Het bericht ‘Wajonger kan uitkering kwijtraken’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wajonger kan uitkering kwijtraken»?1
De berichtgeving in Trouw van 24 februari jl. geeft een onjuist beeld. Het klopt niet dat alle Wajongers vanaf 2018 opnieuw zullen worden gekeurd. In 2015 is UWV gestart met een herindeling van alle mensen die voor 1 januari 2015 zijn ingestroomd in de Wajong. Bij deze herindeling beoordeelt UWV niet het uitkeringsrecht van Wajongers, maar of de Wajonger in kwestie arbeidsvermogen heeft dan wel duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Van het vervallen van het uitkeringsrecht is geen sprake. Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, houden vanaf 2018 hun uitkering op het huidige niveau, te weten 75% van het wettelijk minimumloon. Wajongers met arbeidsvermogen ontvangen vanaf 2018 een uitkering ter hoogte van maximaal 70% van het minimumloon. Tegelijkertijd gaat UWV aan de slag met de activering van de Wajongers van wie is vastgesteld dat zij kunnen werken, zodat zij zoveel mogelijk kunnen werken in banen bij reguliere werkgevers. Tegen de uitkomst van de herindeling in het individuele geval staat uiteraard bezwaar en beroep open.
De herindelingsoperatie staat geheel los van het feit dat, indien de ontvanger van een arbeidsongeschiktheidsuitkering (volledig) herstelt van de aandoening die hem recht op een uitkering gaf, het uitkeringsrecht komt te vervallen. Relevante wijzigingen dienen uitkeringsgerechtigden te melden, waarop UWV met het oog op een rechtmatige uitkeringsverstrekking moet vaststellen wat dit betekent voor de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene en voor het uitkeringsrecht. UWV doet dat door een herbeoordeling uit te voeren. Het uitkeringsrecht komt te vervallen als vastgesteld wordt dat betrokkene in staat is zelfstandig meer dan 75% wettelijk minimumloon te verdienen.
Klopt het bericht dat de artsen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van plan zijn om na 2018 alle Wajongers opnieuw te keuren? Zo ja, wanneer is hiertoe besloten en wie heeft dit besluit genomen? Op welke wijze is hier contact over geweest met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat Wajongers meteen na 2018 opnieuw worden herkeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de conclusie van de artsen van het UWV dat Wajongers na herkeuring hun uitkering verliezen en in de bijstand belanden? Klopt deze conclusie? Vindt u dit acceptabel?
Na de herindeling die momenteel wordt uitgevoerd verliezen Wajongers hun uitkeringsrecht niet. Indien zij niet duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, krijgen zij vanaf 2018 te maken met een uitkeringsverlaging van 75% naar 70% van het wettelijk minimum loon.
Op welke wijze is er vanuit het Ministerie van SZW contact geweest met het UWV over het na 2018 herkeuren van Wajongers en het intrekken van de uitkeringsrechten van Wajongers met voldoende arbeidsvermogen?
Zoals gezegd is geen sprake van een systematische herbeoordeling van Wajongers na 2018 en het intrekken van hun uitkeringsrechten.
Klopt het dat de zevende nota van wijziging Invoeringswet Participatiewet2 geen ruimte biedt om bij Wajongers, waarvan na herkeuring wordt geconstateerd dat ze voldoende arbeidsvermogen hebben om te werken, de uitkeringsrechten in te trekken zonder dat ze een baan hebben gevonden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen 1,2 en 3 is van een herbeoordeling geen sprake.
De herindeling richt zich op het bepalen van arbeidsvermogen. Als dit wordt vastgesteld, volgt een uitkeringsverlaging van 75% naar 70% van het wettelijk minimumloon per 2018 en het starten van activering en begeleiding. Van het vervallen van het uitkeringsrecht is geen sprake.
Na de herindeling van Wajongers op arbeidsvermogen wordt met alle Wajongers van wie UWV heeft beoordeeld dat ze over arbeidsvermogen beschikken, een startgesprek gepland, een klantprofiel opgesteld en bezien of en zo ja, welke begeleiding en re-integratieactiviteiten kunnen worden ingezet om betrokkene te begeleiden naar een baan.
Gaat u maatregelen nemen om te voorkomen dat Wajongers na hun herkeuring zonder baan in de bijstand belanden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen Overleg Participatiewet op 2 maart 2016?
Ja.
De koppositie van Nederland in transportcriminaliteit |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Trucker hier doelwit»?1
Ja.
Herkent u de cijfers, trends en conclusies voor wat betreft Nederland uit het rapport «All Cargo at Risk» van de Transported Asset Protection Association Europe and Africa (TAPA EMEA) uit 2015? Zo nee, waarom niet?
De verschillen met de TAPA cijfers worden verklaard doordat TAPA de cijfers baseert op zowel het aantal aangiftes bij de politie als op meldingen die de aangesloten leden op de website van TAPA kunnen doen. Voor deze meldingen is een aangifte niet noodzakelijk. Bovendien telt voor TAPA-leden een diefstal van lading ook mee als deze tijdens de op- en overslag heeft plaatsgevonden (bij distributiecentra bijvoorbeeld). Voor de politie tellen ladingdiefstallen alleen mee voor zover deze tijdens het vervoer plaatsvinden. Diefstal van lading tijdens op- en overslag wordt bij de politie geregistreerd als bedrijfsinbraak. Tot slot baseert TAPA zich ook op alle incidenten die op internet worden gevonden rond ladingdiefstallen. Ook hiervoor zijn aangiftes niet vereist.
Afgaande op de aangiftecijfers van 2014 en 2015 kan worden gesteld dat het aantal ladingdiefstallen in Nederland met 20 procent is afgenomen.
In 2014 heeft er één incident met betrekking tot ladingdiefstal plaatsgevonden waarbij geweld tegen een chauffeur is gebruikt. In 2015 waren dat twee incidenten.
Hoe verhouden zich deze cijfers van het TAPA-onderzoek zich tot de cijfers van de politie uit 2015, waaruit blijkt dat het aantal ladingdiefstallen in Nederland 20% gedaald is ten opzichte van 2014? Hoe rijmt u het verschil tussen deze cijfers? Kan nu wel of niet worden gesteld dat het aantal ladingdiefstallen in Nederland afneemt? Is er sprake van meer of minder geweldsmisdrijven tegen chauffeurs?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de signalen dat de aangifte bereidheid afneemt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft of gaat u hier aan doen? Is inmiddels ook onderzocht in hoeverre het eigen risico in de (vervoerdersaansprakelijkheid-) verzekeringen een rol speelt, waarbij de schade van de diefstal niet opweegt tegen de premiestijging in de verzekering? In hoeverre is of wordt het doen van een aangifte gefaciliteerd? Hoe moeilijk of makkelijk is het om aangifte te doen?
De politie geeft aan geen signalen te hebben dat de aangiftebereidheid afneemt. Ik ben niet bekend met een onderzoek naar een relatie tussen vervoerdersaansprakelijkheid en de aangiftebereidheid van vervoerders. Vervoerders maken per incident een afweging om wel of geen aangifte te doen, waarbij onder meer materiële schade, aansprakelijkheid, premies en tijdsinvestering tegen elkaar worden afgewogen. Om goed zicht te houden op de problematiek en ladingdiefstal aan te kunnen pakken is het belangrijk dat er altijd aangifte wordt gedaan door vervoerders van (pogingen tot) ladingdiefstal, ongeacht of het schadebedrag wel of niet valt onder het bereik van het eigen risico van de vervoerdersaansprakelijkheidsverzekering.
Op dit moment kan digitaal aangifte worden gedaan van ladingdiefstal indien er geen opsporings- en daderindicatie is. Bij een opsporings- en daderindicatie is aangifte op een politiebureau een vereiste. Aangifte kan worden gedaan door de vervoerder of door de chauffeur.
Er wordt gewerkt aan het verruimen van de mogelijkheden om digitaal aangifte te kunnen doen, via de Wet digitale processtukken strafvordering.
De politie werkt daarnaast aan de verbetering van het aangifteproces met betrekking tot transportcriminaliteit. Bij diefstal van vrachtvoertuigen (met of zonder lading) kan aangifte worden gedaan via het aangifteloket voor gestolen voertuigen. Dit loket is 24 uur per dag bereikbaar en is het resultaat van het in 2014 afgesloten convenant tussen publieke en private partijen ten behoeve van een versneld aangifteproces voor voertuigdiefstal. Het convenant en de daaraan gerelateerde pilot Versnelling Diefstalsignalering heeft ertoe geleid dat diefstal van een voertuig binnen twee uur na melding staat gesignaleerd. Voorafgaande aan de pilot kon dit enkele dagen duren. Hiermee doe ik tevens de toezegging van mijn voorganger gestand om u te informeren over het resultaat van de pilot. Deze toezegging is gedaan tijdens het mondelinge vragenuur van 28 januari 2014. Het is nog niet mogelijk om diefstallen van materieel van/uit voertuigen (waaronder ladingdiefstallen) bij het landelijk aangifteloket gestolen voertuigen aan te geven. In 2016 zal de mogelijkheid worden verkend om dit loket ook open te stellen voor ladingdiefstallen. Hiermee wordt het makkelijker gemaakt om aangifte te doen, waardoor de aangiftebereidheid kan toenemen.
Op welke wijze is de aanpak van transportcriminaliteit binnen het Openbaar Ministerie en de politie geagendeerd? Wat zijn tot op heden de resultaten uit de in 2014 safety deal transportcriminaliteit, die met de brancheorganisaties, verzekeraars, politie en het OM is afgesloten? Hoe verloopt de samenwerking met de sector om de transportcriminaliteit aan te pakken? Wat zijn de voornemens voor het komende jaar, mede in het licht van het TAPA-onderzoek?
De aanpak van transportcriminaliteit is een speerpunt bij de politie. Binnen de dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid wordt ladingdiefstal aangepakt in samenwerking met regionale eenheden en (keten)partners. De dienst beschikt over een eigen afdeling Opsporing Infra. Rechercheurs uit deze afdeling worden flexibel ingezet en doen doorlopend onderzoek naar ladingdiefstal.
Het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie (OM) doet projectmatig onderzoek naar transportcriminaliteit, terwijl ook de arrondissementsparketten onderzoeken doen naar ladingdiefstallen.
Verder hebben de politie en het OM vaste aanspreekpunten voor transportcriminaliteit gerealiseerd. Ook is de informatiepositie met betrekking tot transportcriminaliteit sterk verbeterd door de ontwikkeling van een format voor kwartaalrapportages met daarin een analyse van de diefstalcijfers (op basis van aangiftes).
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing zijn afspraken gemaakt voor een gezamenlijke aanpak van transportcriminaliteit. Samen met de partijen die een rol hebben in de strijd tegen transportcriminaliteit, zoals brancheorganisaties, politie en OM, zijn verantwoordelijkheden en acties beschreven. De samenwerking met de sector om transportcriminaliteit aan te pakken, verloopt goed. Voor het jaar 2016 zijn er negen actiepunten geformuleerd gericht op zowel preventie (stimuleren van beveiligd parkeren) als op verbeterde informatievoorziening bij publieke en private partners (o.a. beter zicht op hotspots en kwartaalrapportages).
Preventie is een belangrijk aspect in de aanpak van transportcriminaliteit. In het kader van de in 2014 afgesloten safety deal transportcriminaliteit wordt hier dan ook veel aandacht aan besteed. Op de website www.preventieinzicht.nl krijgen ondernemers en chauffeurs tips ter voorkoming van transportcriminaliteit aan de hand van een e-learningmodule. Het verbond van verzekeraars, Transport en Logistiek Nederland en EVO stimuleren hun achterban om deze website te gebruiken.
Zijn er in uw ogen voldoende bewaakte parkeerplaatsen? Zo nee, wat is hiervoor nodig? Kunt u uiteenzetten welke bijdrage de rijksoverheid de afgelopen jaren heeft geleverd aan het faciliteren van bewaakte parkeerplaatsen?
Op dit moment zijn er 29 gecertificeerde private truckparkings in Nederland. In de regio Zuid-Oost Nederland lijkt nog sprake te zijn van een tekort aan beveiligde parkeerplaatsen.
Mijn collega van Infrastructuur en Milieu heeft zich de afgelopen jaren ingezet om de ontwikkeling van nieuwe beveiligde truckparkings te stimuleren. Samen met private partijen en andere overheden is er, met name in de regio Zuid-Oost Nederland, gewerkt aan de verbetering van de parkeergelegenheden. Dat heeft geresulteerd in parkeercapaciteit op het onderliggend wegennet in Noord-Brabant en Limburg. Daarnaast heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in totaal 1 miljoen euro toegezegd voor de ontwikkeling van particuliere truckparkings in Venlo en Venray. Voorts hebben de provincie Limburg en een aantal private partijen subsidie ontvangen van de Europese Commissie ten behoeve van de ontwikkeling van particuliere bewaakte truckparkings in Venlo, Duiven, Breda/Hazeldonck. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de aanvraag voor de Europese CEF-subsidie gesteund.
In 2015 heeft mijn ministerie een subsidie van € 75.000 aan het Regionaal Platform Criminaliteitsbeheersing Limburg verleend om bij te dragen aan de beveiliging van de reeds genoemde truckerparkings in Venlo en Venray alsmede een te ontwikkelen parking te Bocholtz.
In hoeverre kunnen de internationale truckroversbendes met de huidige handhavingsmogelijkheden adequaat worden aangepakt? Beschikt de politie en het OM over voldoende mogelijkheden? Zo nee, wat is hiervoor nodig qua versterking van de aanpak of verandering van wet- en regelgeving?
Bij politie zijn er geen signalen dat veel ladingdiefstallen worden gepleegd door internationale mobiele dadergroepen. Politie en OM beschikken over voldoende mogelijkheden voor de aanpak van transportcriminaliteit in z’n algemeenheid. Voor verdere beantwoording verwijs ik u graag naar de beantwoording op vraag 5.
Hoe verloopt de samenwerking met de Belgen en de Duitsers in dezen? Is de internationale samenwerking en informatie-uitwisseling op orde? Zo nee, wat is hiervoor nodig qua aanpak of wet- en regelgeving?
De samenwerking met de Belgische en Duitse collega’s voor wat betreft de aanpak van mobiele dadergroepen verloopt goed. Op operationeel gebied is er dagelijks contact en zijn er gemeenschappelijke patrouilles. In het Actieprogramma tegen transnationale drugssmokkel en grensoverschrijdende criminaliteit zijn verschillende acties opgenomen op het gebied van mobiele dadergroepen die zich richten op het plegen van vermogensdelicten. Het Actieprogramma heb ik op 16 juni 2015 met mijn Belgische, Luxemburgse en Franse collega’s ondertekend en is op 1 juli 2015 naar uw Kamer gezonden (Kamerstukken TK 24 077, nr. 355). De uitvoering van deze acties, die onder andere plaatsvinden binnen het kader van de Europese EMPACT-projecten, loopt momenteel. Ook in het kader van het bilaterale werkprogramma België-Nederland van de politie wordt aandacht besteed aan de bestrijding van mobiele dadergroepen.
Om de operationele samenwerking met zowel de Duitse federale overheid als met de ons meest nabij Bundesländer Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen te verbeteren, zijn in september 2015 op hoog ambtelijk niveau afspraken gemaakt voor activiteiten op het gebied van informatie-uitwisseling, mobiele dadergroepen, motorbendes en drugscriminaliteit. Deze afspraken zijn voor wat betreft de Nederlandse politie opgenomen in het bilaterale werkprogramma tussen Duitsland en Nederland voor 2016 en 2017. Samenwerking in de regio wordt verder gefaciliteerd door het Bureau Euregionale Samenwerking en het IRC Limburg (waaronder het European Police Information Coordination Centre (EPICC)).
Kan ten behoeve van de versterking van de aanpak van truckrovers gebruik worden gemaakt van particuliere camerabeelden bij bijvoorbeeld tankstations? In hoeverre kunnen camerabeelden van de overheid, bijvoorbeeld in het kader van de ANPR (Automatic NumberPlate Recognition), worden ingezet? Zo nee, waarom niet en wat er nodig is om dit te wijzigen? Deelt u de mening dat het belang van opsporing en vervolging van dit soort truckroversbendes zwaarder weegt dan het privacybelang? Zo nee, waarom niet?
Particulieren kunnen altijd vrijwillig en uit eigen beweging hun camerabeelden van strafbare feiten aan de politie aanbieden, en die beelden kunnen dan ook worden gebruikt. Dat gebeurt ook al, zowel op incidentele basis als binnen samenwerkingsrelaties. Zo is er een Protocol Waarschuwingsregister Mobiel Banditisme dat regelt dat ondernemers onderling gegevens, waaronder camerabeelden van ladingdieven, kunnen uitwisselen. Daarbij wordt altijd aangifte gedaan en worden de beelden aan de politie verstrekt. Daarnaast kan de politie de beelden zo nodig vorderen.
ANPR-camera’s van de politie leggen kentekengegevens vast. Die mogen in beginsel alleen bewaard worden indien het voertuig op een referentielijst staat op het moment dat het de camera passeert. Anders gezegd geldt in beginsel: alleen als er op het moment van passage al iets «aan de hand» is met het voertuig, mogen de gegevens worden bewaard. Dit zijn de «hits». De «no-hits» worden verwijderd. De «hits» mogen gebruikt worden voor de opsporing en dus ook voor de bestrijding van transportcriminaliteit.
Op grond van jurisprudentie kunnen onder bepaalde omstandigheden gedurende een korte termijn «no-hits» worden bewaard en voor de opsporing gebruikt. Daarnaast is bij de Tweede Kamer aanhangig een wetsvoorstel betreffende het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie, waarin het bewaren van «no-hits» wordt geregeld. Afwegingen omtrent opsporingsbelang en privacy komen in dat kader aan de orde.
Het lakse beheer van verkeerslichten |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht laks beheer verkeerslichten?1
Ja.
Herkent u de conclusies uit het onderzoek? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de stellingname van de onderzoekers dat het vooral een kwestie van geld is? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van DTV Consultants is de weergave van de uitkomsten van een enquête onder 416 wegbeheerders (respons 71%), trekt geen conclusies en geeft geen aanbevelingen. Het geeft aan dat van de respondenten 19% nooit de verkeerskundige werking van de verkeerlichten monitort, en 18% nooit het verkeerskundig beheer doet (sluiten de verkeerlichten nog aan op de actuele situatie). Op basis van deze gegevens is geen uitspraak te doen over het functioneren van de verkeerslichten. Tegenwoordig zijn bijna alle verkeerslichteninstallaties (VRI’s) afgestemd op het verkeersaanbod (geen starre regelingen meer maar lussen in het wegdek die het verkeer detecteren, en daardoor geen onnodig wachten voor een rood stoplicht) en 92% is aangesloten op een verkeerscentrale (voorheen 56%). Het beheer van de VRI’s van Rijkswaterstaat worden allemaal binnen de norm van CROW uitgevoerd.
DTV Consultants heeft in 1998 voor het eerst in enquêtevorm onderzoek gedaan naar de uitvoering van verkeerskundig beheer aan verkeersregelinstallaties (VRI’s) door wegbeheerders in Nederland. In 2004 en 2015 heeft DTV Consultants dit herhaald. Deze rapporten laten een duidelijk verbetering zien in de aandacht voor verkeerskundig beheer ten opzichte van 1998. Het aandeel wegbeheerders dat aangeeft verkeerskundig geen beheer uit te voeren is gedaald van 65% in 1998 naar 18% nu.
In hoeverre zijn de richtlijnen van kennisorganisatie CROW inzake verkeerslichten verplichtend voor gemeenten en provincies? In hoeverre kunnen gemeenten en provincies op naleving hiervan worden aangesproken?
De richtlijnen van CROW zijn niet verplichtend. Ik kan provincies en gemeenten daar niet op aanspreken. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor de uitvoering, keuzes en prioriteitstelling voor aanleg en beheer van hun infrastructuur, daarmee ook voor hun verkeerslichten. Via de Brede Doeluitkering (BDU) zijn middelen gedecentraliseerd. Ik zal hen wel attenderen op het nut van goed beheer van de verkeerslichten.
Deelt u de mening dat gemeenten ook een rol hebben in het verbeteren van de verkeersveiligheid? Zo ja, bent u dan bereid, in het licht van de uitkomsten van het onderzoek, gemeenten te vragen om met de conclusies en aanbevelingen aan de slag te gaan? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor de verkeersveiligheid en voor goed beheer van hun infrastructuur, dus ook de verkeerslichten. DTV Consultants laat zien dat grote verbeteringen zijn opgetreden tussen 1998 en 2015. Ik zal hen attenderen op het nut van goed beheer van de verkeerslichten en zo proberen de 18% nog verder omlaag te brengen.
Deelt u de mening dat er inmiddels veel innovaties en nieuwe technieken beschikbaar zijn, zoals aftellende verkeerslichten en de uitkomsten van de pilot met een Intelligent Transport Systeem (ITS) in Helmond, die breder uitgerold kunnen worden om de doorstroming en verkeersveiligheid te verbeteren? Zo ja, wat is hiervoor nodig?
Ja, ik deel die mening. Innovaties in verkeerslichten via ITS en in de auto (bijvoorbeeld adviessnelheid voor groen licht) kunnen de doorstroming en veiligheid vergroten. Dit vraagt samenwerking tussen overheden en het ontsluiten van kwalitatief goede publieke data door overheden. Om de ervaringen die in pilots opgedaan zijn gezamenlijk toe te passen werk ik onder andere in het programma Beter Benutten samen met regionale partners aan het opschalen van deze pilots.
De afrekencultuur en slechte arbeidsomstandigheden bij Pegatron in Breda |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over de afrekencultuur en slechte arbeidsomstandigheden bij iPhone-reparateur Pegatron in Breda?1
Ieder bedrijf moet zich aan de wet houden. Als er sprake is van overtreding van de wet dan is dat onacceptabel. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer.
Wat vindt u ervan dat werknemers bij Pegatron strafpunten krijgen indien zij zich ziekmelden of om gegronde redenen een keer te laat komen?
Op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 629, Boek 7) is de werkgever verplicht om voor een tijdvak van 104 weken ten minste 70% van het loon door te betalen, indien de werknemer wegens ziekte de bedongen arbeid niet kan verrichten. Hiervan kan niet worden afgeweken met een strafpuntensysteem.
In het algemeen vind ik het belangrijk dat de bedrijfscultuur bijdraagt aan gezond en veilig werken en denk ik niet dat strafpunten bij ziekmelden bevorderlijk zijn voor een positieve cultuur of de productiviteit in een bedrijf.
Is het wettelijk toegestaan om werknemers een in de cao kleinmetaal afgesproken loonsverhoging te onthouden op basis van deze strafpunten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een generieke, in de cao afgesproken, loonsverhoging kan niet door een (aan die cao gebonden) individuele onderneming afhankelijk worden gemaakt van bepaalde voorwaarden, tenzij daarover bij of krachtens cao afspraken zijn gemaakt. Een cao is immers een overeenkomst tussen partijen die de daarbij betrokkenen bindt. Omdat de cao een privaatrechtelijk karakter heeft, zijn de betrokken partijen primair zélf verantwoordelijk voor de naleving en handhaving van de gemaakte afspraken.
Wat vindt u ervan dat 86 werknemers na twee jaar voor Pegatron te hebben gewerkt, een half uur voor het eind van hun dienst te horen kregen dat ze per direct op straat stonden?2
Ik vind het in algemene zin onfatsoenlijk als werknemers pas een half uur voor het einde van hun dienst worden geïnformeerd dat zij geen werk meer hebben bij het bedrijf. Werknemers horen niet op deze wijze behandeld te worden.
Is dit volgens u een gewenst resultaat van de Wet werk en zekerheid (Wwz)? Zo nee, hoe gaat u dit soort praktijken in de toekomst voorkomen?
Naar ik heb begrepen waren de betrokken werknemers niet direct in dienst van Pegatron maar ingehuurd via een uitzendbureau. Waar sprake is van structureel werk, verdient het de voorkeur dat werkzaamheden worden verricht op basis van een contract voor onbepaalde tijd, of een tijdelijk contract met uitzicht op een contract voor onbepaalde tijd, bij de werkgever waar de werkzaamheden worden verricht. Een uitzendovereenkomst is bedoeld voor bijvoorbeeld het opvangen van een piek in de werkzaamheden of bij ziekte.
Uitzendkrachten vervangen door andere uitzendkrachten die hetzelfde werk verrichten is een praktijk die in strijd is met het doel van de Wwz (meer in het bijzonder: de ketenbepaling). Doel is het voorkomen van draaideurconstructies en werknemers, bij structureel werk, in ieder geval op relatief korte termijn (2 jaar) uitzicht bieden op een contract voor onbepaalde tijd. Als gebruik wordt gemaakt van constructies waar werknemers worden ingehuurd via een uitzendbureau voor in feite structureel werk, wordt dit doel niet gerealiseerd en in feite ook gehandeld in strijd met de afspraken die in het sociaal akkoord zijn gemaakt. Ik kan niet aan de hand van een enkel geval concluderen dat dit op grote schaal het geval is, maar mocht uit de evaluatie van de Wwz blijken dat dit wel het geval is, is er aanleiding tot treffen van maatregelen om dit tegen te gaan.
Wat heeft de Inspectie SZW, sinds een eerdere schriftelijke waarschuwing aan Pegatron, gedaan om de «vinger aan de pols te houden» voor wat betreft de arbeidsomstandigheden?3
Na de schriftelijke waarschuwing van 17 juli 2014, heeft de Inspectie SZW naar aanleiding van een signaal over vieze lucht een bezoek gebracht aan het bedrijf in september 2014. Bij aankomst bleek de oorzaak van het signaal door het bedrijf verholpen. Het klimaat was op dat moment ook op orde. Pegatron heeft desgevraagd gedurende een periode wekelijks de inspectie op de hoogte gehouden van de luchtkwaliteit en incidenten. Hierbij was geen sprake van normoverschrijdingen of meldingsplichtige incidenten. Bij de geplande jaarlijkse herinspectie in augustus 2015 is geconstateerd dat van 5 van de 6 overtredingen van 2014 geen sprake meer was en in november 2015 bleek dat ook de laatste overtreding zich niet meer voordeed.
Hoe verklaart u dat er nog altijd een gebrek aan ventilatie en zuurstof is waardoor werknemers om de haverklap in slaap vallen?
Bij de Inspectie SZW is dit feit niet gemeld of anderszins bekend. Het bedrijf had in 2014 een goede luchtbehandelinginstallatie en heeft sinds juni 2015 een volledige nieuwe installatie in gebruik genomen die bij navraag ook goed functioneerde. In 2015 is door Inspectie SZW onderzoek gedaan naar blootstelling aan schadelijke stoffen. Er waren geen aanwijzingen van overschrijding van wettelijke normen.
Kunt u voorts verklaren waarom er vrijwel maandelijks een ambulance moet uitrukken naar Pegatron? Wat was hiervoor per keer de reden?4
Nee. Op basis van de door u aangehaalde registratie van inzet van ambulances is niet vast te stellen of er een relatie was met werkzaamheden bij Pegatron. In maart 2015 heeft het bedrijf gemeld dat een medewerker per ambulance naar het ziekenhuis was vervoerd met klachten. Naar later bleek waren deze klachten niet gerelateerd aan de arbeidomstandigheden. Er was derhalve geen aanleiding voor nader onderzoek door de Inspectie.
Is er wel eens melding gedaan door Pegatron bij de Inspectie SZW van incidenten op de werkvloer? Zo ja, wat is hiermee gedaan? Zo nee, is Pegatron hiermee in overtreding?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u alles overwegende, bereid de Inspectie SZW te verzoeken met spoed onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden bij Pegatron? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de laatste recente inspectie waren geen tekortkomingen geconstateerd. Op dit moment is er dan ook geen directe aanleiding voor de Inspectie SZW om onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden in het bedrijf. Indien een melding/klacht wordt ingediend bij de Inspectie dan wordt deze zorgvuldig beoordeeld.
Een Nederlandse voormalig coffeeshopeigenaar die is veroordeeld in Thailand |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u uitputtend en telkens afzonderlijk aangeven door wie, wanneer, aan wie en welke informatie over het gedoogbeleid is gegeven ten aanzien van een Nederlandse voormalig coffeeshopeigenaar die is veroordeeld in Thailand1? Door wie is deze informatie opgesteld? Kunt u de schriftelijke informatieverstrekking doen toekomen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet? Kunt u voorts uiteenzetten of u vermoedt dat deze informatieverstrekking over het gedoogbeleid voldoende representatief, onafhankelijk en deskundig is geweest?
Op diverse momenten is zowel mondeling als schriftelijk informatie verstrekt aan de Thaise autoriteiten over het Nederlandse gedoogbeleid. Dit is onder meer op de volgende momenten geweest. Ik kan hierover echter niet uitputtend zijn, nu op dit punt geen afzonderlijke registratie is bijgehouden.
November 2013
Powerpoint-presentatie door Nederlandse delegatie aan Thaise autoriteiten. De op het gedoogbeleid betrekking hebbende sheets van deze presentatie treft u bijgaand aan.
Juli 2014
Nederlandse politiefunctionarissen hebben onder ede een verklaring afgelegd bij de Thaise aanklager. Hierbij is onder meer ingegaan op het gedoogbeleid. Ik kan
eventuele stukken hierover niet verstrekken, nu dit Thaise stukken betreffen in het Thaise strafrechtelijk onderzoek.
September 2014
Brief van de officier van justitie aan de Thaise autoriteiten waarin uitleg wordt gegeven over het gedoogbeleid. Het gedeelte uit deze brief dat betrekking heeft op het gedoogbeleid treft u bijgaand aan. Het overige deel van de brief wordt niet verstrekt omdat dit betrekking heeft op het nog lopende Nederlandse strafrechtelijk onderzoek.
Juni 2015
Nederlandse politiefunctionarissen hebben een verklaring afgelegd ten overstaan van de Thaise rechter. Hierbij is onder meer ingegaan op het gedoogbeleid. Ik kan eventuele stukken hierover niet verstrekken, nu dit Thaise stukken betreffen in het Thaise strafrechtelijk onderzoek.
7 Juli 2015
Verhoor van de politieliaison als getuige in Thaise zaak. Ik kan eventuele stukken hierover niet verstrekken, nu dit Thaise stukken betreffen in het Thaise strafrechtelijk onderzoek.
Op basis van de door het Openbaar Ministerie (OM) verstrekte informatie ben ik van mening dat de informatie over het gedoogbeleid voldoende representatief, onafhankelijk en deskundig is geweest.
Kunt u aangeven hoe uw mededeling in uw beantwoording van de schriftelijke vragen2 ten aanzien van de coffeeshop in Den Bosch zich verhoudt met het gegeven dat er twee aan deze verdachte verbonden coffeeshops bestaan in Den Bosch? Kunt u uw antwoord op de vragen 6 en 11 completeren?
Abusievelijk is in antwoord op de vragen 6 en 11 een «s» weggevallen en wordt gemeld dat de uitspraak betrekking had op de coffeeshop in Den Bosch. Uit de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch blijkt reeds dat het twee coffeeshops betrof.
Is de informatie dat de coffeeshops in Tilburg beschikten en beschikken over een exploitatievergunning en dat de coffeeshop in Den Bosch met goedkeuring van de gemeente wordt geëxploiteerd met de Thaise autoriteiten gedeeld in de Thaise strafzaak tegen Van L. en zijn vrouw? Zo ja, kunt u aangeven door wie, wanneer, aan wie en in welke taal deze informatie is gedeeld? Is daarbij besproken dat de verkoop van softdrugs via de coffeeshops door het Nederlandse gedoogbeleid niet tot vervolging kan leiden in Nederland?
In voornoemde brief van de officier van justitie van september 2014 is uitleg gegeven over de positie van coffeeshops in het algemeen en van de vier coffeeshops van «The Grass Company» in het bijzonder. Deze brief is opgesteld in het Nederlands en vertaald naar het Engels.3 Hiernaast blijkt uit het Thaise vonnis dat de verdediging in de Thaise strafzaak heeft medegedeeld dat de vier coffeeshops van The Grass Company in Tilburg en Den Bosch beschikken over vergunningen van de burgemeesters van beide gemeentes.
Klopt het dat de Thaise rechter in de strafzaak tegen Van L. en zijn vrouw, de verkoop van cannabis in vier Nederlandse gedoogde coffeeshops ten grondslag legt aan de herkomst van het geld dat in Thailand zou zijn witgewassen? Deelt u de mening dat het Thaise vonnis daarmee inhoudt dat iedere Nederlandse coffeeshopexploitant die zijn geld, verdiend met de gedoogde verkoop van cannabis, in Thailand uitgeeft zich volgens de Thaise rechter schuldig zou maken aan witwassen? Zo nee, wat wordt dan bedoeld met witwassen in Thailand? Zo ja, wat is uw mening? Bent u van plan Nederlandse coffeeshopondernemers in dit soort situaties rechtsbescherming te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Met de Thaise autoriteiten is in september 2014 overeengekomen dat zij Van L. alleen vervolgen terzake van witwasdelicten gepleegd in Thailand.
Alle feiten waarvoor de heer Van L. veroordeeld is, hebben betrekking op overtredingen die strafbaar zijn gesteld volgens de Thaise Anti-witwaswet. Uit het vonnis blijkt dat de heer Van L. zich volgens de rechtbank schuldig heeft gemaakt aan witwassen van drugsgeld. De rechtbank benadrukt hierbij dat het niet gaat om vervolging voor de drugsdelicten maar om witwassen van drugsgelden. De rechtbank moet daarbij beoordelen of het feit, al dan niet begaan in een ander land, in Thailand een gronddelict zou zijn. Het gronddelict betreft volgens de rechtbank een drugsdelict dat strafbaar is in Thailand. Het Nederlandse strafprocesrecht hoeft daarom volgens de rechtbank niet betrokken te worden.
De heer Van L. is dus niet veroordeeld voor het in Nederland op gedoogde wijze exploiteren van coffeeshops. Dat laatste is ook niet de grondslag van de verdenking die het Nederlandse OM tegen de heer Van L. heeft. Deze omvat uiteenlopende strafbare feiten, waarop ik niet nader kan ingaan omdat het onderzoek tegen de heer Van L. en diens medeverdachten nog gaande is. Ten aanzien van de risico’s die coffeeshopexploitanten lopen in Thailand verwijs ik verder naar mijn antwoord op vraag 17.
Bent u van mening dat, aangezien de strafzaak in Thailand is gestart tegen een Nederlander en de Thaise rechter deze Nederlander heeft veroordeeld, voor het witwassen van geld dat hij in Nederland via de door de Nederlandse overheid gedoogde coffeeshopbeleid heeft verdiend, er een taak ligt voor de Nederlandse regering deze coffeeshop-ondernemer te helpen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In een gerechtelijke procedure is de handelwijze van de Nederlandse Staat door de rechtbank en het gerechtshof Den Haag rechtmatig geoordeeld. De voorzieningenrechter overwoog dat het hier niet louter ging om een verdenking ter zake van overtreding van de Opiumwet (softdrugs), maar dat het een onderzoek betrof naar meerdere verdenkingen. Nadien is mij niet gebleken van feiten of omstandigheden die nopen tot een ander oordeel. In dit licht bezien zal de heer Van L. op de wijze waarop elke Nederlandse onderdaan die zich in buitenlandse detentie bevindt door de Staat worden bijgestaan en zie ik geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent aan de heer Van L. consulaire bijstand op de wijze als beschreven in de brief aan uw Kamer van de Minister van Buitenlandse Zaken van 10 oktober 2014 (30 010, nr. 21) en laatstelijk herhaald bij brief van 17 februari 2016 (30 010, nr. 26).
Kent u de berichten «Vervolging Van L. in Thailand wel degelijk op verzoek van Nederlandse justitie»3, «Thaise ambassade in Nederland: arrestatie Van L. op verzoek van Nederlandse politie»4 en het onderliggende artikel «Hypocrisie in de hennep»5? Klopt het, dat de vervolging van Van L. in Thailand is ingezet na een rechtshulpverzoek van de Nederlandse politie-liaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten? In hoeverre acht u het wenselijk dat een dusdanig rechtshulpverzoek aanleiding is tot een nieuwe strafvervolging door de Thaise autoriteiten, op basis van feiten die in Nederland niet strafbaar zijn?
Ja, die berichten zijn mij bekend. Het is juist dat aan de vervolging door de Thaise autoriteiten een rechtshulpverzoek van Nederland vooraf is gegaan. Dat was ingediend met het oog op een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Voor een deel van de feiten waarop het onderzoek betrekking had, zijn de Thaise autoriteiten daarop zelf tot vervolging overgegaan. Van een vervolging wegens feiten die in Nederland niet strafbaar zijn, is geen sprake. Het OM kan geen rechtshulpverzoeken doen voor feiten waarop de Nederlandse strafwet niet van toepassing is.
Kunt u meer informatie verschaffen over het rechtshulpverzoek vanuit de Nederlandse politie-liaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten in de zaak Van L.? Met wie en wanneer heeft de betreffende politie-liaison dit verzoek besproken? Weet u in het kader hiervan zeker dat de verzonden brief, met een «request to initiate a criminal case», zoals gesteld in het artikel «Unhappy ending in Thailand»,6 tegen Van L. en diens echtgenote aan de Thaise procureur-generaal, momenteel onderdeel is van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, kunt u dat aantonen? Zo nee, kunt u de brief alsnog doen toekomen aan de Kamer?
Op 3 juni 2014 is een rechtshulpverzoek verstuurd aan de Thaise autoriteiten. Op 14 juli 2014 heeft de Nederlandse politieliaison een brief verzonden aan de Thaise autoriteiten. Deze brief is besproken met de Nederlandse officier van justitie. Deze brief maakt deel uit van het lopende strafrechtelijk onderzoek en kan derhalve niet worden verstrekt.
Ik verwijs op dit punt tevens naar antwoord 8 op de vragen van de leden Bergkamp en Sjoerdsma (Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer 2015–2016, nr. 1615).
Kent u de artikelen «Drugsofficier is nu zelf verdachte»7 en «Mogelijk fouten gemaakt bij strafzaken zware criminelen in Brabant, onderzoek moet dit uitwijzen»8? Klopt het dat de voormalig officier van justitie als genoemd in voorgenoemde artikelen, die de strafzaak namens het Openbaar Ministerie tegen Van L. leidde, momenteel in zijn functie is geschorst en dat tegen de achtergrond van zijn geestelijke gezondheidstoestand onderzocht wordt of in de zaken die hij behandelde het mogelijk is dat zijn geestelijke gezondheidstoestand van invloed is geweest op de door hem genomen beslissingen? Acht u het mogelijk dat de geestelijke gezondheidstoestand van deze officier van justitie tevens invloed kan hebben gehad op de beslissingen die hij in de zaak tegen Van L. heeft genomen? Zo nee, hoe zeker bent u hiervan? Zo ja, welke stappen bent u bereid te ondernemen teneinde dit te onderzoeken?
Ja, die artikelen zijn mij bekend. De betreffende officier van justitie is geschorst door het College van procureurs-generaal. Door de rechter-commissaris in het arrondissement Zeeland-West-Brabant is op eigen initiatief een brief verzonden waarin een passage over de geestelijke gezondheidstoestand van de officier is opgenomen. De inhoud van deze brief is niet afgestemd met het OM en is naar het oordeel van het OM onjuist. Er is geen sprake van een onderzoek naar de invloed van de geestelijke gezondheidstoestand van de officier van justitie op het nemen van strafrechtelijke beslissingen. Wel is uit oogpunt van zorgvuldigheid besloten om de zaken die in behandeling waren bij deze officier van justitie, waaronder de zaak tegen de heer Van L., nader te laten bezien op eventuele onvolkomenheden. Daarbij zijn tot op heden geen wezenlijke onvolkomenheden aan het licht gekomen die van invloed zijn geweest op deze strafzaak.
Kunt u aangeven wat de rol van de in vraag 8 genoemde officier van justitie in het rechtshulpverzoek als bedoeld in vraag 6 en 7 is geweest?
Het rechtshulpverzoek is opgesteld door de betreffende officier. De brief van de politieliaison is afgestemd met de betreffende officier van justitie.
Heeft u het feit, dat de hiervoor genoemde officier van justitie momenteel is geschorst en dat zijn werkzaamheden momenteel worden onderzocht, met de Thaise autoriteiten gedeeld? Zo ja, op welke wijze, wanneer en met wie? Zo nee, bent u bereid de informatie over deze officier van justitie met de Thaise autoriteiten te delen met het oog op het hoger beroep dat Van L. in de Thaise strafzaak tegen hem heeft ingesteld?
Nee, ik zie geen aanleiding om de Thaise autoriteiten op de hoogte te brengen van de schorsing van de betreffende officier van justitie. Zeker niet nu deze schorsing geen verband houdt met de strafzaak tegen de heer Van L.
Klopt het dat een aantal Nederlandse politiefunctionarissen in de Thaise rechtszaak tegen Van L. heeft verklaard9? Zo ja, waarom hebben zij dat gedaan en hoe zijn deze politiefunctionarissen voorbereid op het afleggen van deze verklaring? Is er geverifieerd welke mogelijk belastende waarde deze verklaringen zouden kunnen hebben alvorens zij zich hebben verklaard? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? In welke taal zijn de Nederlandse politiefunctionarissen gehoord? Klopt het dat deze politiefunctionarissen in de rechtbank hebben aangegeven geen Engels te spreken en om die reden een dag later dan gepland zijn gehoord door middel van een tolk Nederlands-Thais?10
Ja, dat klopt.
De Thaise rechtbank heeft een aantal Nederlandse politiefunctionarissen opgeroepen om in de Thaise rechtszaak een verklaring af te leggen. Voorafgaand aan dit verhoor zijn door de Thaise autoriteiten schriftelijke vragen gesteld aan de Nederlandse politiefunctionarissen, ter voorbereiding op het verhoor. De politiefunctionarissen zijn in juni/juli 2015 door de Thaise rechter gehoord. In de rechtbank is besproken of zij in de Nederlandse of de Engelse taal gehoord wilden worden. De politiefunctionarissen hebben aangegeven dat zij in de Nederlandse taal gehoord wilden worden, nu dit hun moedertaal is en gelet op de complexheid van de zaak en het belang van zorgvuldig taalgebruik. De Thaise rechtbank heeft vervolgens besloten dat de betrokken politiefunctionarissen in de Nederlandse taal zouden worden gehoord. De politiefunctionarissen hadden een beëdigd tolk-vertaler Nederlands-Thais bij zich. De verdediging heeft bezwaar gemaakt tegen het gebruik van deze tolk. De rechtbank heeft hierop besloten het verhoor uit te stellen tot de volgende dag en heeft de Thaise officier van justitie opdracht gegeven bij de ambassade te informeren naar een tolk. De volgende dag bleek dat een dergelijke tolk niet beschikbaar was. De rechter heeft geconstateerd dat de heer Van L. zelf een tolk Nederlands-Thais bij zich had. De rechter heeft vervolgens, in samenspraak met de verdediging, besloten de door de Nederlandse politiefunctionarissen meegebrachte tolk te laten vertalen, terwijl de tolk van de heer Van L. achter deze tolk zat ter controle van het vertaalde.
Is het correct dat naast de politiefunctionarissen ook de in hiervoor genoemde officier van justitie aanwezig is geweest tijdens de Thaise rechtszaak tegen Van L.? Zo ja, kunt u aangeven wat de reden van zijn aanwezigheid was?
Nee, de genoemde officier van justitie is niet in de zittingszaal aanwezig geweest bij de behandeling van de strafzaak in Thailand. Een andere officier van justitie is wel aanwezig geweest bij een deel van de verhoren in de Thaise rechtszaak.
Klopt het dat in de Thaise rechtszaak tegen Van L. ook Thaise functionarissen zijn gehoord? Zo ja, waarover zijn zij gehoord?
Dit is mij niet bekend.
Is tijdens de verhoren in de Thaise rechtszaak tegen Van L. ook over het Nederlandse gedoogbeleid gesproken? Zo ja, wat is daarover besproken? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Nederlandse gedoogbeleid is nadrukkelijk aan de orde geweest tijdens de verhoren van de Nederlandse politiefunctionarissen in de Thaise rechtszaak. Ook de verdediging heeft het gedoogbeleid nadrukkelijk aan de orde gesteld.
Klopt het dat in een gesprek tussen de Nederlanders, waaronder de hierboven genoemde officier van justitie11, zou zijn gezegd: «Schuldig of niet, hij gaat voor de bijl, links of rechtsom, niemand wint het van de politie als wij dat willen!», «Het maakt niet uit hoeveel advocaten hij heeft, wij hebben die Thaien zo bewerkt dat er geen speld meer tussen te krijgen is, dat hebben we gisteren toch gezien en gemerkt in onze vergadering? Ons geloven ze, hem niet.» en «Het interesseert me niets al krijgt hij tien jaar cel.» en «Daar drinken we er nog één op». Bent u bereid de aard van dit gesprek nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de uitkomsten met de Kamer te delen? Wat is uw mening over de weergave van het bovenstaande gesprek?
Nee. Ik zie geen aanleiding te reageren op deze uitlatingen, die gedaan zijn door een persoon die anoniem wenst te blijven.
Waarop baseert u uw stelling, in uw beantwoording van de schriftelijke vragen12 dat het arrest van het Hof Den Bosch van 12 november 2015 aan de Thaise autoriteiten kan worden overlegd? Hoe moet dit volgens u gebeuren? Bent u zelf bereid dit te doen? Bent u bereid zich in de hoger beroepsprocedure proactief in te zetten voor de rechtspositie van deze Nederlander? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u schetsen op welke wijze u dit zal doen?
Naar ik heb begrepen is hoger beroep tegen de veroordeling ingesteld en de uitspraak van 12 november 2015 kan daarbij worden overgelegd door de verdediging.
Ik zie geen aanleiding om de aangehaalde uitspraak zelf nog onder de aandacht van Thaise autoriteiten te brengen nu er, zoals hierboven aangegeven, reeds uitleg is gegeven aan de Thaise autoriteiten.
Deelt u onze zorg dat het vonnis in de zaak Van L. iedere Nederlandse coffeeshop-ondernemer die naar Thailand afreist blootstelt aan een strafrechtelijke vervolging wegens witwassen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Die zorg deel ik niet. Het handelen waarvan de heer Van L. wordt verdacht, omvat aanzienlijk meer dan een verdenking ter zake van overtreding van de Opiumwet (softdrugs). In zijn algemeenheid is het zo dat het investeren van wederrechtelijk verkregen vermogen in een ander land een zeker risico met zich meebrengt om in dat land te worden vervolgd. Welke risico’s er zijn, hangt af van de wetgeving en het opsporingsbeleid in de betreffende landen. Ik kan daar niets aan veranderen, aangezien dit behoort tot de soevereiniteit van andere landen.
Kunt u aangeven of de Thaise autoriteiten in het verleden zijn aangesproken op misstanden en problemen in detentie? Kunt u garanderen dat sprake is van een voldoende menswaardige behandeling van Van L. en zijn vrouw in Thaise detentie? Bent u bereid zich in te spannen om met de Thaise autoriteiten overeen te komen dat de heer Van L. en zijn vrouw aan Nederland uitgeleverd worden zodat zij de straf in Nederland uit kunnen zitten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in de brief van 10 oktober 2010 (TK 30 010, nr. 21) en in het antwoord van 22 februari 2016 (TK nr. 1615) op vragen van uw Kamer is het monitoren van de detentieomstandigheden in een individueel geval onderdeel van de consulaire bijstand. Nederland volgt de detentie-omstandigheden en zal de lokale autoriteiten van landen op misstanden en bij problemen aanspreken. In het bijzonder wanneer duidelijk is dat Nederlandse gedetineerden slechter worden behandeld dan de andere gedetineerden in dezelfde omstandigheden, zal Nederland de autoriteiten aanspreken op een menswaardige behandeling. Dit betreft voor de gedetineerde zaken zoals de medische zorg, het kunnen voeren van telefoongesprekken en het kunnen ontvangen van bezoek, vitamines, post en lectuur. De Nederlandse ambassade in Bangkok onderhoudt regelmatig contact met hem en met de penitentiaire inrichting waar hij verblijft. Nederland verleent geen consulaire bijstand aan de echtgenote van de heer Van L., die niet de Nederlandse nationaliteit heeft.
Er geldt tussen Nederland en Thailand een verdrag op grond waarvan veroordeelden de straf in eigen land kunnen ondergaan. Wanneer de veroordeling in Thailand onherroepelijk is, kan de heer Van L. een verzoek doen om naar Nederland te worden overgebracht. Dit zal aan de hand van het verdrag, de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen en het Beleidskader overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen worden beoordeeld. Ik kan daarop nu niet vooruitlopen.
Carnavalswagens over de snelweg A76 in Limburg |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het standpunt van de provincie Limburg dat het vervoer van de carnavalswagens komende zondag het beste kan geschieden via een begeleid vervoer over de A76 in plaats van via de grote omweg over het onderliggend wegennet? Zie publicatie van L11.1
Ja. Gedeputeerde staten van provincie Limburg geven daarbij in hun beantwoording van schriftelijke vragen van provinciale staten (16 februari 2016) ook aan dat een dergelijk vervoer dient plaats te vinden binnen de kaders van de Wegenverkeerswet 1994.
Bent u op de hoogte van het feit dat de provincie Limburg heeft aangeboden om de begeleiding van de carnavalswagens over de twee kilometer autosnelweg te begeleiden om alles in goede banen te laten verlopen?
Ja.
Kunt u garanderen dat in de afgelopen vier jaar op geen enkel stuk snelweg in Nederland langzaam speciaal vervoer heeft plaatsgevonden op incidentele basis, al dan niet met speciale begeleiding?
Op incidentele basis vindt langzaam, speciaal vervoer plaats over de autosnelweg, al dan niet met speciale begeleiding. Daarbij kunt u bijvoorbeeld denken aan het vervoer van grote industriële producten via diepladers. Voor dergelijke vervoersbewegingen is een ontheffing op grond van de Wegenverkeerswet 1994 aangevraagd en verleend.
Bovendien komt het ook wel eens voor dat «langzaam speciaal vervoer» zich toch op de snelweg begeeft, zonder dat hier vooraf een ontheffing op grond van de Wegenverkeerswet 1994 is aangevraagd. Wanneer dit wordt opgemerkt, wordt handhavend opgetreden. Hierbij tracht Rijkswaterstaat dit verkeersonveilige transport zo snel mogelijk en op een veilige manier van de snelweg af te leiden.
Bent u bereid om de carnavalswagens komende zondag (halfvasten), al dan niet via Rijkswaterstaat, in verband met het cultureel grensoverschrijdend samenwerken tussen carnavalsverenigingen in Nederland en België alsnog toe te staan over de A76 de Grensmaas te laten passeren?
Rijkswaterstaat, de Vlaamse wegbeheerder, de provincie Limburg, de gemeente Stein, (Nederlandse en Vlaamse) politie en carnavalsverenigingen hebben afgelopen jaar in nauw overleg onderzocht welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke kaders van de Wegenverkeerswet 1994 zodat een ontheffing kan worden verleend en van de autosnelweg gebruik mag worden gemaakt.
Het afgelopen jaar is in dit overleg geconcludeerd dat de carnavalsverenigingen de met deze maatregelen gemoeide kosten te hoog achten en daardoor niet kunnen voldoen aan de eisen die aan het vervoer over de autosnelweg worden gesteld. Nu niet aan de randvoorwaarden van de Wegenverkeerswet wordt voldaan en daarmee de verkeersveiligheid niet kan worden geborgd, ben en blijf ik van mening dat deze carnavalswagens geen gebruik mogen maken van de autosnelweg.
Ook de Vlaamse en Nederlandse politie heeft negatief geadviseerd over gebruik van de snelweg door deze voertuigen. Op initiatief van de gemeente Stein zijn met alle betrokken partijen alternatieven ontwikkeld, zoals vervoer over onderliggend wegennet en het bieden van een stallingsmogelijkheid aan de Vlaamse grens.
Bent u bereid deze vragen voor zondag te beantwoorden en te delen met het bevoegd gezag in Limburg?
Ja.
De investeringen van verzekeraars in bedrijven die bont en exotisch leer verkopen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verzekeraars investeren indirect 1 miljard in bont en exotisch leer»?1
Ja.
Is er op dit moment regelgeving die investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen, beperkt? Zo ja, wordt deze regelgeving gevolgd en in hoeveel gevallen is er, indien nodig, al handhavend opgetreden? Heeft de Wet verbod pelsdierhouderij hier invloed op?
Nee, er is op dit moment geen regelgeving die investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen beperkt.
Indien er geen regelgeving is, bent u bereid deze te maken? Zo ja, wanneer zal dit aan de Kamer voorgelegd worden? Zo nee, bent u bereid andere ontmoedigende maatregelen te treffen?
In het kader van (internationaal) maatschappelijk verantwoord ondernemen (iMVO) zet de overheid in op zelfregulering. De overheid streeft er naar om voor elk van de door KPMG geïdentificeerde sectoren tot een multistakeholder iMVO-convenant te komen (Kamerstuk 26 485, nr. 197). Zo ook voor de verzekeraars als onderdeel van de financiële sector. Door zelf als partij te participeren, onderstreept de overheid het belang van de totstandkoming van een convenant en kan zo ook pleiten voor het daarin opnemen van afspraken die zien op onder meer dierenwelzijn.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten een convenantentraject te willen starten en voert hierover verkennende gesprekken met diverse partijen. Daarbij wordt verkend welke thema’s behandeld kunnen worden in het convenant, zoals het thema dierenwelzijn. In het verkennende ambtelijke gesprek met ambtenaren van de Ministeries van Financiën en Economische Zaken is het Verbond van Verzekeraars reeds verzocht om het thema dierenwelzijn op te nemen.
Met een convenant worden afspraken gemaakt over verschillende onderwerpen; bijvoorbeeld over over client due diligence (wijze waarop cliënten MVO-processen ingebed hebben), invloed in waardeketens, als ook transparantie over investeringen door verzekeraars.
Het Verbond van Verzekeraars heeft een Gedragscode Verzekeraars en deze zal als basis voor het convenant dienen. In deze gedragscode is het volgende vastgelegd:
Uit deze doelstellingen heeft het Verbond de Code Duurzaam Beleggen3 geformuleerd. Hierin committeren de leden van het Verbond zich volgens het «comply or explain» principe aan de UN Principles for Responsible Investments (UN PRI). De verzekeraars Aegon en Delta Lloyd hebben op de Eerlijke Verzekeringswijzer gereageerd en aangegeven de dialoog over dierenwelzijn te willen aangaan.4
Ziet u een rol voor de overheid om inzichtelijk te maken waarin verzekeraars investeren, zodat klanten weten op welke wijze hun geld geïnvesteerd wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met de verzekeraars in gesprek te gaan om de investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen zo snel mogelijk af te bouwen, gezien de maatschappelijke weerstand hiertegen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Slechte bereikbaarheid van 112 in de omgeving Vlagtwedde, Oost Groningen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat 112 in de omgeving van Vlagtwedde, Oost Groningen niet goed bereikbaar is door een slecht mobiel netwerk?1
Ja.
Deelt u de mening dat 112 ten alle tijden voor iedereen goed bereikbaar moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit mijn beleidsmatige verantwoordelijkheid voor 1-1-2, vind ik het heel belangrijk dat burgers in nood te allen tijde een beroep kunnen doen op snelle en adequate noodhulp.
Is de slechte bereikbaarheid van 112 in de omgeving van Vlagtwedde, regio Oost Groningen een uitzondering of bent u ook bekend met signalen van een verslechterde bereikbaarheid van 112 uit andere regio’s?
De Minister van Economische Zaken heeft in 2014 opdracht gegeven aan Agentschap Telecom en TNO om onderzoek te doen naar de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 in Nederland. Op 14 april 2015 zijn de resultaten met een kabinetsreactie naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 517, nr.97). Het onderzoek liet zien dat de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 in Nederland (buitenshuis) goed te noemen is: slechts in een beperkt aantal gebieden was de kans op een succesvolle verbinding statistisch lager dan 99%. Dit rapport is besproken met de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken in het Algemeen Overleg van 30 april 2015. Op 18 februari jl. heeft de Minister van Economische Zaken u mede namens mij een brief gestuurd met de stand van zaken (Kamerstuk 29 517, nr. 109). Inmiddels zijn op verzoek van de provincie Groningen op 8 februari jl. aan de oostgrens van Groningen aanvullende testoproepen gedaan door Agentschap Telecom (o.a. in de gemeente Vlagtwedde). 99,58% van die testoproepen naar het alarmnummer 1-1-2 bleken succesvol. Agentschap Telecom bespreekt deze resultaten binnenkort met de provincie Groningen.
Welke stappen heeft u na eerdere signalen in 2014 gezet om de bereikbaarheid van 112 te verbeteren?
Na bovengenoemd onderzoek is op een aantal sporen ingezet, zoals verspreiding van het handelingsperspectief wat mensen zelf kunnen doen om de slagingskans van een mobiele 112-oproep te vergroten. Ook is ingezet op ondersteuning van gemeenten en operators bij de verbetering van de lokale mobiele bereikbaarheid door het beschikbaar stellen van de expertise van Agentschap Telecom, om in het verlengde van het onderzoek, het lokale beeld compleet te krijgen. Deze ondersteuning staat ook in 2016 ter beschikking. Voor een volledig overzicht van de stappen en een stand van zaken verwijs ik u verder graag naar de brief die de Minister van Economische Zaken op 18 februari jl. mede namens mij heeft toegestuurd (Kamerstuk 29 517, nr. 109).
Hoe definieert u de bereikbaarheid van 112 op dit moment?
De bereikbaarheid van 1-1-2 definieer ik als goed. Het alarmnummer 1-1-2 is bereikbaar via elke vaste telefoon. Daarnaast bleek uit het onderzoek van Agentschap Telecom en TNO dat de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 in Nederland goed te noemen is.
Op welke wijze gaat u borgen dat 112 ten alle tijden bereikbaar is voor iedereen? Wanneer zal 112 voor iedereen goed bereikbaar zijn en hoe u dit gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven is de bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2 goed. 100% mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 is niet mogelijk. Meerdere factoren zijn immers van invloed op de slagingskans van een noodoproep, zoals het type toestel, het gedrag van de beller, maar ook factoren als weersinvloeden, vegetatie en bebouwing.
Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd wordt over de verbetering van de bereikbaarheid van 112?
18 februari jl. heeft de Minister van Economische Zaken uw Kamer mede namens mij per brief geïnformeerd over de stand van zaken mobiele bereikbaarheid 112 (Kamerstuk 29 517, nr. 109).
Het bericht "Asielzoekers randden 18-jarige aan tijdens stapnacht |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Asielzoekers randden 18-jarige aan tijdens stapnacht»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de vader van een van de aangerande meisjes dat «het bestuur nergens op reageert»?
Alle bestuurslagen delen dat aanranding in alle gevallen onacceptabel is en bestreden dient te worden, dit heb ik onderstreept in mijn brief van 29 februari 20162. Het tegengaan van normoverschrijdend gedrag, waaronder zedenmisdrijven, is op meerdere bestuurlijke tafels onderwerp van overleg. De gevolgen voor slachtoffers kunnen indringend, ingrijpend en langdurig zijn. Zedenmisdrijven hebben niet alleen impact op het slachtoffer, maar ook op de omgeving en de samenleving als geheel. Wat ik tevens in mijn brief van 29 februari jl. heb aangegeven is dat tegen zedenmisdrijven krachtig wordt opgetreden. Op het plegen van zedenmisdrijven staan forse gevangenisstraffen. Daarnaast is het belangrijk om bewustwording in de samenleving te bevorderen over het feit dat vrouwen onevenredig vaak slachtoffer zijn van zedenmisdrijven.
Deelt u de mening dat aanranding altijd ernstig is en dat slachtoffers die hier aangifte van doen, recht hebben op volledige aandacht tijdens de aangifte en op voldoende nazorg tijdens de afhandeling van de aangifte? Zo ja, hoe ziet die aandacht en nazorg er in de praktijk uit? Zo nee, waarom niet?
Ja. Niet alle slachtoffers zetten de stap om aangifte te doen. Wanneer zij dat wel doen, is het belangrijk dat we hen op adequate wijze opvangen en begeleiden. Slachtoffers van zedendelicten zijn vaak extra kwetsbaar voor secundair of herhaald slachtofferschap. Daar moet dan ook tijdens het strafproces rekening mee worden gehouden. Dat gebeurt ook, bijvoorbeeld tijdens het informatief gesprek. Het informatief gesprek is een gesprek tussen een melder van een zedenmisdrijf en de politie, waarin de melder informatie over het delict verschaft en de politie de melder informeert over de opsporingsmogelijkheden, teneinde beide partijen in staat te stellen een beslissing over het vervolg te nemen. In het informatief gesprek wordt nu meer uitgegaan van de behoeften van slachtoffers, in plaats van het doorlopen van een standaard vragenlijst. Om de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer te beschermen kan het slachtoffer worden aangeboden om bij diens aangifte domicilie te kiezen op het politiebureau, zodat de adresgegevens niet bekend worden bij de verdachte. Door Slachtofferhulp Nederland (SHN) wordt daarnaast juridische en psychosociale hulp aangeboden. Is sprake van een vergrote kwetsbaarheid dan krijgt het slachtoffer hulp van een professionele casemanager die het slachtoffer op meerdere gebieden ondersteunt. Een slachtoffer van een zedendelict heeft daarnaast recht op gratis rechtsbijstand van een slachtofferadvocaat. Slachtoffers van zedendelicten worden door SHN standaard gewezen op dit recht. Naar verwachting zal volgend jaar ook een landelijk dekkend netwerk van Centra voor seksueel geweld (CSG) actief zijn. Slachtoffers kunnen bij deze centra kort na een aanranding of verkrachting terecht voor (forensisch-) medische en psychologische hulpverlening.
In hoeverre is het gebruikelijk dat vrouwen die aangifte doen van aanranding c.q. verkrachting standaard gespecialiseerde slachtofferhulp wordt aangeboden? Deelt u de mening dat dit altijd zou moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers van zedendelicten krijgen standaard slachtofferhulp aangeboden, slachtoffers kunnen zelf bepalen of zij behoefte hebben aan deze hulp. Slachtofferhulp Nederland ondersteunt deze slachtoffers, maar verwijst hen ook door naar tweedelijns-slachtofferzorg zoals de GGD als de problematiek daarom vraagt. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is vanaf volgend jaar een landelijk dekkend netwerk van CSG actief waarbij slachtoffers terecht kunnen voor gespecialiseerde en gecoördineerde hulpverlening na acuut seksueel geweld.
Krijgt iedereen die aangifte doet bij de politie een kopie van zijn of haar aangifte mee? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar is er een wetsvoorstel aan uw Kamer aangeboden ter implementatie van richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten3. In dit wetsvoorstel is opgenomen dat de aangever een kopie ontvangt. Echter, indien het belang van het onderzoek dit vergt, ontvangt de aangever alleen een schriftelijke bevestiging van zijn of haar aangifte. Dit kan onder meer bij zedenzaken het geval zijn. De bewijsvoering van dit type delicten is vaak moeilijk, omdat er geen getuigen zijn. Omdat de bewezenverklaring, en daarmee een succesvolle vervolging van de dader, staat of valt met de toetsbaarheid van de verklaringen van zowel de verdachte als de aangever, vindt de rechter(-commissaris) het in die zaken belangrijk dat betrokkenen zo veel mogelijk uit hun herinnering putten. Om die reden kan het zo zijn dat aangiften en eerder afgelegde verklaringen pas in een later stadium van het onderzoek worden verstrekt.
In hoeverre is er, zeker sinds de gebeurtenissen in Keulen, aandacht bij rechtshandhavers voor het signaleren, registreren en vervolgen van aanrandingen?
In alle gevallen van (meldingen van) aanrandingen wordt door politie en OM opgetreden en geregistreerd. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar afkomst van daders en/of doelgroepen. Ik zie geen aanleiding deze werkwijze als gevolg van de gebeurtenissen in Keulen aan te passen. Er is al aandacht voor het signaleren, registreren en vervolgen van aanrandingen en deze blijft onverminderd van toepassing.
Deelt u de mening dat aanranding onacceptabel is, bij slachtoffers (meestal vrouwen) tot langdurige en grote psychische schade kan leiden en dat iedereen in Nederland, maar vooral rechtshandhavers en verantwoordelijke bestuurders, dit krachtig moeten uitdragen? Zo ja, bent u bereid dit punt op niet mis te verstane wijze onder de aandacht te brengen van rechtshandhavers en bestuurders? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 2.
De situatie dat niet elke gemeente een overlijdensakte van een doodgeboren baby aan de ouders verstrekt |
|
Manon Fokke (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het verhaal van mevrouw Schlikker die van de gemeente Amsterdam een overlijdensakte van haar doodgeboren baby heeft gekregen?1
Ja.
Wat vindt u van deze werkwijze van de gemeente Amsterdam?
De werkwijze van de gemeente Amsterdam, die in casu alsnog een akte van levenloos geboren kind heeft opgemaakt, past binnen de bestaande wettelijke regeling en sluit aan op de Officiële Mededeling die in 2006 hierover werd uitgebracht aan de ambtenaren van de burgerlijke stand door de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit. De Commissie raadde aan om voor levenloos geboren kinderen ongeacht de duur van de zwangerschap een akte van een levenloos geboren kind op te maken en dus ook voor kinderen geboren uit een zwangerschap met een kortere duur dan 24 weken. De desbetreffende Officiële Mededeling is destijds onder meer gepubliceerd in de Staatscourant2 en onlangs opnieuw onder de aandacht van de beroepsgroep van ambtenaren van de burgerlijke stand gebracht.
Erkent u dat een kind een wettelijke erkenning krijgt door het wel in het bevolkingsregister op te nemen en vervolgens op de overlijdensakte de geboorte- en de overlijdensdatum te laten samenvallen?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik kunnen ons goed voorstellen dat ouders vragen om (wettelijke) erkenning voor hun levenloos geboren kindje naast de al bestaande wettelijke erkenning in de vorm van een officiële akte van de burgerlijke stand. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bereid de mogelijkheden te onderzoeken van registratie zowel binnen als buiten de BRP, inclusief de financiële, technische, juridische, internationale en privacyaspecten. Hij betrekt daarbij de wensen van de initiatiefneemsters van de petitie. Hij doet het onderzoek in overleg met mij. Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
Onderkent u, dat dit voor ouders van een doodgeboren kindje een belangrijke erkenning is van het feit dat het kindje heeft bestaan – en niet, zoals het BW zegt «geacht wordt nooit te hebben bestaan»?
Ik heb alle begrip voor het intense verdriet van ouders van wie een kind levenloos ter wereld is gekomen. De manier waarop mensen met een dergelijk verdriet omgaan is heel persoonlijk en zal voor iedereen verschillend zijn. Ik wil benadrukken dat de formulering in het BW er niet toe strekt om het bestaan van het kind te ontkennen, maar tot doel heeft om vast te stellen dat een levenloos geboren kind geen drager kan zijn van rechten en plichten en deze ook niet aan andere personen kan overdragen. In erkenning van het bestaan van het kind is voorzien door het opmaken van een officiële akte van de burgerlijke stand, de akte van levenloos geboren kind, waarin de voornaam of voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden opgenomen alsmede plaats en – zo mogelijk – tijdstip van geboorte.
Ik zal bezien of een wijziging van de wettekst tot de mogelijkheden behoort. Gekeken wordt naar een formulering die meer recht doet aan de gevoelens van de ouders. Hiertoe is inmiddels het advies gevraagd van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit.
Erkent u, dat het voor het rouwproces van ouders belangrijk is dat erkenning van het bestaan van het kind vanzelfsprekend geregeld is?
De wijze waarop mensen rouwen om een dergelijk verlies is strikt persoonlijk. Een wijze van erkenning van het bestaan van het kind, die kan bijdragen aan het rouwproces, is voorzien in de vorm van een officiële akte van de burgerlijke stand. Zoals gemeld in de antwoorden op de vragen 3 en 4 zullen de mogelijkheden voor andere wijzen van erkenning worden onderzocht.
Zouden andere gemeenten in Nederland deze werkwijze van Amsterdam zonder meer kunnen overnemen? Zo ja, wat weerhoudt ze mogelijk nog? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, geeft de werkwijze van de gemeente Amsterdam uitvoering aan de Officiële Mededeling van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit die aan alle ambtenaren van de burgerlijke stand is gericht. Alle gemeenten kunnen daarom ook overeenkomstig de werkwijze van Amsterdam handelen. De Officiële Mededeling is destijds breed bekend gemaakt. Ik heb contact opgenomen met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) om dit nogmaals onder de aandacht van de beroepsgroep te brengen.
Kunt en wilt u zelf een rol spelen in het bekend maken van de werkwijze van Amsterdam in de andere gemeenten?
Ik ondersteun de werkwijze van de gemeente Amsterdam. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 aangaf, heb ik de werkwijze nogmaals onder de aandacht van de NVVB gebracht. Deze heeft op haar beurt door middel van een bericht op de website alle gemeenten op deze werkwijze attent gemaakt.
Is het waar dat het niet vermelden van een doodgeboren kindje (vanaf 24 weken) in het geboorteregister in strijd is met het VN verdrag van de rechten van het kind?
In het kader van het VN verdrag voor de rechten van het kind is het van belang dat registratie van de geboorte van een kind plaatsvindt en dat het kind een naam krijgt. De regeling voor levenloos geboren kinderen sluit hierop aan. Er wordt een officiële akte in de vorm van een akte van levenloos geboren kind opgemaakt, waarin de voornaam of voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden opgenomen, die bepalend zijn voor de identiteit van het kind.
De lopende pilots eID |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Weet u dat de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken op 28 januari 2016 u heeft verzocht om een brief met een overzicht van de inmiddels lopende pilots eID, en dat u in uw antwoord per brief van 17 februari 2016 (Kamerstuk 26 643, nr. 392) uitsluitend een overzicht heeft verschaft van deelnemers aan de pilots aan de gebruikerskant?
Ja.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat diverse pilots draaien, en er nog steeds geen helder overzicht is van alle pilots die nu draaien of op het punt staan te starten? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet.
De partijen die interesse hebben in de pilots met Idensys hebben dit via een procedure op Tendernet kenbaar gemaakt. Alleen aangemelde partijen kunnen participeren. Voor aangemelde makelaars en middelenleveranciers geldt dat zij in de pilotperiode ook nog steeds kunnen toetreden tot Idensys en daardoor kunnen participeren binnen de pilots.
De lijst met dienstverleners staat vast waarbij alleen de startdatum varieert. Dit heeft onder andere te maken met de planning van de afzonderlijke pilots en met het aansluitingstraject van de dienstverlener op de makelaar.
Bent u bereid alsnog een overzicht te verstrekken van alle pilots die in het kader van de vervanging van de huidige DigiD (gaan) draaien, zowel publiek als ook privaat? Zo nee, waarom niet?
In de bijlage1 vindt u het overzicht van de pilots die onder mijn verantwoordelijkheid vallen.2 In casu zijn dat de pilots in het publieke domein voor zover nu bekend. Opgemerkt dient te worden dat de aard van het authenticatiemiddel kan wijzigen indien de leverancier daartoe besluit.
Bent u bereid in dit overzicht in ieder geval de volgende gegevens per pilot op te nemen: Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit overzicht, zoals uitgewerkt onder punt 4, binnen twee weken te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het vonnis van de Hoge Raad over een all-in prijzen bij mobiele telefoonabonnementen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het vonnis van de Hoge Raad van 12 februari 2016 over all-in abonnementen?1
Ja.
Kunt u de gevolgen van het vonnis van de Hoge Raad schetsen voor consumenten en de telecomproviders?
De gevolgen van het arrest van de Hoge Raad dat een nadere uitwerking is van het eerdere arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014, voor consumenten en telecomproviders kunnen als volgt worden samengevat.
Volgens de Hoge Raad ligt in een all-in abonnement een kredietovereenkomst besloten (koop op afbetaling). Het niet afzonderlijk vermelden van de door de consument te betalen koopprijs voor de mobiele telefoon, ingevolge art. 7:61 lid 2, onder e, BW kan leiden tot vernietiging van de kredietovereenkomst. Indien het «telefoonabonnement inclusief toestel» een kredietovereenkomst in de zin van Titel 2A van Boek 7 BW inhoudt, dient de rechter ambtshalve te beoordelen of partijen hebben voldaan aan het bepaalde in art. 7:61 lid 2 BW, en kan hij zo nodig ook ambtshalve de kredietovereenkomst vernietigen.
Uit art. 7A:1576 lid 2 BW volgt dat de overeenkomst van koop op afbetaling niet van kracht is indien de door de koper te betalen prijs niet in de overeenkomst is bepaald. Dit betekent dat aan de overeenkomst dan geen rechtsgevolgen kunnen worden verbonden, evenals het geval is bij een overeenkomst die nietig of vernietigd is. De rechter dient, aldus de Hoge Raad, met het oog op een effectieve bescherming van het belang van de consument die door middel van een «telefoonabonnement inclusief toestel» een overeenkomst van koop op afbetaling ter zake van de mobiele telefoon is aangegaan, ambtshalve te onderzoeken of aan art. 7A:1576 lid 2 BW is voldaan en zo nodig ambtshalve te oordelen dat de koop op afbetaling geen rechtsgevolg heeft.
In beginsel is die vernietiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar in de zin van de artikelen 6:2 lid 1 BW en 6:248 lid 1 BW. Dat geldt evenzeer voor zover de vernietiging tot gevolg zou hebben dat de consument de beschikking heeft gehad over een mobiele telefoon «zonder dat hij daarvoor iets behoeft te betalen».
Ten aanzien van de vraag naar de afwikkeling van de nietige of vernietigde overeenkomst stelt de Hoge Raad voorop dat zich in de praktijk velerlei feitelijke variaties kunnen voordoen. Daarom wordt in het kader van de beantwoording van de desbetreffende vraag volstaan met (onder meer) de volgende «hoofdlijnen»:
Bent u het eens met de uitspraak van ConsumentenClaim dat telecomproviders ten onrechte een all-in prijs hebben berekend bij mobiele telefoonabonnementen?2
Artikel 7A:1576 lid 2 BW en art. 7:61 lid 2 BW vereisen dat in de overeenkomst de door de consument te betalen koopprijs voor de mobiele telefoon afzonderlijk wordt bepaald. Aan deze eis is niet voldaan wanneer enkel een all-in prijs is bepaald.
Bent u het eens met de uitspraak van ConsumentenClaim dat telefoonproviders jarenlang de werkelijke kosten van de telefoon verborgen hebben gehouden?3
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er op dit moment nog telecomproviders zijn die kosten van de telefoons niet vermelden in hun aanbiedingen van abonnementen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Mijn beeld is dat nog niet alle aanbiedingen in lijn zijn met het arrest. Aangenomen mag worden dat de aanbieders hun reclame-uitingen en contractvoorwaarden in overeenstemming zullen brengen met de geldende wet- en regelgeving.
Kan een all-in abonnement volgens u als een lening worden gezien?
Ja.
Volgens de Hoge Raad ligt in een all-in abonnement een kredietovereenkomst besloten. Dit volgde reeds uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014.
In hoeverre overtreden telefoonproviders de wet indien zij niet vertellen voor welk bedrag de consument een lening afsluit?
De providers overtreden in dat geval de in het antwoord op vraag 2 aangehaalde artikelen uit het BW. Voorts zal sprake kunnen zijn van een oneerlijke handelspraktijk in de zin van de artikelen 193a e.v. van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Volgens artikel 193c van Boek 6 BW is een oneerlijke handelspraktijk onder meer misleidend indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, zoals ten aanzien van onder meer: de prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend.
Hoe wilt u voorkomen dat telecomproviders in de toekomst de wet overtreden op het gebied van all-in prijzen?
In beginsel zijn telecomproviders verantwoordelijk voor de naleving van wetgeving. Aangenomen mag worden dat de providers van het arrest van de Hoge Raad op de hoogte zijn en hun beleid zullen aanpassen.
Wanneer geldende regels echter worden overtreden, bestaat zowel publiek- als privaatrechtelijk toezicht. Zo is de Autoriteit Consument en Markt bevoegd om handhavend op te treden als sprake van overtreding van wetgeving omtrent oneerlijke handelspraktijken. Wanneer sprake is van een financiële dienst of activiteit is de Autoriteit Financiële Markten bevoegd om handhavend op te treden. In dit kader verwijs ik u naar de motie De Vries naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 (Handelingen II, Vergaderjaar 2015–2016, 34 198, nr. 16). Ter uitvoering van deze motie wordt bezien of telecomkredieten, onder voorwaarde van een gedragscode van de sector voor verantwoorde kredietverlening, zouden kunnen worden vrijgesteld van de regels voor kredietverlening die gelden op grond van de Wet op het financieel toezicht. De Minister van Financiën informeert de Kamer over de uitvoering van deze motie.
Consumenten kunnen bij het informatieloket van de ACM melding maken van mogelijke overtreding. Daarnaast kunnen consumenten zich tot de geschillencommissie en rechter wenden voor individuele geschillenbeslechting.
De illegale handel in slaapmiddelen |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending over handel in slaappillen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer verontrustend is dat huisartsen verslavende slaapmiddelen, zoals oxazepam, blijven voorschrijven, en apothekers deze middelen blijven verstrekken als de gebruiksduur uit de NHG-richtlijn (Nederlands Huisartsen Genootschap) wordt overschreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit gegevens van het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) onder huisartsen wordt dit beeld niet bevestigd. Hieruit blijkt dat in de afgelopen 5 jaar van de personen die deze middelen voor het eerst gaan gebruiken, minder dan 15 procent van die groep een tweede recept kreeg binnen vier weken. Hierbij is gekeken naar de voorschrijfgegevens van huisartsen van oxazepam (kalmeringsmiddel) en van temazepam (slaapmedicatie) bij personen die starten met gebruik van deze middelen. Sinds 1 januari 2009 zijn benzodiazepines uit het verzekerde pakket gehaald met name om chronisch gebruik tegen te gaan.
In de televisie uitzending van Brandpunt kwam met name problematisch gebruik van oxazepam aan de orde. Oxazepam is een kalmeringsmiddel en wordt in de NHG richtlijnen niet geadviseerd als slaapmedicatie, maar wel als kortwerkend middel bij angststoornissen. Als slaapmedicatie adviseert het NHG in het algemeen alleen kortwerkende middelen, zoals temazepam.
Langdurig gebruik van slaapmiddelen wordt in de NHG standaarden ontraden. Het NHG heeft voor patiënten voorlichtingsmateriaal ontwikkeld dat geplaatst is op de website www.thuisarts.nl en voor huisartsen implementatieproducten ontwikkeld, zoals de minimale interventiestrategie en de gereguleerde dosisreductiemethode om patiënten die langdurig slaapmiddelen gebruiken, te helpen met het stoppen met deze medicatie.
In de NHG Standaard Slaapproblemen en slaapmiddelen wordt een niet-medicamenteuze therapie bij slaapproblemen geadviseerd. Alleen als de lijdensdruk door slapeloosheid onaanvaardbaar hoog is of de slapeloosheid leidt tot ernstig disfunctioneren overdag, kan kortdurend gebruik van kortwerkende slaapmiddelen, zoals temazepam worden overwogen. In de standaard wordt ook geadviseerd om herhaalmedicatie voor slaapmiddelen alleen via een consult (en dus niet telefonisch) te verlengen.
De NHG Standaard Angst geeft aan dat bij de start van een medicamenteuze behandeling van een angststoornis (met een serotonineheropname remmer, SSRI) initiële angsttoename eventueel behandeld kan worden door tijdelijk gedurende de eerste twee tot vier weken een benzodiazepine, zoals oxazepam toe te voegen.
Heeft u inzicht in het aantal mensen dat deze verslavende slaapmiddelen langdurig gebruikt, dan wel het aantal mensen waarbij inmiddels sprake is van een verslaving? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er zijn geen harde cijfers over het aantal mensen bij wie sprake is van een verslaving aan bepaalde geneesmiddelen. Wél bevat het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) gegevens over het aantal personen dat een beroep doet op de ambulante en klinische verslavingszorg (en de verslavingsreclassering). Deze gegevens worden verzameld in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Op basis van gegevens uit LADIS blijkt dat er sinds 2010 sprake is van een lichte daling van het aantal personen dat een beroep doet op de verslavingszorg in verband met problematisch medicijngebruik. In 2010 betrof dit aantal bijna 900 hulpvragers en in 2013 en 2014 zijn dit er 800. Het gaat grotendeels om problematisch gebruik van benzodiazepines, zo blijkt uit de gegevens van LADIS.
Voor langdurig gebruik van deze middelen is gekeken naar de aflevergegevens aan personen die deze geneesmiddelen een half jaar of langer gebruikten in 2015 en die dit op legale wijze verstrekt hebben gekregen via een openbare apotheek. De Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) beschikt over extramurale verstrekkingen van geneesmiddelen en dus aflevergegevens van openbare apotheken. Uit cijfers van de SFK over 2015 blijkt dat 85.000 personen (dit is ongeveer éénvijfde van het aantal gebruikers) een half jaar of langer Temazepam afgeleverd heeft gekregen en dat 81.000 personen (dit is minder dan eenvijfde van het aantal gebruikers) een half jaar of langer oxazepam afgeleverd heeft gekregen. Gecorrigeerd voor dubbeltellingen betekent dit dat het totaal aantal personen dat in 2015 een half jaar of langer oxazepam en/ of temazepam heeft gebruikt ongeveer 150.000 bedraagt. Slechts een zeer beperkt deel van de gebruikers van deze middelen doet een beroep op de verslavingszorg. Welke redenen daaraan ten grondslag liggen is niet bekend.
Bij brief van 2 maart 2016 van de Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN) heeft de VVGN het signaal afgegeven dat verslavingsartsen van de KNMG zeer regelmatig met patiënten met (potentiële) verslaving aan geneesmiddelen te maken krijgen. Mede gelet op dit signaal van de VVGN, gelet op de omstandigheid dat slechts een zeer beperkt deel van de gebruikers van kalmeringsmiddelen een beroep doet op de hulpverlening, de omstandigheid dat niet duidelijk is wat de omvang is van overmatig gebruik van bepaalde kalmerende geneesmiddelen en om welke groepen gebruikers het gaat, zal ik in overleg treden met de betrokken beroepsgroepen (verslavingsartsen, huisartsen, apothekers). Ik zal met hen ook het doen van nader onderzoek bespreken.
Deelt u de verontrusting dat huisartsen en apothekers op deze wijze verslavingen aan slaapmiddelen in stand houden, zeker als huisartsen in strijd met de NHG-richtlijn verzuimen de patiënt door te geleiden naar verslavingszorg?
Het NHG heeft mij laten weten dat zij huisartsen adviseert om de in het antwoord op vraag 2 vermelde NHG standaarden, zo kort mogelijk en in zo laag mogelijke dosering benzodiazepines voor te schrijven. Daarnaast wordt de huisarts geadviseerd om met de patiënt afspraken te maken over het gebruik, de duur van de behandeling en het stoppen met de medicatie om het risico op afhankelijkheid te verminderen. De laatste jaren is hier in toenemende mate aandacht voor. Ook zijn er nascholings- en farmacotherapeutisch overleg-modules ontwikkeld om de huisartsen en apothekers daarbij te ondersteunen. Zo is er een minimale interventie strategie ontwikkeld met een stopbrief voor patiënten die een lage dosering gebruiken. Ook is er een gereguleerde dosisreductiemethode (met een afbouwschema op maat) voor huisartsen ontwikkeld die gebruikt kan worden bij patiënten met een hogere dagelijkse dosering. Patiënten die willen stoppen met het gebruik van deze medicatie maar die dit niet lukt, kunnen worden doorverwezen naar de verslavingszorg. Voorwaarde voor behandeling van een verslaving is dat de patiënt daadwerkelijk de wil heeft om behandeld te worden voor zijn verslaving.
Welke maatregelen kunnen genomen worden tegen huisartsen en apothekers die op deze wijze in strijd met de richtlijn handelen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kan verschillende maatregelen nemen indien zij van mening is dat zorgverlening niet verantwoord is. De maatregelen die de IGZ voorhanden heeft zijn onder meer het stimuleren van zorgverleners om de zorg te verbeteren, het vragen van een verbeterplan, het instellen van verscherpt toezicht en geven van een aanwijzing. In dit verband wordt verwezen naar de website van de IGZ (http://www.igz.nl/onderwerpen/handhaving_en_toezicht/maatregelen/).
Voor het toepassen van maatregelen naar aanleiding van de berichtgeving in de uitzending van Brandpunt biedt deze uitzending onvoldoende handvatten.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg opdracht te geven gericht onderzoek te doen naar het voorschrijven door huisartsen en het verstrekken door apothekers van verslavende slaapmiddelen, zoals oxazepam, en het verzuim van huisartsen om patiënten die deze middelen langdurig gebruiken door te geleiden naar de verslavingszorg? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het gemak waarmee Belgische apotheken op basis van een gekopieerd recept verslavende slaapmiddelen verstrekken, zonder te controleren of deze middelen al bij een andere apotheek zijn verstrekt, zeer verontrustend is? Bent u bereid op korte termijn de Belgische Minister van Volksgezondheid hierop aan te spreken, en aan te dringen op maatregelen waarmee deze werkwijze gestopt wordt?
De IGZ is niet bekend met een praktijk van Belgische apotheken, waarbij op een meer structurele basis sprake zou zijn van gekopieerde of vervalste recepten, afkomstig van Nederlandse voorschrijvers om slaapmiddelen of benzodiazepines te verstrekken. Of hiervan sprake is en de mate waarin, staat ter beoordeling van de Belgische autoriteiten. De IGZ heeft in het kader van haar samenwerking met andere toezichthouders binnen Europa aan haar collega-toezichthouder in België het signaal over deze problematiek doorgegeven.
Het bericht "Zilveren kruis smeert verstandelijk beperkten wurgcontract aan" |
|
Kees van der Staaij (SGP), Henk Krol (50PLUS), Renske Leijten , Carla Dik-Faber (CU), Vera Bergkamp (D66), Fleur Agema (PVV), Otwin van Dijk (PvdA), Mona Keijzer (CDA), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u bovengenoemd bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat de vaststellingsovereenkomst, die namens zorgkantoren is aangeboden aan budgethouders, ongepast is en van tafel moet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?
Zorgkantoren geven momenteel uitvoering aan de afspraken die ik, mede op uw verzoek, met ze gemaakt heb. Deze afspraken heb ik verwoord in mijn brief aan de Kamer over de aanpak pgb fraude: terugvorderen, zwarte lijst en rapportage iSZW van 7 december 2015 (Kamerstuk 25 657, nr. 225). Als basis voor die afspraken dient het, ook door zorgkantoren gedeelde, uitgangspunt: de budgethouder die ter goeder trouw is snel duidelijkheid en rust geven en de frauderende aanbieder aanpakken door de vordering op deze derde te verhalen.
Zorgkantoren dienen ter uitvoering van deze afspraken medewerking te vragen van pgb-houders. Immers, een juridische claim die nog op de budgethouder ligt dient te worden overgezet naar een ander rechtspersoon. Het zorgkantoor heeft daarvoor gegevens nodig van de budgethouder over de hoogte van de vordering, de verplichting die daarbij hoort en een verklaring dat het bedrag nog niet door de budgethouder is voldaan aan het zorgkantoor, zodat het zorgkantoor de vordering ook daadwerkelijk op de frauderende zorgaanbieder kan gaan verhalen. Het gaat om behoorlijke budgetten waarbij het zorgkantoor aannemelijk moet maken dat deze schade heeft geleden door de frauderende aanbieder. Dit alles om de budgethouder te ontzien. Als de budgethouder te goeder trouw is, gaat het zorgkantoor de vordering verhalen op de frauderende aanbieder. Dat is de lijn, zoals verwoord in de genoemde brief aan de Tweede Kamer van 7 december 2015.
Nu blijkt dat een brief en documenten die het zorgkantoor van Zilveren Kruis Achmea heeft gestuurd aan budgethouders die als doel heeft om hen te informeren over deze nieuwe werkwijze en deze in gang te zetten, onbedoeld veel vragen oproept. Het zorgkantoor van Zilveren Kruis Achmea heeft aan budgethouders inmiddels excuses aangeboden voor de ontstane onduidelijkheid. Zilveren Kruis Achmea heeft mij gemeld dat de vaststellingovereenkomst nu niet door de budgethouders ondertekend hoeft te worden. Dat kan volgen op de uitkomst van het onderzoek naar te goeder trouw. De budgethouders danwel hun advocaat worden door het zorgkantoor hierover geïnformeerd.
Deelt u voorts de mening dat de aangenomen motie Bergkamp c.s.2 betekent dat de invordering van vermeende onterecht betaalde persoonsgebonden budgetten stopgezet moet worden? Wat betekent dit voor lopende procedures? Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?
De motie zie ik als ondersteuning van het beleid en de gemaakte afspraken. De (in)vorderingen van vermeend onterecht betaalde persoonsgebonden budgetten zijn al langere tijd opgeschort tot de zorgkantoren hebben beoordeeld of een budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld. Uiterlijk 1 mei 2016 of zoveel eerder als mogelijk, hebben zorgkantoren in alle op dit moment openstaande individuele casuïstiek beoordeeld of de budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld. Daarnaast wordt op uiterlijk 1 mei 2016 en zoveel eerder als mogelijk, aan de betreffende budgethouders duidelijkheid geboden over het vervolg. In geval van een budgethouder die te goeder trouw is, is het vervolg dat de vordering van het zorgkantoor op de budgethouder wordt stopgezet. Het zorgkantoor neemt deze vordering die de budgethouder heeft op de vermoedelijk frauderende zorgaanbieder over. De zorgkantoren zullen op korte termijn brieven versturen naar budgethouders waarvan is vastgesteld dat ze te goeder trouw hebben gehandeld, om uit te leggen dat de vordering bij de frauderende zorgaanbieder wordt neergelegd en hoe dat in zijn werk gaat.
Een tweede deel van de motie betreft het nagegaan of een meer rechtstreekse aansprakelijkheid van een frauderende zorgaanbieder in de wet- en regelgeving is te verankeren. In mijn brief van 7 december 2015 heb ik de uitkomst van die analyse aan uw Kamer gepresenteerd. In de Zorgverzekeringswet is dat op grond van het algemene verzekeringsrecht al mogelijk. Onder de Wmo, Jeugdwet en Wlz moeten daarvoor aanpassingen van de wet worden voorbereid. Ik ben met zorgkantoren en de VNG in overleg over de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid daarvan.
Zijn er nog andere zorgkantoren die te werk gaan zoals Zilveren Kruis?
De afspraken, zoals verwoord in de brief aan de Kamer van 7 december 2015 heb ik met alle zorgkantoren gemaakt. Alle zorgkantoren verrichten inspanningen om ervoor te zorgen dat die budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld, niet (langer) worden geconfronteerd met een terugvordering en dat vermoedelijk frauderende zorgaanbieders worden aangepakt. Zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de gemaakte afspraken en kunnen aanvullende vragen en voorwaarden stellen zolang deze in lijn zijn met de gemaakte afspraak.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 26 februari beantwoorden, aangezien de termijn waarbinnen budgethouders van zorgkantoren moeten tekenen op 1 maart a.s. is gesteld?
Ja.
Prestatiedruk in het kleuteronderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Prestatiedruk in het kleuteronderwijs» van het televisieprogramma De Monitor?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat leraren hun baan opzeggen, of in het ergste geval zelfs worden ontslagen, omdat zij niet willen of kunnen werken op scholen waar in het onderwijs aan jonge kinderen sprake is van prestatiedruk, het verplichte gebruik van methoden en/of de frequente afname van toetsen?
Het beeld dat er grote prestatiedruk wordt gelegd op kleuters herken ik niet. Het zal in de praktijk zeker voorkomen dat leerkrachten het niet eens zijn met de manier waarop bij hen op school het onderwijs wordt ingericht. Leerkrachten die het niet eens zijn met de onderwijsvisie van hun school, kunnen daarover met hun schoolleider of desgewenst het bestuur in gesprek gaan.
Deelt u de mening dat in het onderwijs aan jonge kinderen juist spel centraal zou moeten staan; dat we moeten accepteren dat de ontwikkeling van jonge kinderen niet voor alle kinderen in eenzelfde tempo en op dezelfde wijze verloopt; en dat het daarom onwenselijk is om kinderen en leraren in een keurslijf van één methode te dwingen en de leraren zich te laten verantwoorden over de leeropbrengsten van de kinderen?
Het onderwijs moet aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen. Bij kleuters maakt spelen een essentieel onderdeel uit van hun ontwikkeling. Een kleutermethode helpt leerkrachten om hun onderwijs aan kleuters vorm te geven. Een onderwijsmethode moet echter geen keurslijf worden. Een goede onderwijsmethode stelt de leerkracht in staat om zijn of haar onderwijsaanbod aan te passen aan de behoefte van het kind.
Wat is uw reactie op de blijvende onduidelijkheid over de vraag of de onderwijsinspectie schoolbesturen of scholen, al dan niet indirect, verplicht om in het onderwijs aan jonge kinderen gebruik te maken van onderwijsmethoden?
Bij het toezicht op basisscholen kijkt de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ook naar de kleutergroepen. Over dit deel van het toezicht blijkt een aantal hardnekkige misverstanden te bestaan. Dit vraagt om aanhoudende, duidelijke communicatie van de inspectie over het toezicht en de zaken waarop de inspectie het kleuteronderwijs beoordeelt. Daar is de inspectie volop mee bezig. Zo heeft de inspectie recent een nieuwsbericht op zijn website gepubliceerd over de vermeende plicht tot het gebruik van kleutermethodes. Zie: http://www.onderwijsinspectie.nl/nieuws/2016/02/scholen-hoeven-geen-methoden-te-gebruiken-in-de-kleutergroepen.html
Kunt u de garantie geven dat scholen altijd zelf de vrijheid hebben om te beslissen over de manier waarop zij het onderwijs vormgeven en dus niet verplicht zijn om in het onderwijs aan jonge kinderen gebruik te maken van een methode?
Ja.
Op welke manier kunt u leraren ondersteunen om door schoolbesturen en scholen zelf opgelegde regels en werkwijzen weg te nemen, zodat in het onderwijs aan (jonge) kinderen hun ontwikkeling weer voorop komt te staan in plaats van het afrekenen op leeropbrengsten?
Leraren zijn mijns inziens zelf in staat de dialoog aan te gaan met hun schoolleider en indien nodig hun bestuur. De wet op de medezeggenschap brengt de leraren ook formeel in positie. Voor zover schoolleiders en besturen hun beleid baseren op niet bestaande regels van de overheid, probeer ik daar via de Regeldrukagenda verandering in te brengen. Ook de voornoemde communicatie van de inspectie maakt daar onderdeel van uit.
Wat zijn de uitkomsten van uw «werksessie» met leraren over overbodige regels in het onderwijs en welke voorstellen doet u op basis daarvan voor het verlagen van de regeldruk en administratieve lasten in het onderwijs?
Om misverstanden over het toezicht weg te nemen is de inspectie gestart met een groot communicatietraject. Online, door middel van blogs, sociale media en via een speciale rubriek op delerarenagenda.nl. Daarnaast zijn veel inspecteurs aanwezig op conferenties en congressen om met leraren in gesprek te gaan over het toezicht en de werkwijze van de inspectie daarbij. Er worden workshops gegeven over regeldruk en leraren kunnen terecht bij het loket van de inspectie met vragen over regels.
Begin april wordt vanuit de Regeldrukagenda een meldpunt geopend waar leraren en schoolleiders registratieverplichtingen kunnen melden. Bij binnengekomen meldingen zal worden uitgezocht wie de «veroorzaker» is van de verplichting, bijvoorbeeld OCW, inspectie, schoolbestuur, schoolleider. Ik zal u na de zomer over de uitkomsten hiervan informeren.
De benoeming van de topambtenaar die zich op het ministerie bezig hield met de Raad van State tot staatsraad |
|
Michiel van Nispen |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de topambtenaar, die zich als directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie bezig hield met de wijzigingen bij de Raad van State, op het moment dat deze wet zich in een afrondende fase bevond, benoemd werd bij de Raad van State?1 2
Het bericht over deze benoeming was geen verrassing, aangezien de voordracht voor het benoemingsbesluit overeenkomstig artikel 10, derde lid, jo. 8, derde lid, eerste volzin, van de Wet op de Raad van State was gedaan door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie. Het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak is op 20 januari 2016 ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2015/16, 34 389, nrs. 1–3). De indiening van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer wordt door de regering niet gezien als een afrondende fase.
Wat waren formeel de taken van de directeur-generaal met betrekking tot de Wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak?3
De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat aan het hoofd van het gelijknamige directoraat-generaal. Het directoraat-generaal is onder meer belast met het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerend rechtsbestel en een slagvaardige rechtspleging (artikel 35, eerste lid, onder b, Organisatiebesluit Ministerie van Veiligheid en Justitie 2015). In zijn hoedanigheid van hoofd van het directoraat-generaal droeg de genoemde directeur-generaal als een van de daarbij betrokken departementsambtenaren bij aan de ambtelijke voorbereiding van het genoemde wetsvoorstel, waarvoor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik de verantwoordelijkheid dragen.
Wat is uw reactie op het bericht dat hij zich in de praktijk «intensief met het plan bemoeide»?4
Van alle op mijn ministerie werkzame ambtenaren verlang ik een intensieve inzet ten aanzien van de aan hen toevertrouwde werkzaamheden. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving vormt daarop geen uitzondering. Het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak is, zoals te doen gebruikelijk, het resultaat van samenwerking tussen verschillende dienstonderdelen van mijn ministerie en in dit geval voorts van samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Diverse wetgevingsambtenaren en beleidsambtenaren op de beide ministeries hebben bijgedragen aan de ambtelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel. Zoals gebruikelijk bij wetsvoorstellen was bij mijn ministerie de penvoering in handen van de directie Wetgeving en Juridische Zaken (ressorterend onder het cluster secretaris-generaal), die daartoe in dit geval samenwerkte met de directie Rechtsbestel (ressorterend onder het directoraat-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving) en de directie Financieel-Economische Zaken (ressorterend onder het cluster secretaris-generaal).
Op welk moment vond het allereerste contact plaats, formeel of informeel, over zijn mogelijke overstap naar de Raad van State? Van wie ging het initiatief uit? Hoe is de verdere procedure rondom zijn benoeming stapsgewijs verlopen?
De benoeming is overeenkomstig de vaste procedures verlopen. De Raad van State heeft in zijn vergadering van 9 december 2015 besloten de Koning aan te bevelen om betrokkene te benoemen tot staatsraad in buitengewone dienst in de Afdeling advisering. Deze aanbeveling is op dezelfde datum aan de Koning verzonden en in afschrift toegezonden aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie. Na behandeling in de ministerraad op 15 januari 2016 is in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie op dezelfde datum het ontwerp van het benoemingsbesluit voorgedragen aan de Koning. Het ontwerp is op 18 januari 2016 door de Koning bekrachtigd. De benoeming is ingegaan met ingang van de datum van beëdiging, welke op 20 januari 2016 heeft plaatsgevonden.
In welke fase bevond zich op die momenten steeds het conceptwetsvoorstel over de wijzigingen bij de Raad van State (de wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak)?
Op de in het antwoord op vraag 4 genoemde momenten bevond het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak zich in de fase van het nader rapport (het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State werd op 7 december 2015 uitgebracht). Op 20 januari 2016 is het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer.
Vindt u het zuiver dat de hoge ambtenaar die zich op het ministerie bezig houdt met de wijzigingen bij de Raad van State, wat uiteindelijk resulteert in een wetsvoorstel waar de Raad van State erg content mee is maar dat verder in de juridische wereld op bijzonder veel kritiek kan rekenen vanuit staatsrechtelijk en rechtsstatelijk oogpunt, korte tijd later benoemd wordt bij de Raad van State? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstellen dragen ministers en staatssecretarissen verantwoordelijkheid, niet ambtenaren. Of een ambtenaar zich al dan niet met een wetsvoorstel heeft beziggehouden is dus geen relevante factor voor de benoeming in een andere functie. De kwalificaties van het wetsvoorstel laat ik voor rekening van de vragensteller.
Deelt u de mening dat hiermee de schijn van belangenverstrengeling is gewekt?
Nee.
Waarom is ervoor gekozen om de directeur-generaal te benoemen tot staatsraad in buitengewone dienst in de Afdeling advisering van de Raad van State? Is er voorafgaand aan deze benoeming ook gesproken over het gevaar van de schijn van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet?
Bij de Afdeling advisering van de Raad van State was behoefte aan uitbreiding van expertise op het gebied van algemene vraagstukken van wet- en regelgeving en specifiek de wijze waarop de kwaliteit van de wetgeving op de ministeries mede door de adviezen van de Afdeling advisering kan worden gewaarborgd. Betrokkene beschikt op dit terrein over zeer brede ervaring en deskundigheid en beschikt ook overigens over de kwaliteiten voor het vervullen van deze functie. Er is met betrekking tot deze benoeming niet gesproken over het gevaar van de schijn van belangenverstrengeling in relatie tot genoemd wetsvoorstel, aangezien daar geen aanleiding voor was.
Kunt u zich voorstellen dat het er op lijkt dat niet het algemeen belang, maar het belang van de Raad van State voorop heeft gestaan bij het maken van deze wet, mede vanwege het feit dat de directeur-generaal op het ministerie onder wiens verantwoordelijkheid dit gebeurde zowel hiervoor als hierna werkzaam was/is bij de Raad van State, en dat hij dus feitelijk beloond is voor het niet door laten gaan van de ingrijpende herstructurering van de Raad van State (het weghalen van de rechtsprekende taak bij de Raad van State) die was afgesproken bij regeerakkoord en aangenomen Kamermotie?
Nee. Ik verwijs kortheidshalve naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, waarin de in het wetsvoorstel gemaakte keuzes zijn gemotiveerd en ook is toegelicht hoe deze zich verhouden tot het regeerakkoord en de bedoelde motie. Voor de indiening van het wetsvoorstel dragen de beide ministers de verantwoordelijkheid, dus niet de betrokken directeur-generaal noch enige andere ambtenaar die een bijdrage heeft geleverd aan de ambtelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze schijn van belangenverstrengeling wordt weggenomen en dat het algemeen belang bij dit wetsvoorstel voorop wordt gesteld?
Van schijn van belangenverstrengeling en een dubieuze overstap is geen sprake.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dergelijke dubieuze overstappen in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Boeven de baas in bajes’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de zorgen die bewaarders in de Psychiatrische Inrichting (PI) Alphen a/d Rijn hebben geuit naar De Telegraaf over het regime en de handhaving binnen de inrichting?1
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Kooiman (SP)(Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 1781 en 1783) en het lid Helder (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1782) heb ik mij naar aanleiding van de bewering in bovenstaande berichten laten informeren door de leiding van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de vestigingsdirecteuren en de ondernemingsraden van de in de berichten genoemde penitentiaire inrichtingen. Zij hebben aangegeven zich niet te herkennen in de kritiek die naar buiten is gebracht. Toch heb ik gelet op deze verschillende geluiden en het grote belang van integriteit in een organisatie als DJI, de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) verzocht haar reeds in haar werkprogramma 2016 aangekondigde onderzoek in het gevangeniswezen naar contrabande en integriteitskwesties, naar voren te halen. Het werkprogramma 2016 van de IVenJ is uw Kamer aangeboden bij brief van 12 januari jl2. Voorts heb ik DJI gevraagd bij haar medewerkers nogmaals het integriteitsbeleid onder de aandacht te brengen.
Hoeveel en wat voor type wapens hebben de cel-inspecties de afgelopen weken opgeleverd in de PI?2 Hoe is het mogelijk dat deze naar binnen zijn gesmokkeld, zoals dat klaarblijkelijk ook het geval is geweest met drugs en telefoons?
Er zijn in de maand februari twee steekvoorwerpen aangetroffen in de PI Alphen aan den Rijn. Ondanks alle preventieve en repressieve maatregelen die door het gevangeniswezen worden getroffen worden kan het voorkomen dat tijdens cel-inspecties verboden goederen worden aangetroffen. Ik betreur dat.
Kunt u bevestigen dat de directie van de PI Alphen a/d Rijn op 21 februari jl. twee medewerkers van deze PI de toegang heeft ontzegd? Wat is de reden daarvoor geweest?
Ja. De reden daarvoor zijn vermoedens van niet-integer gedrag. Er loopt een onderzoek door Bureau Veiligheid en Integriteit.
Sinds wanneer is vanuit het Ministerie van V&J al onderzoek gaande naar de veiligheidssituatie in de gevangenis?3 Wat is de aanleiding hiervoor, is de Kamer hierover destijds geïnformeerd en wat zijn de (tussentijdse) resultaten hiervan?
De IVenJ onderzoekt als onafhankelijk, onpartijdig en deskundig toezichthouder de kwaliteit van de taakuitvoering door organisaties werkzaam op het terrein van veiligheid en justitie, waaronder het gevangeniswezen. Bij incidenten beoordeelt de IVenJ of nader onderzoek nodig is.
Hoe is het mogelijk dat een medewerker van de PI niet goed gescreend is blijkens diens lidmaatschap bij de motorclub Satudarah?4 Hoelang is deze persoon werkzaam geweest bij de PI en wordt de link tussen diens lidmaatschap en uitgevoerde werkzaamheden/mogelijk strafbare feiten binnen de PI onderzocht komende tijd?
Er is mij niet bekend dat een medewerker van de PI Alphen aan den Rijn lid zou zijn van de motorclub Satudarah.
Waar blijkt uit dat sommigen PI-werkers (piw’ers) te nauwe banden onderhielden met gedetineerden? Was dat in het bijzonder op bepaalde afdelingen het geval, zo ja welke?
In 2015 is in één geval melding gemaakt bij het Bureau Integriteit en Veiligheid dat er in de locatie Ter Peel van de PI Zuid-Oost sprake was van te nauwe banden tussen een PIW’er en een gedetineerde. Naar betrokkene loopt een disciplinair onderzoek. De overige meldingen van niet-integer gedrag in de PI Ter Peel betroffen het gebruik van inloggegevens van een ander, oneigenlijk gebruik van een studievoorschot, mogelijke invoer van verboden goederen en een relatie met een ex-gedetineerde.
De afgelopen maanden zijn er in de PI Alphen aan den Rijn geen feiten bekend geworden dat PIW’ers integriteitsregels geschonden zouden hebben. Er zijn in de PI Alphen aan de Rijn evenmin meldingen gedaan van te nauwe banden tussen een PIW’er en een gedetineerde.
Kunt u aangeven welke integriteitsregels de afgelopen maanden zijn geschonden door piw’ers in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel en wat daarvan de consequenties mogelijk zijn geweest, ook ten aanzien van het plegen van strafbare feiten binnen de PI?5
Zie antwoord vraag 6.
Welke tijdelijke maatregelen worden door u c.q. de directie genomen in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel, teneinde verdere escalatie en ordeproblemen binnen de inrichting te voorkomen, in afwachting van de uitkomsten van de lopende onderzoeken? Kunt u garanderen dat gedetineerden niet vooraf worden gewaarschuwd voor cel-inspecties en de beschikbare apparatuur om mobiele telefoons te ontdekken gewoon wordt ingezet?
Na het verschijnen van de berichten in de pers heeft de directie van de PI Ter Peel gevraagd of de in PI Ter Peel werkzame geestelijk verzorgers, de Commissie van Toezicht, de vertrouwenspersonen, de OR en de Gedetineerdencommissie (Gedeco) zich herkennen in het beeld dat in de pers is geschetst. Dat bleek niet het geval. De directie heeft zowel aan het personeel als aan gedetineerden nog eens nadrukkelijk gevraagd of er zaken spelen en deze te melden bij leidinggevenden of desgewenst bij vertrouwenspersonen. Ik roep hen hiertoe ook op. Daarnaast is besloten dat vertrouwenspersonen in samenwerking met medewerkers van het Opleidingsinstituut van DJI de teams bezoeken om casuïstiek te bespreken en daarmee het thema integriteit opnieuw nadrukkelijk onder de aandacht van de medewerkers te brengen. Ook in de PI Alphen aan den Rijn zijn onder meer de OR, de Commissie van Toezicht, de Gedeco en de medewerkers is besproken of zij zich herkennen in het geschetste beeld. Dat bleek niet het geval te zijn.
Zoals ik eveneens heb aangegeven in antwoord op een vraag hierover van het lid Kooiman (SP) dienen (cel-)inspecties uiteraard onaangekondigd te worden uitgevoerd. Indien geconstateerd wordt dat een medewerker een cel-inspectie bij gedetineerden heeft aangekondigd, wordt dat beschouwd als een ernstige inbreuk op de integriteit die een DJI-medewerker in acht moet houden en worden er passende maatregelen tegen betrokkene genomen.
Kunt u aangeven hoeveel piw’ers beschikbaar zijn op het aantal gedetineerden per afdeling in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel? Kunt u voorts per afdeling aangeven met hoeveel aantal piw’ers de afgelopen vier jaar deze bezetting is afgenomen?
Door het gevangeniswezen worden vaste normen gehanteerd ten aanzien van de inzet van het uitvoerende personeel in verhouding tot het aantal gedetineerden. Daarin zijn geen wijzigingen aangebracht als gevolg van de doorgevoerde bezuinigingen. Dit betekent dat er bij 24 uitgesloten gedetineerden minimaal 2 medewerkers op de afdeling aanwezig moeten zijn. In de praktijk zijn er echter ook afdelingen die net groter zijn dan het genoemde aantal van 24. In dat geval kan in samenspraak met de lokale OR besloten worden om bij bijvoorbeeld 26 of 28 uitgesloten gedetineerden, dan wel in verband met het gevoerde regime te volstaan met 2 medewerkers op de afdeling.
Erkent u dat, door de bezuinigingen op het gevangeniswezen tijdens deze regeerperiode, de bezetting sterk is afgenomen in meerdere inrichtingen van gevangenispersoneel per gedetineerde? Wat is daarvan het concrete gevolg voor de handhaafbaarheid van de orde en geconstateerde problemen in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek naar een sterfgeval van een gedetineerde in de PI Alphen a/d Rijn in juni 2015?
Er is naar aanleiding van het overlijden van een gedetineerde in juni 2015 op verzoek van de vestigingsdirecteur een calamiteitenonderzoek ingesteld. De uitkomsten van dit calamiteitenonderzoek zijn inmiddels door de vestigingsdirecteur aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gezonden. Naast het calamiteitenonderzoek is er naar aanleiding van dit overlijden door het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dit onderzoek loopt nog.
Klopt het dat er een recent sterfgeval is geweest van een gevangene in de PI Vught, wat geen plek heeft gekregen in het onderzoek waarvan de resultaten recentelijk bekend zijn gemaakt door de inspectie V&J?6 Kunt u aangeven of dit een niet-natuurlijk overlijden betrof en wat de achtergrond hiervan is?
Het klopt dat een gedetineerde in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught op 28 januari 2016 in het ziekenhuis is overleden aan de gevolgen van brandstichting op zijn cel. Zoals gebruikelijk bij overlijden in detentie is dit incident gemeld bij de IGZ en de IVenJ. De IVenJ heeft naar aanleiding hiervan een oriënterend bezoek afgelegd aan de PI. Door DJI wordt een calamiteitenonderzoek en een veiligheidsonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van het calamiteitenonderzoek worden door de vestigingsdirecteur toegestuurd aan de IGZ. Voormeld incident maakt geen deel uit van het onderzoek dat door de IVenJ is uitgevoerd en waarvan het rapport op 22 februari 2016 aan uw Kamer is gezonden. Het onderzoek gaat niet over overlijdensgevallen in de PI Vught en is bovendien opgeleverd in januari 2016 voordat betrokkene is overleden.
De massale wetsovertredingen tijdens diertransporten naar Turkije |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van verschillende dierenwelzijnsorganisaties waaruit blijkt dat bij maar liefst 70% van de geïnspecteerde transporten naar Turkije, de EU Transportwet (1/2005) systematisch wordt overtreden waardoor jaarlijks tienduizenden dieren lijden onder grove overschrijdingen van maximum-transporttijden, onrealistische tijdsplanningen, valse verklaringen over rustplaatsen, extreme temperaturen, gebrek aan water en voedsel, overbelading van wagens, ontbrekende strobedding en onvoldoende stahoogte»?1 2
Ik ben me bewust van de ernst van de situatie die onder ander in de rapporten van dierenwelzijnsorganisaties worden gerapporteerd. Deel van de door hen geschetste problemen vloeien voort uit de gebrekkige voorzieningen bij de grensovergang naar Turkije en de problemen die dat veroorzaakt doordat administratieve processen bij het verlaten van de Europese Unie en de toelating tot Turkije vaak voor vertraging zorgen.
Wat is uw reactie op de constatering van Eyes on Animals dat ook Nederlandse vervoerders zich niet aan de Europese wetgeving houden? Zijn er resultaten bekend van het inmiddels door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gestarte onderzoek naar de Nederlandse vervoerders en welke maatregelen gaan er tegen hen genomen worden? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De NVWA kan, bijvoorbeeld op verzoek van een andere lidstaat, nader onderzoek instellen als er aanwijzingen zijn dat Nederlandse vervoerders mogelijk bepalingen van de transportverordening overtreden hebben. Ongeacht of het transport vanuit Nederland of vanuit andere lidstaten betreft. Bepaalde zaken zijn echter achteraf niet meer vast te stellen, zoals bijvoorbeeld onvoldoende stahoogte voor de dieren. Het nader onderzoek van onder andere GPS-gegevens kan leiden tot maatregelen zoals waarschuwingen of bestuurlijke boetes.
Eyes on Animals rapporteerde over een transport dat door een Nederlandse vervoerder werd uitgevoerd. Het onderzoek hierover is nog lopende. Als dit onderzoek is afgerond zal ik u over de uitkomst informeren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de NVWA die zegt niet officieel te kunnen optreden tegen deze Nederlandse vervoerders omdat ze andere landen dan Nederland als startpunt hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u naar aanleiding van deze berichtgeving, en de eerder gestelde Kamervragen hierover (Kamerstuknummer 2011Z15746 en 2013D32680), het EU-voorzitterschap benutten om de naleving en handhaving van de Transportwet door de Europese lidstaten te verbeteren, met name tijdens het transport richting Turkije? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat we uiterst zorgvuldig moeten omgaan met diertransporten naar derde landen. Het vervoer van dieren is door de Europese Unie gereguleerd in de Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening). De verordening geeft de randvoorwaarden, waaronder de in acht te nemen transportduur voor het vervoeren van dieren binnen de EU en vanuit de EU naar derde landen. Het is als lidstaat niet mogelijk om eenzijdig beperkingen op te leggen ten aanzien van de duur van transport naar andere lidstaten of derde landen.
Ik blijf mij tijdens maar ook na het Europese voorzitterschap in de Europese Unie hard maken om hier verandering in aan te brengen door het verbieden van het transport van slachtdieren langer dan 8 uur. Ik doe dit samen met mijn collega’s uit Denemarken en Duitsland. Ik heb hier ook op 15 maart jl. wederom voor gepleit bij het seminar van de Europgroup for Animals.
Ook zal ik de Europese Commissie oproepen om er bij Turkije op aan te dringen de omstandigheden aan de grens te verbeteren. Er kan worden aangedrongen op vereenvoudiging van de administratieve handelingen en een vroegtijdige screening van noodzakelijke exportdocumenten. Vee&Logistiek Nederland heeft aangekondigd haar leden op te roepen om de grensovergang bij Turkije gedurende de maanden juli en augustus te mijden.
Tot slot heeft het Europese Hof van Justitie heeft met betrekking tot de uitleg van artikel 14, lid 1 van de Transportverordening, het zogenaamde «Zuchtvieh arrest» verklaard dat het reisjournaal dat voorafgaande aan het transport overleg moet worden door de exporteur, realistisch is en ervan blijk moet geven dat de bepalingen van de verordening zullen worden nageleefd. Dit geldt ook expliciet voor het deel van het transport dat plaatsvindt op het gebied van derde landen. Ik wacht de nadere juridische analyse van de Europese Commissie hierover af.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van Eyes on Animals: «als je weet dat het vervoer niet volgens de wet kan, moet je het transport niet laten gaan»? Bent u bereid een einde te maken aan transporten uit Nederland naar Turkije, mede in het kader van de motie Thieme (Kamerstuknummer 33 400 XIII, nr. 105) om een maximumtransportduur te verbinden aan transporten vanuit Nederland? Zo, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De levering van cannabisolie aan patiënten buiten Nederland |
|
Marith Volp (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Haagse apotheker cannabisolie (zonder tetrahydrocannabinol/THC) aan jeugdige patiënten levert, en ook aan patiënten buiten Nederland?1
Ja.
Bent u bekend met de heilzame werking van cannabisolie voor met name jonge patiënten die lijden aan epilepsie? Zijn (of waren) er in Nederland wetenschappers bezig met verdergaand onderzoek naar de helende werking van cannabis zoals cannabisolie? Zo ja, op welk niveau en kunt u inzicht geven in die onderzoeken en eventuele resultaten aan de Kamer zenden?
Ik ben ermee bekend dat er onderzoek wordt gedaan naar de werking van Cannabidiol (CBD) bij epilepsie en dat er steeds meer patiënt reports bekend worden.
Voor alle gepubliceerde onderzoeken gedaan met cannabis en stoffen uit de cannabisplant verwijs ik u naar de website www.cannabis-med.org.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat (ouders van) patiënten honderden kilometers moeten reizen om cannabisolie te bemachtigen voor de aan epilepsie lijdende patiënt en dat zij moeten vrezen voor strafrechtelijk vervolging als zij in een ander Europees land worden aangehouden met de cannabisolie?
Dit is het gevolg van nationaal beleid in de andere Europese landen. Een land kan medicinale cannabis importeren (de landen Italië, Finland en Duitsland doen dit al) en hier vervolgens zelf een olie extract van laten bereiden.
Deelt u de mening dat meer aandacht moet komen, zowel op Europees niveau als wereldwijd, voor de medicinale werking van de stoffen uit de cannabisplant en dat niet kan worden volgehouden dat cannabis slechts een plant is waarvan de teelt strafrechtelijk bestreden dient te worden? Zo ja, welk standpunt zult u ten aanzien van uw Europese collega's innemen inzake de medicinale werking van de cannabisplant? Zo nee, waarom niet?
Het Bureau Medcinale Cannabis (BMC) faciliteert wetenschappelijk onderzoek door het beschikbaar stellen van gestandaardiseerd uitgangsmateriaal. Op dit moment investeren drie Nederlandse bedrijven in de ontwikkeling van geneesmiddelen met cannabis als grondstof. De voor registratie als geneesmiddel benodigde klinische studies worden op korte termijn gestart. Wereldwijd zien we steeds meer aandacht en onderzoeken die worden uitgevoerd naar mogelijke therapeutische waarde van cannabis en/of stoffen uit de cannabisplant.
Zijn er meerdere apothekers die cannabisolie leveren die uit planten van Bedrocan wordt verkregen? Zo ja, hoeveel apothekers? Zijn er apothekers die cannabisolie ontwikkelen uit planten die niet van Bedrocan komen omdat Bedrocan slechts een beperkte aantal varianten van de cannabisplant teelt? Is dit een legaal middel dat op doktersrecept is te verkrijgen en wordt de cannabisolie vergoed door de verzekeraar? Zo ja, welke verzekeraar vergoedt het? Hoeveel kinderen en volwassenen hebben op dit moment baat bij de cannabisolie?
Voor zover mijn kennis reikt is er slechts één apotheek, de Transvaal apotheek in Den Haag, die een olie extract uit medicinale cannabis magistraal bereidt en aflevert dat nagenoeg alleen Cannabidiol (CBD) bevat. Ook andere apotheken met een GMP (Good Manufacturing Practices) -faciliteit kunnen zo’n extract bereiden. Een apotheek kan enkel medicinale cannabis van het Bureau voor medicinale cannabis (BMC) betrekken, dit is de medicinale cannabis geteeld door de legale teler Bedrocan BV. Cannabis olie wordt op voorschrift van een arts door genoemde apotheek bereid en verstrekt. Ik heb geen zicht op het vergoedingsbeleid van zorgverzekeraars op cannabisolie. Medicinale Cannabis wordt door sommige verzekeraars vergoed. De Transvaal apotheek levert op het moment aan naar schatting 30 tot 40 personen cannabisolie af.
De oproep van burgemeesters om kleinschalige opvang van asielzoekers zelf te regelen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de oproep van twee burgemeesters om de opvang van asielzoekers aan hen over te laten?1
Ja.
Deelt u de mening dat kleinschalige opvang integratie van en draagvlak voor vluchtelingen kan bevorderen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom dit volgens u niet het geval is?
Ik wil het beeld wegnemen dat alleen grootschalige locaties gewenst zijn. Kleinschaligere locaties zijn bij uitstek geschikt om vergunninghouders te huisvesten, waarvan er nu circa 15.500 in de opvang verblijven. Dat betreft dus die groep waarvan het asielverzoek is ingewilligd. Ik ben van mening dat het de integratie van deze vergunninghouders positief kan beïnvloeden wanneer zij worden gehuisvest op een wijze die ruimte geeft voor meer betrokkenheid door en bij lokale en Nederlandse samenleving. Kleinschaligheid kan daarvan een aspect zijn. Dit kan ook positief zijn voor het draagvlak.
Kunt u uitleggen waarom opvanglocaties voor minder dan driehonderd asielzoekers niet haalbaar is? Hoe verhoudt deze opvatting zich tot een eerdere uitspraak van u, waarin u stelt dat u niet in de luxepositie zit om kleinschalige opvang te weigeren?
Gelet op de asielinstroom en de dringende behoefte aan opvangcapaciteit bevind ik mij niet in de luxepositie om locaties te kunnen weigeren. Of het nu gaat om grootschalige of kleinschalige locaties. Hierbij zijn kleinschaligere locaties bij uitstek geschikt voor vergunninghouders.
In het bestuursakkoord is in lijn hiermee afgesproken dat voor de opvang van asielzoekers wordt gezocht naar een goede mix tussen groot- en kleinschalige opvang, al naar gelang draagkracht en draagvlak. De gewenste omvang van locaties is circa 300 tot 1.500 bedden, waarbij locaties van 200 bedden – in een «satellietconstructie» met een grotere locatie – ook tot de mogelijkheden behoren. En ook daarbij is er in de praktijk enige rek mogelijk. In enkele gevallen maakt het COA gebruik van locaties voor asielzoekers met 200 of minder plaatsen, zoals in Brunssum en Geeuwenbrug. Aanbod vanuit gemeenten wordt door het COA, in afstemming met de regionale regietafels, beoordeeld. Wanneer dit leidt tot het oordeel dat een aangeboden locatie, mede gezien de omvang daarvan, meer geschikt is voor de huisvesting van vergunninghouders, dan zal COA daarover het gesprek met de betreffende gemeente voeren. Juist voor deze groep is de gevraagde duurzame integratie van evident belang. Wanneer gemeenten in aanvulling op het bestaande instrumentarium komen met nieuwe initiatieven is daarvoor zeker ruimte. Het COA en het OndersteuningsTeam Asielzoekers en Vergunninghouders (OTAV) zijn bereid om gemeenten hierbij te ondersteunen. Ik zal dit onderwerp ook onder de aandacht brengen van de diverse regionale regietafels die zijn opgericht om gezamenlijk met betrokken partijen een stabiele opvangsituatie te creëren.
Bent u bereid een aantal kleine gemeenten, zoals Boxtel en Heusden, ruimte te bieden, in samenwerking met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), te experimenteren met duurzame integratie voor kleine groepen? Zo ja, hoe kan dit dan geregeld worden en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.