De waardevermeerderingsregeling |
|
Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra aanvragen energiepremie blijven op de plank liggen» op RTV Noord?1
Ja.
Is het waar dat er, sinds u op 18 december 2015 een wijziging aankondigde in de waardevermeerderingsregeling, geen enkele aanvraag is verwerkt door uitvoeringsinstantie Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN)?
Nee. Na 18 december 2016 zijn er nog 806 beschikkingen verzonden.
Hoeveel aanvragen zijn er sinds 18 december 2015 binnengekomen bij SNN?
Tot en met 18 maart 2016 zijn er nog 14.105 aanvragen bij het SNN binnengekomen.
Is het waar dat het ontbreken van informatie van het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) de oorzaak is voor het niet verwerken van de aanvragen?
Voor het bepalen van de volgorde van aanvragen is sinds 18 december 2015 de datum van schademelding bij het CVW bepalend. Dit is gedaan zodat melders van schade waarvan op 31 januari 2016 nog niet is vastgesteld of deze door aardbevingen is veroorzaakt en of ze dus in aanmerking komen voor de waardevermeerderingsregeling, toch een aanvraag kunnen doen voor de regeling op het moment dat ze een definitief schaderapport ontvangen. Deze datum van schademelding bij het CVW is niet bekend in de aanvraagdossiers bij het SNN en mag met het oog op de privacywetgeving niet rechtstreeks door het CVW aan het SNN ter beschikking worden gesteld. Het SNN gaat aanvragers benaderen om de datum van schademelding toe te voegen aan hun aanvraagdossier. Het CVW stelt de datum van schademelding beschikbaar aan aanvragers. Zodra alle aanvragers hun datum van schademelding hebben toegevoegd aan hun aanvraagdossier, kan het SNN doorgaan met het behandelen van aanvragen.
Kunt u aangeven op welke wijze en binnen welke termijn u de problemen bij het CVW gaat oplossen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe het niet verwerken van aanvragen zich verhoudt tot de eerder aangekondigde uitputting van het budget van de waardevermeerderingsregeling?2
Op dit moment is bijna 85 miljoen euro toegekend. Het subsidieplafond is daarmee nog niet bereikt. Tot en met 5 april 2016 zijn er 14.105 aanvragen bij het SNN binnen gekomen, die op dit moment nog moeten worden behandeld. De volgorde is van belang om te bepalen welke aanvragen binnen het budget vallen. Daarvoor moet aanvullende informatie worden opgevraagd bij de aanvragers. Het proces van afhandeling van de nog openstaande aanvragen kost daardoor meer tijd. Als alle ingediende aanvragen en aanvragen die op basis van schademeldingen (mensen kunnen nu nog in het schadeproces zitten) worden goedgekeurd, zou het subsidieplafond ruim worden overschreden. Daarover kan nu nog geen uitsluitsel worden gegeven. Als alle data van alle individuele aanvragen binnen zijn, kan het proces van afhandeling verder worden opgepakt.
Op welke manier gaat u de moties-Bosman c.s. uitvoeren?3
Het kabinet betrekt de moties bij de behandeling van de voorjaarsnota en zal uw Kamer dan informeren.
Kunt u aangeven hoe dit helpt bij herwinnen van vertrouwen?
Zie antwoord vraag 7.
Illegale bouwactiviteiten in Judea en/of Samaria, gefinancierd door Nederland en/of de Europese Unie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Outrage as EU claims diplomatic immunity after using OUR aid money to «meddle in the Middle East» by building on disputed West Bank land»?1
Ja.
Erkent u dat Israël naar internationaal recht bestuursbevoegd is in area C (het door Israël bestuurd gebied) in Judea en Samaria? Zo neen, waarom niet?
Nederland en de EU financieren projecten ten behoeve van de Palestijnse bevolking. De EU financiert bijvoorbeeld meerdere projecten waarbij Palestijnen humanitaire bijstand krijgen om te kunnen overleven op de plek waar zij wonen. Palestijnse gemeenschappen staan onder grote druk van gedwongen verhuizing naar andere delen van de Westelijke Jordaanoever, onder meer door stelselmatige afwijzingen van bouwvergunningen. Als gevolg van het ontbreken van de vergunningen staan de gemeenschappen bloot aan een verhoogd risico op sloop van hun huizen en tenten en andere basisvoorzieningen.
Deze voorzieningen voor de Palestijnse bevolking zijn in lijn met het internationaal recht. Area C maakt onderdeel uit van de door Israël bezette gebieden. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht specifieke
verplichtingen jegens de Palestijnse bevolking. Zo is gedwongen verplaatsing van de burgerbevolking van het bezette gebied of vernieling niet toegestaan. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering. Op basis van de beschikbare informatie lijken deze vernielingen niet onder deze uitzondering te vallen.
In de Oslo akkoorden was voorzien dat Israël voor een periode van 5 jaar de verantwoordelijkheid voor civiel bestuur en veiligheid in Area C zou hebben, maar deze laten Israëls verplichtingen op basis van het bezettingsrecht onverlet.
Waarom financiert de Nederlandse overheid of de Europese Unie bouwactiviteiten voor of door Palestijnen in area C waarvoor geen bouwvergunning is afgegeven door de bevoegde Israëlische autoriteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Vormen dit soort acties van Nederland en de Europese Unie een inbreuk op de Oslo-akkoorden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geld heeft Nederland en hoeveel geld heeft de Europese Unie daaraan uitgegeven in de afgelopen vijf jaren?
De EU heeft in de periode 2011–2015 € 65.337.311,00 uitgegeven aan humanitaire projecten in de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem. Het Nederlandse ontwikkelingsprogramma is onder meer gericht op vergroten van de Palestijnse voedselzekerheid en toegang tot water. Programma’s die hieraan bijdragen worden grotendeels in Area C uitgevoerd. De totale Nederlandse uitgaven aan deze doelstellingen in 2011–2016 zijn € 19.160.964.
Deelt u de mening dat het verspilling van geld van de Nederlandse belastingbetaler is om bouwwerken te financieren, waarvan u weet of redelijkerwijs kunt vermoeden dat die door de bevoegde Israëlische autoriteiten als illegaal zullen of kunnen worden bestempeld en mitsdien het risico lopen afgebroken te worden?
Nee.
Hoeveel geld heeft Nederland en hoeveel geld heeft de Europese Unie in de afgelopen vijf jaren uitgegeven aan het opnieuw financieren van bouwwerken ter vervanging van bouwwerken die eerder door de bevoegde Israëlische autoriteiten illegaal waren verklaard en afgebroken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak wilt u zich stoten aan dezelfde steen?
Verbetering van de levensomstandigheden voor Palestijnen vergroot hun perspectief op een beter leven en draagt bij aan een klimaat waarin aan duurzame vrede gewerkt kan worden. Het ontwikkelingsprogramma wordt onder bijzondere omstandigheden uitgevoerd, te weten de bezetting. Hieraan zijn bepaalde risico’s verbonden. Bij de opzet van het programma wordt een afweging gemaakt tussen de risico’s en het beoogde resultaat. De kans op interventies van het Israëlische leger is een van de risico’s die is meegenomen in de afwegingen.
Wie zijn de Nederlandse diplomaten die, naast Peter Mollema, zijn afgebeeld op de foto’s in bovengenoemd bericht?
Het betreft medewerkers van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah.
Hoe vaak heeft Nederland in de afgelopen vijf jaren geweigerd om gerechtelijke stukken van Israëlische justitiële autoriteiten, bestemd voor de Staat der Nederlanden c.q. voor Nederlandse diplomaten, in ontvangst te nemen?
Dat is niet aan de orde geweest.
Het gebrek aan bescherming van Syrische kinderen |
|
Roelof van Laar (PvdA), Rik Grashoff (GL), Stientje van Veldhoven (D66), Marianne Thieme (PvdD), Jasper van Dijk , Elbert Dijkgraaf (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de petitie en de gezamenlijke brief van UNICEF, Save the Children, War Child en World Vision die de Tweede Kamer op 15 maart j.l. in ontvangst heeft genomen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de rapporten van UNICEF2, Save the Children3 en World Vision?4 Onderschrijft u de conclusies van deze rapporten?
De situatie in Syrië en de regio is, zoals de rapporten concluderen, schrijnend. Er wordt internationaal dan ook hard gewerkt aan een politieke oplossing voor het conflict. Dit is tenslotte de enige manier om duurzaam een einde te maken aan de hoge noden. De humanitaire en economische schade in Syrië is enorm en groeit met de dag. Kinderen zijn zeer kwetsbaar en worden zowel direct als indirect hard getroffen door het conflict. Voor het kabinet is het daarom van groot belang dat er specifieke aandacht is voor de situatie van kinderen.
Het kabinet onderschrijft de oproep dat donoren moeten voldoen aan toezeggingen en financiële bijdragen die gemaakt zijn tijdens de London Syria Pledging Conference. De middelen zijn hard nodig om de eerste levensbehoeften van kinderen te adresseren, maar ook om te investeren in onderwijs zodat Syrische kinderen weer zicht krijgen op een toekomst. Nederland zet zich in internationaal verband in om ervoor te zorgen dat de toezeggingen ook worden nagekomen.
Op welke manieren draagt Nederland bij aan het verbeteren van het lot van Syrische kinderen? Welke mogelijkheden ziet u, tevens in uw rol als EU-voorzitter, zo mogelijk in gezamenlijkheid met andere landen, om de situatie van Syrische kinderen verder te verbeteren?
Nederland wil helpen voorkomen dat Syrische kinderen een verloren generatie worden. Nederland draagt daarom bij aan toegang tot onderwijs voor tienduizenden kinderen in Libanon, Jordanië en andere buurlanden. Meest recent heeft Nederland 10 miljoen euro beschikbaar gesteld aan het No Lost Generation Initiative van UNICEF. Dit initiatief levert kwalitatief goed onderwijs, biedt bescherming aan kinderen en zet in op lokale betrokkenheid van jongeren in Syrië en de buurlanden. In 2015 hebben zo 3.2 miljoen kinderen in Syrië en 700.000 Syrische vluchtelingen in de buurlanden toegang tot onderwijs gekregen.
Voor het hoger onderwijs is in samenwerking met de universiteit van Gaziantep in Turkije in 2014 een beurzenprogramma voor Syrische studenten opgezet door de Nederlandse organisatie Spark. Het programma heeft in 2015 ruim 1500 Syrische studenten in staat gesteld een academische studie te beginnen en wordt ook in 2016 doorgezet.
Nederland steunt ook UNICEF, War Child, Right to Play en de KNVB, die in Libanon samenwerken aan verbetering van de relaties tussen vluchtelingen en gastgemeenschappen en aan de aanpak van psychosociale problemen. Psychosociale hulp is eveneens een belangrijk onderdeel van de humanitaire respons in de Syrië regio van de Dutch Relief Alliance (DRA). In 2015 heeft UNICEF een bijdrage van 2 miljoen euro voor onderwijs aan Syrische kinderen in Turkije van Nederland ontvangen. Hiermee draagt Nederland bij aan capaciteitsopbouw en versterking van onderwijsfaciliteiten, het bijscholen en trainen van (vrijwillige) leerkrachten, en de aankoop van onderwijsmaterialen.
Deelt u de mening van de ondertekenaars van de petitie dat kinderen zonder onderwijs groot risico lopen te moeten werken, te worden uitgehuwelijkt of te worden gerekruteerd door gewapende groepen? Wat doet Nederland binnen het noodhulpbeleid om de bescherming van ontheemde kinderen en kinderen in oorlogsgebieden te verbeteren? Op welke manier worden kinderen beschermd tegen kinderarbeid, kindhuwelijken en andere vormen van uitbuiting? In hoeverre zijn deze interventies effectief?
Onderwijs is essentieel voor kinderen. Onderwijs is evenzeer van belang om psychosociale problemen en radicalisering bij kinderen tegen te gaan. Het maakt kinderen weerbaarder, waardoor ze minder risico lopen op uithuwelijking en kinderarbeid. Het is dus van belang dat kinderen zich in een beschermde omgeving kunnen ontwikkelen. Nederland steunt hiertoe de zogenaamde Makani centres in Jordanië. Dit zijn centra waar kinderen met hun moeders naartoe komen om in een kindvriendelijke omgeving te spelen en les te krijgen. Dit is een succesvolle methode die breder in Jordanië wordt toegepast.
Het kabinet draagt in 2016 ruim 45 miljoen euro bij aan de strategische humanitaire responsplannen in de Syrië regio. In deze plannen wordt uitvoerig aandacht gegeven aan het beschermen van kinderen en het creëren van een beschermde omgeving op scholen.
Staat het belang van psychosociale hulp en onderwijs voor kinderen op het netvlies van de EU en maakt het onderdeel uit van haar inzet met betrekking tot onder andere regionale opvang van vluchtelingen? Zo nee, op welke manier kunt u eraan bijdragen dat dit wel gebeurt? Leidt uw inzet op het gebied van psychosociale zorg richting de World Humanitarian Summit al tot resultaten? Bent u ook bereid en zo ja, op welke manier, om na afloop van de World Humanitarian Summit de aandacht voor psychosociale hulp en onderwijs te waarborgen?
De Europese Commissie (EC) heeft in de EU strategie voor Syrië en Irak als doel het beschermen van vluchtelingen, het verhogen van hun zelfredzaamheid en het adresseren van hun meest dringende noden, waaronder psychosociale zorg en onderwijs. De EC geeft daartoe steun aan organisaties waaronder de UNHCR, de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), de Rode Kruis beweging en NGO’s. Een aantal van deze organisaties, zoals bijvoorbeeld Save the Children, War Child, Terre des Hommes en Plan, richten zich specifiek op bescherming van kinderen in noodsituaties.
Psychosociale zorg is nog vaak een onderbelicht terrein in de humanitaire hulpverlening. In 2007 zijn er richtlijnen voor «mental health and psychosocial support in emergency settings» (MHPSS) opgesteld. Het kabinet is van mening dat deze richtlijnen nog niet voldoende bekend zijn bij beleidsmakers en uitvoerders. Daarnaast roept Nederland als EU-voorzitter in aanloop naar de WHS lidstaten ook op om bij noodhulp rekening te houden met de specifieke noden van kinderen op het gebied van psychosociale hulp en aandacht te besteden aan toegang tot onderwijs. Voor de uitvoering van beleid maakt het kabinet graag gebruik van de in Nederland aanwezige kennis en deskundigheid op dit gebeid.
In hoeverre is de bescherming van scholen op Syrisch grondgebied onderwerp van gesprek bij de vredesonderhandelingen in Geneve? Welke mogelijkheden ziet u, tevens in uw rol als EU-voorzitter en naar aanleiding van de onderzoekconclusie dat in 2015 veertig Syrische scholen zijn aangevallen en in Syrië meer dan 6.000 scholen zijn vernietigd, beschadigd of worden gebruikt voor militaire doeleinden, om scholen en het recht op onderwijs te waarborgen? Kunt u inzichtelijk maken hoe u de Richtlijnen voor veilige scholen omzet in uw eigen beleid?
De vredesbesprekingen in Geneve verlopen moeizaam. Er is geen sprake van daadwerkelijke onderhandelingen, maar slechts van afzonderlijke gesprekken tussen VN-gezant De Mistura en de delegaties van het regime en de oppositie. Tijdens de eerste twee gespreksrondes is vooral gezocht naar uitganspunten voor een politieke oplossing waar overeenstemming over bestaat. De bescherming van scholen was derhalve niet specifiek geagendeerd. De staking-van-vijandelijkheden die sinds 27 februari van kracht is heeft geleid tot een vermindering van het aantal doden en gewonden binnen Syrië.
Miljoenen kinderen in Syrië en de regio hebben geen toegang tot formeel onderwijs. In Syrië zijn de afgelopen jaren meer dan 5000 scholen gesloten. De schoolgebouwen zijn verwoest, gebruikt voor opvang voor ontheemden of worden door de strijdende partijen gebruikt als militaire basis. Onderwijs is van essentieel belang en het kabinet zet zich daarom voortdurend in om veiligheid op en rondom scholen internationaal aan te kaarten. In 2015 heeft Nederland daarom «Guidelines for Protection of Schools and Universities from Military Use in Armed Conflict» ondertekend. Dit zijn vrijwillige richtlijnen die een aanvulling zijn op International Humanitarian Law. Het navolgen van International Humanitarian Law is voor Nederland van groot belang en dit wordt ook uitgedragen op internationale fora en in gesprek met de VN en het Rode Kruis.
Hoe wordt erop toegezien dat het geld dat Turkije, Libanon en Jordanië ontvangen ten behoeve van de opvang van vluchtelingen niet voorbijgaat aan kinderen, in het bijzonder kwetsbare, alleenstaande, kinderen? Kunt u aangeven welk gedeelte van de hulpgelden aan Turkije, Libanon en Jordanië wordt geïnvesteerd in psychosociale hulp en onderwijs voor kinderen?
Een groot deel van de Nederlandse humanitaire bijdragen worden ongeoormerkt gedaan om hulporganisaties zoveel mogelijk in staat te stellen hulp te leveren aan de meest kwetsbaren en in de gebieden waar de noden het hoogst zijn. Dit wordt bepaald op basis van kwetsbaarheidsanalyses van hulporganisaties, zoals het vulnerability framework van UNHCR. Hierin staat dat kinderen altijd tot de meest kwetsbaren behoren en dus prioriteit krijgen bij de hulpverlening.
In 2015 heeft Nederland ongeveer 34 miljoen euro bijgedragen aan humanitaire hulp in Libanon. Van deze bijdrage ging ongeveer 7 miljoen euro specifiek naar projecten op het terrein van onderwijs en psychosociale zorg.
In Jordanië heeft Nederland in 2015 ongeveer 29 miljoen euro bijgedragen aan humanitaire hulp. Hiervan is 4 miljoen euro specifiek naar onderwijs en psychosociale zorg gegaan. In Turkije is vorig jaar 2 miljoen euro besteed. Dit is een bijdrage aan UNICEF voor onderwijs aan Syrische kinderen in Turkije.
In 2015 besteedde Nederland 5% van het totale humanitaire budget aan onderwijs in crisissituaties. Nederland roept andere donoren op ook voldoende aandacht te geven aan onderwijs in crisissituaties. De EU ondersteunt deze oproep en zet 4% van haar humanitaire budget in voor aandacht voor onderwijs in noodsituaties.
Bent u zich ervan bewust dat 2,8 miljoen kinderen in Syrië en de regio geen toegang hebben tot onderwijs? Bent u bereid om te kijken naar innovatieve manieren voor het verlenen van onderwijs? Zo ja, welke?
Innovatie binnen noodhulp is voor het kabinet een prioriteit, zo ook op het gebied van onderwijs. UNICEF coördineert dit. Het «no lost generation» initiatief is onder meer gericht op herstel van vernielde scholen en het drukken en distribueren van schoolboeken. Voor kinderen in de moeilijk bereikbare gebieden heeft UNICEF een innovatief «self learning» programma ontwikkeld om 500.000 kinderen toegang tot onderwijs te bieden. Het onderwijsmateriaal is zo geschreven dat kinderen zelfstandig of met minimale begeleiding toch kunnen blijven leren. Ook voert UNICEF een versneld leerprogamma uit voor kinderen die een langere tijd geen onderwijs hebben kunnen volgen en wordt er waar mogelijk gewerkt met «e-learning». In gebieden waar kinderen geen toegang hebben tot formeel onderwijs, probeert UNICEF informele programma’s aan te bieden.
In 2015 ging 50% van de Syrische vluchtelingenkinderen in de buurlanden naar school. Het overgrote deel van de Syrische vluchtelingen wordt opgevangen in gastgemeenschappen en zij maken gebruik van de lokaal aanwezige onderwijsfaciliteiten. Dit leidt tot overvolle klaslokalen, gebrek aan materialen en uitgeleefde schoolgebouwen. In samenwerking met de Turkse, Libanese en Jordaanse overheid werkt UNICEF met steun van Nederland aan het opknappen en ondersteunen van de onderwijsfaciliteiten en het uitbreiden van de capaciteit door het bieden van onderwijs in meerdere «shifts» («ploegen»). Hetzelfde klaslokaal kan zo gebruikt worden door twee of soms zelfs drie groepen leerlingen. Ook wordt geinvesteerd in de opleiding van extra leraren en het gebruik van het Syrisch Arabische onderwijscurriculum in Turkije.
Het faillissement van Freecare |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het faillissement van Freecare dat in mei 2015 opgericht werd voor re-integratie, dagbesteding en het verlenen en begeleiden van zorg en leerwerktrajecten?1
Ik heb kennisgenomen van het faillissement van de Stichting Freecare. Ik heb tevens begrepen dat de B.V. die diensten aanbiedt voor de dagbesteding van ouderen niet failliet is verklaard, maar dat de gemeente Heerhugowaard wel het contract met Freecare B.V. heeft opgezegd. De gemeente heeft mij laten weten dat dit het gevolg is van niet nagekomen afspraken. Ook heeft de gemeente mij laten weten dat de continuïteit van de ondersteuning van de zes cliënten die ondersteuning ontvingen van Freecare is gegarandeerd.
Wat waren de exacte redenen op basis waarvan ex-personeelsleden om een faillissement hebben verzocht? Komt dit vaker voor in de zorgsector? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren?
Uit informatie van de curator van het faillissement Stichting Freecare blijkt dat het faillissement is aangevraagd door personen die werkzaam waren bij Stichting Freecare. Zij hebben, ondanks verschillende verzoeken, niet hun gehele salaris ontvangen. Op basis van deze vorderingen is het faillissement aangevraagd. Of deze gang van zaken vaker voorkomt in de zorg is mij niet bekend. Ik zie nu geen noodzaak om dat te onderzoeken. Er kunnen talloze aanleidingen zijn voor een faillissement. Waar het mij om gaat is dat bij een faillissement de continuïteit van de ondersteuning voor cliënten wordt gegarandeerd. De gemeente Heerhugowaard heeft aangegeven de ondersteuning te kunnen garanderen. Daarnaast moeten de inspanningen erop gericht zijn om de mensen die hun baan verliezen aan ander werk te helpen.
Wat vindt u ervan dat personeel naar de rechter is gestapt, omdat salarissen en rekeningen gedeeltelijk of helemaal niet zijn uitbetaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat een voor de betrokkenen begrijpelijke stap die past binnen het systeem van wet- en regelgeving.
Hoeveel personeelsleden hebben (een deel van) hun salaris niet ontvangen? Bent u bereid ervoor te laten zorgen dat deze personeelsleden alsnog hun salaris ontvangen? Zo neen, waarom niet?
Uit informatie van de curator blijkt dat er ten tijde van de faillietverklaring drie personeelsleden in dienst waren bij Stichting Freecare. Geen van allen had per datum faillissement hun volledige salaris ontvangen. Voor datum faillissement waren er meer personeelsleden in dienst. De curator heeft echter (nog) geen zicht op wie er voor datum faillissement precies in dienst is geweest, of deze personen nog vorderingen hebben op de stichting en zo ja, hoe hoog deze vorderingen zijn.
Zijn vakbonden betrokken bij dit faillissement? Zo neen, waarom niet?
Uit informatie van de curator blijkt dat zich geen vakbonden bij hem hebben gemeld.
Hebben de mensen die dagbesteding ontvingen van Freecare inmiddels vervangende zorg gekregen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Uit informatie van de gemeente Heerhugowaard blijkt dat de continuïteit van de ondersteuning van de zes cliënten die diensten afnamen van Freecare is gewaarborgd. Ten tijde van het faillissement waren er naast de genoemde zes cliënten geen andere cliënten die ondersteuning van Freecare ontvingen.
Wat vindt u ervan dat eigenaar Rene van L. en zijn levenspartner Remco H. eerder betrokken waren bij twee faillissementen, waardoor werknemers en andere bedrijven de dupe werden, en er een schuld van bijna € 4,5 miljoen ontstond, en nu zelfs een derde faillissement hebben veroorzaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik over te weinig feitelijke informatie om een oordeel daarover te kunnen uitspreken. Ik ben er van overtuigd dat de maatregelen in mijn agenda goed bestuur de kwaliteit van het bestuur en het interne toezicht in de zorgsector verder verbeteren. Voor ondersteuning die door gemeenten wordt ingekocht moet de gemeente in de verordening opnemen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Daarnaast heeft de aanbieder een eigen op de wet gebaseerde verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat de geboden voorziening van goede kwaliteit is. Verder moet het college van B en W personen aanwijzen die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015.
Hoe getuigt dit van goed bestuur en van cultuurveranderingen die u beoogt? Denkt u daadwerkelijk dat draaideurbestuurders, zoals Rene van L. en Remco H., door uw beleid ineens goed bestuur gaan uitoefenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is hier niet eerder ingegrepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de taak van de gemeente om de continuïteit van ondersteuning te waarborgen. Ik stel vast dat dit in het geval van het faillissement van de stichting Freecare gebeurt.
Op welke wijze gaat/kan het wetsvoorstel over het civielrechtelijk bestuursverbod2 voorkomen dat recidivisten, zoals Rene van L. en Remco H., zorgorganisaties over de rand van de afgrond duwen, en mensen hiermee duperen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wetsvoorstel Civielrechtelijk bestuursverbod maakt het mogelijk om een bestuurder gedurende een periode van vijf jaar te verbieden om een bestuurs- of toezichtsfunctie te vervullen. Dat kan alleen in een situatie waarin de rechter heeft geoordeeld dat een faillissement het gevolg is van onbehoorlijk bestuur of dat er sprake is van het opzettelijk verzwijgen van informatie in de richting van de curator. Een dergelijk verbod kan ook worden opgelegd als de bestuurder in kwestie in de drie jaren voorafgaand aan het faillissement op een kwalijke manier betrokken is geweest bij twee eerdere faillissementen. Ik kan niet beoordelen of dit faillissement voldoet aan deze criteria. Dat moet de rechter toetsen.
Overigens bestaat er voor stichtingsbestuurders ook al een bestuursverbod op basis van het Burgerlijk Wetboek. Dat kan ook weer alleen door de rechter worden opgelegd vanwege wanbeleid en/of handelingen in strijd met de wet of statuten.
Welke maatregelen kunt u nu al inzetten om te voorkomen dat Rene van L. en Remco H. opnieuw een publieke organisatie oprichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Is u bekend of deze zaak aan de Ondernemingskamer wordt voorgelegd? Kunt u de Kamer hierover informeren? Zo neen, waarom niet?
De oorzaak van het faillissement wordt door de curator nog onderzocht. Op basis hiervan zal door de curator worden beoordeeld of er vervolgstappen gewenst zijn en welke vervolgstappen dit zullen zijn.
Het sluiten van gevangenissen |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat er nog meer gevangenissen gesloten zullen gaan worden?1 Kloppen de feiten, zoals gesteld in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Op 21 maart jl. heeft de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens mij, uw Kamer schriftelijk geïnformeerd over de zogenaamde PMJ-ramingen tot en met 2021. Op 25 maart jl. heb ik in navolging hiervan, per brief nadere duiding gegeven aan hetgeen in de eerstgenoemde brief werd vermeld. In de berichtgeving in de media wordt gesuggereerd dat er sprake is van een nieuwe bezuinigingsopdracht bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Aan de maatregelen die zullen moeten worden genomen naar aanleiding van de meest recente PMJ-ramingen, ligt echter het primaire doel ten grondslag te zorgen voor een betere aansluiting tussen de operationele capaciteit en de geraamde behoefte aan capaciteit voor de komende jaren. Als gevolg hiervan liggen besparingsopbrengsten evenwel in het verschiet. Ik heb DJI de opdracht gegeven een voorbereidingsplan te ontwikkelen hoe om te gaan met de dalende capaciteitsbehoefte. Er is gekozen voor transparantie en openheid naar het DJI-personeel. Daarom is het DJI-personeel op 21 maart jl. op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen en de consequenties die de PMJ-ramingen voor 2021 kunnen hebben. In dit stadium zijn hierover echter nog geen definitieve beslissingen genomen.
In hoeverre acht u het verstandig het gevangeniswezen op te zadelen met reorganisatie op reorganisatie? Kunt u daarbij reageren op de uitspraak van de heer Carbo dat na alle eerdere bezuinigingen rust was beloofd?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van vraag 1, zijn de maatregelen die zullen moeten worden genomen naar aanleiding van de meest recente PMJ-ramingen gericht op een betere aansluiting tussen de operationele capaciteit en de geraamde behoefte aan capaciteit voor de komende jaren. Ik wil namelijk voorkomen dat over een langere periode leegstand moet worden gefinancierd. Ik ben van oordeel dat het blijven financieren van leegstand niet verantwoord is en dus dient te worden voorkomen. Het in bedrijf houden van penitentiaire inrichtingen met een grote hoeveelheid leegstaande cellen betekent een ondoelmatige besteding van publieke middelen. Desalniettemin begrijp ik dat DJI-personeel zich zorgen maakt over het verlies van hun baan, ongeacht de achterliggende reden hiervan. Ik kan mij hun ongerustheid ook goed voorstellen. Het is echter onvermijdelijk dat de capaciteit wordt bijgesteld op basis van de behoefte en dat er daardoor minder personeel bij DJI nodig zal zijn. Binnen de kaders van het vigerende sociale beleid zal in dat geval zoveel mogelijk maatwerk worden geboden voor de betrokken medewerkers bij het zoeken naar een nieuwe baan.
Welke mogelijk scenario’s zijn er door de vestigingsdirecteuren besproken op de extra sociëteitsbijeenkomst op 17 februari 2016?
Zoals ik voorgaand heb vermeld in de beantwoording van vraag 2, vormt de besluitvorming naar aanleiding van de PMJ-ramingen geen onderdeel van een bezuinigingsopdracht. Er is gekozen voor transparantie en openheid naar het DJI-personeel. Daarom is op 17 februari 2016 gesproken over de prognoses die zijn voortgekomen uit het PMJ. In verkennende zin is daar ook gesproken over de maatregelen die in dit kader getroffen zouden kunnen worden. De komende maanden zal DJI verder werken aan het voorbereidingsplan om met de leegstand om te gaan. Het kabinet zal hier vervolgens een besluit over nemen, waarbij bestuurders en ketenpartners worden betrokken. De vertaling van de ramingen naar de VenJ-begroting 2017 komt aan de orde in de ontwerpbegroting die op Prinsjesdag door de Minister van Financiën aan uw Kamer wordt aangeboden. Uw Kamer zal dan ook uiterlijk op Prinsjesdag worden geïnformeerd over de concrete maatregelen die naar aanleiding van de huidige PMJ-ramingen genomen worden.
Welke mogelijke gevolgen hebben deze mogelijke scenario’s voor onder andere het gevangenispersoneel en de gedetineerden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze mogelijke scenario’s ook zijn besproken omdat de regering in 2017 wederom op het Ministerie van Veiligheid en Justitie wil bezuinigen? Vindt u verdere bezuinigingen op onder andere de veiligheid nog wel verstandig, gezien de afgelopen discussie over de begroting van Veiligheid en Justitie over 2016? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gebeurt er als de prognoses over de mogelijke daling van het aantal gedetineerden niet uitkomen? Waarop zijn deze prognoses gebaseerd?
Met het PMJ wordt de ontwikkeling van de capaciteitsbehoefte in de strafrechtelijke, civielrechtelijke en bestuursrechtelijke keten geraamd. Deze ramingen vormen een jaarlijks onderdeel van het begrotingsproces. Het model is meerdere malen extern gevalideerd. Voorts verwijs ik u naar mijn brief van 21 maart jl., deze bevat een toelichting op de PMJ-ramingen. Daarbij merk ik op dat ik DJI de opdracht heb gegeven een voorbereidingsplan te ontwikkelen waarin voldoende flexibiliteit moet zijn geborgd om eventuele toekomstige onzekerheden in ontwikkeling van capaciteitsbehoefte op te kunnen vangen.
Bent u bereid om deze vragen afzonderlijk te beantwoorden vóór het Algemeen overleg over het gevangeniswezen voorzien op 30 maart 2016?
Ja.
Het bericht ‘Vriendin die Fokus woning uit moet’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vriendin die Fokus woning uit moet»?1
Ik begrijp dat het opzeggen van de zorgverlenings-overeenkomst en het opzeggen van de huur voor betrokkene zeer ingrijpend is.
Ik heb navraag gedaan over deze kwestie. De Rechtbank Den Haag heeft in kort geding van 29 juli 2015 een uitspraak gedaan in dezen. Uit de uitspraak blijkt dat het geschil dat partijen hebben een (jaren)lange historie kent en heeft geleid tot het ontstaan van een potentieel levensbedreigende situatie, waarvan partijen elkaar de schuld geven. De rechter heeft onder andere aangegeven dat mevrouw niet gemotiveerd heeft weersproken dat haar gezondheidssituatie recentelijk is verslechterd en dat haar arts van het Centrum voor Thuisbeademing haar heeft geadviseerd om zich gedurende een maand in een zorginstelling te laten opnemen teneinde personeel van Fokus in staat te stellen zich te bekwamen in het bieden van beademingsassistentie in noodsituaties. Deze geadviseerde opname in een zorginstelling heeft niet plaatsgevonden. De rechter heeft vastgesteld dat een gesloten zorgovereenkomst slechts opzegbaar is wegens gewichtige redenen. De rechter is van mening dat hier in dit geval sprake van is en heeft Fokus in het gelijk gesteld. De voorzieningenrechter is van mening dat Fokus – gelet op de ernst van de beperkingen van de cliënt – een zorgplicht heeft en een bemiddelende rol dient te vervullen om zowel een andere zorgverlener als een andere woonruimte voor deze cliënt te vinden en de zorgverlening tot die tijd moet continueren. Fokus heeft zich daartoe ook bereid verklaard. Ik adviseer mevrouw om in overleg met Fokus, woningcorporatie en andere betrokken partijen te zoeken naar een andere passende woon- en zorgomgeving.
Wat is uw advies aan deze mevrouw, die na vele jaren bij Fokus te hebben gewoond opeens te horen krijgt dat ze uit haar woning moet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is de uitspraak in arrest C/01/291358/ KG ZA 15–152 van 19 april 2015 – waarin de rechter oordeelt dat Fokus een bewoner niet de huur mag opzeggen – van toepassing op dit voorbeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief van 16 november 2015 (TK 2015 – 2016, 34 104, nr. 84) heb ik aangegeven dat de voorzieningenrechter in het genoemde arrest heeft aangegeven dat de overeenkomst tussen de bewoner en Fokus als een geneeskundige behandelovereenkomst moet worden beschouwd en dat hiermee het huurcontract kan worden opgezegd op het moment dat de zorgverlening eindigt, maar dat daarvoor wel gewichtige redenen moeten zijn. In het geval van het arrest, waar de vraag naar refereert was de rechter onvoldoende overtuigd van die gewichtige reden en kon de huur niet worden opgezegd. Dat is anders dan in de casus die aan deze vragen ten grondslag ligt. Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2, heeft de rechter Fokus daarin in het gelijk gesteld.
Bent u nog steeds van mening, ook het arrest van 19 april 2015 in ogenschouw nemende, dat u de motie over het niet eenzijdig opzeggen van de zorg of de woning door Fokus ontraden moet worden (Kamerstuk 34 104 nr. 108)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik blijf bij mijn standpunt dat de in vraag 4 genoemde motie moet worden ontraden, omdat de koppeling tussen wonen en zorg een belangrijk onderdeel is van het Fokus-concept. Bovendien verhuurt Fokus de woning niet zelf, maar een woningcorporatie waarmee Fokus samenwerkt.
Ik ga ervan uit dat opzeggen alleen gebeurt indien daarvoor zwaarwegende redenen zijn. Zoals hiervoor uit mijn antwoord op vraag 2 en 3 blijkt, is dit ook zeer nadrukkelijk een punt waarop de rechter toetst.
De sluiting van nog meer gevangenissen die dreigt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Snoeironde voor cellen»?1
Ja.
Klopt het dat op uw ministerie druk wordt vergaderd over een nieuwe snoeironde in het gevangeniswezen omdat het aantal gevangenen maar blijft dalen?
Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kooiman heb aangegeven, zullen er als gevolg van de voortdurende daling van de behoefte aan celcapaciteit zoals geraamd in het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ), maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat leegstand bij DJI structureel gefinancierd wordt. Gelet hierop heb ik de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de opdracht gegeven om een voorbereidingsplan te ontwikkelen zodat er op een verantwoorde wijze kan worden ingespeeld op de geprognosticeerde capaciteitsbehoefte. Op 21 en 25 maart jl. is uw Kamer bij brief hierover geïnformeerd. Ik kan mij evenwel voorstellen dat het personeel van DJI geschrokken is van deze PMJ-ramingen en ongerust is over het mogelijke verlies van hun banen.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat gevangenissen, die eerder de dans ontsprongen, nu toch met sluiting worden bedreigd terwijl het gevangeniswezen rust was beloofd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wel erg makkelijk is om aan te geven dat gevangenissen moeten sluiten omdat de geregistreerde criminaliteit gedaald is, terwijl dat net zo goed een gevolg kan zijn van de enorme bezuinigingen op het Openbaar Ministerie (OM) en de politie waardoor automatisch de opsporing van strafbare feiten in het geding komt?
Sinds 2002 is er sprake van een langdurige en significante daling van criminaliteit. Deze dalende lijn blijkt niet alleen uit het aantal geregistreerde misdrijven maar ook uit de slachtofferenquêtes. De laatste 7 jaar is het aantal geregistreerde misdrijven met 23% gedaald, de daling geldt zowel voor de vermogenscriminaliteit (autodiefstal, woninginbraak, straatroof) als de geweldscriminaliteit (mishandeling, seksueel geweld, verkrachting, moord en doodslag).
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat deze daling kan worden verklaard door bezuinigingen op Openbaar Ministerie en politie. De doelstellingen voor de politie die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke Veiligheidsagenda 2015–2018 en zijn opgesteld met het Openbaar Ministerie en regioburgemeesters, zijn tot nu toe realistisch en haalbaar gebleken. Ik onderschrijf niet de algemene constatering «dat de opsporing van strafbare feiten in het geding komt door bezuinigingen op Openbaar Ministerie en politie».
Deelt u daarbij de mening dat er veel nieuwe vormen van criminaliteit zijn waarvan nog niet eens cijfers beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar zijn de betreffende prognoses over de daling dan op gebaseerd en wanneer komen deze naar de Kamer?
De beschikbare cijfers laten zien dat de meeste vormen van klassieke, «offline» criminaliteit afnemen. Het klopt dat door de nog relatief recente opkomst van nieuwe vormen van «online criminaliteit» er thans weinig betrouwbare statistische informatie beschikbaar is over de aard en omvang van dit fenomeen. Wel zijn er aanwijzingen dat criminaliteit zich voor een deel heeft verplaatst naar de «online wereld». Ik heb daarom het WODC gevraagd dienaangaande een onderzoek te starten. Overigens hebben deze belangrijke criminaliteitsfenomenen zoals ondermijning, cybercrime en fraude, alsook het afpakken van crimineel vermogen, een plaats gekregen in de Veiligheidsagenda 2015–2018.
Wanneer ontvangt de Kamer eindelijk het toegezegde rapport over de betrouwbaarheid van politiecijfers, dat antwoord moet geven op de vraag of de (geregistreerde) criminaliteit wel echt daalt?
Naar verwachting zal de Inspectie Veiligheid en Justitie het onderzoek over de (opheldering van de) cijfers van de High Impact Crimes dit voorjaar afronden.
Bent u ervan op de hoogte dat de daadwerkelijke criminaliteit veel hoger ligt dan de geregistreerde criminaliteit en dat u dus beter fatsoenlijk in opsporing kan investeren, waardoor gevangenissen helemaal niet hoeven te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de totale omvang van criminaliteit méér behelst dan wat de politie registreert of wat blijkt uit slachtofferenquêtes. Criminaliteit die wordt aangepakt of aangekaart door Bijzondere Opsporingsdiensten (zoals de FIOD), inspecties of bestuurlijke autoriteiten komt maar gedeeltelijk terug in deze cijfers. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om thema’s als fraude en milieucriminaliteit. Ook delicten waarvan meestal geen aangifte wordt gedaan bij de politie, komen niet in de cijfers terug. Hierbij kan gedacht worden aan handel in verdovende middelen en illegaal wapenbezit. Ook zijn er aanwijzingen dat de criminaliteit die resteert, zich concentreert bij specifieke dadergroepen of op specifieke plaatsen en complex en hardnekkig is.
Ik onderschrijf dat investeren in de kwaliteit van de opsporing van groot belang is en blijft. Ik zond het Contourenplan voor de versterking van de opsporing 23 november 2015 aan uw Kamer, die dit plan heeft betrokken bij de begrotingsbehandeling van VenJ 2016 en het AO Politie van 10 februari jl. In het plan zijn maatregelen opgenomen die de opsporing zowel kwalitatief als kwantitatief versterken. Politie en OM werken momenteel aan de uitwerking van een gedetailleerder plan met lange(re) termijn maatregelen.
Gesjoemel met tickets in Nederland en België |
|
Jasper van Dijk |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Tele Ticket Service ontmaskert gesjoemel met K3-tickets»?1
Het bericht gaat over situaties in België waarbij een aantal personen 37 betaalkaarten heeft gebruikt om 2.470 toegangskaartjes voor de concerten van K3 te bestellen om deze tegen een hogere prijs dan de oorspronkelijke prijs door te verkopen. In het bericht staat ook dat doorverkopers gebruik maken van valse profielen. Alhoewel in Nederland het doorverkopen van toegangskaarten niet is verboden, vind ik het belangrijk dat consumenten op juiste en niet misleidende wijze worden geïnformeerd over de belangrijkste kenmerken van het gekochte kaartje; zoals de oorspronkelijke prijs en dat sprake is van een doorverkochte toegangskaart. In het bericht is ook te lezen dat de markt alert is op eventuele malafide praktijken en zelf controlerende handelingen verricht om misbruik vast te stellen. Ik juich dergelijke initiateven vanuit de markt van harte toe.
Deelt u de mening dat er een levendige «secundaire ticketmarkt» bestaat waarvan «nietsvermoedende fans veelvuldig het slachtoffer van worden»?
Het doorverkopen van toegangskaarten is in Nederland toegestaan en hoeft op zich niet problematisch te zijn. Wel hecht ik er belang aan dat dit op transparante wijze gebeurt. Op basis van de wet oneerlijke handelspraktijken dient de secundaire kaartverkoper de consument in staat te stellen om een weloverwogen koopbeslissing te nemen. Dit betekent dat de secundaire kaartverkoper voor het sluiten van de overeenkomst de consument dient te informeren over onder andere de belangrijkste kenmerken, zoals de prijs, rang en dat sprake is van een doorverkochte toegangskaart. De consument kan aan de hand van de door de handelaar verstrekte informatie besluiten om een toegangskaart al dan niet te kopen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de wetgeving over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3A van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek).
Is sprake van «strafbare feiten» als een klantprofiel «wordt gebruikt voor de massale inkoop van tickets waarvoor gespeculeerd wordt op een grote vraag»?
Het gebruik maken van andermans persoonsgegevens om zich als de ander voor te doen kan een strafbaar feit opleveren als anderen hier nadeel van ondervinden (artikel 231b Sr). Het enkel doorverkopen en dus ook het inkopen van tickets is, zoals hiervoor in antwoord op vraag 2 is aangegeven, in Nederland niet verboden.
Deelt u de mening dat hierbij sprake is van valsheid in geschrifte alsmede identiteitsfraude?
Indien wederrechtelijk gebruik wordt gemaakt van andermans gegevens of tickets worden vervalst kan er sprake zijn van fraude, zoals bijvoorbeeld van valsheid in geschrifte. Het is in eerste instantie aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van een strafbaar feit.
Bent u van mening dat hiertegen moet worden opgetreden, indien het zich in Nederland zou voordoen? Zo ja, bent u bereid dat te onderzoeken?
Het is belangrijk dat kopers van tickets niet worden opgelicht. Daarom is het van groot belang dat zij goed opletten bij het aanschaffen van online tickets. Het is dan ook goed dat er verschillende websites bestaan waarop tips staan voor kopers. Zo kunnen kopers via de website van de politie checken of rekeningnummers, telefoonnummers of e-mailadressen voorkomen in de politiesystemen.3 Als één van deze gegevens al voorkomt in de database van de politie krijgt de koper een waarschuwing dat er al meldingen tegen die verkoper zijn gedaan. Ook kunnen kopers vooronderzoek doen via bijvoorbeeld google en de websites www.ticketoplichting.nl/oplichters en www.opgeletopinternet.nl. Indien deze voorzorgsmaatregelen niet voldoende zijn gebleken en kopers slachtoffer zijn geworden omdat zij bijvoorbeeld een vals ticket hebben ontvangen, kunnen zij aangifte of melding doen via de website van de politie.4 Het Openbaar Ministerie zal in die gevallen beoordelen of vervolging in deze zaken opportuun is.
Is het waar dat tickets voor concerten in België worden doorverkocht via de website www.seatwave.be, een bedrijf dat formeel gevestigd is in Nederland?2
Bij een recente check, bleek dat de website www.seatwave.be niet bestaat en bezoekers worden doorverwezen naar www.seatwave.com. Op laatst genoemde website worden tickets aangeboden voor concerten die in België plaatsvinden.
Deelt u de mening van uw Belgische ambtsgenoot dat hiermee de wet in België wordt omzeild, en dat mogelijke overtredingen aangepakt moeten worden in samenwerking met de Nederlandse justitie?
In België is het bij wet verboden om toegangskaarten voor culturele- en sportevenementen door te verkopen. Nederland kent een dergelijk verbod niet. Wanneer sprake is van lucratieve handel zullen handelaren het Belgisch verbod proberen te omzeilen, bijvoorbeeld door toegangskaarten aan Belgische consumenten via het internet vanuit een ander land aan te bieden. Dit kan vanuit Nederland zijn, maar ook vanuit een land buiten de EU. Als het in Nederland strafbaar gestelde feiten betreft, zoals valsheid in geschrifte gepleegd vanuit een in Nederland gevestigd bedrijf op de Belgische markt, kan België de Nederlandse autoriteiten vragen medewerking te verlenen aan een onderzoek. Ook kan de Belgische Inspectiedienst een handhavingsverzoek indienen bij de ACM wanneer sprake is van overtreding van wetgeving die valt onder Verordening 2006/2004 betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre Nederland en België de grootschalige doorverkoop van tickets gezamenlijk kunnen aanpakken?
Zoals hierboven is aangegeven, is het doorverkopen van toegangskaarten in Nederland niet verboden. Ik zie ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te doen. De ACM is alert op eventuele oneerlijke handelspraktijken en kan hier indien zij dat nodig acht tegen optreden. Wanneer sprake is van een strafbaar feit is het Openbaar Ministerie bevoegd om over te gaan tot vervolging.
Hoe staat het met het onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt naar «de verwevenheid tussen de primaire- en secundaire kaartverkopers», zoals toegezegd in antwoord op eerdere vragen?3
In de antwoorden op Kamervragen over dure kaartjes voor concerten heb ik aangegeven dat ik de verwevenheid tussen de primaire- en secundaire kaartverkopers onder de aandacht van de ACM heb gebracht. De ACM doet geen mededelingen over individuele zaken.
Het bericht ‘Vaker betalingsachterstand na slechte financiële opvoeding’ |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vaker betalingsachterstand na slechte financiële opvoeding» van 14 maart jl.?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit onderzoek? Kunt u de conclusies van het Nibud onderschrijven?
De conclusies van het Nibud herken en onderschrijf ik. Schulden vormen een probleem onder jongeren. Uit onderzoek, maar ook van jongeren zelf, begrijp ik dat zij lang niet altijd overzien wat het inhoudt om financiële verantwoordelijkheid te dragen. Onder meer tijdens het debat over (zorg)kosten en -schulden dat ik met jongeren heb gevoerd tijdens de Week van het Geld, gaven zij aan hoe belangrijk financiële opvoeding door ouders en school is.
Ziet u vanuit uw verantwoordelijkheid ook een rol om de opvoeding over geld te stimuleren? Zo ja, kunt u nader uiteenzetten op welke manier u investeert in de financiële opvoeding van kinderen en jongeren? Op welke punten ziet u verbeteringen om ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren bewuster met geld omgaan? Zo nee, waarom niet?
Ouders hebben een belangrijke taak bij het bevorderen van verantwoord financieel gedrag van kinderen. In de opvoeding van hun kinderen leggen zij de basis, bijvoorbeeld door zakgeld te geven en hun kinderen te leren dat «op» ook echt «op» betekent. Soms geldt echter dat zij dit niet alleen kunnen. De materie is omvangrijk en complex, en ouders missen soms zelf de nodige financiële vaardigheden en geven niet altijd het goede voorbeeld. Daarbij komt dat de invloed van ouders afneemt naarmate kinderen ouder worden. Anders dan in de thuissituatie kunnen in de klas bovendien de overeenkomsten en verschillen in de wijze waarop leeftijdsgenoten omgaan met geld bespreekbaar en inzichtelijk worden gemaakt. Ouders en school zijn daarom gezamenlijk verantwoordelijk om kinderen voor te bereiden op financiële zelfstandigheid. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat zowel ouders, scholen en leerkrachten, leerlingen en partijen uit de financiële sector deze gedeelde verantwoordelijkheid van ouders en scholen onderschrijven.
Financiële educatie is een belangrijk preventief instrument om schulden bij jongeren of in de toekomst te voorkomen. Ik ondersteun daarom organisaties die met behulp van voorlichting en financiële educatie de doelgroep bereiken. Zo ondersteun ik het Nibud financieel en zijn de ministeries van SZW en OCW belangrijke partners in Wijzer in Geldzaken. Wijzer in Geldzaken is een initiatief van de rijksoverheid (Ministerie van Financiën) waarin partners uit de financiële sector, de wetenschap, de overheid en onderwijs-, voorlichtings- en consumentenorganisaties hun krachten bundelen om verantwoord financieel gedrag in Nederland te bevorderen. De jaarlijkse Week van het Geld die door het platform Wijzer in Geldzaken wordt georganiseerd is een goed voorbeeld van zo’n samenwerking tussen scholen, leerkrachten, ouders en financiële partijen.
Daarnaast subsidieer ik vanuit de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek een aantal financiële educatieprojecten (Diversion en Stichting Weet Wat Je Besteedt) en organiseert SZW jaarlijks een evenement tijdens de Week van het Geld gericht op het voortgezet onderwijs.
In hoeverre deelt u de mening dat opvoeding in omgaan met geld een belangrijk preventief instrument is om armoede en schulden tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre deelt u de mening dat budgetvoorlichting op de middelbare school noodzakelijk is? Bent u bereid om dit verder te stimuleren? Ziet u daarbij een rol voor banken, verzekeraars, mobiele telefoonaanbieders, woningcorporaties en zorgverzekeraars om jongeren bewust te maken van de consequenties van het aangaan van abonnementen en contracten en het nakomen van betalingen die voortvloeien uit vaste lasten?
Momenteel is een proces gaande om tot een nieuw toekomstgericht curriculum voor het funderend onderwijs te komen. In het advies van het Platform 2032 dat in januari j.l. aan de Staatssecretaris van OCW is aangeboden is het leren omgaan met geld aan de orde. Het vervolgproces is op dit moment onderwerp van gesprek met uw Kamer.
Het Platform2032 stelt in haar advies (en ik citeer) «dat scholen meer met de wereld buiten de school zouden moeten samenwerken». De beantwoording van de vraag hoe de verschillende partijen een rol hebben in dit onderwijs, is voorgelegd aan de deelnemers aan het vervolgproces die zich buigen over het nieuwe curriculum.
Bij het voorlichten van jongeren over hun financiële verantwoordelijkheden hebben ook andere partijen een rol. Waar het gaat om zorgverzekeringen verzorgt de Zorgverzekeringslijn.nl in opdracht van het Ministerie van VWS de voorlichtingsactiviteiten gericht op wanbetalers en onverzekerden. Dit doen zij met een telefonisch informatie- en adviespunt, een website, voorlichtingsmateriaal en bijeenkomsten. In de Verzekerdenmonitor 2015 staat beschreven dat de Zorgverzekeringslijn met deze activiteiten steeds meer mensen weet te bereiken. Zorgverzekeraars informeren verzekerden met betalingsachterstanden onder andere met brieven over de mogelijkheden van een betalingsregeling en verwijzen naar mogelijkheden voor schuldhulpverlening. Daarnaast bieden zorgverzekeraars in toenemende mate (preventief) de mogelijkheid van gespreide betaling en attenderen zij personen die bijna 18 zijn op de premieplicht die vanaf 18 geldt.
Ook de bankensector is betrokken en actief bij het voorlichten en onderwijzen van kinderen en jongeren over financiële zaken. Zo hebben bankmedewerkers tijdens de Week van het Geld ruim 5.000 gastlessen verzorgd met 121.000 leerlingen in de bovenbouw van 2.300 basisscholen. Ik ben zeker bereid soortgelijke initiatieven te ondersteunen.
Voor de gesprekken die ik heb gevoerd met de telecomsector en de uitkomsten hiervan verwijs ik u naar de brieven die ik u eerder heb gestuurd (Kamerstuk 24 515, nrs. 300 en 309).
De sluiting van kolencentrales |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven waarom de eerder van overheidswege aangekondigde Carbon Capture and Storage (CCS) verplichting voor kolencentrales volgens u geen rol zou moeten spelen bij het eventueel betalen van een afkoopsom aan de energiebedrijven die nog kolencentrales exploiteren?1
In mijn antwoord op eerdere vragen van de leden Jan Vos en Van Tongeren (Aanhangsel Handelingen II, 2015/16, nr. 1737) heb ik aangegeven dat de vraag of bij eventuele uitfasering van de kolencentrales schadevergoeding zou moeten worden betaald en wat daarvan eventueel de hoogte zou zijn, afhangt van vele verschillende factoren. Die factoren ben ik aan het uitzoeken in het kader van het project dat ik heb toegelicht in mijn brief van 18 december jl. over uitvoering van de motie Van Weyenberg en Van Veldhoven (Kamerstuk 30 196, nr. 380).
Bent u, in dat kader, op de hoogte van de duidelijke uitspraken van de Minister van het voormalige ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) ten tijde van de vergunningverlening van deze kolencentrales?2
Ja.
Is het waar dat toen door de toenmalige Minister gesteld is dat binnen tien jaar zal worden toegewerkt naar een situatie waarbij CCS zal worden voorgeschreven en waarbij de kosten daarvan voor de exploitant zijn?
In de beantwoording van de vragen waaraan gerefereerd wordt, geeft de toenmalige Minister van VROM, mede namens de toenmalige Minister van Economische Zaken, aan dat haar streven is om binnen 10 jaar CCS in Europees verband de stand van de techniek te maken. Zij geeft daarbij aan dat de betrokken bedrijven hebben toegezegd om de nieuwe kolencentrales waarover de antwoorden in 2007 gingen, geschikt te maken om CCS toe te passen. Bovendien benadrukt zij dat financiële steun van de overheid – zowel de nationale als de Europese overheid – tijdelijk is en zich zal richten op de ontwikkelings- en demonstratiefase die nog doorlopen moet worden. Daarna zal CCS zichzelf moeten bedruipen. De toenmalige Minister van VROM heeft dus niet gesteld dat binnen tien jaar zal worden toegewerkt naar een situatie waarbij toepassing van CCS zal worden voorgeschreven.
Is het waar dat gesteld is dat de marktcondities voor centrales gebaseerd op fossiele energiebronnen niet meer hetzelfde zullen zijn en investeerders in nieuwe centrales zullen hiermee rekening zullen moeten houden? Kortom, is het waar dat de exploitanten van kolencentrales allang wisten dat rond 2017 een CCS-verplichting zou worden opgelegd?
Ten tijde van de investeringen in de nieuwe kolencentrales was niet duidelijk of er een verplichting voor toepassing van CCS zou worden geïntroduceerd, en in het geval dat zou gebeuren, wanneer dat dan zou zijn. Wel was het de verwachting dat CCS in de nabije toekomst onvermijdelijk zou zijn en de toenmalige Minister van VROM heeft in dat kader aangegeven het wenselijk te achten dat exploitanten van kolencentrales hier in hun (financiële) plannen rekening mee zouden houden. De drie nieuwe kolencentrales zijn dan ook alle drie technisch geschikt om CCS toe te passen. CCS heeft sinds 2007 niet een dusdanige vlucht heeft genomen dat gezegd kan worden dat dit nu op grote schaal wordt toegepast. Op dit moment zijn wij bezig om een eerste grootschalig CCS-demonstratieproject in Nederland te realiseren, het Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject (ROAD). ROAD is op dit moment het meest kansrijke CCS-demonstratieproject in Europa.
Deelt u de mening dat daardoor de kosten van de CCS-verplichting in mindering kunnen worden gebracht op de waarde van de kolencentrales? Kortom, deelt u de mening dat deze waarde veel minder is dan de steeds genoemde 6 miljard euro, die ten onrechte voorbij gaat aan reeds lang geleden aangekondigde financiële verplichtingen?
Op dit moment ben ik aan het onderzoeken wat de mogelijke financiële consequenties zouden zijn van maatregelen rond kolencentrales. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Neemt u bij het bepalen van de waarde van de kolencentrales de afboekingen die E.ON, Engie, RWE en Vattenfall de afgelopen jaar op conventionele energiecentrales hebben gedaan mee?
Zie antwoord vraag 5.
De stand van zaken rondom projecten waarbij medicijnresten uit het water worden gezuiverd |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Einde innovatieve waterzuivering», waarin wordt bericht over het stopzetten van een nieuwe waterzuiveringsinstallatie van het Isala-ziekenhuis?1
Ja.
Hoe belangrijk acht u de zuivering op medicijnresten bij grote puntbronnen zoals een ziekenhuis? Welke maatregelen treft u of bent u bereid te treffen om deze zuivering verder te bevorderen?
De aanwezigheid van stoffen als (dier)geneesmiddelen in het water, gekoppeld aan het toenemende gebruik van medicijnen door een vergrijzende bevolking en antibioticaresistentie, geven reden om deze problematiek serieuze aandacht te geven in het waterkwaliteitsbeleid. In de ketenaanpak geneesmiddelen in water verken ik de opgave en mogelijke oplossingen voor de problematiek van restanten van geneesmiddelen in water. Zuivering aan het einde van de keten is één van de oplossingsrichtingen die daarbij in beeld is, naast maatregelen voorin de keten.
De zuiveringsinstallaties van de waterschappen zijn momenteel niet volledig ingericht op de verwijdering van geneesmiddelen uit het afvalwater. Dit vergt andere, verdergaande en kostbare zuiveringstechnieken dan de gangbare technieken. Op dit moment lopen er diverse onderzoeken naar zuiveringstechnieken, zowel in Nederland als in Duitsland en Zwitserland.
De keuze voor zuivering op de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) of bij grote puntbronnen hangt af van de locale omstandigheden. Wanneer een puntbron bijvoorbeeld een relatief grote bijdrage heeft in een zuiveringskring, kan aanpak van die bron kosteneffectiever zijn dan zuivering op de RWZI. Het is daarom belangrijk om dit per geval te bekijken; gemiddeld over Nederland dragen ziekenhuizen ongeveer 10% bij aan de medicijnenlast van rioolwater.
Naast de vraag welk aandeel een ziekenhuis heeft op de RWZI, moet worden bezien waar het gezuiverde rioolwater een relatief groot aandeel heeft in het oppervlaktewater (waar treedt effect op). Dit jaar werken de waterschappen aan een zogeheten hotspot-analyse, zoals aangekondigd in het «Plan van aanpak geneesmiddelen in de waterketen»2 van de Unie van Waterschappen en de VEWIN, om duidelijk te krijgen welke RWZI’s een zogenaamde hotspot voor medicijnresten zijn.
De onderzoeken naar zuiveringstechnieken en deze hotspot-analyse van de waterschappen zijn input voor de ketenaanpak geneesmiddelen in water, waarover u bent geïnformeerd in de brief over het waterbeleid van 25 november 2015 Vragen uit de ketenaanpak rond financiering van de zuivering en financiële prikkels, zijn onderdeel van het onderzoek naar de duurzame en toekomstbestendige financiering van het waterbeheer dat de Minister van Infrastructuur en Milieu nu laat uitvoeren.
Binnenkort informeer ik uw Kamer over de stand van zaken van deze ketenaanpak voor het Algemeen Overleg Waterbeleid dat staat gepland voor juni van dit jaar.
Is het waar dat het aanvankelijk de bedoeling was om de zuiveringsinstallatie bij het Isala-ziekenhuis na de onderzoeksperiode langdurig in gebruik te houden? Zo ja, waarom is het gebruik van deze zuiveringsinstallatie dan toch stopgezet?
Nee, het was nooit de intentie om de zuiveringsinstallatie bij het Isala-ziekenhuis langdurig in gebruik te houden. De installatie was een onderzoeksinstallatie op praktijkschaal, bedoeld om meer inzicht te krijgen in de werking, kosten en operationele aspecten van verschillende technieken voor verwijdering van medicijnresten uit het afvalwater van ziekenhuizen. Dit was het eerste project in Nederland op deze schaal en was onderdeel van een internationaal onderzoeksprogramma (Interreg IVb Pills).
Zoals u heeft gelezen is het onderzoek afgerond. De demo-installatie is omgebouwd tot een fullscale onderzoeksinstallatie en is daarna 2 jaar in bedrijf geweest om ervaring op te doen met het bedrijven van een dergelijke installatie. De installatie is stopgezet omdat er op dit moment geen nieuwe onderzoeksvragen in relatie tot deze installatie zijn en de exploitatiekosten van de installatie aanzienlijk zijn. De locatie is nog wel beschikbaar voor ander onderzoek, tot uiterlijk 31-12-2017.
Hoe verhoudt de stopzetting van deze waterzuiveringsinstallatie zich tot uw streven naar de ontwikkeling van meer kosteneffectieve rioolwaterzuiveringsinstallaties om resten van geneesmiddelen uit het oppervlaktewater te houden?
Die past daar goed in. Uit het onderzoek bleek de bij Isala geteste opzet geen kosteneffectieve aanpak te zijn om medicijnresten uit het oppervlaktewater te weren. Inmiddels zijn er concepten in de markt die wel positieve business cases lijken te bieden.
Is het waar dat het Drents-Overijsselse waterschap en het Isala-ziekenhuis de waterzuivering tot 2018 «gebruiksklaar» houden, om zodoende toch Europese subsidiegelden te kunnen blijven ontvangen? Wat is uw oordeel hierover?
Voor het onderzoeksproject is vanuit Interreg IVb NWE een subsidie ontvangen, welke inmiddels volledig is afgewikkeld met de EU. Het gebruiksklaar houden van de installatie en het beschikbaar stellen voor eventueel vervolgonderzoek is een voorwaarde voor de EU subsidie die is toegekend voor het afgeronde onderzoek. Er worden nu geen subsidiegelden meer ontvangen.
Deelt u de mening dat het onderzoek naar deze waterzuiveringsinstallatie beter draaiend gehouden kan worden om zodoende te werken aan een meer kosteneffectieve geneesmiddelenzuivering én Europese gelden te besteden aan de doelen waar ze in eerste instantie voor beschikbaar waren gesteld?
Het onderzoek was onderdeel van een groot internationaal onderzoeksprogramma waarvan de resultaten en kennis uitgebreid in Europa gedeeld zijn. Zoals u in uw vragen ook aangeeft, zijn er inmiddels nieuwe totaalconcepten voor de behandeling van ziekenhuisafvalwater die een compleet ander «businessmodel» kennen. Het concept van de Isala zuivering is daarmee inmiddels niet meer actueel, maar heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van andere technieken.
Er is thans geen onderzoeksvraag waarvoor de Isala installatie ingezet kan worden en daarmee is er geen reden om de installatie langer in productie te houden. De zuivering is niet ontworpen vanuit het perspectief van een lange technische levensduur. Naast de hoge exploitatiekosten zou dit een aanzienlijke aanvullende investering vragen.
Isala loost via de RWZI Zwolle op de IJssel. Uit de voorlopige hotspot-analyse van het waterschap komt de RWZI Zwolle niet als hotspot naar voren. Daarom overweegt het waterschap momenteel geen aanvullende zuivering voor medicijnresten, noch op de RWZI, noch bij Isala.
Hoeveel geld is (nog) nodig om deze zuiveringsinstallatie weer in gebruik te nemen? Bent u bereid u ervoor in te spannen om partijen ertoe te bewegen om bij te dragen aan het dichten van het financiële gat?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre heeft men reeds zijn voordeel gedaan met de resultaten van de waterzuivering bij het Isala-ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat in het ziekenhuis in Delft succesvol met een filter gewerkt wordt waardoor medicijnresten uit het water gehaald worden (Pharmafilter)? Kunt u de Kamer informeren over de reden waarom het in Delft wel economisch haalbaar is om medicijnresten uit het water te zuiveren en in andere ziekenhuizen niet? Ziet u kansen om de methode die in Delft toegepast wordt, op meerdere plekken in Nederland toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Bij het Reinier de Graaf ziekenhuis in Delft wordt inderdaad gewerkt met het Pharmafilter. Dit is echter een totaalconcept voor de logistiek van voedsel en afval in en om het ziekenhuis en daarmee meer dan alleen een afvalwaterzuivering. De methode kan interessant zijn op andere plekken in Nederland, maar dat moet per geval bekeken worden door waterschappen en ziekenhuizen.
Wat is de stand van zaken van de pilot om een Pharmafilter bij het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam te realiseren?
AGV/Waternet (de waterbeheerder) en het AMC-ziekenhuis hebben recentelijk een gezamenlijk haalbaarheidsonderzoek gedaan naar de implementatie van Pharmafilter. Momenteel overleggen de partijen over de vervolgstappen en welke vorm van samenwerking daarbij past. Later dit jaar wordt besloten of er tot de aanleg van een Pharmafilter zal worden overgegaan.
Welke andere proeven met waterzuiveringstechnieken bij Nederlandse verpleeg- en ziekenhuizen lopen momenteel? Kunt u de Kamer nader informeren over deze projecten?
Er is geen nationaal overzicht van wat er bij alle Nederlandse verpleeg- en ziekenhuizen aan initiatieven loopt op dit gebied (dit zijn er ongeveer 2450). Wel zijn er individuele gevallen bekend. Daarbij is duidelijk geworden dat er niet één oplossing is voor de zuivering van het afvalwater van deze instellingen. In de ketenaanpak onderzoek ik met de ketenpartijen en de waterschappen de oplossing voor deze problematiek. Zie ook het antwoord op vraag twee.
In hoeverre is bij de genoemde initiatieven (waterzuivering bij het Isala-ziekenhuis, Pharmafilter in Delft, Pharmafilter in het AMC), gezien het Zweedse voorbeeld, sprake van het online beschikbaar stellen van de resultaten, dan wel van het voornemen dat te doen, zodat meer helderheid kan worden verkregen over de milieueffecten van specifieke geneesmiddelen?
Het Zweedse voorbeeld waar naar gerefereerd wordt is het online systeem FASS. In dit systeem is informatie over geneesmiddelen opgenomen, inclusief mogelijke milieueffecten van het middel. Het systeem richt zich op artsen die het systeem kunnen gebruiken om, indien beschikbare alternatieven bestaan, middelen voor te schrijven die minder effect op het milieu hebben. In principe staat dit los van initiatieven van waterzuivering bij ziekenhuizen. De Nederlandse farmaceutische industrie onderzoekt op dit moment in hoeverre een vergelijkbaar initiatief als FASS ook voor de Nederland interessant kan zijn. Overigens zet ik me ervoor in dat milieu-informatie van geneesmiddelen op Europees niveau ontsloten wordt, zodat dit direct voor alle lidstaten beschikbaar is.
Is het waar dat de tarieven die waterschappen rekenen aan een ziekenhuis (verontreinigingsheffing) gebaseerd zijn op waterverontreiniging door stikstof en fosfaat? Deelt u de mening dat stikstof en fosfaat geen volledig beeld geven van de verontreiniging van het water, aangezien agressievere medicijnresten niet worden meegenomen? Acht u stikstof en fosfaat (nog) een goede grondslag voor de verontreinigingsheffing? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid te nemen?
De waterschappen werken met een verontreinigingsheffing, voor rechtstreekse lozingen op oppervlaktewater, en met een zuiveringsheffing voor lozingen op de zuiveringsinstallaties van die waterschappen.
Inderdaad worden niet alle stoffen in de maatstaf van de zuiveringsheffing betrokken. Dit is wettelijk geregeld in artikel 122f van de Waterschapswet. Daarin staat welke stoffen of groepen van stoffen bij het bepalen van de vervuilingswaarde door de waterschappen moeten worden meegenomen en voor welke stoffen dat facultatief is. Tot de verplichte categorie stoffen behoren zuurstofbindende stoffen, zoals stikstof. De facultatieve groep te zuiveren stoffen is beperkt en bestaat met name uit zware metalen.
Zoals onder vraag twee aangegeven zijn deze aspecten onderwerp in het onderzoek naar de duurzame en toekomstbestendige financiering van het waterbeheer.
Bent u bekend met het feit dat in de Delftse casus de filter die het rioolwater schoonmaakt, daarbij veel verdergaat dan de wettelijke normen? Deelt u de mening dat deze zuivering grote maatschappelijke baten tot gevolg heeft, zowel voor de mens als voor het leven in het water? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken of aan deze zuivering een (financiële) prikkel kan worden gekoppeld?
Ja. Inderdaad kan een dergelijke zuivering baten hebben voor de mens en voor het leven in het water. Binnen het bredere kader van de ketenaanpak medicijnen en het lopende onderzoek naar een toekomstbestendige en duurzame financiering laat ik nu onderzoeken wat mogelijke oplossingsrichtingen zijn en welke (financiële) prikkels daaraan gekoppeld kunnen worden. Zie ook het antwoord onder vraag twee.
In hoeverre ziet u in meer algemene zin mogelijkheden om via wet- en regelgeving zuivering op medicijnresten te bevorderen? Bent u bereid deze mogelijkheden nader te verkennen?
In de ketenaanpak geneesmiddelen in water verken ik de opgave en mogelijke oplossingen voor de problematiek van restanten van geneesmiddelen in water. Wet- en regelgeving, financiële instrumenten en communicatie zijn daarin alle in beeld om de oplossingen te bevorderen. Zie verder het antwoord op vraag twee.
Privacy in de zorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de open brief van de Autoriteit Persoonsgegevens aan de raden van bestuur van zorginstellingen, waarin zij aandacht vraagt voor de bescherming van patiëntgegevens?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zorgen van de Autoriteit Persoonsgegevens dat intensieve verbetertrajecten nodig waren om overtredingen van de Wet bescherming persoonsgegevens te beëindigen?
Zie voor een uitgebreide reactie mijn brief van 16 maart 20162.
Bent u voornemens zorginstellingen die niet in staat zijn deze intensieve verbetertrajecten zelf door te voeren daarbij te steunen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 16 maart jongstleden aangeef, zal ik om het grote belang van de zorgvuldige omgang met persoonsgegevens te benadrukken en om zaken (verder) te verbeteren, zelf ook onderzoek laten doen naar de vraag op welke wijze zorginstellingen (ziekenhuizen en instellingen voor geestelijke gezondheidszorg) in de dagelijkse praktijk omgaan met de beveiliging van hun patiëntgegevens en hoe hierin verbetering kan worden aangebracht. Ik zal zeer binnenkort overleggen met de koepels van de ziekenhuizen en GGZ-instellingen over welke exacte onderzoeksvraag het meest behulpzaam zal zijn om het doel te realiseren. De onderzoeksvraag zal aansluiten op de resultaten uit de campagne van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) die liep van 26 oktober tot 6 november 2015. De NVZ-campagne met de naam ZEKER stimuleerde bewustwording en eigen verantwoordelijkheid bij het omgaan met gevoelige informatie. In ieder geval vind ik het belangrijk dat in het onderzoek specifiek aandacht wordt besteed aan de wijze van omgaan met incidenten van schending van de bescherming van patiëntgegevens, die zich nu eenmaal altijd onverhoopt voor kunnen doen. Ook zal -naar aanleiding van de specifieke berichtgeving- aandacht geschonken worden aan de situaties waarin gewerkt wordt met onderaannemers, bijvoorbeeld voor het digitaliseren van patiëntgegevens, en aan de bescherming van gegevens die worden gebruikt ten bate van wetenschappelijk onderzoek. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek eind 2016 informeren.
Om het onderwerp zorgbreed onder de aandacht te brengen worden de waarborgen rond de bescherming van patiëntgegegevens besproken in een werkgroep met de leden van het Informatieberaad3.
Wat is uw reactie op de bevinding van de Autoriteit Persoonsgegevens dat WhatsApp niet voldoet aan de norm om gevoelige gegevens uit te wisselen, en dat artsen op zoek moeten naar een alternatief?2
In zijn algemeenheid geldt dat uitwisseling van persoonsgegevens moet voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ziet hierop toe. De AP heeft in februari 2013 richtsnoeren vastgesteld waaraan de beveiliging van persoonsgegevens moet voldoen.
Gelet op het oordeel van de AP is het belangrijk dat veiligere alternatieven voor WhatsApp, specifiek voor medisch gebruik, worden ontwikkeld en onder de aandacht van zorgverleners worden gebracht. Het veelvuldig gebruik ervan in de praktijk duidt erop dat een berichtenservice zoals WhatsApp van grote waarde is in de medische wereld. Bovendien kan snelle uitwisseling van medische gegevens de medische behandeling ook veiliger maken. Mij is bekend dat er meerdere initiatieven zijn die mogelijk kunnen dienen als veiliger alternatief voor WhatsApp.
Artsen die online gegevens over patiënten met elkaar willen delen moeten zich er van vergewissen dat uitwisseling van medische gegevens gebeurt met een veilige techniek, waarmee medische gegevens goed beveiligd zijn tegen toegang van derden en gegevens in geen geval zijn terug te herleiden tot individuele patiënten.
Bent u van mening dat WhatsApp niet gebruikt moet worden in de zorg?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te kijken op welke wijze het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport minder privacygevoelige alternatieven voor bijvoorbeeld WhatsApp kan stimuleren?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de pilot van de Huisartsen Kring Amsterdam/Almere met het Whitebox waarneemsysteem?3
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke initiatieven, waarbij ervaringen opgedaan worden met privacy-vriendelijke vormen van gegevensuitwisseling in de zorg, zoveel mogelijk ondersteuning verdienen? Zo ja, op welke wijze wilt en kunt u deze en mogelijk vergelijkbare initiatieven steunen?
De Nederlandse zorg kent vele inspirerende initiatieven op het gebied van elektronische gegevensuitwisseling, zowel voor verbeterde communicatie tussen zorgverleners onderling als tussen zorgverlener en patiënt. Dit sluit goed aan bij één van de drie doelstellingen uit de Tweede Kamer brief «eHealth en zorgverbetering» van juli 2014: binnen 5 jaar heeft 80% van de chronisch zieken direct toegang tot bepaalde medische gegevens, waaronder medicatie-informatie, vitale functies en testuitslagen, en kan deze desgewenst gebruiken in mobiele apps of internetapplicaties. Van de overige Nederlanders betreft dit 40%. Dit heeft tot effect dat mensen bewuster zijn van hun eigen gezondheid en dat fouten in dossiers bij zorgverleners sneller gedetecteerd kunnen worden.
De leden van het Informatieberaad werken samen aan verbetering van de informatie-uitwisseling in de zorg. Recentelijk heeft het Informatieberaad besloten om onder trekkerschap van patiëntenfederatie NPCF het programma «Meer regie over gezondheid» te starten. In dit programma wordt uitgewerkt welke afspraken, standaarden en basiseisen er nodig zijn voor het gebruiksvriendelijk, veilig en betrouwbaar uitwisselen van gezondheidsinformatie. Hierbij wordt nadrukkelijk gewerkt op basis van de ervaringen van koplopers, zodat bestaande initiatieven zich ook gesteund voelen in ervaren drempels en kansen. Momenteel ligt in de Eerste Kamer ter behandeling de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg van waar privacy en beveiligingseisen fors worden aangescherpt en overtredingen veel zwaarder worden beboet. Deze wet bindt de randvoorwaarden ter bescherming van de patiënt waarbinnen elektronische gegevensuitwisseling plaats kan hebben.
Het supermarktkartel tegen leeftijdsverificatiesystemen voor de verkoop van alcohol en tabak |
|
Marith Volp (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u de gerechtelijke uitspraak over het handelen van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) inzake kartelvorming tegen het leeftijdsverificatiesysteem Ageviewers?1 Wat is uw reactie op dit vonnis?2 Wat vindt u van het handelen van het CBL? In hoeverre staat deze uitspraak volgens u op gespannen voet met de maatschappelijke taak van de supermarkten om de verkoop van alcohol en tabak aan minderjarigen uit te sluiten? Vindt u het wenselijk dat de maatschappelijke betrokkenheid van de supermarktbranche door deze uitspraak mogelijk in twijfel wordt getrokken? Vindt u acties richting het CBL nodig? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ken het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 maart jl. in de zaak van de Hollandsche Exploitatie Maatschappij tegen Centraal Bureau Levensmiddelenhandel en Jumbo3. Aangezien het een uitspraak van een rechtbank betreft waartegen partijen in hoger beroep zullen gaan, kan ik niet ingaan op de inhoud van deze uitspraak danwel op het handelen van één van de partijen in deze rechtszaak. In zijn algemeenheid geldt uiteraard dat verkoop van alcohol en tabak aan minderjarigen moet worden uitgesloten.
Kunt u aangeven wat het betekent dat de rechtbank Den Haag de CBL Campagne «nog geen 20» en de CBL Code «verantwoorde alcoholverkoop in de supermarkt» nietig heeft verklaard en wat dit voor gevolgen heeft? Welke betrokkenheid heeft het Ministerie van VWS gehad bij de totstandkoming van deze campagne en code?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre vindt u dat supermarkten er voldoende in slagen om de verkoop van alcohol en tabak aan minderjarigen uit te sluiten? Hoe gaat u het CBL aansporen om maximale verantwoordelijkheid te nemen? Op welke wijze gaat u de voortgang hiervan monitoren? Bij welke nalevingsresultaten overweegt u de inzet van gevalideerde leeftijdscontrolesystemen verplicht te stellen?
Voor het antwoord op het eerste deel van uw vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Wat de betrokkenheid van VWS bij de totstandkoming van de CBL campagne en -code betreft hebben zowel VWS als de NVWA destijds, vanuit de kennis van de Drank- en Horecawet, meegelezen op de code en tekstsuggesties gedaan.
Doel van de publiekscampagne «nog geen 20» was:
De campagne bestond uit een TV-spot, materialen voor scholen en materialen voor supermarkten. Hiermee ondersteunde deze campagne het beleid van het ministerie, immers de vergewisplicht vormt onderdeel van de Drank- en Horecawet. Het Trimbos-instituut heeft een subsidie van ca. € 60.000 ontvangen van het Ministerie van VWS/Jeugd en Gezin om inhoudelijk mee te werken aan de ontwikkeling van de campagne, die verder is gefinancierd door het bedrijfsleven.
Wat zijn uw doelstellingen met betrekking tot de nalevingscijfers voor de verkoop van alcohol en tabak aan minderjarigen in 2016? Wanneer bent u tevreden? Overweegt u gebruik te gaan maken van verplichte leeftijdsverificatiesystemen indien uw doelstelling niet wordt gehaald? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, hoe gaat u betere handhaving garanderen?
Met de aanbieding van de resultaten van het mysterykidsonderzoek naar de naleving van de leeftijdsgrens onder verstrekkers in 2015 (bureau Nuchter) heb ik aangegeven wat mijn standpunt is ten aanzien van de nalevingcijfers.4 In mijn brief aan uw Kamer heb ik aangegeven dat, wanneer uit het mysterykidsonderzoek in 2016 niet blijkt dat de naleving substantieel is verbeterd, ik met maatregelen kom.
Zoals ik eerder heb aangegeven wil ik dat de wet wordt nageleefd. De wijze waarop die naleving wordt uitgevoerd is de verantwoordelijkheid van de verkopers van alcohol en tabak.
In hoeverre heeft u voldoende vertrouwen in de totstandkoming van het convenant displayban voor tabakswaren door het CBL? Wat is de stand van zaken? Acht u een breed gedragen, ambitieus convenant met de supermarktbranche haalbaar voor augustus 2016?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen als er voor augustus 2016 geen convenant is voor de displayban in supermarkten?
Het CBL heeft namens de aangesloten supermarktketens de intentie uitgesproken om voor 1 juli 2016 invulling te geven aan een convenant waarin wordt toegewerkt naar een displayban voor tabaksproducten. Behalve met het CBL voer ik ook gesprekken over de invoering van de displayban met de brancheorganisatie(s) van tabaksspeciaalzaken, tankstations, horeca en automaten. Verschillende supermarktketens zijn gestart met pilots of hebben in het geval van Jumbo besloten tabaksproducten in al hun winkels af te dekken. Ik heb van het CBL dan ook nog geen signalen ontvangen dat zij geen invulling kunnen geven aan een convenant. Ik wacht de invulling van het convenant derhalve af.
Nepwapens |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verkoop nepvuurwapen leidt tot grote politie-inzet»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over deze problematiek?2
Ja.
In hoeverre heeft de verkoop van op echt lijkende speelgoedwapens sinds dat op grond van de Europese Speelgoedrichtlijn toegestaan moest worden, geleid tot meer verkoop van dergelijke speelgoedwapens?
Het probleem zit erin dat speelgoedwapens tegenwoordig niet of nauwelijks te onderscheiden zijn van echte wapens waardoor dreigende situaties kunnen ontstaan. In de Nederlandse wet is een verbodsbepaling voor het dragen van speelgoedwapens in de openbare ruimte opgenomen. Het dragen hiervan is strafbaar als sprake is van een voorwerp dat als een wapen wordt aangemerkt, omdat gelet op de aard of omstandigheden waaronder het voorwerp wordt aangetroffen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd is om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen.
Het bezit op zich van speelgoedwapens die voorzien zijn van een CE-keurmerk is niet verboden, airsoftwapens in beginsel wel, afgezien van een beperkte vrijstelling voor leden van de Nederlandse Airsoft Belangen Vereniging.
De politie heeft veel aandacht voor speelgoedwapens. In 2014 zijn 125 op echt gelijkende speelgoed of airsoftwapens in beslag genomen. In 2015 waren dit er 140. Er wordt daarbij niet apart geregistreerd op airsoftwapens of speelgoedwapens. Ook is politie een bewustwordingscampagne gestart om te wijzen op de risico’s die speelgoedwapens met zich mee brengen.
Ik beschik niet over verkoopcijfers van speelgoedwapens.
Is het waar dat de politie «steeds meer op echt lijkende nepvuurwapens» tegenkomt? Zo ja, over welke cijfers of andere indicaties beschikt u? Zit het probleem zowel bij speelgoedwapens bedoeld voor kinderen als bij airsoftwapens? Zo nee, waarom is dat niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Leidt de verkrijgbaarheid van op echt lijkende nepvuurwapens tot situaties waarbij de politie moet uitgaan van de aanwezigheid van echte wapens? Zo ja, waarom en wat zijn gevolgen daarvan onder andere voor de inzet van de politie? Zo nee, waarom niet?
Ja, de politie wordt geconfronteerd met burgers die speelgoedwapens dragen in publieke ruimtes waarbij onduidelijk is of het echte wapens of speelgoedwapens betreft. In deze situaties gaat de politie ervan uit dat het echte wapens betreft en zet de «procedure aanhouding vuurwapengevaarlijke verdachte» in waarbij in veel gevallen meerdere politie eenheden betrokken zijn.
Deelt u de mening dat het spelen met speelgoedwapens of het gebruiken voor de airsoftsport net zo goed kan met wapens die wel te onderscheiden zijn van echte wapens? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zou het spelen of schieten met bijvoorbeeld een opvallend gekleurd nepwapen minder plezier opleveren?
Natuurlijk zou ik het toejuichen als speelgoedwapens aanstonds te onderscheiden zouden zijn van echte vuurwapens. Ik zie echter weinig mogelijkheden om dit te kunnen afdwingen. Er zijn ook van echte wapens opvallend gekleurde varianten beschikbaar. Binnen de Europese regelgeving bestaan bovendien geen mogelijkheden om speelgoedwapens uit Nederland te weren. Ik kan niet beoordelen of spelen met een afwijkend gekleurd speelgoedwapen minder plezier oplevert. Wat de airsoftwapens betreft acht ik de huidige regeling vooralsnog afdoende.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid en gebruik van op echt gelijkende nepwapens in Nederland bijdraagt aan grotere onveiligheid? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze wapens niet langer de veiligheid bedreigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de gevolgen van de Europese Speelgoedrichtlijn niet mogen zijn dat de veiligheid in gevaar komt? Zo ja, wat gaat u doen om in Europees verband deze richtlijn te laten aanpassen in de zin dat op echt gelijkende nepwapens verboden worden? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet aan de orde om de Speelgoedrichtlijn ter discussie stellen. De Wet wapens en munitie kent al een bepaling die het mogelijk maakt om situaties met voorwerpen, waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om te dreigen van strafrechtelijke gevolgen te voorzien. Daaronder kunnen onder omstandigheden ook speelgoedwapens begrepen worden. Voor imitatiewapens die niet onder de Europese Speelgoedrichtlijn vallen is het bezit, omdat zij op een echt wapen lijken overigens nog steeds verboden. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Ziet u nog steeds geen mogelijkheden om binnen de Europese regelgeving de betreffende voorwerpen uit Nederland te weren? Zo ja, waarom? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u wel?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe de kosten van het huidige zorgstelsel ongezien naar de burger verschoven |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de lasten Budgettair Kader Zorg (BKZ) «Overheid en overige» (tabel 1) uitsplitsen? Welk deel van deze uitgaven is opgebracht door burgers, en welk deel door bedrijven?1
Onder de lasten die worden aangemerkt als «Overheid en overige» vallen in tabel 1 de rijksbijdragen, de IAB die de overheid en de sociale zekerheidsfondsen afdragen voor ambtenaren en uitkeringsgerechtigden, de zorgtoeslag, de begrotingsgefinancierde zorg en de tekorten en overschotten van de zorgfondsen. Deze posten worden betaald uit algemene middelen, waardoor er geen specifieke uitsplitsing valt te maken tussen burgers en bedrijven.
Ten aanzien van de lasten op arbeid, besteedt het kabinet ieder jaar aandacht aan de koopkracht- en lastenontwikkeling bij de augustusbesluitvorming. Daarover rapporteert het kabinet bij de Miljoenennota. Het kabinet deelt uw aandacht voor de lasten op arbeid. Bij het Belastingplan 2016 heeft het kabinet daarom de lasten op arbeid structureel verlaagd door middel van maatregelen uit het vijfmiljardpakket.
Lasten burgers
Lasten bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
28,2
7,3
9,2
63%
16%
2012
34,7
12,1
24,5
49%
17%
2016
34,9
12,8
24,7
48%
18%
Kunt in dat licht ook ingaan op de CBS-publicatie waaruit blijkt dat op Zweden na er momenteel geen land in Europa is dat relatief zoveel belasting op arbeid heft, en dat het aandeel ervan in de totale belastingopbrengsten nergens zo hard steeg als in Nederland?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat zouden de getallen in tabel 1 zijn, wanneer de kolom «Overheid en overig» ook wordt verdeeld over de kolommen «Lasten burgers» en «Lasten bedrijven», uitgaande van het gewijzigde aandeel van de sectoren in het netto nationaal beschikbaar inkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het terecht dat de inmiddels ruim één miljoen ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel) in Nederland die op persoonlijke titel belastingaangifte doen, en inkomstenbelasting betalen, worden aangemerkt als bedrijf? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IAB van zelfstandigen wordt zeker niet standaard toegerekend aan bedrijven.
In de bovenstaande tabel 1 (gelijk aan tabel 1 in de vorige set antwoorden) staan de lasten van het BKZ uitgesplitst naar burgers, bedrijven en overheid. Hierbij wordt de IAB, betaald door zzp’ers, meegeteld bij de lasten voor burgers. Elk jaar in augustus toetst het kabinet of de actuele lastenontwikkeling bij burgers en werkgevers in lijn is met de in het regeerakkoord afgesproken ontwikkeling. Ook daarbij wordt de IAB die zelfstandigen betalen toegerekend aan huishoudens.
Het CBS maakt voor verschillende doeleinden, vanuit verschillende oogpunten verschillende statistieken. Ook over een zelfde thema; in dit geval de zorg. Bij het samenstellen van statistieken wordt waar mogelijk aangesloten bij internationale richtlijnen, afhankelijk van het doel waarvoor de cijfers worden opgesteld. In het geval van de zorg gaat het dan om ESA en SHA. Het stelsel van Nationale Rekeningen (ESA) heeft tot doel om de omvang en de ontwikkelingen in de economie en haar deelsectoren te meten. Het System of Health Accounts (SHA) heeft tot doel de uitgaven aan gezondheidszorg internationaal vergelijkbaar te maken en stelt de consumptie centraal.
Zelfstandigen worden bij het samenstellen van statistieken van de Nationale Rekeningen onder huishoudens geschaard. Bij statistieken over de uitgaven en financiering van zorg volgens het System of Health Accounts worden zelfstandigen tot bedrijven gerekend.
Lasten Burgers
Lasten Bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
28,2
7,3
9,2
63%
16%
2005
29,0
7,3
10,0
63%
16%
2006
26,7
7,9
15,1
54%
16%
2007
26,7
8,4
16,8
52%
16%
2008
31,0
9,6
16,4
54%
17%
2009
29,0
9,5
22,9
47%
15%
2010
30,5
9,8
23,8
48%
15%
2011
32,1
11,0
23,6
48%
17%
2012
34,6
12,1
24,5
49%
17%
2013
38,2
12,7
21,0
53%
18%
2014
37,6
13,5
21,4
52%
19%
2015
34,5
12,8
24,2
48%
18%
2016
34,9
12,8
24,7
48%
18%
Bron: (onderbouwing) Begroting VWS, CPB en CBS
Wat zouden de getallen zijn in de op basis van vraag 3 gewijzigde tabel 1, wanneer de lasten voor ZZP’ers niet in de kolom «Lasten bedrijven» worden verrekend maar in de kolom «Lasten burgers»?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de op basis van vraag 3 gewijzigde tabel 1 zo uitbreiden dat de cijfers voor de jaren 2004 tot en met 2016 zichtbaar zijn?
Is het zo dat bij de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) werknemers het voormalige werknemersdeel van de Ziekenfondswet (Zfw) bij hun inkomen hebben gekregen? Zo nee, vindt u het dan terecht dat in tabel 3 en 4 deze lasten wel staan vermeld?
Voor de introductie van de Zorgverzekeringswet moesten werknemers uit hun brutoloon een nominale premie plus een inkomensafhankelijke werknemerspremie betalen. Met de komst van de Zorgverzekeringswet is het brutoloon niet aangepast. Het vervallen van de inkomensafhankelijke werknemerspremie leidde dus tot een koopkrachtvoordeel van burgers. Daar tegenover stond dat de nominale premie hoger werd en dat voor huishoudens met een laag inkomen recht op zorgtoeslag ontstond. Om een goede vergelijking te kunnen maken tussen de werknemerslasten is het noodzakelijk om al deze lasten naast elkaar te zetten die door de werknemer worden betaald. Bij de invoering van de Zorgverzekeringswet is heel uitgebreid gekeken naar de inkomensgevolgen. Daarbij is naast de afschaffing van de werknemersbijdrage, de verhoging van de nominale premie, de introductie van de zorgtoeslag en de verlaging van de AWBZ-premie ook rekening gehouden met een pakket fiscale maatregelen dat zodanig is vormgegeven dat zo min mogelijk mensen een inkomensachteruitgang zouden ondervinden van de introductie van de Zorgverzekeringswet.
Wat zouden de getallen in tabel 3 en 4 zijn, wanneer de destijds door de werkgever betaalde premie voor de Zfw niet zou worden toegekend aan de werknemer? Kunt u bovendien tabel 3 en 4 uitbreiden, zodat beiden de cijfers voor de jaren 2004 tot en met 2016 bevatten?
De cijfers waar u om vraagt, zijn in beginsel voor de meeste groepen te bepalen, maar vergen uitgebreid nader onderzoek. Het is derhalve niet mogelijk deze cijfers te leveren binnen de gestelde termijn voor Kamervragen. Deze cijfers zijn wel te geven, maar daarvoor is meer tijd nodig. Desgewenst kan ik die voor de zomer leveren.
Kunt u in aanvulling op tabel 3 en 4 aangeven wat de zorgkosten waren voor de jaren 2004 tot en met 2016 voor de gangbare inkomensgroepen?3
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het terecht dat bij de beantwoording van vraag 10 de verlaging van de AWBZ-premie als een lastenverlichting wordt aangemerkt? Is het niet zo dat de burger hier linksom of rechtsom alsnog zelf de prijs voor betaalt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vraag ging over de kosten van zorg voor een gezin met een minimuminkomen en een gezin met een modaal inkomen voor en na de invoering van de Zvw. Deze kosten staan vermeld in tabellen 3 en 4 (gelijk aan tabellen 3 en 4 uit de vorige set antwoorden).
De AWBZ-premie is destijds verlaagd vanwege de overheveling van de ggz naar de Zvw. Dit leidde aan de ene kant tot een lastenverzwaring voor burgers vanwege een hogere nominale Zvw-premie. Aan de andere kant leidde dit tot een lastenverlichting vanwege een lagere AWBZ-premie. Aangezien het lastenverzwarende effect wel te zien valt in het overzicht en het lastenverlichtende effect van de AWBZ-premie niet, is het van belang dit effect wel te vermelden zodat een goede vergelijking over de jaren mogelijk is.
2005
2005
2016
2016
Gemiddeld
Chr. ziek
Gemiddeld
Chr. Ziek
Proc. Werknemerspremie Zfw
237
237
Nominale premie
130
130
1204
1204
No-claim
177
255
Gemiddeld eigen risico
240
385
Zorgtoeslag
–998
–998
Premielast werknemer
544
622
446
591
2004
2005
2006
2012
Proc. Werknemerspremie Zfw
353
407
Nominale premie
616
260
1546
2452
No-claim
354
306
Gemiddeld eigen risico
298
Zorgtoeslag
–557
-970
Premielast werknemer
969
1021
1295
1780
Kunt u aangeven waaraan sinds 2001 de heffingskortingen zijn besteed; uitgesplitst naar burgers en hun inkomen en bedrijven?
Heffingskortingen zijn geen uitgaven maar zijn kortingen op de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Hierdoor betalen particulieren en zogenaamde IB-ondernemers minder belasting en premies. Hieronder treft u een overzicht van alle heffingskortingen in de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen in 2016.
Algemene heffingskorting als uw inkomen uit box 1 niet meer is dan € 19.992
€ 2.242
€ 1.145
Algemene heffingskorting als uw inkomen uit box 1 meer is dan € 19.922 en niet meer dan € 66.417
Bedrag afhankelijk van uw inkomen
Bedrag is afhankelijk van uw inkomen
Algemene heffingskorting als uw inkomen uit box 1 meer is dan € 66.417
€ 0
€ 0
Maximum uitbetaling algemene heffingskorting als u bent geboren na 31 december 1962 en in 2016 de niet- of weinig verdienende fiscale partner bent
€ 1.047
n.v.t.
Werkbonus (maximaal)
€ 1.119
n.v.t.
Inkomensafhankelijke combinatiekorting (maximaal)
€ 2.769
€ 1.413
Ouderenkorting bij een inkomen niet meer dan € 35.949
n.v.t.
€ 1.187
Ouderenkorting bij een inkomen meer dan € 35.949
n.v.t.
€ 70
Alleenstaande ouderenkorting
n.v.t.
€ 436
Jonggehandicaptenkorting
€ 719
n.v.t.
Levensloopverlofkorting
€ 209
n.v.t.
Korting groene beleggingen
0,7% van de vrijstelling in box 3
0,7% van de vrijstelling in box 3
Bij een arbeidsinkomen tot en met € 34.015
Bij een arbeidsinkomen meer dan € 111.590
U bent het hele jaar jonger dan de AOW-leeftijd
€ 3.103
€ 0
U heeft de hele jaar door de AOW-leeftijd
€ 1.585
€ 0
De financiering van de restauratie van de Eusebiuskerk in Arnhem |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Stichting wanhopig, geen geld voor restauratie Eusebiuskerk: «Het regent straks stenen»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Eusebiuskerk een onlosmakelijk en beeldbepalend onderdeel vormt van het hart van Arnhem?
Ja.
Welke rijkssubsidies zijn er de afgelopen 10 jaar verstrekt voor onderhoud en restauratie van de Eusebiuskerk en wat voor werkzaamheden zijn hiervoor verricht?
Sinds 2006 is in totaal voor € 3.537.012 aan restauratiesubsidie verleend en voor € 638.069 aan onderhoudssubsidie.
Weet u of er voor dit jaar een aanvraag voor Brim-subsidie is of wordt gedaan voor de Eusebiuskerk? Zo ja, verwacht u dat deze aanvraag gehonoreerd wordt met de extra middelen die er voor het Brim beschikbaar zijn?2
De Stichting Eusebius Arnhem heeft aangegeven dit jaar een aanvraag voor een Brim-subsidie in te dienen. Dit jaar is € 20 miljoen extra budget beschikbaar voor onderhoudssubsidies voor grote monumenten. Voor de verdeling van middelen wordt bij deze regeling gebruik gemaakt van een tender-systematiek. Of de aanvraag voor de Eusebius zal worden gehonoreerd hangt daardoor mede af van de omvang van de aanvraag en die van andere subsidieaanvragen.
Wat is de maximale hoogte van de Brim-subsidie voor de Eusebiuskerk en hoe wordt die berekend? Hoe verhoudt deze hoogte zich tot het bedrag dat benodigd is voor een volledige restauratie?
De maximale subsidiabele onderhoudskosten bedragen 3% van de herbouwwaarde van een monument. Het subsidiepercentage is 50%. Brim-subsidie is echter niet bestemd voor restauratie, het is alleen beschikbaar voor sober en doelmatig onderhoud.
Klopt het dat de provincie verantwoordelijk is voor de financiering van restauraties? Zo nee, wat is hier onjuist of onvolledig aan? Zo ja, hoeveel geld ontvangen de provincies hiervoor?
Op 5 maart 2012 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt, die op 20 mei 2015 zijn aangevuld, tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Interprovinciaal overleg (IPO) over de decentralisatie van de rijksmiddelen voor restauratie van monumenten. Jaarlijks wordt hiervoor door het Rijk € 20 miljoen in het provinciefonds gestort. De provincies hebben zelf bepaald dat het budget verdeeld wordt naar rato van het aantal rijksmonumenten binnen de provinciegrenzen. De provincie Gelderland krijgt jaarlijks € 1.671.000 en verhoogt dat bedrag met eigen middelen. De provincies prioriteren en stellen de hoogte van de subsidies vast.
Welke landelijke ondersteuningsregelingen zijn er voor restauratie, naast het Brim?
Brim-subsidie wordt alleen beschikbaar gesteld voor onderhoud. Voor restauratie van monumenten kan bij het Nationaal Restauratiefonds een laagrentende lening worden aangevraagd. Dit revolverende fonds is gevoed met Rijksmiddelen. Hiernaast bestaat de «Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten» waarmee kleine subsidies worden versterkt voor het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoek of het wind- en waterdicht maken van monumenten die in afwachting zijn van restauratie en herbestemming.
Weet u of de provincie Gelderland inderdaad alle betrokken partijen bij elkaar brengt om naar een oplossing te zoeken om de zeer noodzakelijke restauratie van de Eusebiuskerk doorgang te laten vinden? Zo nee, wilt u de provincie meedelen dat u bereid bent aan een dergelijk overleg deel te (laten) nemen vanuit de rijksoverheid? Zo ja, wanneer verwacht u dat dit overleg plaats zal vinden?
In de bestuurlijke afspraken van het Ministerie van OCW met het IPO van 20 mei 2015 is het belang van een gezamenlijke aanpak voor de monumenten met zeer grote restauratieopgaven onderstreept. De provincies brengen momenteel de monumenten met een zeer grote restauratieopgave op korte en lange termijn in kaart. Het is van belang om een totaalbeeld te krijgen van gevallen die mogelijk een knelpunt kunnen zijn voor provincies, zoals dat nu het geval is met de Eusebius. De uitkomst van die inventarisatie wil ik afwachten. Ik verwacht dat de inventarisatie voor de zomer gereed is, waarna over een gezamenlijke aanpak kan worden gesproken. Indien de provincie Gelderland mij benadert voor een overleg dan ben ik daartoe uiteraard bereid met inachtneming van het bovenstaande.
De brand bij een transportbedrijf in Duiven |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de brand bij een transportbedrijf in Duiven?1
Ja.
Klopt het dat de oorzaak van de brand niet meer te achterhalen is?2 Is het officiële onderzoek naar de oorzaak van de brand daarmee afgerond? Zo nee, wanneer zal dit worden afgerond en worden er nog nieuwe feiten uit dat onderzoek verwacht?
Volgens de gemeente was de Brandweer Gelderland-Midden binnen een uur na melding gestart met het brandonderzoek. Een dag na de brand is samen met verzekeraar en contra-expert onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. De brand blijkt zo heet te zijn geweest dat geen oorzaak of exact ontstaansgebied meer te achterhalen is. De daarvoor benodigde indicatoren bleken volledig verbrand. Het onderzoek van de brandweer naar de oorzaak van de brand is beëindigd.
Was er bij de betreffende omgevingsdienst informatie bekend waaruit bleek dat dit een risicobedrijf was? Zo ja, welke risico’s waren er? Is op de juiste manier gehandhaafd? Zo nee, waren er andere signalen dat dit een risicobedrijf was?
De gemeente Duiven heeft alleen mandaat gegeven aan de omgevingsdienst voor de vergunningverlening en het toezicht op de verplichte basistaken. Dat betekent dat het toezicht bij dit bedrijf wordt uitgevoerd door de gemeente Duiven en niet door de omgevingsdienst.
Het bedrijf heeft zich in het eerste kwartaal van 2015 gevestigd in Duiven in een bestaand bedrijfspand. Het wordt door de gemeente niet gezien als risicovol bedrijf, waarbij er een onmiddellijke opleveringscontrole dient plaats te vinden. Evenmin waren bij de gemeente signalen bekend die er op enigerlei wijze op duiden dat er sprake zou zijn van een risicobedrijf. Een opleveringscontrole was gepland in het eerste kwartaal 2016.
Zijn er bij deze brand stoffen vrijgekomen die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen vormen? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken?
Bij de brand in Duiven heeft de brandweer metingen verricht in het benedenwinds gelegen gebied. Daarbij zijn geen meetbare concentraties aangetoond. Wel zijn in onder andere de gemeente Westervoort roetdeeltjes aangetroffen. Zoals gebruikelijk is in overleg met de Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen een handelingsperspectief opgesteld: «De roetdeeltjes zijn niet direct schadelijk en mogen met water worden weggespoeld.»
Welke lessen worden getrokken uit de brand bij dit bedrijf? Welke gevolgen heeft dit voor onder meer de controle door omgevingsdiensten?
Weliswaar is de gemeente Duiven aangesloten bij de Omgevingsdienst Arnhem, maar het betreffende transportbedrijf behoort tot een categorie bedrijven die niet tot het basistakenpakket van de omgevingsdiensten behoren. De gemeente Duiven heeft ervoor gekozen zelf het toezicht op dit bedrijf uit te voeren. Het bedrijf valt onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit.
De controle van bedrijven op de naleving van het Activiteitenbesluit vindt plaats volgens een bepaalde toezichtfrequentie die afhankelijk is van de potentiële milieubelasting, de risico’s en het naleefgedrag. Het is aan het lokale bevoegd gezag om te bepalen of er een noodzaak is om een bepaalde vorm van verscherpt toezicht op dit bedrijf of een andere controlefrequentie voor deze categorie bedrijven toe te passen.
Daarnaast geldt dat in de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden voor incidenten waarvoor een zogenaamde GRIP-fase wordt afgekondigd een multidisciplinaire evaluatie plaatsvindt volgens een bestuurlijk vastgestelde evaluatiesystematiek. Een dergelijke evaluatie zal ook ten aanzien van dit incident plaatsvinden. Daaruit zal moeten blijken welke leerpunten uit dit incident naar voren komen.
De criteria gezag, arbeid en loon |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de mogelijkheid die vóór de invoering van de VAR bestond, dat een freelancer via het GAK door een looninspecteur een controle op de criteria gezag, arbeid en loon kon laten uitvoeren op de werkplek?1
De bedrijfsverenigingen/uitvoeringsinstellingen sociale zekerheid voerden een zogenoemd onderzoek verzekeringsplicht uit bij de opdrachtnemer en de opdrachtgever en namen in het kader daarvan een beslissing verzekeringsplicht. Het ging daarbij met name om de beoordeling van feitelijk vaststaande arbeidsrelaties; van een onderzoek «vooraf» was niet zozeer sprake. Het was de bedrijfsverenigingen niet toegestaan een oordeel te geven over iets wat nog niet vast stond, omdat men zich dan op het terrein van beïnvloeding van arbeidsomstandigheden begaf, wat niet was toegestaan.
Sinds de invoering per 1 januari 2006 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) is het zo dat de opdrachtgever/werkgever zich wendt tot de Belastingdienst als hij duidelijkheid wil krijgen of een arbeidsrelatie een dienstbetrekking is; de opdrachtnemer/werknemer wendt zich met de vraag of hij werknemer is tot het UWV. Dit laatste hangt samen met de vraag of, als hij werknemer is, er bij arbeidsongeschiktheid of werkloosheid uitkeringsrechten kunnen volgen, hetgeen door het UWV wordt beoordeeld. Ook deze onderzoeken zien op feitelijk vaststaande arbeidsrelaties op persoonsniveau.
Bent u ermee bekend dat door een dergelijk onderzoek vooraf voor alle partijen duidelijkheid ontstond of er sprake was van inhoudingsplicht?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het, wat uit gegevens van marktpartijen valt op te maken, dat destijds in meer dan 80% van de gevallen aan alle drie de criteria was voldaan en dat er sprake was van inhoudingsplicht?
In de vraagstelling wordt geen bron vermeld, waaruit blijkt wie de marktpartijen zijn en waaruit het percentage van 80% blijkt.
Van de 7 miljoen arbeidsrelaties in de jaren voor 2005 waren er gemiddeld 6 miljoen een echte dienstbetrekking (dat blijkt uit cijfers van het CBS). Bij het overgrote deel daarvan was er geen enkele discussie over de vraag of er sprake was van een dienstbetrekking en deze arbeidsrelaties werden ook nergens voorgelegd. De gevallen die moesten worden beoordeeld waren de meer complexe situaties, waarbij de vraag of sprake was van een echte dienstbetrekking voorop stond. De beoordeling van complexere gevallen destijds bij de bedrijfsvereniging/uitvoeringsinstelling/UWV leidde na onderzoek in het merendeel van deze gevallen tot het oordeel van aanwezigheid van een echte dienstbetrekking.
Moeten bij de volgende passage uit de Handreiking beoordelingskader DBA: «In gevallen waarin opdrachtgever en opdrachtnemer dit wensen bestaat de mogelijkheid om in vooroverleg een standpunt van de Belastingdienst te vragen» opgemaakt worden dat het mogelijk is dat looninspecteurs van de belastingdienst vooraf 100% duidelijkheid kunnen geven? Zo nee, wat is er nodig om vooraf duidelijkheid te kunnen krijgen?
Opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen van de Belastingdienst vooraf zekerheid krijgen dat er geen loonheffingen hoeven te worden afgedragen of voldaan. Het gebruik van door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomsten, zoals de modelovereenkomsten die op de internetsite2 gepubliceerd zijn, geven deze zekerheid als er in praktijk ook op deze manier wordt gewerkt. Daarvoor zijn geen aanvullende administratieve handelingen of beoordelingen nodig.
Bent u voorts bekend met het artikel Zzp’er: van held naar One-Trick-Pony of Jack-Of-All-Trades?2
Ja.
Is het mogelijk de drie criteria gezag, arbeid en loon nog eens nader te herdefiniëren en dan met name het criterium gezag daarbij wellicht duidelijker te formuleren? Zo nee, waarom niet?
De drie criteria gezag, arbeid en loon komen uit het Burgerlijk Wetboek. Deze criteria zijn duidelijk geformuleerd in de wet en ook verder verduidelijkt in de civielrechtelijke en fiscale jurisprudentie. Dat het soms lastig is om te beoordelen of er sprake is van een dienstbetrekking, ligt niet aan een onduidelijke formulering in de wet. In de praktijk zijn er veel verschillende arbeidsrelaties, omdat partijen veel vrijheid hebben bij het vormgeven van hun arbeidsverhouding. Hierdoor ontstaan er grensgevallen waarin het bij partijen niet altijd duidelijk is of er sprake is van een dienstbetrekking. Voor deze gevallen is de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties bedoeld. Partijen die twijfelen over de aard van hun arbeidsrelatie, kunnen hun overeenkomst voorleggen aan de Belastingdienst, of ze kunnen een modelovereenkomst van de website van de Belastingdienst gebruiken. Indien partijen werken volgens een door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst, hebben ze de zekerheid dat er geen sprake is van een dienstbetrekking.
Waar stopt «aanwijzingen ten behoeve van het resultaat en de samenwerking» en waar begint «de algemene instructiebevoegdheid»? Zou de handreiking beoordelingskader DBA hier wellicht een eenduidiger antwoord op kunnen geven?
Bepalend voor het bestaan van een gezagsverhouding is of degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en dat laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en controle uit te oefenen op de voortgang van het werk en de wijze waarop het werk wordt verricht. Met het bestaan van deze bevoegdheid is niet in tegenspraak dat in de praktijk geen of weinig opdrachten en instructies worden gegeven, omdat degene die het werk doet weet wat er van hem wordt verwacht en de werkzaamheden naar behoren uitvoert, zodat bijsturing hooguit beperkt nodig is. Ook binnen een gezagsverhouding kan degene die de arbeid verricht vanuit zijn expertise naar zijn mening worden gevraagd en kunnen zaken in goede harmonie geregeld worden.
Voor de beoordeling van overeenkomsten voor arbeidsrelaties, is het van belang om na te gaan of de aanwezigheid van een gezagsverhouding redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Daarvoor is relevant of de bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen en instructies contractueel is uitgesloten of beperkt. Een voorbeeld hiervan is de algemene modelovereenkomst «ontbreken werkgeversgezag». Afspreken om de instructiebevoegdheid te beperken tot een aanwijsbaar resultaat van een opdracht draagt bij aan de conclusie dat er geen sprake is van een gezagsverhouding. Het gaat in deze benadering om de inhoud van de instructies: zijn deze beperkt tot een gewenst doel (wat)? Is de opdrachtnemer vrij in de wijze van bereiken van het doel (hoe)? Ook is het mogelijk een gedeeltelijk onbepaald instructierecht te voorkomen, bijvoorbeeld door vooraf te specificeren hoe een instructierecht wordt vormgegeven en beperkt. De inhoud en het doel van het instructierecht worden bepaald door de partijen in de arbeidsrelatie. Bij de beoordeling van een overeenkomst let de Belastingdienst op instructies over de werkinhoud (materieel gezag) en instructies die zien op overige aspecten (formeel gezag). De concrete inhoud van de voorgelegde overeenkomst, beoordeeld in de onderlinge samenhang van alle afspraken, bepaalt of redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat sprake is van afwezigheid van werkgeversgezag.
Klopt het dat in het looncriterium is opgenomen dat ook loonbetaling door middel van derden als loon gezien kan worden?
Ja. Op grond van het Burgerlijk Wetboek gaat het om de juridische verplichting van de werkgever om een vergoeding voor de verrichte arbeid te betalen. Het gebruik maken van derden doet aan dat uitgangspunt niet af. Het maakt voor het bestaan van een dienstbetrekking niet uit van wie de werknemer feitelijk het loon krijgt.
Bij welke partij ontstaat een dienstverband indien ook aan gezag en arbeid is voldaan bij de inlener?
Vaak zal in dit geval sprake zijn van uitzenden in de zin van artikel 7:690 BW en is de uitzendwerkgever de juridische werkgever, ondanks het feit dat de arbeid onder toezicht en leiding (gezag) van een derde (de inlener) wordt verricht.
In hoeverre hebben zzp-ers een gezagsverhouding met payroll bedrijven en brokers?
Allereerst is wezenlijk dat de afschaffing van de VAR op geen enkele manier het werken met tussenpersonen vanzelfsprekender maakt. Voor een eventuele tussenpersoon gelden dezelfde eisen aan het werken buiten dienstbetrekking. Elke zekerheid over de arbeidsrelatie die in een tussenkomstsituatie kan worden verkregen, kan ook verkregen worden zonder intermediair.
Bij payroll bedrijven en brokers is vrijwel steeds sprake van intermediaire relaties. Payrolling is een verzamelnaam en kent geen eenduidige verschijningsvorm. Zo wordt in het Rapport uit 2012 van de Stichting van de Arbeid4 «Visie Stichting van de Arbeid ontwikkeling van payrolling» al een vijftal vormen onderkend5. Elk van die vormen heeft volgens dat rapport specifieke kenmerken die uiteindelijk bepalen of en tot wie er een gezagsverhouding bestaat. Als daarvan sprake is, zal degene die het betreft uiteraard niet kunnen worden aangemerkt als zzp’er.
Indien aan gezag arbeid en loon wordt voldaan bij de feitelijk werkgever, maar gebruik wordt gemaakt van een tussenkomstbureau, is dan het ontslagbesluit payrolling van toepassing?
Aangenomen wordt dat gedoeld wordt op de regeling met betrekking tot ontslag van payrollwerknemers in de Ontslagregeling. Als sprake is van payrolling zoals in de Ontslagregeling gedefinieerd dan is deze regeling inderdaad van toepassing. Er is sprake van payrolling in voornoemde zin als op basis van een overeenkomst met een opdrachtgever, die niet tot stand is gekomen in het kader van het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, een arbeidskracht ter beschikking wordt gesteld om onder toezicht en leiding van die opdrachtgever arbeid te verrichten, waarbij degene die de arbeidskracht ter beschikking stelt alleen met toestemming van de opdrachtgever bevoegd is de arbeidskracht aan een ander ter beschikking te stellen.
In hoeverre het mogelijk de Opting-in regeling voor ondernemers die er bewust voor kiezen als zelfstandig ondernemer hun diensten aan te bieden, zelf bepalen waar ze werken en tegen welke vergoeding, uit te breiden met een niet inhoudingsplichtige variant?
Een opting-in regeling om bewust te kiezen om als zelfstandige ondernemer diensten aan te bieden is in de fiscale wetgeving onbekend. Er bestaat wel een opting-in regeling voor de loonbelasting, in situaties waarin buiten dienstbetrekking wordt gewerkt.
De Wet DBA biedt evenwel de mogelijkheid om bijvoorbeeld door gebruik te maken van algemene modelovereenkomsten tot een oordeel «buiten dienstbetrekking» te komen. Dit oordeel staat gelijk aan «geen inhoudingsplicht».
In hoeverre kunnen zelfstandig ondernemers in plaats van gebruik te maken van een modelovereenkomst ook hun eigen leveringsvoorwaarden hanteren?
Het gebruik van beoordeelde overeenkomsten is niet verplicht. Voor vele ondernemers voor wie bij voorbaat helder is dat zij buiten dienstverband werken, is een modelovereenkomst sowieso niet behulpzaam. Voor de behanger die bij particulieren klust, is al op voorhand evident dat die niet in dienstverband van zijn klanten werkt. Werken volgens een modelovereenkomst is vooral zinvol als zekerheid gevraagd wordt over de meer complexe arbeidsrelaties, waarbij niet meteen duidelijk is of er sprake is van een dienstverband. Partijen bepalen dan zelf onder welke voorwaarden zij met elkaar contracteren; dat kunnen ook de eigen leveringsvoorwaarden van zelfstandige ondernemers zijn.
De benoeming van een omstreden hoogleraar tot rapporteur van de VN-Mensenrechtenraad |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de VN-Mensenrechtenraad de Britse hoogleraar Penny Green heeft benoemd tot rapporteur, belast met het bijhouden van mensenrechtenschendingen in de Palestijnse gebieden?1
Klopt het dat de hoogleraar in kwestie openlijk sympathiseert met de BDS-beweging (Boycot, Desinvesteringen en Sancties), die onder meer een volledige boycot van Israël bepleit? Klopt het tevens dat zij in het verleden zich openlijk heeft afgevraagd waarom Israël niet door de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk wordt gebombardeerd?
Klopt het dat van een rapporteur onpartijdigheid mag worden verwacht? Schrijft de functieomschrijving dit voor?
Hoe beoordeelt u deze aanstelling? Constateert u eveneens dat het niet de eerste keer is dat de VN-Mensenrechtenraad overduidelijk een vooringenomen rapporteur benoemt, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de benoeming van Richard Falk in 2008? Hoe verklaart u dit patroon?
Heeft de Nederlandse regering zich tegen deze aanstelling verzet? Zo ja, hoe?
Wat heeft de Nederlandse regering sinds de aanvang van het in 2014 begonnen lidmaatschap van de VN-Mensenrechtenraad ondernomen om de vooringenomenheid jegens Israël aan de orde te stellen en een meer evenwichtige benadering van het Israëlisch-Palestijns conflict te bevorderen?
Nederland stelt zich in onderhandelingsprocessen bij VN-organen, waaronder de Mensenrechtenraad, kritisch op ten opzichte van resoluties die Israël en het Midden-Oosten Vredesproces betreffen (zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 7 januari 2016, met kenmerk 2015Z23129). Nederland let daarbij op feitelijke juistheid en proportionaliteit in taalgebruik over (vermeende) schendingen. Daarbij trekt Nederland zoveel mogelijk in EU-verband op. Nederland pleit voor heroverweging van de EU-positie ten aanzien van de Mensenrechtenraad-resolutie over de bezette Syrische Golan, die door ontwikkelingen in de regio in toenemende mate door de realiteit wordt achterhaald, zonder daarbij afbreuk te doen aan de EU-positie ten aanzien van de Israëlische bezetting van de Golan.
Onduidelijkheid en onwetendheid bij gemeenten over de nieuwe Woningwet |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van BMC naar de stand van zaken van de implementatie van de nieuwe Woningwet bij gemeenten die op 1 juli 2015 in werking is getreden?1
Uit het rapport blijkt dat in december 2015 92% van de ondervraagde gemeenten aangeeft over voldoende informatie te beschikken ten opzichte van 32% in maart 2015. Het eerste peilmoment was enkele maanden voor de invoering van de Woningwet op 1 juli 2015. Met deze stelselwijziging is de positie van gemeenten richting corporaties versterkt. Duidelijk was dat die nieuwe rol nog moest landen in veel gemeentelijke organisaties. Samen met ondermeer VNG is vanaf begin 2015 een implementatietraject opgezet om gemeenten zo goed mogelijk te ondersteunen bij het uitvoeren van de Woningwet.
Zo wordt sinds het voorjaar 2015 via de website woningwet2015.nl relevante informatie aangeboden en praktische uitleg gegeven aan ondermeer gemeenteambtenaren over de gewijzigde woningwet. Zoals met de handreiking prestatieafspraken, die gemeenten, huurders en corporaties voorbereid op het maken van prestatieafspraken en het doorlopen van een ordentelijk proces. Deze handreiking is samen met VNG ontwikkeld. Tevens kan via de site inzage worden gekregen in alle beschikbare prestatieafspraken die corporaties, gemeenten en huurders hebben gemaakt.
Gemeenten zullen uiterlijk voor 1 juli dit jaar een voorstel moeten doen voor het regionale werkgebied van de corporaties. Om gemeenten in dit proces te ondersteunen is medio vorig jaar naast een informatieblad ook een tool ontwikkeld, waarmee gemeenten direct inzage krijgen in de regionale verdeling van corporatiebezit, het aantal huishoudens per gemeenten en de onderlinge woningmarktverbanden tussen de verschillende gemeenten. Deze tool maakt onderdeel uit van de website.
Daarnaast heeft BZK vanaf medio 2015 vijf congressen georganiseerd op diverse plekken in het land om gemeenten, huurders en corporaties via workshops gericht te informeren over de diverse aspecten van de wet en te leren van elkaar door best practices te delen. Deze congressen zijn goed bezocht door gemeenten en positief gewaardeerd. Op 7 april jl. zijn er tijdens het door BZK georganiseerde Wooncongres eveneens diverse workshops georganiseerd, gericht op de implementatie van de Woningwet en het onderling uitwisselen van kennis en ervaringen. Een aantal van deze workshops is in bijzondere mate toegesneden op gemeenten. Op 14 april vindt er een bijeenkomst plaats door Aedes, VNG, Woonbond en BZK waarbij het maken van prestatieafspraken over duurzaamheid en energiemaatregelen centraal staat. Daarnaast geven ambtenaren van BZK op zeer regelmatige basis op uitnodiging van bestuurders en gemeenteambtenaren uitleg over de Woningwet.
Kunt u uiteenzetten wat er concreet is verbeterd bij gemeenten in vergelijking met vorig jaar, toen uit een onderzoek van Binnenlands Bestuur en Companen bleek dat een grote meerderheid van de gemeenten niet klaar was voor de nieuwe Woningwet? Kunt u per verbetering aangeven hoe deze tot stand is gekomen?2
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre hebben ambtenaren van gemeenten nu de noodzakelijke financiële en juridische kennis van woningcorporaties, aangezien er nog steeds een gebrek aan financiële en juridische kennis wordt gesignaleerd (hoewel hier zeven maanden gelden al Kamervragen over zijn gesteld)?3
Uit het genoemde BMC-onderzoek blijkt dat ruim driekwart van de ondervraagden aangeeft het bod van de corporatie op de gemeentelijke woonvisie te kunnen beoordelen, waarbij eenderde verwacht het bod «met enige moeite» te kunnen beoordelen. De aanname uit de vraagstelling dat eenderde het bod niet goed kan beoordelen, deel ik niet.
Dit neemt niet weg dat de juiste kennis bij gemeenteambtenaren om het bod van corporaties te kunnen beoordelen van groot belang is. Het Ministerie van BZK faciliteert gemeenten door de relevante financiële corporatie-informatie overzichtelijk ter beschikking te stellen. Met VNG is periodiek overleg om te borgen dat de informatiebehoefte (en bruikbaarheid) van de informatie blijft aansluiten bij de vragen van gemeenten. Tevens ondersteunt BZK de VNG bij de update (voor de zomer gereed) van de door VNG in samenwerking met de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) opgestelde handreiking «Inzicht in de financiële situatie van woningcorporaties». Voor de zomer zal ik bovendien gemeenten een kengetal doen toekomen, waarmee zij een indicatie krijgen van de investeringsruimte van corporaties. Met dit palet aan informatie kunnen gemeenten samen met huurders het gesprek aangaan met de corporatie om te komen tot prestatieafspraken die binnen de financiële spankracht van de corporatie past.
Hoe is het mogelijk dat een jaar na inwerkingtreding van de Woningwet ongeveer een derde van de gemeenteambtenaren aangeeft «het bod» (activiteitenoverzicht) van de woningcorporatie(s) niet goed te kunnen beoordelen? Hoe verklaart u dit grote aantal?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat in december 2015 slechts 14% van de gemeenten aangaf duurzame participatie van huurders te organiseren, terwijl de Woningwet huurders een gelijkwaardige en sterkere positie heeft gegeven?
Huurdersorganisaties hebben in de Woningwet een gelijkwaardige positie gekregen aan die van de gemeente op het terrein van prestatieafspraken. Dit komt erop neer dat ze dezelfde informatiepositie hebben, het overzicht met voorgenomen werkzaamheden toegestuurd krijgen alsmede een uitnodiging voor een overleg om tot afspraken te komen en de mogelijkheid om een geschil voor te leggen aan de Minister.
Huurders zijn de eerstaangewezen partij om zich te organiseren. Woningcorporaties kunnen dit faciliteren ten behoeve van de wettelijke plicht die volgt uit de Wet op het overleg huurders verhuurder (ook wel Overlegwet genoemd) om regelmatig overleg te voeren met de huurders(organisaties). Het staat gemeenten vrij duurzame participatie voor huurders te organiseren, maar dit is geen voorwaarde vanuit de wet. Wel ga ik er vanuit dat huurdersorganisaties – naast alle andere relevante partijen – actief geconsulteerd worden bij de opstelling van de woonvisie door gemeenten. De huurdersorganisatie kan daar zelf ook een proactieve rol in spelen.
Hoeveel procent van de gemeenten heeft inmiddels met huurdersorganisaties en woningcorporaties gesproken over de implementatie van de nieuwe Woningwet en hoeveel procent van de gemeenten heeft een woonvisie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De VNG heeft in december 2015 een enquête onder haar leden gehouden. Daaruit komt het volgende beeld naar voren: 162 van de 393 gemeenten heeft gereageerd (41%). 95% van de respondenten gaf aan over een woonvisie te beschikken (103 gemeenten met een woonvisie uit 2015 of eerder), danwel een in ontwikkeling te hebben (51 gemeenten). Bij nagenoeg alle visies was de corporatie nadrukkelijk betrokken en had in elk geval inspraak. Dit geldt bij 75% van de visies ook voor de huurders.
In de loop van 2016 staan er nog verschillende activiteiten gepland die het maken van een woonvisie en prestatieafspraken bevorderen. Zo heeft de Woonbond een tiental regionale bijeenkomsten gepland betreffende prestatieafspraken. Ook staan er nog gezamenlijke informatiebijeenkomsten (BZK, VNG, Aedes en Woonbond) over dit thema op de rol. Op basis van informatie die eind 2016 beschikbaar is, zal er een meer volledig beeld geschetst kunnen worden over woonvisies en prestatieafspraken in 2016; het eerste volle jaar dat de herziene Woningwet van kracht is. Ik zal de Kamer wanneer deze gegevens beschikbaar zijn, hier over informeren.
Acht u de beschikbare informatie, handreikingen en workshops voor gemeenteambtenaren toereikend, aangezien er aanzienlijke kritiek is op de informatievoorziening vanuit de landelijke overheid en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)? Wat gaat u doen om de informatievoorziening en kennisuitwisseling tussen gemeenten te verbeteren, al dan niet in samenwerking met de VNG?
Graag verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4. Hier staan de acties vermeld met daarbij het tijdschema voor zover dit relevant is.
Hoe gaat u ervoor zorgen, dat na jaren van het op afstand plaatsen van gemeenten bij het volkshuisvestelijk beleid, de gemeente weer de regie pakt en deze hernieuwde rol daadkrachtig vervult?
De veronderstelling dat het volkshuisvestelijke beleid jarenlang op afstand is gezet van gemeenten deel ik niet. Met de nieuwe Woningwet is bewust de richting in gezet om het volkshuisvestelijk beleid nog steviger lokaal te verankeren.
Het implementeren van een nieuwe wet vergt een grote inspanning van alle betrokken partijen. In mijn opvatting is de implementatie een cruciaal onderdeel van het hele traject. Het Ministerie van BZK werkt dan ook sinds begin 2015 intensief samen met VNG, Aedes, Woonbond en Vereniging Toezichthouders in Woningcorporaties (VTW) om de verschillende partijen zo goed mogelijk te begeleiden bij het oppakken van hun rol. Dat doe ik niet door als Minister op de stoel te gaan zitten van huurders en gemeenten, maar door het verschaffen van praktische informatie, het ontsluiten van databronnen en daar waar partijen hun rol laten liggen, ze daarop aan te spreken. Het is en blijft echter de verantwoordelijkheid van de partijen zelf om hun rol te pakken.
Kunt u bij uw antwoord op vragen 7 en 8 tevens een tijdschema geven van wat u wanneer gaat doen?
Zie antwoord vraag 7.