Het bericht ‘Betalen is brevet behalen’ |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent het bericht «Betalen is brevet behalen»?1
Ja, ik ken het bericht.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst van de CAE Oxford Aviation Academy Amsterdam?
De CAE Oxford Aviation Academy Amsterdam is de voormalige Nationale Luchtvaartschool (NLS) die 8 april 2014 is opgegaan in de Britse CAE Oxford Aviation Academy. Sinds die datum vindt toezicht plaats door de Britse autoriteit. Ten tijde van het overgaan heeft de ILT met de Britse autoriteit gesproken en is alle informatie over het toezicht gedeeld inclusief de punten die verbeterd moesten worden. Het is vervolgens aan de Britse autoriteit om deze zaken mee te nemen en het toezicht voort te zetten.
Ik kan slechts een uitspraak doen over de tijd dat het toezicht op de NLS door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft plaatsgevonden. De ILT heeft conform de Europese regelgeving toezicht gehouden op de kwaliteit van het lesprogramma en het management. Ik herken het beeld gedeeltelijk zoals het geschetst wordt. Er is sprake geweest van zaken die niet voldeden aan de wettelijke eisen en waarbij termijnen zijn gesteld waarbinnen verbeteringen doorgevoerd dienden te zijn. De ILT heeft de NLS onder verscherpt toezicht gesteld en er zijn extra inspecties uitgevoerd. Doordat de NLS de verbeteringen tijdig heeft doorgevoerd is er geen sprake geweest van een fase die voor ILT aanleiding zijn geweest om de erkenning van de NLS in te trekken.
Hoe verklaart u dat de kwaliteitseisen die gelden voor de opleiding en het diploma van de CAE Oxford Academy Amsterdam dusdanig versoepeld zijn dat opleiding en diploma niet meer voldoen aan de eisen die luchtvaartmaatschappijen aan piloten stellen?
De noodzakelijke kwaliteit van de vliegopleidingen wordt geborgd doordat de opleidingsprogramma’s van de vliegopleidingen moeten voldoen aan strenge Europese eisen. Er hebben geen aanpassingen in de Europese regelgeving plaatsgevonden waarbij er sprake is van een versoepeling van de eisen. Deze eisen zijn uitgewerkt in richtsnoeren uitgegeven door de EASA. De opleidingsprogramma’s van de vliegopleidingen worden goedgekeurd door de autoriteit van het land waar de hoofdvestiging van de opleiding geregistreerd staat.
De toelatingscriteria voor een vliegopleiding zijn de aangelegenheid van de vliegopleiding zelf. Daarvoor bestaan geen wettelijke criteria met uitzondering van een minimum leeftijd als enige voorwaarde.
Indien een luchtvaartmaatschappij bij voldoende aanbod er voor kiest om aanvullende specifieke eisen te vragen dan kan dit. Zoals het artikel beschrijft kunnen deze bijvoorbeeld betrekking hebben op minimale entree eisen, examenresultaten of snelheid waarmee de opleiding is doorlopen.
Waarom heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport na meerdere controles met negatief resultaat de CAE Oxford Aviation Academy Amsterdam geen sancties opgelegd?
Zoals bij antwoord 2 aangegeven houdt de ILT geen toezicht op de CAE Oxford Aviation Academy Amsterdam sinds 8 april 2014.
Deelt u de mening dat winstbelang nooit de kwaliteit van de pilotenopleiding mag bepalen? Zo nee, waarom niet?
De noodzakelijke kwaliteit van de pilotenopleiding is geborgd door middel van de Europese regelgeving die van toepassing is. Het winstbelang kan en mag er nooit toe leiden dat er sprake is van opleidingen die niet aan de Europese eisen voldoen. Zoals bij antwoord 3 aangegeven is er sprake van Europese eisen en waarop de autoriteit van het land waar de hoofdvestiging van de vliegschool gevestigd is.
Indien een opleiding aanvullende eisen stelt om daarmee de kwaliteit verder te verbeteren en de kansen van de afgestudeerde op de arbeidsmarkt te vergroten en zijn instroom te vergroten, bestaat daar geen bezwaar tegen.
Denkt u dat het in het artikel geschetste aanbodoverschot van piloten invloed heeft gehad op de keuze van ABN-AMRO om te stoppen met nieuwe leningen voor piloten?
ABN-AMRO heeft aangegeven dat onder de huidige omstandigheden deze activiteit niet meer past bij hun productaanbod. In het Financieel Dagblad van 29 februari wordt gemeld dat de slechte arbeidsmarkt voor een piloten een rol heeft gespeeld bij het besluit.
Op welke wijze kan in de toekomst door toekomstige piloten toch een betrouwbare, betaalbare en toegankelijke opleiding tot piloot worden gevolgd? Wat is daarbij uw rol en wat de rol van de luchtvaartbranche?
De minimumkwaliteit van de opleidingen wordt geborgd doordat de opleidingsprogramma’s van de vliegopleidingen moeten voldoen aan strenge Europese eisen die in detail zijn uitgewerkt in EASA richtsnoeren. De opleidingsprogramma’s van de opleidingen worden goedgekeurd door de ILT die ook toezicht houdt op de kwaliteit van de vliegopleidingen.
Zoals ook in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen2 aangegeven vind ik de toegankelijkheid van de vliegopleiding primair de aangelegenheid van de sector en heb ik daartoe geen specifiek beleid. In de afgelopen jaren zijn er door de sector maatregelen genomen door het beperken van het aantal opleidingsplaatsen, meer transparantie in de markt en de kosten van de opleiding. De sector zal bij het zoeken naar de langere termijn oplossingen rekening moeten houden met de situatie op de arbeidsmarkt.
Ik vind het belangrijk dat er voldoende goed opgeleide piloten beschikbaar blijven voor de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Daarom zal ik het gesprek faciliteren tussen de betrokken partijen over de toekomst van de vliegopleidingen in Nederland.
Mogelijke betrokkenheid van KPMG bij (illegale) gokpraktijken op Curaçao en Sint Maarten |
|
Ronald van Raak (SP), André Bosman (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten over mogelijk illegale gokpraktijken op Curaçao, gericht op digitale sportsbettings (online casino’s)?1 2 3
Ja.
Kunt u verklaren waarom het fenomeen van sportsbettings al meer dan 15 jaar op Curaçao bestaat, zich richt op internationale markten, maar lokaal geen wetgeving bestaat en ook geen controle wordt uitgeoefend door de lokale instanties, zoals de Gaming Control Board (GCB)?4
De gokwereld en de aanpak van mogelijke misstanden daarbinnen is primair een lokale aangelegenheid. Het Openbaar Ministerie op Curaçao en Sint Maarten zijn de bevoegde instanties inzake de aansturing van de opsporing van mogelijke misstanden en daar waar opportuun de vervolging, onder politieke verantwoordelijkheid van de Ministers van Justitie ter plaatse.
Bij verwevenheid tussen de onder- en bovenwereld treden de landen binnen het Koninkrijk gezamenlijk op. Ondermijning raakt immers het Koninkrijk als geheel. Met Sint Maarten zijn op 24 mei 2015 in een protocol onder andere afspraken gemaakt over de aanpak van grensoverschrijdende, ondermijnende criminaliteit. Nederland investeert 22,1 miljoen euro in deze aanpak die door de procureur-generaal van Curaçao, Sint Maarten en de BES wordt aangestuurd.
Op Curaçao treedt het Openbaar Ministerie zichtbaar en succesvol op tegen misstanden die raken aan de integriteit van het bestuur, waarbij ook de gokindustrie in beeld is. Ter illustratie verwijs ik naar de veroordeling d.d. 1 april 2016 in de zogenaamde Bientu-zaak waarbij de verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar en voorts een bedrag van NAF 72,5 miljoen verbeurd is verklaard.
Als Minister van Koninkrijksrelaties ontvang ik – onder andere – de signalen en berichten die in de vraagstelling worden genoemd en ik neem deze zoals hiervoor beschreven serieus. Bij de huidige stand van zaken past het mij evenwel niet om uitspraken te doen over individuele bedrijven en burgers.
Deelt u de mening dat een ongecontroleerde gokindustrie vanuit Curaçao met aantoonbare connecties met personen buiten Curaçao, zoals in de Verenigde Staten, schade kan toebrengen aan de integriteit van het Koninkrijk? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er contact geweest met de desbetreffende overheden (bij voorbeeld Justitie, belasting, douane) van landen zoals de VS ten aanzien van deze grensoverschrijdende gokactiviteiten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de uitspraak van de heer Francesco Corallo, een casino-eigenaar op Sint Maarten, dat hij zijn boeken laat controleren door KPMG?5
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat daarmee de positie van KPMG kwetsbaar wordt omdat ook Transparency International aangeeft dat de gokindustrie op Sint Maarten sterk verweven is met het politieke bestuur?6
Zie antwoord vraag 2.
Is hier sprake van een afbreukrisico voor het Koninkrijk der Nederlanden vanwege de verbinding tussen KPMG, de heer Corallo en de gokindustrie? Indien niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van een afbreukrisico voor het Koninkrijk der Nederlanden vanwege de verbinding tussen KPMG, de telefoonmaatschappy UTS op Curaçao, het loterijbedrijf Robbies Lottery en de gokindustrie? Indien niet, waarom niet?7
Zie antwoord vraag 2.
Het rapport van de Raad voor Regionaal Veevoer over de kansen en knelpunten voor eiwitrijke veevoergrondstoffen |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Jaco Geurts (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het adviesrapport van de Raad voor Regionaal Veevoer «Naar 100% regionaal eiwit – Kansen en knelpunten voor eiwitrijke veevoergrondstoffen», waarin aanbevelingen worden gedaan over hoe we in Nederland kunnen komen tot meer gebruik van regionaal geteeld eiwitrijk veevoer?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit rapport?
Ik onderschrijf dat met de productie van regionale teelt en afzet van eiwitgewassen meer kan worden bijgedragen aan het verbeteren van de regionale kringloop, de beschikbaarheid van grondstoffen en de eiwittransitie. En dat daarvoor ook in Nederland mogelijkheden zijn.
In het rapport wordt een heldere uiteenzetting gegeven over de voorwaarden die hiervoor gelden, hoewel niet alle aannames door het kabinet worden gedeeld. Ik constateer met het rapport dat een brede ketenaanpak essentieel is om dit te realiseren.
Het kabinet heeft in de reactie op het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), «Naar een voedselbeleid», aangegeven minder afhankelijk van import van eiwitgewassen te willen worden en in Europa ruimte te zien voor meer regionale teelt en afzet van eiwitgewassen (Kamerstuk 31 532, nr. 156, dd. 30 oktober 2015). Het kabinet heeft bedrijfsleven, consumenten en maatschappelijke organisaties uitgenodigd om dit aspect in de bredere voedselagenda verder vorm te geven en de uitvoering ervan te versnellen. In het najaar van 2016 zal het kabinet aan uw Kamer rapport uitbrengen over concrete invulling van activiteiten, voortgang en resultaten van dit voedselbeleid.
Zoals het rapport aangeeft, is voor de ontwikkeling naar meer regionale teelt en afzet van eiwitgewassen extra onderzoek nodig naar geschikte rassen, teeltoptimalisatie en verwerking. Ik wil dit met het topsectorenbeleid faciliteren door focus te geven aan investeringen in veredeling, verbetering teelt en oogstmaatregelen en verwerking van innovatieve eiwitteelten en -producten. Verder wil ik, in lijn met de aanbevelingen van het rapport, samen met het bedrijfsleven en de Topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmateriaal overleggen of en zo ja, welke nieuwe initiatieven voor publiek private samenwerking opgestart kunnen worden. Het heeft mijn voorkeur tot ketenbrede initiatieven te komen, zodat er marktconforme eindproducten ontstaan en er in alle onderdelen sprake kan zijn van een rendabele productie met een eerlijke prijs voor de boer.
Voor wat betreft de aanbevelingen die gaan over directe overheidssturing op de teelt van eiwit, ben ik van mening dat producten met name daar geteeld moeten worden waar dat economisch gezien het beste kan met in achtneming van randvoorwaarden als duurzaamheid. Dat kan zeker ook in Nederland zijn. Daartoe dienen gewassen aangepast te worden en de teelt geoptimaliseerd, zodanig dat het economisch rendabeler wordt ze op te nemen in het teeltplan van Nederlandse telers. Het creëren van een markt voor en op de Nederlandse markt brengen van regionaal geteelt eiwitrijke gewassen, zal naar verwachting in een langzamer tempo gaan dan het rapport voor ogen heeft.
Kunt u reageren op de aanbevelingen gericht aan de overheid (pagina 4 van het rapport)? Welke aanbevelingen gaat u overnemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een «eiwitvisie» op te stellen met daarbij een duidelijke en ambitieuze doelstelling voor de teelt van eiwithoudende gewassen in Nederland en de rest van Europa?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u zich ook in Europees verband inzetten voor het wegnemen van belemmeringen voor de teelt van eiwithoudende veevoergewassen?
Ik heb het bedrijfsleven uitgenodigd om aan te geven welke wet- en regelgeving de ontwikkeling van regionale eiwitteelten remt. Deze kunnen zowel nationaal als ook Europees zijn. In dit laatste geval zal ik dit in Europees verband bespreken.
Bent u bereid dit rapport te betrekken bij de uitwerking van het (topsectoren)beleid gericht op het verminderen van de afhankelijkheid van de import van eiwitgewassen (Kamerstuk 31 532, nr. 156)?
Ik maak mij er hard voor dat eiwitteelt en -verwerking een focusonderwerp wordt binnen de topsector Agri&Food. Dit rapport ondersteunt die wens.
Kunt u aangeven met welke partijen u wilt samenwerken om de afhankelijkheid van de import van eiwitgewassen voor veevoer te verminderen?
Allereerst constateer ik dat het bij het bedrijfsleven zelf ligt om de samenwerking met andere schakels in de keten op te zoeken. Ik faciliteer dit onder meer via de topsectoren. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2 t/m 4.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het plenaire debat over het WRR-rapport «Naar een voedselbeleid»? .
Ja.
Het visserijplan Oostzee waarmee de deur voor structurele overbevissing is opengezet |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel in de Guardian waarin staat dat het Europese visserijplan Oostzee vissers carte blanche geeft voor overbevissing?1
Het artikel in de Guardian is gebaseerd op een vertrouwelijk en intern stuk van de Europese Commissie. Ik betreur dat het stuk ten tijde van de onderhandelingen is uitgelekt. Ik ben blij dat er desondanks op 15 maart 2016 toch een politiek akkoord kon worden bereikt tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie over het meerjarenplan Oostzee. Met het akkoord is een belangrijke stap gezet naar de verduurzaming van de visserijen in Europese wateren. Sinds 2009 was er een impasse over meerjarenplannen vanwege een dispuut over de rechtsbasis. Dit akkoord creëert een belangrijk precedent voor plannen in andere EU-wateren.
De Europese Commissie heeft het stuk in kwestie opgesteld op verzoek van het Europees Parlement en de Raad, in nauwe samenwerking met de wetenschappers van ICES (International Council for the Exploitation of the Sea), met de bedoeling een aantal nieuwe elementen in het meerjarenplan toe te lichten en teksten te verhelderen. Deze verhelderende tekst heeft bijgedragen aan het behalen van het politiek akkoord.
Volgens het artikel in de Guardian maakt de Europese Commissie overbevissing mogelijk. Dat is onjuist. Wetenschappers geven aan dat het gebruik van ranges past bij het concept van MSY (Maximale Duurzame Opbrengst) in een gemengde visserij of in geval van interacties tussen vissoorten. De boven- en ondergrenzen die door ICES zijn berekend, bieden op de lange termijn slechts een afwijking van 5% in oogst (vangst) ten opzichte van een Fmsy-punt. De kans dat een bestandsomvang binnen de range desondanks onder een biologische grens zakt, is kleiner dan 5%. Als een bestand onder deze grens zakt, zullen maatregelen worden getroffen.
Dit voldoet aan de normale voorzorgbenadering zoals ICES die hanteert. Wetenschappers achten het vaststellen van vangstmogelijkheden binnen de MSY-range in lijn met de principes voor duurzaamheid.
Ik wil benadrukken dat de lidstaten gebonden zijn aan de doelstelling van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid om waar mogelijk MSY in 2015 te bereiken, doch uiterlijk in 2020. Het is niet mogelijk hiervan af te wijken.
Kunt u bevestigen dat dit visserijplan mogelijkheden biedt om, via zogenaamde FUPPER ranges, boven het niveau van het wetenschappelijk vastgestelde maximaal duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) te vissen? Zo ja, deelt u de mening dat dit visserijplan mogelijkheden biedt tot structurele overbevissing? Zo nee, waarom niet?
Het met het Europees Parlement bereikte akkoord bevat «upper» en «lower» ranges én «safeguards» indien bestanden onder een bepaald minimumniveau dreigen te raken. De door beide partijen overeengekomen niveaus zijn conform het wetenschappelijke advies en door wetenschappers bestempeld als duurzaam. Dat het plan mogelijkheden biedt tot structurele overbevissing, is derhalve een onjuiste stellingname.
Welke rol heeft Nederland gespeeld in het besluit van de Europese Raad om de Fish Mortality Sustainable Yield (FMSY) niet als absolute bovengrens te accepteren?
Nederland heeft in 2015 ingestemd met het mandaat van de Raad.
Het visserijplan zou moeten dienen om vispopulaties te herstellen en overbevissing tegen te gaan; is met die doelstelling in het achterhoofd een evaluatie uitgevoerd naar hoe de voorgestelde «ranges» visbestanden herstellen en behouden op een biomassaniveau dat de maximaal duurzame opbrengst kan opleveren? Zo ja, wat zijn daar de uitkomsten van? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dit alsnog te doen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven hoe visserij boven het punt FMSY vispopulaties geleidelijk laat herstellen en een biomassaniveau behoudt dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren (BMSY)?
De doelstelling van het plan is het bereiken van MSY, door te sturen op de visserijsterfte. Bestanden zouden minimaal de grootte moeten hebben van MSY Btrigger, een niveau dat is vastgesteld volgens het voorzorgsniveau en waarvoor geldt dat bestanden voldoende reproductiecapaciteit hebben. Mocht een bestand toch zakken onder dat niveau, dan zullen maatregelen genomen worden waardoor het bestand in kwestie weer snel terugkeert naar boven het niveau (MSY Btrigger).
Onderschrijft u de International Council for Exploration of the Seas (ICES)-adviezen2 dat visserij op het niveau FUPPER, zoals nu vastgelegd als bovengrens in het Oostzeeplan a) leidt tot meer benodigde visserijinspanningen om eenzelfde hoeveelheid vis te vangen als op het duurzamere niveau FLOWER, b) leidt tot gemiddeld lagere vangsten en kleinere vissen, en c) de kans vergroot dat vis-biomassa beneden een veilig niveau komt? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het voornemen om dit visserijplan als blauwdruk te gebruiken voor de Noordzee, een ernstige bedreiging vormt voor bepaalde kabeljauwsoorten?3 Zo nee, waarom niet?
Nee, het gebruik van duurzame MSY-ranges is belangrijk in de gemengde visserij, om de vangstmogelijkheden van verschillende visbestanden beter op elkaar af te stemmen. Het werken met ranges is nodig vanwege zich snel ontwikkelende bestanden, maar ook vanwege de aanlandplicht.
Bent u bereid om voor nieuwe visserijplannen, waaronder dat voor de Noordzee, binnen de Europese Raad te pleiten geen visserij boven het niveau van maximaal duurzame opbrengst toe te staan en pogingen om dit begrip op te rekken of hier uitzonderingen op te bedingen niet te steunen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal bij alle meerjarenplannen pleiten voor vangstmogelijkheden die worden vastgesteld op basis van wetenschappelijke onderbouwing voor een duurzame visserij.
Het niet meer in behandeling nemen van schades door het Centrum Veilig Wonen (CVW) buiten de contour |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het niet meer in behandeling nemen van schades door het Centrum Veilig Wonen (CVW) buiten de contour?1
Ja.
Waarom worden eerst de resultaten van een onderzoek in opdracht van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) afgewacht?
Uit onderzoek door Arcadis in opdracht van NAM komt naar voren dat de waarschijnlijkheid van schade door aardbevingen buiten het schadeafhandelingsgebied verwaarloosbaar is2. Onder regie van de NCG onderzoekt een onafhankelijk deskundige momenteel of de gehanteerde onderzoeksmethode en getrokken conclusies correct zijn.
Wanneer gaat dit onderzoek afgerond worden?
De resultaten worden rond de zomer verwacht. Ik zal uw Kamer op dat moment informeren.
Waarom worden niet toch alvast de schadeclaims in behandeling genomen? Niet iedere claim is toch afhankelijk van dat onderzoek? Registratie en inventarisatie kunnen nu toch ook al plaatsvinden, evenals het uitkeren van voorlopige schadevergoedingen?
NAM is wettelijk verplicht alle schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning te vergoeden, ongeacht de locatie van de schade. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 komt uit onderzoek door Arcadis in opdracht van NAM naar voren dat de waarschijnlijkheid van schade door aardbevingen buiten de schadecontour verwaarloosbaar is. Onder regie van de NCG onderzoekt een onafhankelijk deskundige momenteel of de gehanteerde onderzoeksmethode en getrokken conclusies correct zijn. De resultaten van deze validatie worden rond de zomer verwacht. NAM heeft aangekondigd dat iedereen die een melding doet zal worden bezocht, maar wil eerst de resultaten van het validatieonderzoek afwachten, zodat deze kunnen worden betrokken bij het bezoek van de schade-expert. Een oordeel op grond van de nu beschikbare kennis zou op dit moment vrijwel zeker resulteren in afwijzing van de claim.
Hoe kunnen u en de NCG dit bevorderen? Kunt u hiertoe in overleg treden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit onderwerp zich niet leent voor verder uitstel, ook niet als er nog een onderzoek loopt?
Zie antwoord vraag 4.
De verschuiving van drugsdumpingen van Noord-Brabant naar Gelderland |
|
Marith Volp (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oosten vaker dumpplek gevaarlijk drugsafval»?1
Ja.
Kunt u reageren op de stelling van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) dat er sprake is van een waterbedeffect, omdat criminelen kiezen hun activiteiten vanuit Noord-Brabant naar andere provincies te verleggen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3 van de leden Dik-Faber en Segers (beiden ChristenUnie) (2016Z05664).
Kunt u een overzicht geven van het aantal drugsdumpingen per jaar in de periode 2010–2015, waarbij een onderscheid per provincie wordt gemaakt?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4 van de leden Dik-Faber en Segers (beiden ChristenUnie) (2016Z05664).
Hoe verhoudt de handhavingscapaciteit van de provincie Gelderland en andere provincies zich tot de capaciteit in de provincie Noord-Brabant? Hebben andere provincies genoeg handhavingscapaciteit om deze zaken aan te pakken? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat deze capaciteit zo snel mogelijk beschikbaar is? Wat is volgens u de oorzaak van het verschil in het aantal drugsdumpingen per provincie?
Ik heb geen overzicht van de gevraagde verhoudingen in handhavingscapaciteit.
De verschillen in aantallen drugsafvaldumpingen per provincie houden logischerwijs verband met de ligging van de productielocaties van synthetische drugs. Een logische verklaring voor een groot aantal dumpingen in een provincie is dat in die provincie relatief veel drugslabs aanwezig zijn. Drugscriminelen kunnen, om de kans op opsporing van hun illegale activiteiten te verkleinen, ervoor kiezen het afval verder weg van het drugslab te dumpen, althans in een gebied van een andere toezichthoudende overheid. Zo kan de keuze vallen op locaties in andere provincies. Daarbij wordt de eenvoudigste optie uiteraard gevormd door locaties in naastgelegen provincies op relatief korte afstand van het drugslab. Naarmate de opsporingskans van drugslabs in een bepaalde provincie toeneemt, zouden de criminelen kunnen besluiten ook de drugslabs zelf te verplaatsen naar elders. De provincies Noord-Brabant en Limburg noemen als mogelijke verklaring voor de concentratie van druglabs op hun grondgebied de ligging nabij de grens en de goede logistieke situatie.
Wat is de rol van de verschillende omgevingsdiensten met betrekking tot deze zaak?
De omgevingsdiensten zijn in opdracht van provincies en gemeenten belast met uitvoerende taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Afhankelijk van de vraagstelling vanuit provincies en gemeenten kan een omgevingsdienst taken uitvoeren met betrekking tot het beleid tegen dumping van drugsafval.
Een effectieve aanpak van de problematiek is echter niet te borgen door de omgevingsdiensten alleen. Daarvoor is een brede samenwerking tussen betrokken overheidsinstanties nodig, zoals in Noord-Brabant en Limburg is opgezet. In Noord-Brabant is een projectgroep «Samen Tegen Dumpen» ingesteld, waarin het Rijk, de provincie, waterschappen en gemeenten, de Nationale politie, de LFO, het Nederlands Forensisch Instituut, de Taskforce Brabant Zeeland en (chemisch) afvalmanagement samenwerken. Een vergelijkbaar initiatief bestaat in Limburg, het Masterplan «Limburg Drugslab-vrij», welk plan in RIEC2-verband, onder aansturing van de Provincie Limburg, tot stand is gekomen.
De overname van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) door het Erasmus MC |
|
Albert de Vries (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Erasmus redt ADRZ met overname» en «ADRZ in Rotterdamse handen»?1 2
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat het Erasmus MC een bedrag van 10 miljoen euro investeert in het ADRZ, en dat daarmee het ADRZ een dochteronderneming van het Erasmus MC wordt?
Er is op dit moment sprake van een voornemen tot overname, de beslissing dat ADRZ als zelfstandige holding binnen het Erasmus MC door gaat is nog niet definitief.
Het is aan de betrokken partijen om goed te kijken welke gevolgen overnameplannen hebben voor de betrokkenen zoals de patiënten, de kwaliteit en de continuïteit van het aanbod van ziekenhuiszorg en de samenwerking met de andere Zeeuwse zorgaanbieders. Dit zal de komende tijd duidelijk moeten worden. In dat verband zullen ook de Raden van Toezicht van beide ziekenhuizen, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het kader van de zorgspecifieke fusietoets en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in het kader van haar concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet zich hierover moeten uitspreken. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Ik vind het voor de toekomst van de zorg in Zeeland van groot belang dat de Zeeuwse ziekenhuizen ADRZ en ZorgSaam, ook in geval van overname van ADRZ door het Erasmus MC, gezamenlijk de Visie Toekomstige Zorg Zeeland (Bijlage bij TK 2015–2016, 29 247, nr. 216) uitvoeren. Een belangrijk uitgangspunt van deze visie is dat de tweedelijnszorg, daar waar dat kwalitatief kan, zoveel mogelijk in Zeeland wordt verleend, en dat de Zeeuwse ziekenhuizen op verschillende terreinen gaan samenwerken. Dat betreft het in stand houden van de basiszorg, de beschikbaarheid en kwaliteit van zorg, en de complexe medisch specialistische zorg die niet op beide locaties kan worden behouden. De ziekenhuizen zijn hierover met elkaar in overleg sinds de visie afgelopen zomer is vastgesteld, en zullen hier naar verwachting voor de zomer uitsluitsel over geven. Ik zal dit traject en de samenwerking tussen de Zeeuwse ziekenhuizen nauwgezet blijven volgen.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze voorgenomen overname voor het aanbod van ziekenhuiszorg in de Zeeuwse regio?
Zie antwoord vraag 2.
Welke invloed heeft de overname volgens u op de samenwerking met zorgverzekeraars en (eerstelijns-)zorgaanbieders in de regio, zoals Zorgsaam? Bent u het eens met de stelling in het artikel dat de overname de samenwerking met Zorgsaam niet in de weg staat en dat met de overname een bijdrage wordt geleverd aan het in stand houden van zorg in Zeeland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaan patiënten van het ADRZ naar uw verwachting merken van deze overname door het Erasmus MC?
Hier kan ik nog niets over zeggen. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb aangegeven is nog niet bekend of deze overname daadwerkelijk gaat plaatsvinden en hoe de samenwerking tussen ADRZ en Erasmus MC er in dat geval gaat uitzien. Het is aan partijen om dit inzichtelijk te maken.
Op welke manier krijgen de inwoners van Zeeland inspraak over de inrichting van hun zorg? Op welke manier worden de patiënten van het ADRZ op de hoogte gehouden van de verwikkelingen rond het ADRZ? Op welke wijze is de cliëntenraad van het ADRZ betrokken geweest bij het besluit?
In het kader van de zorgspecifieke fusietoets moeten ADRZ en Erasmus een effectrapportage opstellen. In deze rapportage moeten zij uitleggen hoe zij cliënten, personeel en andere belanghebbenden hebben betrokken bij de besluitvorming. Dit wordt getoetst door de NZa. Indien cliënten, personeel en andere betrokkenen naar het oordeel van de NZa niet op een zorgvuldige wijze zijn betrokken, zal zij geen goedkeuring verlenen.
Zoals ik daarnaast in de Voortgangsbrief Curatieve zorg in krimpregio’s (Bijlage bij TK 2015–2016, 29 247, nr.216) heb aangegeven, zijn de inwoners van Zeeland betrokken bij het opstellen van de Visie Toekomstige Zorg Zeeland. Deze visie is vanuit het perspectief van de Zeeuwse burger geschreven. Dit heeft geleid tot een visie die de contouren schetst van de toekomstige zorg in Zeeland. Ook bij het uitvoeren van de acties die voortkomen uit de visie zal worden gemonitord of de plannen voldoende aansluiten bij de behoeften van de inwoners. Ook de zorgverzekeraars hebben hierin een belangrijke rol, want zij kunnen namens hun verzekerden keuzes maken over de inkoop van zorg.
Op welke wijze wordt, als de fusie wordt doorgezet, de continuïteit en kwaliteit van ziekenhuiszorg en de spoedeisende hulp in Zeeuws-Vlaanderen gegarandeerd? Kunt u uw antwoord, gelet op de groeiende ongerustheid, zorgvuldig toelichten?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 zal de voorgenomen overname in het kader van de zorgspecifieke fusietoets moeten worden voorgelegd aan de NZa. Zij toetst daarbij ook op de continuïteit van cruciale zorg en zal enkel goedkeuring verlenen als deze naar haar oordeel niet in gevaar komt als gevolg van een overname. Anderzijds kan versterking van ADRZ juist continuïteit van zorg garanderen, omdat het ziekenhuis een betere financiële basis krijgt.
Zorgverzekeraars hebben vanuit hun zorgplicht een belangrijke rol en verantwoordelijkheid hebben met betrekking tot de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg in de regio. Zorgverzekeraar CZ heeft daarom ook vorig jaar het initiatief genomen tot het instellen van de Commissie Toekomstige Zorg Zeeland en ook verzekeraars Achmea en VGZ hebben de visie van deze commissie ondertekend.
De erkenning van beroepskwalificaties in de zorg voor mensen met een buitenlands diploma |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is u bekend hoeveel aanvragen voor de erkenning van een beroepskwalificatie voor beroepen in de zorg sinds 2010 zijn ingediend?1
Sinds februari 2014 kan worden aangegeven hoeveel aanvragen zijn ingediend voor erkenning van beroepskwalificaties in het kader van de richtlijn «Erkenning EG beroepskwalificaties» (de richtlijn)2. Vanaf dat moment wordt namelijk bij de registratie van buitenlandse diplomahouders bijgehouden of er sprake is van een erkenning in de zin van de richtlijn. In 2014 en 2015 zijn respectievelijk 719 en 790 aanvragen ingediend om in aanmerking te komen voor erkenning van een beroepskwalificatie conform de richtlijn.
Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde duur van deze aanvragen, rekenend vanaf de dag van indiening tot en met de dag van het definitieve besluit? Bent u bereid in dit overzicht in ieder geval per beroepsgroep aan te geven hoe vaak elke duur, gerekend in maanden, is voorgekomen? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
In het kader van de richtlijn dienen aanvragen die voor automatische erkenning van het diploma in aanmerking komen te worden onderscheiden van aanvragen waarbij het diploma onder het zogenaamde algemeen stelsel kan vallen. Automatische erkenning geldt voor de beroepen arts, tandarts, apotheker verpleegkundige en verloskundige. Voor deze beroepen zijn binnen de Europese Economische Ruimte de opleidingen geharmoniseerd. Om die reden worden de kwalificaties van de aanvrager niet beoordeeld. De gemiddelde duur van aanvragen om voor automatische erkenning in aanmerking te komen was in 2014 en 2015 respectievelijk 1,6 en 1,2 maanden.
Het algemeen stelsel geldt voor de overige beroepen die vallen onder artikel 3 en 34 van de Wet BIG, zoals fysiotherapeuten en mondhygiënisten. Opleidingseisen voor deze beroepen verschillen per land. De Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) beoordeelt of de betreffende opleidingen wezenlijk verschillen. Zo ja, dan dient de betreffende zorgverlener een proeve of stage af te ronden voordat hij of zij in Nederland in de zorg werkzaam kan zijn.
De gemiddelde duur van de aanvragen die onder het algemeen stelsel kunnen vallen was in 2014 en 2015 respectievelijk 5,7 en 4,5 maanden.
De gemiddelde duur van de aanvragen per beroep is in onderstaand overzicht opgenomen:
Beroep
Gemiddelde duur aanvragen voor automatische erkenning
(in maanden)
Gemiddelde duur aanvragen die onder het algemeen stelsel vallen
(in maanden)
2014
2015
2014
2015
Artsen
1,4
1,1
-
-
Tandartsen
1,8
1,3
-
-
Verloskundigen
1,0
1,2
-
-
Apothekers
1,7
1,3
-
-
Verpleegkundigen
2,3
1,6
-
-
Fysiotherapeuten
-
-
4,4
4,2
Psychotherapeuten
-
-
12,2
4,5
Gz-psychologen
-
-
6,6
4,9
Apothekersassistenten
-
-
6,5
3,4
Klinisch fysici
-
-
-
8,9
Verzorgenden individuele gezondheidszorg
-
-
5,2
4,2
Huidtherapeuten
-
-
5,6
1,3
Diëtisten
-
-
6,7
6,0
Ergotherapeuten
-
-
5,1
3,2
Logopedisten
-
-
6,7
4,7
Mondhygiënisten
-
-
7,5
5,7
Podotherapeuten
-
-
4,6
3,0
Radiodiagnostisch laboranten
-
-
1,8
5,3
Radiotherapeutisch laboranten
-
-
8,4
3,1
Tandprothetici
-
-
7,0
-
De duur van aanvragen hangt samen met de complexiteit. Bij aanvragen die onder het algemeen stelsel vallen, beoordeelt de CBGV en/of de NUFFIC of de opleiding van de betreffende zorgverlener voldoende overeenkomt met de vereiste Nederlandse opleiding3. Daarnaast komt het voor dat aanvullende informatie moet worden opgevraagd bij de aanvrager, een onderwijsinstelling of een bevoegde autoriteit. Deze informatie is noodzakelijk voor een zorgvuldige afhandeling van de aanvragen.
Ik vind het belangrijk dat aanvragen zo voortvarend mogelijk worden behandeld, zodat een zorgverlener binnen een redelijke termijn weet of hij of zij in Nederland in de zorg werkzaam kan zijn. Het Centraal Informatiepunt Beroepen in de Gezondheidszorg (CIBG) heeft daartoe samen met de CBGV diverse stappen gezet. Zo is het informatiseringsysteem van het CIBG verbeterd. Daarnaast is binnen het CIBG een accounthouder aangesteld die de beslistermijnen in de gaten houdt. Ook is er een reorganisatie doorgevoerd waarbij de ondersteuning van de CBGV en het CIBG is samengevoegd, zodat er een betere afstemming is tussen het CIBG en de CBGV.
Ik acht een verdere versnelling van het aanvraagproces noodzakelijk en gewenst. Daartoe zal de organisatie van het werk bij het CIBG en de CBGV nog verder worden geoptimaliseerd. Daarbij valt te denken aan het beter benutten van technologische mogelijkheden.
Kunt u aangeven hoelang bij deze aanvragen de onderwijskundige beoordeling van de Nuffic respectievelijk de inhoudelijke beoordeling van de Commissie Buitenlands Gediplomeerden Volksgezondheid duurde? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Voor zover een onderwijskundige beoordeling van de EP-Nuffic noodzakelijk is, wordt deze op basis van afspraken tussen het CIBG en EP-Nuffic in een termijn van circa één week verstrekt. Het betreft hier een zogenaamd kort standaard- advies. Bij aanvragen waarin het standaard-advies niet voldoet, is de adviestermijn van het EP-Nuffic vier weken. Dit is overigens slechts in een beperkt aantal gevallen van toepassing. De gemiddelde duur van de inhoudelijke beoordeling van de CBGV bedroeg in 2014 en 2015 respectievelijk 4,1 en 2,9 maanden. Dit maakt onderdeel uit van de doorlooptijden van aanvragen die in aanmerking komen erkenning op basis van het algemeen stelsel, zoals opgenomen in bovenstaande tabel.
Kunt u aangeven hoe de antwoorden op bovenstaande vragen zich verhouden tot de bepaling in de Algemene Wet Erkenning EG-Beroepskwalificaties, die stelt dat de vakminister zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen drie maanden (met eventueel een maand verlenging) op aanvragen reageert?
Het merendeel van de aanvragen (circa 85%) betrof automatische erkenning conform de richtlijn. Deze zijn afgehandeld binnen de wettelijke termijn van 3 maanden. Voor aanvragen om erkenning op basis van het algemeen stelsel gold dat niet, omdat daarbij een advies nodig is van de CBGV.
Gemiddeld is de doorlooptijd van aanvragen om in aanmerking te komen voor automatische erkenning in 2015 met 25% versneld ten opzichte van 2014. Voor aanvragen om erkenning op basis van het algemeen stelsel is de gemiddelde doorlooptijd in deze periode met 21% versneld. Zoals aangegeven bij vraag 2 is een verdere versnelling van het aanvraagproces van belang.
Deelt u de mening dat het voor de aanvrager van belang is om binnen een redelijke termijn te weten waar hij of zij aan toe is? Zo ja, op welke manier heeft u dat gewaarborgd?
Ik deel de mening dat het voor de aanvrager essentieel is om binnen een redelijke termijn te weten waar hij of zij aan toe is. Het aanvraagproces bij het CIBG en de CBGV is hier ook op ingericht. Eind 2014 is op mijn verzoek de toelatingsprocedure voor artsen van buiten de Europese Unie in Nederland onderzocht4. In mijn reactie op het rapport ben ik nader ingegaan op de aanbevelingen die in het kader van het onderzoek zijn gedaan5.
Aanvullend op de stappen die het CIBG samen met de CBGV heeft gezet om het aanvraagproces efficiënter in te richten (zie vraag 2), heeft het CIBG veel gedaan om de informatievoorziening richting aanvragers binnen en buiten de EU verder te verbeteren. Aanvragers ontvangen inmiddels bij aanvang van de aanvraag een brief waarin de procedure uitgebreid wordt omschreven. Tevens worden aanvragers standaard op de hoogte gehouden van het stadium waarin hun aanvraag zich bevindt. Het is voor een aanvrager ook mogelijk om in te loggen op een beveiligde omgeving om de stand van zaken van de aanvraag na te gaan. Zoals nader uiteen gezet bij vraag 2 acht ik een verdere versnelling van het aanvraagproces noodzakelijk en gewenst.
Kunt u aangeven hoe in de praktijk invulling wordt gegeven aan een proeve van bekwaamheid of aanpassingsstage, als het diploma niet erkend wordt? Zo nee, waarom niet?
Als een diploma nog niet erkend kan worden, moet de aanvrager een proeve van bekwaamheid afleggen of een aanpassingsstage volgen. Indien de aanvrager kiest voor een proeve van bekwaamheid wordt de aanvrager verwezen naar een erkende opleidingsinstelling die de proeve afneemt. Bij niet slagen heeft de aanvrager recht op één herkansing. Voor enkele beroepen is inmiddels een proeve beschikbaar, bij andere beroepen wordt de proeve op maat gemaakt. Het CIBG geeft aan betrokken onderwijsinstellingen opdracht om de proeve (te ontwikkelen en) af te nemen.
Aanvragers die erkenning wensen voor een beroep op academisch- of HBO-niveau worden voor het volgen van een aanpassingsstage verwezen naar een opleidingsinstelling. De opleidingsinstelling selecteert een zorgorganisatie voor de aanpassingsstage. Aanvragers die erkend willen worden voor een beroep op MBO-niveau worden verwezen naar leerbedrijf dat erkend is door de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven erkend leerbedrijf.
De verduurzaming van sportcomplexen |
|
Pia Dijkstra (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het verduurzamen van sportcomplexen een van de maatregelen is die de partijen van het Energieakkoord eind 2015, begin 2016 zijn overeengekomen om het Energieakkoord te intensiveren om alsnog de doelstelling van 100 petajoule energiebesparing in 2020 te halen?
Nee, de subsidieregeling is tot stand gekomen op basis van de motie van de leden Bruins Slot en Pia Dijkstra (Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 108). Daarmee staat de regeling los van het energieakkoord. Wel wordt overwogen om de resultaten mee te nemen.
Is de subsidieregeling energiebesparing sportaccommodaties, die in de zomer van 2015 aan de begroting is toegevoegd, inderdaad het belangrijkste instrument om deze maatregel uit te voeren? Zo niet, welke andere instrumenten wilt u gaan inzetten?
Nee, dit is niet de belangrijkste maatregel om het energieakkoord te intensiveren. Energiebesparende maatregelen zijn op de lange termijn financieel gunstig voor de verenging zelf.
Indien de subsidieregeling energiebesparing sportaccommodaties inderdaad het belangrijkste instrument is om de maatregel ter intensivering uit te voeren, bent u dan van plan om dit jaar het budget van de subsidieregeling bij de Voorjaarsnota nog aan te vullen, aangezien deze regeling nu al voor 2016 is uitgeput?
Nee, zowel mijn collega van Economische Zaken als ik zien geen mogelijkheden binnen onze begrotingen om het budget nog aan te vullen. Wel kunnen verenigingen nog gebruik maken van andere mogelijkheden zoals de SDE+, voor de grootverbruikers, en de Investeringssubsidie duurzame energie1.
Als het budget van de al reeds bestaande subsidieregeling energiebesparing sportaccommodaties niet wordt aangevuld, wat is dan de meerwaarde van de afspraak tot extra intensivering van de verduurzaming van sportcomplexen die de partijen van het Energieakkoord eind 2015, begin 2016 zijn overeengekomen?
Zoals aangegeven is deze subsidieregeling geen onderdeel van het energieakkoord, nog van een extra intensivering. Wel kunnen sportverenigingen in de komende 4 jaar nog vier maal gebruik maken van de regeling met een gepland budget van 6 mln.
Mogelijke bedreigingen van heterogene woon- en werkgemeenschappen in de verstandelijk gehandicaptenzorg |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven in hoeverre u, sinds de decentralisaties, signalen heeft ontvangen over mogelijke knelpunten bij het voortbestaan van heterogene (verschillen in zorgzwaarte) woon- en werkgemeenschappen in de verstandelijke gehandicaptenzorg? Heeft u een helder beeld welke rol de decentralisaties hier wel/niet in hebben gespeeld? Zo nee, waarom heeft u dit niet?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er knelpunten zijn rond het voortbestaan van woon- en werkgemeenschappen in de gehandicaptenzorg waar cliënten wonen met verschillende niveaus van zorgzwaarte. Wel weet ik dat er een zorginstelling is die zich zorgen maakt dat op termijn de mogelijkheden van een heterogene cliëntenpopulatie worden ingeperkt en dat daarmee het unieke karakter van de woon- en werkgemeenschap zal verdwijnen. Het gaat daarbij om een instelling die zorg levert op basis van een specifieke levensovertuiging in een gemeenschapsvormende cultuur. Voor deze instelling geldt, net als voor andere instellingen, dat de toekomst gelegen kan zijn in het verhuren van kamers en appartementen aangevuld met ondersteuning en zorg op maat of de zorg voor zwaardere groepen.
Omdat er op dit moment geen sprake is van een knelpunt, zie ik thans geen aanleiding deze mogelijke problematiek te onderzoeken. Uiteraard blijf ik zeer alert op signalen. Zie voorts antwoord vraag 3.
Heeft u signalen ontvangen dat door het wegvallen van zorgzwaartepakketten 1 en 2 het voorzieningsniveau en de bestaanszekerheid van heterogene unieke woongemeenschappen in het gedrang kunnen komen? Zo nee, kunt u dit uitsluiten, indien dit niet mogelijk is kunt u hier een onderzoek naar doen? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een aantal voorbeelden noemen van heterogene woongemeenschappen waar zowel sprake is van mensen die gebruik maken van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en mensen met een Wet langdurige zorg (Wlz) indicatie? Zo nee, kunt u onderzoeken of deze combinaties nog bestaan, en of er mogelijke knelpunten zijn waar zij tegenaan lopen?
Op dit moment zijn er over het land verspreid woonvoorzieningen waar zowel cliënten wonen met een Wlz-indicatie als cliënten die zorg en ondersteuning ontvangen vanuit de Zvw en Wmo. Cliënten met een lage zorgzwaarte, die al vóór 1 januari 2015 in een Wlz-instelling woonden, kunnen daar blijven wonen. Hun zorg en ondersteuning wordt dan bekostigd vanuit de Wlz.
Als deze cliënten met een lage zorgzwaarte overlijden of als zij gaan verhuizen, kan hun plek worden gebruikt door een cliënt met een Wlz-indicatie of door een cliënt die zorg en ondersteuning ontvangt vanuit de Zvw en Wmo.
Deelt u de mening dat heterogene woon- en werkgemeenschappen bijzonder waardevol kunnen zijn, zeker in de verstandelijke gehandicaptenzorg? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier u hieraan bijdraagt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Om deze reden is het binnen de wet- en regelgeving mogelijk dat zowel cliënten met een Wlz-indicatie als cliënten die zorg en ondersteuning ontvangen via de Wmo en Zvw, in een Wlz-instelling kunnen wonen.
Lange(re) wachttijden bij de inspectie Leefomgeving en Transport |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een achterstand heeft met het controleren van vliegtuigen en met het medisch controleren van vliegers?
Wat betreft het controleren van vliegtuigen is geen sprake van achterstanden.
Wat betreft het medisch controleren van vliegers het volgende. Volgens EU-verordening 1178/2011 zijn de erkende keuringsartsen en keuringsinstanties verantwoordelijkheid voor het tijdig en juist uitvoeren van medische keuringen en het afgeven van de medische certificaten. De ILT houdt toezicht op deze artsen en centra en controleert vliegers niet zelf. Slechts in bijzondere gevallen is een keuringsarts verplicht het medisch dossier in te sturen voor overleg met de medisch beoordelaar van ILT. In deze gevallen kan de doorlooptijd langer zijn maar vindt afhandeling plaats binnen de gestelde termijn (zie ook antwoord op vraag 2).
Is er bij het controleren van vliegtuigen en het medisch controleren van vliegers door de Inspectie Leefomgeving en Transport sprake van een langere wachttijd dan gebruikelijk? Zo ja, welke problematiek ligt hieraan dan ten grondslag?
Wat betreft het controleren van vliegtuigen is geen sprake van een langere wachttijd.
Wat betreft de doorlooptijden van medische keuringen het volgende. Volgens genoemde Europese regelgeving mag een piloot zich tot 45 dagen voor de vervaldatum van het medisch certificaat laten keuren. Als er geen bijzonderheden of indicaties zijn, geeft de keuringsarts of -instantie een medisch certificaat af binnen de gestelde termijn.
Indien er wel bijzonderheden of indicaties zijn, moet eerst overleg plaatsvinden met de ILT voordat een certificaat kan worden afgegeven. Naar aanleiding van de fraude bij het EAMC zijn zoals bekend alle erkende keuringsartsen en keuringscentra eind vorig jaar extra geïnspecteerd. Naar aanleiding hiervan is de werkwijze aangepast, waarbij aan de artsen is gevraagd om zelf dossiers actief onder de aandacht te brengen bij de ILT. Gevolg hiervan is dat een groter aantal zaken dan voorheen aan de ILT wordt voorgelegd. In deze gevallen kan de doorlooptijd langer zijn maar vindt afhandeling plaats binnen de gestelde termijn.
Hoe wordt het probleem van lange(re) wachttijden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport aangepakt en/of opgelost?
Wat betreft de medische keuring wordt het werkproces verbeterd door ook de vervaldatum van medisch certificaat nog nadrukkelijker mee te wegen bij afhandeling van de werkvoorraad van de overlegverzoeken. Als er sprake is van operationele spoed worden zaken met voorrang behandeld.
Op welke wijze wordt contact gelegd met degenen die inspecties aanvragen bij de Inspectie Leefomgeving en Transport over de mogelijk langere wachttijden?
Het aanvragen van een inspectie bij de ILT is niet mogelijk. De ILT heeft de artsen en instellingen in november 2015 schriftelijk geïnformeerd over mogelijke langere doorlooptijd bij medische keuringen indien er een zaak aan de ILT wordt voorgelegd.
Geweld in het amateurvoetbal |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer geweld in amateurvoetbal»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er sprake is van een stijging van het aantal geweldsincidenten in het amateurvoetbal? Zo ja, waarom?
De politie registreert niet specifiek op geweld in het amateurvoetbal. Wel is een koppeling te maken van geweldsincidenten op sportlocaties, waaronder voetbalvelden. Op basis van deze koppeling in de politiesystemen ligt de politie-inzet tussen 2011 en 2015 tussen de 105 tot 125 keer per jaar en het aantal aangiften/meldingen tussen de 400 tot 520 per jaar. Het gaat dan om incidenten uiteenlopend van ruzie, mishandeling tot vechtpartijen. De cijfers fluctueren van jaar tot jaar, hierdoor kan er geen trend worden afgeleid.
Beschikt u over gegevens over het aantal keren dat de politie het afgelopen jaar ingezet moest worden in verband met geweldsincidenten bij het amateurvoetbal? Hoe verhouden die gegevens zich tot die van de voorgaande jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikt u over gegevens over het aantal meldingen of aangiftes van het afgelopen jaar in verband met geweldsincidenten bij het amateurvoetbal? Hoe verhouden die gegevens zich tot die van de voorgaande jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het bericht, dat er sprake zou zijn van meer geweldsincidenten bij het amateurvoetbal, zich tot de gegevens zoals die in het kader van de voortgangsrapportage Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» zijn verzameld?
In de Monitor van het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» worden jaarlijks de cijfers van het aantal gemelde excessen weergegeven. De cijfers van de KNVB over het aantal excessen in het voetbal laten zien dat het aantal gerapporteerde excessen de afgelopen jaren is gedaald. Waren er in seizoen 2012/2013 nog 414 excessen, in 2013/2014 waren dit 363 en in 2014/2015 is dit gedaald naar 319 excessen. De cijfers van het lopende seizoen worden in augustus bekend gemaakt. Op basis van de beschikbare cijfers lijkt van een stijging van geweld in het amateurvoetbal vooralsnog geen sprake. Dit neemt niet weg dat ieder exces is er een te veel is. Bovendien blijken uit de cijfers alleen de gemelde excessen. Al met al is er nog een weg te gaan om iedereen ieder weekend veilig en met plezier te laten sporten. Daarom blijf ik ook onverminderd inzetten op een veiliger sportklimaat.
Acht u het wenselijk extra aandacht te vragen voor de toename van het aantal geweldsincidenten bij het amateurvoetbal in het kader van het Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat»? Zo ja, waar zal die aandacht zich dan op moeten gaan richten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u afgelopen najaar heb laten weten2, zal ik het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» twee jaar voortzetten. In dit actieplan zet ik samen met NOC*NSF, de KNVB en de KNHB in op het voorkomen en bestrijden van geweld op en rond het sportveld. De komende twee jaar zal er een extra versterkte inzet plaatsvinden op de begeleiding van die verenigingen waar een verhoogd risico is op incidenten of waar incidenten hebben plaatsgevonden. Dit is een verdere intensivering en uitbreiding van het traject dat de KNVB in samenwerking met Halt in 2014 is gestart.
De waardevermeerderingsregeling |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra aanvragen energiepremie blijven op de plank liggen» op RTV Noord?1
Ja.
Is het waar dat er, sinds u op 18 december 2015 een wijziging aankondigde in de waardevermeerderingsregeling, geen enkele aanvraag is verwerkt door uitvoeringsinstantie Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN)?
Nee. Na 18 december 2016 zijn er nog 806 beschikkingen verzonden.
Hoeveel aanvragen zijn er sinds 18 december 2015 binnengekomen bij SNN?
Tot en met 18 maart 2016 zijn er nog 14.105 aanvragen bij het SNN binnengekomen.
Is het waar dat het ontbreken van informatie van het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) de oorzaak is voor het niet verwerken van de aanvragen?
Voor het bepalen van de volgorde van aanvragen is sinds 18 december 2015 de datum van schademelding bij het CVW bepalend. Dit is gedaan zodat melders van schade waarvan op 31 januari 2016 nog niet is vastgesteld of deze door aardbevingen is veroorzaakt en of ze dus in aanmerking komen voor de waardevermeerderingsregeling, toch een aanvraag kunnen doen voor de regeling op het moment dat ze een definitief schaderapport ontvangen. Deze datum van schademelding bij het CVW is niet bekend in de aanvraagdossiers bij het SNN en mag met het oog op de privacywetgeving niet rechtstreeks door het CVW aan het SNN ter beschikking worden gesteld. Het SNN gaat aanvragers benaderen om de datum van schademelding toe te voegen aan hun aanvraagdossier. Het CVW stelt de datum van schademelding beschikbaar aan aanvragers. Zodra alle aanvragers hun datum van schademelding hebben toegevoegd aan hun aanvraagdossier, kan het SNN doorgaan met het behandelen van aanvragen.
Kunt u aangeven op welke wijze en binnen welke termijn u de problemen bij het CVW gaat oplossen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe het niet verwerken van aanvragen zich verhoudt tot de eerder aangekondigde uitputting van het budget van de waardevermeerderingsregeling?2
Op dit moment is bijna 85 miljoen euro toegekend. Het subsidieplafond is daarmee nog niet bereikt. Tot en met 5 april 2016 zijn er 14.105 aanvragen bij het SNN binnen gekomen, die op dit moment nog moeten worden behandeld. De volgorde is van belang om te bepalen welke aanvragen binnen het budget vallen. Daarvoor moet aanvullende informatie worden opgevraagd bij de aanvragers. Het proces van afhandeling van de nog openstaande aanvragen kost daardoor meer tijd. Als alle ingediende aanvragen en aanvragen die op basis van schademeldingen (mensen kunnen nu nog in het schadeproces zitten) worden goedgekeurd, zou het subsidieplafond ruim worden overschreden. Daarover kan nu nog geen uitsluitsel worden gegeven. Als alle data van alle individuele aanvragen binnen zijn, kan het proces van afhandeling verder worden opgepakt.
Op welke manier gaat u de moties-Bosman c.s. uitvoeren?3
Het kabinet betrekt de moties bij de behandeling van de voorjaarsnota en zal uw Kamer dan informeren.
Kunt u aangeven hoe dit helpt bij herwinnen van vertrouwen?
Zie antwoord vraag 7.
De ontmanteling van een Nederlands ontwikkelingsproject door het Israëlische leger |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Israël ontmantelt door Nederland ondersteund ontwikkelingsproject»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat het Israëlische leger een landbouwproject ter waarde van 10 miljoen dollar dat gefinancierd is door Nederland, ontmanteld heeft? Zo ja, wat vind u hiervan?
Dit is niet correct. Het betreft een zgn. stop-work order voor één van de locaties waar Palestijnse boeren, met steun van een door Nederland gefinancierde Palestijnse NGO, hun land verder ontwikkeld hebben om een betere oogst te kunnen realiseren. Het is onderdeel van een groter project dat op meerdere locaties op de Westelijke Jordaanoever wordt uitgevoerd, waarvoor de Nederlandse bijdrage in de periode 2013–2016 € 8.005.240 bedraagt.
Wat is de aanleiding van de ontmanteling van het desbetreffende ontwikkelingsproject?
In Israëlische optiek hadden de Palestijnse boeren dit stuk grond niet verder mogen ontwikkelen zonder vergunningen aan te vragen. Israël heeft daarom een stop-work order opgelegd.
Zijn er nog andere direct of indirect door Nederland gefinancierde projecten die beschadigd of vernield zijn door het Israëlische leger? Zo ja, welke zijn dit?
In de periode 2010–2015 bedroeg de schade aan Nederlandse projecten ongeveer € 91.000 (zie antwoorden op de vragen van het lid Servaes, d.d. 8 oktober 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 248
De EU heeft met name schade ondervonden bij projecten, waarbij humanitaire organisaties assistentie verlenen aan Palestijnse gemeenschappen die blootstaan aan het risico van sloop van hun huizen of directe humanitaire basisvoorwaarden ontberen die noodzakelijk zijn voor overleven op de plek waar zij wonen. De totale schade aan door ECHO gefinancierde humanitaire projecten in de periode 2010–2015 bedraagt € 194.395. Vanaf 2015 wordt ook bijgehouden wat de schade aan door Lidstaten gefinancierde humanitaire projecten is. In 2015 was de totale schade aan door ECHO en Lidstaten gefinancierde humanitaire projecten € 205.998. In 2016 is de sloop van Palestijnse gebouwen zorgwekkend toegenomen. De schade aan door ECHO en Lidstaten gefinancierde humanitaire projecten bedraagt dit jaar al € 209.955.
Zijn er nog andere direct of indirect door de Europese Unie gefinancierde projecten die beschadigd of vernield zijn door het Israëlische leger? Zo ja, welke zijn dit?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel bedraagt de financiële schade voor Nederlandse en Europese projecten die tot nu toe door het Israëlische leger is veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen worden er genomen wanneer bekend wordt dat door Nederland direct of indirect gefinancierde projecten zijn beschadigd of vernield?
Zodra door Nederland gesteunde organisaties te maken krijgen met een stop-work order of een sloopbevel, informeren zij de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah. Het kabinet stelt de kwestie vervolgens aan de orde bij de relevante Israëlische autoriteiten en dringt er bij hen op aan het bevel niet uit te voeren en terug te draaien, zodat het werk kan worden voortgezet.
Uitvoerende partners vechten vaak tegelijkertijd het besluit aan bij de Israëlische rechter en vragen de Palestijnse Autoriteit om steun bij het bezwaar tegen dergelijke bevelen.
Nederland ondersteunt diverse organisaties die juridische bijstand verlenen, waar de getroffen belanghebbenden een beroep op kunnen doen.
Welke preventieve maatregelen worden er genomen om dergelijke verwoestingen aan ontwikkelingsprojecten te voorkomen?
In samenwerking met de uitvoerende partners is een selectie gemaakt van de meest geschikte plekken om te werken, waarbij gekeken is naar de hoogst haalbare impact van landverbetering en de risico’s op interventies door het Israëlische leger of Israëlische kolonisten.
Klopt het dat de ontmanteling een vergeldingsactie is uit onvrede over het EU-beleid? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, wat is dan het motief volgens u?
De regering beschikt uitsluitend over de Israëlische verklaring voor de sloop van door de EU gefinancierde projecten, namelijk dat deze zonder vergunning zijn uitgevoerd en daarom illegaal zouden zijn.
Deelt u de mening dat de Israëlische regering verantwoordelijk is voor deze actie en de kosten die Nederland heeft gemaakt moet compenseren? Zo nee, waarom niet?
Nederland financiert het werk van NGO's en boeren. De boeren zijn de eigenaren van de grond die verbeterd wordt. Nederland vraagt de Israëlische autoriteiten om schadevergoeding voor de rechthebbenden, in dit geval de boeren en NGO’s als zij schade ondervinden door het optreden van het Israëlische leger.
Heeft u bij de Israëlische autoriteiten geprotesteerd tegen deze ontmanteling? Zo nee, waarom niet?
Er is geprotesteerd tegen de stop-work orders.
Bent u bereid om op Europees niveau aan te dringen op hardere Europese maatregelen tegen dergelijke acties van het Israëlische leger? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland heeft hiervoor gepleit in de Raad Buitenlandse Zaken, zoals aangekondigd in het AO RBZ van 9 maart jl. Zie verslag van de Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken d.d. 18 maart jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1594).
Klopt het dat de schade van dergelijke vergeldingsacties van het Israëlische leger op voorhand worden meegenomen in begrotingen? Zo ja, welke signalen geeft Nederland hiermee af aan de Israëlisch regering?
Het ontwikkelingsprogramma wordt onder bijzondere omstandigheden uitgevoerd, te weten de bezetting. Hieraan zijn bepaalde risico’s verboden. Bij de opzet van het programma wordt een afweging gemaakt tussen de risico’s en het beoogde resultaat. De kans op interventies van het Israëlische leger is een van de risico’s die is meegenomen in de afwegingen. Er is geen voorziening opgenomen in het programma voor schade resulterend uit dergelijke interventies.
Wat voor consequenties heeft deze actie van het Israëlische leger op de bilaterale samenwerkingsfora met Israël?
Het kabinet deelt uw grote zorgen over de toename van sloop van projecten in Area C in de eerste maanden van 2016 en heeft dit aangekaart bij de Israëlische autoriteiten. Dankzij de goede toegang die Nederland tot beide partijen heeft, mede als gevolg van de investering in de bilaterale relaties via de samenwerkingsfora, is Nederland op veel terreinen een partner waar Israël serieus naar luistert, in het bijzonder ten aanzien van movement & access, maar ook van innovatie, landbouw, counter-terrorism en energie. Dat heeft het kabinet in staat gesteld een kritische beleidsdialoog te voeren ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces, waarbij onder meer ook zorgen over gevallen van sloop van projecten aan de orde worden gesteld.
Deelt u de mening dat de bilaterale samenwerking met Israël per direct beëindigd moet worden zolang het Israëlische leger ontwikkelingsprojecten verwoest? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid om de Israelische ambassadeur te ontbieden over de schade die Israël brengt aan Nederlandse ontwikkelingsprojecten? Zo nee, waarom niet?
Er is een intensieve reguliere dialoog met de Israëlische ambassadeur waarbij alle onderwerpen van bilateraal belang besproken worden. Daarbij wordt ook consequent het conflict opgebracht en, wanneer daartoe aanleiding is, de zorgen uitgesproken over verdere ondermijning van de twee-statenoplossing, zoals nederzettingenuitbreidingen en gevallen van sloop van projecten. Bij het meest recente gesprek in maart is de sloop van EU-projecten aangekaart, als ook aangedrongen op een oplossing voor de stop work orders.
Voorts zullen de Nederlandse zorgen over de toename van sloop van projecten worden uitgesproken bij de aanstaande bijeenkomst van de Ad Hoc Liaison Committee (AHLC), waarbij het kabinet zal aandringen op positieve stappen die de Palestijnse ontwikkeling en staatsopbouw versterken en afzien van maatregelen die mogelijk escalerend werken, zoals toe-eigening van land en vernieling van Palestijnse bezittingen.
Het faillissement van Freecare |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het faillissement van Freecare dat in mei 2015 opgericht werd voor re-integratie, dagbesteding en het verlenen en begeleiden van zorg en leerwerktrajecten?1
Ik heb kennisgenomen van het faillissement van de Stichting Freecare. Ik heb tevens begrepen dat de B.V. die diensten aanbiedt voor de dagbesteding van ouderen niet failliet is verklaard, maar dat de gemeente Heerhugowaard wel het contract met Freecare B.V. heeft opgezegd. De gemeente heeft mij laten weten dat dit het gevolg is van niet nagekomen afspraken. Ook heeft de gemeente mij laten weten dat de continuïteit van de ondersteuning van de zes cliënten die ondersteuning ontvingen van Freecare is gegarandeerd.
Wat waren de exacte redenen op basis waarvan ex-personeelsleden om een faillissement hebben verzocht? Komt dit vaker voor in de zorgsector? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren?
Uit informatie van de curator van het faillissement Stichting Freecare blijkt dat het faillissement is aangevraagd door personen die werkzaam waren bij Stichting Freecare. Zij hebben, ondanks verschillende verzoeken, niet hun gehele salaris ontvangen. Op basis van deze vorderingen is het faillissement aangevraagd. Of deze gang van zaken vaker voorkomt in de zorg is mij niet bekend. Ik zie nu geen noodzaak om dat te onderzoeken. Er kunnen talloze aanleidingen zijn voor een faillissement. Waar het mij om gaat is dat bij een faillissement de continuïteit van de ondersteuning voor cliënten wordt gegarandeerd. De gemeente Heerhugowaard heeft aangegeven de ondersteuning te kunnen garanderen. Daarnaast moeten de inspanningen erop gericht zijn om de mensen die hun baan verliezen aan ander werk te helpen.
Wat vindt u ervan dat personeel naar de rechter is gestapt, omdat salarissen en rekeningen gedeeltelijk of helemaal niet zijn uitbetaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat een voor de betrokkenen begrijpelijke stap die past binnen het systeem van wet- en regelgeving.
Hoeveel personeelsleden hebben (een deel van) hun salaris niet ontvangen? Bent u bereid ervoor te laten zorgen dat deze personeelsleden alsnog hun salaris ontvangen? Zo neen, waarom niet?
Uit informatie van de curator blijkt dat er ten tijde van de faillietverklaring drie personeelsleden in dienst waren bij Stichting Freecare. Geen van allen had per datum faillissement hun volledige salaris ontvangen. Voor datum faillissement waren er meer personeelsleden in dienst. De curator heeft echter (nog) geen zicht op wie er voor datum faillissement precies in dienst is geweest, of deze personen nog vorderingen hebben op de stichting en zo ja, hoe hoog deze vorderingen zijn.
Zijn vakbonden betrokken bij dit faillissement? Zo neen, waarom niet?
Uit informatie van de curator blijkt dat zich geen vakbonden bij hem hebben gemeld.
Hebben de mensen die dagbesteding ontvingen van Freecare inmiddels vervangende zorg gekregen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Uit informatie van de gemeente Heerhugowaard blijkt dat de continuïteit van de ondersteuning van de zes cliënten die diensten afnamen van Freecare is gewaarborgd. Ten tijde van het faillissement waren er naast de genoemde zes cliënten geen andere cliënten die ondersteuning van Freecare ontvingen.
Wat vindt u ervan dat eigenaar Rene van L. en zijn levenspartner Remco H. eerder betrokken waren bij twee faillissementen, waardoor werknemers en andere bedrijven de dupe werden, en er een schuld van bijna € 4,5 miljoen ontstond, en nu zelfs een derde faillissement hebben veroorzaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik over te weinig feitelijke informatie om een oordeel daarover te kunnen uitspreken. Ik ben er van overtuigd dat de maatregelen in mijn agenda goed bestuur de kwaliteit van het bestuur en het interne toezicht in de zorgsector verder verbeteren. Voor ondersteuning die door gemeenten wordt ingekocht moet de gemeente in de verordening opnemen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Daarnaast heeft de aanbieder een eigen op de wet gebaseerde verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat de geboden voorziening van goede kwaliteit is. Verder moet het college van B en W personen aanwijzen die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015.
Hoe getuigt dit van goed bestuur en van cultuurveranderingen die u beoogt? Denkt u daadwerkelijk dat draaideurbestuurders, zoals Rene van L. en Remco H., door uw beleid ineens goed bestuur gaan uitoefenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is hier niet eerder ingegrepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de taak van de gemeente om de continuïteit van ondersteuning te waarborgen. Ik stel vast dat dit in het geval van het faillissement van de stichting Freecare gebeurt.
Op welke wijze gaat/kan het wetsvoorstel over het civielrechtelijk bestuursverbod2 voorkomen dat recidivisten, zoals Rene van L. en Remco H., zorgorganisaties over de rand van de afgrond duwen, en mensen hiermee duperen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wetsvoorstel Civielrechtelijk bestuursverbod maakt het mogelijk om een bestuurder gedurende een periode van vijf jaar te verbieden om een bestuurs- of toezichtsfunctie te vervullen. Dat kan alleen in een situatie waarin de rechter heeft geoordeeld dat een faillissement het gevolg is van onbehoorlijk bestuur of dat er sprake is van het opzettelijk verzwijgen van informatie in de richting van de curator. Een dergelijk verbod kan ook worden opgelegd als de bestuurder in kwestie in de drie jaren voorafgaand aan het faillissement op een kwalijke manier betrokken is geweest bij twee eerdere faillissementen. Ik kan niet beoordelen of dit faillissement voldoet aan deze criteria. Dat moet de rechter toetsen.
Overigens bestaat er voor stichtingsbestuurders ook al een bestuursverbod op basis van het Burgerlijk Wetboek. Dat kan ook weer alleen door de rechter worden opgelegd vanwege wanbeleid en/of handelingen in strijd met de wet of statuten.
Welke maatregelen kunt u nu al inzetten om te voorkomen dat Rene van L. en Remco H. opnieuw een publieke organisatie oprichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Is u bekend of deze zaak aan de Ondernemingskamer wordt voorgelegd? Kunt u de Kamer hierover informeren? Zo neen, waarom niet?
De oorzaak van het faillissement wordt door de curator nog onderzocht. Op basis hiervan zal door de curator worden beoordeeld of er vervolgstappen gewenst zijn en welke vervolgstappen dit zullen zijn.
Het bericht dat de overlast van verwarde personen de pan uit rijst |
|
Renske Leijten (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de overlast die verwarde personen in vooral de steden veroorzaken de pan uit rijst?1
Ja
Onderschrijft u de cijfers die zijn opgevraagd bij de politie, die stijgingen van het aantal meldingen tot wel 96,8% laten zien? Kunt u de Kamer deze cijfers doen toekomen?
Het is van belang de cijfers van de politie in het volgende perspectief te zien. In februari 2016 heeft de politie een nieuwsbericht uitgebracht waarin melding wordt gemaakt van het aantal incidenten (met verwarde personen) op eenheidsniveau (over de jaren 2011 t/m 2015). De cijfers op gemeenteniveau zijn in maart 2016 via een WOB-verzoek openbaar gemaakt. Het nieuwsbericht en de cijfers zijn gepubliceerd op www.politie.nl en zijn bij de beantwoording van deze Kamervragen gevoegd. Uit deze cijfers blijkt dat er in 2015 opnieuw een toename van het aantal incidenten was waarbij verwarde personen zijn betrokken. Tussen 2011 en 2015 is jaarlijks sprake van een stijging met gemiddeld 13 procent. Uit de cijfers blijkt een stijging van 65% van het totale aantal registraties van overlast door verwarde personen (van 40.012 in 2011 naar 65.831 in 2015). Alle politie-eenheden volgen min of meer de landelijke trend.
Benadrukt moet worden dat het hier gaat om een toename van het aantal registraties van incidenten en niet zonder meer om een toename van het aantal verwarde personen. Eenzelfde persoon kan zorgen voor meerdere registraties en bij één registratie kunnen ook meerdere personen betrokken zijn.
Het aanjaagteam verwarde personen, dat ik samen met de Minister van VenJ en de VNG in september 2015 heb aangesteld, heeft naar aanleiding van de signalen over stijging van het aantal mensen met verward gedrag, door de Universiteit van Amsterdam onderzoek laten uitvoeren naar de aard en omvang. De opgevraagde politiecijfers zijn een belangrijk signaal en in dit onderzoek meegenomen. Zoals hiervoor aangegeven beperken de cijfers van de politie zich echter tot de registratie van het aantal incidenten en geven deze niet het aantal (unieke) personen weer.
De Universiteit van Amsterdam heeft diverse onderzoeken betrokken en geconcludeerd dat er trends te zien zijn die erop wijzen dat er een toename is van mensen met verward gedrag. Op basis van het huidige beschikbare onderzoeksmateriaal is echter nog geen compleet integraal beeld van de omvang van de problematiek beschikbaar. Het aanjaagteam is daarom in gesprek met wetenschappers en ketenpartners om te bekijken of, bijvoorbeeld op lokaal niveau, op basis van nader onderzoek, meer hardheid over de gegevens te krijgen is.
Bent u evenals de politie van mening dat de toenemende overlast van verwarde personen vooral te wijten is aan de bezuinigingen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Zo nee, waarom zien zij het verkeerd volgens u?
In het nieuwsbericht van de politie (februari 2016) wordt geen relatie gelegd met bezuinigingen en van een dergelijk causaal verband is geen sprake. Ik stel elk jaar groeiruimte beschikbaar voor de curatieve GGZ en bezuinig dus niet. In de monitor Ambulantisering en hervorming van langdurige GGZ2 stelt het Trimbos-instituut vast dat er geen causaal verband gelegd kan worden tussen de signalen over mensen met verward gedrag en de ambulantisering van de GGZ. Ook de Universiteit van Amsterdam trekt deze conclusie niet. Wel vragen zowel het Trimbos als de Universiteit van Amsterdam aandacht voor de noodzaak van een beter zicht op de noodzakelijke en beschikbare capaciteit in een regio. Naar aanleiding van de uitkomsten van de eerdergenoemde monitor zal ik een handvat laten ontwikkelen dat verzekeraars en gemeenten kunnen gebruiken om meer inzicht te krijgen in de lokale/regionale behoefte aan zorg, gegeven de omvang van de populatie en prevalentie. Ik zal tevens een verdiepingsonderzoek uitzetten naar de omvang van het probleem op regionaal niveau, opdat lokale bestuurders, instellingen, politie en anderen daarmee hun voordeel kunnen doen.
Wat is uw reactie op de veronderstelling dat het er komend jaar waarschijnlijk niet beter op gaat worden, gelet op het aantal recente incidenten?
Ook ik maak me zorgen over de stijging van het aantal incidenten van mensen met verward gedrag. Daarom heb ik samen met de Minister van VenJ en de VNG in september 2015 het aanjaagteam verwarde personen aangesteld. Inmiddels hebt u op 19 februari jongstleden de eerste tussenrapportage ontvangen van het aanjaagteam. De tussenrapportage meldt dat er overal in het land initiatieven zijn om mensen met verward gedrag te ondersteunen. Ook signaleert het aanjaagteam knelpunten die hierbij belemmerend werken. In april zal het kabinet u een reactie op deze tussenrapportage doen toekomen.
Zijn er al concrete resultaten te melden van het vorig jaar geïnstalleerde aanjaagteam verwarde personen? Zo ja, wat zijn die resultaten? Zo nee, waarom niet?2
Ja, op 19 februari jongstleden heeft u de tussenrapportage ontvangen van het aanjaagteam verwarde personen. Zoals ik eerder aangaf zal het kabinet u in april een reactie doen toekomen.
Hoe verklaart u dat, ondanks de installatie van het aanjaagteam, het aantal meldingen van verwarde personen vooralsnog alleen maar lijkt te stijgen?
De mate van de stijging moet, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, nader onderzocht worden. Daarnaast kunnen mogelijke registratie effecten niet worden uitgesloten. Een toename van het aantal geregistreerde incidenten kan te maken hebben met toegenomen bewustzijn en daarmee verbeterde registratie door de politie. Ook kan de meldingsbereidheid door meer aandacht rondom verwarde personen in de samenleving zijn toegenomen.
Verloopt de beddenafbouw in ggz-instellingen volgens u in een verantwoord tempo? Zo ja, hoe komt het volgens u dat een overgrote meerderheid van het personeel dit anders ziet?3
De inzet is erop gericht om ambulante zorgverlening op te bouwen en de intramurale capaciteit terug te dringen. Er zullen uiteraard altijd bedden nodig zijn en die moeten behouden blijven voor de mensen die daarop zijn aangewezen. Ik vind niet dat we moeten stoppen met de ingezette beweging om de intramurale capaciteit te vervangen voor extramurale capaciteit. Het is nodig om op beide onderdelen te blijven inzetten, juist omdat het langdurig opnemen van mensen vanwege een ernstige psychische aandoening niet de «beste zorg» is. Daarbij is het van belang dat partijen zicht hebben op wat er nodig is in een regio aan capaciteit en verschillende vormen van GGZ zorg, zodat zij daarover het gesprek met elkaar kunnen voeren. Om dat te ondersteunen vraag ik het Trimbos-instituut om, samen met partijen, een praktisch handvat te ontwikkelen en doe ik een verdiepingsonderzoek op regionaal niveau.
Ik heb u eind december 2015 de Monitor Ambulantisering en hervorming van langdurige GGZ aangeboden. Zeer binnenkort zullen de Staatssecretaris van VWS en ik onze uitgebreide reactie sturen op de uitkomsten van deze monitor. In deze brief zullen wij ook nader ingaan op de uitkomsten van de enquête van de SP over de GGZ.
Bent u, indien de opbouw van ambulante voorzieningen en de afbouw van instellingsplaatsen niet in een gelijktijdig tempo verlopen, bereid een pas op de plaats te maken met de afbouw van bedden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel FACT-teams zijn er inmiddels actief in het land? Hoeveel dienen dat er uiteindelijk te worden? Loopt deze opbouw omgekeerd evenredig met de afbouw van instellingsplaatsen?
Uit de eerdergenoemde Monitor Ambulantisering en hervorming van de langdurige GGZ blijkt dat in de afgelopen tien tot vijftien jaar het aantal teams dat volgens de FACT-principes werkt, gestaag is gegroeid, tot circa 300. Daarvan beschikken 245 teams inmiddels over het CCAF-kwaliteitskeurmerk. In totaal bedienen deze gecertificeerde teams ongeveer 50.000 mensen met ernstige psychische aandoeningen. Gemiddeld is er 10 fte beschikbaar voor ruim 200 cliënten en ontvangen cliënten van FACT-teams één contact per week. In tijden van crisis wordt de zorg opgeschaald. Wat de precieze caseload van een FACT-team zal moeten zijn, is aan de zorgprofessional zelf. Zij kunnen dit vastleggen in hun richtlijnen en standaarden. Ik heb u op 28 oktober 2015 de tussenanalyse van het Trimbos-instituut aangeboden. Op pagina 10 van dit document treft u de figuren 5 en 6 aan die de ontwikkeling in beeld brengen van de spreiding van de FACT-teams in Nederland (2013 en 2014) en de bezettingsgraad.
Uit de monitor Ambulantisering is op te maken dat het goed zou zijn als de FACT-teams voor een bredere groep mensen met ernstige psychische aandoeningen beschikbaar zou komen. Zoals gezegd zal ik een handvat laten ontwikkelen dat inzicht aan verzekeraars en gemeenten kan geven wat nodig is om in goede zorg te voorzien bij een bepaalde omvang van populatie en prevalentie. Daar hoort ook de afweging bij hoeveel FACT-teams zij zullen inzetten. Ook zal ik nader onderzoek doen op regionaal niveau.
Hoe staat het met de verspreiding van het aantal FACT-teams over het land? Is er een verband tussen de uit het onderzoek gebleken regionale spreiding van het toegenomen aantal meldingen en het achterblijven van het aantal FACT-teams?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de gemiddelde «caseload» van de personen die actief zijn in deze FACT-teams? Heeft u signalen dat de «caseload» te hoog is? Zo ja, bent u bereid het aantal of de omvang van FACT-teams te laten doen toenemen?
Zie antwoord vraag 9.
Is het volgens u mogelijk dat het stoplichtenmodel dat gebruikt wordt voor het zo optimaal mogelijk declareren, eraan bijdraagt dat mensen te snel ontslagen worden uit een ggz-instelling? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Er zijn voldoende mogelijkheden voor verzekeraars en aanbieders om in contracten gepast gebruik te stimuleren. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van spiegelinformatie en het bespreken van uitkomsten van zogenaamde ROM-gegevens. In de agenda voor de GGZ die ik op 26 november 2015 heb toegezonden aan uw Kamer (Kamerstukken II 2015/2016, 25 424, nr. 292) is opgenomen dat de sector samen met de NZa toewerkt naar een nieuw bekostigingssysteem per 2019 volgens het zogenaamde «Engelse model», waarbij gepaste zorg nog sterker het uitgangspunt is.
Erkent u dat de capaciteit van de politie al zwaar onder druk staat en dat door de forse toename van het aantal verwarde personen deze capaciteit nog verder onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek door het WODC dat in 2014 is uitgevoerd, blijkt dat in totaal circa 20 procent van het politiewerk gerelateerd is aan mensen met verward gedrag en hier een aanzienlijke capaciteitsinzet voor de politie mee gemoeid is. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in zijn beleidsreactie6 op dit onderzoek aangegeven dat hij een herhaling van dit onderzoek wil om te achterhalen of er inderdaad een stijgende trend is in de capaciteitsbesteding bij de politie rond mensen met verward gedrag.
Met de ontwikkeling naar een sluitende en duurzame aanpak van zorg en ondersteuning van mensen met verward gedrag, is de verwachting dat de capaciteit van de politie in de toekomst minder belast wordt. In samenspraak met het lokaal gezag bouwt de politie de opvang in politiecellen en het (politie)vervoer van mensen met verward gedrag die geen strafbaar feit hebben gepleegd, af. Uiteraard moet dan een goed alternatief beschikbaar zijn. Het aanjaagteam geeft aanbevelingen voor passende beoordelingsvoorzieningen en vervoer.
Bent u bereid de capaciteit van de politie niet verder te verlagen tot 49.500 fte in 2019/2020, zoals u nu van plan bent? Zo nee, waarom niet?
Met uw kamer is een operationele sterkte van de politie afgesproken van 49.500 fte. Die is er en blijft er. Wel is er op dit moment sprake van een operationele sterkte die per 1 januari 2016 circa 1000 fte hoger is dan afgesproken. Met het oog op de betaalbaarheid van de politie wordt de omvang van de operationele sterkte teruggebracht tot de afgesproken omvang. Deze afname is in de meerjarenraming van de begroting 2016 van de politie opgenomen.
Is er een inschatting te maken wat de opvang en begeleiding van verwarde mensen de samenleving kost, zowel bij de politie als bij woningbouwcorporaties, zorginstellingen, gemeenten en andere sectoren? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder al gemeld is het op basis van het huidige beschikbare onderzoeksmateriaal niet mogelijk om een compleet integraal beeld te krijgen van de omvang van de problematiek. Daarmee is het op dit moment ook niet mogelijk een inschatting te maken van de maatschappelijke kosten. De komende maanden zal het aanjaagteam experimenteren in de verdiepingsregio's met het in kaart brengen van de omvang van het vraagstuk, met alle betrokken partners.
Het bericht ‘het energielabel-misverstand van minister Blok’ |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «het energielabel-misverstand van Minister Blok»?1
Ja.
Klopt de stelling in het artikel dat de ingebrekestelling door de Europese Commissie betrekking had op het feit dat Nederland de Europese Commissie inzake het energielabel onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de vertaling van de Europese richtlijn naar de Nederlandse situatie en de verankering daarvan in de nationale wetgeving?
Nee. Er liepen twee inbreukprocedures tegen Nederland. De eerste inbreukprocedure uit 2009 (2009/4205) was gestart omdat de Europese Commissie van mening was dat de regelgeving van Nederland niet voldeed aan artikel 7.1 van de EPBD waarin het energielabel is geregeld. Deze is op 16 juli 2015 afgesloten. Bij de tweede inbreukprocedure van 2010 (2012/0388) was de Europese Commissie van mening dat Nederland niet had voldaan aan de tijdige implementatie van de EPBD. Deze inbreukprocedure is op 25 februari 2016 afgesloten. Dit betekent dat de Nederlandse wetgeving alle noodzakelijke bepalingen bevat die volgens de EPBD in de nationale regelgeving moeten worden omgezet.
Klopt de stelling in het artikel dat «Brussel nog lang niet akkoord is met het Nederlandse natte vinger label» en dat de intrekking van de ingebrekestelling alleen betekent dat aan de informatieplicht is voldaan maar dat de inhoudelijke beoordeling van die informatie nog moet plaatsvinden?
Nee. De Europese Commissie heeft de eerste fase afgerond waarin wordt getoetst of de nationale regelgeving voldoet aan de eisen van de EPBD. Vervolgens is zij gestart met «de tweede fase» waarin getoetst wordt of de uitvoering van de wetgeving in de verschillende lidstaten ook conform de EPBD is. Hier heeft Nederland, net als vele andere EU lidstaten, op 28 juli 2015 vragen over gekregen in een EU-pilotprocedure. Op 29 oktober 2015 zijn de antwoorden naar de Europese Commissie gestuurd. Op 19 januari 2016 zijn aanvullende vragen gesteld door de Europese Commissie. Op 29 februari 2016 zijn ook deze antwoorden naar de Europese Commissie gestuurd. Ik zal in gesprek blijven met de Europese Commissie om te laten zien dat het Nederlandse energielabel volwaardig en betrouwbaar is.
Klopt het dat, gelet op het feit dat de inhoudelijke beoordeling door de Europese Commissie nog moet plaatsvinden, uw mededeling op rijksoverheid.nl: «De Europese Commissie stopt de procedure waarin werd onderzocht of het Nederlandse energielabel voor woningen wel voldoet aan de Europese regels. Een dreigende boete van 90 miljoen euro per jaar is daarmee van de baan,»2 onjuist is? Zo ja, bent u dan voornemens uw eerdere mededeling in te trekken en is dan de conclusie dat de dreiging van een boete van 90 miljoen euro per jaar nog niet van de baan is? Kunt u toelichten hoe zo’n «misverstand» heeft kunnen ontstaan?
Nee, dat klopt niet. Het feit dat de Europese Commissie, na acht jaar intensieve discussie, het met Nederland eens is dat er sprake is van volledige omzetting van de EPBD in de nationale wetgeving, acht ik een grote stap. Het Besluit energieprestatie gebouwen en de Regeling energieprestatie gebouwen definiëren de verplichtingen van het energielabel. Door het afsluiten van de twee inbreukprocedures zoals aangegeven in vraag 2, is de dreiging van een boete van de baan.
Dat daarnaast door de Europese Commissie vragen zijn gesteld over de uitvoering van de nationale wetgeving in relatie tot de EPBD is een volgende fase. Of daar een inbreukprocedure uit volgt is nu nog prematuur.
Zoals aangegeven is de Europese Commissie bezorgd over de manier waarop het energielabel in de praktijk tot stand komt en of er voldoende gehandhaafd wordt. Vorig jaar heb ik u uitgebreid geïnformeerd over het feit dat Nederland een geavanceerde systeem heeft opgebouwd dat een serieus energielabel oplevert met aanbevelingen die de woningeigenaar goed op weg helpen om energiebesparende maatregelen te nemen in zijn woning. Ik heb u op 17 maart 2016 in een brief (Kamerstuk 30 196, Nr.430) een onderzoek doen toekomen over de kwaliteit van de energielabels. Met een aantal verbeteringen en met het voortzetten van de handhaving door de Inspectie van de Leefomgeving en Transport (ILT) wil ik het komende jaar de kwaliteit verder vergroten. Ik heb er dan ook nog steeds vertrouwen in dat we de zorgen van de Europese Commissie kunnen wegnemen.
Als de dreiging van de boete inderdaad nog niet van de baan is, is Nederland bij een negatief eindoordeel deze boete dan ook verschuldigd over de lopende jaren?
Elke inbreukprocedure staat op zich zelf. Als in een procedure een EU-lidstaat de Europese Commissie niet kan overtuigen, dan kan de Commissie besluiten de lidstaat voor het Europese Hof van Justitie te dagen en verzoeken Nederland te veroordelen wegens het niet nakomen van haar verplichtingen. Bij niet-naleving van de uitspraak kan het Hof in een tweede procedure, op verzoek van de Commissie, Nederland een dwangsom en/of een boete opleggen. Een dergelijke boete en/of dwangsom gaat pas in vanaf het moment van de uitspraak door het Hof waarbij de boete en/of dwangsom wordt opgelegd.
Wanneer verwacht u dat er definitief duidelijkheid komt over het oordeel van de Europese Commissie over de wijze waarop Nederland de Europese regels inzake het energielabels toepast?
Daar doet de Europese Commissie geen uitspraken over.
Kunt u de brief van de Europese Commissie, waarin de intrekking van de ingebrekestelling is verwoord, naar de Kamer sturen?
De sluiting van de inbreukprocedure is onderdeel van een Commissiebesluit van 25 februari 2016 over het gehele pakket van inbreukprocedures tegen alle lidstaten. Als gevolg daarvan is in het register van inbreukbesluiten van de Commissie, dat openbaar toegankelijk is, opgenomen dat inbreukprocedure 2012/0388 is gesloten. Het register bevat data en besluiten, geen documenten. Er is geen brief verstrekt over de sluiting van inbreukprocedure 2012/0388.
Illegale bouwactiviteiten in Judea en/of Samaria, gefinancierd door Nederland en/of de Europese Unie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Outrage as EU claims diplomatic immunity after using OUR aid money to «meddle in the Middle East» by building on disputed West Bank land»?1
Ja.
Erkent u dat Israël naar internationaal recht bestuursbevoegd is in area C (het door Israël bestuurd gebied) in Judea en Samaria? Zo neen, waarom niet?
Nederland en de EU financieren projecten ten behoeve van de Palestijnse bevolking. De EU financiert bijvoorbeeld meerdere projecten waarbij Palestijnen humanitaire bijstand krijgen om te kunnen overleven op de plek waar zij wonen. Palestijnse gemeenschappen staan onder grote druk van gedwongen verhuizing naar andere delen van de Westelijke Jordaanoever, onder meer door stelselmatige afwijzingen van bouwvergunningen. Als gevolg van het ontbreken van de vergunningen staan de gemeenschappen bloot aan een verhoogd risico op sloop van hun huizen en tenten en andere basisvoorzieningen.
Deze voorzieningen voor de Palestijnse bevolking zijn in lijn met het internationaal recht. Area C maakt onderdeel uit van de door Israël bezette gebieden. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht specifieke
verplichtingen jegens de Palestijnse bevolking. Zo is gedwongen verplaatsing van de burgerbevolking van het bezette gebied of vernieling niet toegestaan. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering. Op basis van de beschikbare informatie lijken deze vernielingen niet onder deze uitzondering te vallen.
In de Oslo akkoorden was voorzien dat Israël voor een periode van 5 jaar de verantwoordelijkheid voor civiel bestuur en veiligheid in Area C zou hebben, maar deze laten Israëls verplichtingen op basis van het bezettingsrecht onverlet.
Waarom financiert de Nederlandse overheid of de Europese Unie bouwactiviteiten voor of door Palestijnen in area C waarvoor geen bouwvergunning is afgegeven door de bevoegde Israëlische autoriteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Vormen dit soort acties van Nederland en de Europese Unie een inbreuk op de Oslo-akkoorden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geld heeft Nederland en hoeveel geld heeft de Europese Unie daaraan uitgegeven in de afgelopen vijf jaren?
De EU heeft in de periode 2011–2015 € 65.337.311,00 uitgegeven aan humanitaire projecten in de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem. Het Nederlandse ontwikkelingsprogramma is onder meer gericht op vergroten van de Palestijnse voedselzekerheid en toegang tot water. Programma’s die hieraan bijdragen worden grotendeels in Area C uitgevoerd. De totale Nederlandse uitgaven aan deze doelstellingen in 2011–2016 zijn € 19.160.964.
Deelt u de mening dat het verspilling van geld van de Nederlandse belastingbetaler is om bouwwerken te financieren, waarvan u weet of redelijkerwijs kunt vermoeden dat die door de bevoegde Israëlische autoriteiten als illegaal zullen of kunnen worden bestempeld en mitsdien het risico lopen afgebroken te worden?
Nee.
Hoeveel geld heeft Nederland en hoeveel geld heeft de Europese Unie in de afgelopen vijf jaren uitgegeven aan het opnieuw financieren van bouwwerken ter vervanging van bouwwerken die eerder door de bevoegde Israëlische autoriteiten illegaal waren verklaard en afgebroken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak wilt u zich stoten aan dezelfde steen?
Verbetering van de levensomstandigheden voor Palestijnen vergroot hun perspectief op een beter leven en draagt bij aan een klimaat waarin aan duurzame vrede gewerkt kan worden. Het ontwikkelingsprogramma wordt onder bijzondere omstandigheden uitgevoerd, te weten de bezetting. Hieraan zijn bepaalde risico’s verbonden. Bij de opzet van het programma wordt een afweging gemaakt tussen de risico’s en het beoogde resultaat. De kans op interventies van het Israëlische leger is een van de risico’s die is meegenomen in de afwegingen.
Wie zijn de Nederlandse diplomaten die, naast Peter Mollema, zijn afgebeeld op de foto’s in bovengenoemd bericht?
Het betreft medewerkers van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah.
Hoe vaak heeft Nederland in de afgelopen vijf jaren geweigerd om gerechtelijke stukken van Israëlische justitiële autoriteiten, bestemd voor de Staat der Nederlanden c.q. voor Nederlandse diplomaten, in ontvangst te nemen?
Dat is niet aan de orde geweest.
Onterechte reputatieschade van bestuurders van het Water- en Energiebedrijf Bonaire |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wat rest: geknakte reputaties» en «Henk K. & friends»?1 2
Ik ben bekend met de twee artikelen in het Antilliaans Dagblad. Ook ben ik bekend met een derde artikel in het Antilliaans Dagblad, waarin uitgebreid geciteerd wordt uit de schriftelijke vragen van de leden Agnes Mulder en Amhaouch. Het betreft het Antilliaans Dagblad van 16 maart 2016.3 Ik merk op dat de schriftelijke vragen toen nog niet door de leden waren ingezonden. Dat gebeurd een dag later, op 17 maart 2016.
Kunt u aangeven wie de expert was van SEO Economisch Onderzoek «met kennis van de eilanden» zoals u stelt in het algemeen overleg energie van 18 februari 2014 (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 121) die in uw opdracht onderzoek deed? Waaruit blijkt volgens u de kennis van de eilanden van deze expert?
Ik heb het bureau SEO Economisch Onderzoek (hierna: SEO) opdracht gegeven onderzoek te doen. De expert van SEO die in het AO energie van 18 februari 2014 wordt genoemd, is de heer Koert van Buiren. Ik was ten tijde van de opdracht bekend met deze expert en zijn onderzoekswerk. Dit werk heeft ten dele betrekking op de Caribische delen van het Koninkrijk. Uit zijn werk blijkt zijn expertise en zijn kennis van de eilanden.
Was u ten tijde van de opdracht bekend met de expert in kwestie en zijn onderzoekswerk? Kunt u toelichten waarom u overtuigd was van zijn expertise?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het volgens u dat het vervolgonderzoek door Mazars wel met vrijwillige aangeleverde informatie de 10 miljoen aan investeringen kan verklaren terwijl het onderzoeksrapport van SEO Economisch Onderzoek deze 10 miljoen euro niet kon of niet wilde verklaren? Kunt u toelichten waarom het onderzoek van SEO Economisch Onderzoek onvoldoende grondig was, terwijl in dit onderzoek niet nagelaten wordt om vergaande conclusies te trekken?
Het onderzoek van SEO betrof de governance bij Water- en Energiebedrijf Bonaire (hierna: WEB). De conclusies van SEO zijn onder andere dat de governance op verschillende punten tekort is geschoten. Deze conclusies zijn onderbouwd en worden bevestigd door het rapport van Mazars en door de Landsadvocaat. In het rapport van SEO kon een aantal zaken niet worden verklaard uit de informatie in het dossier dat beschikbaar was voor SEO. SEO heeft aanbevolen om vervolgonderzoek te laten doen naar deze zaken en heeft hier verder geen conclusies aan verbonden. Dit vervolgonderzoek hebben de Landsadvocaat en Mazars uitgevoerd.
Het aanleveren van informatie – onder andere uit de bedrijfsadministratie van WEB – aan zowel SEO als Mazars is moeizaam verlopen. Dat de bedrijfsadministratie van WEB te wensen overliet, blijkt ook uit het feit dat pas in 2013 de jaarrekeningen betreffende 2001 tot en met 2011 zijn goedgekeurd.
Het bovenstaande illustreert dat de artikelen «Wat rest: geknakte reputaties» en «Henk K. & friends» in het Antilliaans Dagblad, waarnaar in vraag 1 verwezen wordt, geen volledig beeld geven van de conclusies van het onderzoek van SEO, van de Landsadvocaat en van Mazars.
Bent u zich ervan bewust dat uw opmerking tijdens het Algemeen overleg op 18 februari 2014, dat het opmerkelijk was dat maar een partij zich niet terugtrok bij de aanbesteding, suggestief was? Hoe kijkt u terug naar deze opmerking nu de landsadvocaat vaststelt dat geen van de ontvangen reacties van de aangeschreven partijen aanwijzingen bevat dat sprake was van malversaties rond de aanbesteding van het Water en Energiebedrijf Bonaire N.V. (WEB)?
WEB heeft na het uitbranden van de elektriciteitscentrale een aanbesteding georganiseerd voor de bouw van een geheel nieuwe productie-infrastructuur op basis van windenergie en diesel. Voor deze aanbesteding zijn 22 partijen uitgenodigd te bieden. De aanbesteding heeft één bod opgeleverd. Omdat de andere 21 uitgenodigde partijen niet hebben geboden, is niet het commerciële resultaat behaald waarvoor de aanbesteding bedoeld was. Het uitblijven van meer biedingen is een aanwijzing dat het offerteverzoek om enige reden onaantrekkelijk was. Uit het onderzoek van SEO is gebleken dat het bod van deze ene partij niet voldeed aan de milieueisen uit de terms of reference. Ook gaf het bod geen garantie voor de maximumtarieven uit de terms of reference. Uiteindelijk zijn de milieudoelstellingen en de beoogde tariefdaling niet gerealiseerd.
Tegen die achtergrond is het verloop van deze aanbesteding opmerkelijk, ook nu geen van de ontvangen reacties van de aangeschreven partijen aanwijzingen bevat dat er sprake was van malversatie.
Hoe denkt u nu over de stelligheid waarmee u tijdens het Algemeen overleg Energie van 18 februari 2014 aangaf dat u met het advies van de landsadvocaat naar het Openbaar Ministerie zou gaan?
Ik heb tijdens het genoemde AO te kennen gegeven dat het heel nuttig is om in deze kwestie eerst alle feiten op tafel te krijgen voordat wij conclusies trekken. Juist daarom heb ik gevolg gegeven aan de aanbeveling om nader onderzoek te laten doen. Mijn opmerking dat als de Landsadvocaat vanuit dat onderzoek met een advies komt, ik daarmee naar het Openbaar Ministerie zou gaan, dient in die context te worden gezien. Nu het onderzoek van de Landsadvocaat niet tot een daartoe strekkend advies heeft geleid, is er voor mij geen aanleiding om vervolgstappen te ondernemen in de richting van het Openbaar Ministerie. Ik heb dat eerder verwoord in mijn brief van 29 februari 2016 aan uw Kamer.
In hoeverre kan volgens u worden uitgegaan van de juistheid van de rest van het onderzoek van SEO Economisch Onderzoek nu het onderzoek van de landsadvocaat tot andere conclusies komt dan die getrokken in het SEO rapport?
De Landsadvocaat en Mazars deden onderzoek naar vragen waarvan SEO had aangeraden vervolgonderzoek te doen. Zij komen niet tot andere conclusies dan SEO.
Hoe beoordeelt u met de kennis van nu de kwaliteit van het onderzoek gedaan door SEO Economisch Onderzoek dat in uw opdracht is uitgevoerd naar de besluitvormings- en verantwoordingsmechanismen rondom het WEB?
Ik heb geen aanleiding te twijfelen aan de kwaliteit van het onderzoek door SEO. De Landsadvocaat en het door hem aan Mazars uitbestede onderzoek hebben de onderzoeksresultaten van SEO wat betreft de besluitvormings- en verantwoordingsmechanismen bevestigd.
Denkt u dat de beslissing die het bestuur heeft genomen om de wind- en biodieselcentrale te bouwen een begrijpelijke en juiste is geweest ten behoeve van een betrouwbare en duurzame energievoorziening?
Deze vraag kan niet los gezien worden van de mate van zorgvuldigheid waarmee de beslissing werd voorbereid. Deze zorgvuldigheid was onvoldoende en daarmee is de betrouwbaarheid van de energievoorziening geschaad. Uit het onderzoek van SEO blijkt dat de directie ten tijde van het project over onvoldoende financiële, technische en juridische kwaliteit beschikte en heeft nagelaten deze kwaliteit te organiseren teneinde tot goed afgewogen besluitvorming te komen. De beslissingen hebben WEB in financiële problemen gebracht, waardoor de continuïteit van de onderneming in gevaar kwam. Die beslissingen hebben ook geleid tot het conflict met Ecopower, waardoor de stroomvoorziening enige tijd onderbroken is geweest. Zoals ik in mijn brief van 29 februari jl. heb vermeld, heeft de Landsadvocaat aangegeven dat het beschreven gebrek aan zorgvuldigheid voor WEB aanleiding zou kunnen zijn om nader onderzoek te verrichten naar de vraag of het toenmalige bestuur, de directie en raad van commissarissen van WEB aansprakelijk kunnen worden gesteld. Uiteindelijk kon, door de organisatorische steun en de acute subsidie die mijn ambtsgenote van Infrastructuur en Milieu en ik ter beschikking stelden, het bedrijf voor faillissement behoed worden.
In hoeverre bent u van mening en erkent u dat het in uw opdracht verrichte onderzoek en uw beoordeling en daarmee opvolging van het onderzoeksrapport van SEO Economisch Onderzoek onterecht heeft geleid tot grote reputatieschade?
Zoals uit het antwoord op vraag 9 blijkt, zijn de onderzoeken niet onterecht uitgevoerd. Excuses zijn wat mij betreft dan ook niet aan de orde.
Bent u met de kennis van nu bereid om uw excuses aan te bieden over de onterechte behandeling van de bestuurders van het WEB?
Zie antwoord vraag 10.
Het hoge aantal gevallen van longkanker in Brabant en het effect hierop van de intensieve veeteelt |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer longkanker in Brabant door intensieve veeteelt»?1
Ja.
Bent u bekend met het hoge aantal longkankerpatiënten in de regio en de vermeende relatie met ammoniak- en fijnstofuitstoot als gevolg van de intensieve veeteelt?
Momenteel loopt het grootschalige onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) waarin wordt onderzocht wat de gevolgen zijn van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden. Over de resultaten zal ik u rond de zomer nader informeren.
De mogelijke relatie tussen intensieve veehouderij en longkanker is niet meegenomen in het VGO onderzoek. Bij de start van het onderzoek was er geen aanleiding deze mogelijke relatie nader te onderzoeken. Naar aanleiding van het genoemde bericht start de GGD in de regio Brabant per direct een verkennend onderzoek naar de relatie longkanker en veehouderij. De GGD geeft aan eind april a.s. met resultaten van dit onderzoek te komen. Deze resultaten wacht ik af.
In het verlengde hiervan is de Staatssecretaris van EZ voornemens de Gezondheidsraad te vragen een herijking uit te voeren van het advies uit 2012 inzake «Gezondheidsrisico rond veehouderijen», op basis van de resultaten van het VGO-onderzoek. Afhankelijk van de resultaten van het GGD-onderzoek zal worden bezien of het mogelijke risico op longkanker daarin meegenomen zal worden.
Klopt het dat er op dit moment nog geen onderzoek is gedaan naar de relatie tussen de uitstoot van de intensieve veeteeltsector en het verhoogd aantal longkankerpatiënten in de regio Brabant? Bent u bereid het mogelijke verband tussen intensieve veeteelt en longkanker te registeren? Zo ja, hoe en door wie wilt u dit laten doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er aanleiding om naast registratie ook nader onderzoek te laten uitvoeren? Zo ja, bent u bereid de Gezondheidsraad te vragen om het advies uit 2012 omtrent de gezondheidsrisico’s rond boerderijen te herzien, en om aanvullend het risico op longkanker te onderzoeken? Zo ja, hoe lang zal dit onderzoek nodig hebben en kunt u de resultaten met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, met in achtneming van het voorzorgsprincipe en het verhoogd aantal longkankerpatiënten, er scherp moet worden gekeken naar het verstrekken van nieuwe vergunningen voor het houden van vee afwachtende het onderzoek?
Uit voorgaande antwoorden blijkt dat wij de signalen serieus nemen. Voor toepassing van het voorzorgbeginsel gelden namelijk algemene uitgangspunten, zoals wetenschappelijke aanwijzingen voor risico’s. Deze zijn bij ons op dit moment niet bekend. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is de GGD een verkennend onderzoek gestart en is de Staatssecretaris van EZ voornemens de Gezondheidsraad te vragen een herijking uit te voeren.