verwevenheid is onvermijdelijk omdat de gerechtsdeurwaarder in ons stelsel nu eenmaal bijzonder ambtenaar en ondernemer tegelijk is en hij naast gerechtelijke ook buitengerechtelijke incassowerkzaamheden mag ondernemen, zij het op een bij wet en bij verordening gereguleerde wijze. Incassowerkzaamheden zijn in beginsel verbonden met de kernfunctie van de gerechtsdeurwaarder: procesinleiding, betekening van exploiten en civiele tenuitvoerlegging. Het is de gerechtsdeurwaarder op zichzelf toegestaan om werkzaamheden te verrichten die in het verlengde van deze kernfuncties liggen, al zal hij de aard en de omvang van deze nevenwerkzaamheden moeten melden bij de KBvG. Ook in het grensgebied tussen het ambtelijke werk en de incasso zal echter altijd duidelijk moeten zijn wie in welke hoedanigheid optreedt (zie mijn antwoord hieronder op de vragen 8 en 9). De gerechtsdeurwaarder blijft bovendien altijd gebonden – ook als hij geen ambtelijke werkzaamheid verricht – aan de beroepsethische regels die voortvloeien uit de KBvG-verordeningen en die door de tuchtrechter worden gehandhaafd en staat onder financieel toezicht van het BFT.
Wat vindt u er van dat er organisaties zijn die zelfs in het logo «incasso & gerechtsdeurwaarders» hebben verwerkt, waarmee een incassobureau druk kan uitoefenen door onomwonden de schijn te wekken aan burgers en bedrijven dat ze met een gerechtsdeurwaarder te maken hebben, ook als dat (nog) niet het geval is?
Incassobureaus mogen niet de indruk wekken (of dat nu naar schuldenaren toe of naar schuldeisers is) dat zij bevoegdheden hebben die zij niet hebben. Het is van groot belang dat misbruik van de titel en het logo van gerechtsdeurwaarder wordt tegengegaan. Bij schuldenaren mag geen misverstand bestaan over de positie en bevoegdheid van diegene die een incasso verricht. Het publiek moet erop kunnen blijven vertrouwen dat de gerechtsdeurwaarder ook gerechtsdeurwaarder is en dat de civiele tenuitvoerlegging in handen van een bevoegde openbaar ambtenaar ligt. Het nieuwe beroepsregister van het per 1 juli 2016 in werking tredende artikel 2a Gerechtsdeurwaarderswet biedt beter inzicht in wie bevoegd is. De KBvG doet in voorkomende gevallen ook aangifte bij het Openbaar Ministerie (OM) van het zonder daartoe gerechtigd zijn voeren van de titel van gerechtsdeurwaarder (artikel 435, sub 3, van het Wetboek van Strafrecht). Of in individuele gevallen de regels worden overtreden, zal worden onderzocht door het OM.
Is het geoorloofd dat een incassobureau zich voordoet als gerechtsdeurwaarder? Zo ja, waarom wordt dat toegestaan, gelet op de risico’s? Zo nee, wat gaat u hier tegen ondernemen? Bent u bereid zo nodig de regels aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 8.