De massale wetsovertredingen tijdens diertransporten naar Turkije |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van verschillende dierenwelzijnsorganisaties waaruit blijkt dat bij maar liefst 70% van de geïnspecteerde transporten naar Turkije, de EU Transportwet (1/2005) systematisch wordt overtreden waardoor jaarlijks tienduizenden dieren lijden onder grove overschrijdingen van maximum-transporttijden, onrealistische tijdsplanningen, valse verklaringen over rustplaatsen, extreme temperaturen, gebrek aan water en voedsel, overbelading van wagens, ontbrekende strobedding en onvoldoende stahoogte»?1 2
Ik ben me bewust van de ernst van de situatie die onder ander in de rapporten van dierenwelzijnsorganisaties worden gerapporteerd. Deel van de door hen geschetste problemen vloeien voort uit de gebrekkige voorzieningen bij de grensovergang naar Turkije en de problemen die dat veroorzaakt doordat administratieve processen bij het verlaten van de Europese Unie en de toelating tot Turkije vaak voor vertraging zorgen.
Wat is uw reactie op de constatering van Eyes on Animals dat ook Nederlandse vervoerders zich niet aan de Europese wetgeving houden? Zijn er resultaten bekend van het inmiddels door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gestarte onderzoek naar de Nederlandse vervoerders en welke maatregelen gaan er tegen hen genomen worden? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De NVWA kan, bijvoorbeeld op verzoek van een andere lidstaat, nader onderzoek instellen als er aanwijzingen zijn dat Nederlandse vervoerders mogelijk bepalingen van de transportverordening overtreden hebben. Ongeacht of het transport vanuit Nederland of vanuit andere lidstaten betreft. Bepaalde zaken zijn echter achteraf niet meer vast te stellen, zoals bijvoorbeeld onvoldoende stahoogte voor de dieren. Het nader onderzoek van onder andere GPS-gegevens kan leiden tot maatregelen zoals waarschuwingen of bestuurlijke boetes.
Eyes on Animals rapporteerde over een transport dat door een Nederlandse vervoerder werd uitgevoerd. Het onderzoek hierover is nog lopende. Als dit onderzoek is afgerond zal ik u over de uitkomst informeren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de NVWA die zegt niet officieel te kunnen optreden tegen deze Nederlandse vervoerders omdat ze andere landen dan Nederland als startpunt hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u naar aanleiding van deze berichtgeving, en de eerder gestelde Kamervragen hierover (Kamerstuknummer 2011Z15746 en 2013D32680), het EU-voorzitterschap benutten om de naleving en handhaving van de Transportwet door de Europese lidstaten te verbeteren, met name tijdens het transport richting Turkije? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat we uiterst zorgvuldig moeten omgaan met diertransporten naar derde landen. Het vervoer van dieren is door de Europese Unie gereguleerd in de Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening). De verordening geeft de randvoorwaarden, waaronder de in acht te nemen transportduur voor het vervoeren van dieren binnen de EU en vanuit de EU naar derde landen. Het is als lidstaat niet mogelijk om eenzijdig beperkingen op te leggen ten aanzien van de duur van transport naar andere lidstaten of derde landen.
Ik blijf mij tijdens maar ook na het Europese voorzitterschap in de Europese Unie hard maken om hier verandering in aan te brengen door het verbieden van het transport van slachtdieren langer dan 8 uur. Ik doe dit samen met mijn collega’s uit Denemarken en Duitsland. Ik heb hier ook op 15 maart jl. wederom voor gepleit bij het seminar van de Europgroup for Animals.
Ook zal ik de Europese Commissie oproepen om er bij Turkije op aan te dringen de omstandigheden aan de grens te verbeteren. Er kan worden aangedrongen op vereenvoudiging van de administratieve handelingen en een vroegtijdige screening van noodzakelijke exportdocumenten. Vee&Logistiek Nederland heeft aangekondigd haar leden op te roepen om de grensovergang bij Turkije gedurende de maanden juli en augustus te mijden.
Tot slot heeft het Europese Hof van Justitie heeft met betrekking tot de uitleg van artikel 14, lid 1 van de Transportverordening, het zogenaamde «Zuchtvieh arrest» verklaard dat het reisjournaal dat voorafgaande aan het transport overleg moet worden door de exporteur, realistisch is en ervan blijk moet geven dat de bepalingen van de verordening zullen worden nageleefd. Dit geldt ook expliciet voor het deel van het transport dat plaatsvindt op het gebied van derde landen. Ik wacht de nadere juridische analyse van de Europese Commissie hierover af.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van Eyes on Animals: «als je weet dat het vervoer niet volgens de wet kan, moet je het transport niet laten gaan»? Bent u bereid een einde te maken aan transporten uit Nederland naar Turkije, mede in het kader van de motie Thieme (Kamerstuknummer 33 400 XIII, nr. 105) om een maximumtransportduur te verbinden aan transporten vanuit Nederland? Zo, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De investeringen van verzekeraars in bedrijven die bont en exotisch leer verkopen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verzekeraars investeren indirect 1 miljard in bont en exotisch leer»?1
Ja.
Is er op dit moment regelgeving die investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen, beperkt? Zo ja, wordt deze regelgeving gevolgd en in hoeveel gevallen is er, indien nodig, al handhavend opgetreden? Heeft de Wet verbod pelsdierhouderij hier invloed op?
Nee, er is op dit moment geen regelgeving die investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen beperkt.
Indien er geen regelgeving is, bent u bereid deze te maken? Zo ja, wanneer zal dit aan de Kamer voorgelegd worden? Zo nee, bent u bereid andere ontmoedigende maatregelen te treffen?
In het kader van (internationaal) maatschappelijk verantwoord ondernemen (iMVO) zet de overheid in op zelfregulering. De overheid streeft er naar om voor elk van de door KPMG geïdentificeerde sectoren tot een multistakeholder iMVO-convenant te komen (Kamerstuk 26 485, nr. 197). Zo ook voor de verzekeraars als onderdeel van de financiële sector. Door zelf als partij te participeren, onderstreept de overheid het belang van de totstandkoming van een convenant en kan zo ook pleiten voor het daarin opnemen van afspraken die zien op onder meer dierenwelzijn.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten een convenantentraject te willen starten en voert hierover verkennende gesprekken met diverse partijen. Daarbij wordt verkend welke thema’s behandeld kunnen worden in het convenant, zoals het thema dierenwelzijn. In het verkennende ambtelijke gesprek met ambtenaren van de Ministeries van Financiën en Economische Zaken is het Verbond van Verzekeraars reeds verzocht om het thema dierenwelzijn op te nemen.
Met een convenant worden afspraken gemaakt over verschillende onderwerpen; bijvoorbeeld over over client due diligence (wijze waarop cliënten MVO-processen ingebed hebben), invloed in waardeketens, als ook transparantie over investeringen door verzekeraars.
Het Verbond van Verzekeraars heeft een Gedragscode Verzekeraars en deze zal als basis voor het convenant dienen. In deze gedragscode is het volgende vastgelegd:
Uit deze doelstellingen heeft het Verbond de Code Duurzaam Beleggen3 geformuleerd. Hierin committeren de leden van het Verbond zich volgens het «comply or explain» principe aan de UN Principles for Responsible Investments (UN PRI). De verzekeraars Aegon en Delta Lloyd hebben op de Eerlijke Verzekeringswijzer gereageerd en aangegeven de dialoog over dierenwelzijn te willen aangaan.4
Ziet u een rol voor de overheid om inzichtelijk te maken waarin verzekeraars investeren, zodat klanten weten op welke wijze hun geld geïnvesteerd wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met de verzekeraars in gesprek te gaan om de investeringen in bedrijven die bont of exotisch leer produceren of verkopen zo snel mogelijk af te bouwen, gezien de maatschappelijke weerstand hiertegen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De lopende pilots eID |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Weet u dat de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken op 28 januari 2016 u heeft verzocht om een brief met een overzicht van de inmiddels lopende pilots eID, en dat u in uw antwoord per brief van 17 februari 2016 (Kamerstuk 26 643, nr. 392) uitsluitend een overzicht heeft verschaft van deelnemers aan de pilots aan de gebruikerskant?
Ja.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat diverse pilots draaien, en er nog steeds geen helder overzicht is van alle pilots die nu draaien of op het punt staan te starten? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet.
De partijen die interesse hebben in de pilots met Idensys hebben dit via een procedure op Tendernet kenbaar gemaakt. Alleen aangemelde partijen kunnen participeren. Voor aangemelde makelaars en middelenleveranciers geldt dat zij in de pilotperiode ook nog steeds kunnen toetreden tot Idensys en daardoor kunnen participeren binnen de pilots.
De lijst met dienstverleners staat vast waarbij alleen de startdatum varieert. Dit heeft onder andere te maken met de planning van de afzonderlijke pilots en met het aansluitingstraject van de dienstverlener op de makelaar.
Bent u bereid alsnog een overzicht te verstrekken van alle pilots die in het kader van de vervanging van de huidige DigiD (gaan) draaien, zowel publiek als ook privaat? Zo nee, waarom niet?
In de bijlage1 vindt u het overzicht van de pilots die onder mijn verantwoordelijkheid vallen.2 In casu zijn dat de pilots in het publieke domein voor zover nu bekend. Opgemerkt dient te worden dat de aard van het authenticatiemiddel kan wijzigen indien de leverancier daartoe besluit.
Bent u bereid in dit overzicht in ieder geval de volgende gegevens per pilot op te nemen: Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit overzicht, zoals uitgewerkt onder punt 4, binnen twee weken te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De benoeming van de topambtenaar die zich op het ministerie bezig hield met de Raad van State tot staatsraad |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de topambtenaar, die zich als directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie bezig hield met de wijzigingen bij de Raad van State, op het moment dat deze wet zich in een afrondende fase bevond, benoemd werd bij de Raad van State?1 2
Het bericht over deze benoeming was geen verrassing, aangezien de voordracht voor het benoemingsbesluit overeenkomstig artikel 10, derde lid, jo. 8, derde lid, eerste volzin, van de Wet op de Raad van State was gedaan door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie. Het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak is op 20 januari 2016 ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2015/16, 34 389, nrs. 1–3). De indiening van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer wordt door de regering niet gezien als een afrondende fase.
Wat waren formeel de taken van de directeur-generaal met betrekking tot de Wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak?3
De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat aan het hoofd van het gelijknamige directoraat-generaal. Het directoraat-generaal is onder meer belast met het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerend rechtsbestel en een slagvaardige rechtspleging (artikel 35, eerste lid, onder b, Organisatiebesluit Ministerie van Veiligheid en Justitie 2015). In zijn hoedanigheid van hoofd van het directoraat-generaal droeg de genoemde directeur-generaal als een van de daarbij betrokken departementsambtenaren bij aan de ambtelijke voorbereiding van het genoemde wetsvoorstel, waarvoor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik de verantwoordelijkheid dragen.
Wat is uw reactie op het bericht dat hij zich in de praktijk «intensief met het plan bemoeide»?4
Van alle op mijn ministerie werkzame ambtenaren verlang ik een intensieve inzet ten aanzien van de aan hen toevertrouwde werkzaamheden. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving vormt daarop geen uitzondering. Het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak is, zoals te doen gebruikelijk, het resultaat van samenwerking tussen verschillende dienstonderdelen van mijn ministerie en in dit geval voorts van samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Diverse wetgevingsambtenaren en beleidsambtenaren op de beide ministeries hebben bijgedragen aan de ambtelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel. Zoals gebruikelijk bij wetsvoorstellen was bij mijn ministerie de penvoering in handen van de directie Wetgeving en Juridische Zaken (ressorterend onder het cluster secretaris-generaal), die daartoe in dit geval samenwerkte met de directie Rechtsbestel (ressorterend onder het directoraat-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving) en de directie Financieel-Economische Zaken (ressorterend onder het cluster secretaris-generaal).
Op welk moment vond het allereerste contact plaats, formeel of informeel, over zijn mogelijke overstap naar de Raad van State? Van wie ging het initiatief uit? Hoe is de verdere procedure rondom zijn benoeming stapsgewijs verlopen?
De benoeming is overeenkomstig de vaste procedures verlopen. De Raad van State heeft in zijn vergadering van 9 december 2015 besloten de Koning aan te bevelen om betrokkene te benoemen tot staatsraad in buitengewone dienst in de Afdeling advisering. Deze aanbeveling is op dezelfde datum aan de Koning verzonden en in afschrift toegezonden aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie. Na behandeling in de ministerraad op 15 januari 2016 is in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie op dezelfde datum het ontwerp van het benoemingsbesluit voorgedragen aan de Koning. Het ontwerp is op 18 januari 2016 door de Koning bekrachtigd. De benoeming is ingegaan met ingang van de datum van beëdiging, welke op 20 januari 2016 heeft plaatsgevonden.
In welke fase bevond zich op die momenten steeds het conceptwetsvoorstel over de wijzigingen bij de Raad van State (de wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak)?
Op de in het antwoord op vraag 4 genoemde momenten bevond het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak zich in de fase van het nader rapport (het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State werd op 7 december 2015 uitgebracht). Op 20 januari 2016 is het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer.
Vindt u het zuiver dat de hoge ambtenaar die zich op het ministerie bezig houdt met de wijzigingen bij de Raad van State, wat uiteindelijk resulteert in een wetsvoorstel waar de Raad van State erg content mee is maar dat verder in de juridische wereld op bijzonder veel kritiek kan rekenen vanuit staatsrechtelijk en rechtsstatelijk oogpunt, korte tijd later benoemd wordt bij de Raad van State? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstellen dragen ministers en staatssecretarissen verantwoordelijkheid, niet ambtenaren. Of een ambtenaar zich al dan niet met een wetsvoorstel heeft beziggehouden is dus geen relevante factor voor de benoeming in een andere functie. De kwalificaties van het wetsvoorstel laat ik voor rekening van de vragensteller.
Deelt u de mening dat hiermee de schijn van belangenverstrengeling is gewekt?
Nee.
Waarom is ervoor gekozen om de directeur-generaal te benoemen tot staatsraad in buitengewone dienst in de Afdeling advisering van de Raad van State? Is er voorafgaand aan deze benoeming ook gesproken over het gevaar van de schijn van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet?
Bij de Afdeling advisering van de Raad van State was behoefte aan uitbreiding van expertise op het gebied van algemene vraagstukken van wet- en regelgeving en specifiek de wijze waarop de kwaliteit van de wetgeving op de ministeries mede door de adviezen van de Afdeling advisering kan worden gewaarborgd. Betrokkene beschikt op dit terrein over zeer brede ervaring en deskundigheid en beschikt ook overigens over de kwaliteiten voor het vervullen van deze functie. Er is met betrekking tot deze benoeming niet gesproken over het gevaar van de schijn van belangenverstrengeling in relatie tot genoemd wetsvoorstel, aangezien daar geen aanleiding voor was.
Kunt u zich voorstellen dat het er op lijkt dat niet het algemeen belang, maar het belang van de Raad van State voorop heeft gestaan bij het maken van deze wet, mede vanwege het feit dat de directeur-generaal op het ministerie onder wiens verantwoordelijkheid dit gebeurde zowel hiervoor als hierna werkzaam was/is bij de Raad van State, en dat hij dus feitelijk beloond is voor het niet door laten gaan van de ingrijpende herstructurering van de Raad van State (het weghalen van de rechtsprekende taak bij de Raad van State) die was afgesproken bij regeerakkoord en aangenomen Kamermotie?
Nee. Ik verwijs kortheidshalve naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, waarin de in het wetsvoorstel gemaakte keuzes zijn gemotiveerd en ook is toegelicht hoe deze zich verhouden tot het regeerakkoord en de bedoelde motie. Voor de indiening van het wetsvoorstel dragen de beide ministers de verantwoordelijkheid, dus niet de betrokken directeur-generaal noch enige andere ambtenaar die een bijdrage heeft geleverd aan de ambtelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze schijn van belangenverstrengeling wordt weggenomen en dat het algemeen belang bij dit wetsvoorstel voorop wordt gesteld?
Van schijn van belangenverstrengeling en een dubieuze overstap is geen sprake.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dergelijke dubieuze overstappen in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Boeven de baas in bajes’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de zorgen die bewaarders in de Psychiatrische Inrichting (PI) Alphen a/d Rijn hebben geuit naar De Telegraaf over het regime en de handhaving binnen de inrichting?1
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Kooiman (SP)(Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 1781 en 1783) en het lid Helder (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1782) heb ik mij naar aanleiding van de bewering in bovenstaande berichten laten informeren door de leiding van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de vestigingsdirecteuren en de ondernemingsraden van de in de berichten genoemde penitentiaire inrichtingen. Zij hebben aangegeven zich niet te herkennen in de kritiek die naar buiten is gebracht. Toch heb ik gelet op deze verschillende geluiden en het grote belang van integriteit in een organisatie als DJI, de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) verzocht haar reeds in haar werkprogramma 2016 aangekondigde onderzoek in het gevangeniswezen naar contrabande en integriteitskwesties, naar voren te halen. Het werkprogramma 2016 van de IVenJ is uw Kamer aangeboden bij brief van 12 januari jl2. Voorts heb ik DJI gevraagd bij haar medewerkers nogmaals het integriteitsbeleid onder de aandacht te brengen.
Hoeveel en wat voor type wapens hebben de cel-inspecties de afgelopen weken opgeleverd in de PI?2 Hoe is het mogelijk dat deze naar binnen zijn gesmokkeld, zoals dat klaarblijkelijk ook het geval is geweest met drugs en telefoons?
Er zijn in de maand februari twee steekvoorwerpen aangetroffen in de PI Alphen aan den Rijn. Ondanks alle preventieve en repressieve maatregelen die door het gevangeniswezen worden getroffen worden kan het voorkomen dat tijdens cel-inspecties verboden goederen worden aangetroffen. Ik betreur dat.
Kunt u bevestigen dat de directie van de PI Alphen a/d Rijn op 21 februari jl. twee medewerkers van deze PI de toegang heeft ontzegd? Wat is de reden daarvoor geweest?
Ja. De reden daarvoor zijn vermoedens van niet-integer gedrag. Er loopt een onderzoek door Bureau Veiligheid en Integriteit.
Sinds wanneer is vanuit het Ministerie van V&J al onderzoek gaande naar de veiligheidssituatie in de gevangenis?3 Wat is de aanleiding hiervoor, is de Kamer hierover destijds geïnformeerd en wat zijn de (tussentijdse) resultaten hiervan?
De IVenJ onderzoekt als onafhankelijk, onpartijdig en deskundig toezichthouder de kwaliteit van de taakuitvoering door organisaties werkzaam op het terrein van veiligheid en justitie, waaronder het gevangeniswezen. Bij incidenten beoordeelt de IVenJ of nader onderzoek nodig is.
Hoe is het mogelijk dat een medewerker van de PI niet goed gescreend is blijkens diens lidmaatschap bij de motorclub Satudarah?4 Hoelang is deze persoon werkzaam geweest bij de PI en wordt de link tussen diens lidmaatschap en uitgevoerde werkzaamheden/mogelijk strafbare feiten binnen de PI onderzocht komende tijd?
Er is mij niet bekend dat een medewerker van de PI Alphen aan den Rijn lid zou zijn van de motorclub Satudarah.
Waar blijkt uit dat sommigen PI-werkers (piw’ers) te nauwe banden onderhielden met gedetineerden? Was dat in het bijzonder op bepaalde afdelingen het geval, zo ja welke?
In 2015 is in één geval melding gemaakt bij het Bureau Integriteit en Veiligheid dat er in de locatie Ter Peel van de PI Zuid-Oost sprake was van te nauwe banden tussen een PIW’er en een gedetineerde. Naar betrokkene loopt een disciplinair onderzoek. De overige meldingen van niet-integer gedrag in de PI Ter Peel betroffen het gebruik van inloggegevens van een ander, oneigenlijk gebruik van een studievoorschot, mogelijke invoer van verboden goederen en een relatie met een ex-gedetineerde.
De afgelopen maanden zijn er in de PI Alphen aan den Rijn geen feiten bekend geworden dat PIW’ers integriteitsregels geschonden zouden hebben. Er zijn in de PI Alphen aan de Rijn evenmin meldingen gedaan van te nauwe banden tussen een PIW’er en een gedetineerde.
Kunt u aangeven welke integriteitsregels de afgelopen maanden zijn geschonden door piw’ers in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel en wat daarvan de consequenties mogelijk zijn geweest, ook ten aanzien van het plegen van strafbare feiten binnen de PI?5
Zie antwoord vraag 6.
Welke tijdelijke maatregelen worden door u c.q. de directie genomen in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel, teneinde verdere escalatie en ordeproblemen binnen de inrichting te voorkomen, in afwachting van de uitkomsten van de lopende onderzoeken? Kunt u garanderen dat gedetineerden niet vooraf worden gewaarschuwd voor cel-inspecties en de beschikbare apparatuur om mobiele telefoons te ontdekken gewoon wordt ingezet?
Na het verschijnen van de berichten in de pers heeft de directie van de PI Ter Peel gevraagd of de in PI Ter Peel werkzame geestelijk verzorgers, de Commissie van Toezicht, de vertrouwenspersonen, de OR en de Gedetineerdencommissie (Gedeco) zich herkennen in het beeld dat in de pers is geschetst. Dat bleek niet het geval. De directie heeft zowel aan het personeel als aan gedetineerden nog eens nadrukkelijk gevraagd of er zaken spelen en deze te melden bij leidinggevenden of desgewenst bij vertrouwenspersonen. Ik roep hen hiertoe ook op. Daarnaast is besloten dat vertrouwenspersonen in samenwerking met medewerkers van het Opleidingsinstituut van DJI de teams bezoeken om casuïstiek te bespreken en daarmee het thema integriteit opnieuw nadrukkelijk onder de aandacht van de medewerkers te brengen. Ook in de PI Alphen aan den Rijn zijn onder meer de OR, de Commissie van Toezicht, de Gedeco en de medewerkers is besproken of zij zich herkennen in het geschetste beeld. Dat bleek niet het geval te zijn.
Zoals ik eveneens heb aangegeven in antwoord op een vraag hierover van het lid Kooiman (SP) dienen (cel-)inspecties uiteraard onaangekondigd te worden uitgevoerd. Indien geconstateerd wordt dat een medewerker een cel-inspectie bij gedetineerden heeft aangekondigd, wordt dat beschouwd als een ernstige inbreuk op de integriteit die een DJI-medewerker in acht moet houden en worden er passende maatregelen tegen betrokkene genomen.
Kunt u aangeven hoeveel piw’ers beschikbaar zijn op het aantal gedetineerden per afdeling in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel? Kunt u voorts per afdeling aangeven met hoeveel aantal piw’ers de afgelopen vier jaar deze bezetting is afgenomen?
Door het gevangeniswezen worden vaste normen gehanteerd ten aanzien van de inzet van het uitvoerende personeel in verhouding tot het aantal gedetineerden. Daarin zijn geen wijzigingen aangebracht als gevolg van de doorgevoerde bezuinigingen. Dit betekent dat er bij 24 uitgesloten gedetineerden minimaal 2 medewerkers op de afdeling aanwezig moeten zijn. In de praktijk zijn er echter ook afdelingen die net groter zijn dan het genoemde aantal van 24. In dat geval kan in samenspraak met de lokale OR besloten worden om bij bijvoorbeeld 26 of 28 uitgesloten gedetineerden, dan wel in verband met het gevoerde regime te volstaan met 2 medewerkers op de afdeling.
Erkent u dat, door de bezuinigingen op het gevangeniswezen tijdens deze regeerperiode, de bezetting sterk is afgenomen in meerdere inrichtingen van gevangenispersoneel per gedetineerde? Wat is daarvan het concrete gevolg voor de handhaafbaarheid van de orde en geconstateerde problemen in de PI Alphen a/d Rijn en de PI Ter Peel?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek naar een sterfgeval van een gedetineerde in de PI Alphen a/d Rijn in juni 2015?
Er is naar aanleiding van het overlijden van een gedetineerde in juni 2015 op verzoek van de vestigingsdirecteur een calamiteitenonderzoek ingesteld. De uitkomsten van dit calamiteitenonderzoek zijn inmiddels door de vestigingsdirecteur aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gezonden. Naast het calamiteitenonderzoek is er naar aanleiding van dit overlijden door het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dit onderzoek loopt nog.
Klopt het dat er een recent sterfgeval is geweest van een gevangene in de PI Vught, wat geen plek heeft gekregen in het onderzoek waarvan de resultaten recentelijk bekend zijn gemaakt door de inspectie V&J?6 Kunt u aangeven of dit een niet-natuurlijk overlijden betrof en wat de achtergrond hiervan is?
Het klopt dat een gedetineerde in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught op 28 januari 2016 in het ziekenhuis is overleden aan de gevolgen van brandstichting op zijn cel. Zoals gebruikelijk bij overlijden in detentie is dit incident gemeld bij de IGZ en de IVenJ. De IVenJ heeft naar aanleiding hiervan een oriënterend bezoek afgelegd aan de PI. Door DJI wordt een calamiteitenonderzoek en een veiligheidsonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van het calamiteitenonderzoek worden door de vestigingsdirecteur toegestuurd aan de IGZ. Voormeld incident maakt geen deel uit van het onderzoek dat door de IVenJ is uitgevoerd en waarvan het rapport op 22 februari 2016 aan uw Kamer is gezonden. Het onderzoek gaat niet over overlijdensgevallen in de PI Vught en is bovendien opgeleverd in januari 2016 voordat betrokkene is overleden.
Prestatiedruk in het kleuteronderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Prestatiedruk in het kleuteronderwijs» van het televisieprogramma De Monitor?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat leraren hun baan opzeggen, of in het ergste geval zelfs worden ontslagen, omdat zij niet willen of kunnen werken op scholen waar in het onderwijs aan jonge kinderen sprake is van prestatiedruk, het verplichte gebruik van methoden en/of de frequente afname van toetsen?
Het beeld dat er grote prestatiedruk wordt gelegd op kleuters herken ik niet. Het zal in de praktijk zeker voorkomen dat leerkrachten het niet eens zijn met de manier waarop bij hen op school het onderwijs wordt ingericht. Leerkrachten die het niet eens zijn met de onderwijsvisie van hun school, kunnen daarover met hun schoolleider of desgewenst het bestuur in gesprek gaan.
Deelt u de mening dat in het onderwijs aan jonge kinderen juist spel centraal zou moeten staan; dat we moeten accepteren dat de ontwikkeling van jonge kinderen niet voor alle kinderen in eenzelfde tempo en op dezelfde wijze verloopt; en dat het daarom onwenselijk is om kinderen en leraren in een keurslijf van één methode te dwingen en de leraren zich te laten verantwoorden over de leeropbrengsten van de kinderen?
Het onderwijs moet aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen. Bij kleuters maakt spelen een essentieel onderdeel uit van hun ontwikkeling. Een kleutermethode helpt leerkrachten om hun onderwijs aan kleuters vorm te geven. Een onderwijsmethode moet echter geen keurslijf worden. Een goede onderwijsmethode stelt de leerkracht in staat om zijn of haar onderwijsaanbod aan te passen aan de behoefte van het kind.
Wat is uw reactie op de blijvende onduidelijkheid over de vraag of de onderwijsinspectie schoolbesturen of scholen, al dan niet indirect, verplicht om in het onderwijs aan jonge kinderen gebruik te maken van onderwijsmethoden?
Bij het toezicht op basisscholen kijkt de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ook naar de kleutergroepen. Over dit deel van het toezicht blijkt een aantal hardnekkige misverstanden te bestaan. Dit vraagt om aanhoudende, duidelijke communicatie van de inspectie over het toezicht en de zaken waarop de inspectie het kleuteronderwijs beoordeelt. Daar is de inspectie volop mee bezig. Zo heeft de inspectie recent een nieuwsbericht op zijn website gepubliceerd over de vermeende plicht tot het gebruik van kleutermethodes. Zie: http://www.onderwijsinspectie.nl/nieuws/2016/02/scholen-hoeven-geen-methoden-te-gebruiken-in-de-kleutergroepen.html
Kunt u de garantie geven dat scholen altijd zelf de vrijheid hebben om te beslissen over de manier waarop zij het onderwijs vormgeven en dus niet verplicht zijn om in het onderwijs aan jonge kinderen gebruik te maken van een methode?
Ja.
Op welke manier kunt u leraren ondersteunen om door schoolbesturen en scholen zelf opgelegde regels en werkwijzen weg te nemen, zodat in het onderwijs aan (jonge) kinderen hun ontwikkeling weer voorop komt te staan in plaats van het afrekenen op leeropbrengsten?
Leraren zijn mijns inziens zelf in staat de dialoog aan te gaan met hun schoolleider en indien nodig hun bestuur. De wet op de medezeggenschap brengt de leraren ook formeel in positie. Voor zover schoolleiders en besturen hun beleid baseren op niet bestaande regels van de overheid, probeer ik daar via de Regeldrukagenda verandering in te brengen. Ook de voornoemde communicatie van de inspectie maakt daar onderdeel van uit.
Wat zijn de uitkomsten van uw «werksessie» met leraren over overbodige regels in het onderwijs en welke voorstellen doet u op basis daarvan voor het verlagen van de regeldruk en administratieve lasten in het onderwijs?
Om misverstanden over het toezicht weg te nemen is de inspectie gestart met een groot communicatietraject. Online, door middel van blogs, sociale media en via een speciale rubriek op delerarenagenda.nl. Daarnaast zijn veel inspecteurs aanwezig op conferenties en congressen om met leraren in gesprek te gaan over het toezicht en de werkwijze van de inspectie daarbij. Er worden workshops gegeven over regeldruk en leraren kunnen terecht bij het loket van de inspectie met vragen over regels.
Begin april wordt vanuit de Regeldrukagenda een meldpunt geopend waar leraren en schoolleiders registratieverplichtingen kunnen melden. Bij binnengekomen meldingen zal worden uitgezocht wie de «veroorzaker» is van de verplichting, bijvoorbeeld OCW, inspectie, schoolbestuur, schoolleider. Ik zal u na de zomer over de uitkomsten hiervan informeren.
De situatie dat niet elke gemeente een overlijdensakte van een doodgeboren baby aan de ouders verstrekt |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Manon Fokke (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het verhaal van mevrouw Schlikker die van de gemeente Amsterdam een overlijdensakte van haar doodgeboren baby heeft gekregen?1
Ja.
Wat vindt u van deze werkwijze van de gemeente Amsterdam?
De werkwijze van de gemeente Amsterdam, die in casu alsnog een akte van levenloos geboren kind heeft opgemaakt, past binnen de bestaande wettelijke regeling en sluit aan op de Officiële Mededeling die in 2006 hierover werd uitgebracht aan de ambtenaren van de burgerlijke stand door de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit. De Commissie raadde aan om voor levenloos geboren kinderen ongeacht de duur van de zwangerschap een akte van een levenloos geboren kind op te maken en dus ook voor kinderen geboren uit een zwangerschap met een kortere duur dan 24 weken. De desbetreffende Officiële Mededeling is destijds onder meer gepubliceerd in de Staatscourant2 en onlangs opnieuw onder de aandacht van de beroepsgroep van ambtenaren van de burgerlijke stand gebracht.
Erkent u dat een kind een wettelijke erkenning krijgt door het wel in het bevolkingsregister op te nemen en vervolgens op de overlijdensakte de geboorte- en de overlijdensdatum te laten samenvallen?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik kunnen ons goed voorstellen dat ouders vragen om (wettelijke) erkenning voor hun levenloos geboren kindje naast de al bestaande wettelijke erkenning in de vorm van een officiële akte van de burgerlijke stand. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bereid de mogelijkheden te onderzoeken van registratie zowel binnen als buiten de BRP, inclusief de financiële, technische, juridische, internationale en privacyaspecten. Hij betrekt daarbij de wensen van de initiatiefneemsters van de petitie. Hij doet het onderzoek in overleg met mij. Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
Onderkent u, dat dit voor ouders van een doodgeboren kindje een belangrijke erkenning is van het feit dat het kindje heeft bestaan – en niet, zoals het BW zegt «geacht wordt nooit te hebben bestaan»?
Ik heb alle begrip voor het intense verdriet van ouders van wie een kind levenloos ter wereld is gekomen. De manier waarop mensen met een dergelijk verdriet omgaan is heel persoonlijk en zal voor iedereen verschillend zijn. Ik wil benadrukken dat de formulering in het BW er niet toe strekt om het bestaan van het kind te ontkennen, maar tot doel heeft om vast te stellen dat een levenloos geboren kind geen drager kan zijn van rechten en plichten en deze ook niet aan andere personen kan overdragen. In erkenning van het bestaan van het kind is voorzien door het opmaken van een officiële akte van de burgerlijke stand, de akte van levenloos geboren kind, waarin de voornaam of voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden opgenomen alsmede plaats en – zo mogelijk – tijdstip van geboorte.
Ik zal bezien of een wijziging van de wettekst tot de mogelijkheden behoort. Gekeken wordt naar een formulering die meer recht doet aan de gevoelens van de ouders. Hiertoe is inmiddels het advies gevraagd van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit.
Erkent u, dat het voor het rouwproces van ouders belangrijk is dat erkenning van het bestaan van het kind vanzelfsprekend geregeld is?
De wijze waarop mensen rouwen om een dergelijk verlies is strikt persoonlijk. Een wijze van erkenning van het bestaan van het kind, die kan bijdragen aan het rouwproces, is voorzien in de vorm van een officiële akte van de burgerlijke stand. Zoals gemeld in de antwoorden op de vragen 3 en 4 zullen de mogelijkheden voor andere wijzen van erkenning worden onderzocht.
Zouden andere gemeenten in Nederland deze werkwijze van Amsterdam zonder meer kunnen overnemen? Zo ja, wat weerhoudt ze mogelijk nog? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, geeft de werkwijze van de gemeente Amsterdam uitvoering aan de Officiële Mededeling van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit die aan alle ambtenaren van de burgerlijke stand is gericht. Alle gemeenten kunnen daarom ook overeenkomstig de werkwijze van Amsterdam handelen. De Officiële Mededeling is destijds breed bekend gemaakt. Ik heb contact opgenomen met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) om dit nogmaals onder de aandacht van de beroepsgroep te brengen.
Kunt en wilt u zelf een rol spelen in het bekend maken van de werkwijze van Amsterdam in de andere gemeenten?
Ik ondersteun de werkwijze van de gemeente Amsterdam. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 aangaf, heb ik de werkwijze nogmaals onder de aandacht van de NVVB gebracht. Deze heeft op haar beurt door middel van een bericht op de website alle gemeenten op deze werkwijze attent gemaakt.
Is het waar dat het niet vermelden van een doodgeboren kindje (vanaf 24 weken) in het geboorteregister in strijd is met het VN verdrag van de rechten van het kind?
In het kader van het VN verdrag voor de rechten van het kind is het van belang dat registratie van de geboorte van een kind plaatsvindt en dat het kind een naam krijgt. De regeling voor levenloos geboren kinderen sluit hierop aan. Er wordt een officiële akte in de vorm van een akte van levenloos geboren kind opgemaakt, waarin de voornaam of voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden opgenomen, die bepalend zijn voor de identiteit van het kind.
Slechte bereikbaarheid van 112 in de omgeving Vlagtwedde, Oost Groningen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat 112 in de omgeving van Vlagtwedde, Oost Groningen niet goed bereikbaar is door een slecht mobiel netwerk?1
Ja.
Deelt u de mening dat 112 ten alle tijden voor iedereen goed bereikbaar moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit mijn beleidsmatige verantwoordelijkheid voor 1-1-2, vind ik het heel belangrijk dat burgers in nood te allen tijde een beroep kunnen doen op snelle en adequate noodhulp.
Is de slechte bereikbaarheid van 112 in de omgeving van Vlagtwedde, regio Oost Groningen een uitzondering of bent u ook bekend met signalen van een verslechterde bereikbaarheid van 112 uit andere regio’s?
De Minister van Economische Zaken heeft in 2014 opdracht gegeven aan Agentschap Telecom en TNO om onderzoek te doen naar de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 in Nederland. Op 14 april 2015 zijn de resultaten met een kabinetsreactie naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 517, nr.97). Het onderzoek liet zien dat de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 in Nederland (buitenshuis) goed te noemen is: slechts in een beperkt aantal gebieden was de kans op een succesvolle verbinding statistisch lager dan 99%. Dit rapport is besproken met de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken in het Algemeen Overleg van 30 april 2015. Op 18 februari jl. heeft de Minister van Economische Zaken u mede namens mij een brief gestuurd met de stand van zaken (Kamerstuk 29 517, nr. 109). Inmiddels zijn op verzoek van de provincie Groningen op 8 februari jl. aan de oostgrens van Groningen aanvullende testoproepen gedaan door Agentschap Telecom (o.a. in de gemeente Vlagtwedde). 99,58% van die testoproepen naar het alarmnummer 1-1-2 bleken succesvol. Agentschap Telecom bespreekt deze resultaten binnenkort met de provincie Groningen.
Welke stappen heeft u na eerdere signalen in 2014 gezet om de bereikbaarheid van 112 te verbeteren?
Na bovengenoemd onderzoek is op een aantal sporen ingezet, zoals verspreiding van het handelingsperspectief wat mensen zelf kunnen doen om de slagingskans van een mobiele 112-oproep te vergroten. Ook is ingezet op ondersteuning van gemeenten en operators bij de verbetering van de lokale mobiele bereikbaarheid door het beschikbaar stellen van de expertise van Agentschap Telecom, om in het verlengde van het onderzoek, het lokale beeld compleet te krijgen. Deze ondersteuning staat ook in 2016 ter beschikking. Voor een volledig overzicht van de stappen en een stand van zaken verwijs ik u verder graag naar de brief die de Minister van Economische Zaken op 18 februari jl. mede namens mij heeft toegestuurd (Kamerstuk 29 517, nr. 109).
Hoe definieert u de bereikbaarheid van 112 op dit moment?
De bereikbaarheid van 1-1-2 definieer ik als goed. Het alarmnummer 1-1-2 is bereikbaar via elke vaste telefoon. Daarnaast bleek uit het onderzoek van Agentschap Telecom en TNO dat de mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 in Nederland goed te noemen is.
Op welke wijze gaat u borgen dat 112 ten alle tijden bereikbaar is voor iedereen? Wanneer zal 112 voor iedereen goed bereikbaar zijn en hoe u dit gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven is de bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2 goed. 100% mobiele bereikbaarheid van 1-1-2 is niet mogelijk. Meerdere factoren zijn immers van invloed op de slagingskans van een noodoproep, zoals het type toestel, het gedrag van de beller, maar ook factoren als weersinvloeden, vegetatie en bebouwing.
Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd wordt over de verbetering van de bereikbaarheid van 112?
18 februari jl. heeft de Minister van Economische Zaken uw Kamer mede namens mij per brief geïnformeerd over de stand van zaken mobiele bereikbaarheid 112 (Kamerstuk 29 517, nr. 109).
Een Nederlandse voormalig coffeeshopeigenaar die is veroordeeld in Thailand |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u uitputtend en telkens afzonderlijk aangeven door wie, wanneer, aan wie en welke informatie over het gedoogbeleid is gegeven ten aanzien van een Nederlandse voormalig coffeeshopeigenaar die is veroordeeld in Thailand1? Door wie is deze informatie opgesteld? Kunt u de schriftelijke informatieverstrekking doen toekomen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet? Kunt u voorts uiteenzetten of u vermoedt dat deze informatieverstrekking over het gedoogbeleid voldoende representatief, onafhankelijk en deskundig is geweest?
Op diverse momenten is zowel mondeling als schriftelijk informatie verstrekt aan de Thaise autoriteiten over het Nederlandse gedoogbeleid. Dit is onder meer op de volgende momenten geweest. Ik kan hierover echter niet uitputtend zijn, nu op dit punt geen afzonderlijke registratie is bijgehouden.
November 2013
Powerpoint-presentatie door Nederlandse delegatie aan Thaise autoriteiten. De op het gedoogbeleid betrekking hebbende sheets van deze presentatie treft u bijgaand aan.
Juli 2014
Nederlandse politiefunctionarissen hebben onder ede een verklaring afgelegd bij de Thaise aanklager. Hierbij is onder meer ingegaan op het gedoogbeleid. Ik kan
eventuele stukken hierover niet verstrekken, nu dit Thaise stukken betreffen in het Thaise strafrechtelijk onderzoek.
September 2014
Brief van de officier van justitie aan de Thaise autoriteiten waarin uitleg wordt gegeven over het gedoogbeleid. Het gedeelte uit deze brief dat betrekking heeft op het gedoogbeleid treft u bijgaand aan. Het overige deel van de brief wordt niet verstrekt omdat dit betrekking heeft op het nog lopende Nederlandse strafrechtelijk onderzoek.
Juni 2015
Nederlandse politiefunctionarissen hebben een verklaring afgelegd ten overstaan van de Thaise rechter. Hierbij is onder meer ingegaan op het gedoogbeleid. Ik kan eventuele stukken hierover niet verstrekken, nu dit Thaise stukken betreffen in het Thaise strafrechtelijk onderzoek.
7 Juli 2015
Verhoor van de politieliaison als getuige in Thaise zaak. Ik kan eventuele stukken hierover niet verstrekken, nu dit Thaise stukken betreffen in het Thaise strafrechtelijk onderzoek.
Op basis van de door het Openbaar Ministerie (OM) verstrekte informatie ben ik van mening dat de informatie over het gedoogbeleid voldoende representatief, onafhankelijk en deskundig is geweest.
Kunt u aangeven hoe uw mededeling in uw beantwoording van de schriftelijke vragen2 ten aanzien van de coffeeshop in Den Bosch zich verhoudt met het gegeven dat er twee aan deze verdachte verbonden coffeeshops bestaan in Den Bosch? Kunt u uw antwoord op de vragen 6 en 11 completeren?
Abusievelijk is in antwoord op de vragen 6 en 11 een «s» weggevallen en wordt gemeld dat de uitspraak betrekking had op de coffeeshop in Den Bosch. Uit de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch blijkt reeds dat het twee coffeeshops betrof.
Is de informatie dat de coffeeshops in Tilburg beschikten en beschikken over een exploitatievergunning en dat de coffeeshop in Den Bosch met goedkeuring van de gemeente wordt geëxploiteerd met de Thaise autoriteiten gedeeld in de Thaise strafzaak tegen Van L. en zijn vrouw? Zo ja, kunt u aangeven door wie, wanneer, aan wie en in welke taal deze informatie is gedeeld? Is daarbij besproken dat de verkoop van softdrugs via de coffeeshops door het Nederlandse gedoogbeleid niet tot vervolging kan leiden in Nederland?
In voornoemde brief van de officier van justitie van september 2014 is uitleg gegeven over de positie van coffeeshops in het algemeen en van de vier coffeeshops van «The Grass Company» in het bijzonder. Deze brief is opgesteld in het Nederlands en vertaald naar het Engels.3 Hiernaast blijkt uit het Thaise vonnis dat de verdediging in de Thaise strafzaak heeft medegedeeld dat de vier coffeeshops van The Grass Company in Tilburg en Den Bosch beschikken over vergunningen van de burgemeesters van beide gemeentes.
Klopt het dat de Thaise rechter in de strafzaak tegen Van L. en zijn vrouw, de verkoop van cannabis in vier Nederlandse gedoogde coffeeshops ten grondslag legt aan de herkomst van het geld dat in Thailand zou zijn witgewassen? Deelt u de mening dat het Thaise vonnis daarmee inhoudt dat iedere Nederlandse coffeeshopexploitant die zijn geld, verdiend met de gedoogde verkoop van cannabis, in Thailand uitgeeft zich volgens de Thaise rechter schuldig zou maken aan witwassen? Zo nee, wat wordt dan bedoeld met witwassen in Thailand? Zo ja, wat is uw mening? Bent u van plan Nederlandse coffeeshopondernemers in dit soort situaties rechtsbescherming te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Met de Thaise autoriteiten is in september 2014 overeengekomen dat zij Van L. alleen vervolgen terzake van witwasdelicten gepleegd in Thailand.
Alle feiten waarvoor de heer Van L. veroordeeld is, hebben betrekking op overtredingen die strafbaar zijn gesteld volgens de Thaise Anti-witwaswet. Uit het vonnis blijkt dat de heer Van L. zich volgens de rechtbank schuldig heeft gemaakt aan witwassen van drugsgeld. De rechtbank benadrukt hierbij dat het niet gaat om vervolging voor de drugsdelicten maar om witwassen van drugsgelden. De rechtbank moet daarbij beoordelen of het feit, al dan niet begaan in een ander land, in Thailand een gronddelict zou zijn. Het gronddelict betreft volgens de rechtbank een drugsdelict dat strafbaar is in Thailand. Het Nederlandse strafprocesrecht hoeft daarom volgens de rechtbank niet betrokken te worden.
De heer Van L. is dus niet veroordeeld voor het in Nederland op gedoogde wijze exploiteren van coffeeshops. Dat laatste is ook niet de grondslag van de verdenking die het Nederlandse OM tegen de heer Van L. heeft. Deze omvat uiteenlopende strafbare feiten, waarop ik niet nader kan ingaan omdat het onderzoek tegen de heer Van L. en diens medeverdachten nog gaande is. Ten aanzien van de risico’s die coffeeshopexploitanten lopen in Thailand verwijs ik verder naar mijn antwoord op vraag 17.
Bent u van mening dat, aangezien de strafzaak in Thailand is gestart tegen een Nederlander en de Thaise rechter deze Nederlander heeft veroordeeld, voor het witwassen van geld dat hij in Nederland via de door de Nederlandse overheid gedoogde coffeeshopbeleid heeft verdiend, er een taak ligt voor de Nederlandse regering deze coffeeshop-ondernemer te helpen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In een gerechtelijke procedure is de handelwijze van de Nederlandse Staat door de rechtbank en het gerechtshof Den Haag rechtmatig geoordeeld. De voorzieningenrechter overwoog dat het hier niet louter ging om een verdenking ter zake van overtreding van de Opiumwet (softdrugs), maar dat het een onderzoek betrof naar meerdere verdenkingen. Nadien is mij niet gebleken van feiten of omstandigheden die nopen tot een ander oordeel. In dit licht bezien zal de heer Van L. op de wijze waarop elke Nederlandse onderdaan die zich in buitenlandse detentie bevindt door de Staat worden bijgestaan en zie ik geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent aan de heer Van L. consulaire bijstand op de wijze als beschreven in de brief aan uw Kamer van de Minister van Buitenlandse Zaken van 10 oktober 2014 (30 010, nr. 21) en laatstelijk herhaald bij brief van 17 februari 2016 (30 010, nr. 26).
Kent u de berichten «Vervolging Van L. in Thailand wel degelijk op verzoek van Nederlandse justitie»3, «Thaise ambassade in Nederland: arrestatie Van L. op verzoek van Nederlandse politie»4 en het onderliggende artikel «Hypocrisie in de hennep»5? Klopt het, dat de vervolging van Van L. in Thailand is ingezet na een rechtshulpverzoek van de Nederlandse politie-liaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten? In hoeverre acht u het wenselijk dat een dusdanig rechtshulpverzoek aanleiding is tot een nieuwe strafvervolging door de Thaise autoriteiten, op basis van feiten die in Nederland niet strafbaar zijn?
Ja, die berichten zijn mij bekend. Het is juist dat aan de vervolging door de Thaise autoriteiten een rechtshulpverzoek van Nederland vooraf is gegaan. Dat was ingediend met het oog op een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Voor een deel van de feiten waarop het onderzoek betrekking had, zijn de Thaise autoriteiten daarop zelf tot vervolging overgegaan. Van een vervolging wegens feiten die in Nederland niet strafbaar zijn, is geen sprake. Het OM kan geen rechtshulpverzoeken doen voor feiten waarop de Nederlandse strafwet niet van toepassing is.
Kunt u meer informatie verschaffen over het rechtshulpverzoek vanuit de Nederlandse politie-liaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten in de zaak Van L.? Met wie en wanneer heeft de betreffende politie-liaison dit verzoek besproken? Weet u in het kader hiervan zeker dat de verzonden brief, met een «request to initiate a criminal case», zoals gesteld in het artikel «Unhappy ending in Thailand»,6 tegen Van L. en diens echtgenote aan de Thaise procureur-generaal, momenteel onderdeel is van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, kunt u dat aantonen? Zo nee, kunt u de brief alsnog doen toekomen aan de Kamer?
Op 3 juni 2014 is een rechtshulpverzoek verstuurd aan de Thaise autoriteiten. Op 14 juli 2014 heeft de Nederlandse politieliaison een brief verzonden aan de Thaise autoriteiten. Deze brief is besproken met de Nederlandse officier van justitie. Deze brief maakt deel uit van het lopende strafrechtelijk onderzoek en kan derhalve niet worden verstrekt.
Ik verwijs op dit punt tevens naar antwoord 8 op de vragen van de leden Bergkamp en Sjoerdsma (Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer 2015–2016, nr. 1615).
Kent u de artikelen «Drugsofficier is nu zelf verdachte»7 en «Mogelijk fouten gemaakt bij strafzaken zware criminelen in Brabant, onderzoek moet dit uitwijzen»8? Klopt het dat de voormalig officier van justitie als genoemd in voorgenoemde artikelen, die de strafzaak namens het Openbaar Ministerie tegen Van L. leidde, momenteel in zijn functie is geschorst en dat tegen de achtergrond van zijn geestelijke gezondheidstoestand onderzocht wordt of in de zaken die hij behandelde het mogelijk is dat zijn geestelijke gezondheidstoestand van invloed is geweest op de door hem genomen beslissingen? Acht u het mogelijk dat de geestelijke gezondheidstoestand van deze officier van justitie tevens invloed kan hebben gehad op de beslissingen die hij in de zaak tegen Van L. heeft genomen? Zo nee, hoe zeker bent u hiervan? Zo ja, welke stappen bent u bereid te ondernemen teneinde dit te onderzoeken?
Ja, die artikelen zijn mij bekend. De betreffende officier van justitie is geschorst door het College van procureurs-generaal. Door de rechter-commissaris in het arrondissement Zeeland-West-Brabant is op eigen initiatief een brief verzonden waarin een passage over de geestelijke gezondheidstoestand van de officier is opgenomen. De inhoud van deze brief is niet afgestemd met het OM en is naar het oordeel van het OM onjuist. Er is geen sprake van een onderzoek naar de invloed van de geestelijke gezondheidstoestand van de officier van justitie op het nemen van strafrechtelijke beslissingen. Wel is uit oogpunt van zorgvuldigheid besloten om de zaken die in behandeling waren bij deze officier van justitie, waaronder de zaak tegen de heer Van L., nader te laten bezien op eventuele onvolkomenheden. Daarbij zijn tot op heden geen wezenlijke onvolkomenheden aan het licht gekomen die van invloed zijn geweest op deze strafzaak.
Kunt u aangeven wat de rol van de in vraag 8 genoemde officier van justitie in het rechtshulpverzoek als bedoeld in vraag 6 en 7 is geweest?
Het rechtshulpverzoek is opgesteld door de betreffende officier. De brief van de politieliaison is afgestemd met de betreffende officier van justitie.
Heeft u het feit, dat de hiervoor genoemde officier van justitie momenteel is geschorst en dat zijn werkzaamheden momenteel worden onderzocht, met de Thaise autoriteiten gedeeld? Zo ja, op welke wijze, wanneer en met wie? Zo nee, bent u bereid de informatie over deze officier van justitie met de Thaise autoriteiten te delen met het oog op het hoger beroep dat Van L. in de Thaise strafzaak tegen hem heeft ingesteld?
Nee, ik zie geen aanleiding om de Thaise autoriteiten op de hoogte te brengen van de schorsing van de betreffende officier van justitie. Zeker niet nu deze schorsing geen verband houdt met de strafzaak tegen de heer Van L.
Klopt het dat een aantal Nederlandse politiefunctionarissen in de Thaise rechtszaak tegen Van L. heeft verklaard9? Zo ja, waarom hebben zij dat gedaan en hoe zijn deze politiefunctionarissen voorbereid op het afleggen van deze verklaring? Is er geverifieerd welke mogelijk belastende waarde deze verklaringen zouden kunnen hebben alvorens zij zich hebben verklaard? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? In welke taal zijn de Nederlandse politiefunctionarissen gehoord? Klopt het dat deze politiefunctionarissen in de rechtbank hebben aangegeven geen Engels te spreken en om die reden een dag later dan gepland zijn gehoord door middel van een tolk Nederlands-Thais?10
Ja, dat klopt.
De Thaise rechtbank heeft een aantal Nederlandse politiefunctionarissen opgeroepen om in de Thaise rechtszaak een verklaring af te leggen. Voorafgaand aan dit verhoor zijn door de Thaise autoriteiten schriftelijke vragen gesteld aan de Nederlandse politiefunctionarissen, ter voorbereiding op het verhoor. De politiefunctionarissen zijn in juni/juli 2015 door de Thaise rechter gehoord. In de rechtbank is besproken of zij in de Nederlandse of de Engelse taal gehoord wilden worden. De politiefunctionarissen hebben aangegeven dat zij in de Nederlandse taal gehoord wilden worden, nu dit hun moedertaal is en gelet op de complexheid van de zaak en het belang van zorgvuldig taalgebruik. De Thaise rechtbank heeft vervolgens besloten dat de betrokken politiefunctionarissen in de Nederlandse taal zouden worden gehoord. De politiefunctionarissen hadden een beëdigd tolk-vertaler Nederlands-Thais bij zich. De verdediging heeft bezwaar gemaakt tegen het gebruik van deze tolk. De rechtbank heeft hierop besloten het verhoor uit te stellen tot de volgende dag en heeft de Thaise officier van justitie opdracht gegeven bij de ambassade te informeren naar een tolk. De volgende dag bleek dat een dergelijke tolk niet beschikbaar was. De rechter heeft geconstateerd dat de heer Van L. zelf een tolk Nederlands-Thais bij zich had. De rechter heeft vervolgens, in samenspraak met de verdediging, besloten de door de Nederlandse politiefunctionarissen meegebrachte tolk te laten vertalen, terwijl de tolk van de heer Van L. achter deze tolk zat ter controle van het vertaalde.
Is het correct dat naast de politiefunctionarissen ook de in hiervoor genoemde officier van justitie aanwezig is geweest tijdens de Thaise rechtszaak tegen Van L.? Zo ja, kunt u aangeven wat de reden van zijn aanwezigheid was?
Nee, de genoemde officier van justitie is niet in de zittingszaal aanwezig geweest bij de behandeling van de strafzaak in Thailand. Een andere officier van justitie is wel aanwezig geweest bij een deel van de verhoren in de Thaise rechtszaak.
Klopt het dat in de Thaise rechtszaak tegen Van L. ook Thaise functionarissen zijn gehoord? Zo ja, waarover zijn zij gehoord?
Dit is mij niet bekend.
Is tijdens de verhoren in de Thaise rechtszaak tegen Van L. ook over het Nederlandse gedoogbeleid gesproken? Zo ja, wat is daarover besproken? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Nederlandse gedoogbeleid is nadrukkelijk aan de orde geweest tijdens de verhoren van de Nederlandse politiefunctionarissen in de Thaise rechtszaak. Ook de verdediging heeft het gedoogbeleid nadrukkelijk aan de orde gesteld.
Klopt het dat in een gesprek tussen de Nederlanders, waaronder de hierboven genoemde officier van justitie11, zou zijn gezegd: «Schuldig of niet, hij gaat voor de bijl, links of rechtsom, niemand wint het van de politie als wij dat willen!», «Het maakt niet uit hoeveel advocaten hij heeft, wij hebben die Thaien zo bewerkt dat er geen speld meer tussen te krijgen is, dat hebben we gisteren toch gezien en gemerkt in onze vergadering? Ons geloven ze, hem niet.» en «Het interesseert me niets al krijgt hij tien jaar cel.» en «Daar drinken we er nog één op». Bent u bereid de aard van dit gesprek nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de uitkomsten met de Kamer te delen? Wat is uw mening over de weergave van het bovenstaande gesprek?
Nee. Ik zie geen aanleiding te reageren op deze uitlatingen, die gedaan zijn door een persoon die anoniem wenst te blijven.
Waarop baseert u uw stelling, in uw beantwoording van de schriftelijke vragen12 dat het arrest van het Hof Den Bosch van 12 november 2015 aan de Thaise autoriteiten kan worden overlegd? Hoe moet dit volgens u gebeuren? Bent u zelf bereid dit te doen? Bent u bereid zich in de hoger beroepsprocedure proactief in te zetten voor de rechtspositie van deze Nederlander? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u schetsen op welke wijze u dit zal doen?
Naar ik heb begrepen is hoger beroep tegen de veroordeling ingesteld en de uitspraak van 12 november 2015 kan daarbij worden overgelegd door de verdediging.
Ik zie geen aanleiding om de aangehaalde uitspraak zelf nog onder de aandacht van Thaise autoriteiten te brengen nu er, zoals hierboven aangegeven, reeds uitleg is gegeven aan de Thaise autoriteiten.
Deelt u onze zorg dat het vonnis in de zaak Van L. iedere Nederlandse coffeeshop-ondernemer die naar Thailand afreist blootstelt aan een strafrechtelijke vervolging wegens witwassen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Die zorg deel ik niet. Het handelen waarvan de heer Van L. wordt verdacht, omvat aanzienlijk meer dan een verdenking ter zake van overtreding van de Opiumwet (softdrugs). In zijn algemeenheid is het zo dat het investeren van wederrechtelijk verkregen vermogen in een ander land een zeker risico met zich meebrengt om in dat land te worden vervolgd. Welke risico’s er zijn, hangt af van de wetgeving en het opsporingsbeleid in de betreffende landen. Ik kan daar niets aan veranderen, aangezien dit behoort tot de soevereiniteit van andere landen.
Kunt u aangeven of de Thaise autoriteiten in het verleden zijn aangesproken op misstanden en problemen in detentie? Kunt u garanderen dat sprake is van een voldoende menswaardige behandeling van Van L. en zijn vrouw in Thaise detentie? Bent u bereid zich in te spannen om met de Thaise autoriteiten overeen te komen dat de heer Van L. en zijn vrouw aan Nederland uitgeleverd worden zodat zij de straf in Nederland uit kunnen zitten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in de brief van 10 oktober 2010 (TK 30 010, nr. 21) en in het antwoord van 22 februari 2016 (TK nr. 1615) op vragen van uw Kamer is het monitoren van de detentieomstandigheden in een individueel geval onderdeel van de consulaire bijstand. Nederland volgt de detentie-omstandigheden en zal de lokale autoriteiten van landen op misstanden en bij problemen aanspreken. In het bijzonder wanneer duidelijk is dat Nederlandse gedetineerden slechter worden behandeld dan de andere gedetineerden in dezelfde omstandigheden, zal Nederland de autoriteiten aanspreken op een menswaardige behandeling. Dit betreft voor de gedetineerde zaken zoals de medische zorg, het kunnen voeren van telefoongesprekken en het kunnen ontvangen van bezoek, vitamines, post en lectuur. De Nederlandse ambassade in Bangkok onderhoudt regelmatig contact met hem en met de penitentiaire inrichting waar hij verblijft. Nederland verleent geen consulaire bijstand aan de echtgenote van de heer Van L., die niet de Nederlandse nationaliteit heeft.
Er geldt tussen Nederland en Thailand een verdrag op grond waarvan veroordeelden de straf in eigen land kunnen ondergaan. Wanneer de veroordeling in Thailand onherroepelijk is, kan de heer Van L. een verzoek doen om naar Nederland te worden overgebracht. Dit zal aan de hand van het verdrag, de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen en het Beleidskader overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen worden beoordeeld. Ik kan daarop nu niet vooruitlopen.
Het bericht "Asielzoekers randden 18-jarige aan tijdens stapnacht |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Asielzoekers randden 18-jarige aan tijdens stapnacht»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de vader van een van de aangerande meisjes dat «het bestuur nergens op reageert»?
Alle bestuurslagen delen dat aanranding in alle gevallen onacceptabel is en bestreden dient te worden, dit heb ik onderstreept in mijn brief van 29 februari 20162. Het tegengaan van normoverschrijdend gedrag, waaronder zedenmisdrijven, is op meerdere bestuurlijke tafels onderwerp van overleg. De gevolgen voor slachtoffers kunnen indringend, ingrijpend en langdurig zijn. Zedenmisdrijven hebben niet alleen impact op het slachtoffer, maar ook op de omgeving en de samenleving als geheel. Wat ik tevens in mijn brief van 29 februari jl. heb aangegeven is dat tegen zedenmisdrijven krachtig wordt opgetreden. Op het plegen van zedenmisdrijven staan forse gevangenisstraffen. Daarnaast is het belangrijk om bewustwording in de samenleving te bevorderen over het feit dat vrouwen onevenredig vaak slachtoffer zijn van zedenmisdrijven.
Deelt u de mening dat aanranding altijd ernstig is en dat slachtoffers die hier aangifte van doen, recht hebben op volledige aandacht tijdens de aangifte en op voldoende nazorg tijdens de afhandeling van de aangifte? Zo ja, hoe ziet die aandacht en nazorg er in de praktijk uit? Zo nee, waarom niet?
Ja. Niet alle slachtoffers zetten de stap om aangifte te doen. Wanneer zij dat wel doen, is het belangrijk dat we hen op adequate wijze opvangen en begeleiden. Slachtoffers van zedendelicten zijn vaak extra kwetsbaar voor secundair of herhaald slachtofferschap. Daar moet dan ook tijdens het strafproces rekening mee worden gehouden. Dat gebeurt ook, bijvoorbeeld tijdens het informatief gesprek. Het informatief gesprek is een gesprek tussen een melder van een zedenmisdrijf en de politie, waarin de melder informatie over het delict verschaft en de politie de melder informeert over de opsporingsmogelijkheden, teneinde beide partijen in staat te stellen een beslissing over het vervolg te nemen. In het informatief gesprek wordt nu meer uitgegaan van de behoeften van slachtoffers, in plaats van het doorlopen van een standaard vragenlijst. Om de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer te beschermen kan het slachtoffer worden aangeboden om bij diens aangifte domicilie te kiezen op het politiebureau, zodat de adresgegevens niet bekend worden bij de verdachte. Door Slachtofferhulp Nederland (SHN) wordt daarnaast juridische en psychosociale hulp aangeboden. Is sprake van een vergrote kwetsbaarheid dan krijgt het slachtoffer hulp van een professionele casemanager die het slachtoffer op meerdere gebieden ondersteunt. Een slachtoffer van een zedendelict heeft daarnaast recht op gratis rechtsbijstand van een slachtofferadvocaat. Slachtoffers van zedendelicten worden door SHN standaard gewezen op dit recht. Naar verwachting zal volgend jaar ook een landelijk dekkend netwerk van Centra voor seksueel geweld (CSG) actief zijn. Slachtoffers kunnen bij deze centra kort na een aanranding of verkrachting terecht voor (forensisch-) medische en psychologische hulpverlening.
In hoeverre is het gebruikelijk dat vrouwen die aangifte doen van aanranding c.q. verkrachting standaard gespecialiseerde slachtofferhulp wordt aangeboden? Deelt u de mening dat dit altijd zou moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers van zedendelicten krijgen standaard slachtofferhulp aangeboden, slachtoffers kunnen zelf bepalen of zij behoefte hebben aan deze hulp. Slachtofferhulp Nederland ondersteunt deze slachtoffers, maar verwijst hen ook door naar tweedelijns-slachtofferzorg zoals de GGD als de problematiek daarom vraagt. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is vanaf volgend jaar een landelijk dekkend netwerk van CSG actief waarbij slachtoffers terecht kunnen voor gespecialiseerde en gecoördineerde hulpverlening na acuut seksueel geweld.
Krijgt iedereen die aangifte doet bij de politie een kopie van zijn of haar aangifte mee? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar is er een wetsvoorstel aan uw Kamer aangeboden ter implementatie van richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten3. In dit wetsvoorstel is opgenomen dat de aangever een kopie ontvangt. Echter, indien het belang van het onderzoek dit vergt, ontvangt de aangever alleen een schriftelijke bevestiging van zijn of haar aangifte. Dit kan onder meer bij zedenzaken het geval zijn. De bewijsvoering van dit type delicten is vaak moeilijk, omdat er geen getuigen zijn. Omdat de bewezenverklaring, en daarmee een succesvolle vervolging van de dader, staat of valt met de toetsbaarheid van de verklaringen van zowel de verdachte als de aangever, vindt de rechter(-commissaris) het in die zaken belangrijk dat betrokkenen zo veel mogelijk uit hun herinnering putten. Om die reden kan het zo zijn dat aangiften en eerder afgelegde verklaringen pas in een later stadium van het onderzoek worden verstrekt.
In hoeverre is er, zeker sinds de gebeurtenissen in Keulen, aandacht bij rechtshandhavers voor het signaleren, registreren en vervolgen van aanrandingen?
In alle gevallen van (meldingen van) aanrandingen wordt door politie en OM opgetreden en geregistreerd. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar afkomst van daders en/of doelgroepen. Ik zie geen aanleiding deze werkwijze als gevolg van de gebeurtenissen in Keulen aan te passen. Er is al aandacht voor het signaleren, registreren en vervolgen van aanrandingen en deze blijft onverminderd van toepassing.
Deelt u de mening dat aanranding onacceptabel is, bij slachtoffers (meestal vrouwen) tot langdurige en grote psychische schade kan leiden en dat iedereen in Nederland, maar vooral rechtshandhavers en verantwoordelijke bestuurders, dit krachtig moeten uitdragen? Zo ja, bent u bereid dit punt op niet mis te verstane wijze onder de aandacht te brengen van rechtshandhavers en bestuurders? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Het vonnis van de Hoge Raad over een all-in prijzen bij mobiele telefoonabonnementen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het vonnis van de Hoge Raad van 12 februari 2016 over all-in abonnementen?1
Ja.
Kunt u de gevolgen van het vonnis van de Hoge Raad schetsen voor consumenten en de telecomproviders?
De gevolgen van het arrest van de Hoge Raad dat een nadere uitwerking is van het eerdere arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014, voor consumenten en telecomproviders kunnen als volgt worden samengevat.
Volgens de Hoge Raad ligt in een all-in abonnement een kredietovereenkomst besloten (koop op afbetaling). Het niet afzonderlijk vermelden van de door de consument te betalen koopprijs voor de mobiele telefoon, ingevolge art. 7:61 lid 2, onder e, BW kan leiden tot vernietiging van de kredietovereenkomst. Indien het «telefoonabonnement inclusief toestel» een kredietovereenkomst in de zin van Titel 2A van Boek 7 BW inhoudt, dient de rechter ambtshalve te beoordelen of partijen hebben voldaan aan het bepaalde in art. 7:61 lid 2 BW, en kan hij zo nodig ook ambtshalve de kredietovereenkomst vernietigen.
Uit art. 7A:1576 lid 2 BW volgt dat de overeenkomst van koop op afbetaling niet van kracht is indien de door de koper te betalen prijs niet in de overeenkomst is bepaald. Dit betekent dat aan de overeenkomst dan geen rechtsgevolgen kunnen worden verbonden, evenals het geval is bij een overeenkomst die nietig of vernietigd is. De rechter dient, aldus de Hoge Raad, met het oog op een effectieve bescherming van het belang van de consument die door middel van een «telefoonabonnement inclusief toestel» een overeenkomst van koop op afbetaling ter zake van de mobiele telefoon is aangegaan, ambtshalve te onderzoeken of aan art. 7A:1576 lid 2 BW is voldaan en zo nodig ambtshalve te oordelen dat de koop op afbetaling geen rechtsgevolg heeft.
In beginsel is die vernietiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar in de zin van de artikelen 6:2 lid 1 BW en 6:248 lid 1 BW. Dat geldt evenzeer voor zover de vernietiging tot gevolg zou hebben dat de consument de beschikking heeft gehad over een mobiele telefoon «zonder dat hij daarvoor iets behoeft te betalen».
Ten aanzien van de vraag naar de afwikkeling van de nietige of vernietigde overeenkomst stelt de Hoge Raad voorop dat zich in de praktijk velerlei feitelijke variaties kunnen voordoen. Daarom wordt in het kader van de beantwoording van de desbetreffende vraag volstaan met (onder meer) de volgende «hoofdlijnen»:
Bent u het eens met de uitspraak van ConsumentenClaim dat telecomproviders ten onrechte een all-in prijs hebben berekend bij mobiele telefoonabonnementen?2
Artikel 7A:1576 lid 2 BW en art. 7:61 lid 2 BW vereisen dat in de overeenkomst de door de consument te betalen koopprijs voor de mobiele telefoon afzonderlijk wordt bepaald. Aan deze eis is niet voldaan wanneer enkel een all-in prijs is bepaald.
Bent u het eens met de uitspraak van ConsumentenClaim dat telefoonproviders jarenlang de werkelijke kosten van de telefoon verborgen hebben gehouden?3
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er op dit moment nog telecomproviders zijn die kosten van de telefoons niet vermelden in hun aanbiedingen van abonnementen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Mijn beeld is dat nog niet alle aanbiedingen in lijn zijn met het arrest. Aangenomen mag worden dat de aanbieders hun reclame-uitingen en contractvoorwaarden in overeenstemming zullen brengen met de geldende wet- en regelgeving.
Kan een all-in abonnement volgens u als een lening worden gezien?
Ja.
Volgens de Hoge Raad ligt in een all-in abonnement een kredietovereenkomst besloten. Dit volgde reeds uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014.
In hoeverre overtreden telefoonproviders de wet indien zij niet vertellen voor welk bedrag de consument een lening afsluit?
De providers overtreden in dat geval de in het antwoord op vraag 2 aangehaalde artikelen uit het BW. Voorts zal sprake kunnen zijn van een oneerlijke handelspraktijk in de zin van de artikelen 193a e.v. van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Volgens artikel 193c van Boek 6 BW is een oneerlijke handelspraktijk onder meer misleidend indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, zoals ten aanzien van onder meer: de prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend.
Hoe wilt u voorkomen dat telecomproviders in de toekomst de wet overtreden op het gebied van all-in prijzen?
In beginsel zijn telecomproviders verantwoordelijk voor de naleving van wetgeving. Aangenomen mag worden dat de providers van het arrest van de Hoge Raad op de hoogte zijn en hun beleid zullen aanpassen.
Wanneer geldende regels echter worden overtreden, bestaat zowel publiek- als privaatrechtelijk toezicht. Zo is de Autoriteit Consument en Markt bevoegd om handhavend op te treden als sprake van overtreding van wetgeving omtrent oneerlijke handelspraktijken. Wanneer sprake is van een financiële dienst of activiteit is de Autoriteit Financiële Markten bevoegd om handhavend op te treden. In dit kader verwijs ik u naar de motie De Vries naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 (Handelingen II, Vergaderjaar 2015–2016, 34 198, nr. 16). Ter uitvoering van deze motie wordt bezien of telecomkredieten, onder voorwaarde van een gedragscode van de sector voor verantwoorde kredietverlening, zouden kunnen worden vrijgesteld van de regels voor kredietverlening die gelden op grond van de Wet op het financieel toezicht. De Minister van Financiën informeert de Kamer over de uitvoering van deze motie.
Consumenten kunnen bij het informatieloket van de ACM melding maken van mogelijke overtreding. Daarnaast kunnen consumenten zich tot de geschillencommissie en rechter wenden voor individuele geschillenbeslechting.
De prestatiedruk bij kleuters |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u de signalen van leerkrachten en ouders dat er een te grote druk ligt op kinderen in het kleuteronderwijs? Zo ja, wat heeft u tot nu toe met deze signalen gedaan? Zo nee, hoe beoordeelt u deze signalen?1
Die signalen herken ik, want die bereiken mij ook. Deze signalen geven mij echter geen aanleiding om aanvullende actie te ondernemen. Mijn beeld is dat het gaat om verschillen van inzicht in de interne organisatie van de school, er is hier geen sprake van een algemeen probleem. In de praktijk zullen er zeker basisscholen zijn die in groep 1 en 2 een meer schoolse aanpak volgen, meer dan sommige ouders of leerkrachten zouden willen. Ouders en leerkrachten kunnen in zo’n geval hierover het gesprek aangaan met de schoolleiding.
Acht u het wenselijk dat kleuters steeds vaker in het keurslijf van een kleutermethode gedwongen worden? Hoe staat dit in verhouding met het feit dat kleuters ook vooral kind zouden moeten kunnen zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderwijs moet aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen. Bij kleuters maakt spelen een essentieel onderdeel uit van hun ontwikkeling. Spelen en leren sluiten elkaar niet uit. Een kleutermethode helpt leerkrachten om het onderwijs aan kleuters vorm te geven. De methode moet echter geen keurslijf worden. Een goede onderwijsmethode stelt de leerkracht in staat om zijn of haar onderwijsaanbod aan te passen aan de behoeften van het kind.
Kunt u toelichten wat deze hoge druk op kinderen betekent voor de ontwikkeling van deze kinderen? Welke risico's neemt u nu het kleuteronderwijs ingericht wordt via vastgestelde kleutermethodes?
Het gebruik van kleutermethodes is niet hetzelfde als een hoge druk op kleuters. Kleuters hebben belang bij onderwijs dat aansluit op hun manier van leren (spelenderwijs), en onderwijs dat hen voldoende uitdaagt. Kleutermethodes zijn hierbij behulpzaam.
Is er een verband te leggen tussen de hoge druk op kleuters en de toename van ADHD-diagnoses? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Nee, er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van dit verband.
Wat acht u de oorzaak van de toegenomen druk op kleuters door onder andere kleutermethodes? Welke maatregelen gaat u nemen om leerkrachten meer vertrouwen te geven in het kleuteronderwijs en hen niet meer op te zadelen met allerhande methodes waarvan de effecten op de ontwikkeling van kinderen op zijn minst dubieus zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie geen aanleiding om hier maatregelen op te nemen. Scholen bepalen zelf of en welke lesmethodes zij kiezen voor hun onderwijs aan kleuters.
Deelt u de analyse dat onder andere door het opgedrongen gebruik van kleutermethodes leerkrachten zich niet erkend voelen in hun expertise? Wat doet dit met het gevoel van vertrouwen in de leerkracht, volgens u? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze analyse niet. Wanneer een leerkracht het niet eens is met het gebruik van een kleutermethode, is het aan de leerkracht om daarover in gesprek te gaan met de schoolleider en/ of het bestuur. Een professionele leerkracht zal bovendien een methode vooral als een handig hulpmiddel ervaren, in plaats van als miskenning van de eigen expertise.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de kinderfysiotherapeut in de eerdergenoemde uitzending van de Monitor dat kinderen tegenwoordig in de kleuterklas al dezelfde zaken moeten kunnen als leerlingen in groep 3 een paar jaar geleden? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Acht u het wenselijk dat er dergelijke verwachtingen opgelegd worden aan kleuters?
Het gaat er niet om wat kleuters moeten, maar wat ze kunnen en waar ze zich verder kunnen ontwikkelen. Daar moet het onderwijsaanbod op aansluiten. Dat geldt voor kleuters die zich wat langzamer ontwikkelen, maar ook voor kleuters die zich sneller ontwikkelen en meer aankunnen.
Bent u van mening dat de ontwikkeling en voortgang van kleuters meetbaar en zichtbaar moeten zijn aan de hand van cijfers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door leerlingen systematisch te volgen, kunnen scholen hun onderwijsaanbod zo goed mogelijk afstemmen op de ontwikkeling van leerlingen. Daarom is dit een wettelijke plicht voor scholen. Op welke manier scholen die ontwikkeling volgen, is aan scholen zelf. De school kan dat doen aan de hand van toetsen en cijfers, of op een meer kwalitatieve manier.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Algemene Onderwijsbond dat er veel te veel «experts» zich met het onderwijs bemoeien, terwijl zij zelf niks met de onderwijspraktijk te maken hebben? Bent u het eens met deze uitspraak?
Deze uitspraak roept een beeld op van een zwakke leerkracht die zich bedreigd voelt door experts. Ik zie in de praktijk juist veel voorbeelden van sterke, zelfbewuste leerkrachten die staan voor hun vak.
Hoe komt het dat scholen en leerkrachten ook in dit geval wéér aangeven dat de onderwijsinspectie van scholen verlangt een methode te gebruiken, of dat het op zijn minst daardoor makkelijker is om een voldoende beoordeling te krijgen, terwijl de onderwijsinspectie zelf aangeeft dat dit niet nodig is? Wat is uw analyse? Wanneer gaat u deze situatie, waarin scholen en de onderwijsinspectie naar elkaar blijven wijzen, eindelijk eens beslechten?
Bij het toezicht op basisscholen kijkt de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ook naar de kleutergroepen. Over dit deel van het toezicht blijkt een aantal hardnekkige misverstanden te bestaan. Dit vraagt om aanhoudende, duidelijke communicatie van de inspectie over het toezicht en de zaken waarop de inspectie het kleuteronderwijs beoordeelt. Daar is de inspectie volop mee bezig. Zo heeft de inspectie recent een nieuwsbericht op zijn website gepubliceerd over de vermeende plicht tot het gebruik van kleutermethodes.3
Deelt u de mening dat het opbrengstgericht werken veel te ver is doorgeslagen en schadelijk is voor het onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel die mening niet. Opbrengstgericht werken, oftewel systematisch het onderwijs plannen, uitvoeren, evalueren en weer bijstellen, heeft basisscholen en leerkrachten de laatste jaren veel opgeleverd.4
De onrust bij zzp’ers in de media over de Wet DBA |
|
Mei Li Vos (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de blog van Botte Jellema: «De afschaffing van de VAR is een clusterfuck»?1
Ja.
In het blog en in de reacties eronder wordt gesteld dat veel zzp’ers in onzekerheid verkeren over wat de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) voor hen zal betekenen, ondanks de uitleg op de website van de Belastingdienst; kunt u verklaren waarom sommige zzp’ers geen zekerheid ontlenen aan de tekst van de website van de Belastingdienst? Zo nee, bent u bereid om met een aantal van hen contact op te nemen om te onderzoeken waarover onzekerheid is?
De Belastingdienst onderschrijft het belang van een goede voorlichting en herkent het geluid dat zzp’ers geen zekerheid ontlenen aan de tekst op de website van de Belastingdienst. Voorlichting staat in de voorbereiding op de nieuwe wetgeving en in het implementatiejaar centraal. Onderdeel hiervan is ook het aanpassen van de website aan de informatiebehoefte van de verschillende doelgroepen. Hierbij zal veelvuldig gebruik gemaakt worden van publiekstesten om de nieuwe teksten zowel qua inhoud als vorm optimaal bij de doelgroep te laten aansluiten. Sinds het verschijnen van de blog is de voorlichting op de site van de Belastingdienst aangepast. De teksten zijn op punten eenvoudiger gemaakt. Ook is een duidelijke verwijzing gemaakt op homepage voor ondernemers naar informatie over DBA en de meest gestelde vragen. Op korte termijn worden ook de modelcontracten zelf herschreven om de toegankelijkheid te vergroten.
In de blog staat dat het werken via tussenpersonen aantrekkelijk wordt voor opdrachtgevers; deelt u die analyse? Zo ja, is dit een gewenst effect van de Wet DBA?
Nee. Op grond van de Wet DBA is niet langer sprake van een ongeclausuleerde vrijwaring van de opdrachtgever, maar worden de verantwoordelijkheden tussen de partijen weer in balans gebracht. Wel kunnen partijen zekerheid vooraf verkrijgen door gebruik te maken van een door de Belastingdienst beoordeelde (model)overeenkomst. Zo kunnen intermediairs naast eigen overeenkomsten ook gebruik maken van de modelovereenkomst voor tussenkomst. In beide situaties zullen de overeenkomsten om buiten de fictie van de tussenkomstbepaling (fictieve dienstbetrekking) te komen moeten voldoen aan vereisten om het bewijsvermoeden dat de opdrachtnemer «ondernemer» is in te roepen. Dit vraagt van zowel de opdrachtnemer, de intermediair als van de opdrachtgever alert gedrag. Het voorkomen van bijvoorbeeld de aanwezigheid van latent werkgeversgezag (leiding en toezicht, gebrek aan tijdelijkheid van een opdracht) zijn elementen die opdrachtgevers in de inbedding van hun werkprocessen in relatie met intermediairs en opdrachtnemers moeten waarborgen. Hierdoor komt de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de dienstbetrekking bij alle betrokken partijen te liggen.
Kunt u bevestigen dat met de invoering van de Wet DBA de definitie van een dienstverband en ondernemerschap niet zijn veranderd?
De Wet DBA brengt geen wijziging in de beoordeling of een arbeidsrelatie voor de loonheffingen een dienstbetrekking is of dat sprake is van een ondernemerschap. De Wet DBA is gericht op het herstellen van de balans tussen de verantwoordelijkheden van de opdrachtgever en de opdrachtnemer en het verbeteren van de mogelijkheden tot handhaving door de Belastingdienst.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van modelovereenkomsten onder de Wet DBA niet verplicht is, en dat ondernemers vormvrij afspraken kunnen blijven maken met hun opdrachtgevers?
Het gebruik van modelovereenkomsten is onder de Wet DBA niet verplicht. Het staat partijen zoals opdrachtgevers en opdrachtnemers vrij om afspraken te maken die zij ook voor de Wet DBA maakten. De Belastingdienst schrijft niet voor op welke wijze afspraken moeten worden vormgegeven. De Belastingdienst is hier geen partij in. In gevallen waarin de opdrachtgever en de opdrachtnemer dit nodig vinden, bijvoorbeeld als over de duiding van een arbeidsrelatie onzekerheid bestaat, biedt de Belastingdienst de mogelijkheid om in vooroverleg een standpunt te vragen door een overeenkomst voor te leggen.
Uit welke elementen bestaat de voorlichtingscampagne over de Wet DBA? Op welke wijze worden individuele zzp’ers benaderd?
Tijdens de voorbereiding op de nieuwe wetgeving en het implementatiejaar van 1 mei 2016 tot 30 april 2017 ligt de focus op het geven van voorlichting en het bieden van een helpende hand bij de implementatie. Dit doet de Belastingdienst samen met organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers.
De voorlichtingscampagne bestaat grofweg uit drie onderdelen: fysieke voorlichting, online voorlichting en individuele voorlichting. De fysieke voorlichting bestaat uit gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomsten met de organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers en voorlichting in samenwerking met de Kamer van Koophandel.
De online voorlichting bestaat uit het informeren via www.belastingdienst.nl, rijkoverheid.nl, ondernemersplein.nl, en kvk.nl. Daarnaast organiseert de Belastingdienst webinars voor zzp’ers en voor opdrachtgevers. Tijdens deze digitale voorlichtingsbijeenkomsten kunnen ook vragen gesteld worden. Na afloop wordt de webinar gepubliceerd op www.belastingdienst.nl inclusief de antwoorden op de gestelde vragen. Zzp’ers en opdrachtgevers kunnen de voorlichting dan bekijken op een moment dat het hun schikt.
Samen met de organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers streeft de Belastingdienst er naar om de online communicatie zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen en waar mogelijk gebruik te maken van de communicatiekanalen van deze organisaties. Zo vergroot de Belastingdienst zijn bereik en de eenduidigheid van de informatie.
Daarnaast attendeert de Belastingdienst via Twitter en Linkedin op de wijzigingen.
Binnen de voorlichtingscampagne is uitgebreid aandacht voor individuele voorlichting. Alle VAR-houders ontvangen in maart een brief van de Belastingdienst over de aanstaande wijziging. In deze brief krijgen de VAR-houders concrete toelichting en worden zij uitgenodigd om deel te nemen aan de webinar of deze naar afloop te bekijken op www.belastingdienst.nl
Vragen kunnen gesteld worden via Twitter en de Belastingtelefoon. De Belastingdienst publiceert de veel gestelde vragen en antwoorden wekelijks op www.belastingdienst.nl.
In het najaar worden ook één of meerdere chatsessies georganiseerd om vragen te beantwoorden die zzp’ers en opdrachtgevers hebben over de werking van de DBA in de praktijk. Ook deze vragen en antwoorden worden gepubliceerd.
Wat is uw reactie op de vragen van de ondertekenaars van de petitie «Vervanger van de VAR belemmert het werken als zzp'er onnodig»?2
De oproep om tot een goede communicatie en voorlichting te komen is bij de Belastingdienst uiteraard onderkend en al ter harte genomen, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6. Voor werkzaamheden in alle branches zijn (model)overeenkomsten beschikbaar. Het aantal overeenkomsten dat een grote reikwijdte kent en dat daarmee toepasbaar is in diverse branches is beperkt gehouden. Een dergelijke overeenkomst heeft namelijk als voordeel dat opdrachtgevers en opdrachtnemers ongeacht de branche één overeenkomst kunnen gebruiken voor de verschillende arbeidsrelaties die zij aangaan.
Het bericht dat meisjes het slecht doen na opname in een gesloten jeugdinstelling |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meisjes doen het slecht na opname gesloten jeugdinstelling»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de behandeling van deze meiden in een jeugdinstelling, en de nazorg na hun behandeling, er mede op gericht moet zijn dat zij volwaardig sociaal-maatschappelijk functioneren met bijvoorbeeld kansen op onderwijs en werk?
Ja, dat is een belangrijk onderdeel van de jeugdhulpplicht zoals verwoord in artikel 2.3 van de Jeugdwet. Als een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft, zal de gemeente daarin moeten voorzien opdat de jeugdige in staat wordt gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling om te zorgen voor intensieve nazorg voor meiden na hun behandeling door een multidisciplinair team van professionals? Wat is de reden dat deze nazorg nu niet in alle gevallen voldoende is, en wat bent u voornemens te doen om ervoor te zorgen dat alle meiden de nazorg krijgen die zij nodig hebben?
Een kind is gedurende de gehele jeugd in ontwikkeling om uiteindelijk een participerende volwassene te worden. Bij een meisje in een gesloten instelling is die ontwikkeling ernstig bedreigd. Het inlopen van de ontwikkelachterstand is een proces dat zich doorzet tot na de adolescentie. De jeugdzorgplus ziet de nazorg dan ook als een integraal onderdeel van de behandeling. Als onderdeel van de (na)zorg is het verstandig om al ruim voor het 18e jaar te starten met het maken van een individueel behandelplan – zoals bedoeld in de motie Ypma2 – om jongeren voor te bereiden op zelfstandigheid na het verlaten van de instelling. De mate waarin dit noodzakelijk is hangt af van het perspectief van de jongere en de inschatting hiervan door de behandelend professional. Ik heb hiervoor inmiddels aandacht gevraagd bij de VNG en de brancheorganisaties van jeugdhulpaanbieders, die het belang hiervan onderkennen. In de toegezegde voortgangsrapportage over de decentralisatie van het jeugdstelsel kom ik hier later dit voorjaar op terug.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling om de nazorg vanuit de jeugdzorg door laagdrempelige jeugdteams te laten uitvoeren, omdat hun werkwijze meer kansen biedt voor goede zorg aan deze doelgroep?
Bij de (na)zorg aan kwetsbare groepen jongeren moet de leefwereld van de jongere voorop worden gesteld. Jongeren zelf geven aan dat zij behoefte hebben aan één persoon waar ze een vertrouwensband mee op kunnen bouwen en waar ze op terug kunnen vallen. Ook een open houding van de jeugdhulpverlener is volgens jongeren een belangrijke voorwaarde voor goede zorg. Als meerdere vormen van ondersteuning, hulp of zorg nodig zijn en hulpverleners dus samen moeten werken, dan kan dit goed vanuit een team worden aangeboden. Een belangrijke meerwaarde van veel jeugdteams is juist die laagdrempeligheid. Het is aan professionals om met aanbevelingen van jongeren hun voordeel te doen en aan gemeenten om met deze professionals/aanbieders in de eerste lijn het gesprek aan te gaan en, afhankelijk van de verschillende lokale/regionale uitdagingen, hen te faciliteren.
Onderschrijft u de constatering dat het opzetten en inzetten van jeugdteams met de benodigde expertise in de praktijk problematisch is, en «volledig indruist tegen het huidige politieke klimaat waar bezuinigingen in de zorg een gegeven zijn»? Wilt u toelichten waarom wel of niet?
Nu gemeenten met de decentralisaties zowel de regie hebben over de jeugdhulp als over de maatschappelijke ondersteuning en de participatie, hebben gemeenten de mogelijkheid om de ondersteuning, hulp en zorg aan deze meisjes integraal en doorlopend te organiseren. Gemeenten en zorgaanbieders zijn hier actief mee bezig. Zo zetten verschillende gemeenten sterk in op extra ondersteuning voor de doelgroep 16–27 jaar. Daarnaast zijn jeugdzorgplus-instellingen bezig om de integrale behandeling voort te kunnen zetten na de gesloten periode. Ik ondersteun de expertiseontwikkeling van professionals met onderzoek, met de databank effectieve interventies en met richtlijnontwikkeling, zoals ik ook het lid Kooiman heb aangegeven in reactie op de Kamervragen over het proefschrift «Troubled girls, troubled futures». Gemeenten ondersteun ik door in samenwerking met de VNG en het NJi factsheets en goede voorbeelden van lokale regelingen en initiatieven te verspreiden en learn and share bijeenkomsten te organiseren. Daarnaast vinden er momenteel door landelijke partijen inventarisaties plaats van knelpunten en signalen waar kwetsbare jongeren tegenaan lopen, evenals mogelijke oplossingsrichtingen. Wanneer zich landelijke vraagstukken voordoen, ben ik bereid deze samen met de VNG en relevante landelijke partners te bespreken. In de voortgangsrapportage decentralisatie jeugdstelsel die later dit voorjaar naar uw Kamer gaat, zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Op welke wijze kunt u het opzetten en inzetten van jeugdteams met de benodigde expertise voor het bieden van nazorg aan deze meiden faciliteren, en bent u bereid jeugdteams waar nodig financieel te ondersteunen in het uitbreiden van hun expertise, zodat zij deze zorg kunnen bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Meer ongelukken door smartphone dan door bumperkleven’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer ongelukken door smartphone dan door bumperkleven»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het genoemde Amerikaanse onderzoek?
Het onderzoek beschrijft gedragingen tijdens het autorijden die bijdragen aan het ontstaan van ongevallen. Hiervoor hebben 3.500 Amerikaanse vrijwilligers drie jaar lang met camera’s en sensoren in hun auto gereden. Vooral de visuele afleiding door het typen en lezen op een smartphone vormt een groot risico. Dit is veelal het geval bij het gebruik van sociale media en onderstreept daarmee het belang van de campagne «Onderweg ben ik Offline» die ik voer.
Omdat ik meer inzicht wil hebben in de oorzaken van ongevallen financier ik de SWOV voor deelname aan het Europe Udrive onderzoek. Net als het Amerikaanse onderzoek wordt met behulp van camera’s in voertuigen onderzocht wat de aanleiding is van een ongeval. Hierbij is speciale aandacht voor afleiding, onoplettendheid en kwetsbare verkeersdeelnemers. Dit onderzoek is in oktober 2012 gestart en het eindrapport verwacht ik medio 2017.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid dat de uitkomsten niet één op één in Nederland toepasbaar zijn omdat er in Nederland meer fietsers zijn?
De situatie in Amerika is zodanig anders dat deze conclusies niet zomaar overgenomen kunnen worden voor de Nederlandse situatie. Wel zal ik de uitkomsten van dit Amerikaanse onderzoek naast die van het eerder genoemde Udrive onderzoek leggen om te kijken waar ze elkaar aanvullen.
Betekent dit dat de Nederlandse situatie vanwege de kwetsbaarheid van de in groten getale aanwezige fietser, ernstiger is?
Daar kan ik geen uitspraak over doen. Het eerder genoemde Udrive onderzoek, dat medio 2017 is afgerond, moet hier meer inzicht in geven.
Acht u de huidige bewustwordingscampagne rondom smartphonegebruik door weggebruikers effectief? Zo ja, heeft u cijfers die dit onderbouwen?
Uit de evaluatie van de campagne «Social media en verkeer gaan niet samen» van 2015 blijkt dat 90% van de doelgroep de gecommuniceerde sociale norm «social media en verkeer gaan niet samen» en de campagneboodschap «Onderweg ben ik offline» onderschrijft. 94% is zich ervan bewust dat je als automobilist je aandacht beter op de weg kan houden, en je tijdens het rijden niet met social media bezig bent. Ruim 2/3 staat positief tegenover het gecommuniceerde handelingsperspectief «zet tijdens het rijden je mobiel op stil» en bijna de helft zegt zeker bereid te zijn dat te gaan doen.
Welke maatregelen acht u, bovenop de lopende campagne, opportuun om verkeersdeelnemers nóg bewuster te maken van de gevaren van smartphonegebruik en andere afleidende bezigheden achter het stuur?
Naast de landelijke campagne heb ik voor jonge fietsers in 2014 de Fietsmodus-app gelanceerd waarmee fietsers die onderweg niet hun smartphone gebruiken kans maken op prijzen. Deze prijzen worden beschikbaar gesteld door telecom bedrijven. Er zijn inmiddels bijna 2 miljoen «smartphonevrije» kilometers gefietst en de Fietsmodus wordt steeds meer geadopteerd door decentrale overheden en maatschappelijke partners alsmede in verkeerseducatie binnen het basis- en voortgezet onderwijs. Steeds meer jongeren worden op deze manier beloond voor het goede gedrag en leren op jonge leeftijd dat social media en verkeer niet samen gaan. Dat is nu belangrijk voor hun veiligheid op de fiets maar ook voor later als zij auto gaan rijden.
Daarnaast wil ik werkgevers stimuleren om maatregelen te nemen waardoor zakelijke rijders en beroepschauffeurs verantwoord omgaan met hun smartphone in het verkeer. Veel grote bedrijven hebben al interne regels vastgesteld maar lang niet allemaal. Om dit te stimuleren heb ik VVN gevraagd een toolbox te maken voor werkgevers met laagdrempelige maatregelen die bijdragen aan verantwoord smartphonegebruik. Met VVN ga ik kijken hoe we deze toolbox kunnen inzetten om bedrijven met grote wagenparken te stimuleren tot het nemen van maatregelen.
Tot slot hebben onder andere VVN, Team Alert en de ANWB het verantwoord gebruik van smartphones in het verkeer in hun producten opgenomen waardoor de campagneboodschap versterkt wordt.
Het bericht 'Falende topambtenaren snel weer aan topbaan geholpen' |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Falende topambtenaren snel weer aan topbaan geholpen»?1
Ja.
Herkent u het in bedoeld artikel geschetst beeld dat falende topambtenaren zelden zouden worden ontslagen, maar na aantoonbaar tekortschieten min of meer standaard een andere functie bij de (rijks-)overheid krijgen aangeboden? Zo ja, wat is daarvoor volgens u de verklaring? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid kent een zorgvuldig personeelsbeleid voor alle Rijksambtenaren met een stelsel waarbij ambtenaren periodiek worden beoordeeld op hun functioneren. Dit betekent dat ook met topambtenaren functionerings- en loopbaangesprekken plaatsvinden. Er is hierdoor goed zicht op het functioneren en de kwaliteiten van de ambtelijke top met het oog op continue verbetering en ontwikkeling daarvan. Het oordeel over het functioneren van de topambtenaar maakt onderdeel uit bij vervolgbenoemingen. De vraag of er sprake is van onvoldoende functioneren van een topambtenaar en welke gevolgen dat zou moeten hebben mede in het licht van het betreffende personeelsdossier zal, net als bij alle andere rijksambtenaren, per geval moeten worden bekeken en is daarom maatwerk.
Voor publiekrechtelijk vormgegeven zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) geldt dat het personeelsbeleid ten aanzien van topfunctionarissen wordt vastgesteld in het licht van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, onder verantwoording van de betreffende vakminister.
Overigens zal -uit oogpunt van zorgvuldig werkgeverschap- daar waar gesproken wordt van «een falende topambtenaar», altijd de vraag gesteld moeten worden of er daadwerkelijk sprake is van falen, of dit aan één persoon kan worden toegerekend en hoe zich dit verhoudt tot de algehele resultaten in de betreffende functie.
Bent u van mening dat (ook) daar waar het mogelijk onvoldoende functioneren betreft geen sprake kan zijn van onderscheid tussen topambtenaren en andere medewerkers van de overheid? Zo ja, kunt u zich dan voorstellen dat door het uit bovenbedoeld artikel opdoemende beeld bij mensen de opvatting kan postvatten dat een dergelijk onderscheid wèl wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen gelden voor alle Rijksambtenaren dezelfde regels. Zie het antwoord op vraag 2. Er zijn echter verschillen die uit de aard van de functie, de verantwoordelijke positie en uit de aanstelling voor 7 jaar voor een topambtenaar voortvloeien. Topambtenaren binnen de Rijksdienst worden overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, met het oog op de mobiliteit en daarmee de kwaliteit van de rijksoverheid, voor maximaal 7 jaar benoemd in hun functie; dit geldt voor de overige Rijksambtenaren niet. Als na 7 jaar de betreffende ambtenaar niet meteen een aansluitende functie kan vinden, wordt gedurende een periode van maximaal 24 maanden gezocht naar mogelijkheden om tot een nieuwe benoeming te komen, hetzij binnen, hetzij buiten de Rijksdienst. Gedurende die zoekperiode worden opdrachten binnen de Rijksdienst vervuld.
De in het nieuwsartikel bedoelde ambtenaren zijn onder verschillende omstandigheden van baan gewisseld, variërend van het einde van de benoemingstermijn, het aanvaarden van een nieuwe functie, of het actief terugtreden in het belang van de organisatie. Het actief terugtreden in het belang van de organisatie kent vele achtergronden en is niet gelijk aan het niet functioneren. Voor topposities geldt dat de impact op de organisatie groot is, en dat de fase waarin de organisatie verkeert specifieke eisen aan de leiding kan stellen die een overgang noodzakelijk kunnen maken.
De exacte toedracht per individuele casus is personeelsvertrouwelijk. De betrokken ambtenaren hebben vanuit de aard van hun professie niet de mogelijkheid om zich publiekelijk te weer te stellen tegen de beeldvorming. Ook niet wanneer deze geen recht doet aan de wijze waarop zij zich gedurende hun loopbaan voor de Rijksdienst hebben ingezet. Ten algemene hecht ik eraan te benadrukken dat indien sprake is van individueel toerekenbaar, laakbaar en verwijtbaar handelen, passende actie zal worden ondernomen.
Moeten de in bovenbedoeld artikel aangehaalde woorden van «een woordvoerder van de Minister» zo worden opgevat dat, daar waar in het artikel voorbeelden worden genoemd van ambtenaren die advieswerkzaamheden verrichten, steeds sprake is van het «niet meteen beschikbaar zijn van een volgende functie» na het verstrijken van de termijn van zeven jaar gedurende welke een functie normaliter wordt uitgeoefend, met andere woorden: dat het hier situaties betreft waarin van onvoldoende functioneren geen sprake is geweest? Zo nee, welke verklaring is er dan voor het laten verrichten van bedoelde werkzaamheden door betrokkenen?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid inzicht te verschaffen in het aantal ontslagen en/of herplaatsingen van topambtenaren als in bedoeld artikel beschreven over de afgelopen vijf jaren? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het aantal uitgestroomde Rijksambtenaren betreft kan ik dat inzicht verschaffen. Het aantal dat binnen de Rijksdienst op topniveau is uitgestroomd bedraagt 24 (2011 tot heden), waarvan 13 personen zijn uitgestroomd naar een functie buiten het rijk en 11 personen met pensioen zijn gegaan. Er hebben in die periode geen gedwongen ontslagen plaatsgevonden. Over de mobiliteit (de in-, door- en uitstroom) van topambtenaren (ABD/TMG-managers) binnen de Rijksdienst wordt jaarlijks gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.
Plannen om het referendum te verstoren |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u het artikel «Kiev Accused of Plot to Disrupt Dutch Referendum on Association Agreement»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel op het nieuwsportaal «Sputnik», dat overigens onder volledige controle van de Russische overheid staat.
Hoe duidt u de publicatie van plannen om het aanstaande referendum te verstoren middels (fysieke) intimidatie en andere drukmiddelen?
Meldingen van mogelijke pogingen om het referendum te verstoren, worden waar nodig onderzocht door de relevante instanties. Indien dreiging en risico zodanig zijn dat beveiligingsmaatregelen genomen dienen te worden, dan worden die genomen. Overigens stellen de Oekraïense autoriteiten dat de documenten waarnaar verwezen wordt vervalst zijn. Ik verwijs u hierbij eveneens naar de antwoorden van de Minister van Veiligheid en Justitie op uw vragen over de aanhoudende bedreigingen door een militie uit Oekraïne in verband met het referendum (uw kenmerk 2016Z02460, ingezonden 5 februari 2016).
Kunt u aangeven in hoeverre we hier te maken hebben met een serieuze bedreiging, onder andere van de specifiek genoemde initiatiefnemers van het referendum, of met propaganda?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden er, met het oog op eerdere dreigingen omtrent het referendum, aparte maatregelen genomen?
Zie antwoord vraag 2.
De tariefverhoging van de Verklaring Omtrent Gedrag en de gevolgen hiervan voor het vrijwilligerswerk |
|
Carla Dik-Faber (CU), Renske Leijten , Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Reporter Radio van 21 februari 2016 over de tariefverhoging van maar liefst 38% van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) per 1 maart 2016?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen, waarin u beweert dat de tariefverhoging van de VOG het gevolg is van het verdisconteren van de gratis VOG-regeling en het feit dat het tarief de afgelopen tien jaar gelijk is gebleven?2 3 Kunt u aangeven welk percentage van de tariefverhoging het gevolg is van het verdisconteren van de gratis VOG-regeling en welk deel het gevolg is van de prijsindexatie over de afgelopen tien jaar?
Eerder dit jaar heb ik inderdaad aangegeven dat de kosten van de gratis VOG verdisconteerd zijn in de tariefverhoging en dat er geen prijsindexatie van het VOG-tarief heeft plaatsgevonden de afgelopen 10 jaar. De totale tariefsverhoging is 38%. Om de bekostiging van de gratis VOG te dekken was een verhoging van 7,5% noodzakelijk. Indien in de periode 2006–2016 elk jaar een prijsindexatie van het VOG-tarief had plaatsgevonden, dan zou dit tot een totale verhoging van 16,6% hebben geleid, samen 24,1%. In de begroting van VenJ voor 20164, zoals door u goedgekeurd, is uitgelegd dat de kosten voor integriteitsproducten van Justis tezamen niet kostendekkend zijn en ten laste van het Rijk komen, terwijl daar geen ruimte meer voor is. Daarom is besloten om met een tariefverhoging de verschillende integriteitsproducten van Justis tezamen kostendekkend te maken. Het gaat om dekking voor de Verklaring Omtrent Gedrag voor Natuurlijke Personen, de Verklaring Omtrent Gedrag voor Rechtspersonen, het bestuurlijke instrument BIBOB en de risicomeldingen.
Herinnert u zich dat in juli 2013 is gemeld dat het verdisconteren van de gratis VOG zou leiden tot een geringe tariefverhoging?4 Hoe rijmt u dit met een tariefverhoging van 38% in een jaar tijd?
Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat de kosten voor de structurele gratis VOG-regeling zullen worden verdisconteerd in het algemene VOG-tarief en dat de verwachting was dat hiervoor een geringe tariefverhoging voldoende zou zijn.6 Met 7,5 van de 38% vormt het onderdeel gratis VOG een gering aandeel van de totale tariefverhoging. Ook heb ik er voor gekozen de kosten voor de gratis VOG-regeling in de eerste 14 maanden niet door te berekenen in het algemene VOG-tarief.
Herinnert u zich dat in november 2007 nog is gemeld dat de VOG kostendekkend was en dat berekeningen aantoonden dat de kostprijs van de VOG juist met circa € 10,– kon dalen?5 Hoe rijmt u dit met uw argument dat het tarief gelijk is gebleven de afgelopen tien jaar en daarom nu met 38% zal moeten stijgen?
Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat de kostprijs van de VOG voor vrijwilligers kon dalen met circa € 10,–. Uiteindelijk is deze tariefverlaging niet doorgevoerd, maar is ervoor gekozen de VOG voor een specifieke groep vrijwilligers gratis te maken.
Bij de beantwoording van vraag 2 heb ik reeds aangegeven waarom per 1 maart 2016 een tariefverhoging van 38% is doorgevoerd.
Herinnert u zich dat u eerder hebt aangegeven dat door de tariefverhoging van de VOG de bijdrage vanuit de begroting van Veiligheid en Justitie voor Justis neerwaarts bijgesteld kan worden?6 Kunt u aangeven met welk bedrag de bijdrage vanuit deze begroting voor Justis naar beneden is bijgesteld in verband met de huidige tariefsverhoging? Kunt u tevens aangeven met welk bedrag de VOG gestegen zou zijn als de bijdrage voor Justis niet neerwaarts was bijgesteld?
De tariefverhoging van de VOG levert in totaal 6,2 miljoen euro op. Van deze opbrengsten is bijna 20% nodig voor de financiering van de gratis VOG. Het overige deel is bedoeld voor het kostendekkend maken van de in antwoord op vraag 2 genoemde integriteitsproducten.
Deelt u de opvatting dat het werken met een VOG een stimulerende preventieve werking voor de veiligheid heeft, zoals eerder ook vastgesteld door het Verwey-Jonker Instituut?7
Ja, ik deel deze opvatting. Ik hecht er echter aan op te merken dat het onderzoek zich specifiek heeft gericht op de preventie op het gebied van seksueel misbruik van bepaalde kwetsbare groepen en de rol van de VOG daarbij. Aan de hand van de aanbevelingen van het Verwey-Jonker Instituut heb ik de scope van de gratis VOG-regeling vastgesteld op vrijwilligersorganisaties die werken met kinderen of mensen met een verstandelijke beperking. Deze doelgroepen bleken het meest kwetsbaar om slachtoffer te worden van seksueel misbruik. Overigens wil ik benadrukken dat de werking van de VOG wordt versterkt wanneer de VOG wordt gebruikt naast andere preventieve maatregelen. Ook dit blijkt uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut.
Erkent u dat de tariefverhoging van de VOG er toe kan leiden dat vrijwilligersorganisaties ofwel afzien van het aanvragen van een VOG, ofwel minder te besteden hebben aan hun maatschappelijke doelstelling en/of aan investeringen in de eigen vrijwilligers in de vorm van onkostenvergoedingen en deskundigheidsbevordering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gegeven?
De gevolgen van de tariefverhoging zullen in de praktijk moeten blijken. Naast de tariefsverhoging zullen immers de jaarlijks 100.000 gratis VOG’s voor een aantal vrijwilligersorganisaties een meevaller zijn. Voor organisaties die niet meedoen aan de regeling gratis VOG voor vrijwilligers is het mogelijk dat deze door de prijsverhoging in sommige gevallen minder te besteden hebben aan maatschappelijke doelstellingen en/of aan de investeringen voor vrijwilligers.
Dit zal voor elke organisatie anders zijn.
Kunt u bevestigen dat door de tariefverhoging:8 een organisatie als Humanitas tussen de € 22.000 en € 32.000 meer kwijt is aan VOG’s; een zorgorganisatie als Cordaan € 23.250 meer kwijt is aan VOG’s; organisaties als Alzheimer Nederland en Versa Welzijn mogelijk € 18.600 meer kwijt zijn aan VOG’s; voor sociaal werk geldt dat 40% van de organisaties tot € 10.000 meer kwijt zijn aan VOG’s en organisaties in de GGZ, VGZ, V&V en Thuiszorg en Jeugd in totaal € 651.000 meer kwijt kunnen zijn aan VOG’s?
Nee, ik kan het bovenstaande niet bevestigen. Ik heb geen zicht op de budgetten en de begroting van organisaties die met vrijwilligers werken. Organisaties zijn immers vrij in het beheren van hun eigen budget en de beoordeling in welk geval er om een VOG wordt gevraagd.
Bent u bereid alsnog de tariefverhoging te toetsen op het effect voor vrijwilligers en hun organisaties?
Ik ben niet bereid onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de tariefverhoging op het effect voor vrijwilligers en hun organisaties.
De tariefverhoging is generiek en geldt voor alle sectoren en voor zowel betaalde als onbetaalde functies. Daarnaast zijn organisaties die met vrijwilligers werken enorm divers. Denk aan het aantal vrijwilligers, betaalde krachten, leden, eventuele subsidies en bijdragen, de hoogte van de contributie en deelname aan de gratis VOG-regeling. Dit maakt het vrijwel onmogelijk een algemene uitspraak te doen over de financiële gevolgen van de tariefverhoging voor organisaties die met vrijwilligers werken.
Op welke manier is de tariefverhoging van de VOG overlegd met het Ministerie van VWS, in het kader van de coördinerende rol van dit ministerie op het gebied van beleid rond vrijwilligerswerk?
Zoals aangegeven geldt de tariefverhoging voor alle sectoren. De bestaande tariefstructuur heb ik niet aangepast. Vanwege het handhaven van deze generieke structuur, heeft geen overleg plaatsgevonden met het Ministerie van VWS, noch met andere ministeries met sectoren die mogelijk de gevolgen ondervinden van de tariefverhoging.
Kunt u deze vragen allemaal afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie bovenstaande antwoorden.
De doodsbedreigingen aan het adres van een anti-IS-strijder |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «IS heeft prijs op hoofd Jitse Akse gezet»?1
Ja.
In hoeverre deelt u onze zorgen over de doodsbedreigingen aan het adres van deze anti-IS-held?
Ik keur elke vorm van bedreiging ten zeerste af.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde zijn veiligheid te garanderen?
In het kader van het Stelsel Bewaken en Beveiligen kan de lokale overheid aanvullende maatregelen nemen als de ernst en waarschijnlijkheid van de dreiging en het risico vormen aanneemt waar een burger of de organisatie waartoe hij behoort op eigen kracht geen weerstand meer aan kan bieden. Over concrete veiligheidsmaatregelen in het kader van het Stelsel Bewaken en Beveiligen worden nimmer mededelingen gedaan. Wel kan ik u melden dat het Openbaar Ministerie en de politie in contact staan met de advocaat van A.
Ziet u in, dat het arresteren en mogelijk vervolgen van iemand die zich inzet voor de strijd tegen terreurorganisatie IS – waar we nota bene mee in oorlog zijn – de omgekeerde wereld is? Kan de regering dit toelichten?
Het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar Jitse A. loopt nog. Ik ga niet in op een individuele zaak die nog onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek.
Bent u bereid het Openbaar Ministerie alsnog een aanwijzing te geven teneinde de strafrechtelijke vervolging van de heer Akse te staken?
Op dit moment wordt opsporingsonderzoek verricht naar de handelingen van A. in Syrië. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal het OM vervolgens beoordelen of een verdere strafrechtelijke vervolging mogelijk en opportuun is.
Het OM beslist of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en of er een strafrechtelijk onderzoek verricht dient te worden. Een aanwijzing is dan ook niet aan de orde. Van de bevoegdheid ben ik mij bewust.
Boeven die de baas zijn in de bajes |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bewaarders aangeven dat langgestrafte gedetineerden de dienst uitmaken in de gevangenis in Alphen aan den Rijn?1
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Helder (PVV)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1782) en het lid Van Toorenburg (CDA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1784) heb ik mij naar aanleiding van de bewering in bovenstaande berichten laten informeren door de leiding van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de vestigingsdirecteuren en de ondernemingsraden van de in de berichten genoemde penitentiaire inrichtingen. Zij hebben aangegeven zich niet te herkennen in de kritiek die naar buiten is gebracht. Toch heb ik gelet op deze verschillende geluiden en het grote belang van integriteit in een organisatie als DJI, de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) verzocht haar reeds in haar werkprogramma 2016 aangekondigde onderzoek in het gevangeniswezen naar contrabande en integriteitskwesties, naar voren te halen. Het werkprogramma 2016 van de IVenJ is uw Kamer aangeboden bij brief van 12 januari jl2. Voorts heb ik DJI gevraagd bij haar medewerkers nogmaals het integriteitsbeleid onder de aandacht te brengen.
Kloppen de feiten zoals gesteld in dit artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat cel-inspecties ertoe hebben geleid dat wapens en telefoons zijn gevonden? Hoe kan het dat er, ondanks de vondsten naar aanleiding van deze cel-inspecties, nog steeds mogelijkheden zijn om wapens, drugs en telefoons naar binnen te smokkelen?
Dagelijks werkt het personeel van DJI er hard aan om inrichtingen vrij te houden van verboden goederen. Het gaat hierbij met name om de toegangscontrole van gedetineerden en (ambtelijk) bezoek, de aanwezigheidscontrole van gedetineerden, het luchten, bezoek, cel-inspecties en urinecontroles. Voor de opsporing van drugs worden ook drugshonden ingezet en voor opsporing van telefoons wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde Mobifinder. Voor deze toezichtsmaatregelen zijn werkinstructies opgesteld. Het in acht nemen van deze werkinstructies wordt dagelijks aan de hand van een checklist gecontroleerd. Daarnaast vinden op iedere afdeling tweemaal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid van de inrichting. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirecteur die waar nodig overgaat tot het treffen van maatregelen. Ondanks alle preventieve en repressieve maatregelen worden tijdens cel-inspecties kan het inderdaad voorkomen dat steekwapens en telefoons aangetroffen. Ik betreur dat.
Hoe wordt inmiddels gewaarborgd dat de cel-inspecties onaangekondigd plaatsvinden?
Cel-inspecties dienen uiteraard onaangekondigd te worden uitgevoerd. Dat is ook de praktijk. Indien geconstateerd wordt dat een medewerker een cel-inspectie bij gedetineerden heeft aangekondigd, wordt dat beschouwd als een ernstige inbreuk op de integriteit die een DJI-medewerker in acht moet houden en worden er passende maatregelen tegen betrokkene genomen. Er worden onaangekondigde cel-inspecties uitgevoerd, waarbij onder meer controle plaatsvindt op deuren, ramen, tralies, hang- en sluitwerk, hygiëne, vernielingen, defecten en verboden goederen. Tijdens uitgebreidere cel-inspecties worden onder meer gecontroleerd: celwanden, roosters, holle ruimtes, meubilair, matrassen, verlichting en kleding (op naden, zomen, banden, zakken, kragen). Als uit de cel-inspecties blijkt dat er verboden goederen zijn aangetroffen, wordt er een rapport tegen de gedetineerde opgemaakt en worden er al naar gelang de aard van de aangetroffen verboden goederen sancties getroffen.
Hoe wordt gegarandeerd dat gevangenisbewaarders integer zijn en hoe wordt na de indiensttreding gecontroleerd op integriteit?
Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vragen die over bovengenoemd bericht zijn gesteld door het lid Helder (PVV), is integriteit een belangrijk onderwerp in elke inrichting. Dat begint al bij de werving en selectie van medewerkers. Om in dienst te kunnen treden bij DJI dient een aspirant medewerker van DJI een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG voor een potentiële werknemer in een inrichting of voorziening van DJI, wordt het justitiële verleden van de aspirant werknemer tot 30 jaar terug onderzocht, in plaats van de standaard 4 jaar. Bij brief van 24 november 20153 heb ik aangegeven de mogelijkheden met betrekking tot screening van het personeel in penitentiaire inrichtingen aan te willen scherpen. Ik onderzoek daartoe, in lijn met de brief over de VOG van 11 februari 20164, de mogelijkheid van invoering van een periodiek heronderzoek.
Daarnaast beschikt DJI over een Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). Dit bureau registreert integriteitsschendingen, voert verkennende, feiten- en disciplinaire onderzoeken uit, stelt onderzoeksrapporten op, doet aangifte(n) en adviseert het bevoegd gezag. Alle meldingen over niet-integer gedrag van medewerkers worden door BVI zorgvuldig in behandeling genomen. Niet-integer gedrag wordt niet geaccepteerd. In sommige gevallen hebben onderzoeken geleid tot maatregelen, waaronder een disciplinaire straf of strafontslag.
Welke mogelijkheden hebben de klokkenluiders om intern hun verhaal te kunnen doen? Wat is er intern met deze meldingen gedaan?
De medewerkers van DJI voeren een moeilijke taak uit. Ik heb veel waardering voor het werk dat deze medewerkers doen. Tot dit werk behoort het melden van misstanden, zorgen en signalen ten aanzien van het gevangeniswezen. Ik roep deze medewerkers dan ook op om hun signalen en zorgen te melden. Dit kan op verschillende manieren.
Een medewerker kan een misstand, zorg of signaal melden bij zijn direct leidinggevende die gehouden is een dergelijke melding goed af te doen. De leidinggevende dient zorg te dragen voor een veilig klimaat voor de melder, indien nodig voor een goed (feiten)onderzoek en een goede afwikkeling van de zaak.
Mocht de melding de leidinggevende betreffen of er geen vertrouwen zijn bij de melder dat de melding goed wordt opgepakt, dan kan de melder zich ook richten tot het naast hoogste bevoegd gezag, de leidinggevende van de leidinggevende en uiteindelijk tot de secretaris-generaal. Daarnaast staat de mogelijkheid open zich buiten de organisatie te richten tot de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO).
De melder kan zich te allen tijde wenden tot een vertrouwenspersoon om hem bij te staan in het proces van de melding. De vertrouwenspersoon kan de melder van begin tot eind bij het proces begeleiden en mede zorgdragen voor het veilige klimaat en goede afhandeling van de melding. Mocht de casus zodanig zijn dat de melder anoniem wenst te blijven, dan kan de vertrouwenspersoon de melding doen bij het bevoegd gezag zonder de identiteit van de melder kenbaar te maken.
Ten slotte kan de melder, met of zonder vertrouwenspersoon zich binnen het Ministerie van Veiligheid en Justitie richten tot het meldpunt dat beheerd wordt door de integriteitcoördinator, indien er geen vertrouwen is in of bekendheid met de andere mogelijkheden. Deze mogelijkheid is binnen VenJ ingesteld om medewerkers zo goed mogelijk in de gelegenheid te stellen een misstand te melden.
Zodra via een van bovengenoemde mogelijkheden melding wordt gedaan van een mogelijke integriteitsschending, wordt door het bevoegd gezag hier onderzoek naar gedaan en worden – zo nodig – maatregelen genomen.
Klopt het dat inlichtingendiensten van de Nationale Politie reeds op de hoogte waren? Sinds wanneer zijn deze op de hoogte, om welke inlichtingendiensten gaat het en wat hebben zij ondernomen?
Gelet op de aard van de werkzaamheden van de diensten waar u aan refereert, kan ik dit bevestigen noch ontkennen. Als het overigens zo zou zijn dat de politie hiervan op de hoogte was, zou zij DJI en het Openbaar Ministerie hiervan via de reguliere kanalen op de hoogte stellen.