Het bericht “Van slachtoffer naar schuldige” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Van slachtoffer naar schuldige»?1
Ja.
Kunt u het cijfer bevestigen dat vier op de tien mensen in de afgelopen twee jaar te maken hebben gehad met bankpas- of creditcardfraude? In hoeveel gevallen leidde dit daadwerkelijk tot schade?
Ik beschik niet over exacte cijfers om te kunnen bevestigen of ontkennen dat dit cijfer klopt, maar aangezien het enkel ontvangen van phishing e-mails in het onderzoek ook meetelt als bankpas- of creditcardfraude, komt dit cijfer mij niet vreemd voor. Veel consumenten en bedrijven ontvangen incidenteel tot geregeld phishingsmails in hun e-mailbox. Gelukkig herkent de overgrote meerderheid van hen dergelijke e-mails als phishing, gaan zij hier niet op in en verwijderen zij deze e-mails. Al jarenlang wijzen banken hun klanten er met de publiekcampagne Veilig Bankieren op dat banken nooit per e-mail, telefoon of SMS zullen vragen om inlog-, verificatie-, pincodes of creditcardgegevens, of bijvoorbeeld de klant verzoeken de betaalpas naar de bank terug te sturen.
Fraude in het betalingsverkeer kan ingrijpend zijn voor gedupeerden en brengt ongemak en onzekerheid met zich mee. Gelukkig doen banken en betaalinstellingen er alles aan om het risico hierop te minimaliseren. De totale directe fraudeschade in het betalingsverkeer is de laatste jaren flink gedaald, van 81,8 miljoen euro in 2012 naar 17,9 miljoen euro in 2015. In 2015 bedroeg de directe schade als gevolg van betaalpasfraude 8,3 miljoen euro en als gevolg van creditcardfraude 3,3 miljoen euro.2 Deze cijfers kunnen worden afgezet tegen het aantal betalingen en betaalpassen. In Nederland waren er in 2015 circa 26,2 miljoen betaalpassen en 6,2 miljoen creditcards in omloop. Met de betaalpas werd in 2015 3,2 miljard keer voor in totaal 92,5 miljard euro afgerekend. Met de creditcard was dit 45 miljoen keer voor in totaal 5 miljard euro.3
In antwoord op eerdere vragen2 stelde u dat u geen inzicht had in het percentage van fraudegevallen waarbij de bank de schade heeft gecompenseerd en het percentage van nog lopende zaken, terwijl de Consumentenbond nu stelt dat in 30% van de gevallen de bank niet of nauwelijks vergoedde; kunt u deze cijfers bevestigen?
Ik beschik niet over cijfers die inzichtelijk maken welk deel van de opgetreden fraudeschade als gevolg van betaalpas- en creditcardfraude de banken aan de gedupeerden hebben vergoed. Ik ga ervan uit dat banken de schade door betaalpas- en creditcardfraude vrijwel altijd aan hun gedupeerde klanten vergoeden. Ik baseer dit op een analyse van de geschillen waarover het Klachtinstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) de afgelopen jaren uitspraak heeft gedaan5. In een periode van viereneenhalf jaar (van januari 2012 tot en met medio juni 2016) heeft het Kifid zich relatief weinig hoeven uitspreken in geschillen waar betaalpasfraude (circa 70 geschillen) of creditcardfraude (circa 15 geschillen) een rol speelde. In circa driekwart van deze geschillen wees het Kifid de claim van de consument op de bank volledig af, omdat Kifid van mening was dat hierbij sprake was van grove nalatigheid of opzettelijk handelen van de betreffende consumenten.
Deelt u de mening dat die 30% een veel te hoog percentage is, temeer daar banken beweren dat zij alleen bij uitzondering en bij grove nalatigheid niet vergoeden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ingaan op de voorbeelden uit het artikel, en dan met name of u in die gevallen sprake acht van grove nalatigheid? Waarom krijgt niet iedereen die niet grof nalatig handelde of opzettelijk fraude pleegde gewoon zijn of haar geld terug? Hoe kan het dat van een oude mevrouw werd verwacht dat zij regelmatig haar rekeningsaldo bekijkt? Wordt er niet teveel voorbijgegaan aan mensen die nog helemaal digitaal kunnen of willen bankieren?
Of er bij de in het artikel geschetste voorbeelden sprake was van grove nalatigheid is niet aan mij om te bepalen maar kan bij geschillen uiteindelijk worden voorgelegd aan de rechter. Ik deel de mening dat iedereen die naar eer en geweten handelt erop moet kunnen vertrouwen dat geld op de bankrekening veilig is en dat het risico van diefstal niet op mensen moet worden afgewenteld. Dit is ook wettelijk zo geregeld via de Europese richtlijn betaaldiensten (PSD)6.
De PSD, die in Nederland in het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op het financieel toezicht (Wft) is geïmplementeerd, schrijft voor dat betaaldienstverleners in beginsel verplicht zijn om de schade te dragen van ongeautoriseerd gebruik van een betaalinstrument. Als de niet-toegestane betaaltransacties voortvloeien uit het gebruik van een verloren of gestolen betaalinstrument, heeft de betaler een eigen risico van 150 euro (artikel 7:528 BW). Vanaf 13 januari 2018 wordt dit eigen risico, als gevolg van de implementatie van de herziene Europese richtlijn betaaldiensten (PSD2)7 naar beneden bijgesteld naar 50 euro. Het eigen risico geldt in beginsel ook voor de situatie waarin de niet-toegestane betaaltransactie plaatsvindt doordat een klant onzorgvuldig is omgesprongen met de persoonlijke codes die nodig zijn om het betaalinstrument te kunnen gebruiken (artikel 7:529, lid 1 en 3, BW). Verder is relevant dat de (veiligheids)voorwaarden die banken en betaalinstellingen aan hun klanten stellen niet onredelijk bezwarend mogen zijn (artikel 6:233 BW).
Wanneer de betaler zelf fraudeert of grof nalatig is, moet hij het verlies volledig zelf dragen (artikel 7:529, lid 2, BW). Deze regel is in lijn met het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. Ook van een klant mag worden verwacht dat hij op een verantwoordelijke manier met zijn betaalinstrumenten en persoonlijke veiligheidscodes om gaat. Zo komt het bijvoorbeeld nog steeds wel eens voor dat pashouders hun betaalpas en/of creditcard op een plek samen met de bijbehorende pincode bewaren. De banken en Betaalvereniging continueren de eerdergenoemde publiekscampagne Veilig Bankieren. Dit om consumenten nog weerbaarder te maken – en te houden – tegen verschillende vormen van betaalfraude.
De bewijslast dat een klant opzettelijk of met grove nalatigheid zou hebben gehandeld, ligt bij de bank (artikel 7:527 BW). Banken beoordelen op grond van de specifieke omstandigheden, naar redelijkheid en billijkheid of zij menen dat de klant al dan niet grof nalatig zou hebben gehandeld. Indien dit het geval is, zijn banken niet wettelijk verplicht om de schade aan hem te vergoeden. Vergoedt een bank desalniettemin uit coulance alsnog de gehele of gedeeltelijke schade, dan is dit een eigen en vrijwillige keuze van de bank in kwestie. Als de bank het standpunt van de consument – volgens laatstgenoemde ten onrechte – afwijst, dan kan de consument het geschil voorleggen aan het Kifid voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting, of aan de rechter.
In 83% van de gevallen wijst het Kifid schadeclaims af; al eerder werd gesignaleerd dat grote waarde werd gehecht aan de veiligheidsregels die door de banken zijn opgesteld, terwijl wettelijk het vereiste van grove nalatigheid of opzet doorslaggevend is; heeft u hierin een verandering waargenomen in de jurisprudentie van het Kifid en heeft u in de afgelopen twee jaar een gedragsverandering bij de banken waargenomen?
Betaalvereniging Nederland en de Consumentenbond zijn enkele jaren geleden, mede op mijn aandringen, uniforme veiligheidsregels overeengekomen voor elektronisch bankieren en betalen.8 Consumenten die het slachtoffer zijn van fraude waarbij er zonder toestemming geld van hun rekening is gehaald, kunnen er zeker van zijn dat zij de schade vergoed krijgen als zij de uniforme veiligheidsregels hebben nageleefd.
In mijn antwoorden op Kamervragen9 van de heer Nijboer uit 2012 gaf ik aan een tendens waar te nemen dat banken kritischer keken of er bij gedupeerde klanten sprake is van opzet of grove nalatigheid. Ik heb sindsdien geen aanwijzingen waargenomen dat deze tendens ertoe heeft geleid dat banken minder vaak de opgetreden betaalfraudeschade zouden hebben vergoed.
Deelt u de mening dat iedereen die naar eer en geweten handelt erop moet kunnen vertrouwen dat geld op de bankrekening veilig is en dat het risico van beroofd worden door gewiekste criminelen niet op mensen moet worden afgewenteld?
Graag verwijs ik u naar mijn beantwoording bij vraag 5.
Deelt u de mening dat geld binnen een maand op de rekening moet zijn gestort door banken? In welke mate gebeurt dit momenteel?
De door de heer Nijboer genoemde termijn van één maand, waarbinnen de bank het ontvreemde bedrag op de rekening zou moeten terugstorten, komt mij niet onredelijk voor, mits er geen sprake is van opzettelijk (fraudeleus) of grof nalatig handelen van de consument. Ik merk hierbij op de herziene Europese richtlijn betaaldiensten (PSD2), die uiterlijk op 13 januari 2018 in de Nederlandse wetgeving moet zijn verwerkt, de termijn waarbinnen de betalingsdienstaanbieder van de betaler een niet-toegestane betalingstransactie terug moet betalen aan de gedupeerde, nader specificeert dan ten opzichte van de oorspronkelijke richtlijn (PSD). De betaaldienstverlener dient uiterlijk de eerstvolgende werkdag het bedrag aan de betaler te hebben terugbetaald, nadat de betaaldienstverlener de niet-toegestane transactie heeft ontdekt of daarop is geattendeerd. Tenzij de betaaldienstverlener van de betaler redelijke gronden heeft om fraude te vermoeden.
Het bericht Jumbo haalt sigaretten uit het zicht |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Jumbo haalt sigaretten uit het zicht, maar heeft dat zin»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat de rookwaar bij Jumbo achter deuren van matglas komt te liggen, waarop met grote letters «tabak» te lezen valt?
Ik omarm initiatieven van verkooppunten die tabaksproducten niet langer in het zicht plaatsen. Tegelijkertijd blijven de regels voor reclame van toepassing. Voorop staat namelijk dat er geen ongeoorloofde reclame plaatsvindt. Als dat wordt geborgd, kan het positieve resultaat van een display ban worden gehaald.
De NVWA houdt er toezicht op dat de presentatie van tabakswaren niet tot ongeoorloofde reclame leidt. Ik wacht het onderzoek van de NVWA naar de klacht af.
Wat is uw mening over de reden («De verpakkingen op sigarettenpakjes veranderen. Daar komen afschrikwekkende plaatjes op. Dus we zaten er mee in onze maag dat de klant geconfronteerd wordt met een muur van afschrikwekkende plaatjes, want we hebben veel tabaksproducten. Vandaar deze deuren») van Jumbo volgens Ed van de Weerd, commercieel directeur van Jumbo, om over te gaan tot matglazen deuren?
Ik moedig supermarkten en andere verkooppunten aan om een display ban in te voeren, omdat we daarmee jongeren kunnen beschermen. Ik vind het positief dat Jumbo haar verantwoordelijkheid neemt en in zeer korte tijd in alle Jumbo winkels tabak uit het zicht haalt. Ik verwacht dat dit initiatief andere verstrekkers ook stimuleert tot stappen, zolang dit maar gebeurt binnen de regels uit de Tabaks- en rookwarenwet. De reden waarom Jumbo tot het afschermen van tabakswaren is gekomen, is aan Jumbo.
Kent u het onderzoek «Impact on smoking of England's 2012 partial tobacco point of sale display ban: a repeated cross-sectional national study»2, waaruit blijkt dat afdekken zinvol is? Is het afdekken van rookwaar met matglas even effectief als het volledig uit het zicht halen van rookwaar, zoals naar voren komt uit dit onderzoek? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, deelt u de mening dat deze vorm van afdekken van de rookwaar met matglas er in de meest ongunstige situatie er toe kan leiden dat het beoogde effect van de nieuwe verpakkingsmaatregels wordt ondermijnd, en gelijktijdig de voordelen van een afgedekte display, zoals vermeld in het onderzoek, niet worden behaald?
De supermarkten hebben tot 1 juli de tijd gekregen om met een convenant te komen. Ik ben me ervan bewust dat er meerdere factoren een rol spelen om een convenant te sluiten, zoals de juridische houdbaarheid en het creëren van een gelijk speelveld met andere verkooppunten. Dit neemt niet weg dat ik ervan uitga dat supermarkten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en zich zullen inzetten voor een convenant waarin ze afspreken dat ze tabakswaren niet langer in het zicht zullen plaatsten. Dit betekent dat kleuren noch contouren van tabakswaren zichtbaar zijn. Pas dan wordt een displayban bereikt.
Het maakt dan ook niet uit met welk instrument het verkooppunt de tabakswaren afschermt, zolang maar aan die voorwaarden wordt voldaan. Ik heb bij de Jumbo gezien dat dit ook kan lukken met matglas, waardoor het positieve resultaat uit het onderzoek «Impact on smoking of England's 2012 partial tobacco point of sale display ban: a repeated cross-sectional national study» mogelijk blijft.
Wat is uw mening over het feit dat «tabak» in grote letters bij Jumbo op deuren van matglas staat? Vindt u het wenselijk indien «tabak» op de deuren staat om de consument aan te spreken, dan wel de consument eraan te herinneren dat er ook rookwaar gekocht kan worden? Wat is uw mening over de bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit ingediende klacht dat de deuren van matglas voor de rookwaar met daarop in grote letters «tabak» bij Jumbo een overtreding van het reclameverbod uit de Rookwarenwet is?
Zie antwoord vraag 2.
Ondermijnt de tekst en de grootte daarvan op het matglas de positieve resultaten die te behalen zijn met een afgedekte display, zoals vermeld in het onderzoek «Impact on smoking of England's 2012 partial tobacco point of sale display ban: a repeated cross-sectional national study»? Zo ja, bent u van mening dat het afdekken van een display zonder vermelding van de achterliggende rookwaar de juiste vorm van afdekken is? Zo nee, waar blijkt dit uit?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat voor 1 juli a.s. het convenant over een displayban voor rookwaar wordt gesloten conform de motie Volp/Dik-Faber3 en de motie Volp4? Zo ja, met welke minimum voorwaarden bent u tevreden? Zo nee, waarom niet? Wanneer wordt het convenant wel gesloten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bezoek van een antisemitische geweldsimam |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Sheikhwatch. Genocidale haat-Pakistaan spreekt in NL?1
Ja.
Klopt het dat de virulente antisemiet Muhammad Raza Saqib Mustafai, die stelt dat alle problemen op aarde veroorzaakt worden door de joden en dat de joden uitgeroeid dienen te worden om wereldvrede te bewerkstelligen, in Nederland zal preken? Zo ja, op welke specifieke locatie?
In 2016 heeft betrokkene een tour door Europa gemaakt. Ik heb geen bevestiging dat betrokkene als onderdeel van deze reis door Europa in Nederland heeft gepredikt of zal gaan prediken.
Waarom is deze geweldsprediker de toegang tot ons land niet ontzegd?
Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken. Indien het komt tot een uitnodiging van een visumplichtige derdelander die oproept tot haat en geweld heeft de rijkoverheid de mogelijkheid om vreemdelingrechtelijke instrumenten in te zetten, bijvoorbeeld het weigeren of intrekken van een visum of een vreemdeling signaleren ter fine weigering toegang. Iedere casus wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
Bent u bereid de organisatie die deze geweldsprediker heeft uitgenodigd om naar Nederland te komen te laten ontbinden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op grond van Art. 2:20 BW heeft de rechtbank de bevoegdheid een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Indien het Openbaar Ministerie daartoe aanleiding ziet kan het een verzoek hiertoe doen.
Ziet u inmiddels in dat het constant binnenlaten van dit soort geweldspredikers een gevaar vormt voor de openbare orde en de integratie maximaal tegengaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is van mening dat een effectieve aanpak van predikers die oproepen tot haat of geweld zeer van belang is. Daarnaast schetst het kabinet in haar beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek»2 een beleid langs drie sporen ten aanzien van problematische gedragingen van organisaties of personen die de democratische rechtsorde ondermijnen of de sociale stabiliteit aantasten. In die aanpak is ook aandacht voor het vergroten van het bewustzijn bij islamitische gemeenschappen, waaronder salafistische, van de maatschappelijke en politieke context waarin zij opereren en functioneren.
In hoeverre begrijpt u dat alle actieplannen van het kabinet om radicalisering en antisemitisme tegen te gaan nutteloos zijn zolang u toestaat dat de gewelddadige boodschap van het extremisme wortel kan schieten?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom geeft u geen uitvoering aan de motie-Bontes om geweldspredikers te allen tijde te weren?2
De stappen die worden ondernomen bij het weren van predikers die oproepen tot haat en geweld en daarmee een bedreiging vormen voor de openbare orde, zoals beschreven in het antwoord op vraag drie, beschouw ik als een zorgvuldige uitvoering van het geschetste beleid, dat tevens aansluit bij de motie Bontes.
Het bericht ‘Schikking over derivaten stuit op onwil banken’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Schikking over derivaten stuit op onwil banken»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de voorgestelde oplossing van de commissie? Zo ja, weet u of de genoemde afkoopsommen voor ING, ABN Amro en Rabobank van respectievelijk 300 miljoen euro, 800 miljoen euro en bijna twee miljard euro kloppen? Weet u hoe hoog de geschatte afkoopsommen voor andere betrokken banken zijn?
Begin maart jl. heb ik de heren Schimmelpenninck, Knüppe en Kocken als onafhankelijke deskundigen aangesteld om een uniform herstelkader op te stellen en overeen te komen met de banken. Het herstelkader zal voorschrijven hoe de herbeoordelingen moeten worden uitgevoerd en welke herstelacties banken in specifieke situaties moeten uitvoeren. De drie deskundigen voeren hiervoor gesprekken met zowel de banken als met vertegenwoordigers van het MKB. Concrete voorstellen zijn niet met mij gedeeld. Ik kan derhalve niet reageren op de bedragen zoals genoemd. De verwachting van de onafhankelijke deskundigen is dat zij het herstelkader uiterlijk volgende week zullen vaststellen. Op dat moment zullen zij mij hierover informeren.
Klopt het dat de commissie voorstelt om de schade collectief af te wikkelen in plaats van elk geval opnieuw te bekijken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een aantal Nederlandse banken dreigt om de door de commissie voorgestelde oplossing in de rentederivaten affaire af te wijzen? Zo ja, om welke banken gaat het?
Banken hebben aangegeven nog in gesprek te zijn met de onafhankelijk deskundigen.
Wat vindt u van de uitspraak van de bestuursvoorzitter van ABN Amro dat hij het advies van de commissie als «niet bindend» beschouwt? Wat vindt u van deze houding? Deelt u de mening van de leden van de PvdA-fractie dat, gezien de ernst van deze affaire en de schade die is geleden door ondernemers, de betrokken banken aan het voorstel van de commissie moeten meewerken?
De banken hebben zich gecommitteerd aan een traject waarin een uniform herstelkader wordt overeengekomen. Ook Deutsche Bank heeft zich na gesprekken met de deskundigen hieraan gecommitteerd. Op dit moment zijn de onafhankelijke deskundigen nog bezig met opstellen van dit herstelkader. Hierbij spreken zij in onafhankelijkheid met de banken en belangenbehartigers van het MKB. Dit traject is nog gaande. Het is mogelijk dat een bank zich uiteindelijk niet committeert aan het uitvoeren van het herstelkader. Ik acht dit echter zeer onwenselijk. Het is in ieders belang dat er passende oplossingen worden gevonden voor de gedupeerde MKB-ondernemingen.
Welke mogelijke vervolgstappen overweegt u om ervoor te zorgen dat de banken zich aan het voorstel van de commissie houden?
Zie antwoord vraag 5.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) nam stevig positie in de slechte afhandeling door banken van de verkochte derivaten; wat is het oordeel en de rol van de AFM over de houding van de banken? Heeft de AFM voldoende bevoegdheden om de banken te dwingen tot fatsoenlijk gedrag en redelijke compensatie voor schade van ondernemers?
Als gedragstoezichthouder ziet de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toe op de naleving van zorgplichtvereisten die uit de Wet Financieel Toezicht (Wft) volgen. In het rentederivatendossier heeft de AFM wegens het niet nakomen van die verplichtingen in 2015 ook een boete opgelegd. In juli 2014 heeft zij de banken opgeroepen een herbeoordeling van de derivatendossiers uit te voeren en waar nodig passende oplossingen te bieden. In december 2015 heeft de AFM geconstateerd dat er onjuistheden en onvolledigheden zaten in de herbeoordelingen van de betrokken banken. De AFM heeft geen wettelijke mogelijkheid om herstel van schade door de banken af te dwingen. Om deze reden heeft de AFM mij op 1 maart 2016 geadviseerd onafhankelijke deskundigen aan te stellen om een herstelkader met de banken overeen te komen. De deskundigen stellen het herstelkader in onafhankelijkheid op. De banken hebben aangegeven daar waar fouten zijn gemaakt in de herbeoordeling en klanten niet op juiste wijze zijn gecompenseerd, ervoor te zorgen dat klanten op juiste wijze worden gecompenseerd. De AFM acht het met mij van groot belang dat klanten worden gecompenseerd voor geleden schade en gaat er dan ook vanuit dat de banken zich aan het herstelkader committeren.
De risico’s op privacyproblemen en identiteitsfraude door de verspreiding van het Burger Servicenummer (BSN) bij paspoortkopieën en door de koppeling aan het BTW-nummer |
|
Mei Li Vos (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kevin Goes liet zijn paspoort kopiëren en had ineens twee huurhuizen»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op vragen over het bericht «BTW-nummer moet wel op website, ook voor de zzp’er»?2
Ja.
Ziet u de grote risico’s voor identiteitsfraude door vermelding van het Burger Servicenummer (BSN) in het paspoort? Zo ja, hoe kan, anders dan het advies om het BSN door te halen bij afgifte van een kopie van het paspoort, identiteitsfraude worden voorkomen?
Het vermelden van het Burger Servicenummer (BSN) op reisdocumenten draagt geen grotere risico’s mee dan het vermelden van de andere persoonsgegevens op reisdocumenten. Risico’s voor identiteitsfraude liggen hoofdzakelijk in het combineren van het BSN met andere persoonsgegevens uit andere bronnen. Meldingen van identiteitsfraude op dit terrein gaan over situaties waarin het BSN samen is gebruikt met andere gegevens en documenten, zoals een werkgeversverklaring of bankafschrift. Het onleesbaar maken van het BSN op een kopie van een reisdocument zorgt ervoor dat de beschikbare gegevens onvolledig zijn en zo minder gevoelig voor fraude. Daarnaast kan de burger ook andere gegevens onleesbaar maken wanneer deze niet noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor de gegevens van een reisdocument worden gebruikt. Identiteitsfraude kan voorkomen worden door zorgvuldig te handelen waar een combinatie van gegevens afkomstig van het reisdocument en andere bronnen wordt gebruikt. Het als borg afgeven van een reisdocument moet in elk geval worden voorkomen.
Met oog daarop zal op korte termijn een gesprek plaatsvinden met de ANWB en brancheorganisaties in de horeca- en recreatiesector. Doel van dit gesprek is te bereiken dat organisaties die daar geen verplichting of bevoegdheid voor hebben burgers niet langer vragen om hun identiteitsgegevens achter te laten.
Binnenkort start bovendien weer een voorlichtingscampagne over identiteitsfraude als gevolg van het kopiëren van paspoorten en identiteitsbewijzen, om het bewustzijn bij burgers over het zorgvuldig omgaan met hun identiteitsgegevens – en bewijzen verder te versterken.
Deelt u de mening dat, gezien het toenemende aantal zelfstandigen, het risico op identiteitsfraude en privacyschending toeneemt, omdat voor zelfstandigen gekozen is voor koppeling van het BSN aan het BTW-nummer en zij verplicht zijn het BTW-nummer openbaar te maken? Zo ja, welke consequenties trekt u daaruit?
Bij de Belastingdienst zijn geen gevallen bekend waarbij identiteitsfraude het directe gevolg is van de koppeling tussen BTW-nummer en BSN en verplichte vermelding van dit nummer op documenten. Het lijkt in dat licht ook niet reëel om een relatie te leggen tussen toename van het aantal zelfstandigen en het risico op identiteitsfraude op basis van het BTW-nummer.
Waarom hanteert de Belastingdienst een BTW-nummer dat gekoppeld is aan het BSN, terwijl dat in strijd is met art. 24 Wet bescherming persoonsgegevens en dus geen wettelijke basis heeft?3
Artikel 10 Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) bepaalt dat overheidsorganen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik kunnen maken van het burgerservicenummer. Een van de taken van de Belastingdienst is het heffen van omzetbelasting. Om ondernemers te identificeren ten behoeve van het uitvoeren van deze taak kan dus het BSN worden gebruikt. De Belastingdienst doet dat voor de ondernemers die als natuurlijke persoon hun onderneming drijven.
De Wabb staat er niet aan in de weg dat aan het BSN elementen worden toegevoegd, bijvoorbeeld voor de bruikbaarheid van het nummer in systemen, of voor het voldoen aan Europeesrechtelijke verplichtingen, in geval van het BTW-identificatienummer het voldoen aan de specificatie van dat nummer in de BTW-richtlijn 2006 (zie artikel 214 en 215 van Richtlijn 2006/112/EG (PbEU 2006, L347)).
Het BTW-identificatienummer voldoet in dit licht ook aan de eisen in artikel 24 Wet bescherming persoonsgegevens, in de zin dat het een nummer is dat bij de Wet op de omzetbelasting is voorgeschreven en door de Belastingdienst voor bij die wet voorgeschreven doeleinden wordt gebruikt.
Deelt u de mening dat het praktische belang van de Belastingdienst niet opweegt tegen de omvangrijke privacyproblemen die voortvloeien uit de koppeling van het BSN aan het BTW-nummer? Zo ja, welke maatregelen treft u? Zo nee, bent u bereid zelfstandigen die te maken krijgen met identiteitsfraude of privacyproblemen te compenseren?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zijn bij de Belastingdienst geen gevallen bekend van identiteitsfraude die direct gerelateerd zijn aan het feit dat het BTW-nummer gebaseerd is op het BSN. Van een omvangrijk privacyprobleem lijkt dan ook geen sprake. Ik ben in dat licht van mening dat de praktische onmogelijkheid van het vervangen van het BTW-nummer van zelfstandigen opweegt tegen hun belangen uit oogpunt van gegevensbescherming.
Indien zich onverhoopt gevallen mochten voordoen waarin mensen aantoonbaar schade leiden als direct gevolg van de koppeling tussen BSN en BTW-nummer én de verplichting om het BTW-nummer te vermelden op documenten, ben ik bereid te onderzoeken of zij voor eventueel geleden nadeel kunnen worden gecompenseerd.
Het wel produceren van rapporten maar niet repareren van de schade |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het Centrum Veilig Wonen (CVW), die wel rapporten produceren, maar de schade niet repareren?1
Ja.
Is het waar dat er voor 25.000 euro aan rapporten is geproduceerd, terwijl de informatie over het desbetreffende huis al voorhanden was?
Het past mij als Minister niet om uitgebreid in te gaan op de details van een individueel schadegeval. Wel kan ik u mededelen dat in deze zaak inmiddels overeenstemming is bereikt waardoor de herstelwerkzaamheden van start kunnen gaan. Verder merk ik in algemene zin op dat het CVW, naar aanleiding van signalen uit de regio, werkt aan verbetering van de werkwijze, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan verbetering van de communicatie.
Is het waar dat dit bedrag hoger is dan de daadwerkelijke schade?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de NAM, het CVW en Arcadis zelden of nooit terugbellen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunt u of de Nationaal Coördinator Groningen ervoor zorgen dat voor dit soort reparaties sneller groen licht wordt gegeven?
De gemiddelde tijd die schadeafhandeling in beslag neemt is sinds de oprichting van het CVW al sterk teruggedrongen. De snelheid waarmee een specifieke schademelding kan worden afgehandeld is echter mede afhankelijk van de complexiteit van de herstelwerkzaamheden.
Het bericht dat de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (VN) is gechanteerd door Saudi-Arabië |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Saudi-Arabië chanteerde VN-chef om zwarte lijst»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen in het Children and Armed Conflict report2, maar ook in eerdere rapporten zoals die van het UN Panel of Experts on Yemen van 22 januari3 en in onderzoeken van organisaties als Amnesty4, dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië verantwoordelijk is voor een groot gedeelte van de kinderslachtoffers in Jemen, onder meer door het bombarderen van scholen en ziekenhuizen?
Het kabinet vindt de bevindingen in de aangehaalde rapporten zeer verontrustend. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van de gevolgen die de oorlogvoering in Jemen, door zowel de door Saoedi-Arabië geleide coalitie als de Houthi/Saleh alliantie, heeft voor kinderen en beschermde burgerobjecten, zoals scholen en ziekenhuizen.
Deelt u de mening dat het in het licht van bovengenoemde bevindingen onvoorstelbaar is dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië wordt geschrapt uit de lijst van kinderrechtenschenders? Zo nee, waarom niet?
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) publiceert jaarlijks een rapport over de wereldwijde situatie rondom kinderen in gewapend conflict. De Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN voor Kinderen en Gewapend Conflict, Leila Zerrougui, stelt dit rapport op, op basis van haar onafhankelijke mandaat. Bij het rapport wordt een «zwarte lijst» als annex opgenomen, waarin landen en organisaties genoemd worden die volgens de VN ernstige schendingen begaan tegen kinderen in gewapend conflict.
Dit jaar is de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië opgenomen in de zwarte lijst behorend bij het definitieve, door de SGVN vastgestelde rapport, vanwege de daarin geschetste gevolgen die de luchtbombardementen in Jemen voor kinderen hebben. Na publicatie van het rapport is de coalitie alsnog van deze zwarte lijst verwijderd, hangende een nader feitenonderzoek.
De SGVN noemde het uitvoeren van onafhankelijk onderzoek een vanzelfsprekend en noodzakelijk onderdeel van het werk van de VN en noemde het «onaanvaardbaar» dat lidstaten hierop buitensporige politieke druk uitoefenen.
Het kabinet onderschrijft deze uitspraken van de SGVN en keurt elke politieke druk van landen om niet opgenomen te worden in de zwarte lijst af. Dit soort situaties ondermijnt de geloofwaardigheid van de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN en de neutraliteit van de VN. Het kabinet benadrukt het belang van onafhankelijke informatievergaring en rapportage over schendingen begaan tegen kinderen in conflictsituaties. Het onafhankelijke mandaat van de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN, op basis waarvan het rapport wordt opgesteld, is noodzakelijk om tot deze informatievergaring en rapportage te komen.
Het kabinet overlegt binnen de EU en met partners binnen de Group of Friends on Children and Armed Conflict op welke wijze gezamenlijk op deze situatie te reageren en publiekelijk steun uit te spreken voor het onafhankelijke mandaat van de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië is geschrapt uit de lijst van kinderrechtenschenders na politieke druk vanuit Saudi-Arabië en haar bondgenoten? Kunt u bevestigen dat dit het geval is? Zo nee, kunt u aangeven wat dan de reden is van de schrapping?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het buitengewoon slecht is voor de geloofwaardigheid van de VN dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië is geschrapt van de lijst, en zeker wanneer dit inderdaad het resultaat is van politieke chantage? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om, dan wel namens Nederland dan wel in uw rol als EU-voorzitter, bij de VN te benadrukken dat schrapping van de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië uit de lijst met kinderrechtenschenders onacceptabel is, en te pleiten voor handhaving van de oorspronkelijke lijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het bericht «Ophoping kernafval Petten door falende apparatuur»,1 waarin een klokkenluider zich uitspreekt over de falende apparatuur waardoor de radioactieve inhoud van de vaten nucleair afval die staan opgeslagen in Petten niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, en het bericht «De onverwachte drone-aanval op Petten»?2
Ja.
Klopt het dat de ontworpen installatie in juni 2013 is geïnstalleerd en nog nooit goed heeft gewerkt? Hoeveel is er inmiddels geïnvesteerd in deze apparatuur en hoeveel kost het als er zou worden besloten tot aanschaf van een nieuw systeem?
NRG heeft in 2012 besloten om de bestaande VINISH-installatie aan te passen en deze geschikt te maken voor het karakteriseren van hoogactief afval, alphahoudend afval en splijtstofafval. In juli 2015 leek de VINISH-installatie technisch gereed voor gebruik maar de nauwkeurigheid van de metingen voldeed nog niet aan de eisen van NRG en COVRA voor het sorteren van het radioactieve afval.
In totaal heeft NRG één a twee miljoen euro geïnvesteerd in de modernisering van de bestaande VINISH-installatie en het bouwen van een tweede VINISH-installatie.
Het is niet bekend wat de ontwikkeling en aanschaf van een nieuw systeem kost.
Kunt u aangeven of de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) op de hoogte was van het feit dat de apparatuur en de software waarmee de radioactieve inhoud van de in Petten opgeslagen vaten nucleair afval gemeten moet worden op dit moment niet voldoen aan de moderne eisen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien de ANVS hiervan op de hoogte was, hoe lang is dit reeds bij deze inspectiedienst bekend en welke actie heeft deze hierop genomen richting de exploitant van de kernreactor, de Nuclear Research and consultancy Group (NRG)?
De ANVS is sinds het voorjaar 2015 op de hoogte van het feit dat de nauwkeurigheid van de VINISH-installatie op dat moment niet voldoende was om de met COVRA afgesproken karakterisering te realiseren. De ANVS heeft maandelijks overleg met NRG over de voortgang van het project en hieruit is gebleken dat het gereedkomen van de VINSH-installatie nog niet op het kritieke tijdspad ligt van het project.
Waarom heeft u hier voorts geen melding van gemaakt in het Algemeen overleg Nucleaire veiligheid d.d. 24 mei 2016, toen door meerdere woordvoerders grote zorgen werden geuit omtrent de veiligheid van de in Petten opgeslagen vaten, de inhoud daarvan en de plannen die er zijn om te komen tot de adequate verwerking en afvoer van deze vaten, terwijl u de Kamer wel kon verzekeren dat de veiligheid van de installaties in Petten op orde is en de veiligheid van de installatie voor u de hoogste prioriteit heeft?
Ik heb niet apart melding gemaakt van de problemen met de VINISH-installatie omdat het niet optimaal functioneren van deze installatie op dit moment niet op het kritieke tijdspad ligt.
Wel heb ik op basis van de informatie van de ANVS, aangegeven dat het afval veilig is opgeslagen in de pluggenloods en dat er binnen het project geen sprake was van ontwikkelingen waardoor de veiligheid in het geding zou zijn en dat de veiligheid van de installatie voor mij de hoogste prioriteit heeft en dat deze verzekerd is.
Kunt u aangeven wat de gevolgen kunnen zijn van het niet precies kunnen meten van wat er in de vaten nucleair afval zit op de veiligheid van de opslag van nucleair afval in Petten en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom dit daar geen gevolgen voor zou hebben? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De VINISH-installatie is van belang voor de karakterisering van het afval, dat wil zeggen de vaststelling van welke radioactieve stoffen zich erin bevinden. De COVRA accepteert alleen afval als een zeer nauwkeurige karakterisering van het afval heeft plaatsgevonden. Zo lang de VINISH-installatie niet voldoende nauwkeurig functioneert, kan het afval niet afgevoerd worden naar de COVRA en blijft het veilig opgeslagen in Petten in de pluggenloods.
NRG zoekt naar een oplossing voor de gesignaleerde problemen. Voorlopig kan het meest tijdsintensieve deel van het werk doorgaan. Dit betreft het uitsorteren van het afval naar laag, laag middelactief en hoog middelactief afval in de zogenoemde hotcells. Om het tijdpad tot aan 2022 te halen is het noodzakelijk dat de problemen met de VINISH-installatie op een termijn van enkele maanden (eind 2016) worden opgelost.
Kunt u zich herinneren dat op de eerder (in het algemeen overleg) gestelde vraag over hoe de ANVS weet wat er in de vaten zit u heel precies kon antwoorden dat er sprake zou zijn van 1647 vaten historisch afval, en dat uit een audit uit 2015 was gebleken dat 500 van deze vaten mogelijk alphahoudend zijn? Zo ja, kunt u nogmaals aangeven hoe u zich er zeker van kunt stellen dat de ANVS inderdaad weet wat er precies in deze vaten zit nu blijkt dat al langer bekend was dat de apparatuur waarmee dit gemeten wordt niet betrouwbaar is? Kunt u voorts aangeven wat er nu precies in welk aantal vaten zit?
Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven is het aantal vaten bekend (1647), en ook dat ongeveer 500 daarvan mogelijk alphahoudend afval bevatten. Deze informatie is afkomstig uit de inventarisatie die in 2012 door NRG is afgerond en waarover de ANVS beschikt. Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van administratiegegevens over de herkomst van het afval en metingen met de nog niet gemoderniseerde VINISH-installatie, die voor dit doel wel de benodigde nauwkeurigheid had.
Om de precieze inhoud van de vaten vast te kunnen stellen en dus om te bepalen welke radioactieve stoffen er in de afvalvaten zitten, is sortering van het afval in de hotcells en een nauwkeurige meting noodzakelijk. De hierbij beoogde nauwkeurigheid wordt thans met de VINISH-installatie nog niet gehaald.
Nu kan dus nog niet gezegd worden wat er precies in welke vaten zit. Pas na de sortering van het afval in de hotcells en karakterisering met een goed werkende VINISH-installatie zal bekend zijn wat de inhoud is van de vaten die naar de COVRA afgevoerd worden.
Kunt u aangeven welke actie de NRG sindsdien ondernomen heeft om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit bestaat deze actie en bent u van mening dat NRG adequaat en binnen een acceptabele tijdsspanne heeft gehandeld?
NRG is sinds 2013 bezig met verbeteringen en aanpassingen aan de VINISH-installatie zodat deze geschikt wordt voor de karakterisering van het afval ten behoeve van de afvoer naar de COVRA. In het RAP-maandrapport van NRG dat eind mei 2016 aan de ANVS is gestuurd, geeft NRG aan dat er momenteel prioriteit gegeven wordt aan een «goed» werkende VINISH-installatie. De status en de verbeterpunten van de VINISH-installatie worden in kaart gebracht door alle beschikbare NRG -experts.
Voor de beantwoording van de vraag of NRG adequaat heeft gehandeld verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Is er wat u betreft aanvullende actie nodig van de kant van de inspectie en/of de NRG om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo ja, waaruit bestaat deze actie? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het project ligt bij de vergunninghouder, te weten NRG. De ANVS houdt de vinger aan de pols door maandelijks overleg en het houden van inspecties op de locatie. Tot dusver is de conclusie dat NRG binnen zijn mogelijkheden voldoende prioriteit aan dit project geeft (zie ook antwoord op vraag 11).
Deelt u de mening dat de nieuwe informatie die hierboven gevraagd wordt relevant is voor de Kamer om deze in staat te stellen een goede inschatting te kunnen maken over de vraag die in het eerdergenoemde debat voorlag, namelijk of de verwerking, opslag en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen wel adequaat zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor zowel uw Kamer als voor mij is de nucleaire veiligheid van groot belang. Binnen het project dat nu loopt om te komen tot de afvoer van het historisch radioactief afval is het belangrijk dat dit op een zorgvuldige wijze gebeurt waarbij de veiligheid voorop staat, tegenslagen binnen het project worden opgelost en het kritieke tijdpad in de gaten wordt gehouden. Indien er ontwikkelingen zijn die een negatieve invloed hebben op de veiligheid en/of het kritieke tijdpad van het project dan zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Welke andere redenen zijn er volgens de NRG voor de opgelopen vertraging van de berging? Zijn deze andere redenen voorafgaand aan het debat van 24 mei 2016 richting uw ministerie gecommuniceerd door de NRG?
Voordat het afval door COVRA wordt geaccepteerd, moet dit, volgens de afspraken tussen COVRA en NRG, worden gesorteerd, gekarakteriseerd en (een deel ervan) worden voorbewerkt. Dit is een zeer complex proces dat geen voorbeelden elders op de wereld kent. Dat betekent dat er speciale apparatuur voor dient te worden ontworpen, speciale transportcontainers en een installatie waar de genoemde voorbewerking kan worden verzorgd. Een dergelijk uniek project is omgeven door vele onzekerheden waarbij een veilige uitvoering steeds voorop dient te staan. Dit is de afgelopen maanden in brieven aan uw Kamer (bijvoorbeeld Kamerstuk 25 422, nr. 126 en Kamerstuk 25 422, nr. 141) aangegeven. Tijdens het debat op 24 mei 2016 heb ik aangegeven dat het een complex project is, waarbij inderdaad de afgelopen jaren meerdere keren vertragingen zijn opgetreden, dat NRG er nu alles aandoet om de voortgang er in te houden en dat voor mij veiligheid gaat boven snelheid.
Volgens NRG heeft ook een aantal andere factoren geleid tot vertraging waardoor de datum van eind 2017 niet wordt gehaald. In het bijzonder heeft het «Return 2 Service» programma, dat eind 2013 is gestart, ingrijpende gevolgen gehad. Hierdoor werden alle nucleaire installaties van NRG tijdelijk uit bedrijf genomen om de technische staat en de veiligheidsaspecten te valideren. Het afvalscheidingsproces is als gevolg hiervan bijna 1 jaar stopgezet geweest. Daarnaast kostten onder andere de reorganisatie bij NRG, de Europese aanbestedingen, de contractovereenkomst met Belgoprocess (die de voorbewerking van een deel van het afval uitvoert) en de oplevering van de speciale Rotabel-container, meer tijd dan eerder voorzien.
Bij de goedkeuring van de nieuwe plannen van aanpak heeft de ANVS kennis genomen van deze redenen. De ANVS heeft geoordeeld dat de nieuwe plannen voldoende zijn onderbouwd, maar ook dat er nog vele onzekerheden in zitten. Aan de goedkeuring van de plannen van aanpak is daarom een aantal voorwaarden verbonden met het oog op de geconstateerde onzekerheden, de veiligheid, de financiële situatie en de overzichtelijkheid. De plannen zijn goedgekeurd tot medio 2017; daarvóór zal NRG inzicht moeten geven in de situatie.
Kunt u gespecificeerd onderbouwen hoe de NRG komt tot minimaal vijf jaar uitstel van de berging van het afval bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA)?
Zie antwoord op vraag 11.
Houdt de COVRA een precieze boekhouding bij van al het aangeboden kernafval, naar soort, stralingsintensiteit, afkomt, aanbieder datum van aanleveren?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de directeur van de COVRA zegt in de gegevens over 1996 en 1997 niet precies te kunnen achterhalen om welk afval het gaat en zegt dat het «waarschijnlijk» om eigen afval gaat?
Op basis van informatie uit de aanvoergegevens, heeft COVRA aan de ANVS meegedeeld dat er in 1996, en mindere mate 1997, meer afval is afgevoerd vanuit Petten naar COVRA dan gebruikelijk was. Het gaat in totaal om ruwweg een gemiddelde jaarafvoer extra vanuit NRG. Deze hogere afvoer betreft waarschijnlijk afval dat in de jaren 1993 en 1994 in Petten is ontstaan. Toen verhuisde COVRA van Petten naar Nieuwdorp in de gemeente Borsele en kon COVRA in Nieuwdorp tijdelijk geen afval aannemen. Dat afval is in de jaren daarna alsnog afgevoerd.
Dit lijkt mij een redelijke verklaring.
Welk «eigen« afval produceerde de COVRA eigenlijk?
In dit geval werd met «eigen afval» bedoeld afval dat in Petten is ontstaan, in 1993 en 1994. Zie ook antwoord op vraag 14.
Kunt u inzicht geven in de precieze hoeveelheden radioactief afval – naar herkomst, soort en datum van aanleveren – die nu aanwezig is bij de COVRA?
Jaarlijks rapporteert COVRA over de in dat jaar ontvangen en de totale hoeveelheden radioactief afval per soort. Daarnaast geeft de afvalinventaris, die uitgevoerd is ten behoeve van het nationaal programma, inzicht in de herkomst, de productie, de opgeslagen hoeveelheden en de verwachtingen naar de toekomst. Zowel de jaarrapportages als de afvalinventaris zijn verkrijgbaar via de website van COVRA(http://www.covra.nl/downloads).
Klopt het dat de lening van 82 miljoen euro (gedeeltelijk) aangewend is om de problemen bij afvalverwerking op te lossen en/of te financieren in plaats van voor het op peil houden van de productie van medische isotopen en wetenschappelijk onderzoek? Was u hiervan op de hoogte en komt hierdoor de productie van medische isotopen in gevaar?
In oktober 2014 heeft het kabinet besloten (Kamerstuk 25 422, nr. 112), na een doorrekening van de business case, om onder voorwaarden een rentedragende lening met een hoofdsom van maximaal € 82 miljoen ter beschikking te stellen aan Energieonderzoek Centrum Nederland en haar dochter de Nuclear Research and consultancy Group (hierna: ECN/NRG). Het krediet is gericht op het dekken van een tijdelijk financieel tekort bij ECN/NRG dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van ECN/NRG, waaronder ook de productie van medische radioisotopen, in gevaar bracht. Het krediet wordt gebruikt voor de totale bedrijfsvoering van ECN/NRG waar het herstelplan voor de Hoge Flux Reactor en het opruimen van het historisch radioactief afval in Petten een integraal onderdeel van zijn. Besteding van het krediet aan het historisch radioactief afval dat in Petten ligt opgeslagen is dan ook conform de opzet van het krediet en brengt de productie van medische isotopen niet in gevaar.
Hoe wordt de lening van 82 miljoen euro terugbetaald?
De voorwaarden waaronder het krediet is verleend zijn vastgelegd in een leningsovereenkomst. Daarin is onder meer een terugbetalingschema vastgelegd waaraan minimaal voldaan dient te worden. Volgens dat terugbetalingschema start de aflossing uiterlijk medio 2018 en dient het gehele krediet inclusief rente uiterlijk medio 2023 geheel afgelost te zijn. Dat is anderhalf jaar voor afloop van de business case (tot eind 2024) die aan het krediet ten grondslag ligt.
Kunt u een financieel overzicht geven met daarin in ieder geval de hieronder staande informatie? 1. Hoeveel er inmiddels is geïnvesteerd in de overbrenging van het afval van de NRG naar de COVRA 2. Hoeveel vaten in dat verband inmiddels zijn verhuisd 3. Hoeveel geld er nog nodig is voor het afronden van deze operatie 4. Hoeveel vaten er nog moeten worden verhuisd
Het Rijk heeft in het verleden bijgedragen aan de voorziening voor de dekking van de kosten voor het afvoer van het radioactief afval in de vorm van leningen en subsidies ter hoogte van € 74,8 miljoen.
Vaten worden niet één op één naar de COVRA overgebracht. De inhoud van de vaten wordt op activiteit gesorteerd, herverpakt en gekarakteriseerd. In Petten lagen in 2013 1647 vaten waarvan er thans 210 zijn gesorteerd.
De sortering van de genoemde 210 vaten heeft geresulteerd in 36 herverpakte vaten met laag radioactief afval die van Petten naar COVRA zijn afgevoerd. De afvoer van het overige herverpakte afval is verder aangehouden in afwachting van oplossing van de problemen met de VINISH-installatie.
Overeenkomstig de raming van ECN/NRG van vorig jaar zal er voor de sortering, herverpakking, eventuele bewerking en afvoer van alle vaten uit de WSF in totaal circa 82,9 mln euro nodig zijn.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag b zitten er thans nog 1437 ongesorteerde vaten in de pluggenloods en een aantal vaten waarin gesorteerd afval zit. Het proces van sortering en herverpaking gaat thans verder. Een deel van deze herverpakte vaten zal, nadat de VINISH-installatie is aangepast, rechtstreeks naar COVRA worden afgevoerd, de rest van de vaten zal eerst naar België gaan voor nadere bewerking.
De overbrenging van het historische afval naar de COVRA maakt deel uit van het radioactive Waste Management Program (RWMP). Het RWMP omvat naast de vaten in de pluggenloods ook nog overig afval dat dient te worden afgevoerd. Het gaat bijvoorbeeld om afval dat ontstaat bij de ontmanteling van de Lage Flux Reactor. De raming van NRG uit 2015 van de resterende kosten voor het RWMP bedroeg 109 miljoen euro. Eerder was al 17 miljoen aan dit programma uitgegeven. De totale kosten van het RWMP zijn 40% hoger dan een eerdere raming uit 2012.
Hoe de huidige raming zich verhoudt tot de oorspronkelijke begroting?
Ik onderschrijf de visie dat er op nationaal niveau overzicht dient te zijn over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid van (de verwerking van) radioactief afval. In Nederland is dit ook het beleid en daarom dient het radioactieve afval op een centrale plek te worden opgeslagen bij COVRA in Zeeland.
Deelt u de mening dat er in Nederland geen enkele onduidelijkheid mag bestaan over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid omtrent (de verwerking van) nucleair afval, te meer aangezien Nederland deze mate van helderheid ook van andere landen verwacht wanneer het gaat over hoe zij omgaan met (de verwerking van) nucleair afval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de onduidelijkheid die er is gerezen zo spoedig mogelijk weg te nemen?
De genoemde signalen zijn mij bekend. De signalen zijn en worden door de ANVS onderzocht. Daarbij heeft de ANVS in haar reguliere toezicht extra aandacht voor de veiligheidscultuur binnen NRG. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Wat is uw reactie op het signaal van de klokkenluider dat er sprake zou zijn van een «angstcultuur» bij de NRG? Bent u op grond van deze nieuwe informatie bereid opnieuw onderzoek te doen naar de vraag of er een angstcultuur heerst bij de NRG?
Ik ben van mening dat binnen een nucleaire installatie een goede veiligheidscultuur onontbeerlijk is. In de afgelopen periode heeft de ANVS, naar aanleiding van signalen over veiligheidscultuur, inspecties uitgevoerd op dit punt en ook voor de komende tijd staan er inspecties gepland. Op verzoek van de ANVS (en conform een voorschrift in de vergunning) zal het IAEA nog dit jaar opnieuw een internationale missie in Petten uitvoeren waarbij de veiligheidscultuur een van de aandachtspunten is. Daarnaast zal er begin volgend jaar een tweede IAEA-missie zich volledig richten op de veiligheidscultuur bij NRG.
Deelt u de mening dat dit een zorgwekkend signaal is en dat ten aanzien van installaties met een dermate hoog risicogehalte er te allen tijde sprake moet zijn van een werkklimaat waarbinnen misstanden gemeld en/of andere problemen/risico’s aan de orde gesteld kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er volgens u gebeuren om een dergelijk klimaat bij de NRG te borgen?
De structuur van de stralingshygiënische zorg van NRG wordt beschreven in het rapport Stralingshygiënische zorg NRG. Deze bestaat uit circa twaalf onafhankelijke, gekwalificeerde en gecertificeerde stralingsdeskundigen. De leiding daarvan berust bij de algemene stralingsdeskundige en zijn of haar vervanger. Zij zijn onder andere eindverantwoordelijk voor interne toestemmingen om handelingen met radioactieve stoffen te verrichten en voor het stralingshygiënisch toezicht. Omdat de vergunninghouder verantwoordelijk is voor de stralingsbeschermingseenheid is het gebruikelijk dat de genoemde functionarissen op de loonlijst van het eigen bedrijf staan. Het Besluit stralingsbescherming (Bs) bevat verschillende verplichtingen die ertoe moeten leiden dat deze dienst zich binnen het bedrijf onafhankelijk kan opstellen. Artikel 12 van het Bs geeft in het tweede lid, onder c, aan dat de stralingsbeschermingseenheid «functioneel en organisatorisch gescheiden is van productie- en technische eenheden». De algemene coördinerend stralingsdeskundige heeft een wettelijke taak om toe te zien op de naleving van de wettelijke bepalingen van de Kernenergiewet (artikel 2.4 van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming) en heeft daartoe een rechtstreekse lijn naar de directie van NRG.
Ondanks dat de algemene coördinerend stralingsdeskundige op basis van de Kernenergiewet een eigen verantwoordelijkheid heeft en er toezicht wordt uitgevoerd door de ANVS, ben ik mij ervan bewust dat een dergelijke structuur alleen functioneert indien er sprake is van een goede veiligheidscultuur binnen een bedrijf. Daarom houdt de ANVS hierop ook zorgvuldig toezicht (zie ook beantwoording van vraag 22).
Hoe verhoudt zich bovenstaande tot het feit dat de stralingscontroleurs bij de NRG eveneens op de loonlijst staan van de NRG? Kunt u ingaan op de stelling dat dit wellicht niet bevorderlijk is voor het hierboven beschreven werkklimaat? Zo nee, waarom niet?
Beide worden gelijktijdig aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal worden aangeboden.
Kunt u deze vragen gelijktijdig met de andere reeds gestelde vragen over dit onderwerp beantwoorden?
Veiligheid in de elektrabranche |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Prutsers elektrabranche»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de alarmerende veiligheidssituatie in de elektrabranche zoals beschreven in de berichtgeving?
In de berichtgeving over «prutsers in de elektrabranche» wordt een zorgwekkend beeld geschetst. Burgers en bedrijven moeten er vanuit kunnen gaan dat elektromonteurs hun werk vakkundig uitvoeren. Volgens de deskundigen, die in het bericht worden geciteerd, is dat nu niet of onvoldoende het geval. De huidige vrijwillige keurmerken bieden volgens deze deskundigen onvoldoende garantie.
In het bericht wordt een relatie gelegd met de bevindingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in het haar rapport over koolmonoxide en de aanbeveling daarin om tot een wettelijke erkenningsregeling voor installateurs van verbrandingstoestellen te komen.
Uit een landelijk onderzoek naar de veiligheid van gas- en elektravoorzieningen in woningen dat voorjaar 2008 aan Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2007/2008, 30 535 nr. 14), bleek dat het grootste risico bij woninginstallaties koolmonoxidevergiftiging is. De problematiek van ondeugdelijk werk aan elektrische installaties is overigens niet gelijk aan de problematiek van koolmonoxidevergiftiging.
Uit de registratie van huishoudelijke elektriciteitsongevallen, die Kiwa in opdracht van Netbeheer Nederland (www.netbeheernederland.nl) uitvoert, blijkt dat er zelden slachtoffers door elektrocutie vallen in Nederlandse woningen. In de beschikbare jaarrapportages over 2012, 2013 en 2014 komt één melding voor van een dodelijk slachtoffer door elektrocutie. Dit betreft het incident in Boxtel, dat genoemd wordt in het bericht.
Uit de onderzoeken die het Instituut Fysieke Veiligheid (www.ifv.nl) jaarlijks uitvoert naar woningbranden met dodelijke afloop, blijkt verder dat 1 op de 5 fatale woningbranden veroorzaakt wordt door kortsluiting of een defect elektrische apparaat. Dergelijke branden ontstaan meestal in huishoudelijke elektrische apparatuur zoals een wasdroger, TV of magnetron en niet zozeer in de elektrische installatie die door een installateur is of wordt aangelegd.
De kwaliteit in de bouwsector is onderwerp van het Wetsvoorstel Kwaliteitsborging in de Bouw, dat op 15 april jl. ter behandeling aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2015/2016, 34 453). Met het wetsvoorstel wordt beoogd dat nieuwbouw en verbouw waarvoor een vergunning vereist is, aantoonbaar voldoet aan de bouwvoorschriften. Het voorstel strekt er ook toe de kwaliteit van aangebrachte elektra beter te borgen.
Deelt u de mening dat terwijl installaties steeds ingewikkelder worden, het kennisniveau van installateurs dramatisch afneemt?
Het is evident dat de hoeveelheid installaties per bouwvolume toeneemt en de installaties ook ingewikkelder worden. Dat vereist meer en andere kennis. Uit onderzoek in de installatiebranche2 blijkt dat «de installateur» niet bestaat en daarmee eenduidige eisen aan de vakkennis ook niet bestaan. Tegelijkertijd verwachten veel bedrijven verwachten in de toekomst werknemers met een hoger opleidingsniveau nodig te hebben. Het Opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het Technisch InstallatieBedrijf (OTIB) en de werkgeversorganisatie UNETO-VNI werken daaraan.
Kunt u nader inzicht geven in de arbeidsomstandigheden in de elektrabranche? Hoe is de scholing van de installateurs geregeld? In hoeverre kunnen hier verbeteringen in worden aangebracht?
De omvang en aard van signalen en meldingen (klachten, ongevallen) over arbeidsomstandigheden in de elektrabranche zijn relatief beperkt. De risicoanalyse van de Inspectie SZW heeft in de afgelopen jaren geen aanleiding gegeven voor een projectmatige of intensieve aanpak van werk aan elektrische installaties. Daarnaast wijst een analyse van de sinds 1998 bij de Inspectie SZW gemelde arbeidsongevallen niet op een omvangrijke veiligheidsproblematiek of een verontrustende trend.
Het samenwerkingsverband van de sociale partners in de branche, II Mens en Werk3, brengt de arbeidsomstandigheden onder de aandacht van installatiebedrijven. In dit verband wordt onder andere een Arbocatalogus voor de branche ontwikkeld. Voor installateurs zijn op veiligheid gerichte scholingsinstructies beschikbaar in de vorm van het ARBO handboekje «Blauwe Boekje» (UNETO-VNI, 2013).
De opleiding van installateurs in de branche wordt via de initiële scholing, op niveau 2, 3 of 4 mbo, geregeld. De kwalificaties komen via het Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) tot stand in overleg met het bedrijfsleven, onder andere via de branche en het opleidingsfonds OTIB. Het bedrijfsleven stemt met het Opleidings- en ontwikkelingsfonds de verdere scholingsbehoefte af. Deze wordt door private aanbieders ingevuld en waar nodig door het fonds ontwikkeld4. Voor de georganiseerde branche lijkt de scholing daarmee op orde.
Wanneer komt de reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in dezen naar de Kamer? Wat is uw reactie op de stelling van brancheorganisatie Uneto-VNI dat de overheid weer toezicht moet houden? Bent u bereid gevolg te geven aan deze oproep? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op 17 juni jl. is de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 757, nr. 136). In deze brief is ook een reactie gegeven op de aanbeveling van de Onderzoeksraad om te komen tot een wettelijke uniforme erkenningsregeling voor installateurs van verbrandingstoestellen. Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief.
Het oordeel van de IGZ inzake het mensgebonden onderzoek bij psychiatrische patiënten bij GGZ NHN |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u de Kamer het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ} over het experimenteren met psychiatrische patiënten openbaar (laten) sturen? Zo neen, waarom niet?1
Dit rapport is niet openbaar. Voordat ik informatie uit het rapport naar Uw Kamer kan sturen is de inspectie gehouden de belangen van de bij de aangelegenheid betrokkenen te wegen. De inspectie zal betrokkenen benaderen zodat zij hun reactie kunnen geven.
Wanneer heeft de IGZ de overtredingen gemeld bij het Openbaar Ministerie en wat geeft het OM er voor vervolg aan? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van het verdere verloop van deze zaak?
Op 17 mei 2016 is, conform het samenwerkingsprotocol OM-IGZ, over dit dossier contact geweest tussen de IGZ en het Openbaar Ministerie (OM). De IGZ maakt op dit moment het dossier compleet en legt vervolgens het dossier ter beoordeling aan het OM voor. Ik zal de Minister van VenJ vragen uw Kamer te zijner tijd op de hoogte te stellen van het verloop van deze zaak.
Erkent u dat noch de instelling noch de begeleidingscommissie van het mensgebonden onderzoek melding hebben gedaan bij de IGZ van mogelijke overtreding van de wet, maar dat dit pas in onderzoek is genomen na media-aandacht voor dit onderzoek?2
In februari 2015 informeerde de instelling de inspectie dat zij, naar aanleiding van een melding van een klokkenluider over vermoedens van misstanden bij de uitvoering van een studie, externe deskundigen hadden gevraagd onderzoek te doen naar de uitvoering van de studie. De IGZ ontving het onafhankelijk onderzoeksrapport naar deze zaak van de instelling op 10 maart 2015. Daarnaast ontving de inspectie op 23 maart 2015 informatie van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) over deze casus. De IGZ stelde een onderzoek in. De uitzending van Zembla was op 15 april 2015 en informatie uit deze uitzending is vervolgens onderdeel geworden van het onderzoek van de inspectie. De conclusie dat de meldingen van de CCMO en van de instelling direct te herleiden zijn naar de aandacht van Zembla voor deze casus is niet te trekken, maar het heeft vermoedelijk wel bijgedragen. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek van de inspectie3.
Ik betreur het dat een medewerker van de instelling en familieleden van de patiënt blijkbaar hebben gemeend dat het delen van informatie aan Zembla de enige manier was om deze situatie aan te kaarten en tot de bodem uit te zoeken. Dat is zorgelijk. De inspectie heeft de instelling gevraagd om een plan van aanpak hoe de geconstateerde bevindingen en overtredingen uit dit onderzoek bij toekomstige klinische studies voorkomen kunnen worden. In reactie op het conceptrapport heeft de instelling laten zien op een proactieve wijze aan de slag te zijn gegaan met het opstellen en implementeren van verbeteracties. De IGZ ziet hier op toe.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van een instelling en familieleden van de patiënten zich moeten wenden tot de media alvorens zij worden gehoord? Op welk moment had de IGZ dit op kunnen (en moeten) pakken om de gang naar de publiciteit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de melding van de klokkenluider en de omgang met de klokkenluider door GGZ Noord-Holland-Noord (NHN) geen onderdeel is geweest van het IGZ onderzoek? Hoe is dat te verklaren?3
Het onderzoek van de IGZ betrof de vermeende tekortkomingen op het gebied van de geneesmiddelenstudie met psychiatrische patiënten. Daar zijn de verschillende meldingen, zoals onder andere door de klokkenluider gedaan in april 2015, tevens in meegenomen. De overeenkomst tussen de klokkenluider en GGZ NHN is hierin destijds niet meegenomen.
In het Algemeen Overleg IGZ van 7 april 2016 heb ik nadrukkelijk verzocht om mogelijke contracten die openheid en transparantie belemmeren bij de IGZ te melden. De klokkenluider heeft zodoende ook dit aspect van de melding opnieuw bij de IGZ gemeld en dit onderzoek loopt nog. Over de meldingen die de IGZ heeft gekregen naar aanleiding van deze oproep zal ik u nog voor het zomerreces op basis van een tussenrapportage van de IGZ informeren.
Denkt u dat het uitnodigend is voor personeel in zorginstellingen om misstanden te melden als zij niet gehoord worden of monddood worden gemaakt met een zwijgcontract, en dat de IGZ bij onderzoek naar de situatie de positie van personeel niet meeneemt in het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het vervolgoptreden van de IGZ op de ernstige overtredingen adequaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is naar aanleiding van de melding een onderzoek gestart. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de IGZ de instelling opgedragen om een plan van aanpak op te stellen en de inspectie legt de casus voor aan het OM vanwege een mogelijke overtreding van de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek (WMO). Overtredingen van de WMO kunnen niet bestuursrechtelijk gehandhaafd worden, maar zijn wel strafbaar. Het OM gaat over de opsporing en vervolging ervan. Overigens ligt op dit moment bij de Tweede Kamer het voorstel wijziging Wet medisch wetenschappelijk onderzoek ter inwerkingtreding van de EU verordening 536/2014 op het gebied van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik, waarin een uitbreiding van de bestuurlijke handhavingsinstrumenten voor de IGZ is opgenomen. De IGZ kan op basis daarvan ook bestuursrechtelijk handhaven.
Wie deed het onafhankelijk onderzoek waarbij geconcludeerd werd dat er geenszins sprake was van misstanden bij het onderzoek?4
Het onafhankelijke onderzoek naar de mogelijke misstanden zoals verwoord in de melding van de klokkenluider is uitgevoerd in opdracht van de GGZ instelling. Twee hoogleraren, niet in dienst van de instelling, op het terrein van de psychiatrie en openbare geestelijke gezondheidszorg hebben dat onderzoek uitgevoerd. In het kader van de bescherming van persoonsgegevens worden de namen van de beide onderzoekers niet openbaar gemaakt.
Kunt u een overzicht maken van alle betrokkenen bij deze zaak (onderzoekers, begeleiders van onderzoek, bestuurders, degenen die het onafhankelijk onderzoek in opdracht van GGZ NHN uitvoerden)? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Gaat de IGZ de vervolgstudie ook onderzoeken op overtredingen van de wet? Zo neen, waarom niet?
De IGZ ziet uitsluitend toe op WMO-plichtig onderzoek. De IGZ heeft, naar aanleiding van eerdere Kamervragen, het protocol van de vervolgstudie opgevraagd bij de onderzoeker en voorgelegd aan de CCMO ter toetsing of het een WMO-plichtig onderzoek betrof. Dit bleek niet het geval.
Zijn de uitkomsten van het onderzoek met de psychiatrische patiënten al gepubliceerd? Mogen onderzoeksresultaten, die verkregen zijn door de wet te overtreden en waarbij onterecht gebruik is gemaakt van psychiatrische patiënten, überhaupt gepubliceerd worden?
Onlangs is het artikel gepubliceerd in Psychological Medicine. In het algemeen is er geen norm in de WMO die stelt dat als er tekortkomingen zijn bij (onderdelen van) het onderzoek, het onderzoek niet gepubliceerd mag worden.
Zijn er patiënten die op enigerlei wijze schade hebben ondervonden door dit mensgebonden onderzoek bij GGZ NHN? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo neen, waaruit blijkt dat?
Zoals ik ook in mijn brief6 aan uw kamer heb laten weten heeft de inspectie tekortkomingen geconstateerd in de uitvoering van de studie. De IGZ heeft in haar onderzoek met name gekeken of het onderzoek is uitgevoerd conform de daarbij geldende normen. De IGZ heeft daarbij directe schade aan patiënten niet kunnen vaststellen.
Het bericht ‘Doorstroming A4 bij Leiden bijna net zo slecht als voor verbreding’ |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Doorstroming A4 bij Leiden bijna net zo slecht als voor verbreding»?1 Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over dit deel van de A4?2
Ja en ja.
Is het waar dat de filedruk in 2015 bijna vijf keer zo hoog is als in 2013 en dat de druk richting Amsterdam ook is verdubbeld ten opzichte van de tijdelijke situatie? Is het waar dat de doorstroming op de A4 bij Leiden bijna net zo slecht is als voor de verbreding? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de eerder door u in maart 2016 aan de Kamer gepresenteerde cijfers, waarin u aangaf dat de filezwaarte met circa 53 procent was afgenomen in verhouding tot de situatie in 2011?3
De filedruk op de A4 op het traject Leidschendam (N14) – Hoogmade is in 2015 ten opzichte van 2013 in de richting Delft inderdaad vijf maal zo hoog en in de richting Amsterdam inderdaad bijna twee maal zo hoog. Ten opzichte van 2011 is echter sprake van een afname van de filedruk. Voor beide rijrichtingen samen komt dit neer op een afname van 53%.
Ter informatie geef ik in onderstaande tabel de ontwikkeling van filedruk en verkeersprestatie (voertuigkilometers) voor beide richtingen over de afgelopen jaren. De getallen zijn gebaseerd op het traject Leidschendam (N14) – Hoogmade waarbij 2011 als indexcijfer op 100 is gesteld.
2011:
Voor uitbreiding
2013:
Tijdelijke situatie (2x3 / 80 km/uur)
2015:
Na openstelling
(2x1 +1 / 100 km/uur)
Verkeersprestatie
(in voertuigkilometers)
100
110
115
Filedruk
(in km.min)
100
15
47
Uit de tabel kan afgeleid worden dat de verkeersprestatie in de tijdelijke situatie (2013) met 10% is toegenomen ten opzichte van 2011 en in de eindsituatie (2015) is 15% meer verkeer verwerkt ten opzichte van 2011.
De filedruk is in de tijdelijke situatie (2013) met 85% afgenomen ten opzichte van 2011 en in de eindsituatie (2015) is de filedruk met 53% afgenomen ten opzichte van 2011.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat bij de aanleg van de vernieuwde A4 bij Leiden geen ontwerpfout is gemaakt? Zo nee, welke maatregelen treft u?
Ja, ik sta nog steeds achter mijn uitspraak zoals verwoord in mijn brief vergaderjaar 2014–2015, aanhangsel nr. 2564. Omdat de files sinds 2013 zijn toegenomen heb ik onderzoek laten verrichten en neem ik een aantal maatregelen om doorstroming en veiligheid te verbeteren.4 De maatregelen zijn gericht op het creëren van rust in het verkeersbeeld: aanpassing bebording, markering, e.d. en een beperkte verlenging van de derde rijstrook van de hoofdrijbaan. Als blijkt dat deze maatregelen onvoldoende effect sorteren zal ik op een later moment bezien of verdergaande maatregelen, zoals een extra rijstrook, noodzakelijk zijn.
Deelt u de conclusie van de Verkeersinformatiedienst (VID) dat «de opdeling van de A4 bij Leiden in een hoofd- en parallelbaan de doorstroming weinig goed [heeft] gedaan»? Zo nee, waarom niet? Welke lessen trekt u uit deze casus?
De situatie op de A4 bij Leiden is verbeterd, maar er is ook reden tot zorg en signalen van weggebruikers en omgeving neem ik serieus. De filezwaarte is toegenomen ten opzichte van de tijdelijke situatie in 2013 en neemt verder toe. Daarom is er onderzoek gedaan en worden nu maatregelen getroffen. Deze maatregelen richten zich op het creëren van rust in het verkeersbeeld: aanpassing bebording en markering. Ook wordt de derde strook van de hoofdrijbaan beperkt verlengd.
Aanvullend zal ik een verkeerskundig onderzoek laten doen naar de problemen op de A4 en daarbij zal in elk geval gekeken worden naar het oplossend vermogen van een extra rijstrook op de hoofdrijbaan. Rijkswaterstaat zal signalen van gemeente en andere belanghebbenden hierbij benutten. Ik zal u over de uitkomsten hiervan informeren.
Bij welke projecten in voorbereiding is sprake van het splitsen van hoofd- en parallelrijbanen? Bent u bereid te onderzoeken of de splitsing van rijbanen bij deze projecten – gezien de ervaringen op de A4 bij Leiden – inderdaad wenselijk is?
Het project ZuidasDok voorziet in de aanleg van een hoofd- en parallelbaansysteem. Daarnaast wordt bij een aantal projecten een dergelijk systeem uitgebreid, verbreed of gehandhaafd. Het hierbij gehanteerde wegontwerp verschilt per situatie. Het project ZuidasDok is reeds in een vergevorderd stadium, de aanbesteding loopt.
Inhoudelijk is aanleg van het hoofd- en parallelbaansysteem bij diverse projecten wenselijk om de verschillende aansluitingen, op korte afstand van elkaar, veilig en bereikbaar te houden. Omgekeerd wordt ook voorkomen dat eventuele verstoringen op het onderliggend wegennet effect hebben op het doorgaand verkeer. De ervaringen op de A4 bij Leiden geven geen aanleiding om af te zien van parallelbanen in het algemeen. Ook zie ik geen aanleiding om bij projecten in voorbereiding de wenselijkheid van parallelbanen opnieuw te onderzoeken.
Vormt de eerder als belangrijke oorzaak genoemde «gewenningsperiode» naar uw oordeel nog steeds een van de problemen rondom de doorstroming op de A4 bij Leiden? Is de gewenningsperiode in de richting Den Haag inmiddels ook achter de rug?
Nee. De gewenningsperiode is voor beide rijrichtingen inmiddels achter de rug.
Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de tijdelijke situatie met 2x3 stroken in 2013 en de uiteindelijke situatie zoals die gerealiseerd is? Is het mogelijk (onderdelen van) de tijdelijke situatie weer te realiseren en verwacht u hiermee de filedruk te kunnen verminderen?
In de tijdelijke situatie waren er 2x3 smalle rijstroken met een maximumsnelheid van 80 km/u in combinatie met een strikte handhaving. In de definitieve situatie is er sprake van 2+1 rijstrook in beide richtingen met een maximumsnelheid van 100 km/u van 6 – 19 uur en van 19 – 6 uur deels 100 en deels 130 km/u.
Sinds de tijdelijke situatie is de verkeersintensiteit toegenomen. Het is binnen de kaders van het Tracébesluit onmogelijk om de tijdelijke situatie terug te brengen Een wijziging van het Tracébesluit wordt thans niet onderzocht. Ik wil eerst de effecten van de maatregelen afwachten. Een herstel van de tijdelijke situatie acht ik bovendien niet wenselijk, omdat er sprake was van smallere rijstroken en een maximum snelheid van 80 km/u, 24 uur per dag.
In hoeverre zou een verlaging van de snelheid naar 80 kilometer per uur de filedruk kunnen verminderen? Bent u bereid dit nader te onderzoeken?
In het algemeen leidt een verlaging van de maximum snelheid naar 80 km/u niet tot een afname van de files. Ik overweeg op dit moment dan ook geen nader onderzoek hiernaar. De toename van files sinds 2013 heeft andere oorzaken dan de maximum snelheid.
Is het mogelijk de hoofdrijbaan te voorzien van een extra rijstrook? Bent u bereid dit nader te onderzoeken, inclusief de kosten en de bijdrage van een dergelijke extra rijstrook aan de oplossing van de fileproblematiek? Op welke termijn kan een dergelijke rijstrook aangelegd worden?
Een extra rijstrook past niet binnen de kaders van het Tracébesluit en bestemmingsplan. Er is ter plaatse wel ruimte voor een extra rijstrook gereserveerd. Een extra rijstrook wordt thans niet onderzocht. Ik wil eerst de effecten van de maatregelen afwachten. Wanneer voor een infrastructurele ingreep wordt gekozen, zal de totale termijn voor een verkeersonderzoek, planprocedure, beroepsfase, aanbesteding en aanleg bij elkaar 6 à 8 jaar bedragen, gerekend vanaf de start van het verkeersonderzoek.
Kunt u de Kamer een overzicht verschaffen van de hoeveelheid ongelukken op dit traject in de afgelopen jaren? Welke maatregelen hebt u genomen om het aantal ongelukken hier terug te dringen?
Kort na de gefaseerde openstelling van de definitieve situatie met hoofd- en parallelstructuur vonden er relatief veel kleinere ongevallen plaats. In december 2014 was er in de gewenningsperiode een piek in ongevallen. Na een vrij rustige zomer in 2015 met minder files en ongevallen, vonden er tussen september 2015 en april 2016 in de richting van Amsterdam gemiddeld per maand 8 ongevallen plaats en in de richting Den Haag circa 14. Deze verhoging valt samen met de slechtere weersomstandigheden en een toename van het verkeer.
Het aantal ongevallen op dit deel van de A4 is boven het landelijk gemiddelde, maar voor een stedelijke randweg niet bijzonder hoog te noemen. De aangekondigde maatregelen zullen het aantal ongevallen naar verwachting doen afnemen.
De website www.werkenmetwajong.nl |
|
Marith Volp (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de website http://www.werkenmetwajong.nl/? Zijn er naar uw weten nog andere sites gericht op Wajongers die soortgelijke manieren van bijverdienen promoten?
Ja. Ik ben door «Meldpunt Kinderporno op Internet» geïnformeerd over het bestaan van deze website. Ik ben niet bekend met andere sites die expliciet gericht zijn op het aanbieden van soortgelijke bijverdiensten aan Wajongers. Wel leert een korte rondgang op internet dat de teksten van de betreffende website terugkomen op meerdere websites.
Deelt u de mening dat het adres van de genoemde site de indruk wekt dat het hier gaat om een overheidssite, een site die gelieerd is aan de overheid of een site met algemene informatie over overheidsbeleid betreffende de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat mensen die op zoek zijn naar officiële informatie over manieren om bij te verdienen als Wajonger eenvoudig op deze site terecht kunnen komen? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De naamgeving van de website verwijst niet naar een overheidsinstantie en de website oogt door de gebruikte opmaak en foto's als een commerciële website. Daarom ben ik van mening dat de genoemde site niet de indruk wekt dat het hier gaat om een overheidssite. De website maakt onderdeel uit van het openbare domein. Het is daarom zeer goed mogelijk dat personen op deze site terecht komen. Ik constateer echter op basis van een steekproef dat de website met een algemene zoekopdracht naar werk voor Wajongers niet op de eerste twee tot drie pagina’s naar voren komt.
Kunt u nadere uitleg geven over de passage op de site dat de gepromote activiteiten plaats vinden «in overleg met de uitkeringsinstantie»? In hoeverre vinden deze activiteiten om bij te verdienen in de Wajong plaats in overleg met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Deelt u de mening dat deze passage en andere links op de site naar UWV, de sociale dienst en de rijksoverheid de indruk wekken dat het hier gaat om officiële overheidsinformatie of dat de site een band heeft met deze overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u richting deze site nemen om deze indruk weg te nemen?
De website adviseert Wajongers om in overleg te treden met UWV over de mogelijkheden van bijverdienen en het effect daarvan op de uitkering. Het staat Wajongers vrij om op vrijwillige basis een baan te accepteren of op andere manieren geld te verdienen. Wajongers zijn echter op basis van de wet verplicht om UWV te informeren over feiten of omstandigheden die van invloed zijn op het recht en de hoogte van hun uitkering. Ik deel uw mening niet dat het enkele feit dat de website links bevat naar overheidsinstanties de indruk wekt dat het gaat om officiële overheidsinformatie. Met nadruk meld ik dat de rijksoverheid geen partner van deze website is, al stond de link naar de site van de rijksoverheid onder het kopje «Partners». Mijn departement heeft daarom schriftelijk contact opgenomen met de beheerder van de website met het verzoek om de link naar www.rijksoverheid.nl te verwijderen. De beheerder heeft aan deze wens voldaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als mensen die zoeken naar officiële informatie over bijverdienen in de Wajong terecht komen op deze site? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat er een site over bijverdienen in de Wajong is die zich enkel toespitst op de manieren van bijverdienen die op werkenmetwajong.nl gepromoot worden? Zo ja, welke consequenties heeft dat? Zo nee, waarom niet?
Ik besef dat de website betrekking heeft op «functies» binnen een maatschappelijk omstreden bedrijfstak. Met uw Kamer hebben we daarom ook uitgesproken dat werkzoekenden deze functies ook niet aangeboden krijgen als passend werk. UWV biedt functies uit deze bedrijfstakken niet aan. De website geeft an sich juiste informatie en werft Wajongers boven de 18 jaar voor legale werkzaamheden. Wajongers mogen derhalve dit werk aanvaarden. Bemiddelen naar deze banen mag zolang er geen sprake is van dwang of opzettelijk profiteren van het onvermogen van iemand om een bewuste beslissing te nemen.
Er zijn geen harde juridische belemmeringen voor deze website om zich in het algemeen voor de werving van sekswerkers te richten op Wajongers als doelgroep, maar het schuurt wel. Wajongers vormen een kwetsbare groep. Meer dan 75% van de Wajongers heeft vanwege een ontwikkelstoornis of een psychiatrisch ziektebeeld een Wajong-uitkering. De website «verleidt» deze groep om (op zich legaal) thuiswerk te verrichten, terwijl niet duidelijk is of zij zich realiseren dat het om een maatschappelijk omstreden bedrijfstak gaat. Ik heb daarom UWV verzocht om intern UWV medewerkers die te maken hebben met Wajongers hierover actief te informeren, zodat zij alert zijn op deze vorm van bijverdiensten en indien Wajongers vragen hebben of melden dat zij gaan werken in deze branche Wajongers over de potentiële risico’s behorende bij deze werkzaamheden kunnen informeren.
Daarnaast heeft mijn ministerie de beheerder van de website schriftelijk verzocht de activiteiten van deze website, specifiek gericht op Wajongers, te staken. De beheerder heeft de verwijzing naar de rijksoverheid verwijderd, maar zag geen reden om de activiteiten te staken.
Hoe beoordeelt u het risico dat Wajongers met een (verstandelijke) beperking via deze site ongewild in de (online) seksindustrie of prostitutie terecht komen? Welke actie gaat u ondernemen om dit risico bij deze site en mogelijke vergelijkbare andere sites te ondervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat het op de site duidelijker wordt dat de beschikbare informatie geen officiële overheidsinformatie is? Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat mensen die op zoek zijn naar officiële overheidsinformatie over bijverdienen als Wajonger op de juiste plaats terecht komen en niet op deze site? Bent u bereid om hierover met de site in overleg te treden en te pleiten voor aanpassingen in bovengenoemde richting?
Zie antwoord vraag 4.
Eventueel achtergebleven medicijnresten in drinkwater |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Welke norm wordt er gehanteerd voor medicijnresten in ons drinkwater?
In de drinkwaterwetgeving is geen specifieke norm voor geneesmiddelen. Wel is er een signaleringswaarde van 1 microgram/L voor stoffen die van nature niet in drinkwater en drinkwaterbronnen thuishoren. Medicijnresten zijn daarvan een voorbeeld.
In hoeverre kunnen medicijnresten momenteel uit het drinkwater gefilterd worden?
Met de huidige, vaak geavanceerde, zuiveringsprocessen die gebruikt worden bij de productie van oppervlaktewater tot drinkwater worden de meeste medicijnresten verwijderd tot een niet meetbaar niveau. Het zuiveringsproces voor drinkwater op basis van grondwater is meestal niet ontworpen voor het verwijderen van medicijnresten. Het aantal stoffen (medicijnresten) dat terug wordt gevonden in grondwaterbronnen is beperkt.
Is bekend hoeveel medicijnresten momenteel uit het drinkwater gefilterd worden en/of gezuiverd kunnen worden?
Ja, dit is grotendeels bekend. Voor het eind van het jaar levert het RIVM een duidingsrapport op, waarin de ernst van de medicijnrestenproblematiek geduid zal worden en waarin ook zal worden ingegaan op de verwijdering van medicijnresten. Ik zal de Kamer informeren over de bevindingen in het duidingsrapport.
Is de zuiveringscapaciteit voldoende om de huidige aanwezige hoeveelheid medicijnresten uit het drinkwater te filteren en/of te zuiveren?
Op dit moment is de zuiveringscapaciteit voor de bekende medicijnresten nog voldoende. Als de concentraties verder toenemen zal extra capaciteit ingezet moeten worden. Voor grondwater zullen toenemende concentraties uitbreiding van de zuivering noodzakelijk maken.
Zijn er na zuivering binnen het waterschap Rijn en IJssel nog medicijnresten achtergebleven in het drinkwater? Zo ja, hoeveel?
Het waterschap Rijn en IJssel is geen drinkwaterbedrijf, zij produceren dus geen drinkwater maar zuiveren afvalwater in de rioolwaterzuivering en lozen het effluent op het oppervlaktewater. Het oppervlaktewater kan mogelijk de kwaliteit van de drinkwaterbronnen beïnvloeden.
Wat is de huidige en toekomstige inzet van het ministerie om medicijnresten uit het drinkwater te filteren?
Het ministerie werkt aan een ketenaanpak geneesmiddelen om te voorkomen dat resten van geneesmiddelen terecht komen in de drinkwaterbronnen of schadelijke effecten hebben in het milieu. Met deze aanpak wordt op dit moment onderzocht welke maatregelen hiervoor het meest effectief zullen zijn. Hierbij is de aandacht gericht op maatregelen in de diverse fases van de geneesmiddelenketen, d.w.z. van de fase van ontwikkeling van geneesmiddelen tot en met de fase van aanvullende zuivering gericht op het verwijderen van resten van geneesmiddelen.
Een doppler echo om vast te stellen of foetale bloedvaten voor de geboorte-uitgang liggen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het verhaal van baby Luna, die binnen elf dagen overleed omdat pas tijdens de bevalling bleek dat er foetale bloedvaten voor de geboorte-uitgang lagen (vasa preavia)?1
Ja.
Heeft u actuele gegevens over het aantal baby’s dat jaarlijks overlijdt, dan wel blijvende schade oploopt door vasa preavia? Zo ja, wat zijn de aantallen? Zo nee, bent u bereid deze aantallen te verzamelen?
Vasa praevia is een hele zeldzame aandoening en komt voor op 0,6 per 1.000 zwangerschappen. De huidige registratiesystemen hebben de mogelijkheid om vasa praevia als zwangerschapscomplicatie te registreren. Ik heb bij Perined informatie over de registratie in 2014 opgevraagd. Vasa praevia is in 2014 48 keer geregistreerd. Eén van deze baby’s is overleden en twee baby’s hadden restverschijnselen van deze complicatie bij het verlaten van het ziekenhuis.
Wanneer wordt een doppler echo uitgevoerd, wie bepaalt dat en op basis waarvan? Welke rol speelt de samenwerking tussen verloskundigen en gynaecologen hierbij?
Er wordt niet standaard gescreend op deze aandoening omdat het een hele zeldzame aandoening betreft. Het huidige beleid is dat bij een laagliggende placenta, een voorliggende placenta of een placenta bilobata (2 lobben) de verloskundige doorverwijst naar de gynaecoloog om aanvullend onderzoek te doen; dit conform de richtlijn «bloedverlies in de 2e helft zwangerschap». Hierover bestaat geen verschil van mening tussen verloskundigen en gynaecologen; de lokale samenwerking is in het algemeen goed.
In hoeverre kan gesteld worden dat het te laat of niet vaststellen van vasa preavia leidt tot vermijdbare gezondheidsschade? Deelt u de mening dat ieder letsel door vasa preavia er één te veel is, omdat dit letsel te voorkomen is door een goede risico-inschatting en follow-up?
Ik ben met u van mening dat iedere vermijdbare schade of sterfte er één teveel is. Ik heb begrepen dat vasa praevia niet altijd zou hoeven te leiden tot problemen. Laat onverlet dat ik het van belang vind, dat indien signalen zich voordoen het gewenst is om conform de richtlijn te handelen en nader onderzoek bij de zwangere uit te voeren.
Bent u van mening dat een standaard-uitvoering van een doppler echo bij de 20-weken echo veel letsels door vasa preavia kan voorkomen? Zo ja, bent u bereid u hiervoor in te zetten, en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waaruit blijkt dat? Welke andere interventie stelt u voor om letsel door vasa preavia uit te bannen?
De beroepsgroepen zijn bezig met een revisie van de richtlijn «bloedverlies in de 2e helft zwangerschap» om de laatste wetenschappelijke inzichten daarin te verwerken. Ik heb begrepen dat die laatste inzichten niet zullen leiden tot een voorstel om standaard op deze zeldzame aandoening te screenen. Het is aan hen om deze inhoudelijke richtlijn op te stellen. Ik zie derhalve geen aanleiding hen te vragen de huidige praktijk aan te passen.
Wilt u bovenstaande vragen vóór het Algemeen overleg Zwangerschap en geboorte van 23 juni 2016 beantwoorden?
Ja.
De uitgave over E-health |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Op welke wijze past de uitgave «E-health zoveel meer dan alleen techniek» in het voorlichtingsbeleid van het kabinet?1
E-health en innovatie zijn prioriteiten binnen het domein zorg en gezondheid van het kabinet. Vanuit die context is gekozen om ook in te zetten op extra aandacht in de communicatie over deze thema’s. Het kabinet heeft daartoe onder andere de mogelijkheid om advertenties te plaatsen. Deze kunnen in verschillende vormen worden geproduceerd. Van een enkele krantenpagina tot een bijlage die bij bestaande mediatitels kan worden gestoken. In alle gevallen moet het gekozen product herkenbaar zijn als communicatie vanuit de rijksoverheid. Onder andere door het gebruik van de rijkshuisstijl met het logo van het verantwoordelijke ministerie als duidelijke afzender. Daar is in de uitgave aan voldaan.
Wat kostte de ontwikkeling van de uitgave «E-health zoveel meer dan alleen techniek»» en wat kostte het meesturen van de uitgave met Medisch Contact?
De ontwikkeling van de uitgave en het meesturen ervan met diverse bladen (Medisch Contact, Nursing, Psychiater, WMO Magazine, ICT&health, Zorgvisie, Zorg+Welzijn, Zorg en Ziekenhuiskrant, Tijdschrift voor Verzorgenden) kostte in totaal 97.500 euro inclusief BTW. Door het katern mee te sturen met diverse vakbladen zijn ruim 200.000 zorgverleners bereikt.
Kunt u een overzicht geven van de kosten van vergelijkbare bijlagen die via kranten, tijdschriften of andere publicaties verschenen zijn sinds 1 januari 2016, en hoeveel dit het Ministerie van VWS heeft gekost?
Vanuit het ministerie zijn er sinds 1 januari 2016 geen soortgelijke uitgaven of publicaties als uitgave gedaan. Wel is het ministerie voornemens nog dit jaar een tweede uitgave te realiseren in het kader van e-health en innovatie.
Staat u achter de uitspraak dat «privacy niet langer een issue» is wanneer iemand ernstig ziek is, zoals op pagina 6 wordt gesteld? Bestaan er volgens u verschillende fasen van privacy en privacybescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wettelijk gezien bestaan er geen verschillende fasen van privacy. Wettelijk wordt er wel onderscheid gemaakt in persoonsgegevens en bijzondere persoonsgegevens. Wanneer er bijzondere persoonsgegevens verwerkt worden, gelden er extra waarborgen. Dit neemt niet weg dat, zoals op pagina 6 van de uitgave wordt gesteld, patiënten minder belang kunnen hechten aan hun privacy wanneer zij ziek zijn.
Daar kan verschillend over worden gedacht. De uitspraken die door externen zijn gedaan komen voor rekening van de externen. Het is niet aan de orde geweest om de interviews te censureren. Wel om verschillende experts te vragen naar hun visie.
Erkent u dat het opnemen van een uitspraak dat «privacy meer hordes opwerpt dan wenselijk» is, in een publicatie van uw ministerie, suggereert dat u ook vindt dat dit zo is? Zo neen, kunt u uitleggen waarom dit desondanks in deze publicatie staat?
De uitgave vermeldt duidelijk dat het gaat om citaat van een van de deelnemende zorgaanbieders en suggereert daarmee niet dat ik dat ook zou vinden. Als rijksoverheid gaan wij natuurlijk niet de uitspraken van derden in een interview redigeren. Doel van de uitgave is het onderwerp e-health en innovatie bij zorgverleners te agenderen en het gesprek hierover op de werkvloer op gang te brengen. Het naar voren brengen van een breed scala aan opvattingen draagt daar aan bij.
Kunt u uiteenzetten wat uw opvatting over privacy is op het vlak van E-health?
Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt, is het van belang dat de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd. Het juridische kader voor de bescherming van persoonsgegevens is momenteel neergelegd in de Europese Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en de Nederlandse uitwerking hiervan in de Wet bescherming persoonsgegevens (de Wbp). Deze wetgeving zal binnenkort vervangen worden door Verordening (EU) 2016/679 (de Algemene verordening Gegevensbescherming). Ook wanneer er op het gebied van eHealth persoonsgegevens worden verwerkt en privacy in het geding kan zijn, vind ik het van belang dat deze geldende regels worden nageleefd. Daarbovenop wil ik de rechten van patiënten versterken met het wetsvoorstel elektronische gegevensuitwisseling in de zorg, die momenteel in de Eerste Kamer ligt. Daarin staan verscherpte eisen ten aanzien van privacy en beveiliging van gegevens.
Kunt u aangeven om welke personen of groeperingen het gaat die in deze overheidspublicatie aangeduid worden met de term «privacy maffia»?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5. Het betreft een persoonlijke noot van één van de vijf zorgaanbieders die aan het gesprek deelnamen. Ik heb ervoor gekozen om de inbreng van de experts niet te censureren, maar het als bijdrage aan het debat te beschouwen.
Bent u het ermee eens dat deze aanduiding elke fatsoensnorm overschrijdt, en geen plaats dient te hebben in een officiële uitgave van de rijksoverheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze hebben Philips en het technologiebedrijf Focus Cura – die in de colofon genoemd worden – bijgedragen aan de uitgave? Is dat financieel geweest? Zo ja, om hoeveel geld gaat het hier? Is dat praktisch geweest? Zo ja, wat en hoe dan precies?
De bijdragen van Philips en Focus Cura hebben uitsluitend betrekking op het beschikbaar stellen van fotomateriaal. Zoals gebruikelijk is, zijn de bronnen van dit materiaal opgenomen in het colofon. De uitgave is zonder financiële bijdragen van derden tot stand gekomen. Er is geen sprake van enige vorm van sponsoring.
Was de uitgave zonder Philips en Focus Cura mogelijk geweest? Zo ja, waarom heeft u voor deze sponsoring gekozen, en niet voor andere technologiebedrijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het passend dat uw ministerie, waar heel veel geld in om gaat, zich laat sponsoren door belanghebbende partijen bij de ontwikkeling van E-health?
Zie antwoord vraag 9.
Huurverlaging bij inkomensdaling |
|
Sadet Karabulut (SP), Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bij een inkomensdaling van een huurder de woningcorporatie de huurprijs niet moet terugschroeven?1
In de wet is sinds 2013 geregeld dat een huurder een huurverlaging kan voorstellen indien het huishoudinkomen na een of meer inkomensafhankelijke hogere huurverhogingen daalt. De regeling is tweeledig:
Deze regeling is conform de afspraken in het Woonakkoord van 12 februari 2013 en is vastgelegd in artikel 7:252b van het Burgerlijk Wetboek en artikel 14 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. Deze regeling is tegelijkertijd met de overige bepalingen inzake de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging op 16 maart 2013 in werking getreden.
De informatie op rijksoverheid.nl waarna u verwijst2, is een weergave van de geldende regelgeving en het door dit kabinet gevoerde beleid.
Het artikel waarnaar u verwijst1 gaat uit van de foutieve veronderstelling dat ik heb gezegd dat een woningcorporatie de huurprijs na een inkomensdaling van de huurder niet moet terugschroeven. In het AO Diverse woononderwerpen van 25 mei 2016 en het daarop volgende VAO van 31 mei 2016 heb ik echter aangegeven dat in de wet al een mogelijkheid voor huurverlaging na inkomensdaling na een of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen geregeld is en dat die regeling conform de afspraken uit het Woonakkoord is en dat ik niet bereid ben een verdergaande regeling in te voeren.
Bent u van mening dat wanneer huurverhogingen kunnen plaatsvinden op basis van het inkomen, dan ook huurverlagingen moeten plaatsvinden wanneer het inkomen daalt? Zo nee, waarom voert u dat het beleid niet uit zoals staat aangegeven op de site van de rijksoverheid?2
Zie antwoord vraag 1.
Van hoeveel huurders die afgelopen jaren inkomensafhankelijke huurverhogingen hebben gekregen, is het inkomen gedaald zodat zij in een lagere inkomenscategorie vallen en een huurverlaging zouden moeten krijgen? Hoeveel van hen hebben daadwerkelijk huurverlaging gekregen?
In het AO Diverse woononderwerpen van 25 mei 2016 heb ik toegezegd dat ik dit najaar bij de woningcorporaties ga navragen hoe vaak zij de huurprijs op voorstel van de huurder wegens inkomensdaling hebben verlaagd.
Waarom handhaaft u verhoogde huurprijzen voor huurders die in inkomen zijn gedaald, en straft u daarmee rechtmatig huurders van sociale huurwoningen door hen elke maand opnieuw de huurverhoging te laten betalen, terwijl zij bij een verhuizing deze verhoging niet zouden hoeven te betalen?
Zoals ik in antwoord 1 en 2 heb aangegeven, biedt de wet aan huurders van wie het inkomen na een of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen (substantieel) daalt de mogelijkheid om een huurverlaging aan de verhuurder voor te stellen.
Het huurbeleid kent alleen een inkomensafhankelijke huurverhoging, niet een inkomenafhankelijke huurprijs. De (maximale) huurprijs van een woning is afhankelijk van de kwaliteit van de woning. Die woningkwaliteit wordt met het woningwaarderingsstelsel uitgedrukt in punten en aan een puntenaantal wordt een maximale huurprijsgrens toegekend (hoe meer punten, hoe hoger de maximale huurprijsgrens van de woning). Indien de huurprijs door de voorgestelde huurverhoging boven de maximale huurprijsgrens van de woning uitstijgt, kan de huurder met succes bezwaar maken tegen het huurverhogingsvoorstel.
Het is geen vaststaand gegeven dat een huurder bij een verhuizing de verhoogde huurprijs niet zou hoeven te betalen. Dat is afhankelijk van de hoogte van de huurprijs die de huurder voor de (oude) woning betaalt, van het type verhuurder van de nieuwe woning (een woningcorporatie is of niet), van de inkomenscategorie van de huurder en de woningkwaliteit van de nieuwe woning.
Sinds 1 juli 2015 moeten woningcorporaties jaarlijks minimaal 80% van hun vrijgekomen sociale huurwoningen toewijzen aan huishoudens met een inkomen tot € 35.739 (prijspeil 2016). Verder mag 10% naar huishoudens met een inkomen tussen € 35.739 en € 39.874 (prijspeil 2016) en 10% naar de hogere inkomens. En voor de laagste inkomens geldt dat woningcorporaties jaarlijks bij hun woningtoewijzing aan 95% van de huishoudens met een inkomen onder de huurtoeslaggrens (€ 22.100 voor eenpersoonshuis-houdens en € 30.000 voor meerpersoonshuishoudens; prijspeil 2016) een woning moeten toewijzen met een huurprijs die niet hoger is dan de aftoppingsgrens (€ 586,68 voor een- en tweepersoonshuishoudens en € 628,76 voor meerpersoonshuishoudens; prijspeil 2016).
Voor sociale huurwoningen van beleggers of particuliere verhuurders gelden geen (maximale) inkomensgrenzen.
Hoe verhoudt uw oproep de huren niet te verlagen zich tot de uitspraak van de Kamer waarin u het verzoek heeft gekregen huurverlaging bij woningcorporaties te stimuleren? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zoals ik in antwoord 1 en 2 heb aangegeven, heb ik geen oproep gedaan om de huren niet te verlagen. Ik heb slechts aangegeven dat ik niet bereid ben om de bestaande huurverlagingsmogelijkheid (zie het antwoord op vragen 1 en 2) te verruimen.
In mijn brief van 19 februari 2016 (Kamerstuk 32 847, nr. 218) heb ik in reactie op de motie Karabulut/Monasch3 over het stimuleren van toegelaten instellingen tot huurverlaging zodat mensen huurtoeslag kunnen aanvragen, aangegeven dat de wet al een dergelijke huurverlagingsmogelijkheid biedt voor huishoudens waarvan het inkomen na een of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen is gedaald en dat het verhuurders in overige gevallen vrij staat om de huurprijs te verlagen. Het probleem bij dit laatste is dat de verhuurder niet het recht heeft de huurprijs ook weer in één keer naar het oude niveau te verhogen indien het huishoudinkomen weer is gestegen.
Met de huursombenadering zoals die per 1 januari 2017 geldt, is het basishuurverhogingspercen-tage gesteld op inflatie+2,5%. Dat biedt verhuurders al de mogelijkheid om een relatief lage huurprijs met de jaarlijkse huurverhogingen enigszins versneld te verhogen. De extra huurverhoging voor huishoudens met een inkomen boven de toewijzingsgrens voor corporatiehuurwoningen biedt verhuurders de mogelijkheid om indien het huishouden een inkomensstijging tot boven die grens heeft doorgemaakt, de huurprijs in grotere sprongen te verhogen (inflatie+4%). Met deze instrumenten kunnen verhuurders een afgewogen keuze maken of zij bereid zijn de huurprijs bij een inkomensdaling van huurders vrijwillig te verlagen, en zo ja, in welke mate.
Het beeld Terrorismebestrijding Turkije: ISIS door draaideur, academici in de cel |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat Turkije zeven verdachte ISIS-terroristen heeft vrijgelaten, onder wie de vermoedelijk leider van ISIS in Turkije, Halis Bayancuk?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving en de aanklachten. Aangezien het kabinet geen inzage heeft in de onderzoeksdossiers is het niet mogelijk een oordeel te vellen over de Turkse rechtsgang in deze zaken.
Klopt het dat daarmee in totaal alle 94 verdachte ISIS-terroristen in Turkije op vrije voeten zijn, hangende de strafzaak tegen hen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van de ernstige aanklachten van het Turkse openbaar ministerie, die onderbouwd zouden zijn met concrete bewijzen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de vermeende leider van ISIS in Turkije al vier keer gearresteerd is2 en nu dus voor de vierde keer weer vrijgelaten? Hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van eerdere aanklachten tegen hem, zoals onthoofding van een priester in Syrië, het kidnappen van een Turkse journalist en het beramen van een aanslag op de Amerikaanse president Obama?3
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de documentaire4 van de Duitse omroep ARD over slavenhandel door ISIS via een kantoor in de provincie Gaziantep in Turkije?
Uit deze documentaire blijkt dat Turkije nog altijd serieuze problemen heeft met de activiteiten van ISIS op Turks grondgebied, zoals de afgelopen maanden ook is gebleken uit meerdere door ISIS gepleegde aanslagen in Turkije.
Is het waar dat alle verdachten in de strafzaak die volgde na één rechtszitting zijn vrijgelaten, wegens «gebrek aan bewijs»? Hoe beoordeelt u dit en de geschokte reactie van de Association of Progressive Women (IKD)5 op deze vrijlating?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn er de afgelopen jaren, sinds 2014, opgelegd en ten uitvoer gebracht in Turkije aan leden van ISIS? Klopt het dat veel terroristen de «draaideur» doorgaan, wegens gebrek aan bewijs worden vrijgelaten of vrijgesproken? Hoe beoordeelt u dit?
Het zou gaan om meerdere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen; het kabinet heeft niet de beschikking over de exacte aantallen. Net als in Nederland verplicht de Turkse rechtsgang om verdachten waar onvoldoende bewijs tegen bestaat vrij te laten dan wel vrij te spreken.
Wat vindt u ervan dat Turkije terrorisme-wetgeving niet of nauwelijks inzet tegen terroristen, maar wel, in toenemende mate, tegen kritische journalisten, advocaten, gewone burgers en zelfs academici die oproepen tot vrede met de Koerden?
De Turkse terrorisme-wetgeving wordt actief ingezet tegen terroristische organisaties zoals de PKK, TAK, DHKP/C, ISIS en Al Qaida.
Het kabinet heeft al eerder zijn zorgen uitgesproken over de situatie rondom persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije. Nederland blijft Turkije hier op aanspreken. Tijdens mijn gesprek met de Turkse Minister van Europese Zaken op 10 juni jl. heb ik dit punt wederom nadrukkelijk aan de orde gesteld. Hetzelfde geldt voor de EU: de Commissie heeft onomwonden aangegeven dat de reikwijdte van de terrorismewetgeving zal moeten worden ingeperkt om te voldoen aan benchmark 65 van de Roadmap visumliberalisatie. Het kabinet onderschrijft dit standpunt van de Commissie.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen van de Koning van Jordanië (http://www.middleeasteye.net/news/jordans-king-accuses-turkey-sending-terrorists-europe-1687591648) dat Turkije – terroristen richting Europa exporteert – gelooft in een radicaal-islamitische oplossing voor de regio – strategisch niet aan onze kant staat in de strijd tegen ISIS – jihadistische groeperingen steunt in Syrië, Libië en Somalië en – buitenlandse jihadisten richting Syrië laat reizen? Bent u bereid de vele beschuldigingen en bewijzen over de dubieuze rol van Turkije eindelijk eens serieus te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het kabinet bekend met de verschillende berichten over vermeende Turkse steun, op verschillende manieren, aan jihadistische organisaties. Zoals eveneens eerder meegedeeld, is de situatie aan de Turkse grens uitermate complex. De samenstelling van gewapende groeperingen is fluïde en verandert continu. Het valt in dit diffuse beeld niet uit te sluiten dat vanuit Turks grondgebied steun wordt verleend aan groeperingen die jihadistische uitgangspunten of -wortels hebben.
Het kabinet blijft op dit punt bij het standpunt zoals vervat in eerdere antwoorden op vragen hierover. Turkije is net als Nederland actief in de anti-ISIS coalitie en heeft de organisaties Jabhat al-Nusra en ISIS al geruime tijd op de nationale terrorismelijst staan. Tevens worden vaker dan voorheen bij binnenkomst in Turkije personen, waaronder uit Nederland, tegengehouden die voornemens zijn zich aan te sluiten bij terroristische groeperingen in Syrië.
Turkije maakt zich al langere tijd zorgen over mogelijke terroristische activiteiten op eigen grondgebied. De herhaalde aanslagen in onder andere Suruç, Ankara en Istanbul hebben deze zorgen bevestigd. Turkije werkt in dit verband aan een verdere versterking van de grens: zo is Turkije overgegaan tot het beter bewaken van een deel van de zuidgrens door hekken en een betonnen muur te plaatsen en door intensief te patrouilleren, zowel fysiek als met technologische middelen. Het kabinet tekent daarbij aan dat verdere versterking van Turkse inspanningen in de strijd tegen ISIS gewenst blijft.
Klopt het dat de Turkse geheime dienst MIT volgens de Turkse wet samen mag werken met terroristische organisaties? Wat vindt u daarvan, ook in het licht van de vele aanwijzingen voor steun van Turkije aan ISIS en andere jihadistische groeperingen?
De wetgeving van Turkije die in 2014 is aangenomen is aangepast naar aanleiding van andere dreigingen dan toen de oude wet van kracht werd in 1983. Door deze herziene wet beschikt de MIT over ruimere bevoegdheden op het terrein van buitenlandse veiligheid, terrorismebestrijding en de nationale veiligheid. Herziening was volgens de Turkse regering noodzakelijk om een rechtsbasis te bieden voor het stoppen van de terroristische organisatie PKK. De MIT kan dan ook met hen contact onderhouden, op uitdrukkelijke voorwaarde dat dit noodzakelijk is voor het beschermen van de nationale veiligheid. Wat betreft uw vraag over steun van Turkije aan ISIS en andere jihadistische groeperingen wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 8.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving6 dat de MIT bij wet de bevoegdheid zou krijgen om clandestien wapens het land in en uit te voeren? Worden hiermee dus ook wettelijk clandestiene wapenleveranties naar terroristische groeperingen mogelijk gemaakt?
Op 24 mei jl. is de Turkse wetgeving aangepast waardoor het niet langer in alle gevallen verplicht is dat de MIT roerende goederen registreert. Het hoofd van de MIT is aangewezen als persoon om per geval nader te bepalen of het niet-registreren van dergelijke goederen in openbare lijsten van belang is voor het beschermen van de nationale veiligheid. Wat betreft uw vraag over wapenleveranties aan terroristische groeperingen wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 8.
Hoe beoordeelt u de weigering van de Turkse president Erdogan7 om de terrorisme-wetgeving aan te passen conform de eisen van de EU om in aanmerking te komen voor visumliberalisering?
Het gesprek over aanpassing van de Turkse terrorismewetgeving tussen Turkije en de Commissie is nog gaande. Het feit dat beide partijen samen werken aan een oplossing stemt het kabinet positief.
Turkije heeft serieuze en legitieme veiligheidszorgen getuige de vele terroristische aanslagen van het afgelopen jaar en het feit dat het land grenst aan conflictgebied in Irak en Syrië. Tegelijkertijd is het zo dat het visumliberalisatieproces strikte voorwaarden kent in de vorm van benchmarks in de Roadmap visumliberalisatie. Deze voorwaarden zijn helder aan Turkije gecommuniceerd bij de formele start van het visumliberalisatieproces in december 2013. Turkije zal dus ook aan benchmark 65 moeten voldoen wil het voor visumliberalisatie in aanmerking komen.
Acht u de eisen van de EU op het gebied van terrorisme een zeer gewichtige kwestie waar onder geen enkele voorwaarde mee gemarchandeerd mag worden als het gaat om visumliberalisering?
Ja.
Hoe beoordeelt u de «vorderingen» die Turkije maakt om zijn wettelijk kader inzake de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad beter in lijn brengen met Europese standaarden? Deelt u de opvatting dat Turkije terrorismebestrijding gebruikt als alibi om de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering te beperken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Acht u het gezien alle bovengenoemde ontwikkelingen denkbaar dat de EU, met uw steun, binnen afzienbare tijd overgaat tot visumliberalisering voor Turkije?
Conform de afspraken uit de Roadmap visumliberalisatie zal Turkije aan alle 72 criteria – inclusief de benchmark over terrorismewetgeving – moeten voldoen voordat tot visumliberalisatie kan worden overgegaan. De Commissie oordeelde in haar voortgangsrapportage van 15 juni jl. over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring dat hier nog geen sprake van is. Daarmee is visumliberalisatie voor Turkije op dit moment niet aan de orde.
De Commissie zal een rapport uitbrengen zodra Turkije alle benchmarks heeft vervuld. Het kabinet wacht dit oordeel van de Commissie af. Besluitvorming hierover in de Raad en het Europese parlement is pas aan de orde zodra dit positieve oordeel op tafel ligt.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 20 juni a.s. te beantwoorden?
De vragen zijn z.s.m. beantwoord.
Het bericht ‘Kwart zorgbestuurders boven Balkenendenorm’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het feit een kwart van de bestuurders in de ouderenzorg boven de Balkenendenorm verdient?1
Het kabinet wil ook voor bestuurders in de ouderenzorg een maatschappelijk acceptabel en verantwoord niveau van inkomens. Normen voor bezoldiging zijn daarom vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). De hogere salarissen van deze bestuurders zijn te verklaren doordat zij onder overgangsrecht vallen. Dit overgangsrecht vloeit voort uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het overgangsrecht houdt in dat bestaande bezoldigingsafspraken, boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum, gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de wet worden gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging worden teruggebracht tot het voor die topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum.
Zodra er echter sprake is van een overtreding van de WNT treedt de toezichthouder in de zorg, het CIBG, handhavend op.
Kunt u uitleggen dat u enerzijds hard bezuinigt in de ouderenzorg (huishoudelijke zorg, wijkverpleging én instellingszorg), waardoor veel zorgverleners hun inkomen en/of baan verliezen, en dat anderzijds de bestuurders in de ouderenzorg met fluwelen handschoentjes wordt gevraagd of ze hun salaris willen minderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de ontslagvergoeding van 426.113 euro, wat ruim 5,5 keer zoveel is als het maximum in de Wet normering topinkomens, dat is betaald aan de voormalig directeur van zorginstelling Driezorg in Zwolle?2
Normen voor bezoldiging en ontslagvergoedingen zijn vastgelegd in de WNT. Voor afspraken van voor de inwerkingtreding van de wet, die meer bedragen dan de toepasselijke norm, geldt overgangsrecht. Deze afspraken zullen voor de duur van het overgangsrecht moeten worden gerespecteerd. Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders bij de toepassing van de wet overigens niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Vindt u het een goed signaal dat een bestuurder van een instelling die door de Inspectie voor de Gezondheidszorg voor langere tijd onder verscherpt toezicht is geplaatst, omdat de zorg op de elf locaties ernstig te kort schoot, een dergelijke ontslagvergoeding krijgt?3
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat het aantal mensen dat zich aan de Balkenendenorm houdt snel genoeg bereikt wordt als een derde in 2014 en een kwart in 2015 er nog boven zat?4
Dit is het gevolg van het overgangsrecht dat voortvloeit uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders bij de toepassing van de wet overigens niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Wat is het beeld van de beloningen in andere zorgsectoren? Is het daar «beter» of «slechter» verdienen voor bestuurders?
In de sectoren zorg en jeugdhulp geldt sectorale regelgeving met verlaagde maxima, afhankelijk van de klasse waarin de instelling valt. Voor grotere, complexere rechtspersonen of instellingen is een hoger bezoldigingsmaximum van toepassing dan voor kleinere, eenvoudige rechtspersonen of instellingen. De maxima variëren tussen € 98.000 tot het algemene bezoldigingsmaximum van € 179.0005. Na afloop van het overgangsrecht zal de bezoldiging aan deze maxima moeten voldoen.
Bent u bereid met noodwetgeving te komen om te zorgen dat de bestuurders volgend jaar allemaal hun salaris hebben «gematigd» tot aan de Balkendenorm?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht 'Fransen kapen KLM’ en ‘Stakingsdreiging Air France: wat zijn de consequenties voor KLM' |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van 8 juni 2016 getiteld «Gevangene» inzake de positie van KLM, het bericht van 9 juni 2016 getiteld «Fransen kapen KLM» en van de uitzending van Nieuwsuur inzake «Stakingsdreiging Air France: wat zijn de consequenties voor KLM»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat de relatie tussen KLM en Air France daardoor onder grote spanning staat?
In de media is melding gemaakt van plannen bij Air France om vluchten van KLM op Schiphol over te hevelen naar Parijs Charles de Gaulle.Air France KLM heeft aangegeven dat hiervan geen sprake is.
Heeft u ook vernomen dat KLM slachtoffer dreigt te worden van de plannen van Air France om KLM-vluchten over te hevelen naar Parijs en dat de moedermaatschappij Air France/KLM dit voornemen steunt?
Zie antwoord vraag 2.
Is het overhevelen van vluchten van het KLM-label naar het Air France label, van Amsterdam naar Parijs, conform het beleid waar de Nederlandse Staat als aandeelhouder mee heeft ingestemd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de overheveling inhoudt dat er meer werk voor Franse piloten komt en is bedoeld om een staking van Franse vliegers te voorkomen tijdens het EK voetbal?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel bestemmingen de luchthaven Schiphol door deze plannen dreigt te verliezen en hoeveel banen verloren dreigen te gaan? Indien u die gegevens thans nog niet kunt geven, wanneer denkt u daarover dan wel te kunnen berichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is, in het licht van de dreigende stakingen, uw visie op het feit dat KLM betere resultaten behaalt, terwijl Air France aanmerkelijk slechter presteert?3
De strategie van de onderneming (Perform 2020) is gericht op kosten besparen en productiviteit verhogen. Voor een gezonde toekomst van Air France-KLM is het noodzakelijk dat de onderneming flink snijdt in de kosten. Dat geldt voor beide luchtvaartmaatschappijen. KLM heeft daartoe een aantal goede stappen gezet en werkt aan verdere maatregelen. De betere resultaten, waarnaar in de vraag verwezen wordt, zijn mede veroorzaakt door de eerder genoemde afspraken over de groei.
De staking bij Air France is uiteraard slecht voor het bedrijf, leidt tot hoge kosten en is schadelijk voor de reputatie. Ook de passagiers worden hier de dupe van. Daarnaast bestaat de kans dat hierdoor de kostenbesparing en verhoging van de productiviteit nog verder uit beeld verdwijnt. Wij roepen KLM en de stakeholders op zich niet van de wijs te laten brengen door de staking bij Air France en het ingezette proces voortvarend voort te zetten.
In hoeverre interfereren de twee zustermaatschappijen met hun eigen winst- en verliesrekeningen, gezien het feit dat de financiële schade van de staking geheel voor rekening van de Fransen komt, maar er aan het einde van het jaar wel een gezamenlijke jaarrekening gepresenteerd wordt? Welke weerslag hebben deze gebeurtenissen daarop?
KLM en Air France hebben aparte winst- en verliesrekeningen. De kosten van stakingen slaan daarom neer bij Air France.
Deelt u de mening dat KLM ernstig te leiden heeft onder de stakingsdreiging bij Air France en dat sprake is van een «destructieve staking», die ook schade toebrengt aan de reputatie van KLM?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u een gevaar dat de holding Air France/KLM uit elkaar klapt? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om verdere schade aan KLM te voorkomen? Zo, nee waarom niet?
Nee, de afgelopen jaren hebben Air France en KLM laten zien dat beide maatschappijen kunnen groeien binnen een dual-hubsysteem. Echter door de verslechterde concurrentiepositie blijft kostenreductie en productiviteitsverhoging wel noodzakelijk, dat geldt voor beide luchtvaartmaatschappijen, zowel Air France als KLM. Wanneer zowel Air France als KLM hieraan invulling geeft verwachten wij dat er voor beide luchtvaartmaatschappijen weer ruimte voor groei is en de concurrentiepositie verbetert.
Hoe gaat u de komende tijd de belangen van KLM in de holding borgen en verdedigen?
Het uitgebreide netwerk van KLM op Schiphol is van groot belang voor onze economie, werkgelegenheid en de vestiging van internationale bedrijven. We blijven ons inzetten voor de borging van de publieke belangen die met KLM en de mainportfunctie van Schiphol zijn gemoeid.
In onze contacten met KLM en Air France KLM zullen wij erop blijven wijzen dat voor een gezonde toekomst van Air France KLM het noodzakelijk is dat de onderneming flink snijdt in de kosten. Dat geldt voor beide luchtvaartmaatschappijen; zowel Air France als KLM.
Wat betreft de recente discussie bij Air France voorafgaand aan de staking is het kabinet van mening dat de ontwikkelingen bij Air France niet ten koste mogen gaan van rendabele verbindingen van KLM en daarmee het bestemmingennetwerk van KLM op Schiphol. In dit licht is wat betreft het kabinet een aanpassing van de productiebalans dan ook niet aan de orde: groei moet worden «verdiend» zoals in de strategie van Air France KLM «Perform 2020» is opgenomen. Prioriteit bij Air France en KLM moet liggen bij het besparen van kosten en het verhogen van hun productiviteit. Tegemoet komen aan de eisen van de piloten zonder dat daar hun bijdrage tegenover staat is een verkeerd signaal; zowel naar de Franse piloten als naar hun Nederlandse collega's. Ook de Franse overheid is met ons van mening dat er geen sprake kan zijn van dat problemen bij het ene bedrijfsonderdeel worden opgelost ten koste van rendabele activiteiten bij het andere onderdeel.
Kunt u zo spoedig mogelijk de Kamer informeren middels een brief over de spanningen tussen KLM en Air France en de mogelijke actie die u van plan bent te ondernemen? Kunt u deze brief nog voor het zomerreces naar de Kamer sturen?
Ja.
Het in weerwil van een Kamermotie sluiten van gevangenissen |
|
Judith Swinkels (D66), Nine Kooiman , Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er toch gevangenissen dichtgaan?1
Uw Kamer heeft op 26 april jl. de motie van de leden Van Oosten en Volp4 aangenomen waarin wordt gesteld dat sluiting van penitentiaire inrichtingen (inclusief justitiële jeugdinrichtingen) nu niet aan de orde is. Ik voer deze motie dienovereenkomstig uit. Zoals ik inmiddels bij brief d.d. 14 juni5 heb toegelicht betekent dit dat ik nu geen gevangenissen sluit en hiermee rekening houd in de begroting van Veiligheid en Justitie voor 2017 en het meerjarige beeld. DJI brengt in samenspraak met het veld en de medezeggenschap de gevolgen en oplossingen voor de (huidige) leegstand in kaart, zoals ik ook in het AO van 30 maart jl. aan gaf. Uw Kamer zal te zijner tijd worden geïnformeerd over de uitkomsten van de verkenning van DJI.
In het artikel in de Telegraaf wordt de suggestie gewekt dat doordat DJI nadenkt over de concentratie van leegstand, er momenteel feitelijk wel sluitingen gaande zijn. Dat is niet het geval. Het concentreren van leegstand is onderdeel van de interne bedrijfsvoering en dient ter optimalisering van de organisatie van de primaire processen in de inrichtingen. Het concentreren van leegstand gebeurt op locatieniveau, afdelingsniveau of op celniveau. Door leegstand te concentreren kan de bedrijfsvoering binnen de bestaande setting – dus zonder sluiting – efficiënter worden ingericht.
Klopt het dat er voorbereidingen worden getroffen teneinde de gevangenissen te sluiten na de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2017? Wat voor soort voorbereidende handelingen betreft het?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden de voorbereidingen om gevangenissen te sluiten zich tot de motie waarin staat dat sluiting van gevangenissen aanvullend op het lopende masterplan nu niet aan de orde is en derhalve dienovereenkomstig moet worden gehandeld?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het dienovereenkomstig handelen in ieder geval ook betekent dat geen voorbereidingshandelingen getroffen mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u de opdracht aan de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) verder te gaan met de planvorming met betrekking tot het sluiten van gevangenissen niet heeft ingetrokken? Zo ja, waarom heeft u dat gezien de wens van de Kamer niet gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze bent u van plan uitvoering te geven aan de motie waarin de Kamer heeft uitgesproken dat sluiting van de gevangenissen niet aan de orde is?3
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het de bedoeling is dat de DJI de leegstand op korte termijn concentreert, wat kan leiden tot feitelijke sluiting van gevangenissen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het, nog afgezien van de voornoemde motie, onverstandig is voorbereidende handelingen te treffen voor de sluiting van gevangenissen onder andere omdat politie en Openbaar Miniserie hebben aangegeven onvoldoende middelen te hebben voor de opsporing4, een groot aantal veroordeelde personen de celstraf nog niet heeft uitgezeten en er nog geen visie op resocialisatie en recidivebestrijding is conform de aangenomen motie-Kooiman c.s.?5 Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 14 juni jl.8 heb ik uw Kamer tevens geïnformeerd over de uitkomsten en impact van de doorrekening van verschillende alternatieve factoren die van invloed zijn op de benodigde capaciteit in de strafrechtketen en de celcapaciteit in het bijzonder. De conclusie van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) op basis van de doorrekening is dat verhoging van het ophelderingspercentage, c.q. het opsporen van meer verdachten, leidt tot een relatief beperkte toename van de behoefte aan celcapaciteit. Evenwel ga ik onverminderd door met het versterken van de prestaties van de strafrechtketen. Tijdens het AO strafrechtelijke onderwerpen op 22 juni jl. heb ik echter ook aangegeven dat het tijd kost maatregelen te treffen aan de voorkant van de strafrechtketen. Daarbij zullen deze maatregelen pas na verloop van tijd merkbare gevolgen hebben in de fase van tenuitvoerlegging. Mocht een dergelijke toename zich (op termijn) in de praktijk voordoen, dan kan deze worden opgevangen binnen de bestaande capaciteit van DJI. Juist om redenen die u opwerpt, vind ik het verstandig dat DJI nadenkt over het vormgeven van de flexibele capaciteit. Een hernieuwde visie op resocialisatie en recidivebestrijding staat hier los van. Deze kan immers niet worden benut als instrument om de leegstand bij DJI tegen te gaan. Uw Kamer zal de door mij toegezegde brief over resocialisatie en recidivebestrijding voor het zomerreces ontvangen.