De sloop van krakkemikkige gebouwen |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wie trekt rotte kiezen uit de regio»?1
Ja.
Is het mogelijk dat een perceel na sloop zijn woonbestemming verliest, ook in situaties dat de eigenaar deze bestemming wil behouden en zonder dat hiervoor planschade wordt uitgekeerd? Zo ja, deelt u de mening dat het wenselijk is dat de wetgeving wordt aangepast, zodat een perceel door sloop van verouderde gebouwen niet minder waard wordt?
Sloop leidt er niet toe dat een perceel vanzelf zijn woonbestemming verliest. Wel kan sloop soms aanleiding voor een gemeente zijn de bestemming te wijzigen. Als de gemeente besluit de bestemming te wijzigen, wordt dat via de procedures van de Wet ruimtelijke ordening geregeld. Een gemeente zal een wijziging van het bestemmingsplan pas kunnen doorvoeren na een evenwichtige weging van de betrokken belangen en met de daaraan verbonden procedurele waarborgen voor de eigenaar, zoals zienswijzen en beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een financiële waarborg voor de eigenaar is de vergoeding voor directe planschade vanwege het verlies van de woonbestemming. Als de woonbestemming er afgehaald wordt, kan volgens de rechtspraak te lang stilzitten ertoe leiden, dat geen planschade uitgekeerd hoeft te worden. Dit geldt alleen als de eigenaar op de hoogte kon zijn van de voorgenomen wijziging en deze een tijd de gelegenheid heeft gehad om de mogelijkheden uit een vorig bestemmingsplan alsnog te benutten. Op basis hiervan zie ik geen aanleiding om de reeds bestaande waarborgen aan te passen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat sloop van krotten wordt uitgesteld omdat de BTW van bouwgrond veel hoger is dan de overdrachtsbelasting die geldt voor de verkoop van grond waarop nog een gebouw staat?2 Bent u daarom bereid de wetgeving aan te passen zodat voor dergelijke terreinen de lagere overdrachtsbelasting geldt?
De Wet op de omzetbelasting 1968, op grond waarvan in Nederland btw wordt geheven, is gebaseerd op een dwingende Europese btw-richtlijn. Op grond van deze richtlijn geldt een vrijstelling van btw voor de levering van een gebouw (tenzij wordt geopteerd voor een btw-belaste levering of sprake is van levering van een gebouw vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming). Indien de btw-vrijstelling van toepassing is, geldt dat ter zake van die verkrijgingen wel overdrachtsbelasting is verschuldigd.
Bouwterreinen zijn uitgezonderd van de btw-vrijstelling en daardoor wel met btw belast. Van de levering van een bouwterrein is ook sprake wanneer een gebouw met bijbehorende grond wordt geleverd, waarbij de leverancier zich jegens de afnemer tot sloop van het gebouw heeft verbonden, en het terrein bestemd is voor bebouwing. Het resultaat van deze transactie is namelijk dat de verkrijger onbebouwde grond, zijnde een bouwterrein verkrijgt. De verkrijging van bouwterreinen die belast zijn met btw, zijn vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Dit laatste is bedoeld om dubbele belasting te voorkomen. Het is op grond van de richtlijn niet toegestaan om deze leveringen toch vrij te stellen van btw. Een aanpassing van de wetgeving waardoor voor dergelijke terreinen de overdrachtsbelasting geldt in plaats van de btw is niet mogelijk.
Het bericht dat de Coentunnel vier keer per dag gestremd is door te hoge vrachtwagens |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Problemen Coentunnel nemen toe: ruim 1.200 afsluitingen door te hoge vrachtwagens»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en met het aantal afsluitingen van de Coentunnel.
Rijkswaterstaat monitort het aantal te hoge voertuigen. Sinds de opening van de Coentunnels, bestaande uit de gerenoveerde Eerste Coentunnel en de Tweede Coentunnel, op 21 juli 2014 is het aantal te hoge wagens constant 3 á 4 per dag verdeeld over de dag.
Deelt u de wens dat Amsterdam voor bedrijfsleven, bewoners en bezoekers goed bereikbaar moet zijn?
De bereikbaarheid van Amsterdam is een van de prioriteiten binnen het ministerie I&M. Met partnerorganisaties als provincie Noord-Holland, gemeente Amsterdam en Stadsregio werken wij in diverse bereikbaarheidsprojecten samen, zoals Beter Benutten, Praktijkproef Amsterdam, Zuidasdok. Ook met de capaciteitsuitbreiding van de Coentunnel en aansluitende wegen geef ik daar invulling aan.
Deelt u de mening dat de bereikbaarheid en daarmee de (economische) aantrekkelijkheid van Amsterdam in het geding zijn wanneer de Coentunnel gemiddeld vier keer per dag afgesloten is?
Elke stremming als gevolg van een te hoog voertuig is er vanuit doorstromingsbelang een te veel.
Vrachtwagens moeten zich houden aan de wettelijke hoogte van vier meter. Dat is een Europese norm. Voor een transport hoger dan vier meter moet een vergunning worden aangevraagd bij de RDW, die bij de vergunning ook een route verstrekt.
De hoogtedetectie is een systeem dat dient als veiligheidsmechanisme ter bescherming van de tunnel en de verkeersveiligheid. Rijdt een te hoge vrachtwagen de tunnel in kan deze veel schade veroorzaken. Bij een te hoge vrachtwagen treedt de hoogtedetectie in werking en wordt – bij toch doorrijden van de vrachtwagen – het verkeer stilgezet, waarna de te hoge vrachtwagen voor de tunnel weggehaald moet worden. Dit leidt helaas onnodig tot stremmingen.
Deelt u de mening dat -hoewel veiligheid altijd voorop staat- vier stremmingen per dag te veel is?
Zoals ik al op de vorige vraag heb geantwoord is elke stremming, veroorzaakt door een te hoog gemeten voertuig, er een te veel. Rijkswaterstaat geeft chauffeurs met een te hoge vrachtwagen aanwijzingen om hen tijdig een andere route te laten kiezen door (dynamische) displays die chauffeurs kenbaar maken dat hun wagen te hoog is en borden met omleidingsroutes. Chauffeurs zijn primair zelf verantwoordelijk om een hoogtemelding te voorkomen. Ik kan niet voorkomen dat te hoge vrachtauto’s uiteindelijk toch de tunnel in rijden.
Rijkswaterstaat overlegt regelmatig met de transportsector, zodat de chauffeurs weten dat ze stremmingen kunnen veroorzaken als ze met een te hoge vrachtwagen (of lading) door de tunnel willen rijden.
eelt u de mening dat dit probleem zo snel mogelijk moet worden opgelost en dat slechts een incidentele stremming acceptabel is?
Ik verwijs hiervoor naar mijn beantwoording van de vragen 3 en 4.
Kunt u een beredeneerde schatting geven van de kosten van het gemiddeld vier keer per dag afsluiten van (een of enkele rijbanen van of soms zelfs de gehele) Coentunnel?
Bij een te hoog voertuig wordt alleen de betreffende rijbaan, bestaande uit een aantal rijstroken, afgesloten. Er worden nooit meerdere rijbanen of de gehele Coentunnel tegelijk afgesloten.
Rijkswaterstaat heeft op verzoek van de gemeente Amsterdam in de zomer van 2015, feitelijke tijdstippen aangeleverd van afsluitingen van de Coentunnel als gevolg van te hoge voertuigen die de maximale doorrijhoogte negeren. De gemeente Amsterdam heeft die gegevens door een extern bureau laten koppelen met detaildata over lengte en duur van files. Het rapport is op te vragen bij de gemeente Amsterdam.
Herinnert u zich dat het college van B. en W. van Amsterdam op aandringen van de fractie van D66 in de raad dit probleem al in de zomer van 2015 bij u aanhangig maakte en dat u toen gezegd heeft dit probleem aan te pakken? Zo ja, welke concrete acties heeft u toen ondernomen?
Rijkswaterstaat heeft, al voordat de vraag door de gemeente Amsterdam in de zomer van 2015 werd gesteld, een aantal acties in gang gezet, zoals ik onder vraag 2 heb beantwoord. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat een onderzoek naar mogelijke aanvullende maatregelen uitgevoerd. Zie antwoord 3 juni 2015 op vragen van Kamerleden Visser en De Boer.
Rijkswaterstaat heeft de navolgende acties in gang gezet:
Rijkswaterstaat geeft chauffeurs een maximum aan aanwijzingen om hen te wijzen op de maximale doorrijhoogte en alternatieve routes. Het grootste effect op het aantal hoogtemeldingen mag verwacht worden wanneer chauffeurs zich houden aan de wettelijke maximale laadhoogte van vier meter.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.
Hoe is het mogelijk dat het aantal stremmingen sindsdien alleen maar is toegenomen?
Sinds de heropening van de gerenoveerde Eerste Coentunnel op 21 juli 2014, is het aantal te hoge wagens constant 3 á 4 per dag. Zie ook beantwoording van vraag 1.
Bent u bereid nu met oplossingen te komen en deze zo spoedig mogelijk door te voeren, opdat stremmingen vóór de zomer van 2016 niet meer aan de orde van de dag zijn? Zo nee, waarom niet?
In mijn beantwoording van de vorige vragen heb ik aangegeven wat Rijkswaterstaat heeft gerealiseerd en nog realiseert om de bereikbaarheid van Amsterdam en de doorstroming op het wegennet te optimaliseren. De doelstellingen van het project Tweede Coentunnel – Westrandweg zijn goed gehaald.
Ondanks de toename van het verkeersaanbod van 100.000 voertuigen naar 130.000 per dag én het aantal hoogtemeldingen, is de doorstroming na openstelling van het Coentunnelsysteem aanzienlijk verbeterd.
Voor de uitbreiding van de Coentunnel in juli 2014 stond er dagelijks gedurende 5 uur per dag file met een gemiddelde lengte van 5 á 10 kilometer tijdens de ochtend- en avondspits. Na oplevering van de nieuwe tunnel, zijn deze files vrijwel opgelost.
Ik doe al het mogelijke binnen mijn verantwoordelijkheden om het aantal hoogtemeldingen te reduceren en blijf de ontwikkelingen monitoren. Daarnaast blijf ik uiteraard ook constructief met de sector in gesprek hierover.
Het bericht dat meer soa’s (seksueel overdraagbare aandoeningen) zijn gevonden bij vrouwen en heteroseksuele mannen |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «RIVM meer soa’s gevonden bij vrouwen en heteroseksuele mannen»?1
Ja.
Wat is uw mening over het gegeven, zoals vermeld in het bericht, dat minder mensen zich laten testen op een soa, maar het aantal dat positief getest wordt toeneemt?
In 2015 hebben minder mensen zich bij de centra seksuele gezondheid (CSG’s) laten testen op een soa ten opzichte van 2014. Op basis van de cijfers uit de «Thermometer seksuele gezondheid» van het RIVM is niet af te leiden of er in heel Nederland minder mensen zich hebben laten testen op een soa. Om zicht te kunnen krijgen op het totale aantal mensen in Nederland dat zich op een soa laat testen, is ook zicht nodig op het aantal testen dat wordt gedaan door de huisarts en door middel van thuistesten. Deze informatie is echter niet beschikbaar.
Het feit dat het aantal mensen bij wie een soa geconstateerd wordt toeneemt, kan betekenen dat mensen die zich bij een CSG hebben laten testen voornamelijk uit de hoogrisicogroepen komen. Dit kan een effect zijn van scherpere triage en prioritering.
De stijging van syfilis is te zien bij mannen die (ook) seks hebben met mannen (MSM). Het aantal consulten onder MSM bij de CSG’s is in 2015 licht gestegen ten opzichte van 2014. Dit geeft aan dat deze groep onverminderd toegang heeft tot de CSG’s. Het is van belang dat ten aanzien van deze groep blijvend wordt ingezet op de promotie van condoomgebruik, frequent testen en partnerwaarschuwing.
In hoeverre acht u het onwenselijk dat minder mensen zich laten testen, waardoor een toename te zien is van bijvoorbeeld syfilis? Indien u dit onwenselijk acht, wat gaat u daar dan tegen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wenselijk is in een vroegtijdig stadium te signalen in hoeverre er sprake is van een soa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier u dit faciliteert?
Het vroegtijdig signaleren van een soa is van belang, niet alleen voor de gezondheid van de persoon in kwestie, maar ook voor de gezondheid van zijn/haar partner(s). Door soa vroegtijdig op te sporen en (ex)partners tijdig te waarschuwen, zodat zij zich ook kunnen laten testen, kan verdere transmissie worden voorkomen. Als iemand risico heeft gelopen een soa op te lopen, dan is het de eigen verantwoordelijkheid zich te laten testen. Ik zie het als een taak van de overheid het testen te faciliteren door toegankelijke zorg te realiseren. Het is voor iedereen mogelijk bij de huisarts getest te worden op een soa. Aanvullend bestaat de mogelijkheid voor hoogrisicogroepen om zich te laten testen bij de CSG’s.
Deelt u voorts de mening dat de wachttijden die zijn ontstaan voor de hoogste risicocategorie (zij die door hun bedpartner gewaarschuwd zijn voor bijvoorbeeld hiv) onacceptabel lang zijn geworden, waardoor de professionele richtlijn van 48 uur ver wordt overschreden?2
Het is aan de professional bij de soa-poli om een goede afweging te maken op basis van risicogroep gecombineerd met risicogedrag of een consult binnen 48 uur noodzakelijk is. De professionals voeren periodiek overleg over prioritering. Mocht een consult binnen 48 uur gewenst of nodig zijn, dan kan ook eventueel een beroep worden gedaan op de huisarts. Langer wachten om andere dan de medische reden dat het deze spoed niet heeft, is onwenselijk.
In hoeverre deelt u de mening dat risicogroepen laagdrempelige toegang moeten hebben tot seksuele gezondheidszorg, om verdere verspreiding tegen te gaan en tijdige opsporing en behandeling te realiseren?
Voor zorg op het gebied van seksuele gezondheid bestaat voor iedereen de mogelijkheid de huisarts te benaderen. Het Ministerie van VWS biedt aanvullend een extra stimulans voor het verbeteren van de seksuele gezondheid in Nederland (inclusief de soa-bestrijding) door middel van de subsidieregeling Aanvullende Seksuele Gezondheidszorg. Deze regeling richt zich op de doelgroepen, die via de reguliere zorg (vooralsnog) moeilijk bereikt worden en die een verhoogd risico op soa of andere problemen rondom seksualiteit hebben, de zogenaamde hoogrisicogroepen. Deze taak is belegd bij de CSG’s onder verantwoordelijkheid van de GGD. De afgelopen jaren hebben steeds hogere aantallen uit de hoogrisicogroepen de CSG’s bezocht en zijn de vindpercentages met betrekking tot soa’s gestegen. Zoals aangegeven bij de antwoorden op de vragen 2 en 3 kan dit verschillende oorzaken hebben.
Naast de huisartsenzorg en de aanvullende zorg via de CSG’s, ontwikkelen de CSG samen met de kennisinstituten innoverende e-health interventies, zoals bijvoorbeeld thuistesten gekoppeld aan online counseling of bijvoorbeeld online gaming. Hierdoor kan met een beperkter budget een brede risicogroep bereikt worden, wat aansluit bij de behoeften van die bepaalde groepen.
Deelt u de mening dat toegankelijke soa-poli bijdragen aan seksuele vrijheid en gezondheid van een zo breed mogelijke groep? Indien u deze mening deelt, kunt u dan aangeven welke mogelijkheden u ziet voor het faciliteren en/of financieren van een zo toegankelijk mogelijke soa-poli in ons land?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de jeugdzorgorganisaties op het randje van faillissement staan |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat jeugdzorgorganisaties op het randje van faillissement staan?1
Dit bericht is gebaseerd op een enquête van de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ). Navraag leert dat de respons op deze enquête onder 144 instellingen, 36% was. Zo’n 40% van de jeugdhulpinstellingen die deze enquête hebben ingevuld, stelt dat er ten minste 10% betalingsachterstand van gemeenten is.
In 2015 en 2016 is van acht aanbieders een verzoek tot liquiditeitssteun ontvangen. Bij drie instellingen heeft dit tot een subsidietoekenning geleid.
Kunt u kenbaar maken wat het percentage jeugdzorgaanbieders is dat in liquiditeitsproblemen verkeert, uitgesplitst per jaar over de jaren 2014, 2015 en 2016? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de resultaten hiervan naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u een relatie tussen de bezuinigingen van het kabinet Rutte-Asscher in de jeugdzorg en de grote financiële problemen waarin de jeugdzorgaanbieders zich momenteel bevinden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Er kunnen diverse oorzaken ten grondslag liggen aan vertraging in het factureringsproces. Deze liggen soms bij aanbieders, soms bij gemeenten en soms bij beiden. Onvolledige facturering, het woonplaatsbeginsel en de combinatie van bevoorschotting en betaling zijn een aantal veel voorkomende verklaringen.
In situaties waarin vertragingen tot financiële problemen leiden, speelt de VNG een bemiddelende rol. Ook kan de instelling een beroep doen op de Transitieautoriteit Jeugd om e.e.a. uit te zoeken en te versnellen. Dit heeft in een aantal situaties tot resultaat geleid.
Soms krijgen jeugdhulpaanbieders ook minder inkomsten, doordat gemeenten bij de inkoop van jeugdhulp andere keuzes maken.
Voor de landelijk werkende aanbieders met liquiditeitsvraagstukken bestond in het jaar 2015 in de beleidsregels subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet (artikel 2c beleidsregels subsidiering bijzondere transitiekosten) de mogelijkheid van liquiditeitssteun. Deze mogelijkheid is met ingang van 1 januari 2016 komen te vervallen. Achtergrond daarvan was dat dit artikel 2c bedoeld was voor instellingen met een landelijk bereik, die tijd nodig hadden om een inkooprelatie met gemeenten op te bouwen, waarbij zij in het eerste jaar van de transitie ter overbrugging liquiditeitsteun konden ontvangen.
Ik heb de TAJ gevraagd mij te adviseren over het al dan niet verlengen en mogelijk aanpassen van dit onderdeel van deze regeling. Dit mede op verzoek van de Tweede Kamer in het verzamel-AO Jeugd van 31 maart 2016.
In de voortgangsrapportage, die dit voorjaar aan de Tweede Kamer wordt verstuurd, zal ik hier nader op in gaan.
Welke acties gaat u vanuit uw rol als stelselverantwoordelijke ondernemen om de acute liquiditeitsproblemen van jeugdzorgaanbieders op te lossen? Bent u bereid de Kamer hierover binnen een maand te berichten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke problemen liggen eraan ten grondslag dat gemeenten hun facturen binnen de gestelde termijn van 4 weken betalen, en welke acties gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat gemeenten zich wel aan deze termijn houden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw aanwijzingsbevoegdheid te gebruiken om gemeenten en/of jeugdzorgregio’s die niet of veel te laat betalen een aanwijzing tot betaling te geven, zodat jeugdzorgorganisaties niet in liquiditeitsproblemen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u, in navolging van het advies van de Transitie Autoriteit Jeugd, een landelijke standaard voor het factureren van jeugdhulp instellen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer het voorstel voor deze standaard tegemoet zien? Zo nee, waarom niet? Welke voorstellen gaat u dan wel doen om de enorme administratieve druk tegen te gaan?2
In het overgangsjaar 2015 sloten gemeenten aan bij de uiteenlopende bekostigingswijzen (Wmo, jeugd- en opvoedhulp, J-GGZ en J-AWBZ) van voor de decentralisatie om de continuïteit van zorg zoveel mogelijk te borgen. Vanaf 2016 krijgt de transformatie steeds meer vorm en kiezen gemeenten er steeds meer voor om de verschillende vormen van aanbod te integreren en wordt zodoende ook vormgegeven aan een meer uniforme wijze van betaling. Voor het verminderen van administratieve lasten en het beperken van privacyproblematiek werkt de VNG verdere vereenvoudiging uit. Ik ondersteun gemeenten en jeugdhulpaanbieders om tot die verdere vereenvoudiging te komen.
Verder zal uw Kamer in mei een brief ontvangen waarin wordt aangegeven wat er wordt gedaan om de vermindering van administratieve lasten in brede zin een verdere impuls te geven.
Hoe gaat u als stelselverantwoordelijke ervoor zorgen dat geen kind en/of geen gezin tussen wal en schip valt vanwege liquiditeitsproblemen van jeugdzorginstellingen als gevolg van de bezuinigingen in de jeugdzorg, of door de betalingsmoraal van gemeenten?
De Jeugdwet geeft gemeenten al de jeugdhulpplicht. Dat houdt in dat gemeenten verantwoordelijk zijn om, daar waar een jeugdige of zijn ouders dit nodig hebben in verband met opvoed- en opgroeiproblemen, psychische problemen of stoornissen, een voorziening te treffen met als doel dat de jeugdige gezond en veilig kan opgroeien, kan groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam kan zijn en maatschappelijk kan participeren. Deze jeugdhulpplicht van de gemeente is in de wet resultaatgericht vormgegeven. De opdracht aan gemeenten richt zich daarmee niet op het in stand houden van een aanbod van zorg, maar op concrete resultaten, te weten: het gezond en veilig opgroeien van de jeugdige, het groeien naar zelfstandigheid en maatschappelijke participatie van de jeugdige.
De Minister van Veiligheid en Justitie en ik hebben de TAJ opgericht en een subsidieregeling gemaakt om in de transitieperiode continuïteit van zorg te bevorderen. In het antwoord op vraag 1 en 2 heb ik aangegeven hoe vaak van deze regeling gebruik is gemaakt in verband met liquiditeitsproblemen.
Bent u van mening dat, in het licht van de discussies over de declaraties in de jeugdzorg, het herinvoeren van het recht op jeugdzorg een goede oplossing is voor het aanpakken van de huidige gecreëerde financiële problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Particuliere speeltoestellen in de openbare ruimte |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over particuliere speeltoestellen in de openbare ruimte?1
Ja.
Klopt het dat u momenteel werkt aan een pilot waarin gemeenten drie jaar lang de mogelijkheid krijgen veiligheidsregels te maken voor speeltoestellen in de openbare ruimte met een valhoogte van maximaal 1,50 meter? Hoe komt deze pilot eruit te zien, hoe verhoudt de pilot zich tot huidige wetgeving, en wanneer gaat de pilot van start? Wat vinden gemeenten van de pilot, en hoeveel participerende gemeenten verwacht u?
Ik onderzoek momenteel de mogelijkheden voor een pilot. Hoe een mogelijke pilot er uit komt te zien, hoe deze zich verhoudt tot huidige wetgeving, en wanneer deze van start gaat is nog niet bekend. De meningen van de gemeenten over een mogelijke pilot lopen sterk uiteen. Een tiental gemeenten lijkt nu al belangstelling te hebben voor deelname aan een pilot. Andere gemeenten geven aan dat zij vooralsnog geen interesse hebben en het WAS voldoende ruimte biedt voor burgerparticipatie. Gezien de sterk uiteenlopende meningen over een pilot is het moeilijk in te schatten hoeveel gemeenten uiteindelijk interesse zullen hebben in deelname aan een pilot.
Deelt u de mening dat afstemming in het Regulier Overleg Warenwet-DPNL (Deskundigenoverleg Productwetgeving Niet-Levensmiddelen), voorafgaand aan besluitvorming over de pilotvoorwaarden, wenselijk is? In hoeverre voert u over de kaders en randvoorwaarden van de pilot overleg in het Regulier Overleg Warenwet-DPNL? Welke inspraak krijgen fabrikanten, inspectiebureaus, keuringsinstanties, Jantje Beton en brancheverenigingen?
Ja, daarom zijn concept voorstellen voorgelegd aan het Regulier Overleg Warenwet-DPNL (ROW). Via het ROW worden reacties op alle aspecten van voorgelegde voorstel ontvangen van fabrikanten, inspectiebureaus, keuringsinstanties, Jantje Beton en brancheverenigingen.
Hoe zorgt u ervoor dat de veiligheid voor ieder speeltoestel tijdens de pilot gewaarborgd is? Hoe weegt u de waardering voor particulier initiatief versus het belang van veiligheid en de kans op een calamiteit?
Hoe de veiligheid gewaarborgd wordt is afhankelijk van de uiteindelijke vorm van de pilot. Zo kunnen de deelnemende gemeenten spelregels voor de burgers in hun gemeenten opstellen over veilig gebruik en beheer van de betreffende speeltoestellen. Vanuit de verantwoordelijkheid voor de openbare ruimte kunnen de gemeenten dan handhavend optreden als niet aan de spelregels wordt voldaan. Onder deze voorwaarden worden burger initiatieven mogelijk met een minimale toename van risico’s.
Hoe worden ouders, begeleiders en kinderen in deelnemende gemeenten geïnformeerd over private speeltoestellen die door bewoners in de openbare ruimte geplaatst zijn, en mogelijk minder veilig zijn dan publieke speeltoestellen?
De communicatie over de pilot naar betrokkenen binnen de deelnemende gemeenten wordt in een mogelijke pilot belegd bij de gemeente. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Hoe draagt de pilot bij aan burgerinitiatieven van bewoners die private speeltoestellen in de openbare ruimte plaatsen?
Een pilot maakt meer ruimte voor burgerinitiatieven dan binnen de huidige wet.
Is het uw intentie de pilot te laten volgen door een wetswijziging? Zo nee, welke beslispunten formuleert u om na evaluatie van de pilot te onderzoeken of wetswijziging noodzakelijk is? Zo ja, hoe waarborgt u een onafhankelijk evaluatie?
Een mogelijke pilot vindt plaats naar aanleiding van een vraag naar meer ruimte voor initiatieven van burgers. Indien wordt besloten over te gaan tot een pilot dan zal deze geëvalueerd worden. Tijdens een pilot wordt gekeken of dit voor alle partijen tot een werkbare situatie leidt. Na een pilot streven we naar één oplossing voor alle gemeenten. Een evaluatie zal dan door een onafhankelijk onderzoeksbureau worden uitgevoerd.
De Israëlische dreigementen tegen aanhangers van de boycot, desinvesteringen en sancties (BDS)-beweging |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de anti-BDS-conferentie die op 28 maart is gehouden in Jeruzalem?
Ja.
Hoe beoordeelt u de opmerking van Minister van inlichtingendiensten Yisrael Katz dat Israël «targeted civil eliminations» moet inzetten tegen de leiders van de BDS-beweging?1
Het kabinet heeft kennis genomen van de berichtgeving over uitspraken van Israëlische bewindspersonen waar u naar verwijst. Het is niet aan het kabinet om uit te leggen wat bewindspersonen van een andere staat met hun uitspraken precies bedoelen. Wel heeft de Israëlische Minister van Openbare Veiligheid Erdan toegelicht dat hij niet doelde op fysieke maatregelen. De uitspraken zijn evenwel een voorbeeld van het gepolariseerde debat in Israël over het Israëlisch-Palestijnse conflict. Het kabinet maakt zich grote zorgen over deze polarisatie.
Hoe beoordeelt u de opmerking van Minister van openbare veiligheid Gilad Erdan dat «Soon any activist who uses their influence to delegitimize the only Jewish state in the world will know they will pay a price for it»?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van concrete maatregelen die de staat Israël neemt tegen aanhangers van de BDS-beweging? Zijn hierbij ook maatregelen gericht tegen Nederlanders of andere EU-burgers?
Israël voert actief beleid tegen de BDS-beweging in brede zin. Het land voert internationaal campagne tegen de beweging. In juli 2011 heeft het Israëlische parlement de zogenaamde Anti-Boycot wet aangenomen, die het mogelijk maakt om een civiele procedure te starten tegen hen die oproepen tot een boycot van Israël of Israëlische nederzettingen in bezet gebied. In april 2015 besloot het Israëlische Hooggerechtshof de wet grotendeels in stand te houden, maar als voorwaarde te stellen dat diegene die een civiele zaak aanhangig maakt moet kunnen aantonen daadwerkelijk zelf schade geleden te hebben door de boycot oproep. Er is overigens nog geen civiele zaak aangespannen op grond van deze wet. Het kabinet is niet bekend met andere concrete maatregelen tegen individuele BDS-aanhangers, uitsluitend omdat ze de BDS-beweging zouden steunen.
Schat u in dat de staat Israël inderdaad strafmaatregelen zal nemen tegen aanhangers van de BDS-beweging? Schat u in dat Nederlanders of andere EU-burgers hier slachtoffer van kunnen worden?
Op 11 november jl. werd in eerste lezing in de Knesset een voorstel van een voormalig Knessetlid tot wetswijziging van de Entry into Israel Law aangenomen. Dit voorstel voorziet in het niet geven van visa of verblijfsvergunningen aan niet-Israeli’s die zich uitspreken voor een boycot van Israël. Sindsdien is echter niets meer van het voorstel vernomen.
Deelt u de mening dat het steunen of leiden van een organisatie die BDS steunt, niet in strijd met Nederlandse en internationale wetgeving is en binnen de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering valt?
Uitlatingen of bijeenkomsten betreffende BDS worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Bent u bereid over de anti-BDS-strategie opheldering te vragen in bilaterale contacten met uw Israëlische collega’s?
Op verzoek van Israël komt dit onderwerp met enige regelmaat aan de orde in bilaterale contacten, waarbij Nederland de gebruikelijke lijn uitdraagt dat het kabinet tegen een boycot van Israël is, maar dat het onderschrijven van BDS onder de vrijheid van meningsuiting valt.
Ongevallen op de A2 |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Chaos compleet op A2 door nieuwe ongevallen»?1
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Heeft u ook de indruk dat er de laatste tijd veel ongelukken gebeuren op de A2 waarbij vrachtwagens betrokken zijn?
Bij de beantwoording van uw vragen ben ik uitgegaan van het gedeelte Leenderheide – Kerensheide. Dit op basis van de eerder door u aan mij gestelde Kamervraag (Februari 2015, nr. 83681).
In de afgelopen 5 jaar (2010 t/m 2014) werden op dit stuk snelweg (lengte ca. 65 km) in totaal 1918 ongevallen geregistreerd. Met dit aantal is het risico op een ongeval hier niet groter dan op andere vergelijkbare weggedeelten. Bij 44 van deze 1918 geregistreerde ongevallen is een vrachtwagen betrokken. Hierbij wil ik wel opmerken dat betrokkenheid van een vrachtwagen bij een ongeval niet automatisch betekent dat de vrachtwagen ook de veroorzaker is van het ongeval.
Aan de hand van de ongevallenregistratie over de jaren 2010–2014 (ongevalsgegevens over 2015 zijn nog niet volledig beschikbaar op moment van beantwoording van deze vragen) lijkt er op het traject A2 Leenderheide – Kerensheide een toename te zijn van het aantal geregistreerde ongevallen waarbij een vrachtwagen betrokken is. Ik kan op basis van deze periode en deze cijfers nog geen conclusie trekken of deze toename incidenteel of structureel is.
Jaar
Aantal ongevallen
Aantal ongevallen vrachtwagenbetrokkenheid
2010
2011
2012
2013
2014
329
314
341
492
442
5
6
1
9
23
Worden dergelijke ongelukken geanalyseerd om te bezien wat de oorzaak is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt er dan ook gekeken naar oorzaken als bellen en appen achter het stuur, het niet naleven van rijtijden en chauffeurs die niet gerechtigd zijn om te rijden?
Jaarlijks onderzoekt Rijkswaterstaat alle dodelijke ongevallen op een directe of indirecte aanleiding in de infrastructuur (conform de Europese Richtlijn 2008/96 voor Road Safety Management). Locaties waar meerdere ongevallen gebeuren worden nader onderzocht. De resultaten van deze analyses worden jaarlijks gepubliceerd in het rapport Veilig over Rijkswegen.
De politie registreert ongevallen met ernstige afloop (dodelijk, zwaar letsel) in een Proces Verbaal Aanrijding aan de hand van verkeersaspecten, zoals manoeuvres en plaatselijke omstandigheden. Van ongevallen met lichtere afloop (uitsluitend materiele schade en/of licht letsel) wordt een Kenmerkenmelding gemaakt van locatie en tijdstip waarop dit ongeval plaats vond. Meer details zijn dan niet bekend.
Aspecten zoals afleiding door bellen of appen, het niet naleven van rijtijden en of de chauffeur gerechtigd is om met een vrachtwagen te rijden worden niet standaard in de ongevallenregistratie vastgelegd (dit is afhankelijk van de zwaarte van het ongeval). Voor het verkeersongevallenonderzoek beschikt Rijkswaterstaat alleen over het Proces Verbaal Aanrijding. Hierin wordt, zoals hierboven aangegeven, niet ingegaan op eventuele strafbare feiten zoals overtreding rijtijden of handheld bellen.
Omdat veilig autorijden niet samen gaat met het gebruik van (smart)phones voor social media en andere vormen van berichtenuitwisseling blijf ik weggebruikers attenderen op de eigen verantwoordelijkheid met publiekscampagnes zoals «ONderweg ben ik OFFline».
Kunt u een overzicht geven van de ongelukken die de afgelopen vijf jaar hebben plaatsgevonden op de A2? Wat zijn de oorzaken van die ongelukken?
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Van de 1918 geregistreerde ongevallen is bij 1798 ongevallen de toedracht onbekend. Het overgrote deel van deze 1918 ongevallen betreft ongevallen met lichtere afloop (1798 ongevallen). Van lichte ongevallen (alleen materiële schade) is de toedracht veelal niet bekend. De meest voorkomende toedracht bij zwaardere ongevallen is kop/staart-botsing (47 keer) of botsing van een voertuig met een kustwerk of geleiderail (32 keer). De oorzaak hiervan is vaak niet exact bekend, omdat ongevallen immers plaatsvinden als gevolg van een samenloop van verschillende factoren.
Denkt u dat het antwoord op vraag 2 van de eerdere vragen over het bericht «Opnieuw ongeval met vrachtwagens op A73» thans nog het goede antwoord is2?
Ja. De vragen waar u naar verwijst hebben betrekking op de A73 en het ongeval dat daar vorig jaar plaatsvond in een file na een eerder ongeval op de A2. Dit antwoord is nog steeds juist. Het risico op een ongeval is zowel op de betreffende gedeelte A73 als op het gedeelte A2 Leenderheide – Kerensheide niet groter dan het gemiddelde risico op een ongeval op een vergelijkbare weg elders in Nederland.
Het bericht dat steeds meer schadevergoedingen worden uitgekeerd voor het onterecht vastzitten |
|
Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Verdachte vaker in cel»1 en «Voor niets in de cel? Toch 105 euro»?2
Ja.
Wordt voorlopige hechtenis in Nederland in vergelijking met andere Europese landen vaker toegepast of niet?
Nee. Uit een recent in het blad Trema gepubliceerde analyse3 blijkt dat Nederland in Europees verband in de middenmoot bivakkeert als we kijken naar het aantal voorlopig gehechten per 100.000 inwoners (23 per 100.000).
Met name in 2013 en 2014 is de insluiting van verdachten in het kader van de voorlopige hechtenis aanzienlijk gedaald. Vanaf 2013 is het aantal voorlopig gehechten in zaken die dienen in eerste aanleg met bijna een derde verminderd. Het is een tendens die zich bovendien breed voordoet, ongeacht het type verdachte en misdrijf.
Hoe verklaart u de toename van onterechte inverzekeringstelling op het politiebureau? Bent u van plan hierover met het openbaar ministerie in gesprek te gaan?
Uit cijfers van het CBS (CBS/Statline) blijkt dat het aantal door de rechter toegekende schadevergoedingen wegens onterechte hechtenis de afgelopen jaren gestaag is toegenomen. Tegelijkertijd is het gemiddeld toegekend bedrag in de afgelopen tien jaar bijna gehalveerd. Hieruit valt af te leiden dat schadevergoedingen vaker worden toegekend voor korte hechtenissen. In het bij antwoord 2 genoemde artikel wordt op basis van een analyse van het aantal dagen hechtenis waarvoor schadevergoeding is toegekend geconcludeerd dat het hier vooral gaat om de inverzekeringstelling. Een mogelijke verklaring is dat sprake lijkt te zijn van een verruiming van toepassing van inverzekeringstelling naar relatief lichte vergrijpen. Dit valt onder meer af te leiden uit het feit dat bij een dalende criminaliteit het aantal inverzekeringstellingen niet daalt.
Zoals ik heb aangegeven in reactie op mondelinge vragen van het lid Van Tongeren (GroenLinks)4 zal ik de ontwikkeling van het aantal inverzekeringstellingen meenemen in het kader van de evaluatie van de wettelijke regelingen betreffende het recht van verdachten op bijstand van een raadsman bij het politieverhoor. Naar aanleiding van de evaluatie zal ik besluiten welke verdere acties ingezet worden
Klopt het dat het aantal jongeren onder de 21 jaar dat een nacht in een politiecel heeft moeten verblijven de afgelopen jaren is toegenomen? Zo ja, welke oorzaak of oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Wanneer wordt gekeken naar de beschikbare cijfers blijkt dat de afgelopen jaren over de hele linie sprake is van een aanzienlijke daling van de jeugdcriminaliteit. Parallel hieraan laat het totaal aantal minderjarigen (< 21 jaar) dat in verzekering wordt gesteld over de jaren 2012 – 2014 een dalende tendens zien. Of de stabilisering van dat aantal in 2015 het einde van de tendens betekent, kan pas worden vastgesteld als ook de komende jaren geen verdere daling te zien zou zijn.
De onderstaande tabel (peildatum 4 mei 2016) geeft een overzicht hoeveel minderjarigen (<21 jaar) ’s nachts in verzekering zijn gesteld. Daarbij is gekeken naar het tijdvak van 00:00 tot 6:00u. Het «aantal unieke acties» betekent dat iedere inverzekeringstelling uniek is geteld; als één persoon in een jaar 2 keer in verzekering is gesteld, is dit ook als 2 keer meegeteld.
Jaar
Aantal unieke acties
2012
3.810
2013
3.599
2014
2.983
2015
3.159
2016*
1.058
(* tot 4 mei 2016)
Hoe verhoudt het onterecht vastzetten van personen zich tot de fundamentele uitgangspunten van het strafrecht, namelijk de onschuldpresumptie en het uitgangspunt dat een rechterlijke uitspraak pas mag worden uitgevoerd als deze onherroepelijk is geworden?
Ondanks deze fundamentele uitgangspunten van het strafrecht kan het in het belang van het opsporingsonderzoek noodzakelijk zijn een verdachte in hechtenis te nemen en te ondervragen in verband met mogelijke betrokkenheid bij een strafbaar feit, terwijl na afronding van het strafrechtelijk onderzoek het Openbaar Ministerie of de rechter niet tot strafvervolging of strafoplegging overgaat. Een hechtenis waarvoor later schadevergoeding wordt uitgekeerd is niet per definitie onrechtmatig of onterecht. Hoe dan ook geldt dat voor het preventief vastzetten van verdachten in het kader van de inverzekeringstelling en de eventueel daaropvolgende voorlopige hechtenis moet worden voldaan aan een aantal wettelijke criteria. Zo dient in het geval van inverzekeringstelling sprake te zijn van een verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en moet er een onderzoeksbelang zijn. In geval van voorlopige hechtenis wordt door de rechter getoetst of voldaan is aan de vereisten van de artikelen 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering.
Bent u bereid met de politie en het openbaar ministerie in gesprek te gaan over mogelijke alternatieven voor de voorlopige hechtenis, zoals het verbinden van voorwaarden aan vrijlating, waaronder het betalen van een borgsom, om zo het risico dat mensen onterecht vastzitten te minimaliseren? Zo ja, op welke termijn bent u dit van plan? Zo nee, waarom niet?
Het toepassen van alternatieven voor voorlopige hechtenis, door middel van het verbinden van voorwaarden aan vrijlating (schorsing van de voorlopige hechtenis), is aan de rechter. Ik zal de mogelijke alternatieven voor voorlopige hechtenis, waaronder het betalen van een borgsom, nog voor de zomer aan de orde stellen in mijn reguliere overleggen met het College van procureurs-generaal en de Raad voor de rechtspraak.
De oproep van het Turkse consulaat in Nederland om beledigingen van Erdogan te melden |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het beticht «Oproep Turks consulaat Rotterdam: «Meld belediging Erdoğan»?1
Hoe oordeelt u over de oproep van het Turkse consulaat aan Turkse organisaties in Nederland om beledigingen van Erdogan te melden?
Deelt u de afkeuring over de actieve «lange arm van Ankara»? Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat de Turkse overheid stopt met deze storende bemoeienis?
Bent u bereid het consulaat zo spoedig mogelijk op het matje te roepen, uw ongenoegen te uiten en het te wijzen op de 2.000 burgers die in Turkije worden vervolgd vanwege zogenaamde belediging van Erdogan?
Bent u bereid het Turkse consulaat te wijzen op de fundamentele waarde van de vrijheid van meningsuiting en het te adviseren zich daar eens in te verdiepen?
De waardedalingsregeling |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de waardedalingsregeling, die wel van toepassing zou zijn in Menterwolde, De Marne en Hoogezand-Sappermeer, maar niet in Oldambt?1
Ja.
Is het waar dat de bewoners van Oldambt ook al achter het vis visten bij de waardevermeerderingsregeling?
Met het vaststellen van het Meerjarenprogramma op 18 december 2015 is de waardevermeerderingsregeling opengesteld voor alle mensen met aardbevingsgerelateerde schade van meer dan 1.000 euro, ongeacht de locatie.
In de periode daarvóór was de regeling van toepassing binnen de gemeenten die betrokken waren bij het bestuursakkoord «Herstel van Vertrouwen, Vertrouwen op Herstel» van januari 2014 en de aanvulling daarop van maart 2015. Daar maakte Oldambt geen onderdeel van uit.
Wat is in dit kader de laatste stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van motie Bosman c.s.2, die vraagt om het opnieuw invoeren van een vergelijkbare regeling?
Het kabinet betrekt deze motie bij de besluitvorming in het kader van de voorjaarsnota en zal uw Kamer hierover vervolgens informeren.
Kunt u spoed zetten achter deze nieuwe regeling?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u voor beide bovengenoemde regelingen een bredere contour aanhouden? Waarom is er überhaupt een contour nodig, mijnbouwschade is toch mijnbouwschade?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is er bij de waardevermeerderingsregeling geen sprake van een contour.
De waardedalingsregeling is een compensatieregeling van NAM. NAM heeft de regeling afgebakend tot die gebieden waarvan onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft aangetoond dat de woningmarkt daar moeizamer functioneert. In het onderzoek van het CBS gaat het om gemeenten waar woningschade door aardbevingen als gevolg van de gaswinning relatief vaak voorkomt, namelijk de gemeenten waar tot en met het tweede kwartaal van 2015 meer dan vijf procent van de woningen schade heeft opgelopen als gevolg van een aardbeving, zoals vastgesteld door het Centrum Veilig Wonen (CVW).
De brief van het Haagse college B&W over de huisvesting van asielzoekers in een vleugel van verpleeghuis De Lozerhof |
|
Fleur Agema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de brief van het college van B&W van de gemeente Den Haag over de huisvesting van statushouders?1
Ja, ik ken deze brief. In deze brief geeft het college aan wat de stand van zaken is rond de huisvesting van statushouders in de gemeente Den Haag en waar de ruim 2.000 statushouders (kunnen) worden gehuisvest.
Deelt u de mening dat het op zijn zachtst gezegd onwenselijk is dat bijzonder kwetsbare ouderen, die verblijven in een psychogeriatrisch verpleeghuis, worden geconfronteerd met 30 onaangepaste asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Saffier de Residentiegroep stelt een aparte vleugel naast het verpleeghuis De Lozerhof ter beschikking voor huisvesting van statushouders. Het is de bedoeling dat deze statushouders in het ernaast liggende verpleeghuis De Lozerhof werkzaamheden gaan verrichten. Afhankelijk van de achtergrond en de interesses van de statushouders wordt gekeken welke activiteiten geschikt zijn. Bijvoorbeeld het onderhoud van de tuin, technische klussen, begeleiden bij uitstapjes of activiteiten in het verpleeghuis.
Op deze manier komt er extra hulp beschikbaar, mogelijk ook ondersteunend aan de zorgverlening aan bewoners. Ik heb De Lozerhof aangeraden – in overleg met de gemeente Den Haag en het COA – na te gaan welke statushouders over de juiste competenties beschikken voor dergelijke activiteiten en om in direct contact met de bewoners te komen. Dan kunnen ook randvoorwaarden t.a.v. huisvesting en inzet van statushouders in het verpleeghuis besproken worden.
Deelname aan de samenleving door vergunninghouders is van groot belang voor hun integratie. (Vrijwilligers)werk en/of een opleiding kunnen bijdragen aan actieve participatie en aan de gezondheid en het welzijn van statushouders. Tegelijk leren zij op deze manier de Nederlandse taal, maken zij kennis met de Nederlandse samenleving en vergroten hierdoor mogelijk hun kansen op een betaalde baan. Het kabinet zet daarom in op (arbeids)participatie van vergunninghouders. Het beleid van de gemeente Den Haag sluit aan bij de aanpak die het kabinet voorstaat. Voor de gemeente ligt er een taak om statushouders zo snel mogelijk wegwijs te maken in de gemeente, en hen te begeleiden naar zinvolle dagbesteding, taalcursussen, vrijwilligerswerk, scholing en/of arbeid. Daarbij dienen zij statushouders ook op hun eigen verantwoordelijkheid te (blijven) wijzen.
Met de verschillende groepen (personeel, bewoners) in de instelling is gesproken over de huisvesting van statushouders en hun inzet in het verpleeghuis. Tijdens deze gesprekken zijn er geen geluiden van onrust of onvrede vernomen. De locatiemanager van De Lozerhof heeft mij verzekerd dat zij met zowel personeel als bewoners in gesprek zal blijven.
Deelt u voorts de mening dat het eigenlijk nog schokkender is dat afgesproken is dat de asielzoekers die er komen wonen bereid moeten zijn in het aangrenzende verpleeghuis werkzaamheden te verrichten?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat deze deal ten koste van het huidige personeel en/of bestaande vacatures, terwijl er de afgelopen paar jaar al zo’n 75.000 banen in de zorg verloren gingen?
Nee.
De laatste tijd is in de sector verpleging en verzorging de trend zichtbaar dat er een terugloop is van het aantal plaatsen in het kader van de Wet langdurige zorg, en dus van het aantal bewoners, gecombineerd met een toenemende complexiteit van de zorgvraag. Dat heeft ook zijn weerslag op de personeelsformatie en personeelssamenstelling. De toenemende complexiteit van de zorgvraag leidt ertoe dat er – teneinde goede kwaliteit van zorg te kunnen blijven bieden – een toenemende behoefte is aan hoger opgeleid zorgpersoneel in relatie tot lager opgeleid zorgpersoneel.
Deze ontwikkeling treedt ook op bij Saffier de Residentiegroep. Specifiek voor De Lozerhof betekent dit dat er onder andere aan mensen uit bepaalde functiegroepen en/of van een bepaald opleidingsniveau (bijv. voedingsassistenten en m.n. zorgopleiding niveau 1 en 2) op termijn geen werkgelegenheid geboden kan worden.
Hierover heeft de organisatie op 17 mei jl. haar personeel geïnformeerd en ingrijpende maatregelen aangekondigd. De huisvesting van de statushouders en hun vrijwilligerswerk in De Lozerhof, zo benadrukt Saffier de Residentiegroep, staat los van deze aangekondigde maatregelen. Een groep bezorgde medewerkers van De Lozerhof heeft (anoniem) diezelfde dag een noodkreet gestuurd aan de burgemeester van Den Haag en aan mij, waarin zij hun zorgen over de aangekondigde maatregelen uiten.
Ik zie hier een grote verantwoordelijkheid voor Saffier de Residentiegroep om zorgvuldig om te gaan met medewerkers voor wie ontslag dreigt. Ik ga ervan uit dat er wordt ingezet op begeleiding van werk naar werk, en dat gekeken wordt welke zorgmedewerkers «opgeschoold» kunnen worden naar een hoger niveau. Zo komen er kansen voor zowel de individuele zorgmedewerker (meer kans op een andere baan in de zorg) als voor Saffier de Residentiegroep (hoger opgeleid zorgpersoneel). Op deze wijze blijft zorgpersoneel voor de zorg behouden.
Wie is er verantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid in verpleeghuis De Lozerhof als het misgaat met deze asielzoekers?
Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg en voor het personeel en vrijwilligers in hun instelling. Daarbij zijn instellingen vanzelfsprekend gehouden aan de randvoorwaarden die daar vanuit wet- en regelgeving aan gesteld worden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Uit het rapport van het inspectiebezoek van 6 oktober 2015 aan WoonZorgPark Loosduinen, dat is te vinden op de website van de Inspectie en van De Lozerhof, blijkt dat er tekortkomingen zijn bij de deskundigheid en beschikbaarheid van personeel (pag. 6 en 7). De inspectie heeft gevraagd om maatregelen en volgt de vorderingen. Zij neemt signalen en meldingen over tekortkomingen hierin mee. Deze maand zal de inspectie bezien of De Lozerhof voldoende vorderingen heeft geboekt.
Statushouders en vrijwilligers hebben geen zeggenschap over voeding of andere aspecten die het dagelijks leven van bewoners betreffen. Als een instelling plannen heeft om ten aanzien dergelijke aspecten wijzigingen door te voeren, dient dit in ieder geval met de cliëntenraad besproken te worden. Op deze wijze hebben de bewoners invloed op hun eigen woonomgeving en de dagelijkse gang van zaken.
Kunt u garanderen dat er geen enkele concessie wordt gedaan aan eventuele islamitische eisen van deze groep, zoals bijvoorbeeld het niet meer schenken van alcohol, en het niet meer bereiden van varkensvlees?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Jan Slagter over zijn verpleeghuis ‘Ben Oude Nijhuis’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het fragment «Jan Slagter over zijn verpleeghuis «Ben Oude Nijhuis»» uit de uitzending van Pauw d.d. 20 april 2016?1
De doelstelling om een verpleeghuis op te richten waar ouderen kleinschalig kunnen wonen, waarbij levenspartners in de buurt van dementerende ouderen kunnen wonen, waar echtparen samen kunnen wonen, gericht op mensen met een smalle beurs, sluit zoals mevrouw Leijten terecht stelt naadloos aan op mijn visie op de verpleeghuiszorg zoals ik die geformuleerd heb in het plan Waardigheid en Trots. Dit is gelukkig geen toekomstmuziek, dit gebeurt al. Om een voorbeeld te noemen: Dagelijks Leven biedt op 17 locaties kleinschalige zorg voor mensen met dementie, waarbij de huur is afgestemd op cliënten met alleen een AOW als inkomen. Dergelijke initiatieven maken een stevige groei door en ik juich deze beweging van harte toe. In mijn brief «Waardig leven met zorg» van 26 februari 2016, geef ik bijvoorbeeld aan afspraken te maken met Wlz-uitvoerders om de pgb-financiering van kleinschalige wooninitiatieven desgewenst om te zetten naar zorg in natura. Hierdoor kunnen ook cliënten die geen pgb willen of kunnen beheren, terecht in dergelijke voorzieningen. Ook kopen een aantal zorgkantoorregio's in 2017 op een nieuwe manier zorg in, waarbij de wensen en behoeften van mensen alsmede de vraag hoe zij hun leven willen leiden bepalend zijn. Concluderend: ja, dit is precies wat ik beoog, dit gebeurt ook al en ik stimuleer deze ontwikkeling van harte.
Wat vindt u van het initiatief van de heer Slagter om een kleinschalig verpleeghuis op te zetten waar drie verzorgende per negen bewoners komen te werken, waar levenspartners in de buurt van hun dementerende partner kunnen wonen, waar echtparen samen kunnen wonen en wat specifiek gericht is op oudere dementerenden met een kleinere portemonnee? Is dit initiatief niet een goed voorbeeld van de manier waarop u de ouderenzorg voorstelt in uw plan Waardigheid en Trots? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Steunt u het initiatief van de heer Slagter voor een kleinschalig verpleeghuis in Rotterdam? Zo ja, hoe ziet deze steun er uit en per wanneer gaat deze steun in / is deze steun ingegaan? Zo nee, waarom steunt u het voorgestelde initiatief niet? Kunt u daarbij ook ingaan op uw eerdere brief waarin u schrijft dat er (meer) kleinschalige woonvormen in de (ouderen)zorg zouden moeten komen?2
Zoals in het antwoord op de vragen 1 en 2 aangegeven, bevorder ik inderdaad dergelijke initiatieven. Uiteraard dienen de aanbieders van deze initiatieven te handelen binnen de kaders van de wet, teneinde verantwoorde zorg te kunnen bieden aan onze ouderen. Indien een initiatief, van welke aanbieder dan ook, aan alle eisen voldoet, kan deze worden ingekocht door het zorgkantoor. Indien een aanbieder ook nog werkt met kleinschalige zorg, waarbij de wensen van mensen voorop staan en gericht is op mensen met lage inkomens, zal een zorgkantoor dit waarschijnlijk ook inkopen wanneer dit zorg in natura betreft. PGB-houders kopen uiteraard zelf hun zorg in. Vanzelfsprekend bevoordeelt VWS geen individuele aanbieders boven anderen. Ik ga er vanuit dat aanbieders die een deugdelijk plan indienen een eerlijke kans krijgen. Uiteraard gaat VWS graag het gesprek hierover aan. VWS heeft informeel overleg gehad met de initiatiefnemers om mee te denken.
Vindt u het ook niet ontzettend zonde dat er een reële kans is dat het initiatief van de heer Slagter voor een laagdrempelig verpleeghuis stukloopt, enkel en alleen vanwege financieringsproblemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het starten van een wooninitiatief voor kwetsbare mensen vergt uiteraard degelijke voorbereiding op alle terreinen, waaronder verantwoorde zorg, een geschikte locatie, een degelijk plan en bijbehorende financiële onderbouwing. Zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 aangegeven bestaan dergelijke initiatieven al geruime tijd en worden zij ook gefinancierd. Of in het geval van dhr. Slagter ook sprake was van degelijke plannen kan en wil ik niet beoordelen. Dit is aan het zorgkantoor, de financier of een woningcorporatie waarmee samenwerking wordt gezocht. Zoals eerder aangegeven kopen zorgkantoren dergelijke zorg reeds in, dus dit kan wel degelijk en dit stimuleer ik ook van harte, zoals eerder aangegeven.
Wat vindt u van het signaal dat de woningcorporaties eigenlijk allemaal geen enkele interesse hebben om te investeren in het verpleeghuis van de heer Slagter voor oudere dementerenden met een kleine portemonnee? Welke redenen hebben zij hiervoor?
Corporaties dienen op grond van de Woningwet naar redelijkheid bij te dragen aan het lokale volkshuisvestelijk beleid. Hiertoe geven corporaties jaarlijks invulling aan de gemeentelijke woonvisie. Daarbij betrekken zij ook de volkshuisvestelijke prioriteiten op rijksniveau, zoals deze voor de periode 2016–2019 zijn vastgesteld. Een van deze Rijksprioriteiten is «wonen met zorg en ouderenhuisvesting». Over de voorgenomen werkzaamheden maakt de gemeente concrete prestatieafspraken met de lokale corporaties en huurdersorganisaties. Het gaat hier dus om afspraken op lokaal niveau. De betrokken partijen zullen hierbij moeten wegen hoe met de beschikbare middelen de gewenste corporatie-inzet kan worden geleverd. Gezien het lokale karakter van deze afspraken, is het niet aan mij om een oordeel te vormen over deze afweging.
In ondermeer de Staat van de Volkshuisvesting, die recent aan uw Kamer is gestuurd, (Kamerstuk 32 847, nr. 224) wordt gemonitord over welke thema’s de afspraken tussen gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties worden gemaakt. Hierin wordt ook over de voortgang op de Rijksprioriteiten gerapporteerd. In de kabinetsreactie op het Eindrapport Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen, heeft het kabinet haar acties op dit terrein meer uitgebreid weergegeven.
Uit een recente enquête van de VNG naar woonvisies komt naar voren dat in ruim 85% van de 150 onderzochte woonvisies het thema «betaalbare en beschikbare woningen voor de doelgroep» is opgenomen en in 60% het thema «huisvesten ouderen en zorgbehoevenden». Dit sluit aan bij een recent onderzoek naar prestatieafspraken tussen augustus 2014 en december 2015. Hieruit blijkt dat het thema «wonen met zorg» in 95% van de 156 onderzochte nieuwe afspraken tussen gemeenten en woningcorporaties als apart onderdeel is opgenomen. Het zorgen voor beschikbaarheid van betaalbare woningen komt in ruim 90% van de afspraken voor. Deze cijfers geven aan dat gemeenten, huurders en corporaties veel waarde hechten aan het onderwerp. Vanuit het Rijk zullen we de komende periode bij gemeenten en woningcorporaties het belang van betaalbare en beschikbare woningen blijven benadrukken.
Wat vindt u er vervolgens van dat woningcorporaties blijkbaar wel willen investeren in dergelijke initiatieven die specifiek gericht zijn op ouderen met een grote portemonnee, zoals de Herbergier? Wat is het verdienmodel van deze zorgvormen voor woningbouwcorporaties?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u de woningcorporaties op hun verantwoordelijkheden aanspreken? Zo ja, wanneer gaat u met de woningcorporaties in gesprek en wat zal precies de kern van uw boodschap tijdens dat gesprek zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u in uw brief over langer zelfstandig wonen aangaf dat tijdens het periodieke overleg dat het Rijk met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de organisatie van zorgondernemers (Actiz), de vereniging van woningcorporaties (Aedes), de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) en de brancheorganisatie voor instellingen in de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg (GGZ-Nederland) zal hebben, de bevindingen van het aanjaagteam zouden worden besproken en dat één van de taken van dit team het bevorderen van investeringen in kleinschalig vastgoed is? Kunt u aangeven in hoeveel van deze periodieke overleggen «het bevorderen van investeringen in kleinschalig vastgoed» op de agenda heeft gestaan en wat er tijdens die overleggen is besproken en besloten? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de inbrengen van Aedes tijdens deze periodieke overleggen?
Er hebben Bestuurlijke Overleggen plaatsgevonden op 2 juni 2015, 17 november 2015 en 24 maart 2016. In al deze overleggen is gesproken over de bevindingen van het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen (AJT). Daarbij is onder meer gesproken over de transitie van bestaand zorgvastgoed, de ontwikkeling van (kleinschalige) woonvormen en eventuele knelpunten die daarbij worden ervaren.
In het meest recente bestuurlijk overleg van 24 maart 2016 is gesproken over de slotrapportage van het AJT. Hierin stelt het AJT dat het tot de kerntaak van woningcorporaties behoort zorg te dragen voor voldoende geschikte (extramurale) woningen voor diverse doelgroepen. Het hebben van een langetermijnvisie met de verschillende betrokken partijen is volgens het AJT cruciaal om dit ten uitvoer te brengen. Een mogelijkheid om dit te doen is, volgens het AJT, het opstellen van een woonzorgvisie door de gemeenten samen met andere betrokkenen. Deze zou vervolgens omgezet kunnen worden in de prestatieafspraken die gemeenten maken met onder andere corporaties en zorgaanbieders.
Alle betrokken koepelorganisaties, inclusief Aedes, onderschrijven de meerwaarde die een meerjarige geïntegreerde woonzorgvisie kan hebben. In de reactie op de slotrapportage, zet ik samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst uiteen hoe we de lokale en regionale partijen de komende periode willen faciliteren.
Het bericht 'Shell in je elektromotor’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Shell in je elektromotor»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel waterstoftankpunten er in Nederland beschikbaar zijn voor de consument? Zo ja, hoeveel? Zo neen, waarom niet?
Er zijn momenteel twee waterstoftankpunten in Nederland beschikbaar, één in Helmond en één in Rhoon. Het plan is om dit aantal binnen een jaar uit te breiden naar vijf of zes tankpunten. Voor de jaren daarop is een verdere groei voorzien. Voor 2020 is de ambitie om 20 openbare waterstoftankstations in Nederland te hebben.
Kunt u aangeven hoeveel waterstofvoertuigen er in Nederland rondrijden?
Momenteel rijden er 24 waterstofpersonenauto’s en -bestelauto’s in Nederland. Vier daarvan zijn van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het Nationaal Waterstof Platform, waaraan de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken deelnemen, verwacht dat er in 2020 zo’n 2.000 waterstofpersonenauto’s in Nederland rijden. Dit aantal kan in de jaren 2020–2030 doorgroeien naar ruim honderdduizend voertuigen. In die periode zullen naar verwachting ook vuilnisauto’s en (stadsdistributie-)trucks op waterstof op de weg verschijnen. Daarnaast zullen naar verwachting dit jaar vier tot zes waterstofbussen gaan rijden (Groningen, Gelderland, Noord-Brabant en mogelijk Zuid-Holland). Dit aantal kan uitgroeien tot 100 waterstofbussen in 2020.
Deelt u de mening dat waterstof mogelijk de brandstof van de toekomst is? Zo neen, waarom niet?
In de brandstofvisie2 die in het kader van het SER Energieakkoord is uitgebracht, is rijden op waterstof vooral voorzien voor personenauto’s, bestelauto’s en bussen. In de verdere toekomst is rijden op waterstof ook voorzien voor (stadsdistributie-)trucks, vuilnisauto’s en ter vervanging van dieseltreinen.
Kent u het bericht «Gas erop»?2
Ja.
Bent u bekend met de techniek van H2Fuel waarmee waterstof kan worden gebruikt zonder hoge druk?
De techniek is de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken op hoofdlijnen uitgelegd door H2Fuel.
Bent u bereid onderzoek te doen naar het rendement tussen waterstof onder hoge druk en waterstof door H2Fuel? Zo neen, waarom niet?
Er heeft in overleg met het Nationaal Waterstofplatform een eerste toets plaatsgevonden van de mogelijkheden van H2Fuel. De techniek bevindt zich in een pril stadium van onderzoek en ontwikkeling en wijkt in sterke mate af van de standaarden die momenteel in de internationale waterstof- en auto-industrie worden gehanteerd. Nadere validatie is nodig, zowel op wetenschappelijk niveau als voor wat betreft praktische toepassingsmogelijkheden. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu beziet momenteel op welke manier dit het beste kan plaatsvinden.
Deelt u de mening dat waterstof geschikt kan zijn voor emissieloos transport?
Ja, zolang waterstof klimaatneutraal wordt vervaardigd.
Een Curaçao's online casino dat zich richt op de Nederlandse markt |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wist u dat Bellmark Casino, dat opereert vanuit Curaçao, zich nadrukkelijk richt op de Nederlandse markt?1
Ik kan mij over deze vragen niet uitlaten omdat het vragen zijn die een landsaangelegenheid van Curaçao betreffen.
Klopt het dat (functionarissen van) Antillephone, Gaming Service Provider, Cyberduck/Conet/CloudX en E-Management zogenoemde masterlicentiehouders, ofwel Internet Services Providers (ISP’s) zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat E-Management een sublicentie heeft verleend aan Bellmark Casino?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel ISP’s en sublicentiehouders zijn er?
Zie antwoord vraag 1.
Wie moet op Curaçao toezicht houden op het verlenen van dergelijke sublicenties en welke wetgeving geldt hiervoor?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zet deze online casino en sportsbettingssector momenteel op Curaçao per jaar om? Wordt er door deze sector belasting betaald? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de activiteiten van Bellmark Casino, gericht op de Nederlandse markt, legaal? Wie moet hier in Nederland toezicht op houden?
Namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kan ik antwoorden dat de Nederlandse Kansspelautoriteit verantwoordelijk is voor het toezicht op buitenlandse aanbieders die in Nederland operationeel zijn.
Het bericht 'Gemaskerd protest tegen ‘asielfabriek’ |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemaskerd protest tegen «asielfabriek»»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat Kameraadschap Noord-Nederland als een organisatie aan de extreemrechtse kant van het politiek spectrum kan worden gezien dan wel, zoals in het genoemde bericht wordt gesteld, «ook wel gezien (wordt) als neo-nazi’s»? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Kameraadschap Noord-Nederland kan worden beschouwd als een extreemrechtse groepering. De groep komt namelijk voort uit de neonazistische groepering Blood & Honour. Kameraadschap Noord-Nederland tracht met demonstraties naar aanleiding van de verhoogde instroom van asielzoekers xenofobie en nationalisme in Nederland aan te wakkeren.
Is er voor de genoemde demonstraties van Kameraadschap Noord-Nederland toestemming van de gemeente nodig, dan wel moeten die demonstraties tijdig aan de burgemeester worden gemeld? Is daar bij de genoemde demonstraties sprake van geweest?
De Wet openbare manifestaties (Wom) schrijft niet voor dat er om toestemming moet worden gevraagd indien het voornemen bestaat een demonstratie te organiseren. Dit komt voort uit het gegeven dat de Grondwet het recht op vergadering en betoging erkent.
Artikel 4 van de Wom bepaalt wel dat de gemeenteraad bij verordening regels kan vaststellen met betrekking tot de gevallen waarin voor vergaderingen en betogingen op openbare plaatsen een voorafgaande kennisgeving vereist is.
De gemeente Oldambt heeft op 18 december 2013 de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Oldambt 2014 (verder APV) bekendgemaakt.
Artikel 2.3 lid 1 van deze APV verplicht degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester. Overtreding van dat voorschrift levert een strafbaar feit op (art 6:1 APV en art 11, eerste lid, sub a, Wom).
De gemeente heeft een melding ontvangen voor het houden van een betoging op 27 februari (optocht vanaf station naar De Klinker). In de overige gevallen waarin er sprake is geweest van betogingen is dat niet het geval geweest.
Mogen er in het belang van de openbare orde en/of veiligheid vooraf eisen worden gesteld om te voorkomen dat deelnemers aan een demonstratie hun identiteit met gelaatbedekking kleding verhullen? Zo ja, welke eisen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 5 van de Wom kan de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving van een demonstratie in het belang van de openbare orde en veiligheid voorschriften en beperkingen stellen aan een demonstratie. Hierbij geldt dat een voorschrift, beperking of verbod geen betrekking mag hebben op de inhoud van hetgeen wordt beleden, onderscheidenlijk van de te openbaren gedachten of gevoelens. Het is wel mogelijk om eisen te stellen met betrekking tot het achterwege laten van gelaatbedekking. Het opnemen van het voorschrift om geen gebruik te maken van gelaatbedekking, mag zolang de openbare orde c.q. het voorkomen van wanordelijkheden het motief is.
Tevens kan op basis van de gemeentewet artikel 175 een noodbevel worden uitgevaardigd indien er sprake is van buitengewone omstandigheden. Van deze mogelijkheid heeft de burgemeester van de gemeente Oldambt op 20 april jl. gebruik gemaakt. In dit noodbevel is voorzien in een verplichting voor demonstranten met gezichtsbedekkende kleding die zich in Winschoten bevinden om zich voor, tijdens en na de bijeenkomst op eerste aanzegging van de politie verwijderd te houden dan wel te verwijderen naar een door de politie, op last van de burgemeester aangewezen plaats tot 23.00 uur.
Mag aan deelnemers die gemaskerd aan een demonstratie meedoen om een identiteitsbewijs worden gevraagd? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet op de identificatieplicht is eenieder die de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar, als bedoeld in artikel 8 van de Politiewet 2012 of artikel 6a van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, een identiteitsbewijs, als bedoeld in artikel 1 van deze wet, ter inzage aan te bieden. De politie mag alleen om een identificatiebewijs vragen als daar een goede reden voor is. Dat is het geval als de politie redelijkerwijs de identiteit nodig heeft om haar taak in het kader van de handhaving van de openbare orde of de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde uit te voeren. Bij openbare manifestaties en demonstraties kan identiteitscontrole plaatsvinden bij onrust of indien rellen of geweld (dreigen te) ontstaan.
De oproep van het Turkse consulaat aan Turken in Nederland om beledigingen te melden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Turkse consulaat een oproep heeft gedaan aan de Turken in Nederland om beledigingen over Turken, de Turkse staat, de Turkse vlag, het Turkse volk en de Turkse president Erdogan te melden?1
Klopt het dat deze oproep is gedaan en zo ja, wat is daarop uw reactie?
Deelt u de mening dat het Turkse consulaat met deze oproep miskent dat er in Nederland vrijheid van meningsuiting bestaat, en dat daaruit volgt dat burgers er niet van overheidswege toe bewogen dienen te worden om bepaalde opvattingen, kritiek, grappen of beledigingen bij de autoriteiten te melden? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat deze oproep zelfcensuur bevordert? Deelt u tevens de mening dat het onacceptabel is dat Nederlandse Turken en indirect de Turkse media op deze manier door de Turkse overheid worden geïntimideerd om bepaalde kritiek op de Turkse regering niet openlijk meer te uiten? Zo ja, op welke wijze laat u dit aan het Turkse consulaat weten?
Deelt u tevens de mening dat het een taak van een consulaat is om onderdanen te faciliteren, en niet om hen te controleren? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Bent u bereid het Turkse consulaat tevens een aanvullende toelichting aan te bieden op het Nederlandse en Europese grondwettelijke recht op vrijheid van meningsuiting? Zo ja, op welke wijze?
Deelt u de mening dat het voor de emancipatie en integratie van Turkse Nederlanders in ons land niet bevorderlijk is dat «de lange arm» vanuit de Turkse overheid voortdurend probeert deze groep Nederlanders te beïnvloeden? Zo ja, op welke wijze is uw beleid erop gericht om dit tegen te gaan?
Deelt u de mening dat de beperkingen van de persvrijheid in Turkije, met nu zelfs uitwassen richting Nederland, zeer zorgelijk zijn en langzamerhand alle perken te buiten gaan? Op welke wijze bent u bereid dit in Europees en internationaal verband aan de orde te stellen?
Het bericht ‘Marjo maakt foutje, dag €17.000 spaargeld’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Marjo maakt foutje, dag € 17.000 spaargeld»?1
Ja.
Is het van belang dat rekeninghouders ervan op aan moeten kunnen in verband met het vertrouwen in ons bancaire systeem dat overboekingen foutloos verlopen? Zo ja, waarom zouden banken dan een bepaalde foutmarge mogen vergoelijken?
Door uit te gaan van de juistheid van het door de klant opgegeven IBAN wordt bewerkstelligd dat overboekingen zo snel mogelijk worden uitgevoerd. In eerste instantie is het daarbij aan de opdrachtgever om te controleren of hij het juiste IBAN van de begunstigde heeft ingevoerd. Indien er toch een overboeking plaatsvindt naar een ander nummer dan de klant beoogde, dan staan banken hun klanten bij volgens de Procedure Onverschuldigde Betalingen. Deze procedure houdt kortweg in dat de bank van de betaler schriftelijk aan de onbedoelde begunstigde vraagt om het geld terug te boeken. De Betaalvereniging heeft mij daarnaast geïnformeerd dat aan de hand van deze procedure ruim 80% van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer worden teruggestort door de ontvanger. In resterende gevallen kan de opdrachtgever, op grond van artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (onverschuldigde betaling), het bedrag van de begunstigde terugvorderen.
Deelt u de mening dat de banken het probleem voor zich uit schuiven nu zij zeggen dat ze eerst willen wachten op de inventarisatie van de Betaalvereniging hoeveel foutieve overboekingen er zijn? Deelt u de mening dat ongeacht hoe vaak dit voorkomt, de banken er alles aan zouden moeten doen om de klant behulpzaam te zijn om foutieve overboekingen te voorkomen die zeer lastig zijn terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Allereerst ben ik van mening dat het wenselijk is dat banken zich inspannen voor hun klanten om tot correcte overboekingen te komen. De Betaalvereniging brengt sinds 1 januari jl. in kaart wat de aard en aantallen zijn van overboekingen die naar een ander IBAN gaan dan de betaler bedoeld had. Ik vertrouw erop dat als de resultaten van het onderzoek naar de aard en aantallen van verkeerde overboekingen bekend zijn, de Consumentenbond en de Betaalvereniging zullen bezien hoe klanten beter kunnen worden bijgestaan bij het voorkomen van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer c.q. het terughalen daarvan.
Klopt het dat de informatie om de naam en rekeningnummer met elkaar in verband te brengen in principe beschikbaar is en dat er zelfs technische mogelijkheden bestaan om eventuele typefouten eruit te filteren, zodat een simpele check anno 2016 gewoon goed mogelijk is? Als de banken deze informatie nu al eenvoudig aan de Belastingdienst verstrekken, waarom zou het voor banken dan niet mogelijk zijn om een naam te koppelen aan een rekeningnummer bij overboekingen?
Het klopt dat de informatie en techniek om de naam en rekeningnummer met elkaar in verband te brengen en te filteren beschikbaar is. Het proces van naam-nummercontrole bij overboekingen is echter complex en kostbaar. Banken houden in hun cliëntadministratiesystemen enkel de gegevens van de eigen rekeninghouders bij en niet die van alle potentiële begunstigden. Mocht er sprake zijn van het invoeren van naam-nummercontrole, dan moeten banken ook toegang krijgen tot cliëntdata van alle andere banken.
Daarnaast is naam-nummercontrole foutgevoelig, zelfs wanneer spellings- of tikfouten door het systeem worden herkend. De impact van de vermeende oplossing is maatschappelijk gezien mogelijk erger dan de kwaal doordat betalingen op basis van juiste ingevoerde IBAN-rekeningnummers onterecht tegengehouden kunnen worden.
Bij renseignering verstrekken banken eens per jaar gegevens over de bij hen aangehouden betaal- en spaarrekeningen en over de houders van die rekeningen aan de Belastingdienst. Banken zijn hierbij in de gelegenheid om de aan de Belastingdienst te verschaffen databestanden zorgvuldig op te stellen en te controleren. Dit is een geheel ander proces dan het dagelijks uitvoeren van vele betaalopdrachten.
Zou voorts het aantal foutieve overboekingen kunnen dalen als de rekeningnummers van opgeheven rekeningen niet opnieuw uitgegeven kunnen worden en/of dat het nummer gekoppeld blijft aan de rekeningnummerhouder?
Het rekeningnummer bestaat uit een aantal tekens, waardoor maar een beperkt aantal combinaties gemaakt kunnen worden. Derhalve is het niet verstandig om de opgeheven rekeningnummers niet opnieuw uit te geven.
Met het gebruik van IBAN is het, door het controlegetal in het IBAN, vrijwel uitgesloten dat bij het maken van een typefout in het IBAN geld overgemaakt zou worden naar een andere rekening dan bedoeld, omdat dat zou leiden tot een ongeldig IBAN.
Bent u ermee bekend dat ook de Consumentenbond aangeeft dat deze steeds terugkomende problematiek vrij eenvoudig is op te lossen? Bent u bereid om vooruitlopend op de inventarisatie van de Betaalvereniging in gesprek te gaan met de bankensector samen met de Consumentenbond om de mogelijkheden die er zijn te bespreken en de resultaten hiervan met de Kamer te delen?
Ik heb regelmatig overleg met banken en instellingen om de financiële dienstverlening te verbeteren. Het beperken van risico’s, zoals op het overboeken naar een foutief rekeningnummer, maken hier een belangrijk deel van uit. Consumenten moeten immers in vertrouwen hun transacties kunnen verrichten. Ik denk graag met de banken mee om deze risico’s te beperken, maar het is uiteindelijk aan de banken zelf om hier gehoor aan te geven en eventuele risicomaatregelen te implementeren.
Het bericht dat er door een drugs-lab giftige stoffen zijn vrij gekomen in een woonwijk in Tilburg |
|
Eric Smaling (SP), Nine Kooiman (SP), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er door een drugs-laboratorium giftige stoffen zijn vrij gekomen in een kinderrijke woonwijk in Tilburg?1
Het is hoe dan ook een onwenselijke situatie als een drugslaboratorium in een woonwijk wordt aangetroffen. De aanpak van georganiseerde criminaliteit, waaronder de bestrijding van synthetische drugs, is dan ook een prioriteit van politie en het Openbaar Ministerie (OM).
Hoe schadelijk is de uitstoot van giftige stoffen geweest door toedoen van dit laboratorium en wat wordt gedaan om de bewoners waar nodig medisch te onderzoeken (zonder dat dit hun eigen risico aantast) en te begeleiden?
Het onderzoeksteam van de politie heeft in dit geval op verzoek van de gemeente Tilburg advies ingewonnen bij de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelingen (LFO). De LFO is binnen de politie ingericht met als taak om drugslaboratoria te ontmantelen. Volgens de LFO waren er in het drugslab inderdaad giftige stoffen aanwezig: met name methanol en zwavelzuur. Deze stoffen zijn brandgevaarlijk en bijtend indien men ermee in aanraking komt. Gelet op de gevaareigenschappen van de gebruikte stoffen en gezien de wijze van gebruik op het moment van aantreffen is het niet te verwachten dat het gevaar verder reikte dan de afgesloten ruimtes op het terrein. Op basis van het advies van de LFO is door de gemeente een bewonersbrief met bovenstaande informatie verzonden naar panden rondom de locatie waar het drugslab werd aangetroffen.
Wat gaat de regering doen om inwoners van een wijk, maar ook politie, medewerkers van een woningbouwcoöperatie en buitengewoon opsporingsambtenaren, te trainen in het herkennen en signaleren van mogelijke drugs-laboratoria die, gezien de grote gevaren (zowel medisch risico als explosiegevaar), zo snel mogelijk opgespoord en ontmanteld moeten worden?
Zowel professionals als burgers worden op diverse manieren geïnformeerd en/of getraind in het herkennen en signaleren van mogelijke drugslaboratoria. Zuid-Nederland, waar veruit de meeste drugslabs worden opgespoord en ontmanteld (zie antwoord vraag 5), heeft daarvan enkele goede voorbeelden.
De politie heeft inmiddels in vier districten binnen Zeeland en West-Brabant informatiebijeenkomsten georganiseerd voor politie, OM en buitengewoon opsporingsambtenaren, om hen te informeren en te trainen in het herkennen van mogelijke drugslaboratoria. Daarnaast wordt in deze regio ook de geurkaart ingezet. De geurkaart is een initiatief van de politie Zeeland-West-Brabant. De eerste oplage van 5.000 stuks is onder professionals in geheel Zuid-Nederland verdeeld. In mei is een nieuwe oplage van 10.000 stuks beschikbaar gekomen. Deze geurkaarten worden in eerste instantie verspreid onder professionals in Noord-Brabant en Zeeland. Na een evaluatie wordt bekeken in hoeverre het zinvol is de geurkaarten verder te verspreiden onder andere regio’s en of er behoefte is aan een «burgerversie».
Inwoners worden ook op andere wijzen voorgelicht. In de regio Zeeland zijn het afgelopen jaar een vijftal bijeenkomsten georganiseerd om boeren voor te lichten over georganiseerde criminaliteit en drugsproductieplaatsen. Door de gemeente Tilburg kan de zogenaamde Buurttent worden ingezet waarin met inwoners in gesprek wordt gegaan en ze geïnformeerd worden over het herkennen en signaleren van drugslaboratoria.
In hoeverre wordt de zogenoemde geurkaart om mogelijke drugslabs sneller te herkennen ook verspreid onder inwoners? Wordt deze geurkaart ook buiten de provincie Brabant gebruikt?2 Zo nee, wat gaat de regering doen om de verspreiding van deze geurkaarten te stimuleren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel drugs-laboratoria worden er jaarlijks opgespoord en ontmanteld? Kunt u dit uiteenzetten per provincie?
Aantal ontmantelingen per jaar in totaal:
2014: 55
2015: 59
2016 tot 4 mei: 26
Aantal ontmantelingen per provincie:
Gr
Fr
Dr
Ov
Gel
Ut
Fl
NH
ZH
Zl
NB
Lim
2014
2
1
0
0
10
2
4
6
5
0
13
12
2015
0
2
0
3
4
1
1
3
10
0
19
16
2016 (tot 4/5)
0
0
1
0
4
1
0
0
4
0
9
7
Kunt u uiteenzetten hoeveel fte er binnen de Nationale Politie per eenheid is vrij gemaakt voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarvan de aanpak en ontmanteling van drugs-laboratoria onderdeel is?
Er zijn ondermijningsteams in de eenheden. In het inrichtingsplan van de politie zijn de aantallen fte voor ondermijning echter niet vastgelegd. Hoeveel fte er per eenheid is vrijgemaakt voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit is dus niet aan te geven.
Voor het programma Intensivering Zuid (Ondermijning) is er sprake van een aanvullende aanpak. Daarbij gaat het om 125 fte in totaal, waarvan 25 fte in Zeeland-West-Brabant, 25 fte in de eenheid Brabant-Oost, 25 fte in de eenheid Limburg en 50 fte voor de Landelijke Eenheid. Daarnaast is de Landelijke Faciliteit Ondersteunen Ontmantelen in het leven geroepen voor de hoog specialistische werkzaamheden op het terrein van het ontmantelen van drugslaboratoria. Dat team bestaat uit 8 fte.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van uw toezegging te bekijken of de Opiumwet zo aangepast kan worden dat ook nieuwe grondstoffen die gebruikt wordt voor het vervaardigen van synthetische drugs verboden worden?3 4
Hier zal ik de Kamer nog voor de zomer per brief over informeren.
Kunt u aangeven hoeveel zaken er momenteel wachten op behandeling bij het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum en wat daarbij de gemiddelde wachttijd is, voordat een zaak behandeld wordt bij het Regionaal Informatie en Experticecentrum?
In april 2015 heb ik u per Kamerbrief5 geïnformeerd over de werkwijzen van RIECs. Door RIEC-partners wordt in gezamenlijkheid besloten of signalen worden opgepakt en zo ja, door welke partner. Hoeveel zaken er op een bepaald moment in de fase van «verdeling» zitten is dus altijd een momentopname, omdat sprake is van een continu proces van het vanuit de partners inbrengen en analyseren van signalen tot het gezamenlijk kiezen en besluiten over de meest effectieve interventie(s). Gedurende deze doorlooptijd ligt de behandeling van een zaak niet stil.
Momenteel zijn er 32 signalen die veredeld worden bij het RIEC Zeeland West Brabant. De doorlooptijden hiervan zijn als volgt:
Doorlooptijd
Signalen
< 6 maanden
20
6–12 maanden
11
12 >
1
32
Wat is de stand van zaken betreffende het onderzoek dat de Arbeidsinspectie op dit moment doet naar de arbeidsomstandigheden van medewerkers van politie en brandweer die betrokken zijn bij het ontmantelen van drugslaboratoria?5
De Inspectie SZW heeft in 2015 de arbeidsomstandigheden, waaronder de arbeidstijden, van het LFO onderzocht. De brandweer is tijdens deze inspectie niet meegenomen. De Inspectie heeft overtredingen van de arbeidstijdenwet geconstateerd. Er zijn maatregelen genomen om de werkdruk van het LFO te verlagen. Zo is in 2015 het aantal medewerkers uitgebreid van vier naar acht. Deze nieuwe medewerkers zijn inmiddels opgeleid voor dit hooggekwalificeerde en specialistische werk en zijn zelfstandig inzetbaar. Daarnaast zijn er maatregelen genomen op het gebied van overtredingen van de Arbeidstijdenwet. Ook investeert de politie in de veiligheid van de medewerkers. Inmiddels is een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) opgesteld. De eerste maatregelen voor de veiligheid op hun werklocatie zijn uitgevoerd.
Gerommel met een rapport over de daling van het aantal studenten als gevolg van het leenstelsel |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Schrik om feiten instroom HO»?1
Ik verwijs u voor mijn genuanceerde oordeel over de ontwikkelingen in de instroom in het hoger onderwijs naar de beleidsreactie bij de monitorrapportage die ik de Tweede Kamer op 18 april 2016 heb toegestuurd (Kamerstukken II, 2015–2016, 24 724, nr. 142). Die laat een beeld zien van een stelsel in verandering. Ik ga ervan uit dat uw vragen ondertussen achterhaald zijn.
Is het waar dat de monitor: «laat zien dat jongeren uit gezinnen met lage inkomens, eerste generatiestudenten, niet-westerse allochtonen en kinderen uit kwetsbare milieus de grootste daling vertonen bij de instroom naar het hoger onderwijs»?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar bovengenoemde monitorrapportage.
Deelt u de mening dat dit uiterst pijnlijk is en dat uw eerdere uitspraken over «spookverhalen» over het leenstelsel, op drijfzand berusten?2
Zie de antwoorden onder 1 en 2.
Erkent u dat de emancipatie en verheffing van kansarme jongeren steeds verder uit beeld raken als gevolg van uw beleid? Bent u bereid om excuses te maken aan deze jongeren?
Zie de antwoorden onder 1 en 2.
Klopt het dat: «een document van 193 bladzijden inmiddels al weken heen en weer gaat tussen het departement, koepels en studentenbonden»? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zowel de monitorrapportage als de beleidsreactie zijn, conform mijn toezegging aan de Tweede Kamer, ter consultatie voorgelegd aan sectorraden, studenten- en expertiseorganisaties. Ik hecht zeer aan de kennis en kunde van deze organisaties.
Is er inderdaad sprake van onrust op uw departement vanwege de schokkende cijfers? Zo nee, hoe verklaart u dat uw ministerie nog nooit zoveel concept-beleidsreacties in het geheim heeft uitgewisseld «omdat men er echt niet uitkwam»?
Zie het antwoord onder 5.
Bent u zich aan het beraden op een finaal concept van een reactie, waarin u zich verschuilt achter de formulering «dat de instroom in 2015 nog weinig inzicht kan geven van de effecten van het studievoorschot»?
Zie de antwoorden onder 1 en 2.
Deelt u de mening dat het verhullen van de waarheid schade toebrengt aan het vertrouwen in de politiek?
Ja.
Bent u bereid om de monitor ongecensureerd aan de Kamer te zenden, inclusief een eerlijke duiding van de cijfers?
Zie de antwoorden onder 1 en 2.
Welke maatregelen neemt u om de schade die wordt aangericht door het leenstelsel te repareren?
Zie de antwoorden onder 1 en 2.
Het bericht “Zzp’er verwacht schade door nieuwe wetgeving” |
|
Erik Ziengs (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Is de Staatssecretaris op de hoogte van het bericht «Zzp’er verwacht schade door nieuwe wetgeving»?1
Ja.
Wat is de reactie van de Staatssecretaris op de cijfers van TNS-Nipo over de zorgen van zzp’ers en opdrachtgevers over de nieuwe Wet DBA (Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties)?
De Wet DBA vervangt de ongeveer tien jaar bestaande en daardoor bekende VAR-systematiek. Een verandering van een bekende situatie, zoals de Wet DBA dat doet roept in het begin vragen op. Dat was bij de introductie van de VAR ook zo. Sommige vragen komen voort uit misverstanden die in de praktijk leven, andere zijn het gevolg van onduidelijkheden die men ervaart of meent te ervaren. Alle vragen en opmerkingen worden verzameld en na een analyse daarvan ontvangen de vraagstellers antwoord en worden de vragen en antwoorden gepubliceerd ten behoeve van anderen. Publicatie daarvan gebeurt op de website2 en de vragen en antwoorden worden ook gebruikt bij voorlichtingsbijeenkomsten en webinars. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Ik spreek regelmatig met vertegenwoordigers van bijvoorbeeld zzp-organisaties over de implementatie van de Wet DBA, maar ik word ook bij andere gelegenheden aangesproken door willekeurige opdrachtgevers of opdrachtnemers over bij hen levende zorgen. Daarnaast informeren mijn ambtenaren mij over vragen die binnenkomen via de reguliere kanalen, de Belastingtelefoon social media en op bijeenkomsten.
Voor de eventuele aanpassingen in de werkwijze van opdrachtgevers en opdrachtnemers geldt een implementatietermijn tot 1 mei 2017. In deze periode houdt de Belastingdienst wel toezicht, maar vooral in de vorm van voorlichting over de nieuwe werkwijze en het bieden van een helpende hand bij de implementatie. Als de betrokken partijen geen dienstbetrekking willen, geldt er wel een voortdurende inspanningsverplichting om daar dan ook van weg te blijven. Dit betekent dat de opdrachtgever en de opdrachtnemer actief de arbeidsrelatie zodanig feitelijk vormgeven dat er buiten dienstbetrekking wordt gewerkt. Op deze wijze worden (vermeende) onduidelijkheden verholpen.
Volgens het transitieplan DBA3 zal de Belastingdienst van 1 mei 2016 tot 1 mei 2017 niet repressief handhaven, behalve in de drie situaties die in dat plan worden genoemd. Zolang geen van die drie situaties zich voordoet, zal de Belastingdienst er tot 1 mei 2017 alleen op wijzen dat sprake is van een dienstbetrekking en daarvoor geen aanslagen loonheffingen opleggen. Op 1 mei 2017 is de implementatiefase afgerond. Opdrachtgevers en opdrachtnemers hebben dan een jaar de tijd gehad om zo nodig hun werkwijze aan te passen. Vanaf 1 mei 2017 moet er ofwel buiten dienstbetrekking wordt gewerkt, ofwel loonheffingen worden afgedragen en voldaan. Bij partijen die niet volgens de regels werken, zal worden gehandhaafd. Dit betekent dat de Belastingdienst een correctieverplichting of een naheffingsaanslag loonheffingen zal opleggen als er sprake is van een dienstbetrekking en er geen loonheffingen worden afgedragen en voldaan. Bij het opleggen van een naheffingsaanslag kan de Belastingdienst een boete opleggen. Als de dienstbetrekking al in de implementatietermijn bestond, zal de Belastingdienst over de periode van 1 mei 2016 tot 1 mei 2017 niet corrigeren voor zover geen van de drie uitzonderingssituaties uit het transitieplan zich in die periode heeft voorgedaan.
Hoe gaat de Staatssecretaris meer duidelijkheid geven over deze materie, aangezien er blijkbaar nog steeds veel onduidelijk is over hoe de fiscus precies gaat toetsen? Gaat de Staatssecretaris ook nog zelf in gesprek met sectoren en organisaties waar onzekerheid is? Wanneer begint de Belastingdienst met het opleggen van eventuele boetes en hoe wordt daarbij rekening gehouden met de onduidelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Welke signalen van zzp’ers hebben de bewindspersonen met betrekking de Wet DBA binnengekregen? Kan een (geaggregeerd) overzicht gegeven worden van de vragen en klachten die tot nu toe over de nieuwe Wet DBA binnen zijn komen? In hoeverre waren die vragen en klachten te verwachten, o.a. vanwege eerdere ontvangen input vanuit het veld? Staan die vragen plus de antwoorden op de site van de Belastingdienst zodat andere zzp’ers met dezelfde vragen hier ook wat aan hebben?
De Belastingdienst krijgt via twitter en de Belastingtelefoon vragen over de Wet DBA. Hier zitten ook wel klachten bij. De Belastingdienst werkt nauw samen met belangenorganisaties voor opdrachtgevers en zzp’ers. In een klankbordgroep met de belangenorganisaties wordt de communicatie uitgebreid besproken en afgestemd. De Belastingdienst past de communicatie aan op de signalen vanuit de belangenorganisaties, media, social media en de Belastingtelefoon. Dit is een doorlopend proces. De vragen worden verwerkt in de informatie op de website en recent bijvoorbeeld in de webinars. Ook gebruikt de Belastingdienst die signalen om via nieuwsberichten of twitter opdrachtgevers en zzp’ers over actuele vragen te informeren en ze te attenderen op de informatie op de website en de webinars. Daarnaast publiceert de Belastingdienst de vragen die tijdens het webinar gesteld zijn en de antwoorden die daarop gegeven zijn bij het webinar.
Een geaggregeerd overzicht van de vragen en klachten is als bijlage4 bij deze antwoorden opgenomen. De in dit overzicht opgenomen vragen en de daarbij behorende antwoorden worden uiterlijk op 31 mei 2016 op de website van de Belastingdienst gepubliceerd. Ook op Ondernemersplein.nl is een aparte omgeving gemaakt met zoveel mogelijk informatie over de Wet DBA. Deze informatie is samen met de Belastingdienst opgesteld. Het gaat om http://www.ondernemersplein.nl/ondernemen/freelance-en-zzp/var-wordt-modelovereenkomst/.
Heeft de Staatssecretaris zicht op hoe de belangenorganisaties van opdrachtgevers hen voorlichten? Zo ja, op wat voor wijze vindt dit plaats, en op welke wijze faciliteert de Belastingdienst hierin?
De Belastingdienst werkt nauw samen met belangenorganisaties voor opdrachtgevers en zzp’ers. In de in het antwoord op vraag 4 genoemde klankbordgroep wordt met de belangenorganisaties de communicatie uitgebreid besproken en afgestemd. Belangenorganisaties informeren opdrachtgevers en zzp’ers onder andere tijdens voorlichtingsbijeenkomsten, met informatie en nieuwsberichten op hun websites, nieuwsbrieven en direct mails. Zij vormen vaak het eerste aanspreekpunt voor opdrachtgevers en zzp’ers. Via e-mail en telefoon beantwoorden zij vragen. Daarnaast informeren ze ook via de media door het sturen van persberichten en het geven van interviews. De Belastingdienst faciliteert de belangenorganisaties hierin door deel te nemen aan gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomsten. Ook participeert de Belastingdienst in door de Kamer van Koophandels georganiseerde voorlichtingsbijeenkomsten over de DBA. Daarnaast heeft de Belastingdienst tijdens de laatstelijk gehouden intermediairdagen uitgebreid stilgestaan bij de invoering van de DBA. Ook heeft de Belastingdienst recent twee webinars over de DBA verzorgd. Via YouTube zijn deze webinars voor iedereen nog raadpleegbaar. In totaal heeft de Belastingdienst in de afgelopen maanden op deze manier reeds meer dan 100 (gezamenlijke) voorlichtingsbijeenkomsten door het hele land verzorgd. De Belastingdienst faciliteert de belangenorganisaties ook door hen van informatie te voorzien en antwoord te geven op de vragen die zij niet kunnen beantwoorden. De Belastingdienst past op zijn beurt de communicatie aan op de signalen vanuit de belangenorganisaties. Als extra communicatie of ondersteuning nodig is dan pakt de Belastingdienst dit op. De Belastingdienst kijkt daar voortdurend naar.
In hoeverre is er een verschuiving waar te nemen van de inzet van zzp’ers naar bijvoorbeeld payrolling?
Er zijn geen cijfers bekend waaruit kan worden afgeleid dat de inzet van zzp’ers als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet DBA zou verschuiven naar payrolling. De Wet DBA noopt ook niet om over te stappen naar payrolling. De grens tussen ondernemerschap en dienstverband verandert niet. Alles wat ten tijde van de VAR mocht, mag onder de Wet DBA ook. Alles wat onder de Wet DBA niet kan, kon onder de VAR ook al niet. Het wordt met de modelovereenkomsten wel veel duidelijker wat wel en niet kan. Het werken met tussenpersonen geeft niet meer zekerheid dan het werken met een modelovereenkomst. Ik lees en hoor de berichten ook maar het is nog te vroeg om daar iets van te vinden, nu de praktijk zich nog moet uitkristalliseren.
Hoe monitort de Staatssecretaris de ontwikkelingen met betrekking tot de nieuwe Wet DBA en speelt hij in op zaken die beter kunnen?
Ik heb regelmatig overleg met de Belastingdienst over de voortgang en de ontwikkelingen rond de implementatie van de Wet DBA. Daarnaast ontvang ik berichten via verschillende kanalen over (vermeende) problemen die partijen ervaren of vrezen bij de implementatie. Opmerkingen over verbeterpunten, vragen en klachten worden geanalyseerd en leiden als dat mogelijk is tot aanpassingen in bijvoorbeeld de communicatie. De Belastingdienst kijkt op dit moment of hij nog extra en specifiekere ondersteuning kan bieden per sector.
Hoe wordt voorkomen dat er in de uitvoering door de Belastingdienst van de Wet DBA toch weer extra en nieuwe administratieve rompslomp ontstaat, een signaal dat veel zzp’ers ook afgeven?
Het werken met modelovereenkomsten is administratief eenvoudiger dan het werken met de VAR. Een VAR moest elk jaar opnieuw worden aangevraagd en bij elke opdracht opnieuw worden opgestuurd of worden overgelegd en vervolgens in de loonadministratie van de opdrachtgever worden bewaard. Veranderden het werk of de voorwaarden waaronder werd gewerkt? Dan moest er een nieuwe VAR worden aangevraagd. Wanneer wordt gewerkt met een modelovereenkomst is dit niet meer nodig. Met een modelovereenkomst kan de zzp’er direct aan de slag. De overeenkomst hoeft niet eerst aan de Belastingdienst voorgelegd te worden. De opdrachtgever en opdrachtnemer kunnen met elkaar afspreken, bijvoorbeeld per e-mail of in de opdrachtbevestiging, volgens welke modelovereenkomst (nummer) er gewerkt wordt. De systematiek van de DBA is erop gericht om administratieve rompslomp te voorkomen. Door gebruik te maken van het beperkte aantal modelovereenkomsten, die in vrijwel alle sectoren kunnen worden gebruikt blijft het aantal administratieve handelingen beperkt. Opdrachtnemers die tot nu toe geen VAR gebruikten, hoeven nu ook geen overeenkomst te gebruiken. Die opdrachtnemers en hun opdrachtgevers hebben blijkbaar geen behoefte aan zekerheid vooraf en dus ook niet aan een overeenkomst.