Burundese vluchtelingen en het voortdurend vermoorden van (vermeende) tegenstanders van president Nkurunziza in en buiten Burundi |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de grote zorgen over de steeds verder escalerende situatie in Burundi, die nu zelfs tot een vooronderzoek van het International Strafhof hebben geleid? Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap meer moet doen om de situatie in Burundi te normaliseren en Burundezen te beschermen?1
De diepe politieke crisis in Burundi, die gepaard gaat met steeds meer geweld en schending van mensenrechten, baart inderdaad grote zorgen. De VN, de AU, de EU, landen in de regio en direct betrokken partners als Nederland proberen op verschillende manieren een uitweg uit de crisis te helpen bewerkstellingen. De EU en individuele donoren hebben met sancties, maatregelen in de hulp en diplomatieke inspanningen de druk op alle partijen zo hoog mogelijk opgevoerd, om hen te bewegen deel te nemen aan een regionaal geleide inclusieve dialoog. Tegelijk wordt waar mogelijk steun en bescherming verleend aan de bevolking. Een oplossing van deze complexe crisis moet uiteindelijk komen van de Burundezen zelf en kan niet van buitenaf opgelegd worden, maar een eensgezinde inzet van de internationale gemeenschap kan wel helpen deze oplossing dichterbij te brengen.
De VN Veiligheidsraad buigt zich thans over een mogelijke inzet van een politiemissie die zou moeten bijdragen aan vermindering van het geweld en bescherming van de Burundese bevolking. Een eerdere poging van de Afrikaanse Unie om een beschermingsmacht te zenden kreeg binnen de AU niet de vereiste steun.
Bent u bekend met het artikel «Nowhere to run: Burundi violence follows escapees across borders» van The Guardian?2 Klopt de berichtgeving dat er vanuit Burundi mensen uitreizen naar vluchtelingenkampen met als doel de reeds op de vlucht geslagen Burundezen, momenteel ruim 250.000, aan te vallen?
Vluchtelingenkampen in de regio worden geconfronteerd met overbevolking en grote financieringstekorten waardoor UNHCR en lokale overheden onvoldoende in staat zijn de vluchtelingen te beschermen. Tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 10 mei aan het Mahama kamp in Rwanda bleek dat het kamp vanuit humanitair oogpunt weliswaar goed georganiseerd was, maar dat de ligging en de grote aantallen bewoners het kamp kwetsbaar maken voor infiltratie. De Rwandese regering zegt aanwijzingen te hebben dat rebellen en elementen van de Burundese overheid de kampen ingaan om vluchtelingen te intimideren en te ronselen.
Het beeld dat in het genoemde artikel wordt geschetst van de veiligheidssituatie in het vluchtelingenkamp Nyarugusu in Tanzania is geloofwaardig en waarschijnlijk correct, al is moeilijk vast te stellen hoe stelselmatig en omvangrijk het geweld en de intimidatie is. Er is evenwel geen sprake van een regime van terreur in het kamp.
In het algemeen vormt de veiligheidssituatie in de kampen een punt van grote zorg. Er zijn dikwijls te weinig politiemensen om de orde en rust te kunnen bewaren. De kampen hebben vaak geen hekken en er is weinig of geen verlichting, zodat de situatie ’s nachts nog gevaarlijker wordt, vooral voor vrouwen en meisjes. De ambassades in de regio houden nauw contact met vertegenwoordigers van de lokale autoriteiten en UNHCR-medewerkers over alle aspecten van het vluchtelingenvraagstuk, hierbij inbegrepen de veiligheidsomstandigheden.
Kunt u bevestigen dat er een groeiende verdeeldheid binnen het Burundese veiligheidsapparaat is, met aan de ene kant oudgedienden uit het leger en politie, en aan de andere kant een nieuwe lichting die de president steunt? Wat vind u ervan dat er recentelijk (grote aantallen) ontslagen zijn gevallen binnen het Burundese leger en dat er bij herhaling officieren worden vermoord? Ziet u hierin een mogelijk verband met het grens overstijgende geweld?
Het wantrouwen en de verdeeldheid binnen het Burundese leger nemen toe en er zijn recentelijk meerdere dodelijke aanslagen gepleegd op legerofficieren. De oplopende spanningen in het leger zijn zorgwekkend, omdat de professionaliteit en eenheid van het Burundese leger tot nu toe een belangrijke buffer is geweest tegen verder geweld.
De verdeeldheid in het leger heeft vooralsnog een politiek karakter, waarbij aanhangers van de harde lijn die de president en zijn entourage voorstaan zich verzetten tegen een politiek meer gematigde groep, die zich inzet voor behoud van een neutraal en professioneel veiligheidsapparaat. De recente ontslagen staan los van deze spanningen: het gaat hier vooral om soldaten en commandanten die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.
Binnen de Burundese politie zijn de problemen al langere tijd aanwezig. Er is in toenemende mate sprake van officieuze parallelle commandostructuren en van infiltratie binnen de verschillende diensten door onopgeleide aanhangers van de partij van de president. Veel van de ernstige mensenrechtenschendingen worden door deze elementen gepleegd.
Wat is uw reactie op de onveilige situatie voor Burundezen in vluchtelingenkampen in Tanzania en overige omringende landen zoals Congo en Rwanda, zoals deze door de Afrikaanse tak van Human Right Watch in The Guardian wordt beschreven? Zijn de betrokken Nederlandse ambassades op de hoogte van het geweld door Burundezen buiten hun eigen landsgrenzen? Zo ja, welke rol spelen zij?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de aanhoudende water- en voedseltekorten in vluchtelingenkampen in Oeganda en Rwanda?3 Welke stappen bent u, ook in de rol van EU-voorzitter, voornemens te zetten om deze situatie zo snel mogelijk te verbeteren?
De grote financiële tekorten voor de opvang van vluchtelingen in de hele Centraal-Afrikaanse regio baart het kabinet zorgen: nog geen 15% van het regionale appeal voor Burundese vluchtelingen is gedekt. Vluchtelingen worden voor het overgrote deel opgevangen in de regio, zowel in door de VN-geleide vluchtelingenkampen als in gastgemeenschappen.
Tijdens het bezoek aan het Mahama kamp in Rwanda, waar ruim 45.000 Burundese vluchtelingen verblijven, kon worden geconstateerd dat de drinkwatervoorziening aanzienlijk was verbeterd, mede dankzij de inzet van een Nederlandse waterdeskundige. De voedselsituatie in het kamp is onder controle, maar blijft precair. Meer dan de helft van de vluchtelingen is onder de 18 jaar oud. De onderwijsvoorzieningen zijn onder de maat en slechts een deel van de kinderen kan naar school. Daarnaast is de veiligheid van kwetsbare groepen zoals vrouwen, kinderen en gehandicapten niet gegarandeerd. Daarom heeft het kabinet een bijdrage van 1 miljoen Euro voor het Mahama kamp vrijgemaakt, speciaal bestemd voor betere bescherming van kwetsbare groepen en verbetering van de onderwijssituatie.
Nederland doet in 2016 ongeoormerkte bijdragen aan CERF, WFP, UNHCR, UNICEF en ICRC, waarvan een deel wordt besteed aan het bijstaan van Burundese vluchtelingen.
De Europese Commissie heeft tot op heden ruim 16 miljoen Euro besteed aan basisbehoeften van Burundese vluchtelingen, zoals het opzetten van kampen en voedselvoorziening. Speciale aandacht wordt gegeven aan water- en sanitaire voorzieningen, en de bescherming van kinderen. Via de European Commission's Humanitarian Aid and Civil Protection department (ECHO) draagt de EU dit jaar 12 miljoen euro bij aan organisaties als WFP, UNHCR, Plan en Oxfam. Daarnaast komt er 1,5 miljoen euro uit fondsen voor noodonderwijs via UNHCR.
Welke positie heeft de Afrikaanse Unie (AU) ingenomen ten aanzien van het grensoverschrijdende geweld en de inhumane situaties in vluchtelingenkampen buiten Burundi? Zijn de honderd toegezegde waarnemers van de AU inmiddels actief in Burundi4?
De AU heeft geen specifiek standpunt ingenomen ten aanzien van de situatie in vluchtelingenkampen buiten Burundi. Om geweld in Burundi tegen te gaan heeft de AU besloten 100 mensenrechtenwaarnemers en 100 militaire waarnemers naar Burundi uit te zenden. Door tegenwerking van de Burundese regering is een Memorandum of Understanding tussen Burundi en de AU nog niet getekend. De uitzending van waarnemers loopt hierdoor vertraging op. Op dit moment zijn er 32 mensenrechtenwaarnemers actief in Burundi, en naar verwachting komen daar in de komende weken 15 mensenrechtenwaarnemers bij.
Wat doet Nederland om de situatie in Burundi en voor Burundese vluchtelingen te verbeteren? Pleit u in Europees verband voor verdergaande sancties en het stopzetten van alle mogelijke (in)directe steun aan de regering en het leger van Burundi? Wat kunnen Nederland en de EU(-lidstaten) nog meer doen, bijvoorbeeld bij de invulling van de op 2 april jl. aangenomen VN-resolutie die politionele acties in Burundi mogelijk maakt en de toezeggingen van Nkurunziza aan Ban-Ki Moon tijdens diens gesprek in februari jl?5
Vanwege het geweld en de slecht verlopen verkiezingen heeft Nederland in 2015 de directe hulp aan Burundi opgeschort.6 Ook in EU verband heeft Nederland steeds gepleit voor duidelijke maatregelen in de hulp en sancties tegen personen die een vreedzame oplossing van de crisis dwarsbomen. De EU stelde inmiddels sancties in tegen 4 individuen en op 14 maart 2016 sloot de EU de zogeheten artikel 96 consultaties af met het besluit om directe financiële steun aan de Burundese overheid op te schorten. De Nederlandse en EU hulp aan de Burundese bevolking, zoals humanitaire hulp en hulp op het gebied van voedselzekerheid, wordt voortgezet.
Nederland is van mening dat een regionaal geleide inclusieve dialoog de enige vreedzame uitweg uit de crisis is en stelt alles op alles om Burundese partijen te overtuigen om te goeder trouw aan deze dialoog deel te nemen. Nederland staat in contact met de door de East African Community aangestelde bemiddelaar Benjamin Mkapa en steunt zijn bemiddelingspogingen. Een nieuwe ronde besprekingen zou later deze maand in Arusha moeten plaatsvinden.
De VN Veiligheidsraad heeft nog geen besluit genomen over de precieze inzet van een politiemissie. Nederland is voorstander van een substantiële VN politiemissie die de capaciteit heeft de bevolking te beschermen en tegelijk rekening houdt met de complexe, gepolitiseerde situatie binnen de Burundese politie. Nederland heeft belangrijke expertise in deze sector in Burundi en deelt deze kennis en ervaring met de VN.
Een werkbezoek aan de Waalhaven in Rotterdam op 25 april 2016 |
|
Betty de Boer (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe staat het met de invoering van de compensatieregeling voor spoorgoederenvervoerders voor het omrijden door de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute?
De compensatie kwalificeert als staatssteun. Het was derhalve noodzakelijk om de compensatie te melden bij de Europese Commissie en te wachten op een goedkeuringsbesluit. Inmiddels is deze goedkeuring verkregen. De regeling wordt op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant.
Legt het zogenaamde transitverkeer van goederentreinen van België naar Duitsland via Venlo ook beslag op de ruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de Wet basisnet?
Transitverkeer van goederentreinen met gevaarlijke stoffen legt, evenals het overige vervoer van gevaarlijke stoffen, beslag op de hiervoor beschikbare ruimte binnen Basisnet.
Wordt de grensovergang bij Herzogenrath, die onderdeel uitmaakt van het maatregelenpakket om tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute de infrastructuur optimaal te benutten, geschikt gemaakt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ten behoeve van onder andere industrie in de omgeving?
Eén van de infrastructurele aanpassingen zoals voorgesteld in het maatregelenpakket van de Stuurgroep Derde spoor Duitsland betreft het geschikt maken van het tracé Heerlen – Herzogenrath voor goederenvervoer. Indien dit gerealiseerd wordt, kan de industrie in de omgeving daar uiteraard gebruik van maken. Momenteel heb ik deze en andere maatregelen die nodig zouden zijn voor een goede operationele afwikkeling van omgeleid treinverkeer in overweging; u verneemt daaromtrent binnenkort mijn besluit. Daarbij zal ik het aspect van het vervoer van gevaarlijke stoffen betrekken.
Kijkt ProRail in overleg met de goederenvervoerders naar een efficiënte geleiding van goederentreinen, zodanig dat de ruimte binnen de Wet basisnet optimaal kan worden benut? Zo nee, bent u bereid om dit in gang te zetten?
ProRail is niet de partij die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Wet basisnet. In het systeem van de Wet basisnet zou dat ook niet logisch zijn. De wet richt zich tot de vervoerders; het ministerie is de handhavende partij.
Het risicoplafond in het Basisnet is een berekende risicocontour uitgaand van een veronderstelde hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen in een veronderstelde samenstelling gedurende een heel jaar en de technische toestand van het spoor ter plaatse. Pas achteraf kan bezien worden of het vervoer dat gedurende een jaar heeft plaatsgevonden binnen de desbetreffende risicocontour is gebleven. Dit geschiedt door toetsing van de werkelijke risicocontour aan de contour in het Basisnet. De werkelijke risicocontour wordt berekend aan de hand van het daadwerkelijk opgetreden vervoer en de (gewijzigde) staat van de infrastructuur. Dat vergt complexe berekeningen die worden uitgevoerd door het ministerie. ProRail levert wel de informatie die nodig is om de berekeningen te kunnen uitvoeren: de aantallen wagons met gevaarlijke stoffen en de staat van de infrastructuur.
In het systeem van de Wet basisnet is voorzien dat ik bij overschrijding van Basisnet-plafonds, welke na afloop van een jaar berekend kan worden, in overleg treedt met het bedrijfsleven om te bezien hoe de overschrijding weggenomen kan worden. Als na een volgend jaar opnieuw blijkt dat overschrijdingen aan de orde zijn en het bedrijfsleven onvoldoende in staat is om dit te verhelpen, heb ik de keuze om deze (tijdelijke) situatie te gedogen of een routeringsbesluit te nemen. In het laatste geval kan een bepaald traject gesloten worden voor het vervoer van bepaalde gevaarlijke stoffen. In dit systeem is er geen mogelijkheid om een specifiek voorgenomen transport van gevaarlijke stoffen te toetsen aan een risicoplafond van het Basisnet.
Inmiddels beschik ik over de eerste resultaten met betrekking tot de benutting van Basisnet op de trajecten die als omleidingsroute gebruikt worden in verband met de werkzaamheden aan het 3e spoor in Duitsland, zoals in mijn brief van 31 maart 2016 aangekondigd. Hieruit blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de risicoplafonds op enkele routes. Daarbij wordt onder andere uitgezocht in hoeverre deze overschrijdingen het gevolg zijn van de omleidingen zelf. Ik ben in overleg met de sector om zo snel mogelijk in kaart te brengen wat de oorzaken zijn van deze overschrijdingen en welke maatregelen genomen kunnen worden. Ik zal uw Kamer hierover op korte termijn nader informeren.
In hoeverre wordt er gestuurd middels de gebruiksvergoeding op het spoor om goederenvervoer zo efficiënt mogelijk te geleiden tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute?
Mijn voorganger heeft samen met de sector het maatregelenpakket Derde Spoor afgesproken om het goederenvervoer zo efficiënt mogelijk te geleiden tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute. Sturing door de gebruiksvergoeding maakt daar geen onderdeel van uit, omdat andere logistieke maatregelen volstaan.
Bent u bereid om nog dit jaar te komen tot een evaluatie van de gebruiksvergoeding voor goederenvervoer, in overleg met deze sector? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 9 september 2015 (Kamerstuk 33 965, nr. 23) heeft mijn voorganger u onder meer geïnformeerd over een benchmark waarbij de hoogte van de gebruiksvergoeding voor het spoorgoederenvervoer in ons land vergeleken is met de gebruiksvergoeding in de ons omringende landen. Daarbij zijn ook sectorpartijen geraadpleegd. In dezelfde brief staat dat ProRail dit jaar de berekeningsmethodiek voor de gebruiksvergoeding aanpast aan nieuwe Europese regelgeving. Hierbij zal de sector betrokken worden. Hierover zal ik u vóór de zomer nader informeren.
Hoe staat het met de afgifte van de benodigde vergunningen voor de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute? Klopt het dat er tegen elf van de twaalf vergunningen om de bouw te realiseren bezwaren zijn ingediend? Zo ja, kan dit zorgen voor vertraging van de bouw? Zo ja, hoe groot kan die vertraging zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 31 maart 2016 inzake de voortgang van de Betuweroute en het Derde spoor (Kamerstuk 29 984, nr. 659, p. 3 e.v.). Ik heb daarin aangegeven dat ik bij onze Duitse partners de vinger aan de pols houdt over de vergunningverlening en de gevolgen voor het bouwproces.
Hoe duur is goederenvervoer over het spoor ten opzichte van goederenvervoer over het water en over de weg? In hoeverre wordt de beschikbare ruimte voor goederenvervoer op het spoor benut, met andere woorden wat is de bezettingsgraad van de spoorcapaciteit die voor goederenvervoer beschikbaar is?
De kosten van verschillende modaliteiten in het goederenvervoer laten zich niet zo makkelijk vergelijken, omdat deze kosten bepaald worden door veel variabelen zoals de beoogde bestemming en hoe deze bestemming met het beschikbare spoor-, wegen- of vaarwegennetwerk is verbonden. Ook maakt het uit of sprake is van bulkvervoer of van stukgoedvervoer. TNO heeft in een onderzoek naar de mogelijkheden voor spoorvervoer om naar binnenvaart over te gaan een berekening gemaakt van de variabele kosten per tonkilometer, tijdwaardering transportvoertuig, overslagkosten en tijdwaardering goederen voor de modaliteiten weg, spoor en water.1 Gemiddeld genomen komt binnenvaart als goedkoopste modaliteit uit de bus. Spoor volgt daarna. Weg heeft lage vaste kosten, maar hogere totale kosten wanneer gelet wordt op het volume dat vervoerd moet worden. Echter, de keuze van een verlader of logistiek dienstverlener voor een bepaalde modaliteit is aan meer onderhevig dan enkel de kosten per tonkilometer. Ook zaken als te vervoeren volume, frequentie van dienstverlening, vertrektijden en overslagtijden zijn relevant voor de keuze voor een modaliteit. Zo is een vrachtwagen flexibeler dan de andere twee modaliteiten vanwege het uitgebreide wegennetwerk. Spoor en binnenvaart scoren beter op duurzaamheid en lenen zich beter voor bulk en containervervoer over lange afstand, waarbij betrouwbaarheid en veiligheid ook belangrijke voordelen zijn.
Wat betreft de benutting van de beschikbare ruimte voor goederenvervoer op het spoor reserveert ProRail gemiddeld genomen minimaal twee keer zoveel treinpaden voor goederenvervoer als er goederentreinen rijden. Dat neemt niet weg dat er over het etmaal bezien sprake kan zijn van volledige benutting van de rijmogelijkheden gedurende een aantal uren en op een ander gedeelte van het etmaal vrijwel geen treinen rijden in de beschikbare capaciteit. Dit is inherent aan de logistieke modellen bij de goederenvervoerders en hun klanten, de verladers. Om die reden is de benutting van treinpaden in het goederenvervoer lager dan die in het reizigersvervoer.
Bent u bereid om in overleg met de sector te onderzoeken hoe er beter kan worden samengewerkt op het gebied van informatievoorziening over goederenstromen en het combineren van vrachtvolumes? Hoe kan er een soort regiefunctie tot stand worden gebracht die met informatie over het totale ladingaanbod, herkomst en bestemming, vraag en aanbod van het spoorgoederenvervoer beter bij elkaar kan brengen? Klopt het dat de Europese Commissie bezig is met regelgeving over informatievoorziening? Zo ja, hoe staat het hier mee, en waar heeft het betrekking op?
Informatievoorziening over goederenstromen en het combineren van vrachtvolumes zijn belangrijke aandachtspunten in het programma van de Topsector Logistiek. In de Topsector Logistiek werken kennisinstituten, overheden en het bedrijfsleven samen. Als data over mogelijkheden van spoor in de keten beter beschikbaar worden, kan dit bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het spoor en het beter benutten van het spoornetwerk. De aangesloten partijen creëren randvoorwaarden voor het delen van data. Ook zijn er verschillende projecten in het programma van de Topsector Logistiek die zich richten op synchromodaliteit en de bundeling van goederen.
Wat betreft de regiefunctie is het mijn standpunt dat dit aan de markt is. Vanuit de overheid zorgen wij er voor dat de te benutten netwerken op orde zijn en faciliteren we informatievoorziening, zoals met het genoemde programma van de Topsector Logistiek.
ProRail participeert actief in het verbeteren van de informatie uitwisseling. Zo heeft ProRail de informatiebehoeften van de eindgebruikers van het spoorgoederenvervoer (operators, verladers, terminals) geïnventariseerd. Deze inventarisatie heeft geleid tot het benoemen van een aantal speerpunten, waarvan het ontsluiten van informatie met betrekking tot geplande aankomsttijden en geplande vertrektijden de belangrijkste zijn. Ook is ProRail in overleg met operators, verladers en terminals om informatie over buitendienststellingen te stroomlijnen met de behoeften van deze partijen hierover. Verder ondersteunt ProRail het Havenbedrijf Amsterdam en het Havenbedrijf Rotterdam bij een project dat als doel heeft het opzetten van horizontale samenwerking tussen verladers om te komen tot bundeling van (container) lading (op basis van bestaande stromen).
Op Europees niveau zijn voor spoorvervoer informatie-uitwisselingsprotocollen vastgesteld (TSI TAF, verordening 1305/2014). De TSI TAF heeft betrekking op zowel infrastructuurbeheerders, vervoerders, wagoneigenaren als terminals. Een gestandaardiseerde manier van informatie uitwisselen biedt mogelijkheden voor verbetering van de efficiency van de logistieke dienstverlening, zowel in de planningsfase als in de uitvoeringsfase. Het gaat hierbij niet om informatie over (potentieel) ladingaanbod; dat is een zaak voor marktpartijen. De invoering van TSI TAF zal in de komende jaren plaatsvinden. Momenteel vinden informatierondes van het Europees spoorwegagentschap plaats. Ook de Nederlandse sectorpartijen zijn hiervoor uitgenodigd. ProRail heeft als infrastructuurbeheerder een belangrijke rol en is bezig met het implementeren van de TSI TAF.
Hoe verlopen de aanvragen van ruimte voor goederenvervoer op het spoor voor 2017? Is de 30% zogenaamde vrije ruimte (spot: hoeft niet in april in het jaar ervoor te worden aangevraagd) voldoende om op het laatste moment aan de vraag naar ruimte te kunnen voldoen, of is het efficiënter om dit percentage te verhogen naar 50% zodat de sector meer mogelijkheden heeft om op het laatste moment ruimte te vragen? Bent u bereid om over dit punt te overleggen met de sector en de spoorbeheerder?
Elk jaar maakt ProRail een raming voor de ad hoc aanvragen voor capaciteit voorafgaand aan het verdeelproces. Dit doet ProRail conform artikel 13 van de AMvB Capaciteitsverdeling. De ad hoc raming voor 2017 is als volgt bepaald:
Doordat bij deze methode ook altijd wordt afgerond naar boven, liggen in de praktijk op vrijwel alle corridors twee keer zoveel treinpaden voor goederenvervoer dan benodigd (zie ook het antwoord op vraag 8 hiervoor). Deze aantallen zijn overeenkomstig de minimale bedieningsniveaus zoals bepaald in de AMvB Capaciteitsverdeling. Met dit als basis verdeelt ProRail – als onafhankelijke partij – de beschikbare capaciteit. Daarover en over de inpassing van ad hoc aanvragen overlegt ProRail regelmatig met vervoerders. In dit licht zie ik vooralsnog geen noodzaak om met de sector en met ProRail in overleg te treden.
Bent u bereid om de antwoorden op deze vragen vóór het Algemeen overleg Spoor voorzien op 19 mei 2016 naar de Kamer te sturen?
Islamitische koekoeks-jongen bij de krijgsmacht |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat maar liefst 29 ex-militairen van het Duitse leger als jihadstrijders zijn afgereisd naar Syrië en Irak?1 2
In mijn brief van 29 mei 2015 (Kamerstuk 29 754, nr. 311) heb ik uiteengezet dat de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten intensief onderzoek doen naar mogelijke jihadisten die vanuit Nederland naar strijdgebieden afreizen, of zij nu bij Defensie hebben gewerkt of niet.
Deelt u, nu ook de chef van de Duitse militaire inlichtingendienst (MAD) daarvoor waarschuwt, de mening dat Defensie misbruikt kan worden en ook wordt als LOI-cursus voor jihadisten?
Het Ministerie van Defensie beschikt over verschillende instrumenten om eventueel misbruik van opgedane kennis of vaardigheden te voorkomen. Zo verricht de MIVD, indien daartoe aanleiding is, onderzoek naar radicalisering onder Defensiepersoneel.
Bent u bereid om, net als de Duitsers met wie u graag intensief samenwerkt, exact aan te geven hoeveel (ex-)militairen tot op heden naar Syrië en Irak zijn afgereisd?
Tijdens het VAO over personeel van 28 april 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 81, item 27) heb ik in het kader van de motie-De Roon (Kamerstuk 34 000 X, nr. 83) toegezegd te bezien of het mogelijk is uw Kamer in het openbaar te informeren over het aantal (ex-)militairen dat mogelijk als jihadist naar Syrië of Irak is afgereisd. In de brief die ik op 29 mei 2015 hierover aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 29 754, nr. 311), kom ik tot de conclusie dat dit niet mogelijk is. Onderwerpen die zich niet lenen voor openbare behandeling kunnen, indien gewenst, wel via de daartoe geëigende kanalen geadresseerd worden.
Bent u tevens bereid om, net als de Duitsers die 65 actief dienende militairen in de gaten houden vanwege jihadistische trekjes, aan te geven hoeveel verdachte militairen en ex-militairen in Nederland onder de loep worden/werden gehouden?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de afgelopen jaren al islamitische koekoeks-jongens uit de krijgsmacht verwijderd? Zo ja, hoeveel?
Bij Defensie staat niet het geloof, maar het gedrag centraal.
Deelt u de mening dat de belangen van Nederland het beste zijn gediend door mensen met een dubbel paspoort uit de krijgsmacht te weren om loyaliteitsproblemen en veiligheidsrisico’s te beperken?
Hierop ben ik tijdens de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie voor het jaar 2015 op 12 en 13 november 2014 al ingegaan, zowel schriftelijk (bijvoegsel bij Handelingen Tweede Kamer 2014–2015, nr. 24, item 7) als mondeling (Handelingen Tweede Kamer 2014–2015, nr. 24, item 7). Een motie van deze strekking (Kamerstuk 34 000 X, nr. 48) heb ik toen ontraden en die is vervolgens verworpen. Ik heb daaraan niets toe te voegen.
De blijdschap over de arrestatie van Ebru Umar in Turkije |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vele berichten op social media over de blijdschap over de arrestatie van Ebru Umar in Turkije?1
Ja.
Wat vindt u, als Minister verantwoordelijk voor Integratiebeleid, van deze adhesiebetuigingen wanneer u deze leest zoals op «Hollandale Türkler», een facebookpagina van en voor Turkse Nederlanders die het bericht kopt met «hoera»?
Vrijheid is er voor iedereen. Voor Ebru Umar. Voor alle Turkse- en niet-Turkse Nederlanders, ook voor mensen die meningen uiten die sommigen van ons misschien verbazend of zelfs schokkend vinden. Dat hoort bij de vrijheid van meningsuiting. Die is er niet alleen maar voor welgevallige of prettige meningen. In dit land bestrijden we elkaar met woorden, niet met daden.
De vrijheid om je mening te geven kent grenzen. Wat niet kan, is elkaars vrijheid beperken. Zoals een deel van de Turkse Nederlanders nu een andere groep Turkse Nederlanders om hun andere mening intimideert of zelfs bedreigt. Bedreiging is gewoon strafbaar.
Mensen moeten niet belet worden om zich uit te spreken over leiders hier of elders of over godsdiensten en hun eigenaardigheden. Juist omdat we een ruime vrijheid hebben zouden mensen zich verre moeten houden van agressieve, bedreigende en intimiderende uitingen naar anderen. Vrijheid is kostbaar en fragiel. Voor die vrijheid zijn offers gebracht. Ik vind daarom dat mensen moeten stoppen met groepsdruk, intimidatie en het reduceren van andere Nederlanders tot hun afkomst.
Vindt u dat er sprake is van mislukte integratie wanneer een deel van de tweede en derde generatie Nederlanders met een Turkse achtergrond juist toejuichen dat het vrije woord gepoogd wordt de mond te snoeren door deze arrestatie?
De adhesiebetuigingen naar aanleiding van de aanhouding van Ebru Umar bevestigen het beeld dat een deel van de Turkse Nederlanders zich in hun verbondenheid met Turkije sterk identificeert met de Turkse regering en zich hier niet thuis voelt. Dit wil nog niet zeggen dat zij zich bewust afwenden van de Nederlandse samenleving. Toch baart dit signaal mij zorgen, vooral door sommige uitingen in de sociale media. De vrijheid van meningsuiting dient als gezegd zeer ruim te worden opgevat, maar moet niet gebruikt worden om deze vrijheid voor anderen te beperken. De vrijheid van meningsuiting dient slechts door de wet te worden beperkt en niet door bijvoorbeeld groepsdruk, intimidatie en druk van buitenaf.
De bevindingen van het SCP onderzoek «Werelden van Verschil» van december 2015 laten ten aanzien van de integratie en participatie van een deel van de Nederlanders zien, dat die zich beperkt identificeert met de Nederlandse samenleving en daar op relatief grote culturele afstand van staat. Ik maak mij hier zorgen over en ik vind het wenselijk dat migrantenorganisaties zich hier ook druk over maken. De toekomst van deze mensen ligt in Nederland en er is momenteel voor een deel van de jongeren weinig aansluiting met onze samenleving. Het is belangrijk hier met de gemeenschappen en hun organisaties over in gesprek te blijven.
Maar daarnaast moeten we er ook voor zorgen dat mensen met een migratie achtergrond zich richten op Nederland en zich hier thuis voelen. Mijn integratieagenda bestaat uit drie hoofdpunten. Op de eerste plaats is het belangrijk dat ouders hun kinderen meegeven dat hun toekomst in Nederland ligt. Op de tweede plaats moeten we werken aan participatie en dat mensen in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Dit betekent dat kennis van de Nederlandse taal en van rechten en verplichtingen noodzakelijk is. Mensen die zich hiervoor inzetten, moeten daar ook voor beloond worden, en niet bijvoorbeeld door discriminatie gefrustreerd raken. Op de derde plaats moet duidelijk zijn welke grenzen binnen de Nederlandse samenleving gelden. We moeten zonder aanzien des persoons de regels voor iedereen op dezelfde manier handhaven.
Onze inzet is een doorlopend proces van acties gericht op het tegengaan van discriminatie, het terugdringen van de jeugdwerkloosheid onder migrantenjongeren, het bespreekbaar maken van lastige onderwerpen in gemeenschappen tot het uitdragen van de kernwaarden via bijvoorbeeld de participatieverklaring en het onderwijs. Ook wordt er op verzoek van uw Kamer een vervolgonderzoek uitgezet naar de rol die Turks religieuze organisaties in dit proces hebben.
Welke maatregelen neemt u om integratie van deze generaties te bevorderen nu kennelijk een deel daarvan onvoldoende de Nederlandse waarden heeft verinnerlijkt zoals het omgaan met de vrijheid van meningsuiting, door het opzoeken van debat wanneer je een andere mening hebt in plaats van een arrestatie vanwege een mening te steunen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen een deel van de tweede en derde generatie Nederlanders met een andere achtergrond die zich vooral willen identificeren met het land van herkomst van de ouders of grootouders in plaats van het land waar zij veelal geboren en opgegroeid zijn? Ziet u dit ook als een probleem voor de veerkracht van de Nederlandse samenleving? Zo ja, wat doet u daaraan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bezoek van een terreurprediker aan een moskee in Boskoop |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend het bericht «Omstreden imam sprak in Boskoop»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat Tarik «Ibn Ali» Chadlioui, behalve aan Sharia4Belgium, ook gelieerd wordt aan jihadisten in Syrië en aan de gewelddadige Duitse organisaties Millatu Ibrahim en Dawa FFM?
Ik stel vast dat in de media dhr. Tarik Charlioui wordt gelieerd aan genoemde groepen. Ik kan deze berichtgeving op basis van de bij mij beschikbare gegevens evenwel niet bevestigen.
Deelt u de visie dat geweldspredikers en zeker ook aan terreurorganisaties gelieerde predikers nooit een platform in Nederland dienen te krijgen?
De prediker waar in dit geval aan wordt gerefereerd heeft de Belgische nationaliteit. Met betrekking tot de Belgische nationaliteit is van belang dat volgens Europese richtlijn 2004/38 aan een burger van de Unie alleen de toegang geweigerd kan worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Het kabinet vindt het onacceptabel als sprekers onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Voor niet-visumplichtige sprekers is hier aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek». Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Indien tijdens een bijeenkomst sprake is van strafbare feiten, zoals het beledigen van personen, opruien tot geweld of haat zaaien tegen bevolkingsgroepen, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden.
Binnen de dialoog kunnen zowel de (lokale) overheid als de islamitische gemeenschappen wederzijds inzicht bieden in welke gedragingen en uitingen problematisch zijn. Dit stelt moskeebesturen en andere maatschappelijke instellingen in staat een betere afweging te maken bij bijvoorbeeld hun uitnodigingsbeleid van gastsprekers.
Op welke wijze gaat u boodschappen die haaks staan op het Nederlandse integratiebeleid ontmoedigen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven waarom er in Nederland tot op heden nog nooit één moskee is gesloten vanwege het faciliteren van geweldspredikers?
Op grond van Art. 2:20 BW heeft de rechtbank de bevoegdheid een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Indien daartoe aanleiding is kan het Openbaar Ministerie een verzoek hiertoe doen. Op basis van feiten en omstandigheden heeft het OM tot op heden geen aanleiding gezien om de rechter te verzoeken een moskee te sluiten.
Bent u bereid organisaties die geweldspredikers faciliteren te laten ontbinden en hen de eventuele ANBI-status te ontnemen?
De wet biedt de Belastingdienst de mogelijkheid om op basis van een weging van feiten en omstandigheden aan instellingen die uitingen van haat of geweld mogelijk maken de ANBI-status te ontnemen. Als de Belastingdienst signalen ontvangt dat er instellingen zijn die haat en geweld ondersteunen of propageren, zal de Belastingdienst van die mogelijkheid gebruik maken. Het propageren van geweld en haat kan immers als strijdig met het algemeen nut worden aangemerkt.
Kunt u de betreffende prediker tot persona non grata laten verklaren en dit eveneens doen met andere buitenlandse geweldspredikers, daar zij een gevaar vormen voor de openbare orde?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de burgemeester van Boskoop te verzoeken de betreffende geweldsmoskee te laten sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij in het antwoord op vraag 5 is het aan het Openbaar Ministerie om de rechter te verzoeken een moskee te sluiten.
Burgemeester Spies van Alphen aan de Rijn heeft aangegeven ernstig in de verlegenheid te zijn gebracht door het moskeebestuur, aldus een persbericht2. Zaterdagochtend 23 april was burgemeester Spies aanwezig bij de feestelijke opening van de moskee in Boskoop. Dinsdagavond 26 april kwam haar ter ore dat imam Tarik Chadlioui een bijdrage aan het avondprogramma leverde. De burgemeester heeft direct het bestuur ontboden voor een gesprek. Dat gesprek met het bestuur van de moskee heeft op 28 april plaatsgevonden. Tijdens het gesprek heeft de burgemeester aangegeven dat de verstandhouding tussen gemeente en moskee ernstig is beschadigd. Het vertrouwen tussen gemeentebestuur en het bestuur van de moskee is geschaad en moet hersteld worden, aldus het persbericht.
Het bericht 'Zorgen om inburgering' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Op welke datum waren de voorlopige dramatische slagingspercentages inburgering bekend op uw ministerie zoals aan de Kamer gecommuniceerd in uw brief d.d. 20 april 2016?1 2
De cijfers waar u naar vraagt en die ik middels mijn brief d.d. 20 april 20161 heb gedeeld met uw Kamer heb ik op 1 april 2016 van DUO ontvangen. In het AO Integratieonderwerpen van oktober 2015 heb ik uw Kamer aangegeven dat de eerste definitieve cijfers over de slagingspercentages pas na het eerste kwartaal van 2016 beschikbaar zouden zijn.
Ik deel uw zorg over het lage slagingspercentage en dat is ook de reden dat ik aanvullende maatregelen heb genomen en een verdiepend onderzoek heb gestart naar het inburgeringsproces. Dit is in dezelfde brief toegelicht en ik zal u hierover – zoals toegezegd in het AO – in september informeren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) over Inburgering van 21 april 2016?
Ja.
De buitenproportionele hoge tarieven van bellen en internetten buiten de Europese Unie |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de hoge tarieven voor bellen en internetten buiten Europa?1
Ja.
Klopt dat de tarieven voor bellen en internetten binnen de Europese Unie gereguleerd zijn vanuit de Europese Commissie, maar de tarieven buiten de Europese Unie niet gereguleerd zijn?
De tarieven voor mobiel bellen, sms’en en internetten binnen de Europese Unie bij gebruik van een buitenlands netwerk (roaming) zijn in de vorm van prijsplafonds sinds 2007 gereguleerd en geleidelijk verlaagd. Met de verordening voor de Europese interne markt voor telecommunicatie van 25 november 2015 zijn de regels voor roaming in de EU verder aangepast.2 Dit behelst onder meer dat consumenten vanaf 15 juni 2017 gaan roamen tegen hun binnenlandse tarief (het zogenaamde Roam Like At Home), binnen de grenzen van normaal gebruik. In mijn brief van 9 november 2015 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 24 095, nr. 393).
De roamingtarieven buiten de Europese Unie zijn, voor zover bekend, niet gereguleerd. Een uitzondering hierop zijn de roamingafspraken in het kader van de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten (GCC) die per 1 april 2016 hebben geleid tot een verlaging van de roamingkosten voor bellen en sms’en binnen de zes GCC-landen met 40%.
Klopt het dat sommige bel- en internettarieven buiten de Europese Unie bijna 40 keer hoger zijn dan de tarieven binnen de Europese Unie?2
Volgens de roamingverordening van 2012 bestaan er inderdaad aanzienlijke verschillen tussen de gereguleerde roamingtarieven binnen de Europese Unie en de roamingtarieven die gelden voor consumenten wanneer zij buiten de Europese Unie reizen. De laatstgenoemde roamingtarieven zijn aanzienlijk hoger dan de roamingtarieven die binnen de Europese Unie gelden. Hoeveel hoger deze precies zijn, verschilt van land tot land.
De Consumentenbond vraagt zich af waar die hoge kosten vandaan komen; verklaart het gebrek aan regulering de hoge tarieven die providers vragen voor het internetten en bellen buiten de Europese Unie? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom zijn die tarieven zo hoog?
Dat de mobiele bel- en internettarieven buiten de Europese Unie hoger liggen dan die binnen de Europese Unie komt vooral doordat de tarieven buiten de Europese Unie niet gereguleerd zijn. Binnen de Europese Unie is dat wel het geval, waardoor de roamingtarieven op haar grondgebied in de afgelopen 9 jaar geleidelijk zijn verlaagd.
Vindt u dat er een onwenselijke situatie is ontstaan, waarbij providers buitengewoon hoge tarieven voor bellen en internetten buiten Europa kunnen vragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het een onwenselijke situatie dat consumenten buitengewoon hoge tarieven buiten Europa betalen. Overigens gelden er wel afspraken in de EU om de Europese consumenten te beschermen tegen onverwacht hoge rekeningen als gevolg van dataverbruik buiten de Europese Unie, onder andere door hen bij binnenkomst in een derde land te informeren over de daar geldende tarieven voor mobiel bellen en internetten.
Bent u van plan om afspraken te maken met providers om tarieven voor bellen en internetten buiten de Europese Unie te reguleren? Zo ja, om wat voor afspraken gaat het dan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet voornemens om afspraken te maken met providers in Nederland om tarieven voor bellen en internetten buiten de Europese Unie te reguleren. De tarieven die thuisaanbieders zelf moeten betalen aan bezochte netwerken buiten de Europese Unie (de wholesale roamingtarieven) zijn namelijk te hoog. Daardoor zouden providers in een verliesgevende positie komen. Om dezelfde reden doet ook de Europese Commissie geen voorstellen om de tarieven voor Europese gebruikers die roamen buiten de Europese Unie te maximaliseren. Nederland noch de Europese Unie kan bepalen wat bezochte netwerken buiten de Europese Unie maximaal aan de Europese thuisaanbieders in rekening mogen brengen. Hiervoor zijn internationale afspraken met de landen buiten de Europese Unie nodig over de tarieven die netwerken elkaar rekenen voor roaming (de wholesale roamingtarieven). Deze hebben het karakter van handelsafspraken, waardoor ze behoren tot de exclusieve competentie van de Europese Unie.
Wilt u overwegen om de Telecommunicatiewet aan te passen met tariefregulering voor bellen en internetten buiten de Europese Unie? Zo nee, waarom niet? Welke andere acties kunt u ondernemen voor eerlijke bel- en internettarieven buiten de Europese Unie?
Ik ben niet voornemens om de Telecommunicatiewet aan te passen met tariefregulering voor bellen en internetten buiten de Europese Unie. Voor de motivering verwijs ik naar vraag 6.
Het totstandbrengen van eerlijke bel- en internettarieven buiten de Europese Unie moet in Europees verband worden geïnitieerd, met als doel het maken van afspraken hierover met derde landen. Het aangrijppunt hiervoor ligt in multilaterale onderhandelingen die plaatsvinden in het kader van de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU) en de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en in onderhandelingen over bilaterale handelsakkoorden.
In het kader van de ITU zijn in 2012 nieuwe Internationale Telecommunicatieregels tot stand gekomen die ook betrekking hebben op internationale roaming. Via dit nieuwe telecomverdrag worden landen aangespoord nationale maatregelen te nemen die «concurrerende» roamingtarieven moeten bevorderen (artikel 4.7). De ITU werkt dit verdragsartikel uit in een aanbeveling met niet-bindende randvoorwaarden om de internationale roamingtarieven te verlagen. Bij navraag geeft de ITU aan dat het nu niet haalbaar is internationale verdragsregels te maken over het verlagen van de roamingtarieven. Dit komt vanwege de vaak grote verschillen tussen landen op het punt van economische ontwikkeling, marktstructuur en nationale wetgeving. De ITU ziet daarentegen wel kansen voor bilaterale of regionale roamingafspraken.
Op het terrein van de handelspolitiek wordt momenteel in het kader van de WTO onderhandeld over een internationaal verdrag over de handel in diensten (TiSA). Hierbij wordt ook geprobeerd een inspanningsverplichting op te nemen voor verlaging van internationale roamingafspraken. Daarnaast vinden er onderhandelingen over nieuwe bilaterale handelsakkoorden plaats. Binnen deze multilaterale en bilaterale onderhandelingen heeft de Europese Unie tot dusver niet gepleit voor harde afspraken over het verlagen van de internationale roamingtarieven. Daarbij speelt weerstand van landen, zowel binnen als buiten de Europese Unie, een rol. Het gaat daarbij om landen met relatief veel inkomend en weinig uitgaand reisverkeer, waarvan de telecombedrijven soms nog overheidseigendom zijn. Deze landen hebben zelf geen belang bij het verlagen van wholesale roamingtarieven.
Dit maakt het lastig eensgezind als Europese Unie in internationaal verband aan te dringen op verlaging van de roamingtarieven en er vervolgens een resultaat te behalen. Dit laat onverlet dat Nederland zich in EU-verband hard zal maken om de internationale roamingtarieven buiten de Europese Unie aan te pakken.
Deelt u de mening dat alle abonnementen die afgesloten zijn in Nederland onder toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) moet vallen, ook als met deze abonnementen wordt gebeld of gebruik wordt gemaakt van het internet buiten de Europese Unie?
Ja. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van wetten en regels op het gebied van consumentenrecht. Zo houdt de ACM vanuit het oogpunt van consumentenbescherming toezicht op de mate van transparantie van de roamingtarieven. Op grond van de roamingverordening van 2012 geldt ook een transparantieverplichting voor de roamingaanbieders als het gaat om gespreks- en dataroamingdiensten die door roamende klanten worden gebruikt wanneer zij buiten de Europese Unie reizen. Aanbieders van roamingdiensten, waaronder de bestaande mobiele aanbieders, zijn volgens de huidige roamingverordening verplicht consumenten bij binnenkomst in een land buiten de Europese Unie via een sms-bericht direct en kosteloos te informeren over de tarieven die in dat land gelden voor mobiel bellen, sms’en en internetten. Die informatieplicht geldt ook voor de zogenaamde cut-off limiet. Die houdt in dat de dataverbinding van consumenten automatisch wordt afgesloten als zij 50 euro excl. BTW (of een ander bedrag dat zij zelf hebben ingesteld) aan data hebben verbruikt. Alleen als de consument daarom verzoekt, moet de mobiele aanbieder de dataverbinding weer herstellen. Bovendien moeten consumenten bij 80% van het maximale dataverbruik worden gewaarschuwd. Een uitzondering hierop is het geval waarin het voor de Europese aanbieder van roamingdiensten niet mogelijk is het dataverbruik van zijn klant in een land buiten de Europese Unie in de gaten te houden. In dat geval moet de Europese aanbieder zijn klant informeren dat de cut-off limiet in dat derde land niet kan worden bewaakt.
De rol van de aanjager die de zorg binnen gemeenten op peil moet houden |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is de precieze invulling van de functie van uw directeur-generaal Langdurige zorg als «aanjager» om de kwaliteit en continuïteit van zorg in gemeenten te waarborgen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De FNV heeft gemeld dat ik een «aanjager» heb aangesteld, die de kwaliteit en continuïteit van de zorg binnen de gemeenten moet waarborgen. Dit in het licht van het faillissement van TSN Thuiszorg. Daarover het volgende.
Voor mij staan bij genoemd faillissement vanaf het begin twee zaken voorop. De eerste is de continuïteit van goede ondersteuning aan mensen die dat nodig hebben. Daarbij gaat het om het tijdig leveren van de noodzakelijke ondersteuning, waarbij de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener waar mogelijk in stand wordt gehouden. Daarnaast is mijn inzet gericht op behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Dit alles conform de door uw Kamer aangenomen motie van leden Siderius (SP) en Van Dijk (PvdA)2.
Vanaf het moment dat TSN Thuiszorg in surseance van betaling terecht kwam, ben ik nauw betrokken bij dit proces. Dat geldt ook voor medewerkers van het Ministerie van VWS, die daarbij onder leiding staan van de Directeur-generaal Langdurige Zorg. Onder zijn verantwoordelijkheid heeft de aanjagende betrokkenheid vanuit het Ministerie van VWS er onder meer toe geleid dat verschillende betrokken partijen (zoals de bewindvoerders, curatoren en de VNG) bij elkaar om tafel zijn gebracht en dat we samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een handreiking hebben opgesteld met onder meer een stappenplan voor gemeenten bij faillissementen. Een ander voorbeeld is dat mede op verzoek van het Ministerie van VWS door de VNG een oproep aan wethouders is gedaan om facturen voor reeds geleverde uren voor TSN Thuiszorg vervroegd te betalen, zodat de bewindvoerders de mogelijkheid kregen een geordend proces vorm te geven.
Uiteindelijk hebben de bewindvoerders de conclusie getrokken dat een faillissement van TSN Thuiszorg onvermijdelijk was en is het faillissement uitgesproken op 16 maart 2016. De curatoren hebben toen aangegeven dat de hulpverleners tot uiterlijk 25 april 2016 vanuit het failliete TSN Thuiszorg de ondersteuning aan cliënten blijven verzorgen.
In de weken na het faillissement, heb ik mij door de curatoren laten informeren over onder meer de wijze waarop gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de ondersteuning aan cliënten borgen. Dat is waar ik mij, in deze fase, primair op richtte. Toen de curatoren in een eerder stadium zorgen hadden rondom de continuïteit van de ondersteuning in een deel van de gemeenten, heb ik besloten een specifieke belronde te starten. Het team dat geformeerd is om deze belronde uit te voeren, stond wederom onder leiding van de Directeur-generaal Langdurige Zorg. Het doel van de belronde was om na te gaan hoe deze gemeenten hun wettelijke plicht voor de continuïteit van de ondersteuning aan cliënten vervullen. Daarnaast is in de belronde geïnformeerd naar het behoud van koppeltjes van cliënten & hulpverleners en het behoud van werkgelegenheid, al dan niet met behoud van huidige arbeidsvoorwaarden (de naleving van de CAO is de verantwoordelijkheid van de sociale partners).
Voor deze taken was en is voldoende tijd.
Erkent deze aanjager dat continuïteit van zorg betekent dat mensen huishoudelijke zorg behouden na het faillissement van een thuiszorgaanbieder? Zo ja, is die continuïteit dan met behoud van een vaste medewerker of niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet de aanjager precies als blijkt dat een gemeente de continuïteit van de zorg op het spel zet? Jaagt hij dan gemeenten op om ander beleid te kiezen? Kunt u uitleggen wat precies het proces is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe spoort de aanjager precies op waar hij achteraan moet gaan? Kunnen mensen ook contact met hem leggen als een en ander misloopt met de kwaliteit en continuïteit van de zorg in gemeenten? Zo ja, wat is het telefoonnummer of het emailadres waarop hij te bereiken is?
Er is gewerkt op basis van informatie van de curatoren en derden als FNV Zorg en Welzijn, mediaberichtgeving en informatie van particulieren verkregen via burgerbrieven aan het ministerie.
Spreekt deze aanjager in zijn functie enkel met wethouders, of neemt hij ook de moeite met thuiszorgmedewerkers en cliënten te spreken in die gemeenten waar de zorg niet op orde is? Zo ja, gaat hij dat alsnog doen in de gemeenten Schagen en Hollands Kroon? Zo nee, waarom is de aanjager hiertoe niet bereid? Hoort dit niet in zijn takenpakket ook te spreken met alle betrokkenen?2
Behalve met wethouders is gesproken met vakbonden, aanbieders, koepels en met thuiszorgmedewerkers: zo is op woensdag 4 mei 2016 gesproken met thuiszorgmedewerkers uit de regio Kop van Noord-Holland en Achterhoek.
Wat gaat deze aanjager doen richting die gemeenten en zorgaanbieders die loondump hebben toegepast bij de overname van thuiszorgmedewerkers? Gaat hij deze loondump samen met betrokken partijen terugdraaien? Zo neen, waarom niet?
De oplossingen die colleges en gemeenteraden hebben gekozen en zijn overeengekomen met aanbieders behoren tot de lokale beslissingsbevoegdheid zoals die in de wet is neergelegd. Ik vind het belangrijk dat hierbij wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde CAO worden nageleefd. Als blijkt dat gemeenten niet conform wet- en regelgeving handelen, spreek ik hen daarop aan.
Met welke redenen heeft deze aanjager «geen tijd» gehad om op woensdag 26 april jl. thuiszorgmedewerkers te woord te staan die verhaal kwamen halen over het verlies van hun baan, en de cliënten die zij zijn verloren?
Dit zijn redenen in de privésfeer. FNV Zorg en Welzijn is als organiserende partij vooraf op de hoogte gebracht van de afwezigheid van de aanjager en de reden daartoe.
Vindt de aanjager het passen in de continuïteit van zorg dat 40% van de thuiszorgmedewerkers van TSN werkeloos is geworden door het faillissement van TSN? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij is geen informatie bekend waaruit blijkt dat 40% van de thuiszorgmedewerkers van het voormalige TSN Thuiszorg werkloos is geworden.
Gemeenten en aanbieders hebben in de afgelopen periode voorbereidingen getroffen om de overgang naar de nieuwe situatie voor cliënten zo zorgvuldig als mogelijk te laten verlopen. Naast het continueren van de ondersteuning zijn door gemeenten en aanbieders afspraken gemaakt over het waar mogelijk in stand houden van de relatie tussen de cliënt en de vertrouwde thuishulp. Voor een groot aantal cliënten geldt dat de vertrouwde thuishulp zal blijven. Dit geldt onder meer voor het overgrote deel van de cliënten in de gemeenten die afspraken hebben gemaakt met Stichting Familiehulp4 of die een overgang geregisseerd hebben naar een specifieke lokale aanbieder. Meer dan de helft van het aantal thuishulpen van TSN Thuiszorg kan via deze weg aan het werk blijven bij de vertrouwde cliënten. Daarnaast zijn er gemeenten die ervoor hebben gekozen de regie aan de cliënten te geven om zelf een andere aanbieder te kiezen. Gemeenten laten hierbij de mogelijkheid open voor cliënten en thuishulpen om samen een afspraak te maken voor welke aanbieder de cliënt kiest, waardoor een koppeltje tussen cliënt en thuishulp in stand kan blijven. Een andere oplossing die in individuele gevallen wordt toegepast, is dat cliënten die dat wensen een persoonsgebonden budget aanvragen en met behulp van dit budget organiseren dat de vertrouwde thuishulp de ondersteuning aan de cliënt kan continueren. Omdat deze afspraken op lokaal niveau worden gemaakt en per individu kunnen verschillen, zijn landelijke cijfers over deze groep cliënten en thuishulpen niet beschikbaar. Het behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden is een belangrijk punt van aandacht geweest. Uit de informatie van de curatoren blijkt dat bijna 60% van de thuishulpen van TSN aan de slag kan bij Stichting Familiehulp of bij een specifieke lokale aanbieder die na een geregisseerde overgang door de gemeente het werk van TSN Thuiszorg overneemt. De curatoren geven aan dat het overgrote deel van deze medewerkers tevens de huidige arbeidsvoorwaarden behoudt.
Voor de gemeenten die de regie aan de cliënten hebben gegeven om zelf een andere aanbieder te kiezen, is het beeld over baanbehoud en de nieuwe arbeidsvoorwaarden van de thuishulpen gedifferentieerd. Voorbeelden zijn bekend van gemeenten waar meer dan de helft van de thuishulpen een nieuwe baan heeft gekregen bij een andere aanbieder. Ook dit zijn belangrijke resultaten. Op lokaal niveau zijn voorbeelden bekend van zowel aanbieders die thuishulpen in dienst nemen met gewijzigde arbeidsvoorwaarden als aanbieders die de thuishulpen van TSN in dienst nemen tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden als dat zij hadden bij TSN Thuiszorg. Lokaal kunnen ook in overleg met gemeenteraden andere keuzes zijn gemaakt. De oplossingen die colleges en gemeenteraden hebben gekozen en zijn overeengekomen met aanbieders behoren tot de lokale beslissingsbevoegdheid zoals die in de wet is neergelegd. Ik vind het belangrijk dat hierbij wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde CAO worden nageleefd. Helaas zullen niet alle medewerkers van TSN Thuiszorg direct ergens anders aan de slag kunnen. Voor diegenen die werkloos worden, zijn extra voorbereidingen getroffen door het UWV in het kader van de maatregelen Doorstart naar nieuw werk. Het gaat daarbij onder andere om de Brug-ww, persoonlijke dienstverlening en scholingsvouchers. Ik wijs u op mijn brief van 22 april 2016 over de afspraken over continuïteit van ondersteuning.5
Welke maatregelen neemt deze aanjager om nog meer faillissementen in de thuiszorg te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3 heb ik de rol van de directeur generaal in dezen beschreven.
Met de FNV, CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten heb ik gesproken over de toekomst van de thuiszorg. Op 4 december 2015 is door genoemde partijen en mij een pakket aan maatregelen gepresenteerd dat gericht is op perspectief creëren en zo snel mogelijk omzetten in nieuwe werkgelegenheid, inkoop op inhoud en kwaliteit en geen concurrentie op arbeidsvoorwaarden en reguliere banen in loondienst tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Voor een volledig overzicht van alle maatregelen verwijs ik naar mijn brief van 4 december 2015.6
Heeft uw directeur-generaal voldoende tijd om deze aanjaagrol te vervullen zoals die gepresenteerd wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat artsen dronken patiënten zat zijn en strengere regels eisen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Artsen zijn dronken patiënten zat en eisen strengere regels»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze noodkreet van artsen van de spoedeisende hulp? Bent u bereid hierover met hen in gesprek te gaan?
Ik vind het heel goed dat de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen (NVSHA) aan de bel heeft getrokken vanwege de gebeurtenissen waar ze geregeld mee te maken hebben. Ik vind het ongehoord dat er zoveel mensen zijn die zo veel hebben gedronken dat ze vernielingen aanrichten of artsen het werk moeilijk maken, of ervoor zorgen dat andere patiënten langer op zorg moeten wachten.
De NVSHA heeft mij over dit onderwerp ook een brief gestuurd. Onlangs is samen met het Ministerie van VenJ overleg gevoerd met de voorzitter van de NVSHA. Tijdens dat gesprek is uitgebreid stilgestaan bij de problemen waar de SEH’s mee te maken hebben, het feit dat alcoholgebruik (onder volwassenen) zo genormaliseerd is in onze samenleving, en over mogelijke oplossingsrichtingen. Zij hebben tijdens het gesprek onder andere aangegeven dat VWS het signaal van de NVSHA heel serieus neemt en meeneemt in de evaluatie van de Drank- en Horecawet (DHW) die momenteel plaatsvindt. We moeten daarbij goed kijken naar de groep die de overlast in ziekenhuizen veroorzaakt en of generieke maatregelen zullen bijdragen aan het terugdringen van deze genoemde problematiek.
Herkent u het beeld dat spoedeisende hulpposten al jaren worden geconfronteerd met een toename van agressie als gevolg van drankmisbruik? Kunt u aangeven waardoor deze stijging wordt veroorzaakt?
De NVSHA heeft aangegeven dat het al jaren een probleem vormt. Zij konden niet bevestigen of er nu echt sprake is van een stijging.
Herkent u het beeld dat tijdens uitgaansavonden meer dan 50 procent, of zelfs 70 procent, van de patiënten op de spoedeisende hulp dronken is? Heeft u inzicht in de landelijke cijfers op dit punt? Welke mogelijkheden ziet u om dit percentage omlaag te brengen?
Negentig procent van alle ziekenhuizen is aangesloten bij de NVSHA. Ik ga er daarom vanuit dat de NVSHA daarmee een realistisch beeld presenteert.
De problematiek die is geschetst neem ik mee in de evaluatie van de DHW die momenteel plaatsvindt.
Hoe kan het dat zoveel mensen in het uitgaansleven dronken worden, ondanks:
Beide genoemde verboden verbieden het doorschenken bij dronkenschap. Het blijkt voor gemeentelijke toezichthouders echter moeilijk om vast te stellen wanneer iemand in beschonken toestand verkeert, zo blijkt uit gesprekken die met hen gevoerd worden in het kader van de evaluatie van de DHW. Ik neem dit verder mee in de evaluatie van de wet.
Wat zeggen de grote aantallen (agressieve) dronken patiënten op de spoedeisende hulp volgens u over de mate waarin verstrekkers van alcohol zich aan de in vraag 5 genoemde verboden houden? Klopt mijn beeld dat hierop nauwelijks wordt gehandhaafd? Welke mogelijkheden ziet u om handhaving op dit punt te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er veel harder moet worden opgetreden tegen de uitwassen die in het artikel worden beschreven? Welke wettelijke en praktische mogelijkheden ziet u hiervoor?
Ik deel de mening dat er hard moet worden opgetreden tegen de uitwassen die in het artikel worden beschreven en dat schade in rekening gebracht moet worden bij de veroorzakers. Hiertoe kunnen de ziekenhuizen zich voegen in het strafproces dan wel langs civielrechtelijke weg de schade verhalen. Daarnaast wordt in overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie een traject
voorbereid van directe aansprakelijkstelling van daders – vergelijkbaar met de aanpak van winkeldiefstal – om de indirecte schade te verhalen in het geval van agressie in de zorg.
Artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht is in dit geval echter niet van toepassing omdat dit artikel betrekking heeft op kennelijke dronkenschap op de openbare weg; daaronder valt niet de wachtkamer van een ziekenhuis. Afhankelijk van de precieze omstandigheden van het geval zijn er echter andere mogelijkheden om (strafrechtelijk) op te kunnen treden, bijvoorbeeld vervolging voor bedreiging, belediging, mishandeling, vernieling etc. Indien sprake is van geweld of agressie tegen personen met een publieke taak, waaronder medewerkers van een ziekenhuis, zal daartegen door het Openbaar Ministerie consequent en daadkrachtig op worden getreden, conform de afspraken die daarover zijn gemaakt. Ik wil daarbij het belang van het doen van aangifte benadrukken.
Daarnaast is het van belang dat ziekenhuizen een preventiebeleid ontwikkelen en hun medewerkers trainen hoe om te gaan met agressie. Op de websites www.veiligezorg.nl en www.agressievrijwerk.nl is meer informatie te vinden hierover.
In het bijzonder wil ik nog wijzen op het wetsvoorstel Middelenonderzoek bij geweldplegers2. Dit voorstel heeft als doel om bij de straftoemeting rekening te kunnen houden met drank- of drugsgebruik en verdachten van geweldsmisdrijven te bevelen mee te werken aan een onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs.
Welke mogelijkheden ziet u voor het Openbaar Ministerie en rechters om mensen die zich op de eerste hulp agressief gedragen, op basis van artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht (dat handelt over openbare dronkenschap) strafrechtelijk aan te pakken, en hen een werkstraf of taakstraf op te leggen? Bent u bereid hieraan prioriteit te geven?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat schade ten minste in rekening gebracht moet worden bij de overlastveroorzakers? Hoe wordt hierop toegezien?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er wettelijke mogelijkheden om dronken mensen die zich op de spoedeisende hulp melden een verplicht vervolgtraject van nazorg en voorlichting te geven, waarin gewezen wordt op de schadelijke effecten van alcohol, en eventueel hulp geboden wordt om van een alcoholprobleem af te komen? Zo ja, hoe geeft u daar handen en voeten aan? Zo nee, bent u bereid deze wettelijke mogelijkheden te creëren?
Voor het tegengaan van geweldpleging onder invloed bestaan voorwaardelijke sancties, waaronder het alcoholverbod, locatieverbod, locatiegebod en specifieke gedragsinterventies die ingrijpen op het middelengebruik. Naar verwachting zal met de inwerkingtreding van de wet Middelenonderzoek bij geweldplegers vaker een dergelijke voorwaardelijke sanctie opgelegd kunnen worden.
Het aanbieden van een vervolgtraject van nazorg en voorlichting is een maatregel die ik graag, samen met de door de NVSHA voorgestelde maatregelen, meeneem in de evaluatie van de DHW.
Wat vindt u van het voorstel van de spoedeisende hulpartsen om de verkoop van alcohol op één lijn te zetten met de verkoop van sigaretten, en reclame verder in te perken?
Op dit moment loopt via ZonMw in opdracht van mij een onderzoek naar de maatschappelijke impact van een aantal maatregelen dat bekend staat als effectief, zoals reclamebeperkende maatregelen, prijsmaatregelen en het beperken van beschikbaarheid (zgn. «best buys»). De uitkomsten daarvan verwacht ik rond de zomer. Ik zal deze betrekken bij mijn beleidsreactie op de evaluatie van de DHW die dit jaar plaatsvindt.
De ontmanteling van kerncentrale Borssele |
|
Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de ontmanteling van de kerncentrale Borssele?1
Ja.
Is het waar dat de kerncentrale verlies lijdt? Is het waar dat de kerncentrale een kapitaalinjectie nodig heeft van 200 miljoen euro?
Elektriciteits-Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ), de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele, heeft met DELTA en Essent/RWE – beide aandeelhouders van EPZ – een overeenkomst die DELTA en Essent/RWE verplichten naar rato van hun aandeel de door EPZ geproduceerde elektriciteit tegen kostprijs in te kopen (de zogenaamde tollingsovereenkomst). Daarmee is EPZ gevrijwaard van exploitatierisico’s en is EPZ financieel solide zolang DELTA en Essent/RWE aan hun verplichtingen blijven voldoen. De kerncentrale lijdt dus geen verlies.
Zoals ik eerder heb toegezegd, zal het kabinet uw Kamer op korte termijn informeren over de toekomst van de kerncentrale in het licht van de financiële situatie van DELTA.
Is het waar dat er de komende decennia zo’n 400 kerncentrales moeten worden ontmanteld? Is het waar dat er in de nabije toekomst dit een bloeiende sector kan worden, die veel banen op gaat leveren?
Wereldwijd zijn er op dit moment 444 kerncentrales operationeel, 65 in aanbouw en 157 definitief gesloten (IAEA, 2016). Mij zijn geen data bekend over het precieze aantal centrales dat de komende jaren ontmanteld dient te worden, maar, gegeven het besluit in enkele landen om nucleaire energievoorziening uit te faseren, zouden er in beginsel in de toekomst economische kansen kunnen liggen. Ik heb daar op dit moment geen concreet inzicht in.
Kunt u een onderzoek doen naar het vestigen van een nucleaire ontmantelingsstrategie in Nederland?
Momenteel laat het kabinet de reikwijdte en inhoud van de nucleaire kennisinfrastructuur in Nederland alsook haar belang voor de industrie en andere sectoren zorgvuldig in kaart brengen door een onafhankelijk onderzoeksbureau. Dat gebeurt in nauw overleg met relevante partijen en experts die actief zijn in de nucleaire kennissector of daarvan afhankelijk zijn. In dit onderzoek wordt ook gekeken naar de kansen voor de Nederlandse sector. Daarbij kan het gaan om kansen voor een mogelijk groeiende nucleaire ontmantelingsindustrie.
Kunt u dit onderzoek binnen twee maanden afronden en presenteren samen met het eindrapport van de commissie-Balkenende, over twee maanden?
Het rapport van de Commissie Structuurversterking en Werkgelegenheid Zeeland is op 2 juni jl. gepresenteerd. Het kabinet streeft ernaar om in de zomer een reactie op het rapport naar uw Kamer te sturen. Het in het antwoord op vraag 4 genoemde onderzoek naar de nucleaire kennisinfrastructuur in Nederland zal in het najaar worden afgerond. Ik zal uw Kamer hier te zijner tijd separaat over informeren.
Spoed-ambulances die vaak te laat komen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft vastgesteld dat in 70 procent van de regio’s de 15-minutennorm bij spoedritten van ambulances niet wordt gehaald?1
Verantwoorde ambulancezorg bestaat uit meerdere onderdelen. Zowel kwalitatief goede zorg is van belang maar ook dat een ambulances bij spoedgevallen tijdig bij de patiënt zijn. Hiervoor geldt de 15-minuten norm. Op dit moment wordt deze norm nog niet in alle regio’s gehaald. Dit was voor de NZa aanleiding om onderzoek te doen naar de zorgplicht van zorgverzekeraars bij ambulancezorg. Ik zie het onderzoek van de NZa en de verbeterplannen die hieruit voortkomen als een positieve ontwikkeling om te komen tot verdere verbetering van de aanrijtijden.
Bent u van mening dat de 15-minutennorm een planningsnorm of een prestatienorm is?
Uit de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg volgt dat de Regionale Ambulancevoorziening (hierna: RAV) die in een veiligheidsregio verantwoordelijk is voor de ambulancezorg, ervoor dient te zorgen dat onder normale omstandigheden in ten minste 95% van de A1-meldingen in de regio een ambulance binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse is. Hieruit volgt dat de 15-minutennorm een prestatienorm is.
Wat is uw oordeel over het geven dat de meeste zorgverzekeraars voor zichzelf geen rol zien weggelegd in het verbeteren van de afstemming in de keten van acute zorg vanuit het perspectief van ambulancezorg, en daarmee het besef niet lijken te hebben dat het behalen van responstijden onderdeel is van hun zorgplicht?2
Zorgverzekeraars moeten er voor zorgen dat hun verzekerden toegang hebben tot voldoende, tijdige en kwalitatief goede zorg. In het geval van ambulancezorg betekent dit onder meer dat de zorgverzekeraar een verantwoordelijkheid heeft om de responstijden van ambulances binnen de daarvoor geldende norm te realiseren. Voor zover zorgverzekeraars zich hiervan onvoldoende bewust waren, brengt het onderzoek van de NZa hier verandering in. Het onderzoek benadrukt dat er sprake is van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de RAV èn de zorgverzekeraar om de 15-minutennorm te halen.
Hoe beoordeelt u de reactie van een aantal zorgverzekeraars op het niet halen van de normen, namelijk dat differentiatie in de norm beter zou zijn?3
Het staat aanbieders en verzekeraars vrij om, met inachtneming van de uitgangspunten en criteria, afspraken te maken om de spreiding en capaciteit van ambulancezorg in hun regio naar eigen inzicht te optimaliseren. Daarbij kunnen ook aanvullende normen als prestatieafspraken tussen zorgverzekeraars en RAV-en worden vastgelegd. Het halen van de 15 minutennorm blijft echter onverkort van kracht.
Deelt u de opvatting van de NZa dat de bepaling ten aanzien van de gemotiveerde afwijking van de 15-minutennorm4 alleen als overgangsbepaling is opgenomen bij de invoering van de Tijdelijke wet ambulancezorg, en daarom niet bedoeld is als ruimte voor zorgverzekeraars om af te spreken dat de responstijden langer mogen zijn dan de normen?
Ja, ik deel die opvatting van de NZa. Een gemotiveerde afwijking van de normen kan alleen als er een gezamenlijke afspraak hierover is tussen aanbieder en verzekeraar. Deze afspraak wordt gemaakt om het mogelijk te maken de prestaties te optimaliseren en niet om langere responstijden te gedogen.
Indien u de gemotiveerde afwijking van de 15-minutennorm net als de NZa als overgangsbepaling ziet, op welke termijn bent u dan van mening dat de norm in alle regio’s behaald zou moeten worden?
De NZa heeft naar aanleiding van het onderzoek zorgverzekeraars opgedragen om samen met de RAV-en in de regio’s waar de norm niet wordt gehaald verbeterplannen op te stellen gericht op het voldoen aan de 15 minutennorm. De NZa zal die plannen bezien en vervolgens op de uitvoering van die plannen toezien. Daarbij is een criterium dat de norm zo snel als redelijkerwijs mogelijk is wordt behaald. Ik acht het daarom niet gewenst op dit moment uitspraken te doen over deze termijnen.
Bent u bereid de gemotiveerde afwijking te schrappen uit de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg, om daarmee voor alle betrokken partijen te verduidelijken dat het niet de bedoeling is om in onderling overleg van de norm af te wijken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Herkent u het beeld dat binnen regio’s ambulances meer ingezet worden in dichtbevolkte gebieden, waardoor de responstijd in het dunbevolkte gebied van de regio in de praktijk minder goed is dan de cijfers voor de desbetreffende regio doen vermoeden? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie?
De 15-minutennorm is van kracht als een gemiddelde norm voor iedere RAV-regio. Dat betekent inderdaad dat niet in iedere separate gemeente of in ieder separaat wijk van een gemeente aan de norm voldaan hoeft te worden. Een verdergaande verplichting zou een uitbreiding van het aantal beschikbare ambulances met zich meebrengen, hetgeen naast een fors budgettair beslag ook risico’s voor de bekwaamheid van het ambulancepersoneel met zich mee zou brengen. Immers, veel van die extra ambulances zouden in dat geval maar weinig worden ingezet.
Het is aan de RAV om in overleg met de zorgverzekeraar te komen tot een zo optimaal mogelijke invulling van de spreiding en beschikbaarheid van ambulances om aan de huidige 15-minutennorm (gemiddelde) te voldoen.
Herkent u het beeld dat er nu vaker een ambulance wordt ingeschakeld, doordat mensen die voorheen opgenomen zouden zijn en in een zorginstelling zouden verblijven nu (langer) thuis blijven wonen door de extramuralisering van zorg in de Wet langdurige zorg en in de ggz? Zo ja, op welke manier heeft dit invloed op het Referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid Ambulancezorg van het Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarmee de benodigde capaciteit van ambulancezorg wordt bepaald?5
Op dit moment wordt het referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid geactualiseerd. Aan de hand van deze actualisatie kan worden bezien wat de groei van het aantal ritten betekent voor de benodigde capaciteit. Ik ben in overleg met Ambulancezorg Nederland en Zorgverzekeraars Nederland om de waargenomen productiegroei nader te duiden.
Welke consequenties kan het hebben als zorgverzekeraars niet in staat blijken te zijn aan hun zorgplicht op het gebied van het behalen van responsnormen te voldoen? Welke handhavingsmogelijkheden zijn er?
De NZa bestudeert de oorzaken waardoor zorgverzekeraars niet kunnen voldoen aan hun zorgplicht. Als deze oorzaken toe te rekenen zijn aan de zorgverzekeraar(s), spreekt de NZa ze hierop aan en kan zij een aanwijzing opleggen aan desbetreffende verzekeraar(s).
Bent u bereid de Kamer te informeren over de verbeterplannen die representerende zorgverzekeraars binnen twee maanden moeten opstellen, zodra deze opgeleverd zijn? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft de representerende verzekeraars van de regio’s waarin de norm niet wordt gehaald een informatieverzoek gestuurd met daarin de opdracht om een verbeterplan op te stellen. Dit is een zaak tussen de NZa en de betreffende verzekeraars. Ik ontvang deze verbeterplannen niet.
Wanneer wilt u dat alle regio's voldoende aan de norm voor spoedritten (A1-urgentie), dat bij 95 procent van alle ambulanceritten de responstijd niet langer dan 15 minuten is?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Riante beloning van de top van UWV |
|
Ronald van Raak (SP), Paul Ulenbelt (SP), Linda Voortman (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Wat vindt u van het bericht dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) de top beloont met riante salarissen boven de Wet normering topinkomens (WNT) norm?1
Het bericht van 23 april jl. in Trouw is gebaseerd op de «WNT verantwoording 2015» in het jaarverslag van UWV, waarin UWV rapporteert over de bezoldigingen van top- en niet-topfunctionarissen van UWV, conform de vereisten in de WNT.
De WNT is in 2013 in werking getreden. Met ingang van 2015 is de WNT-norm verlaagd van € 230.474 naar € 178.000. Het overgangsrecht in de WNT bepaalt dat bestaande bezoldigingsafspraken boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum, gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de wet worden gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging in drie jaar worden teruggebracht tot het voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum. Voor niet-topfunctionarissen is de WNT niet normerend, voor hen geldt uitsluitend de openbaarmakingplicht indien er sprake is van een bezoldiging hoger dan het bezoldigingsmaximum zoals dat voor topfunctionarissen (behoudens het overgangsrecht) is bepaald.
UWV voldoet aan de WNT. De topfunctionarissen van UWV zijn de drie leden van de Raad van bestuur. Eén lid van de Raad van bestuur is per 1 juli 2015 herbenoemd en per die datum is zijn bezoldiging aangepast aan de WNT-norm van € 178.000. In het jaarverslag 2016 van UWV zal dat terug te zien zijn. De andere twee leden van de Raad van bestuur vallen op dit moment nog onder het overgangsrecht. Vanaf 2017 zal de bezoldiging van alle leden van de Raad van bestuur UWV voldoen aan het vastgestelde bezoldigingsmaximum.
Per brief van 11 april 20162 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer geïnformeerd over het wetsvoorstel «uitbreiding personele reikwijdte WNT» dat in voorbereiding is, met als doel om de bezoldiging van werknemers bij instellingen waarop de WNT thans van toepassing is, te normeren. Ook hierbij zal overgangsrecht van toepassing zijn. Op dit moment is de WNT voor niet-topfunctionarissen echter nog niet normerend. Vanwege de openbaarmakingplicht zijn de bezoldigingen van zeven niet-topfunctionarissen in het jaarverslag van UWV opgenomen. Deze bezoldigingen waren in 2015 hoger dan het bedrag van € 178.000 vanwege deels eenmalige uitkeringen zoals managementtoeslagen, jubileumuitkeringen en de afkoop van vakantieverlof. UWV heeft mij laten weten met betrokken niet-topfunctionarissen het gesprek aan te gaan over hun bezoldiging in verhouding tot het vastgestelde bezoldigingsmaximum van de WNT.
De Minister van BZK stelt dat de WNT-2, de verlaging van het normbedrag naar € 178.000 in 2015, er voor zorgt dat er meer niet-topfunctionarissen opgenomen zullen worden in jaarverslagen dan voorgaande jaren. Deze stijging van het aantal gemelde niet-topfunctionarissen wordt veroorzaakt door de verlaging van de norm, niet door een stijging van bezoldigingen. Dit fenomeen doet zich dus ook bij andere grote instellingen voor.
Bent u het eens met de stelling dat het ongepast is dat tien topmannen en -vrouwen meer verdienen dan het ministerssalaris van afgerond 178.000 euro, terwijl UWV tegelijkertijd al jaren flink heeft bezuinigd, waardoor vaste werknemers werden ingeruild voor goedkopere tijdelijke krachten en er sinds 2004 ruim vierduizend man boventallig is verklaard? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat bovenmatige beloningen bij instellingen in de (semi) publieke sector moeten worden tegengegaan. Met dat doel is de WNT in het leven geroepen. Ik stel vast dat UWV zich aan de afgesproken kaders van de WNT houdt en dat UWV het gesprek met betrokken niet-topfunctionarissen aangaat.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat het gebruik van alle uitzonderingsmogelijkheden die er toe kunnen leiden dat het inkomen boven de WNT norm uit komt, onmogelijk wordt gemaakt, zodat uitwassen als bij de zeven afdelingsdirecteuren, niet meer voor kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1 en 2.
Bent u bereid in overleg te treden met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de overgangsregeling binnen de WNT per 1 januari 2017 af te schaffen waardoor iedereen in overheidsdienst niet meer verdient dan een Minister? Zo nee, waarom niet?
Nee, het overgangsrecht vindt zijn grond in Europees recht; bestaande rechtsposities (waaronder salarisafspraken) worden beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag van de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betreffende het recht op ongestoord genot van eigendom.
Deelt u de mening dat de heer Bruins als voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV een meer dan riant salaris ontvangt waarbij verwacht mag worden dat hij zich volledig voor deze taak inzet en nevenfuncties niet passend zijn en zeker geen bezoldigde nevenfuncties? Zo nee, waarom niet?2
Het is niet ongebruikelijk dat bestuursvoorzitters en -leden nevenfuncties vervullen. Met de heer Bruins is bij zijn benoeming tot voorzitter van de Raad van bestuur UWV afgesproken dat hij zijn nevenfuncties, voor zover deze niet voortvloeien uit het voorzitterschap van UWV, in eigen tijd vervult. Ook ten aanzien van het voorzitterschap van de Raad van Toezicht NPO is met de heer Bruins afgesproken dat hij dit in eigen tijd uitvoert. De heer Bruins zal een deel van zijn huidige nevenfuncties neerleggen, waarmee het tijdsbeslag van zijn nevenactiviteiten wordt teruggebracht.
De WNT normeert niet de totale bezoldiging van verschillende functies bij verschillende WNT-instellingen. De bezoldiging van elke functie die onder de WNT valt, moet afzonderlijk aan de wet worden getoetst. Zolang aan de WNT wordt voldaan, is er geen wettelijke grondslag om een vergoeding voor een nevenfunctie niet toe te staan.
De arrestatie van een Nederlands-Iraanse journalist in Iran |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de arrestatie van een Iraans-Nederlandse journalist in Iran?1 Kunt u dit bericht bevestigen?
De Nederlandse ambassadeur in Teheran heeft de Iraanse autoriteiten gevraagd te bevestigen of de Nederlands-Iraanse journalist is gearresteerd. De Nederlandse ambassadeur heeft daartoe op hoog ambtelijk niveau een gesprek gevoerd op het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en om informatie verzocht. Thans worden de bevestiging van de arrestatie en verdere informatie daarover van de Iraanse autoriteiten afgewacht.
In voornoemd gesprek heeft Iraans BZ het bekende Iraanse standpunt herhaald inhoudende dat in geval van bipatride Iraniërs die in Iran worden gedetineerd, Iran alleen de Iraanse nationaliteit erkent. Dit betekent in de praktijk dat Iran geen bevestiging of informatie verstrekt aan de Nederlandse ambassade en niet meewerkt aan Nederlandse consulaire bijstand aan bipatriden (personen met zowel de Iraanse als Nederlandse nationaliteit). Niettemin zal van Nederlandse zijde in de contacten met de Iraanse autoriteiten blijven worden onderstreept dat Nederland op grond van artikel 36 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen (Iran is partij bij dit verdrag) consulaire bijstand wenst te verlenen aan een Nederlandse gedetineerde in Iran indien deze persoon dat wenst. Dit geldt voor Nederland ook indien deze persoon bipatride is.
Zodra er zekerheid is over deze zaak zal Nederland zich inspannen om consulaire bijstand te verlenen en via stille diplomatie de zaak onder de aandacht te brengen van de Iraanse autoriteiten. In dit soort zaken is het geven van veel ruchtbaarheid niet in het belang van betrokkene.
Heeft uw ministerie reeds contact gehad met de Iraanse autoriteiten naar aanleiding van dit nieuws? Zo ja, kunt u iets mededelen over de toestand van de journalist in kwestie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over de toestand van deze journalist en de uitkomst van de gesprekken met de Iraanse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Het is een prachtig kind. Waarom is hij overleden?’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het is een prachtig kind. Waarom is hij overleden»?1
Ja.
Wat is uw mening over het gegeven, zoals gepresenteerd in het artikel, dat de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) de standaard «Opsporing foetale groeivertraging» heeft ingevoerd zonder inbreng van de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)?
Ik vind het van belang dat partijen in de geboortezorg samen optrekken en samen richtlijnen en protocollen ontwikkelen. Monodisciplinair werken is niet meer van deze tijd.
Deelt u de mening van de woordvoerder van de NVOG dat er «onvoldoende wetenschappelijk bewijs is» voor de standaard «Opsporing foetale groeivertraging» waarin gebruikgemaakt wordt van de in Engeland ontwikkelde methode GROW, om systematisch met een centimeterlint de buik van de zwangere op te meten?
Het is bij uitstek aan partijen om een mening te hebben over het wetenschappelijk bewijs; niet aan mij. Ik heb van de KNOV begrepen dat, juist vanwege het ontbreken van een gedegen wetenschappelijk fundament, er is gekozen voor een pakket aan maatregelen in de standaard «Opsporing foetale groeivertraging».
Deelt u de zorgen die zijn ontstaan naar aanleiding van dit artikel, omdat er veel onduidelijkheid lijkt te bestaan over de beste methode om groeivertraging op te sporen, er niet altijd voldoende expertise op dit vlak aanwezig lijkt te zijn en doorverwijzingen onnodig laat plaatsvinden?
Onvoldoende groei van het ongeboren kind (groeivertraging) is één van de belangrijkste oorzaken van babysterfte. Bij alle beroepsgroepen in de geboortezorg is dit bekend en is men er van doordrongen dat de groei goed moet worden gevolgd. Het is aan beroepsgroepen om daarbij een keuze te maken voor de wijze waarop de groei wordt gemeten en wanneer welke aanvullende maatregelen van toepassing zijn.
Kunt u aangeven in hoeverre het voor u een prioriteit is om een knoop door te hakken over de derdetermijn echo, die al door uw voorganger was toegezegd? Deelt u de mening dat het afronden van het onderzoek naar de derdetermijn echo, in de IRIS studie, nog lange tijd op zich laat wachten, en daardoor weinig gevoel van urgentie uitstraalt?
Ik ben niet van plan om, zonder voldoende wetenschappelijk bewijs en zonder draagvlak onder de gezamenlijke beroepsgroepen, over te gaan op algehele invoering van een 3e termijn echo. Ik ben het overigens met u eens dat het jammer is dat de IRIS studie zo veel vertraging heeft opgelopen. Dat heeft, zo heb ik van ZonMw begrepen, niet te maken met het ontbreken van een gevoel van urgentie bij de onderzoekers maar is het gevolg van diverse technische kwesties.
Kunt u aangeven hoe u in de tussentijd, voordat dit onderzoek is afgerond, omgaat met de gesignaleerde problemen uit het artikel, zeker in het licht van de onenigheid tussen de KNOV en de NVOG over de zorgstandaard?
Ik heb partijen uit de geboortezorg bij mij aan tafel uitgenodigd voor een gesprek om te vernemen waar de problemen zitten en hoe die kunnen worden opgelost. T.a.v. de zorgstandaard is het Kwaliteitsinstituut inmiddels betrokken.
Deelt u de mening dat echoscopie nauwkeuriger – en niet invasief – is en minder willekeurig dan meten aan de buitenkant? Indien ja, kunt u aangeven of u het mogelijk wilt maken dat de beschikbaarheid van echo’s wordt vergroot voor verloskundigen, zodat zij hiervan eerder gebruik kunnen maken?
Toegang tot echoscopie is geen probleem voor verloskundigen. Het is wel zaak om deze – en iedere andere techniek- op een zo effectief mogelijke manier in te zetten.
Heeft u zicht op welke alternatieven er voorhanden zijn, naast het gebruik van echo’s, om groeivertraging op te sporen? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Ik heb geen zicht op welke alternatieven er voorhanden zijn. Het opsporen, behandelen en voorkomen van de zogenoemde «Big4 aandoeningen»2 was een belangrijk thema in de onderzoeksagenda Zwangerschap en Geboorte van ZonMw uit 2010. Op dit moment wordt gewerkt aan een actualisatie van die agenda ten behoeve van een vervolgprogramma. Ik ga er vanuit dat het opsporen van groeivertraging nog steeds op de onderzoeksagenda zal staan.
Deelt u de zorgen over de uitspraak van Jan Nijhuis, hoogleraar gynaecologie aan de Universiteit van Maastricht, waarin hij stelt dat de geboortezorg meer een belangenspel lijkt te zijn geworden in plaats van te draaien om het belang van moeder en kind? Zo ja, hoe wilt u hierin verandering aanbrengen?
Ik deel de zorg van Jan Nijhuis in zoverre dat ik zie en merk dat er sprake is van veel onrust in de sector en dat er relatief veel tijd en energie gaat zitten in zaken die weinig met de zorg aan moeder en kind van doen hebben. Ik heb partijen daarom bij mij aan tafel uitgenodigd om het te hebben over de meningsverschillen, de gemeenschappelijke doelstellingen en te bezien of gedeelde uitkomsten mogelijk zijn. Alle partijen hebben aangegeven die te zien.
Kunt u aangeven waarom de richtlijn «Verminderde kindsbewegingen» niet (altijd) wordt opgevolgd, terwijl deze stellig de patiënt centraal zet door te stellen dat de subjectieve waarneming van de moeder leidend moet zijn?
Uit het artikel blijkt evident het belang van een goede implementatie van deze richtlijn. Ik weet niet waarom deze richtlijn in deze casus niet is gevolgd. Los daarvan vind ik het sowieso van belang om de zwangere en haar ongeboren kind centraal te plaatsen. Dat is ook één van de belangrijkste aanbevelingen van de stuurgroep Zwangerschap en Geboorte uit 2010: plaats moeder en kind in de hoofdrol. Ik sta nog steeds achter deze aanbeveling.
Deelt u de mening dat er scherp ingezet moet worden op het vergroten van expertise bij verloskundigen, aangezien ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg in 2012 al concludeerde dat sterfte of ernstige complicaties ontstaan omdat pathologie, in dit geval groeivertraging, onvoldoende herkenning krijgt?
Ik zet juist in op het verbeteren van de samenwerking in de geboortezorg zodat deze expertise in het team van professionals in de geboortezorg is geborgd. Professionals in de regio maken op basis van hun expertise onderling afspraken (via bijvoorbeeld zorgpaden) hoe ze in de praktijk borgen dat de zwangere en haar ongeboren kind de best mogelijke zorg krijgen.
Bent u bereid kritisch te kijken naar de verkeerde prikkel(s) die nu mogelijk bestaat/bestaan in de geboortezorg, omdat een verloskundige er een financieel belang bij kan hebben om de patiënt langer zelf te begeleiden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb daar al naar laten kijken (onder andere in de monitors van de NZa) en gezien dat er verkeerde prikkels in de huidige bekostiging bestaan. Dat is voor mij een belangrijke reden om integrale bekostiging in de geboortezorg als vrijwillige bekostigingsoptie in te voeren.
Bent u bereid het voorbeeld van ons buurland, het Verenigd Koninkrijk, te volgen om de kennis te vergroten als het gaat om het redden van ongeboren kinderen? Zo ja, wilt u toezeggen actief in te zetten op het doorbreken van het taboe om te spreken over «doodgeboorte»?
Ik stimuleer het vergroten van kennis via de programma’s bij ZonMw. Naar mijn idee wordt in Nederland al gewerkt aan het doorbreken van het taboe over het verlies tijdens de zwangerschap. Zo is er tegenwoordig meer erkenning voor de gevolgen bij een miskraam of doodgeboorte. Op internet is veel informatie te vinden onder andere op de website van Freya, vereniging voor mensen met vruchtbaarheidsproblemen.
Het bericht 'ACM wil structurele ruimte voor aansluiting smart grids' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ACM wil structurele ruimte voor aansluiting smart grids»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de energietransitie ruimte nodig heeft in de wet- en regelgeving?
Het kabinet streeft in internationaal verband naar een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Dit is een grote opgave die, ondanks de goede positionering van Nederland, veel van ons zal vergen. Het is dan ook van belang dat wet- en regelgeving de energietransitie niet verder compliceert. Om die reden ben ik permanent met stakeholders in gesprek over belemmeringen die worden ervaren en mogelijke oplossingen.
Ook worden stakeholders actief betrokken bij vormgeving van het toekomstige kader, zoals bij de wetgevingsagenda STROOM en door middel van de Energiedialoog. Bovendien is er de mogelijkheid voor experimenten om ook ruimte te bieden in gevallen waar nog niet precies duidelijk is of een andere aanpak werkt en hoe die in dat geval het beste kan worden vormgegeven. De bestaande experimenteerruimte kent wel belangrijke beperkingen. Ik kom hier bij de beantwoording van vraag 5 op terug.
In hoeverre deelt u de mening dat indien de wet- en regelgeving niet wordt aangepast wij als samenleving kansen missen voor de energietransitie?
In algemene zin is het zo dat wet- en regelgeving mee moet kunnen bewegen met ontwikkelingen en dat als dit niet zo is kansen worden gemist. Specifiek ten aanzien van de Elektriciteits- en Gaswet zijn op dit moment geen concrete belemmeringen bekend waardoor we kansen missen. Wel zijn er verschillende ontwikkelingen die hier in de toekomst verandering in kunnen brengen, bijvoorbeeld elektrificatie van het energiegebruik, ontwikkelingen op het gebied van energie-opslag of een grotere behoefte aan flexibiliteit in vraag en aanbod. Om tijdig de ontwikkelingen desgewenst te kunnen vertalen naar wet- en regelgeving is het contact dat mijn ministerie heeft met alle stakeholders, bijvoorbeeld via de Topsector Energie, van belang.
Overigens is het goed zich te realiseren dat in energieregelgeving veelal de belangen van verschillende partijen besloten liggen. Het wegnemen van een belemmering voor de ene partij kan een nieuwe belemmering opleveren voor een ander. Dat is de reden dat steeds met alle stakeholders in een open proces wordt gezocht naar de meest passende oplossingen en dat het belangrijk is daartoe via experimenten concrete ervaring op te kunnen doen.
Kunt u aangeven welke ruimte de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft om wet- en regelgeving flexibel toe te passen? Zo nee, waarom niet?
ACM heeft ruimte om wet- en regelgeving te interpreteren en toe te passen in een concrete casus. ACM heeft als toezichthouder geen mogelijkheid om eigenhandig van wet- en regelgeving af te wijken.
In het aangehaalde bericht gaat het niet om wet- en regelgeving die belemmerend zou zijn voor het smart grid-project, maar om de technische codes die door ACM zelf worden vastgesteld. ACM heeft wel ruimte om afwijking van de eigen codes toe te staan, namelijk via een ontheffing. Of, en zo ja onder welke voorwaarden ontheffing wordt verleend van de codes is aan ACM. In dit geval heeft ACM geoordeeld dat een ontheffing niet passend is en dat aanpassing van de codes de juiste weg is. Het is gebruikelijk dat de sector hiervoor een voorstel indient dat vervolgens vastgesteld kan worden door ACM. Mocht de sector niet tot een wijzigingsvoorstel komen dan kan ACM een opdracht geven of zelf het initiatief nemen voor een codewijziging.
Bent u bereidt om voor de behandeling van de nieuwe elektriciteit- en gaswet de Kamer te informeren over de mogelijkheden die de nieuwe wet geeft voor experimenten? Zo nee, waarom niet?
In de huidige Elektriciteits- en Gaswet zijn bepalingen opgenomen die ruimte bieden voor experimenten. In de wetgeving bestaat echter geen ruimte om breed te experimenteren met zaken buiten decentrale duurzame energieproductie, terwijl dit wel wenselijk is.
Het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (Kamerstukken 34 199) bevatte om die reden een uitbreiding van de experimenteerruimte. Nu dat wetsvoorstel door de Eerste Kamer is verworpen ben ik voornemens in september bij uw Kamer een nieuw wetsvoorstel in te dienen waarvan de ruimere experimenteerbepalingen onderdeel vormen. De experimenteerruimte zal dan ruimte bieden om te experimenteren met alle relevante aspecten rondom hernieuwbare energie, energiebesparing, efficiënt gebruik van het net, nieuwe marktmodellen en tariefregulering.
De uitwerking van de wettelijke experimenteerruimte zal net als nu via een algemene maatregel van bestuur lopen. De aanpak die ik daarbij hanteer is dat periodiek wordt geïnventariseerd aan welke experimenten behoefte bestaat bij alle partijen. Aan de hand van die inventarisatie wordt de algemene maatregel van bestuur vormgegeven, zodat de uitwerking aansluit bij de behoeften in de praktijk. Mijn uitgangspunt is dat er ruimte is voor alle experimenten waar wij potentieel iets van kunnen leren ten aanzien van de genoemde aspecten. Hierbij is natuurlijk wel van belang dat passend wordt omgegaan met de belangen van deelnemers en anderen die mogelijk worden geraakt door het experiment.
De uitspraak van de Europese Commissie dat detectie van adblockers illegaal is |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Detectie van adblockers volgens Europese Commissie illegaal»1 en «Adblock-detectie in Europa illegaal»?2
Ja.
Is het waar dat websites zonder toestemming scripts draaien op apparaten van gebruikers om te achterhalen of bezoekers gebruik maken van adblockers?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet dat ten behoeve van het detecteren van adblockers diverse websites gebruik maken van een script. In beginsel is op het plaatsen van een script artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet van toepassing. In artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet is echter een uitzondering gemaakt voor het plaatsen en lezen van informatie op het randapparaat van de gebruiker als dit gebeurt om informatie te verkrijgen over de kwaliteit of effectiviteit van een geleverde website, waarbij als voorwaarde geldt dat dit geen of geringe gevolgen heeft voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokken abonnee of gebruiker. In het geval een script aan deze voorwaarden voldoet, is het uitgezonderd van de informatieverplichting en het toestemmingsvereiste zoals die volgen uit artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. De ACM is van oordeel dat een adblockdetectiescript onder deze Nederlandse uitzondering valt. Het script zou daarbij geen persoonsgegevens mogen verwerken en er op gericht moeten zijn informatie te verkrijgen over de kwaliteit of effectiviteit van de website.
Hoe verhoudt zich dit tot artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet waarin staat dat voor het plaatsen van informatie op een randapparaat van een gebruiker de toestemming van die gebruiker nodig is?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u welke websites deze server-side-scripts gebruiken voor de detectie van adblockers? Zo ja, om hoeveel websites gaat dit? Hoeveel van deze websites vragen om toestemming voor het gebruik van deze uitvoering van server-side-scripts voor de detectie van adblockers?
Binnen Nederland maken veel partijen gebruik van een adblockerdetectiescript in het kader van een campagne van IAB Nederland (http://iab.nl/nieuws/adblocker-campagne/). Dit script detecteert of er sprake is van een adblocker en koppelt dit terug aan de gebruiker. Het is niet bekend op hoeveel websites dit gebruikt wordt. De ACM heeft mij te kennen gegeven dat er in Nederland voor zover bekend – in tegenstelling tot veel andere landen in Europa – geen websites zijn die de toegang ontzeggen tot hun content als zij een gebruiker met adblocker detecteren. Het door de industrie in Nederland gebruikte script ziet slechts op detectie en op de vermelding dat er gebruik gemaakt wordt van adblockers. Na detectie geeft het script een uitleg wat voor consequenties dit heeft voor de website en legt het script uit hoe de website kan worden toegevoegd aan een zogenaamde whitelist in het adblockdetectieprogramma.
Wordt er handhavend opgetreden tegen de detectie van adblockers? Zo ja, op welke wijze? Zijn deze maatregelen voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze kan hierin handhavend worden opgetreden?
Zoals toegelicht in de voorgaande antwoorden heeft de ACM de situatie bekeken. De ACM is van oordeel dat het hier gaat om een situatie die valt onder de uitzondering in het derde lid van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet, waardoor de informatieplicht en het toestemmingsvereiste niet van toepassing zijn. De ACM en de Autoriteit Persoonsgegevens (voorheen het College Bescherming Persoonsgegevens) zijn onafhankelijke toezichthouders en zullen verder zelf invulling geven aan hun rol.
Bent u bereid er bij de Autoriteit Consument en Markt en bij het College bescherming persoonsgegevens op aan te dringen om een onderzoek in te stellen naar de detectie van adblockers?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat artsen en zorginstellingen meer sponsorgeld krijgen van de farmaceutische industrie |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat het sponsorgeld dat de farmaceutische industrie geeft aan artsen en zorginstellingen met 36% is gegroeid volgens het Transparantieregister Zorg?1
In Nederland kennen we het systeem van zelfregulering, waarbij het veld verantwoordelijk is voor de manier waarop onderlinge relaties worden ingericht. In de gedragscode Geneesmiddelenreclame van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR), waar de Nederlandse farmaceutische industrie bij is aangesloten, zijn bepalingen opgenomen over sponsoring en transparantie.
Er moeten nu meer financiële relaties worden gemeld dan voorheen. Naast de honoraria voor dienstverlening moeten nu ook de betaalde onkostenvergoedingen worden gemeld. Dit resulteert in meer openbaarmakingen van deze relaties in het Transparantieregister Zorg.
Wat zijn de tegenprestaties die zorginstellingen en artsen leveren precies?
Tegenprestaties die worden geleverd, worden vastgelegd in contracten tussen zorgverlener en sponsor. Zo zijn er dienstverleningsovereenkomsten, waaronder bijvoorbeeld consultancy, het optreden als spreker, het deelnemen aan een marktonderzoek en het schrijven van een wetenschappelijk artikel vallen. Ook zijn er sponsorovereenkomsten. Hieronder vallen zaken zoals het, onder voorwaarden, sponsoren van een bijeenkomst of project en bijdragen aan onkosten in het kader van nascholing.
Bevorderen de toenemende uitgaven van de farmaceutische industrie aan artsen en zorginstellingen een adequate medicijnprescriptie? Zo ja, waarom? Zo neen, wat zijn de risico’s die voortvloeien uit deze toenemende uitgaven?
Artsen schrijven medicijnen voor op basis van door de beroepsgroepen opgestelde richtlijnen en niet op basis van uitgaven die de farmaceutische industrie aan artsen en zorginstellingen doet. Dat de uitgaven van de industrie met de laatste publicatie van de gegevens uit het Transparantieregister Zorg lijken te zijn toegenomen, komt omdat er nu meer relaties moeten worden gemeld.
Is het niet beter dat patiëntenverenigingen om elke schijn van belangenverstrengeling te vermijden volledig onafhankelijk zijn van de industrie? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren?
Er zijn waarborgen die de belangenverstrengeling zouden moeten tegengaan. Ten eerste moeten patiënten- en gehandicaptenorganisaties (pg-organisaties) die een subsidie van VWS ontvangen, ervoor zorgen dat het bestuur van de organisatie onafhankelijk is en dat de onafhankelijke uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten aantoonbaar is. Ten tweede zijn er gedragsregels inzake sponsoring van patiëntenorganisaties van kracht via de CGR. Patiëntenorganisaties zijn niet bij de CGR aangesloten, maar de Nederlandse farmaceutische industrie is dat wel. Ten derde kent ook de Nederlandse Consumenten en Patiëntenfederatie (NPCF) een «Gedragscode Fondsenwerving voor patiëntenorganisaties». Op dit moment wordt deze gedragscode geactualiseerd.
Ik vind het niet bezwaarlijk dat pg-organisaties een bijdrage ontvangen van een farmaceutische onderneming. Het zou wel bezwaarlijk zijn als dit leidt tot beïnvloeding ten aanzien van bijvoorbeeld medicijngebruik, voor zover ik kan beoordelen is hiervan geen sprake. Om dit te voorkomen functioneren de bovengenoemde codes. Absolute garanties tegen het optreden van belangenverstrengeling zijn niet te geven, maar bovengenoemde waarborgen perken het risico daarvan naar mijn mening in bevredigende mate in.
Wat vindt u ervan dat circa 7% van de artsen bijverdient bij de industrie? Vormt dit niet een bedreiging voor efficiënte en doelmatige zorg? Zo neen, waarom niet?
Als een arts een vergoeding krijgt voor diensten die hij verleent hoeft dit geen bedreiging te zijn voor efficiënte en doelmatige zorg. Door limitatieve uitzonderingen op het begrip gunstbetoon (Artikel 94 van de Geneesmiddelenwet) is het mogelijk dat legitieme contacten tussen de industrie en beroepsbeoefenaren doorgang kunnen vinden. Deze legitieme contacten zijn juist bedoeld voor kwaliteitsverbetering, efficiënte en doelmatige zorg. Een arts kan bijvoorbeeld voorlichting geven aan beroepsbeoefenaren die een bepaald medisch hulpmiddel moeten bedienen of gebruiken.
Wat vindt u van het feit dat een arts tot wel 127.000 euro per jaar aan extra inkomsten heeft door zijn werk voor de farmaceutische industrie? Is dit geen ongeoorloofd gunstbetoon? Bent u bereid dit uit te zoeken en daarover uw oordeel te geven?
Het is aan de IGZ om te bepalen of hier sprake is van ongeoorloofd gunstbetoon. De IGZ heeft aangegeven een aantal hoge betalingen in het register nader te gaan onderzoeken. De inspectie kijkt hierbij aan de hand van de Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet of er een schriftelijke overeenkomst ten grondslag ligt aan de dienstverlening, of het tarief in redelijke verhouding staat tot de geleverde diensten en of de diensten relevant zijn voor de uitoefening van de geneeskunst.
Het bericht ‘Strijd tegen kiloknaller gaat nieuwe ronde in’ |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Bosma (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Strijd tegen kiloknaller gaat nieuwe ronde in»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Wakker Dier de definitie van het begrip «kiloknaller» zo heeft gewijzigd dat er plots 40 procent meer kiloknallers in 2015 zijn?2
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van de voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel van
19 mei jl. staat het de Stichting Wakker Dier vrij om haar eigen definitie van kiloknaller aan te passen. Het is echter niet gewenst dat Wakker Dier consumenten op het verkeerde been zet. Daarom moet zij deze aanpassing wel helder communiceren naar het brede publiek, zeker als door de nieuwe definitie een stijging wordt gesuggereerd die er bij het handhaven van de oorspronkelijke definitie niet of minder sterk zou zijn geweest.
Deelt u de mening van Wakker Dier dat vlees zonder Beter Leven Keurmerk dat zonder prijsverlaging in een folder vermeld staat ook onder kiloknallers geschaard dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat de vijftig wetenschappers de aanpassing van de gehanteerde definitie door Wakker Dier zien als een «woordenspel van ondergeschikt belang»?
Het is aan de wetenschappers zelf hoe zij de aanpassing van de door Wakker Dier gehanteerde definitie kwalificeren.
Deelt u de mening dat dit een vreemde manier is van onderzoek doen en dat dit binnen de reguliere wetenschap niet geaccepteerd zou worden?
Een (tussentijdse) wijziging van onderzoeksopzet is – ook in de reguliere wetenschap – niet ongebruikelijk, mits dit helder gecommuniceerd en beargumenteerd wordt en gevolgen hiervan voor bijvoorbeeld het volgen van trends over de jaren heen duidelijk worden gemaakt.
Deelt u de mening dat Wakker Dier een serieus, gefundeerd debat over de verkoop van vlees onmogelijk maakt door deze manipulatie van cijfers? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dergelijke trucs tevens niet thuishoren in een serieus debat?
Nee. Het maatschappelijke debat heeft betrekking op de (on)wenselijkheid van het stunten met dieren en niet over de gehanteerde definitie van Wakker Dier.
Het melden van verdachte of ongebruikelijke transacties door notarissen en de angst voor bedreigingen als gevolg daarvan |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over witwasdossiers en de Financial Intelligence Unit1? Kan duidelijk toegelicht worden hoe het nu komt dat de naam van het kantoor van de notaris, die melding heeft gemaakt van een ongebruikelijke of verdachte transactie (MOT-melding), later in het strafproces bekend wordt, een en ander ogenschijnlijk in tegenstelling tot hetgeen uit uw beantwoording blijkt?
In de eerdere Kamervragen wordt gevraagd naar hoeveel verdacht verklaarde transacties er onderzoek is gedaan, door welke instantie en in hoeveel gevallen dat onderzoek heeft geleid tot strafrechtelijk vervolging. Ik heb uitgelegd dat een verdacht verklaarde transactie niet zonder meer als zodanig is terug te vinden in een strafdossier, onder meer omdat een verdacht verklaarde transactie op zich niet altijd leidt tot een strafrechtelijk onderzoek. In de gevallen dat een door de (Financial Intelligence Unit Nederland) FIU verdacht verklaarde transactie van belang is voor het strafdossier kan het voorkomen dat de verdachte transactie in het strafdossier wordt vermeld. Immers, de verdachte alsook de rechter moeten in de gelegenheid worden gesteld het onderzoek en dus ook de verdachte transactie te kunnen toetsen. Waar mogelijk betracht het OM terughoudendheid met het noemen van de naam van een melder.
Bent u bekend met het probleem dat notarissen soms bedreigd worden vanwege het melden van ongebruikelijke of verdachte transacties?
Vorig jaar heeft de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie deze problematiek aan de orde gesteld in de commissie meldplicht. Destijds is afgesproken dat notarissen bedreigingen kunnen melden bij de Landelijk Officier van Justitie Witwasbestrijding. Bij het OM zijn geen meldingen van notarissen binnengekomen met betrekking tot bedreigingen die zij hebben ervaren en gerelateerd zijn aan hun meldingen van ongebruikelijke transacties.
Verder wil ik opmerken dat een meldingsplichtige zoals een notaris of een bank, melding dient te doen van een ongebruikelijke transactie bij de FIU. Het is aan de FIU om aan de hand van overige informatie en een analyse te beoordelen of een ongebruikelijke transactie dient te worden aangemerkt als een verdachte transactie. De FIU stelt vervolgens de verdachte transactie ter beschikking aan de opsporings- en vervolgingsdiensten.
Een notaris dient – alvorens hij de cliënt accepteert – cliëntonderzoek in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) te verrichten en net als alle meldingsplichtige instellingen genoemd in artikel 1 sub a van de Wwft ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU. Indien een notaris of een meldingsplichtige instelling verzuimt melding te maken van een ongebruikelijke transactie maakt hij zich schuldig aan een overtreding van de Wwft.
Het voldoen aan de meldplicht geeft ook waarborgen. Zo geniet de melder die te goeder trouw meldt, zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke vrijwaring. De civielrechtelijke vrijwaring betekent dat de melder niet civielrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade die iemand anders (de cliënt of een derde) als gevolg van de melding lijdt. De strafrechtelijke vrijwaring houdt in dat de gegevens die de melder aan de FIU verstrekt niet gebruikt kunnen worden in een strafrechtelijk onderzoek tegen de melder, mits de gegevens of inlichtingen te goeder trouw zijn verstrekt. Deze vrijwaring zou in het geval van anoniem melden niet mogelijk zijn.
Wanneer een dreigende situatie ontstaat naar aanleiding van een melding of het afleggen van een verklaring daarover, dan zijn er mogelijkheden om melders te beschermen. Een dergelijke situatie wordt zeer serieus genomen door politie en OM. In uitzonderlijke gevallen kan de melder worden verhoord volgens de procedure voor het verhoor van anonieme getuigen. Tevens kunnen maatregelen worden genomen in het kader van getuigenbescherming.
Erkent u het dilemma dat voor de notaris kan ontstaan omdat op grond van de wet een ongebruikelijke of verdachte transactie verplicht gemeld moet worden en dat bij gebreke daarvan het tuchtrecht dreigt, maar dat de angst voor bedreigingen en gevaarlijke situaties soms reëel is met als gevolg dat de melding van de transactie achterwege blijft, dan wel de notaris de zaak uit voorzorg niet aanneemt zodat er geen verplichting tot het doen van een MOT-melding ontstaat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk, maar desalniettemin begrijpelijk is, dat soms uit angst voor serieuze bedreigingen geen melding plaats vindt of dat de notaris er voor kiest de zaak niet in behandeling te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het een wenselijke gang van zaken dat het Openbaar Ministerie (OM) de MOT-melding met naam van de notaris in het strafdossier vermeldt? Zo nee, bent u dan bereid om het OM te verzoeken in het vervolg de melder van een MOT-melding niet meer in het strafdossier op te nemen?
Anoniem melden bij de FIU van een ongebruikelijke transactie is binnen de huidige wettelijke kaders niet mogelijk, zie hiertoe ook mijn antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 7. Dat zou ook niet wenselijk zijn. Indien anoniem gemeld zou worden, zonder herleiding naar de meldende instelling, wordt de opsporing relevante informatie onthouden. De FIU en het OM kunnen alleen iets met de melding wanneer deze ook geverifieerd kan worden. Bovendien moet het OM de mogelijkheid hebben om aanvullende en verduidelijkende gegevens te kunnen vragen bij de melders, hetgeen belastend of ontlastend bewijs kan vormen. Verder kunnen er – zeker in de complexere zaken – bewijsproblemen ontstaan als de meldende instelling of persoon, die gebruikt zou zijn om bijvoorbeeld wit te wassen, niet bekend is.
Wel is het van belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met de gegevens van melders. Verwijzingen naar namen van medewerkers zullen bij de analyse en verdachtverklaring van een transactie zoveel mogelijk achterwege blijven. De gegevens van de melder zijn ook na de verdachtverklaring slechts zeer beperkt toegankelijk. Alleen een beperkt aantal geautoriseerde medewerkers van de opsporingsdiensten heeft toegang tot de gegevens, die vallen onder de strikte geheimhouding van o.a. de Wet politiegegevens.
Kunt u toelichten in hoeverre de mogelijkheden reeds zijn bezien om het anoniem melden van ongebruikelijke of verdachte transacties mogelijk te maken en waarom daar tot nu toe van is afgezien?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kunt u voor deze notarissen, in het belang van een goede rechtspleging en de integriteit van het notariaat, betekenen? Bent u bereid de mogelijkheden hiertoe te bezien, rekening houdend met het recht op een eerlijk proces en de volledigheid van het strafdossier, tevens rekening houdend met het feit dat het voor de betrouwbaarheid van de melding van belang is voor opsporingsinstanties te weten dat de melding door een notaris is gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er mogelijkheden om de persoonsgegevens of het kantoor van de melder niet in het strafdossier op te nemen, zodat de transactie zelf wel in het dossier zit en daar zo nodig verweer tegen gevoerd kan worden maar de gegevens van degene die gemeld heeft niet bekend raken bij de persoon tegen wie het onderzoek zich richt? Met andere woorden, bent u bereid de mogelijkheden om de anonimiteit en daarmee de veiligheid van de melder te waarborgen nogmaals te bezien en de Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 5.
De voortdurende crisis bij Daelzicht |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat naast de Ondernemingsraad nu ook het managementteam van Daelzicht het vertrouwen heeft opgezegd in de leden van de Raad van Bestuur?1
Ik heb kennis genomen van de motieven en overwegingen van het managementteam. Het managementteam geeft in de brief van 24 april 2016 helder aan waarom zij het vertrouwen in de Raad van Bestuur opzegt. Het betreft primair een zaak tussen de Raad van Toezicht, de bestuurders en de Ondernemingsraad. Inmiddels heeft de Raad van Bestuur aangekondigd zich per 1 juni 2016 terug te trekken.
De Inspectie voor de gezondheidszorg ziet erop toe dat de kwaliteit en de veiligheid van de zorg die door Dealzicht wordt geleverd op orde is. Op dit moment ziet de IGZ geen aanleiding om handhavend op te treden. De IGZ volgt nauwgezet de ontwikkelingen bij Daelzicht.
Wat is uw reactie op de brief van het managementteam die aangeeft dat de crisis binnen Daelzicht voortwoekert en dreigt te escaleren, wat slecht is voor betrokkenen, cliënten, hun families en personeelsleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving van het managementteam die aangeeft dat indringende focus op de zorg voor cliënten nodig is, omdat dit nu onvoldoende is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het gesteld met de zorg voor cliënten en de omstandigheden waaronder personeelsleden moeten werken? Is deze situatie verergerd nu de plannen omtrent het belevenispark zijn stopgezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe op de kwaliteit en de veiligheid van de zorg. Indien de kwaliteit van zorg bij Daelzicht niet op orde is, zal de IGZ handhavend optreden. De IGZ heeft mij laten weten dat zij op dit moment geen aanwijzing heeft dat de kwaliteit van zorg in het geding is. De IGZ blijft de ontwikkelingen bij Daelzicht nauwgezet volgen.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving van het managementteam, dat aangeeft dat de leden van de Raad van Bestuur machtsvertoon uitten, intimideren, de managers persoonlijk geschoffeerd en onder druk gezet hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat in geen enkele organisatie sprake mag zijn van machtsvertoon, intimidatie of andere onheuse bejegening door bestuurders. Dit geldt zeker bij zorgorganisaties waar professionals zorg bieden aan kwetsbare mensen. De omstandigheden waaronder zij werken, moeten hen motiveren de wensen en behoeften van de cliënt centraal te stellen. Een cultuur waar sprake is van machtsvertoon, afhankelijkheid en onheuse bejegening is daar contrair aan. Inmiddels is bekend geworden dat de Raad van Bestuur per 1 juni 2016 opstapt en dat door de Raad van Toezicht een interim- bestuurder is benoemd die op 13 mei 2016 start.
Het is nu aan de Raad van Toezicht en de nieuwe bestuurder om in overleg met de cliënten- en familieraad, de Ondernemingsraad en het personeel er voor te zorgen dat er weer een cultuur ontstaat waar sprake is van onderling vertrouwen.
Wat vindt u ervan dat de leden van de Raad van Bestuur grote druk uitoefenen op het managementteam om geen objectief werkbelevenisonderzoek te doen bij medewerkers, wat het managementteam nu dringend noodzakelijk acht?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van het managementteam dat de crisis binnen Daelzicht teveel afleidt waar het in de organisatie om draait, namelijk goede cliëntenzorg en betrokken en tevreden medewerkers? Zo ja, gaat u nu eens ingrijpen? Zo neen, waarom niet?
Zoals aangegeven is inmiddels is bekend geworden dat de Raad van Bestuur per 1 juni 2016 opstapt en dat door de Raad van Toezicht een interim- bestuurder is benoemd die op 13 mei 2016 start.
Volgens de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur is dit besluit genomen in het belang van de bestuurbaarheid van de organisatie, de continuïteit van de onderneming en de kwaliteit van zorg voor cliënten en medewerkers. Het is nu aan de interim--bestuurder en de Raad van Toezicht om daar goed op toe te zien.
Zoals eerder aangegeven ziet de IGZ toe op de kwaliteit en de veiligheid van de zorg die door Dealzicht wordt geleverd. Indien de kwaliteit niet op orde is, zal de IGZ handhavend optreden. De IGZ heeft mij laten weten dat dit laatste op dit moment niet aan de orde is, maar de ontwikkeling bij Daelzicht op de voet te volgen.
Kunt u aangeven of de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houdt op de veiligheid van bewoners en cliënten? Erkent u dat verscherpt toezicht geen onlogische stap zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.