Het bericht dat er veel mis is met de zorg in woonzorgcentrum Titus Brandsmahof |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het bericht dat de zorg in woonzorgcentrum Titus Brandsmahof ernstig onder de maat is?1 2
Ten aanzien van de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening sluit ik mij aan bij het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en haar inzet op dit moment.
Zie mijn antwoord op 6.
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de afgelopen jaren meerdere meldingen heeft ontvangen over ondermaatse zorg in het Titus Brandsmahof? Wat is er met deze meldingen gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de zorgverlening bij Carint Reggeland, waar het woonzorgcentrum Titus Bransmahof onder valt, ontving de IGZ in de periode november 2013-november 2015 tien burgermeldingen (waarvan zes in 2015) en meldingen van calamiteiten van de instelling zelf. De conclusies van de door de inspectie in onderzoek genomen meldingen hebben in de loop van 2015 de zorgen bij de IGZ over de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening bij met name het woonzorgcentrum Titus Bransmahof doen toenemen (zie ook mijn antwoord op vraag3. De IGZ heeft dan ook op 5 november 2015 een onaangekondigde inspectie uitgevoerd bij dit woonzorgcentrum en heeft vervolgens hierover op 11 januari 2016 een gesprek gehad met zowel de raad van bestuur als met de raad van toezicht van Carint Reggeland. Op dit moment houdt de IGZ de situatie bij Titus Brandsmahof en Carint Reggeland nauwlettend in de gaten. Zie voorts mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Is er na de vaststelling in 2013, naar aanleiding van een BOPZ-aanmerkingsbezoek, dat er aandacht nodig was voor veiligheid en het naleven van de voorschriften voor de geneesmiddelendistributie, nadere controle geweest op dit punt en de algehele kwaliteit van zorg?
De IGZ constateerde op dat moment een gering risico voor de medicatieveiligheid en had voldoende vertrouwen in het vermogen van de zorgaanbieder om dit op te pakken. Om die reden was het oordeel van de IGZ dat een plan van aanpak of een vervolgonderzoek niet nodig was.
Kunt u uitleggen waarom er tussen het onaangekondigde inspectiebezoek van 5 november jl. en het uiteindelijke rapport bijna drie maanden tijd heeft gezeten?
De IGZ stelt altijd eerst een conceptrapport op. Dit rapport wordt dan voor een controle op feitelijke onjuistheden aan de bestuurder van de bezochte zorgaanbieder gestuurd. De bestuurder krijgt een maand de tijd voor een reactie. De IGZ heeft vervolgens de reactie van de zorgaanbieder in het rapport verwerkt en daarna het rapport vastgesteld. De IGZ heeft het rapport op 26 januari 2016 via haar website openbaar gemaakt.
Heeft de instelling inzage gehad in de bevindingen tussen het bezoek en de publicatie van het rapport? Zo ja, wat was hun reactie op de geconstateerde feiten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen waarom er op dit moment niet besloten wordt tot verscherpt toezicht, gezien de voorgeschiedenis en het laatste, vernietigende, inspectierapport?
Mede op basis van het op 11 januari 2016 door de IGZ gevoerde gesprek met de bestuurders van Carint Reggeland en de daarbij besproken verbetermaatregelen die de IGZ de instelling heeft opgelegd, ziet de IGZ op dit moment geen directe risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Wel houdt de IGZ op dit moment de situatie bij Titus Brandsmahof en Carint Reggeland nauwlettend in de gaten, onder andere met onaangekondigde inspecties. Op 1 mei a.s. treedt er bij Carint Reggeland een nieuwe bestuurder aan. De IGZ zal er bij de bestuurswisseling op toezien dat continuïteit van het verbetertraject blijft gewaarborgd. Wanneer mocht blijken dat de benodigde verbeteringen onvoldoende worden doorgezet, dan zal de IGZ alsnog handhavingsmaatregelen inzetten. Ik sluit mij aan bij het oordeel de inspectie en haar inzet op dit moment.
Is er een verschil geweest in de geconstateerde kwaliteit tussen aangekondigde bezoeken en onverwachte bezoeken aan het Titus Brandsmahof? Zo ja, waar wordt dit verschil uit verklaard?
Het Bopz-aanmerkingsbezoek uit 2013 was een controle op randvoorwaarden, terwijl het bezoek uit 2015 breder en dieper was. De onderzoeken zijn daarom niet met elkaar te vergelijken.
Is het waar dat de basiskwaliteit van zorg weer voldoet aan de normen van de IGZ, zoals Carint Reggelandgroep aangeeft? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Hoe verhoudt de uitspraak van J. Olde Engberink van Carint Reggelandgroep, dat «Naar onze meningen hebben de mensen geen gevaar gelopen» en «we worstelen dagelijks met het dilemma van goede zorg leveren aan onze bewoners en daarnaast allerlei procedures en protocollen en documenten op orde houden», zich tot de door de IGZ geconstateerde feiten?4
Deze uitspraken zijn voor rekening van Carint Reggeland. De IGZ gaat dit de komende periode toetsen. Zie ook mijn antwoord vraag 6.
Is het niet vreemd dat de instelling aan de ene kant zegt dat de basiskwaliteit weer op orde is en aan de andere kant zegt geschrokken te zijn door de uitkomsten van het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u, gelet op de jarenlange meldingen over misstanden zijn en er herhaaldelijk door IGZ is verzocht maatregelen te nemen, er nog vertrouwen in dat het huidige bestuur een oplossing kan bieden voor de problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Wat is de rol van Raad van Toezicht geweest? Waren zij op de hoogte van de misstanden en waarom hebben zij de Raad van Bestuur niet ter verantwoording geroepen?
Na het bezoek aan Titus Brandsmahof heeft de inspectie een bestuursgesprek gehad met de bestuurder in aanwezigheid van twee nieuwe leden van de Raad van Toezicht. De volledige Raad van Toezicht is door de bestuurder geïnformeerd. De Raad van Toezicht heeft besloten om de ontwikkelingen op de voet te volgen en nauw overleg hierover te houden met de bestuurder. Zij volgen de verbeteringen die – conform het vastgestelde rapport van de inspectie over Titus Brandsmahof – de bestuurder moet realiseren.
Wat is u reactie op de conclusie uit het IGZ-rapport dat er bij het personeel een gebrek aan kennis en kunde is? Op welke wijze heeft de personeelsbezetting en het opleidingsniveau van het Titus Brandsmahof zich in de afgelopen jaren ontwikkeld? Zijn dezen de laatste jaren toe- of afgenomen?
De conclusie van de IGZ over kennis en kunde bij de medewerkers is zorgwekkend en de IGZ heeft dan ook op dat punt verbetering geëist. De raad van bestuur heeft de inspectie toegezegd de komende twee jaar extra financiële middelen vrij te maken om de benodigde inhaalslag te maken. Daarbij wordt onder andere geïnvesteerd in de deskundigheid van de medewerkers. De inspectie verwacht dat de huidige raad van bestuur vóór 1 april een goed beeld aanlevert van de vorderingen.
Op welke wijze zijn bewoners en familie geïnformeerd over deze de slechte zorg en wantoestanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bestuurder heeft de cliënten, hun familie en de cliëntenraden, direct na het door de IGZ uitbrengen van het rapport op 26 januari 2016, op de hoogte zijn gesteld van de bevindingen van de IGZ.
Op welke wijze wordt er omgegaan met het toezicht op de rest van de Carint Reggeland Groep?
Zie mijn antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Zorgen om lang wachten op pgb’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u, net als het zorgkantoor, dat deze vader, die al vier maanden wacht op duidelijkheid voor de zorg van zijn kind, nog maar wat geduld moet hebben?1
Nee. Ik heb daarom het betreffende zorgkantoor (Zilveren Kruis) om een verklaring gevraagd waarom het in dit geval langer heeft geduurd om het pgb toe te kennen, dan volgens de wettelijke termijnen is toegestaan. Het betreffende zorgkantoor erkent dat het te lang heeft geduurd. Als reden hiervoor geeft men aan dat gewacht moest worden op het dossier van een ander zorgkantoor in wiens regio zijn pleegzoon zorg in natura kreeg. Het zorgkantoor geeft aan dat ze pleegvader en zoon beter op de hoogte hadden moeten houden. Men heeft het pgb inmiddels toegekend.
Vindt u het ook vreemd dat het zorgkantoor in eerste instantie deze meneer adviseert, ondanks dat er nog geen beslissing genomen was met betrekking tot het pgb van zijn zoon, alvast een zorgverlener in dienst te nemen, omdat de zorg erg zwaar is, waarna hij besluit een zorgverlener aan te nemen die nu al maanden niet is betaald, waarop het zorgkantoor nu zegt dat hij dan ook geen zorgverlener in dienst had moeten nemen voordat het besluit er lag? Wat is uw reactie hierop?
Het betreffende zorgkantoor geeft aan dat het niet de lijn is te adviseren om vooruitlopend op de toekenning van het budget, alvast zorg af te nemen. Wel wordt het pgb in de regel met terugwerkende kracht toegekend, opdat zorg die is geleverd voor de formele toekenning alsnog kan worden uitbetaald.
Wat zijn de wachttijden bij zorgkantoren voor het aanvragen van een pgb? Kunt u per zorgkantoor een overzicht van de wachttijden naar de Kamer sturen?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op de zorgkantoren. In dat kader vraagt zij ook de tijdigheid van de afgifte van pgb-beschikkingen op. De meting over 2014 kenden teveel tekortkomingen. De gegevens over 2015 worden komende zomer bij de NZa aangeleverd. Zodra deze cijfers bekend zijn en een nadere analyse daarop heeft plaatsgevonden, zal ik uw Kamer daar over informeren.
Wat zijn de wachttijden bij zorgkantoren voor het krijgen van zorg in natura? Kunt u per zorgkantoor een overzicht van de wachttijden naar de Kamer sturen?
Er wordt bijgehouden of de wachttijden voor naturazorg vallen binnen de treeknormen, de normen waarvan aanbieders en verzekeraars hebben gezegd dat ze aanvaardbaar zijn. Voor mensen die een indicatie met behandeling hebben is de treeknorm 6 weken, voor mensen zonder behandeling 13 weken. Gedetailleerde en actuele informatie over wachtlijsten kunt u raadplegen op de site van het Zorginstituut: https://www.istandaarden.nl/istandaarden/iwlz/uitvoeringsinformatie/wachtlijstinformatie
Klopt het dat het houden van een bewustkeuzegesprek voorwaardelijk is voor het afgeven van een pgb? Zo ja, vindt u dan ook dat zo'n gesprek op de kortst mogelijke termijn gevoerd moet worden? Zo neen, waarom wordt dit in dit voorbeeld dan gebruikt om het pgb nog niet toe te kennen?
Er moet inderdaad een bewustkeuzegesprek zijn gevoerd voordat het pgb kan worden toegekend. Het bewustkeuzegesprek is sinds 2013 verplicht, zodat in persoon beoordeeld kan worden of de budgethouder of diens vertegenwoordiger het pgb kan beheren en er sprake zal zijn van verantwoorde zorg. Ook wordt bezien of de budgethouder een bewuste keuze maakt en het pgb bijvoorbeeld niet wordt ingepraat door een malafide partij. Ten slotte is het een moment van voorlichting en eerste moment van vaak een jarenlange relatie tussen verstrekker en budgethouder.
Ik verwacht van zorgkantoren dat ze een bewustkeuzegesprek snel inplannen om zo snel als kan een aanvraagprocedure te hebben afgehandeld. De tijdigheid van het gesprek is mede afhankelijk van praktische zaken als de compleetheid van gegevens, het aantal aanvragen op het betreffende moment en of agendatechnisch snel tot een afspraak kan worden gekomen. In de onderhavige casus wilde het zorgkantoor wachten met het bewustekeuzegesprek tot ze het dossier had ontvangen van het zorgkantoor, dat de instelling waar de zoon verbleef had gecontracteerd. Dat heeft te lang geduurd.
Wordt er inmiddels met iedere aanvrager van een pgb een bewustkeuzegesprek gevoerd? Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de inzet van dit gesprek per zorgkantoor?
Het overzicht is niet nodig, daar het een verplicht onderdeel is van de pgb-toekenningsprocedure. Elk zorgkantoor heeft op basis van landelijke afspraken over de uitvoering van het pgb dezelfde taak. Mogelijk zijn er alleen kleine verschillen wanneer het bewustkeuzegesprek niet wordt toegepast. Het wordt niet toegepast bijvoorbeeld wannneer sprake is dat een budgethouder wordt overgenomen door een ander zorgkantoor, sprake is geweest van een korte onderbreking van het pgb of sprake is van terminale zorg.
Hoeveel tijd zit er gemiddeld tussen het aanvragen van een pgb en het inplannen van een bewustkeuzegesprek? Vindt u dat dit een opschortende werking kan hebben voor het afgeven van het pgb?
De doorlooptijden heb ik, zoals onder 3 aangegeven, bij zorgkantoren opgevraagd. De wettelijk termijn voor de toekenningsprocedure, incluis bewustkeuzegesprek en besluit over toekenning, is 8 weken. Zonder bewustkeuzegesprek kan het toekennen uiteraard sneller, maar missen we het voor het pgb zo belangrijke moment vooraf. De tijd tussen aanvraag en bewustkeuzegesprek is ook van diverse factoren afhankelijk. Voor een gesprek kan plaatsvinden is een correct ingevuld aanvraagformulier, een budgetplan en eventueel het dossier vanuit een ander zorgkantoor nodig. Ook kunnen pieken in het aantal aanvragen voorkomen.
Voor 2015 geldt dat het betreffende zorgkantoor haar capaciteit voor afhandeling van pgb-aanvragen neerwaarts had bijgesteld, omdat verwacht werd dat er veel minder aanvragen voor een Wlz-pgb zouden zijn dan Awbz-aanvragen. Het aantal Wlz-aanvragen bleek toch aanzienlijk, waardoor de doorlooptijd in 2015 is opgelopen. De capaciteit is inmiddels weer op peil. Werving en opleiding hebben enige tijd gevraagd. Ik heb bij mijn uitvraag over doorlooptijden ook gevraagd hoe dit bij andere zorgkantoren is gegaan.
Vindt u het ook onwenselijk dat het zorgkantoor soms aangeeft een bewustkeuzegesprek pas een paar maanden na aanvraag in te kunnen plannen vanwege de vele gesprekken die het moet voeren? Deelt u de mening dat de aanvrager van een pgb niet de dupe mag zijn van de drukke agenda van het zorgkantoor? Zo neen, waarom niet?
Ja. De wettelijke norm van 8 weken mag niet overschreden worden. Het zorgkantoor geeft aan daar vrijwel altijd binnen te blijven, zeker nu de capaciteit weer op orde is. Wat mij betreft is het streven daar ruim binnen te blijven. Ik ga dan ook met zorgkantoren in overleg om te bezien wat nodig is om doorlooptijden te bekorten.
Is er een relatie tussen de lengte van de wachttijden en het afwijzen, dan wel toekennen, van een pgb? Zo ja, kunt u deze relatie beschrijven?
Nee.
Realiseert u zich ook dat deze lange wachttijden betekenen dat de aanvragers van het pgb lange tijd in onzekerheid zitten over hun zorg? Realiseren de zorgkantoren zich dit ook?
Alle partijen realiseren zich dit terdege. Het is daarom dat ik in overleg ga met zorgkantoren hoe de doorlooptijden kunnen worden bekort.
De voortgang van de aanpak van koopkrotten in Rotterdam-Zuid |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de aanpak van Rotterdamse achterstandswijken traag verloopt?1
Het is mij bekend dat de voortgang in de pijler wonen van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ) vertraging dreigt op te lopen door verschil van mening over wie op lokaal niveau voor de aanpak van de 10.000 te slopen particuliere woningen en een gebrek aan financiële middelen voor dit doel. De rijksoverheid is deelnemer aan het Nationaal Programma en ondersteunt partijen bij het realiseren van de ambities. Daarnaast ben ik naar aanleiding van de motie De Vries c.s. (PvdA, nummer 30 136, nr. 44), waarin de regering wordt verzocht om de gemeente Rotterdam en andere betrokkenen te ondersteunen bij het opstellen van een plan voor de realisatie van de opgave in de pijler wonen, in overleg met de relevante partijen om met hen tot een oplossing te komen. Vóór 1 april 2016 zal ik uw kamer hierover informeren.
Welke redenen liggen ten grondslag aan het trage verloop van het opknappen van Rotterdam-Zuid, en waarop is het tekort van € 40 mln., waarover de gemeente en corporaties ruziën, gebaseerd? Wat is uw betrokkenheid hierbij?
De problemen in de wonen pijler concentreren zich op de aanpak van 10.000 slechte woningen in de particuliere voorraad, waarvoor een grootschalige transformatie wordt beoogd. In de «Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020», die op 1 maart jl. door het college van B&W van Rotterdam is vastgesteld, staat dat met de herstructurering van de 10.000 woningen een onrendabele top van circa € 50 miljoen op jaarbasis is gemoeid. Hierbij wordt uitgegaan van een tekort van € 100.000 per woning gedurende 20 jaren. Op dit moment heeft de gemeente Rotterdam voor 2016 € 10 miljoen gereserveerd. Voor latere jaren is nog geen besluit genomen. Zo is het bedrag van € 40 miljoen tot stand gekomen. Het trage verloop komt ook omdat de gemeente en de vier op Zuid werkzame woningcorporaties van mening verschillen over wie voor de particuliere woningvoorraad primair aan zet is. De rijksoverheid is deelnemer aan het Nationaal Programma en helpt partijen door met hen het overleg aan te gaan om uit de impasse te komen.
Deelt u de mening van o.a. huurders en woningcorporaties dat het onwenselijk en onbehoorlijk is als huurders en corporaties moeten opdraaien voor het verkrotten en vervuilen van particuliere huizen in Rotterdam-Zuid? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De kerntaken van de woningcorporaties zijn vastgelegd in de Woningwet, nl. het bouwen, verhuren en beheren van betaalbare woningen voor de doelgroep. Dat sluit niet uit dat corporaties in voorkomende gevallen sloopwoningen opkopen en daarvoor nieuwbouw met betaalbare huren realiseren, danwel niet-DAEB woningen als er geen belangstelling is van de markt. De huurders en woningcorporaties maken onderdeel uit van de overlegronde, daarbij wordt ook gekeken naar de invulling van de motie de Vries c.s. (nummer 30 136, nr. 44). Vóór 1 april 2016 zal ik uw kamer informeren hoe ik deze motie zal invullen.
Bent u bereid om te voorkomen dat de kosten voor het slopen of renoveren van tienduizend koopwoningen worden afgewenteld op huurders en corporaties, die geen schuld hebben aan het verval van het particuliere bezit? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is met het terugtrekken van de concept-Woonvisie door het college van B&W in Rotterdam de sloopopgave van tienduizend particuliere woningen van de baan? Zo ja, wat gaat er dan gebeuren om verkrotting aan te pakken, en hoe gaat u hierbij helpen?
Nee, in de «Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020», die op 1 maart jl. door het college van B&W van Rotterdam is vastgesteld, is de ambitie gehandhaafd om «bij 10.000 woningen een noodzakelijke herstructurering door te voeren». Hierbij gaat het om sloop – nieuwbouw, grote renovatie, samenvoeging, of inzet als kluswoning. Hoe de gemeente Rotterdam de ambitie gaat realiseren is nog niet bekend. Hierover vindt het overleg plaats, zie beantwoording vraag 1.
Kunt u uw antwoorden op deze Kamervragen, alsmede de uitkomsten van de gesprekken die u voert met alle betrokkenen over de impasse in Rotterdam-Zuid, de Tweede Kamer doen toekomen vóór de verdere behandeling van de uitbreiding van de Rotterdamwet? Zo nee, waarom niet?3
Ja. De beantwoording van deze Kamervragen vindt plaats vóór de behandeling van de uitbreiding van de Rotterdamwet, die is voorzien in week 12.
Het bericht dat zwanen massaal worden afgeschoten in het Groene Hart |
|
Eric Smaling (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zwanen massaal afgeschoten in Groene Hart»?1
In de afgelopen jaren zijn in Zuid-Holland jaarlijks tussen de 1000 en 1800 knobbelzwanen afgeschoten. Deze winter zijn tot nu toe ruim 1100 knobbelzwanen door afschot gedood. Daarmee wijkt het aantal deze winter gedode zwanen niet af van het gemiddelde.
Kunt u onderbouwen waarom een ontheffing is verkregen van de provincie Zuid-Holland voor het afschieten van zwanen?
De provincie is bevoegd gezag voor het beslissen op verzoeken om ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet. Deze ontheffingen zijn gebaseerd op door de provinciale faunabeheereenheden vastgestelde en door gedeputeerde staten goedgekeurde faunabeheerplannen.
Onderschrijft u dat met slechts € 4.000,– aan schade de grond voor de ontheffing uiterst dubieus is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u en wilt u maatregelen nemen tegen de jacht op zwanen en tegen de provinciale ontheffing?
Het is ingevolge de Flora- en faunawet de verantwoordelijkheid van de provincies om faunabeheerplannen goed te keuren en daarop gebaseerde ontheffingen te verlenen. In die bevoegdheid wil ik niet treden. Tegen besluiten van de provincie staat overigens de gang bij de rechter open.
Op de beelden van EenVandaag is duidelijk te zien hoe de zwanen lijden en hoe op een onrespectvolle manier met de dieren wordt omgegaan, onder andere door ze nodeloos te laten bijten door honden; welke juridische mogelijkheden zijn er en bent u bereid om hiertegen actie te ondernemen?
Handhavingsinstanties zien toe op naleving van de voorschriften uit de ontheffing. Ten aanzien van eventuele strafbare feiten, zoals mishandeling, wordt op dit moment bezien of een strafrechtelijk onderzoek moet worden ingesteld. Ik kan hier om die reden geen nadere mededelingen over doen.
Wilt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Over dit onderwerp zijn ook vragen gesteld door de leden Leenders en Van Dekken en door het lid Thieme. Deze vragen zijn in samenhang met de vragen van de leden Van Gerven en Smaling beantwoord.
Het proefschrift Troubled girls, troubled futures |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het proefschrift «Troubled girls, troubled future» van Anne Krabbendam, waarin naar voren komt dat de effectiviteit van gesloten plaatsing voor adolescente vrouwen forse tekortkomingen kent?1
Het bepalen van de effectiviteit van interventies in het jeugddomein is complex. Dit komt mede doordat jongeren na behandeling bloot staan aan allerlei «live events», die voor hulpverleners niet of beperkt beïnvloedbaar zijn, zoals de partnerkeuze van zowel de kinderen als die van (gescheiden) ouders. Om toch inzicht te verkrijgen onderhoud ik een effectmonitor jeugdzorgplus2. Via een benchmark wordt bezien hoe verschillen in resultaten van instellingen zijn te verklaren. Zowel beïnvloedbare, als niet beïnvloedbare verschillen worden bekeken.
Herkent u het beeld dat dit proefschrift schetst over de complexiteit van de (multiproblem) gezinnen waar veel van deze meisjes uit voortkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beeld dat dit proefschrift schetst herken ik. Gesloten jeugdhulp is een zeer intensieve vorm van gespecialiseerde hulp aan jeugdigen en hun gezinnen, die niet bereikbaar zijn voor lichtere vormen van hulpverlening en die zonder behandeling een risico voor zichzelf of voor hun omgeving vormen.
Deelt u de opvatting van de onderzoekster dat voor het vroegtijdig signaleren van dergelijke gezinnen, zeer ervaren en goed opgeleide hulpverleners nodig zijn? Hoe verhoudt dit zich tot de praktijk van onervaren wijkteams die nog volop bezig zijn zich te positioneren in het nieuwe (jeugd)zorglandschap?
De afgelopen jaren zijn door professionals richtlijnen ontwikkeld voor onder meer Multiproblem Gezinnen, Residentiële Jeugdhulp, Samen beslissen over hulp en Problematische Gehechtheid3. Deze richtlijnen worden met enige regelmaat geactualiseerd. Het richtlijnprogramma maakt onderdeel uit van de verdere professionalisering van de brede jeugdhulp. Professionals winnen door het hiervoor genoemde professionaliseringsproces aan kwaliteit. Momenteel investeren gemeenten en instellingen in de verdere ontwikkeling van deskundigheid en toegang van de wijkteams. Ook de huisarts speelt daarin een grote rol.
Kunt u in het verlengde hiervan meedelen in hoeverre wijkteams zijn toegerust om de vicieuze cirkel van het doorgeven van problematiek van generatie op generatie te doorbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de kritiek van de onderzoekster dat vrouwelijke vormen van agressie als minder belangrijk bestempeld worden, en daardoor soms onvoldoende meegenomen worden in risicotaxatie-instrumenten? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om deze vormen van geweld de nadruk te geven die zij verdienen? Zo nee, waarom niet?
Alle problemen van zowel jongens als meisjes moeten serieus worden genomen. Voor het beoordelen van welke interventies gepast zijn voor het diagnosticeren en behandelen van problemen, financier ik bij Zon Mw onderzoek naar effectieve methoden. Daarnaast heb ik bij het NJi een databank effectieve interventies laten inrichten en stel ik professionals samen met werkgevers en cliënten in staat richtlijnen te ontwikkelen. Hier vindt het gesprek plaats over hoe diagnoses worden vastgesteld en wat de beste behandeling hiervoor is. Ik faciliteer deze wetenschappelijke discussie in onder meer het onderzoeksprogramma Effectief werken in de jeugdsector4. Daarnaast maak ik het mogelijk dat vernieuwde inzichten kunnen landen in richtlijnen, die met enige regelmaat worden aangepast aan de voortschrijdende wetenschap.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de onderzoekster om, waar dit nog niet of niet voldoende gebeurt, de jeugdversie van de Dialectische Gedragstherapie in te zetten voor agressieregulatie bij gesloten geplaatste adolescente vrouwen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat, gelet op het tegengaan van de ontwikkeling van persoonlijkheidsstoornissen, de diagnostiek en de (start van) behandeling in gesloten instellingen niet effectief genoeg is? Zo ja, welke verbeteringen gaat u aanbrengen, zodat instellingen beter toegerust zijn voor deze taken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke concrete maatregelen zijn genomen, of gaat u nemen, om de overgang van behandeling in de gesloten instelling en daarbuiten zo optimaal mogelijk te laten verlopen, gelet op het feit dat gesloten plaatsingstrajecten met regelmaat eindigen op het 18e levensjaar?
Nu gemeenten met de decentralisaties zowel de regie hebben over de jeugdhulp als over de maatschappelijke ondersteuning en de participatie, hebben gemeenten de mogelijkheid om de ondersteuning, hulp en zorg aan deze meisjes integraal en doorlopend te organiseren. Gemeenten en zorgaanbieders zijn hier actief mee bezig. Zo zetten verschillende gemeenten sterk in op extra ondersteuning voor de doelgroep 16–27 jaar. Daarnaast zijn jeugdzorgplus-instellingen bezig om de integrale behandeling voort te kunnen zetten na de gesloten periode. Ik ondersteun de expertiseontwikkeling van professionals met onderzoek, de databank effectieve interventies en richtlijnontwikkeling. Gemeenten ondersteun ik door in samenwerking met de VNG en het NJi factsheets en goede voorbeelden van lokale regelingen en initiatieven te verspreiden en learn and share bijeenkomsten te organiseren. Daarnaast vinden er momenteel door landelijke partijen inventarisaties plaats van knelpunten en signalen waar kwetsbare jongeren tegenaan lopen, evenals mogelijke oplossingsrichtingen. Wanneer zich landelijke vraagstukken voordoen, ben ik bereid deze samen met de VNG en relevante landelijke partners te bespreken. In de voortgangsrapportage decentralisatie jeugdstelsel die later dit voorjaar naar uw Kamer gaat, zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Kunt u deze vragen voor het Verzamel-algemeen overleg Jeugdhulp op 31 maart 2016 beantwoorden?
Ja.
Het lakse beheer van verkeerslichten |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht laks beheer verkeerslichten?1
Ja.
Herkent u de conclusies uit het onderzoek? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de stellingname van de onderzoekers dat het vooral een kwestie van geld is? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van DTV Consultants is de weergave van de uitkomsten van een enquête onder 416 wegbeheerders (respons 71%), trekt geen conclusies en geeft geen aanbevelingen. Het geeft aan dat van de respondenten 19% nooit de verkeerskundige werking van de verkeerlichten monitort, en 18% nooit het verkeerskundig beheer doet (sluiten de verkeerlichten nog aan op de actuele situatie). Op basis van deze gegevens is geen uitspraak te doen over het functioneren van de verkeerslichten. Tegenwoordig zijn bijna alle verkeerslichteninstallaties (VRI’s) afgestemd op het verkeersaanbod (geen starre regelingen meer maar lussen in het wegdek die het verkeer detecteren, en daardoor geen onnodig wachten voor een rood stoplicht) en 92% is aangesloten op een verkeerscentrale (voorheen 56%). Het beheer van de VRI’s van Rijkswaterstaat worden allemaal binnen de norm van CROW uitgevoerd.
DTV Consultants heeft in 1998 voor het eerst in enquêtevorm onderzoek gedaan naar de uitvoering van verkeerskundig beheer aan verkeersregelinstallaties (VRI’s) door wegbeheerders in Nederland. In 2004 en 2015 heeft DTV Consultants dit herhaald. Deze rapporten laten een duidelijk verbetering zien in de aandacht voor verkeerskundig beheer ten opzichte van 1998. Het aandeel wegbeheerders dat aangeeft verkeerskundig geen beheer uit te voeren is gedaald van 65% in 1998 naar 18% nu.
In hoeverre zijn de richtlijnen van kennisorganisatie CROW inzake verkeerslichten verplichtend voor gemeenten en provincies? In hoeverre kunnen gemeenten en provincies op naleving hiervan worden aangesproken?
De richtlijnen van CROW zijn niet verplichtend. Ik kan provincies en gemeenten daar niet op aanspreken. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor de uitvoering, keuzes en prioriteitstelling voor aanleg en beheer van hun infrastructuur, daarmee ook voor hun verkeerslichten. Via de Brede Doeluitkering (BDU) zijn middelen gedecentraliseerd. Ik zal hen wel attenderen op het nut van goed beheer van de verkeerslichten.
Deelt u de mening dat gemeenten ook een rol hebben in het verbeteren van de verkeersveiligheid? Zo ja, bent u dan bereid, in het licht van de uitkomsten van het onderzoek, gemeenten te vragen om met de conclusies en aanbevelingen aan de slag te gaan? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor de verkeersveiligheid en voor goed beheer van hun infrastructuur, dus ook de verkeerslichten. DTV Consultants laat zien dat grote verbeteringen zijn opgetreden tussen 1998 en 2015. Ik zal hen attenderen op het nut van goed beheer van de verkeerslichten en zo proberen de 18% nog verder omlaag te brengen.
Deelt u de mening dat er inmiddels veel innovaties en nieuwe technieken beschikbaar zijn, zoals aftellende verkeerslichten en de uitkomsten van de pilot met een Intelligent Transport Systeem (ITS) in Helmond, die breder uitgerold kunnen worden om de doorstroming en verkeersveiligheid te verbeteren? Zo ja, wat is hiervoor nodig?
Ja, ik deel die mening. Innovaties in verkeerslichten via ITS en in de auto (bijvoorbeeld adviessnelheid voor groen licht) kunnen de doorstroming en veiligheid vergroten. Dit vraagt samenwerking tussen overheden en het ontsluiten van kwalitatief goede publieke data door overheden. Om de ervaringen die in pilots opgedaan zijn gezamenlijk toe te passen werk ik onder andere in het programma Beter Benutten samen met regionale partners aan het opschalen van deze pilots.
Het bericht ‘Wajonger kan uitkering kwijtraken’ |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Wajonger kan uitkering kwijtraken»?1
De berichtgeving in Trouw van 24 februari jl. geeft een onjuist beeld. Het klopt niet dat alle Wajongers vanaf 2018 opnieuw zullen worden gekeurd. In 2015 is UWV gestart met een herindeling van alle mensen die voor 1 januari 2015 zijn ingestroomd in de Wajong. Bij deze herindeling beoordeelt UWV niet het uitkeringsrecht van Wajongers, maar of de Wajonger in kwestie arbeidsvermogen heeft dan wel duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Van het vervallen van het uitkeringsrecht is geen sprake. Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, houden vanaf 2018 hun uitkering op het huidige niveau, te weten 75% van het wettelijk minimumloon. Wajongers met arbeidsvermogen ontvangen vanaf 2018 een uitkering ter hoogte van maximaal 70% van het minimumloon. Tegelijkertijd gaat UWV aan de slag met de activering van de Wajongers van wie is vastgesteld dat zij kunnen werken, zodat zij zoveel mogelijk kunnen werken in banen bij reguliere werkgevers. Tegen de uitkomst van de herindeling in het individuele geval staat uiteraard bezwaar en beroep open.
De herindelingsoperatie staat geheel los van het feit dat, indien de ontvanger van een arbeidsongeschiktheidsuitkering (volledig) herstelt van de aandoening die hem recht op een uitkering gaf, het uitkeringsrecht komt te vervallen. Relevante wijzigingen dienen uitkeringsgerechtigden te melden, waarop UWV met het oog op een rechtmatige uitkeringsverstrekking moet vaststellen wat dit betekent voor de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene en voor het uitkeringsrecht. UWV doet dat door een herbeoordeling uit te voeren. Het uitkeringsrecht komt te vervallen als vastgesteld wordt dat betrokkene in staat is zelfstandig meer dan 75% wettelijk minimumloon te verdienen.
Klopt het bericht dat de artsen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van plan zijn om na 2018 alle Wajongers opnieuw te keuren? Zo ja, wanneer is hiertoe besloten en wie heeft dit besluit genomen? Op welke wijze is hier contact over geweest met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat Wajongers meteen na 2018 opnieuw worden herkeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de conclusie van de artsen van het UWV dat Wajongers na herkeuring hun uitkering verliezen en in de bijstand belanden? Klopt deze conclusie? Vindt u dit acceptabel?
Na de herindeling die momenteel wordt uitgevoerd verliezen Wajongers hun uitkeringsrecht niet. Indien zij niet duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, krijgen zij vanaf 2018 te maken met een uitkeringsverlaging van 75% naar 70% van het wettelijk minimum loon.
Op welke wijze is er vanuit het Ministerie van SZW contact geweest met het UWV over het na 2018 herkeuren van Wajongers en het intrekken van de uitkeringsrechten van Wajongers met voldoende arbeidsvermogen?
Zoals gezegd is geen sprake van een systematische herbeoordeling van Wajongers na 2018 en het intrekken van hun uitkeringsrechten.
Klopt het dat de zevende nota van wijziging Invoeringswet Participatiewet2 geen ruimte biedt om bij Wajongers, waarvan na herkeuring wordt geconstateerd dat ze voldoende arbeidsvermogen hebben om te werken, de uitkeringsrechten in te trekken zonder dat ze een baan hebben gevonden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen 1,2 en 3 is van een herbeoordeling geen sprake.
De herindeling richt zich op het bepalen van arbeidsvermogen. Als dit wordt vastgesteld, volgt een uitkeringsverlaging van 75% naar 70% van het wettelijk minimumloon per 2018 en het starten van activering en begeleiding. Van het vervallen van het uitkeringsrecht is geen sprake.
Na de herindeling van Wajongers op arbeidsvermogen wordt met alle Wajongers van wie UWV heeft beoordeeld dat ze over arbeidsvermogen beschikken, een startgesprek gepland, een klantprofiel opgesteld en bezien of en zo ja, welke begeleiding en re-integratieactiviteiten kunnen worden ingezet om betrokkene te begeleiden naar een baan.
Gaat u maatregelen nemen om te voorkomen dat Wajongers na hun herkeuring zonder baan in de bijstand belanden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen Overleg Participatiewet op 2 maart 2016?
Ja.
De aanpak van transportcriminaliteit door de Nationale Politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ladingdiefstal daalt met 20 procent»1, «Trucker hier doelwit»2 en «Nederland is paradijs voor ladingdieven»3? Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over het succesvolle Landelijk Team Transportcriminaliteit dat door uw voorganger is opgeheven?4
Ja.
Beschikt u over het in het tweede bericht genoemde jaarrapport van de Transport Asset Protection Association (TAPA)? Zo ja, wat is de inhoud daarvan? Zo nee, kunt u dan, voor zover beantwoording van onderstaande vragen afhankelijk is van gegevens uit dat rapport, die beantwoording dan ophouden tot die gegevens bekend zijn geworden?
Ja, ik beschik over het jaarrapport van TAPA. TAPA geeft hierin een analyse van ladingdiefstal in 2015 in Europa, het Midden-Oosten en Afrika.
Deelt u de mening dat de bovenstaande berichten tegenstrijdig zijn? Zo ja, kunt u door middel van correcte cijfers opheldering geven over de stand van zaken aangaande transportcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2 en 3 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Is het in het tweede bericht gestelde, dat veel voorvallen van transportcriminaliteit niet worden gemeld, waar? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgelijk is en wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te vergroten? Zo nee, wat is er niet waar?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 4 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Kunt u zich de uitgesproken zorgen van ondernemers en verzekeraars over de in aantal en gewelddadigheid toegenomen incidenten voorstellen? Zo ja, waarom en wat gaat u doen teneinde die zorgen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk neem ik gewelddadige incidenten bij ladingdiefstallen serieus. Zoals ik stel in de beantwoording van vragen van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (vraagnummer 2016Z03944), hebben er in 2014 en 2015 respectievelijk één en twee incidenten met betrekking tot ladingdiefstal plaatsgevonden waarbij geweld tegen een chauffeur is gebruikt.
Is het in het derde bericht gestelde dat veel van de transportcriminaliteit wordt begaan door rondreizende gewapende bendes criminelen waar? Zo ja, deelt u de mening het opsporen en aanpakken van dergelijke bendes prioriteit zou moeten hebben? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat is er niet waar?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 7 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Deelt u de mening dat uit de praktijk blijkt dat sinds de opheffing van het Landelijk Team Transportcriminaliteit niet effectief genoeg wordt opgetreden tegen deze criminaliteit en dat Nederland voor transportcriminelen daardoor het meest aantrekkelijke land in Europa is? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het is een misverstand dat het Landelijk Team Transportcriminaliteit is opgeheven. Dit team is een onderdeel van de informatie organisatie van de politie en is in het kader van de vorming van de Nationale Politie onder de naam Team Vervoer en Transport gecontinueerd. Transportcriminaliteit wordt nu vanuit de Landelijke Eenheid aangepakt, in samenwerking met regionale eenheden en (keten)partners. De aanpak van transportcriminaliteit, waar ladingdiefstal een onderdeel van uitmaakt, is een speerpunt binnen de dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. De dienst beschikt over een eigen afdeling Opsporing Infra. Rechercheurs uit deze afdeling worden flexibel ingezet op de speerpunten en doen doorlopend onderzoek op het thema transportcriminaliteit. Het Landelijk Team Ladingdiefstallen van de bovenregionale recherche Zuid-Nederland is wel opgeheven, maar de onderzoeken worden thans uitgevoerd door het team Opsporing van de dienst Infra.
Het bericht dat 8 kinderen uit hun zorgvoorziening gezet dreigen te worden |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de SP-Tweede Kamerfractie heeft ontvangen op het verdwijnen van zorgboerderij De Langstee, waarbij de plaatsing van 8 kinderen in het geding is?1
Volgens een artikel in het Algemeen Dagblad van 20 februari j.l. dreigden 8 kinderen uit hun zorgvoorziening te worden gezet.
De betrokken kinderen, die verblijven op de zorgboerderij De Langstee hebben zorg en begeleiding nodig welke werd ingekocht via een PGB. Op de PGB-tarieven is door de gemeente Hellevoetsluis fors gekort waardoor de zorgaanbieder (zorgboerderij De Langstee) de betreffende zorg niet meer kon bieden voor de prijs die vergoed werd.
Inmiddels heeft overleg plaats gevonden tussen de gemeente Hellevoetsluis, de inkooporganisatie van de regio Rijnmond, jeugdbescherming Rijnmond (dit vanwege voogdij over 6 kinderen die geplaatst zijn bij de zorgboerderij) en de betrokken zorginstelling en is besloten dat in plaats van financiering via PGB’s tot inkoop van zorg in natura wordt overgegaan. De inkooporganisatie voor de regio zal in april een contract afsluiten met de zorgboerderij De Langstee waardoor de zorg wordt vergoed conform de fungerende tarieven. Tot die tijd wordt door de gemeente Hellevoetsluis een PGB budget beschikbaar gesteld.
Dit alles betekent dat er voor deze kinderen een oplossing gevonden is, zodat zij kunnen blijven op de zorgboerderij De Langstee.
Wat is uw mening over het aantal ingekochte plaatsen van de jeugdhulpregio Rijnmond voor de in deze casus genoemde vorm van zorg?
Het is een taak van de gemeenten om te voorzien in een voldoende, toereikend en kwalitatief goed aanbod van zorg voor jeugdigen. Indien er zich hier knelpunten voordoen dan is het in eerste instantie een taak van de gemeenten en de inkooporganisatie om hier samen met de betreffende zorgaanbieders naar een oplossing te zoeken.
Hoeveel kinderen kunnen rechtstreeks vanuit deze zorgvoorziening doorverhuizen naar een nieuwe, niet tijdelijke voorziening?
Er is inmiddels voor deze kinderen een oplossing gevonden bij de huidige voorziening.
Wat gaat u voor de kinderen doen die niet rechtstreeks in een nieuwe, niet tijdelijke voorziening geplaatst kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat er met kwetsbare kinderen heen en weer gesleurd wordt tussen verschillende zorginstellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is altijd zorgelijk als kinderen niet in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven. Echter in dit geval is door betrokkenen een oplossing gevonden. Zie ook antwoord bij vraag 1.
Bent u bereid, in uw rol als stelselverantwoordelijke, in te grijpen en sluiting van de zorgboerderij te voorkomen, dan wel deze langer open te houden, zodat onnodig heen en weer verhuizen van kwetsbare kinderen niet nodig is?
Het is de taak van gemeenten om in individuele casussen te zorgen dat er een passende oplossing wordt geboden. Hier heeft de gemeente Hellevoetsluis en de inkooporganisatie van de regio Rijnmond in overleg met betrokkenen naar een oplossing gezocht. Zie ook antwoord op vraag 1.
Boeven die de baas zijn in de bajes |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich mijn vragen over het bericht dat bewaarders aangeven dat langgestrafte gedetineerden de dienst uitmaken in de PI Alphen aan den Rijn?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat dezelfde soort misstanden plaatsvinden in de PI De Schie?2 Kloppen de feiten zoals gesteld in dit artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De directie en medewerkers van locatie De Schie van de Penitentiaire Inrichting (PI) Rotterdam hebben mij laten weten dat zij zich niet herkennen in de veronderstelling dat (langgestrafte) gedetineerden «de dienst zouden uitmaken» op Locatie De Schie, alsook dat er zich in de afgelopen periode geen incidenten hebben voorgedaan waarbij de gezagsverhouding tussen gedetineerden en personeel in het geding was.
Zijn er acties ondernomen naar aanleiding van het incident met een bewaarder die verdacht werd van het binnensmokkelen van mobiele telefoons en anabolen?
In het voorjaar 2015 is een PIW’er van Locatie De Schie de toegang tot de inrichting ontzegd vanwege niet-integer gedrag. Het binnensmokkelen van anabolen en telefoons is evenwel niet aangetoond.
In hoeverre hebben er onaangekondigde cel-inspecties plaatsgevonden? Wat is daaruit gekomen?
Iedere dag vinden in de locatie De Schie onaangekondigde cel-inspecties plaats. Sinds het begin van dit jaar zijn daarbij onder meer drie telefoons, 2 USB-sticks en softdrugs aangetroffen.
Kunt u reageren op de beschuldiging dat sommige personeelsleden tussen de middag naar huis gaan en ongecontroleerd bepaalde handel de PI in kan worden gesmokkeld?
Bij het uitvoeren van toegangscontroles wordt geen rekening gehouden met het feit dat iemand al eerder op die dag is gecontroleerd. Bij terugkomst geldt een zelfde procedure als bij het beginnen van een dienst.
Hoe wordt gegarandeerd dat gevangenisbewaarders integer zijn en hoe wordt na de indiensttreding gecontroleerd op integriteit?
Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vragen die over bovengenoemd bericht zijn gesteld door het lid Helder (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1782), is integriteit een belangrijk onderwerp in elke inrichting. Dat begint al bij de werving en selectie van medewerkers. Om in dienst te kunnen treden bij DJI dient een aspirant medewerker van DJI een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG voor een potentiële werknemer in een inrichting of voorziening van DJI, wordt het justitiële verleden van de aspirant werknemer tot 30 jaar terug onderzocht, in plaats van de standaard 4 jaar. Bij brief van 24 november 20153 heb ik aangegeven de mogelijkheden met betrekking tot screening van het personeel in penitentiaire inrichtingen aan te willen scherpen. Ik onderzoek daartoe, in lijn met de brief over de VOG van 11 februari 20164, de mogelijkheid van invoering van een periodiek heronderzoek.
Daarnaast beschikt DJI over een Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). Dit bureau registreert integriteitsschendingen, voert verkennende, feiten- en disciplinaire onderzoeken uit, stelt onderzoeksrapporten op, doet aangifte(n) en adviseert het bevoegd gezag. Alle meldingen over niet-integer gedrag van medewerkers worden door BVI zorgvuldig in behandeling genomen. Niet-integer gedrag wordt niet geaccepteerd. In sommige gevallen hebben onderzoeken geleid tot maatregelen, waaronder een disciplinaire straf of strafontslag.
Heeft elke PI hetzelfde beleid als het gaat om het tegengaan van handel in verboden zaken en/of produkten? Zo ja, kunt u dit beleid uiteenzetten? Indien elke PI een ander beleid heeft, kunt u dan uiteenzetten waarom niet voor één beleid is gekozen en welk beleid iedere PI dan afzonderlijk hanteert?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Inspectie voor Veiligheid & Justitie te vragen onderzoek te doen naar de wijze waarop in ieder geval de PI De Schie en de PI Alphen aan den Rijn omgaan met het tegengaan van handel van zaken die verboden zijn? Zo nee, waarom niet? Wat bent u naar aanleiding van deze misstanden wel bereid te doen?
Bij brief van 12 januari jl.5 heb ik uw Kamer het werkprogramma 2016 van de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) aangeboden. Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de vragen die zijn gesteld door het lid Helder (PVV)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1782) en Van Toorenburg (CDA)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1784) heb ik de IVenJ verzocht haar onderzoek in het gevangeniswezen naar contrabande en integriteitskwesties.
Bent u bereid deze vragen tezamen met mijn eerdere vragen over de misstanden in de PI Alphen aan den Rijn te beantwoorden vóór het eerstvolgende algemeen overleg over het gevangeniswezen?
Ja.
Het bericht dat de Belastingtelefoon wederom een onvoldoende heeft gekregen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Consumentenbond «Weer onvoldoende voor de Belastingtelefoon»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de aanmerking van de Consumentenbond dat de Belastingtelefoon wederom een slechtere waardering heeft gekregen dan twee jaar geleden, een situatie die zich in 2014 ook al voordeed? Kunt u toelichten hoe het komt dat de Belastingtelefoon volgens onderzoek van de Consumentenbond alleen maar slechter is gaan functioneren, daar het in een soortgelijk onderzoek uit 2014 een 4,6 kreeg, en nu een 4?
De Belastingdienst laat door een externe partij onderzoek doen naar de kwaliteit van de complexe fiscaal- en toeslageninhoudelijke vragen. Sinds 1 januari 2014 doet IPSOS – daarvoor was dat TNS/NIPO – onderzoek naar de kwaliteit van de beantwoording van die vragen. IPSOS voert iedere twee weken een serie zogenaamde mystery calls uit (in 2015 waren dat er 17.000). De vragen die door IPSOS gesteld worden zijn een afspiegeling van de inhoudelijke vragen die burgers stellen. Over het jaar 2015 werd volgens IPSOS 89% van de vragen naar behoren beantwoord.
Het onderzoek van de Consumentenbond richt zich op completere en meer casusspecifieke informatie dan waarvoor de BelastingTelefoon bedoeld of geschikt is. Het totale belaanbod bij de BelastingTelefoon bestaat voor circa 90% uit status- en procesvragen over belasting- en toeslagenaangelegenheden. Ongeveer 10% van het totale aanbod bestaat uit fiscaal- en toeslageninhoudelijk vragen. De vragen zoals de Consumentenbond die stelt vormen van die 10% maar weer een beperkt deel. De vragen die de Consumentenbond heeft gesteld zijn dermate specialistisch en vatbaar voor verschillende wetsinterpretatie dat dit eerder zaken zijn voor een belastingadviseur. Bedacht moet worden dat de BelastingTelefoon informatie geeft en geen casusspecifiek advies.
De ervaring leert dat het kanaal telefonie minder geschikt is om informatie te verstrekken over complexere fiscale – en toeslageninhoudelijke vragen. Dat heeft te maken met dat regelgeving vaak ingewikkeld is met veel specifieke uitzonderingen. In de praktijk blijkt dat in het contact tussen burger en belastingtelefoonmedewerker onduidelijkheid kan bestaan over de vraag c.q. de interpretatie daarvan. Dat is gezien de ingewikkeldheid van de regelgeving, uitblijvende vereenvoudiging van deze regelgeving, en de vaak complexe en soms casusspecifieke situatie van de beller een moeilijke opdracht.
De Belastingdienst zet daarom steeds meer in op verbetering van de digitale kanalen en biedt daarmee alternatieve mogelijkheden om aan informatie te komen. Zo is eind januari 2016 – als onderdeel van de investeringsagenda – de verbeterde website van de Belastingdienst live gegaan. Deze verbeterde website is in feite een voorportaal van de bestaande website en wordt dagelijks actueel gehouden. De landingspagina van de verbeterde website is ingedeeld naar thema’s (bijvoorbeeld nabestaanden, echtscheiding). Daardoor kunnen burgers en bedrijven met een beperkt aantal kliks informatie vinden op verreweg de meeste van hun actuele fiscale – en toeslageninhoudelijke vragen. Voor andere informatie en complexe fiscale vragen kunnen burgers en bedrijven doorklikken naar de «bibliotheek». De bibliotheek bevat informatie zoals deze voorheen op de website beschikbaar was.
De informatie die op de verbeterde website staat zal in de loop van 2016 tevens de informatiebron gaan vormen voor de informatie die belmedewerkers aan de telefoon zullen verstrekken bij inhoudelijke vragen (10% van het totale aanbod). De zeer complexe casusspecifieke vragen (2% van het totaalaanbod) moeten niet meer door de BelastingTelefoon beantwoord; burgers en bedrijven zal worden gewezen op de mogelijkheden van de informatievoorziening op het «bibliotheek-deel» van de website en op de mogelijkheid van het raadplegen van fiscale dienstverleners. Dit betekent dan ook dat er geen verschillen meer zitten in informatieverstrekking per kanaal, en daarmee ook geen inhoudelijke reden voor een voorkeur voor het te kiezen kanaal. Zo wil de Belastingdienst helderheid geven over het ingezette beleid en stappen zetten op het gebied van juiste informatievoorziening.
Kunt u uiteenzetten hoe het mogelijk is dat de problematiek, zoals in 2014 ook al geschetst door de Consumentenbond, nog steeds niet verholpen is? Hoe kan het dat er geen verbetering heeft plaatsgehad in de werking van de Belastingtelefoon, ondanks het feit dat de Staatssecretaris van Financiën toen ook al op deze zaak is gewezen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u het verschil tussen het onderzoek uitgevoerd door de Consumentenbond, waaruit een onvoldoende vloeide, en het onderzoek uitgevoerd door Onderzoeksbureau IPSOS in opdracht van het Ministerie van Financiën, dat aangeeft dat in 2015 89% van de vragen goed beantwoord wordt? Deelt u de conclusie van de Consumentenbond dat mensen te vaak niet de goede antwoorden krijgen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Belastingtelefoon correcte en volledige informatie dient te verstrekken aan bellers? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de observaties van de Consumentbond dat dit geregeld niet het geval is? Deelt u dan ook het standpunt van de Consumentenbond dat consumenten die de Belastingtelefoon niet vertrouwen, beter dergelijke vragen schriftelijk kunnen voorleggen aan een belastinginspecteur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten welke concrete maatregelen u beoogd om bellers van de Belastingtelefoon in de toekomst beter te kunnen helpen? Is het mogelijk om bij gecompliceerde vragen van bellers hiervoor eerder hoger gekwalificeerde medewerkers in te zetten, zoals bijvoorbeeld personen die zijn opgeleid als belastingadviseur? Zo ja, bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de volumes binnenkomende telefonie bij de Belastingdienst (jaarlijks 14–15 miljoen) en de beperkingen in de hoeveelheid keuzemogelijkheden in het telefonische menusysteem, kan het niet anders dan dat telefonie eerst door medewerkers in de eerste lijn wordt opgevangen. De eenvoudige vragen worden door de eerste lijn beantwoord. Op dit moment worden de complexere status- en procesvragen door de eerstelijnsmedewerkers doorgezet naar de tweede lijn. De tweedelijnsmedewerkers beschikken over meer expertise en zijn beter in staat bij complexere vraagstukken de persoonsgebonden gegevens van burgers en bedrijven te beoordelen en interpreteren.
Het is helaas gebleken dat doorzetten naar de tweede lijn onvoldoende soelaas biedt voor een significante verbetering van de kwaliteit van de beantwoording van inhoudelijke vragen. Zoals aangegeven heeft dit te maken met de complexiteit van de regelgeving en het feit dat er bij telefonisch contact vaak onduidelijkheid bestaat over de vraag c.q. de interpretatie van de vraag. Voor wat betreft de inhoudelijke vragen kan in de loop van 2016 zoals aangegeven gebruik worden gemaakt van het bibliotheekdeel van de website of, ultiem, van fiscaal adviseurs. Er is derhalve dan geen sprake meer van doorzetten naar de tweede lijn.
Deelt u de mening van de leden van de D66-fractie dat volgend jaar alles op alles moet worden gezet om wel een voldoende te scoren voor het onderzoek van de Consumentenbond? Naar welk rapportcijfer streeft u volgend jaar?
De Belastingdienst werkt toe naar een nieuwe manier van interactie met een scherper onderscheid tussen status- en meer algemeen-inhoudelijke vragen enerzijds, en complexere, casusspecifieke vragen anderzijds. De hulp in de digitale omgeving zal geoptimaliseerd worden, en daarmee zal het gebruik van het telefoniekanaal naar verwachting in volume afnemen. De Belastingdienst zal zich op verschillende interactiekanalen in blijven spannen om de burger kwalitatief goed te informeren. Gegeven de verschillen in onderzoeksmethode om kwaliteit te meten zullen de waarderingen naar verwachting verschillen.
De oplopende tekorten aan voedselhulp in Ethiopië |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «History repeats itself in Ethiopia» van de Washington Post1 waarin het World Food Program (WFP) de inschatting maakt dat bij het uitblijven van de nodige hulpmiddelen zij, en andere hulporganisaties, vanaf mei onvoldoende voedselhulp kunnen geven?
Ja.
Welke stappen heeft u, al dan niet in samenwerking met of als aanjager van andere donoren, sinds de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in november 2015 ondernomen om de hongersnood in Ethiopië te bestrijden?
Nederland heeft in november 2015 gereageerd op het gezamenlijke hulpverzoek van Verenigde Naties en de Ethiopische overheid met een bijdrage van EUR 5 miljoen aan het Common Humanitarian Fund (CHF) en EUR 8,6 miljoen via de Dutch Relief Alliance (DRA). Verder heeft de Nederlandse ambassade in Addis Abeba ruim EUR 9 miljoen voor het Productive Safety Net Programme van de Ethiopische overheid van 2016 naar 2015 geschoven om vroegtijdig in te kunnen spelen op de gevolgen van de droogte.
In februari 2016 heeft Nederland besloten om EUR 4 miljoen bij te dragen aan het World Food Program (WFP) en EUR 4 miljoen aan de Food and Agriculture Organisatie (FAO). Deze bijdragen komen tegemoet aan de acute noden op het gebied van voedsel en drinkwater en verbeteren op de langere termijn de weerbaarheid van de bevolking in de zwaarst door El Niño getroffen landen in de Hoorn van Afrika (Ethiopië en Somalië) en in Zuidelijk Afrika. Een deel van het totale bedrag van EUR 8 miljoen zal in Ethiopië besteed worden.
Vanuit het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN is USD 27 miljoen toegekend ten behoeve van het bestrijden van de noden in Ethiopië. Nederland is een van de grootste donoren van het CERF. VN-organisaties zoals WFP en UNICEF kunnen daarnaast uit de ongeoormerkte bijdragen die Nederland geeft, programma’s financieren om de voedselzekerheidsituatie te verbeteren. Nederland hecht er belang aan dat deze organisaties zelf prioriteiten kunnen stellen op basis van de noden.
Welke stappen gaat u, al dan niet als voorzitter van de EU, ondernemen om het financieel noodhulptekort voor Ethiopië van 700 miljoen dollar te dichten? Bent u bereid een donorconferentie mogelijk te maken om voldoende middelen te mobiliseren?
Als voorzitter van de Europese Unie (EU) houdt Nederland in nauwe samenwerking met het Department For Humanitarian Aid & Civil Protection (ECHO) van de Europese Commissie en andere lidstaten de gevolgen van El Niño in het oog. ECHO heeft in februari 2016 besloten om EUR 170 miljoen bij te dragen aan het verlichten van de noden in Ethiopië. In maart heeft Nederland de gevolgen van El Niño en de maatregelen van de lidstaten in de humanitaire werkgroep van de EU (COHAFA) besproken, die door Nederland wordt geleid.
In december 2015 is door de VN in samenwerking met de Ethiopische overheid het Humanitarian Requirements Document 2016 gelanceerd met een oproep aan de internationale gemeenschap om USD 1,4 miljard bij te dragen. Op dit moment is door de internationale gemeenschap USD 518 miljoen toegezegd. Daarnaast heeft de Ethiopische overheid zelf USD 109 miljoen voor 2016 bijgedragen. De Ethiopische overheid is bezig om meer eigen fondsen te mobiliseren.
Op 31 januari 2016 vond in Addis Abeba een Humanitarian Round Table(HRT) plaats over de noodsituatie in Ethiopië. Aan deze HRT namen VN Secretaris Generaal Ban Ki-Moon, EU-Vice President Georgieva, vice Minister-President van Ethiopië Demeke en vertegenwoordigers van de belangrijkse donorlanden, waaronder Nederland, deel. Tijdens de Ronde Tafel Conferentie is door de VN Secretaris Generaal een oproep gedaan aan de internationale gemeenschap om bij te dragen aan het verlichten van de noden in Ethiopië. Gezien de inspanningen van de VN en de Ethiopische overheid is het op dit moment niet opportuun om een donorconferentie bijeen te roepen. Nederland blijft echter de situatie nauwlettend volgen en roept andere landen op ook substantieel bij te dragen.
Hoe voorkomt u dat de Ethiopiërs, en de al in Ethiopië verblijvende vluchtelingen uit omringende landen, zich bij de migranten- en vluchtelingenstroom richting Europa voegen?
Ethiopië biedt onderdak aan 736.000 vluchtelingen uit Eritrea, Somalië en Zuid-Sudan. Daarmee huisvest Ethiopië het grootste aantal vluchtelingen in Afrika. Als onderdeel van brede migratiepartnerschappen leidt Nederland namens Europa een nieuw regionaal programma in de Hoorn van Afrika om deze landen, inclusief Ethiopië, te ondersteunen bij de opvang van vluchtelingen.
Dit programma richt zich op het verbeteren van de bescherming van vluchtelingen, waarbij de nadruk ligt op de bescherming van kinderen en vooral van kinderen, die zonder ouders of familieleden zijn gevlucht. Een andere prioriteit is het voorkomen van geweld tegen vrouwen. Daarnaast richt het programma zich op het vergroten van de perspectieven van vluchtelingen om een zelfstandig bestaan op te bouwen in Ethiopië en andere landen in de Hoorn van Afrika. Hierbij wordt rekening gehouden met de rol en de belangen van de gastgemeenschap. Het programma voorziet in het geven van beroepsonderwijs en het creëren van banen voor zowel vluchtelingen als voor leden van de gastgemeenschap.
Tevens beoogt het progamma de mogelijkheden van vluchtelingen om buiten vluchtelingenkampen te wonen en te werken te vergroten. Zo wordt vluchtelingen een beter alternatief geboden om een leven op te bouwen in de landen van opvang.
Ook heeft het Kabinet EUR 125 miljoen beschikbaar gesteld voor het Addressing Root Causes (ARC) programma, waarvoor begin 2016 een tender is uitgeschreven. Via ARC wordt een een bijdrage geleverd aan de aanpak van grondoorzaken voor conflict en irreguliere migratie in 12 landen, waaronder Ethiopië.
Welke lessen trekt u, als belangrijke donor binnen de internationale gemeenschap, uit het feit dat de Ethiopisch regering pas eind 2015 internationaal aandrong op noodhulp, terwijl een half jaar daarvoor men al had kunnen voorzien dat Ethiopië dit niet alleen kon rooien?
De problemen rondom het uitblijven van de regens werden medio 2015 duidelijk. De Ethiopische overheid heeft dit in de zomer van 2015 onder de aandacht gebracht, onder meer in de Mid-Year Review van het Humanitarian Requirements Document. Ethiopië heeft toen zelf maatregelen genomen en sinds medio 2015 USD 381 miljoen beschikbaar gesteld uit eigen middelen om de effecten van de droogte te mitigeren en een hongersnood te voorkomen. In oktober 2015 heeft de Ethiopische regering – toen duidelijk was dat de zogenaamde «kiremt»-regenperiode in de zomer teleurstelde – de noodklok geluid en de internationale gemeenschap om USD 596 miljoen steun gevraagd voor 2015. Voor 2016 is USD 1,4 miljard gevraagd.
Hoe bestempelt u de in het artikel geciteerde uitspraak van John Graham, directeur Save the Children Ethiopië, dat dit de minst adequate reactie van de internationale gemeenschap op een dergelijke ramp ooit is?
De uitspraak van de directeur Save the Children is maar ten dele terecht. De Ethiopische overheid en de internationale gemeenschap hebben gereageerd op de effecten van El Niño, maar de problemen zijn groter dan verwacht onder andere omdat in het noorden en oosten van Ethiopië de najaarregens (oktober-december) grotendeels zijn uitgebleven. De uitspraak van de heer Graham gaat ook voorbij aan de lopende initiatieven om de langere termijn voedselzekerheid te verbeteren, zoals het verbeteren van landbouwtechnieken, investeringen in de opslag van water en de aanleg en verbetering van irrigatiesystemen.
Het bericht dat vijftig schoonmakers in Dordrecht worden ontslagen en dat hun werk wordt overgenomen door mensen met een uitkering en/of werkers van de sociale werkvoorziening |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u dat er sprake is van verdringing als bestaande banen verdwijnen door niet betaalde of onderbetaalde krachten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, hoe kwalificeert u dit?1
De GR Drechtsteden heeft gekozen voor een andere invulling van de schoonmaakactiviteiten en wil mensen uit de doelgroep van de Participatiewet en de Banenafspraak kansen op werk bieden. Per 1 januari 2016 is het Servicecentrum Drechtsteden gestart met schoonmaak in eigen regie. Daarvoor worden personen met een Wsw-indicatie en Wajongers gedetacheerd vanuit Sociale Werkvoorziening Drechtwerk. Volgens de gemeente doet dit recht aan de gezamenlijke beleidsdoelstellingen van beide partijen om werkgelegenheid voor personen met een arbeidsbeperking te creëren.
Klopt de conclusie dat u ontslag van vaste medewerkers geen probleem vindt? Zo nee, waarom niet?
De GR Drechtsteden heeft het huidige schoonmaakcontract, conform de opzegtermijn, niet verlengd. Het is aan de werkgever om nieuwe opdrachten te verwerven, zodat zijn werknemers de werkzaamheden bij een andere opdrachtgever kunnen voortzetten.
Op welke wijze gaat u borgen dat gemeenten zorgvuldig en met inachtneming van wet- en regelgeving met betrekking tot de bescherming van werknemers en regels rond aanbestedingen, handelen?
De verantwoordelijkheid voor het adequaat toezien op het voorkomen van verdringing van betaalde arbeid ligt uitdrukkelijk bij de gemeente. In de afgelopen maanden heb ik op verschillende manieren aandacht gevraagd voor het thema verdringing. Ik heb de oproep gedaan aan gemeenten in de Verzamelbrief van november 2015, om transparant te zijn in de wijze waarop de gemeenten aandacht schenken aan het tegengaan van verdringing van betaalde arbeid. Verder heb ik met de VNG overleg gevoerd over het belang van het voorkomen van verdringing van betaald werk. Dit onderwerp is ook besproken tijdens een landelijke bijeenkomst van wethouders. Gemeenten hebben met elkaar gesproken over hoe ze verdringing kunnen voorkomen en welke voorbeelden er zijn.
Kunt u toelichten of er sprake is van het inzetten van mensen met een bijstandsuitkering die deze werkzaamheden (gedeeltelijk) met behoud van uitkering verrichten?
Door de GR Drechtsteden is aangegeven dat de schoonmaakwerkzaamheden in Dordrecht betaald zullen worden uitgevoerd door voornamelijk kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt. Het betreft mensen die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Het zijn volgens de GR Drechtsteden mensen met een Wsw-indicatie, Wajong of mensen met een WIW- of ID-baan.
Ziet u als systeemverantwoordelijke, naast de controlerende taak van de gemeenteraad, nog enige taak voor uzelf in het tegengaan van verdringing?
Verdringing van regulier werk door het niet naleven van de wettelijke regels moet worden tegengegaan. Graag verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 19 juni 2015 (Kamerstukken TK 29 544, nr. 624), waarin ik de wettelijke en beleidsmatige kaders rond het voorkomen van verdringing uiteen heb gezet.
Is de gemeente Dordrecht goedkoper of duurder uit door de inzet van mensen die onder de Participatiewet vallen?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Bent u bekend met de tekst: «De Inspectie SZW draagt door inspectie, toezicht en opsporing bij aan naleving van wetten en regels ... [ ] ... uitvoeringsinstanties op het terrein van werk en inkomen (UWV, gemeenten en SVB) zijn zelf verantwoordelijk voor het nalevingsniveau van de betreffende regels. De Inspectie SZW houdt hier toezicht op»?2 Hoe verhoudt uw eerdere antwoord, «Het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten«, zich tot deze tekst?
De Inspectie SZW is op grond van artikel 37 van de Wet SUWI belast met het toezicht op de wijze waarop de gemeenten gezamenlijk bijdragen aan het behalen van de doelen van de wetgever op het terrein van werk en inkomen. Dit doet zij door op geaggregeerd niveau te oordelen in hoeverre de gemeenten effectief bijdragen aan de werking van het stelsel van de sociale zekerheid. De Inspectie SZW heeft geen wettelijke taak om toezicht te houden op individuele gemeenten.
Deelt u de mening dat lagere overheden, net als de rijksoverheid in overleg met FNV Schoonmaak heeft gedaan, artikel 38 van de CAO in het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf3 van toepassing zouden moeten verklaren bij het inbesteden van de schoonmaakwerkzaamheden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen?
De gemeenten kunnen zelf bepalen op welke wijze en door wie zij hun (schoonmaak) activiteiten laten uitvoeren. Er is geen aanleiding om gemeenten vanuit het Rijk voor te schrijven hoe zij dienen te handelen. De contractuele verhouding tussen de opdrachtgever en opdrachtnemer is hier leidend.
De voor zorgbestuurders perverse prikkel tot fuseren vanwege salarissen hoger dan de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw mening over de redenatie van de heer Winter dat het besturen van meerdere ziekenhuizen, een salaris boven de WNT-norm zou rechtvaardigen?1
Op basis van de wet normering topinkomen (WNT) geldt dat bij gelieerde instellingen bezoldigingen bij elkaar dienen te worden opgeteld en in totaal niet mogen uitkomen boven het wettelijk bezoldigingsmaximum, in 2016 € 179.000 euro (art. 2.1 WNT, vijfde lid). Alleen indien sprake is van materieel onafhankelijke (niet-gelieerde) instellingen dient de bezoldiging bij de afzonderlijke instellingen apart aan de WNT worden getoetst, waarbij het van belang is dat de deeltijdfactor overeenkomt met de daadwerkelijke functievervulling. Het kabinet bekijkt thans in vervolg op de wetsevaluatie WNT of aanscherping van de WNT nodig is op basis van de evaluatie. Bij de voorbereiding daarvan wordt onderzocht of de normering aanscherping behoeft indien sprake is van cumulatie van meerdere bezoldigde functies bij niet-gelieerde WNT-instellingen.
Bent u van mening dat dit juist een ongewenste prikkel zou betekenen voor het verder fuseren van ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb er vertrouwen in dat instellingen vooral de kwaliteit en continuïteit van zorg een rol laten spelen bij het besluit om al dan niet te gaan fuseren en niet de bezoldiging van de topfunctionarissen. In de Zorgbrede Governancecode is opgenomen dat ingeval van belangenverstrengeling tussen bestuur en organisatie de Raad van Toezicht het besluit moet goedkeuren. Daarnaast is van belang dat partijen bij het voornemen van hun fusie stakeholders goed betrekken. Om dit te waarborgen is in 2014 de zorgspecifieke fusietoets geïntroduceerd, waarbij voorgenomen fusies door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onder meer worden getoetst op de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere betrokken partijen. Ook dienen partijen een effectrapportage op te stellen. Ik ben van mening dat er daarmee voldoende waarborgen zijn om ongewenste prikkels te voorkomen.
Is het uitgangspunt van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) nog altijd «Fuseren, nee, tenzij» omdat het publieke belang vaak niet is gediend bij fusies?2
De ACM heeft nooit het uitgangspunt «nee, tenzij» gehanteerd. De ACM toetst op grond van de Mededingingswet voorgenomen concentraties op de gevolgen voor de concurrentie. Concreet toetst de ACM of een voorgenomen concentratie leidt tot een significante beperking van de effectieve concurrentie. Ook neemt de ACM eventuele efficiëntievoordelen mee indien partijen deze aantoonbaar kunnen maken en deze leiden tot concrete voordelen voor de consument. De ACM kan een fusie goedkeuren, afkeuren of goedkeuren onder voorwaarden (zoals het afstoten van een onderdeel zodat concurrentiebezwaren worden voorkomen).
Bent u bereid stevig stelling te nemen in deze kwestie om te voorkomen dat er een nieuwe fusiegolf gaat plaatsvinden omdat bestuurders daarvoor financieel buitensporig worden beloond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Bent u tot slot van mening dat fulltime ook daadwerkelijk fulltime is en dat het waanzin is om een deeltijdfactorpercentage te hebben van opgeteld meer dan 100%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ingevolge de WNT wordt bij een deeltijd dienstverband het bezoldigingsmaximum gecorrigeerd met de deeltijdfactor. Artikel 2.1, tweede lid, van de WNT bepaalt dat bij een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de instelling gebruikelijk voltijdse dienstverband het bezoldigingsmaximum moet worden gecorrigeerd met de deeltijdfactor: het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband. De WNT verzet zich er niet tegen dat bij verschillende (niet gelieerde) WNT-instellingen in totaal meer dan 1,0 fte wordt gewerkt. In elk geval dient die deeltijdfactor overeen te komen met de werkelijke arbeidsduur. Zoals ook aangegeven in de antwoorden op vraag 1 wordt momenteel onderzocht of de WNT moet worden aangescherpt indien sprake is van cumulatie van meerdere bezoldigde functies bij niet-gelieerde WNT-instellingen.
De aanbevelingen van de commissie Gunning |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief van uw voorganger met betrekking tot de aanbevelingen van de commissie Gunning, waarin deze aangeeft dat het kabinet zich volledig inzet om mede op basis van de aanbevelingen maatregelen te treffen?1 2
Jazeker. En om zicht te krijgen op de genomen maatregelen en de bijdrage daarvan aan het verhogen van de veiligheid in de kinderopvang laat ik de aanbevelingen van de commissie Gunning evalueren. Ik informeer de Tweede Kamer met een separate brief over dit voornemen en de evaluatieopzet.
Wat is, gelet op de aanbeveling met betrekking tot het governancesysteem (volgnummer 685), de voortgang van de invoering van het governancesysteem in de kinderopvang in het algemeen, en in het bijzonder bij organisaties die een subsidierelatie met de overheid hebben?
De kinderopvangsector heeft zelf een Governance Code Kinderopvang, die in 2009 door een breed samengestelde commissie onder voorzitterschap van Prof. Dr. Van Montfort is opgesteld. De Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in de Kinderopvang (NVTK) en de Beroepsvereniging van directeuren in de Kinderopvang (BdKO) hebben het initiatief genomen voor deze code. Het Ministerie van OCW en het Kinderopvangfonds hebben destijds de totstandkoming ervan financieel ondersteund.
In 2013 is een herziene versie verschenen. Goed bestuur, toezicht, integerheid en transparantie staan aan de basis van een gezonde organisatie. Op dit moment kijk ik samen met de kinderopvangsector welke stappen er nog meer gezet kunnen worden op het terrein van het vergroten van financieel toezicht en financiële transparantie.
Hoe vaak is, gelet op de aanbeveling met betrekking tot het klachtverslag als onderdeel van het toetsingskader (volgnummer 695), door GGD-inspecteurs kennisgenomen van de behandeling van klachten bij het afnemen inspecties?
Het klachtverslag maakt, conform de aanbeveling van de commissie Gunning, onderdeel uit van het huidige toetsingskader van de GGD.
Precieze cijfers over hoe vaak GGD inspecteurs kennis hebben genomen van de behandeling van klachten bij het afnemen van inspecties zijn niet bekend. Dit heeft twee redenen. In de eerste plaats is het toezicht door de GGD’en risicogericht. Dit houdt in dat locaties die niet goed presteren vaker en intensiever worden geïnspecteerd. Omgekeerd geldt dat locaties die goed presteren minder vaak en uitgebreid worden geïnspecteerd. De behandeling van klachten maken (evenals andere onderwerpen uit het toetsingskader) om die reden niet altijd onderdeel uit van een inspectie.
De tweede reden is dat de Gemeenschappelijk Inspectie Ruimte (GIR), waarvan GGD’en voor de ondersteuning bij de uitvoering van inspecties gebruik kunnen maken, geen representatieve data bevat over hoe vaak inspectieonderwerpen aan bod komen tijdens inspecties. Dit heeft ermee te maken dat het gebruik van de GIR niet verplicht is en niet alle GGD’en hier gebruik van maken.
Wat is, gelet op de aanbeveling met betrekking tot de kwaliteit en het openbaar maken van gegevens daarover (volgnummer 717), de definitie die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hanteert voor kwaliteit?
Het Ministerie van SZW hanteert geen vaste definitie voor kwaliteit. In algemene zin betekent kwalitatief goede kinderopvang, verantwoorde en veilige kinderopvang. Hieronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Dit schrijft de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) ook voor. In het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen wordt deze algemene bepaling ingevuld en worden specifieke eisen gesteld aan kinderopvanginstellingen en peuterspeelzalen. Deze eisen hebben ondermeer betrekking op veiligheid en gezondheid, opleidingseisen aan beroepskrachten en de pedagogische praktijk.
Daarnaast heeft de sector, vertegenwoordigd in het Bureau Kwaliteit Kinderopvang, in opdracht van het Ministerie van SZW en in samenwerking met de wetenschap in 2014 een kwaliteitsvisie kinderopvang ontwikkeld. Belangrijke onderdelen van deze kwaliteitsvisie zijn de – in de sector en wetenschap – breed gedragen vier pedagogische doelen van Riksen Walraven3, gerichte aandacht voor de ontwikkeling van kinderen, variatie in en continue ondersteuning van pedagogisch medewerkers en het nemen en afleggen van verantwoordelijkheid voor de kwaliteit door de aanbieders van kinderopvang.
Welk percentage van de kinderdagverblijven voldoet inmiddels aan het predicaat «goed», welk percentage aan «zeer goed» en wat is het percentage dat deze kwalificatie nog niet haalt?
Dat kan ik u op dit moment niet zeggen, aangezien dergelijke predicaten nu (nog) niet worden gegeven.
In mijn brieven aan de Kamer over het project Het Nieuwe Toezicht4 (HNT) heb ik aangegeven, samen met betrokken partijen, te willen toewerken naar een kwaliteitsoordeel door de toezichthouder. Dit moet (toekomstige) ouders meer zicht geven op de kwaliteit van de opvang en aanbieders stimuleren hun kwaliteit te verhogen. In het kader van HNT wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een nieuw toezichtkader waarmee de toezichthouder toezicht houdt op de nieuwe kwaliteitseisen die als gevolg van HNT zullen worden verankerd in wet- en regelgeving. Hier bovenop werken de partijen betrokken bij toezicht en handhaving aan de ambitie om het kwaliteitstoezicht verder te versterken en toe te werken naar een kwaliteitsoordeel.
In de komende periode zal de toezichtsystematiek verder worden verbeterd en zal in de praktijk ervaring worden opgedaan met nieuwe manieren van werken, waaronder het geven van een kwaliteitsoordeel.
Kunt u ten slotte aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het openbaarmakingsregime rondom de gegevens over de kwaliteit van kinderdagverblijven?
In aanvulling op mijn antwoord bij vraag 5 is het goed te vermelden dat de inspectierapporten van de GGD’en openbaar zijn en te vinden op de website van het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (www.landelijkregisterkinderopvang.nl). Ouders kunnen deze inspectierapporten bekijken en betrekken bij hun oordeel over de betreffende opvanglocatie.
De afrekencultuur en slechte arbeidsomstandigheden bij Pegatron in Breda |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving over de afrekencultuur en slechte arbeidsomstandigheden bij iPhone-reparateur Pegatron in Breda?1
Ieder bedrijf moet zich aan de wet houden. Als er sprake is van overtreding van de wet dan is dat onacceptabel. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer.
Wat vindt u ervan dat werknemers bij Pegatron strafpunten krijgen indien zij zich ziekmelden of om gegronde redenen een keer te laat komen?
Op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 629, Boek 7) is de werkgever verplicht om voor een tijdvak van 104 weken ten minste 70% van het loon door te betalen, indien de werknemer wegens ziekte de bedongen arbeid niet kan verrichten. Hiervan kan niet worden afgeweken met een strafpuntensysteem.
In het algemeen vind ik het belangrijk dat de bedrijfscultuur bijdraagt aan gezond en veilig werken en denk ik niet dat strafpunten bij ziekmelden bevorderlijk zijn voor een positieve cultuur of de productiviteit in een bedrijf.
Is het wettelijk toegestaan om werknemers een in de cao kleinmetaal afgesproken loonsverhoging te onthouden op basis van deze strafpunten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een generieke, in de cao afgesproken, loonsverhoging kan niet door een (aan die cao gebonden) individuele onderneming afhankelijk worden gemaakt van bepaalde voorwaarden, tenzij daarover bij of krachtens cao afspraken zijn gemaakt. Een cao is immers een overeenkomst tussen partijen die de daarbij betrokkenen bindt. Omdat de cao een privaatrechtelijk karakter heeft, zijn de betrokken partijen primair zélf verantwoordelijk voor de naleving en handhaving van de gemaakte afspraken.
Wat vindt u ervan dat 86 werknemers na twee jaar voor Pegatron te hebben gewerkt, een half uur voor het eind van hun dienst te horen kregen dat ze per direct op straat stonden?2
Ik vind het in algemene zin onfatsoenlijk als werknemers pas een half uur voor het einde van hun dienst worden geïnformeerd dat zij geen werk meer hebben bij het bedrijf. Werknemers horen niet op deze wijze behandeld te worden.
Is dit volgens u een gewenst resultaat van de Wet werk en zekerheid (Wwz)? Zo nee, hoe gaat u dit soort praktijken in de toekomst voorkomen?
Naar ik heb begrepen waren de betrokken werknemers niet direct in dienst van Pegatron maar ingehuurd via een uitzendbureau. Waar sprake is van structureel werk, verdient het de voorkeur dat werkzaamheden worden verricht op basis van een contract voor onbepaalde tijd, of een tijdelijk contract met uitzicht op een contract voor onbepaalde tijd, bij de werkgever waar de werkzaamheden worden verricht. Een uitzendovereenkomst is bedoeld voor bijvoorbeeld het opvangen van een piek in de werkzaamheden of bij ziekte.
Uitzendkrachten vervangen door andere uitzendkrachten die hetzelfde werk verrichten is een praktijk die in strijd is met het doel van de Wwz (meer in het bijzonder: de ketenbepaling). Doel is het voorkomen van draaideurconstructies en werknemers, bij structureel werk, in ieder geval op relatief korte termijn (2 jaar) uitzicht bieden op een contract voor onbepaalde tijd. Als gebruik wordt gemaakt van constructies waar werknemers worden ingehuurd via een uitzendbureau voor in feite structureel werk, wordt dit doel niet gerealiseerd en in feite ook gehandeld in strijd met de afspraken die in het sociaal akkoord zijn gemaakt. Ik kan niet aan de hand van een enkel geval concluderen dat dit op grote schaal het geval is, maar mocht uit de evaluatie van de Wwz blijken dat dit wel het geval is, is er aanleiding tot treffen van maatregelen om dit tegen te gaan.
Wat heeft de Inspectie SZW, sinds een eerdere schriftelijke waarschuwing aan Pegatron, gedaan om de «vinger aan de pols te houden» voor wat betreft de arbeidsomstandigheden?3
Na de schriftelijke waarschuwing van 17 juli 2014, heeft de Inspectie SZW naar aanleiding van een signaal over vieze lucht een bezoek gebracht aan het bedrijf in september 2014. Bij aankomst bleek de oorzaak van het signaal door het bedrijf verholpen. Het klimaat was op dat moment ook op orde. Pegatron heeft desgevraagd gedurende een periode wekelijks de inspectie op de hoogte gehouden van de luchtkwaliteit en incidenten. Hierbij was geen sprake van normoverschrijdingen of meldingsplichtige incidenten. Bij de geplande jaarlijkse herinspectie in augustus 2015 is geconstateerd dat van 5 van de 6 overtredingen van 2014 geen sprake meer was en in november 2015 bleek dat ook de laatste overtreding zich niet meer voordeed.
Hoe verklaart u dat er nog altijd een gebrek aan ventilatie en zuurstof is waardoor werknemers om de haverklap in slaap vallen?
Bij de Inspectie SZW is dit feit niet gemeld of anderszins bekend. Het bedrijf had in 2014 een goede luchtbehandelinginstallatie en heeft sinds juni 2015 een volledige nieuwe installatie in gebruik genomen die bij navraag ook goed functioneerde. In 2015 is door Inspectie SZW onderzoek gedaan naar blootstelling aan schadelijke stoffen. Er waren geen aanwijzingen van overschrijding van wettelijke normen.
Kunt u voorts verklaren waarom er vrijwel maandelijks een ambulance moet uitrukken naar Pegatron? Wat was hiervoor per keer de reden?4
Nee. Op basis van de door u aangehaalde registratie van inzet van ambulances is niet vast te stellen of er een relatie was met werkzaamheden bij Pegatron. In maart 2015 heeft het bedrijf gemeld dat een medewerker per ambulance naar het ziekenhuis was vervoerd met klachten. Naar later bleek waren deze klachten niet gerelateerd aan de arbeidomstandigheden. Er was derhalve geen aanleiding voor nader onderzoek door de Inspectie.
Is er wel eens melding gedaan door Pegatron bij de Inspectie SZW van incidenten op de werkvloer? Zo ja, wat is hiermee gedaan? Zo nee, is Pegatron hiermee in overtreding?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u alles overwegende, bereid de Inspectie SZW te verzoeken met spoed onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden bij Pegatron? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de laatste recente inspectie waren geen tekortkomingen geconstateerd. Op dit moment is er dan ook geen directe aanleiding voor de Inspectie SZW om onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden in het bedrijf. Indien een melding/klacht wordt ingediend bij de Inspectie dan wordt deze zorgvuldig beoordeeld.
De koppositie van Nederland in transportcriminaliteit |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Trucker hier doelwit»?1
Ja.
Herkent u de cijfers, trends en conclusies voor wat betreft Nederland uit het rapport «All Cargo at Risk» van de Transported Asset Protection Association Europe and Africa (TAPA EMEA) uit 2015? Zo nee, waarom niet?
De verschillen met de TAPA cijfers worden verklaard doordat TAPA de cijfers baseert op zowel het aantal aangiftes bij de politie als op meldingen die de aangesloten leden op de website van TAPA kunnen doen. Voor deze meldingen is een aangifte niet noodzakelijk. Bovendien telt voor TAPA-leden een diefstal van lading ook mee als deze tijdens de op- en overslag heeft plaatsgevonden (bij distributiecentra bijvoorbeeld). Voor de politie tellen ladingdiefstallen alleen mee voor zover deze tijdens het vervoer plaatsvinden. Diefstal van lading tijdens op- en overslag wordt bij de politie geregistreerd als bedrijfsinbraak. Tot slot baseert TAPA zich ook op alle incidenten die op internet worden gevonden rond ladingdiefstallen. Ook hiervoor zijn aangiftes niet vereist.
Afgaande op de aangiftecijfers van 2014 en 2015 kan worden gesteld dat het aantal ladingdiefstallen in Nederland met 20 procent is afgenomen.
In 2014 heeft er één incident met betrekking tot ladingdiefstal plaatsgevonden waarbij geweld tegen een chauffeur is gebruikt. In 2015 waren dat twee incidenten.
Hoe verhouden zich deze cijfers van het TAPA-onderzoek zich tot de cijfers van de politie uit 2015, waaruit blijkt dat het aantal ladingdiefstallen in Nederland 20% gedaald is ten opzichte van 2014? Hoe rijmt u het verschil tussen deze cijfers? Kan nu wel of niet worden gesteld dat het aantal ladingdiefstallen in Nederland afneemt? Is er sprake van meer of minder geweldsmisdrijven tegen chauffeurs?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de signalen dat de aangifte bereidheid afneemt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft of gaat u hier aan doen? Is inmiddels ook onderzocht in hoeverre het eigen risico in de (vervoerdersaansprakelijkheid-) verzekeringen een rol speelt, waarbij de schade van de diefstal niet opweegt tegen de premiestijging in de verzekering? In hoeverre is of wordt het doen van een aangifte gefaciliteerd? Hoe moeilijk of makkelijk is het om aangifte te doen?
De politie geeft aan geen signalen te hebben dat de aangiftebereidheid afneemt. Ik ben niet bekend met een onderzoek naar een relatie tussen vervoerdersaansprakelijkheid en de aangiftebereidheid van vervoerders. Vervoerders maken per incident een afweging om wel of geen aangifte te doen, waarbij onder meer materiële schade, aansprakelijkheid, premies en tijdsinvestering tegen elkaar worden afgewogen. Om goed zicht te houden op de problematiek en ladingdiefstal aan te kunnen pakken is het belangrijk dat er altijd aangifte wordt gedaan door vervoerders van (pogingen tot) ladingdiefstal, ongeacht of het schadebedrag wel of niet valt onder het bereik van het eigen risico van de vervoerdersaansprakelijkheidsverzekering.
Op dit moment kan digitaal aangifte worden gedaan van ladingdiefstal indien er geen opsporings- en daderindicatie is. Bij een opsporings- en daderindicatie is aangifte op een politiebureau een vereiste. Aangifte kan worden gedaan door de vervoerder of door de chauffeur.
Er wordt gewerkt aan het verruimen van de mogelijkheden om digitaal aangifte te kunnen doen, via de Wet digitale processtukken strafvordering.
De politie werkt daarnaast aan de verbetering van het aangifteproces met betrekking tot transportcriminaliteit. Bij diefstal van vrachtvoertuigen (met of zonder lading) kan aangifte worden gedaan via het aangifteloket voor gestolen voertuigen. Dit loket is 24 uur per dag bereikbaar en is het resultaat van het in 2014 afgesloten convenant tussen publieke en private partijen ten behoeve van een versneld aangifteproces voor voertuigdiefstal. Het convenant en de daaraan gerelateerde pilot Versnelling Diefstalsignalering heeft ertoe geleid dat diefstal van een voertuig binnen twee uur na melding staat gesignaleerd. Voorafgaande aan de pilot kon dit enkele dagen duren. Hiermee doe ik tevens de toezegging van mijn voorganger gestand om u te informeren over het resultaat van de pilot. Deze toezegging is gedaan tijdens het mondelinge vragenuur van 28 januari 2014. Het is nog niet mogelijk om diefstallen van materieel van/uit voertuigen (waaronder ladingdiefstallen) bij het landelijk aangifteloket gestolen voertuigen aan te geven. In 2016 zal de mogelijkheid worden verkend om dit loket ook open te stellen voor ladingdiefstallen. Hiermee wordt het makkelijker gemaakt om aangifte te doen, waardoor de aangiftebereidheid kan toenemen.
Op welke wijze is de aanpak van transportcriminaliteit binnen het Openbaar Ministerie en de politie geagendeerd? Wat zijn tot op heden de resultaten uit de in 2014 safety deal transportcriminaliteit, die met de brancheorganisaties, verzekeraars, politie en het OM is afgesloten? Hoe verloopt de samenwerking met de sector om de transportcriminaliteit aan te pakken? Wat zijn de voornemens voor het komende jaar, mede in het licht van het TAPA-onderzoek?
De aanpak van transportcriminaliteit is een speerpunt bij de politie. Binnen de dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid wordt ladingdiefstal aangepakt in samenwerking met regionale eenheden en (keten)partners. De dienst beschikt over een eigen afdeling Opsporing Infra. Rechercheurs uit deze afdeling worden flexibel ingezet en doen doorlopend onderzoek naar ladingdiefstal.
Het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie (OM) doet projectmatig onderzoek naar transportcriminaliteit, terwijl ook de arrondissementsparketten onderzoeken doen naar ladingdiefstallen.
Verder hebben de politie en het OM vaste aanspreekpunten voor transportcriminaliteit gerealiseerd. Ook is de informatiepositie met betrekking tot transportcriminaliteit sterk verbeterd door de ontwikkeling van een format voor kwartaalrapportages met daarin een analyse van de diefstalcijfers (op basis van aangiftes).
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing zijn afspraken gemaakt voor een gezamenlijke aanpak van transportcriminaliteit. Samen met de partijen die een rol hebben in de strijd tegen transportcriminaliteit, zoals brancheorganisaties, politie en OM, zijn verantwoordelijkheden en acties beschreven. De samenwerking met de sector om transportcriminaliteit aan te pakken, verloopt goed. Voor het jaar 2016 zijn er negen actiepunten geformuleerd gericht op zowel preventie (stimuleren van beveiligd parkeren) als op verbeterde informatievoorziening bij publieke en private partners (o.a. beter zicht op hotspots en kwartaalrapportages).
Preventie is een belangrijk aspect in de aanpak van transportcriminaliteit. In het kader van de in 2014 afgesloten safety deal transportcriminaliteit wordt hier dan ook veel aandacht aan besteed. Op de website www.preventieinzicht.nl krijgen ondernemers en chauffeurs tips ter voorkoming van transportcriminaliteit aan de hand van een e-learningmodule. Het verbond van verzekeraars, Transport en Logistiek Nederland en EVO stimuleren hun achterban om deze website te gebruiken.
Zijn er in uw ogen voldoende bewaakte parkeerplaatsen? Zo nee, wat is hiervoor nodig? Kunt u uiteenzetten welke bijdrage de rijksoverheid de afgelopen jaren heeft geleverd aan het faciliteren van bewaakte parkeerplaatsen?
Op dit moment zijn er 29 gecertificeerde private truckparkings in Nederland. In de regio Zuid-Oost Nederland lijkt nog sprake te zijn van een tekort aan beveiligde parkeerplaatsen.
Mijn collega van Infrastructuur en Milieu heeft zich de afgelopen jaren ingezet om de ontwikkeling van nieuwe beveiligde truckparkings te stimuleren. Samen met private partijen en andere overheden is er, met name in de regio Zuid-Oost Nederland, gewerkt aan de verbetering van de parkeergelegenheden. Dat heeft geresulteerd in parkeercapaciteit op het onderliggend wegennet in Noord-Brabant en Limburg. Daarnaast heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in totaal 1 miljoen euro toegezegd voor de ontwikkeling van particuliere truckparkings in Venlo en Venray. Voorts hebben de provincie Limburg en een aantal private partijen subsidie ontvangen van de Europese Commissie ten behoeve van de ontwikkeling van particuliere bewaakte truckparkings in Venlo, Duiven, Breda/Hazeldonck. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de aanvraag voor de Europese CEF-subsidie gesteund.
In 2015 heeft mijn ministerie een subsidie van € 75.000 aan het Regionaal Platform Criminaliteitsbeheersing Limburg verleend om bij te dragen aan de beveiliging van de reeds genoemde truckerparkings in Venlo en Venray alsmede een te ontwikkelen parking te Bocholtz.
In hoeverre kunnen de internationale truckroversbendes met de huidige handhavingsmogelijkheden adequaat worden aangepakt? Beschikt de politie en het OM over voldoende mogelijkheden? Zo nee, wat is hiervoor nodig qua versterking van de aanpak of verandering van wet- en regelgeving?
Bij politie zijn er geen signalen dat veel ladingdiefstallen worden gepleegd door internationale mobiele dadergroepen. Politie en OM beschikken over voldoende mogelijkheden voor de aanpak van transportcriminaliteit in z’n algemeenheid. Voor verdere beantwoording verwijs ik u graag naar de beantwoording op vraag 5.
Hoe verloopt de samenwerking met de Belgen en de Duitsers in dezen? Is de internationale samenwerking en informatie-uitwisseling op orde? Zo nee, wat is hiervoor nodig qua aanpak of wet- en regelgeving?
De samenwerking met de Belgische en Duitse collega’s voor wat betreft de aanpak van mobiele dadergroepen verloopt goed. Op operationeel gebied is er dagelijks contact en zijn er gemeenschappelijke patrouilles. In het Actieprogramma tegen transnationale drugssmokkel en grensoverschrijdende criminaliteit zijn verschillende acties opgenomen op het gebied van mobiele dadergroepen die zich richten op het plegen van vermogensdelicten. Het Actieprogramma heb ik op 16 juni 2015 met mijn Belgische, Luxemburgse en Franse collega’s ondertekend en is op 1 juli 2015 naar uw Kamer gezonden (Kamerstukken TK 24 077, nr. 355). De uitvoering van deze acties, die onder andere plaatsvinden binnen het kader van de Europese EMPACT-projecten, loopt momenteel. Ook in het kader van het bilaterale werkprogramma België-Nederland van de politie wordt aandacht besteed aan de bestrijding van mobiele dadergroepen.
Om de operationele samenwerking met zowel de Duitse federale overheid als met de ons meest nabij Bundesländer Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen te verbeteren, zijn in september 2015 op hoog ambtelijk niveau afspraken gemaakt voor activiteiten op het gebied van informatie-uitwisseling, mobiele dadergroepen, motorbendes en drugscriminaliteit. Deze afspraken zijn voor wat betreft de Nederlandse politie opgenomen in het bilaterale werkprogramma tussen Duitsland en Nederland voor 2016 en 2017. Samenwerking in de regio wordt verder gefaciliteerd door het Bureau Euregionale Samenwerking en het IRC Limburg (waaronder het European Police Information Coordination Centre (EPICC)).
Kan ten behoeve van de versterking van de aanpak van truckrovers gebruik worden gemaakt van particuliere camerabeelden bij bijvoorbeeld tankstations? In hoeverre kunnen camerabeelden van de overheid, bijvoorbeeld in het kader van de ANPR (Automatic NumberPlate Recognition), worden ingezet? Zo nee, waarom niet en wat er nodig is om dit te wijzigen? Deelt u de mening dat het belang van opsporing en vervolging van dit soort truckroversbendes zwaarder weegt dan het privacybelang? Zo nee, waarom niet?
Particulieren kunnen altijd vrijwillig en uit eigen beweging hun camerabeelden van strafbare feiten aan de politie aanbieden, en die beelden kunnen dan ook worden gebruikt. Dat gebeurt ook al, zowel op incidentele basis als binnen samenwerkingsrelaties. Zo is er een Protocol Waarschuwingsregister Mobiel Banditisme dat regelt dat ondernemers onderling gegevens, waaronder camerabeelden van ladingdieven, kunnen uitwisselen. Daarbij wordt altijd aangifte gedaan en worden de beelden aan de politie verstrekt. Daarnaast kan de politie de beelden zo nodig vorderen.
ANPR-camera’s van de politie leggen kentekengegevens vast. Die mogen in beginsel alleen bewaard worden indien het voertuig op een referentielijst staat op het moment dat het de camera passeert. Anders gezegd geldt in beginsel: alleen als er op het moment van passage al iets «aan de hand» is met het voertuig, mogen de gegevens worden bewaard. Dit zijn de «hits». De «no-hits» worden verwijderd. De «hits» mogen gebruikt worden voor de opsporing en dus ook voor de bestrijding van transportcriminaliteit.
Op grond van jurisprudentie kunnen onder bepaalde omstandigheden gedurende een korte termijn «no-hits» worden bewaard en voor de opsporing gebruikt. Daarnaast is bij de Tweede Kamer aanhangig een wetsvoorstel betreffende het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie, waarin het bewaren van «no-hits» wordt geregeld. Afwegingen omtrent opsporingsbelang en privacy komen in dat kader aan de orde.
Slechte bereikbaarheid van 112 in de omgeving Vlagtwedde, Oost Groningen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat 112 in de omgeving van Vlagtwedde, Oost Groningen niet goed bereikbaar is door een slecht mobiel netwerk?1
Ja.
Deelt u de mening dat 112 ten alle tijden voor iedereen goed bereikbaar moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit mijn beleidsmatige verantwoordelijkheid voor 1-1-2, vind ik het heel belangrijk dat burgers in nood te allen tijde een beroep kunnen doen op snelle en adequate noodhulp.
Is de slechte bereikbaarheid van 112 in de omgeving van Vlagtwedde, regio Oost Groningen een uitzondering of bent u ook bekend met signalen van een verslechterde bereikbaarheid van 112 uit andere regio’s?
De Minister van Economische Zaken heeft in 2014 opdracht gegeven aan Agentschap Telecom en TNO om onderzoek te doen naar de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 in Nederland. Op 14 april 2015 zijn de resultaten met een kabinetsreactie naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 517, nr.97). Het onderzoek liet zien dat de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 in Nederland (buitenshuis) goed te noemen is: slechts in een beperkt aantal gebieden was de kans op een succesvolle verbinding statistisch lager dan 99%. Dit rapport is besproken met de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken in het Algemeen Overleg van 30 april 2015. Op 18 februari jl. heeft de Minister van Economische Zaken u mede namens mij een brief gestuurd met de stand van zaken (Kamerstuk 29 517, nr. 109). Inmiddels zijn op verzoek van de provincie Groningen op 8 februari jl. aan de oostgrens van Groningen aanvullende testoproepen gedaan door Agentschap Telecom (o.a. in de gemeente Vlagtwedde). 99,58% van die testoproepen naar het alarmnummer 1-1-2 bleken succesvol. Agentschap Telecom bespreekt deze resultaten binnenkort met de provincie Groningen.
Welke stappen heeft u na eerdere signalen in 2014 gezet om de bereikbaarheid van 112 te verbeteren?
Na bovengenoemd onderzoek is op een aantal sporen ingezet, zoals verspreiding van het handelingsperspectief wat mensen zelf kunnen doen om de slagingskans van een mobiele 112-oproep te vergroten. Ook is ingezet op ondersteuning van gemeenten en operators bij de verbetering van de lokale mobiele bereikbaarheid door het beschikbaar stellen van de expertise van Agentschap Telecom, om in het verlengde van het onderzoek, het lokale beeld compleet te krijgen. Deze ondersteuning staat ook in 2016 ter beschikking. Voor een volledig overzicht van de stappen en een stand van zaken verwijs ik u verder graag naar de brief die de Minister van Economische Zaken op 18 februari jl. mede namens mij heeft toegestuurd (Kamerstuk 29 517, nr. 109).
Hoe definieert u de bereikbaarheid van 112 op dit moment?
De bereikbaarheid van 1-1-2 definieer ik als goed. Het alarmnummer 1-1-2 is bereikbaar via elke vaste telefoon. Daarnaast bleek uit het onderzoek van Agentschap Telecom en TNO dat de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 in Nederland goed te noemen is.
Op welke wijze gaat u borgen dat 112 ten alle tijden bereikbaar is voor iedereen? Wanneer zal 112 voor iedereen goed bereikbaar zijn en hoe u dit gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven is de bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2 goed. 100% mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 is niet mogelijk. Meerdere factoren zijn immers van invloed op de slagingskans van een noodoproep, zoals het type toestel, het gedrag van de beller, maar ook factoren als weersinvloeden, vegetatie en bebouwing.
Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd wordt over de verbetering van de bereikbaarheid van 112?
18 februari jl. heeft de Minister van Economische Zaken uw Kamer mede namens mij per brief geïnformeerd over de stand van zaken mobiele bereikbaarheid 112 (Kamerstuk 29 517, nr. 109).
De illegale handel in slaapmiddelen |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending over handel in slaappillen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer verontrustend is dat huisartsen verslavende slaapmiddelen, zoals oxazepam, blijven voorschrijven, en apothekers deze middelen blijven verstrekken als de gebruiksduur uit de NHG-richtlijn (Nederlands Huisartsen Genootschap) wordt overschreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit gegevens van het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) onder huisartsen wordt dit beeld niet bevestigd. Hieruit blijkt dat in de afgelopen 5 jaar van de personen die deze middelen voor het eerst gaan gebruiken, minder dan 15 procent van die groep een tweede recept kreeg binnen vier weken. Hierbij is gekeken naar de voorschrijfgegevens van huisartsen van oxazepam (kalmeringsmiddel) en van temazepam (slaapmedicatie) bij personen die starten met gebruik van deze middelen. Sinds 1 januari 2009 zijn benzodiazepines uit het verzekerde pakket gehaald met name om chronisch gebruik tegen te gaan.
In de televisie uitzending van Brandpunt kwam met name problematisch gebruik van oxazepam aan de orde. Oxazepam is een kalmeringsmiddel en wordt in de NHG richtlijnen niet geadviseerd als slaapmedicatie, maar wel als kortwerkend middel bij angststoornissen. Als slaapmedicatie adviseert het NHG in het algemeen alleen kortwerkende middelen, zoals temazepam.
Langdurig gebruik van slaapmiddelen wordt in de NHG standaarden ontraden. Het NHG heeft voor patiënten voorlichtingsmateriaal ontwikkeld dat geplaatst is op de website www.thuisarts.nl en voor huisartsen implementatieproducten ontwikkeld, zoals de minimale interventiestrategie en de gereguleerde dosisreductiemethode om patiënten die langdurig slaapmiddelen gebruiken, te helpen met het stoppen met deze medicatie.
In de NHG Standaard Slaapproblemen en slaapmiddelen wordt een niet-medicamenteuze therapie bij slaapproblemen geadviseerd. Alleen als de lijdensdruk door slapeloosheid onaanvaardbaar hoog is of de slapeloosheid leidt tot ernstig disfunctioneren overdag, kan kortdurend gebruik van kortwerkende slaapmiddelen, zoals temazepam worden overwogen. In de standaard wordt ook geadviseerd om herhaalmedicatie voor slaapmiddelen alleen via een consult (en dus niet telefonisch) te verlengen.
De NHG Standaard Angst geeft aan dat bij de start van een medicamenteuze behandeling van een angststoornis (met een serotonineheropname remmer, SSRI) initiële angsttoename eventueel behandeld kan worden door tijdelijk gedurende de eerste twee tot vier weken een benzodiazepine, zoals oxazepam toe te voegen.
Heeft u inzicht in het aantal mensen dat deze verslavende slaapmiddelen langdurig gebruikt, dan wel het aantal mensen waarbij inmiddels sprake is van een verslaving? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er zijn geen harde cijfers over het aantal mensen bij wie sprake is van een verslaving aan bepaalde geneesmiddelen. Wél bevat het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) gegevens over het aantal personen dat een beroep doet op de ambulante en klinische verslavingszorg (en de verslavingsreclassering). Deze gegevens worden verzameld in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Op basis van gegevens uit LADIS blijkt dat er sinds 2010 sprake is van een lichte daling van het aantal personen dat een beroep doet op de verslavingszorg in verband met problematisch medicijngebruik. In 2010 betrof dit aantal bijna 900 hulpvragers en in 2013 en 2014 zijn dit er 800. Het gaat grotendeels om problematisch gebruik van benzodiazepines, zo blijkt uit de gegevens van LADIS.
Voor langdurig gebruik van deze middelen is gekeken naar de aflevergegevens aan personen die deze geneesmiddelen een half jaar of langer gebruikten in 2015 en die dit op legale wijze verstrekt hebben gekregen via een openbare apotheek. De Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) beschikt over extramurale verstrekkingen van geneesmiddelen en dus aflevergegevens van openbare apotheken. Uit cijfers van de SFK over 2015 blijkt dat 85.000 personen (dit is ongeveer éénvijfde van het aantal gebruikers) een half jaar of langer Temazepam afgeleverd heeft gekregen en dat 81.000 personen (dit is minder dan eenvijfde van het aantal gebruikers) een half jaar of langer oxazepam afgeleverd heeft gekregen. Gecorrigeerd voor dubbeltellingen betekent dit dat het totaal aantal personen dat in 2015 een half jaar of langer oxazepam en/ of temazepam heeft gebruikt ongeveer 150.000 bedraagt. Slechts een zeer beperkt deel van de gebruikers van deze middelen doet een beroep op de verslavingszorg. Welke redenen daaraan ten grondslag liggen is niet bekend.
Bij brief van 2 maart 2016 van de Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN) heeft de VVGN het signaal afgegeven dat verslavingsartsen van de KNMG zeer regelmatig met patiënten met (potentiële) verslaving aan geneesmiddelen te maken krijgen. Mede gelet op dit signaal van de VVGN, gelet op de omstandigheid dat slechts een zeer beperkt deel van de gebruikers van kalmeringsmiddelen een beroep doet op de hulpverlening, de omstandigheid dat niet duidelijk is wat de omvang is van overmatig gebruik van bepaalde kalmerende geneesmiddelen en om welke groepen gebruikers het gaat, zal ik in overleg treden met de betrokken beroepsgroepen (verslavingsartsen, huisartsen, apothekers). Ik zal met hen ook het doen van nader onderzoek bespreken.
Deelt u de verontrusting dat huisartsen en apothekers op deze wijze verslavingen aan slaapmiddelen in stand houden, zeker als huisartsen in strijd met de NHG-richtlijn verzuimen de patiënt door te geleiden naar verslavingszorg?
Het NHG heeft mij laten weten dat zij huisartsen adviseert om de in het antwoord op vraag 2 vermelde NHG standaarden, zo kort mogelijk en in zo laag mogelijke dosering benzodiazepines voor te schrijven. Daarnaast wordt de huisarts geadviseerd om met de patiënt afspraken te maken over het gebruik, de duur van de behandeling en het stoppen met de medicatie om het risico op afhankelijkheid te verminderen. De laatste jaren is hier in toenemende mate aandacht voor. Ook zijn er nascholings- en farmacotherapeutisch overleg-modules ontwikkeld om de huisartsen en apothekers daarbij te ondersteunen. Zo is er een minimale interventie strategie ontwikkeld met een stopbrief voor patiënten die een lage dosering gebruiken. Ook is er een gereguleerde dosisreductiemethode (met een afbouwschema op maat) voor huisartsen ontwikkeld die gebruikt kan worden bij patiënten met een hogere dagelijkse dosering. Patiënten die willen stoppen met het gebruik van deze medicatie maar die dit niet lukt, kunnen worden doorverwezen naar de verslavingszorg. Voorwaarde voor behandeling van een verslaving is dat de patiënt daadwerkelijk de wil heeft om behandeld te worden voor zijn verslaving.
Welke maatregelen kunnen genomen worden tegen huisartsen en apothekers die op deze wijze in strijd met de richtlijn handelen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kan verschillende maatregelen nemen indien zij van mening is dat zorgverlening niet verantwoord is. De maatregelen die de IGZ voorhanden heeft zijn onder meer het stimuleren van zorgverleners om de zorg te verbeteren, het vragen van een verbeterplan, het instellen van verscherpt toezicht en geven van een aanwijzing. In dit verband wordt verwezen naar de website van de IGZ (http://www.igz.nl/onderwerpen/handhaving_en_toezicht/maatregelen/).
Voor het toepassen van maatregelen naar aanleiding van de berichtgeving in de uitzending van Brandpunt biedt deze uitzending onvoldoende handvatten.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg opdracht te geven gericht onderzoek te doen naar het voorschrijven door huisartsen en het verstrekken door apothekers van verslavende slaapmiddelen, zoals oxazepam, en het verzuim van huisartsen om patiënten die deze middelen langdurig gebruiken door te geleiden naar de verslavingszorg? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het gemak waarmee Belgische apotheken op basis van een gekopieerd recept verslavende slaapmiddelen verstrekken, zonder te controleren of deze middelen al bij een andere apotheek zijn verstrekt, zeer verontrustend is? Bent u bereid op korte termijn de Belgische Minister van Volksgezondheid hierop aan te spreken, en aan te dringen op maatregelen waarmee deze werkwijze gestopt wordt?
De IGZ is niet bekend met een praktijk van Belgische apotheken, waarbij op een meer structurele basis sprake zou zijn van gekopieerde of vervalste recepten, afkomstig van Nederlandse voorschrijvers om slaapmiddelen of benzodiazepines te verstrekken. Of hiervan sprake is en de mate waarin, staat ter beoordeling van de Belgische autoriteiten. De IGZ heeft in het kader van haar samenwerking met andere toezichthouders binnen Europa aan haar collega-toezichthouder in België het signaal over deze problematiek doorgegeven.
Het bericht ‘Boeven de baas in bajes’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de zorgen die bewaarders in de Psychiatrische Inrichting (PI) Alphen a/d Rijn hebben geuit naar De Telegraaf over het regime en de handhaving binnen de inrichting?1
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Kooiman (SP)(Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 1781 en 1783) en het lid Helder (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1782) heb ik mij naar aanleiding van de bewering in bovenstaande berichten laten informeren door de leiding van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de vestigingsdirecteuren en de ondernemingsraden van de in de berichten genoemde penitentiaire inrichtingen. Zij hebben aangegeven zich niet te herkennen in de kritiek die naar buiten is gebracht. Toch heb ik gelet op deze verschillende geluiden en het grote belang van integriteit in een organisatie als DJI, de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) verzocht haar reeds in haar werkprogramma 2016 aangekondigde onderzoek in het gevangeniswezen naar contrabande en integriteitskwesties, naar voren te halen. Het werkprogramma 2016 van de IVenJ is uw Kamer aangeboden bij brief van 12 januari jl2. Voorts heb ik DJI gevraagd bij haar medewerkers nogmaals het integriteitsbeleid onder de aandacht te brengen.
Hoeveel en wat voor type wapens hebben de cel-inspecties de afgelopen weken opgeleverd in de PI?2 Hoe is het mogelijk dat deze naar binnen zijn gesmokkeld, zoals dat klaarblijkelijk ook het geval is geweest met drugs en telefoons?
Er zijn in de maand februari twee steekvoorwerpen aangetroffen in de PI Alphen aan den Rijn. Ondanks alle preventieve en repressieve maatregelen die door het gevangeniswezen worden getroffen worden kan het voorkomen dat tijdens cel-inspecties verboden goederen worden aangetroffen. Ik betreur dat.
Kunt u bevestigen dat de directie van de PI Alphen a/d Rijn op 21 februari jl. twee medewerkers van deze PI de toegang heeft ontzegd? Wat is de reden daarvoor geweest?
Ja. De reden daarvoor zijn vermoedens van niet-integer gedrag. Er loopt een onderzoek door Bureau Veiligheid en Integriteit.
Sinds wanneer is vanuit het Ministerie van V&J al onderzoek gaande naar de veiligheidssituatie in de gevangenis?3 Wat is de aanleiding hiervoor, is de Kamer hierover destijds geïnformeerd en wat zijn de (tussentijdse) resultaten hiervan?
De IVenJ onderzoekt als onafhankelijk, onpartijdig en deskundig toezichthouder de kwaliteit van de taakuitvoering door organisaties werkzaam op het terrein van veiligheid en justitie, waaronder het gevangeniswezen. Bij incidenten beoordeelt de IVenJ of nader onderzoek nodig is.
Hoe is het mogelijk dat een medewerker van de PI niet goed gescreend is blijkens diens lidmaatschap bij de motorclub Satudarah?4 Hoelang is deze persoon werkzaam geweest bij de PI en wordt de link tussen diens lidmaatschap en uitgevoerde werkzaamheden/mogelijk strafbare feiten binnen de PI onderzocht komende tijd?
Er is mij niet bekend dat een medewerker van de PI Alphen aan den Rijn lid zou zijn van de motorclub Satudarah.
Waar blijkt uit dat sommigen PI-werkers (piw’ers) te nauwe banden onderhielden met gedetineerden? Was dat in het bijzonder op bepaalde afdelingen het geval, zo ja welke?
In 2015 is in één geval melding gemaakt bij het Bureau Integriteit en Veiligheid dat er in de locatie Ter Peel van de PI Zuid-Oost sprake was van te nauwe banden tussen een PIW’er en een gedetineerde. Naar betrokkene loopt een disciplinair onderzoek. De overige meldingen van niet-integer gedrag in de PI Ter Peel betroffen het gebruik van inloggegevens van een ander, oneigenlijk gebruik van een studievoorschot, mogelijke invoer van verboden goederen en een relatie met een ex-gedetineerde.
De afgelopen maanden zijn er in de PI Alphen aan den Rijn geen feiten bekend geworden dat PIW’ers integriteitsregels geschonden zouden hebben. Er zijn in de PI Alphen aan de Rijn evenmin meldingen gedaan van te nauwe banden tussen een PIW’er en een gedetineerde.
Kunt u aangeven welke integriteitsregels de afgelopen maanden zijn geschonden door piw’ers in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel en wat daarvan de consequenties mogelijk zijn geweest, ook ten aanzien van het plegen van strafbare feiten binnen de PI?5
Zie antwoord vraag 6.
Welke tijdelijke maatregelen worden door u c.q. de directie genomen in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel, teneinde verdere escalatie en ordeproblemen binnen de inrichting te voorkomen, in afwachting van de uitkomsten van de lopende onderzoeken? Kunt u garanderen dat gedetineerden niet vooraf worden gewaarschuwd voor cel-inspecties en de beschikbare apparatuur om mobiele telefoons te ontdekken gewoon wordt ingezet?
Na het verschijnen van de berichten in de pers heeft de directie van de PI Ter Peel gevraagd of de in PI Ter Peel werkzame geestelijk verzorgers, de Commissie van Toezicht, de vertrouwenspersonen, de OR en de Gedetineerdencommissie (Gedeco) zich herkennen in het beeld dat in de pers is geschetst. Dat bleek niet het geval. De directie heeft zowel aan het personeel als aan gedetineerden nog eens nadrukkelijk gevraagd of er zaken spelen en deze te melden bij leidinggevenden of desgewenst bij vertrouwenspersonen. Ik roep hen hiertoe ook op. Daarnaast is besloten dat vertrouwenspersonen in samenwerking met medewerkers van het Opleidingsinstituut van DJI de teams bezoeken om casuïstiek te bespreken en daarmee het thema integriteit opnieuw nadrukkelijk onder de aandacht van de medewerkers te brengen. Ook in de PI Alphen aan den Rijn zijn onder meer de OR, de Commissie van Toezicht, de Gedeco en de medewerkers is besproken of zij zich herkennen in het geschetste beeld. Dat bleek niet het geval te zijn.
Zoals ik eveneens heb aangegeven in antwoord op een vraag hierover van het lid Kooiman (SP) dienen (cel-)inspecties uiteraard onaangekondigd te worden uitgevoerd. Indien geconstateerd wordt dat een medewerker een cel-inspectie bij gedetineerden heeft aangekondigd, wordt dat beschouwd als een ernstige inbreuk op de integriteit die een DJI-medewerker in acht moet houden en worden er passende maatregelen tegen betrokkene genomen.
Kunt u aangeven hoeveel piw’ers beschikbaar zijn op het aantal gedetineerden per afdeling in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel? Kunt u voorts per afdeling aangeven met hoeveel aantal piw’ers de afgelopen vier jaar deze bezetting is afgenomen?
Door het gevangeniswezen worden vaste normen gehanteerd ten aanzien van de inzet van het uitvoerende personeel in verhouding tot het aantal gedetineerden. Daarin zijn geen wijzigingen aangebracht als gevolg van de doorgevoerde bezuinigingen. Dit betekent dat er bij 24 uitgesloten gedetineerden minimaal 2 medewerkers op de afdeling aanwezig moeten zijn. In de praktijk zijn er echter ook afdelingen die net groter zijn dan het genoemde aantal van 24. In dat geval kan in samenspraak met de lokale OR besloten worden om bij bijvoorbeeld 26 of 28 uitgesloten gedetineerden, dan wel in verband met het gevoerde regime te volstaan met 2 medewerkers op de afdeling.
Erkent u dat, door de bezuinigingen op het gevangeniswezen tijdens deze regeerperiode, de bezetting sterk is afgenomen in meerdere inrichtingen van gevangenispersoneel per gedetineerde? Wat is daarvan het concrete gevolg voor de handhaafbaarheid van de orde en geconstateerde problemen in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek naar een sterfgeval van een gedetineerde in de PI Alphen a/d Rijn in juni 2015?
Er is naar aanleiding van het overlijden van een gedetineerde in juni 2015 op verzoek van de vestigingsdirecteur een calamiteitenonderzoek ingesteld. De uitkomsten van dit calamiteitenonderzoek zijn inmiddels door de vestigingsdirecteur aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gezonden. Naast het calamiteitenonderzoek is er naar aanleiding van dit overlijden door het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dit onderzoek loopt nog.
Klopt het dat er een recent sterfgeval is geweest van een gevangene in de PI Vught, wat geen plek heeft gekregen in het onderzoek waarvan de resultaten recentelijk bekend zijn gemaakt door de inspectie V&J?6 Kunt u aangeven of dit een niet-natuurlijk overlijden betrof en wat de achtergrond hiervan is?
Het klopt dat een gedetineerde in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught op 28 januari 2016 in het ziekenhuis is overleden aan de gevolgen van brandstichting op zijn cel. Zoals gebruikelijk bij overlijden in detentie is dit incident gemeld bij de IGZ en de IVenJ. De IVenJ heeft naar aanleiding hiervan een oriënterend bezoek afgelegd aan de PI. Door DJI wordt een calamiteitenonderzoek en een veiligheidsonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van het calamiteitenonderzoek worden door de vestigingsdirecteur toegestuurd aan de IGZ. Voormeld incident maakt geen deel uit van het onderzoek dat door de IVenJ is uitgevoerd en waarvan het rapport op 22 februari 2016 aan uw Kamer is gezonden. Het onderzoek gaat niet over overlijdensgevallen in de PI Vught en is bovendien opgeleverd in januari 2016 voordat betrokkene is overleden.