De geschillencommissie onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het geluidsfragment dat hoort bij het bericht «Beroepsverboden in de zorg in vijf jaar meer dan verdubbeld», waarin wordt gesteld dat er een geschillencommissie aankomt die toegankelijker moet zijn voor de patiënt om naar toe te stappen dan de mogelijkheden in het huidige systeem?1
Ja.
Klopt het dat voor de uitvoering van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) men ervan uit gaat dat per 1 januari 2017 laagdrempelige, erkende, geschillencommissies beschikbaar zullen zijn waar mensen terecht kunnen met vragen over kwaliteit, klachten of geschillen?
Ja. De Wkkgz verplicht zorgaanbieders om vanaf 1 januari 2017 aangesloten te zijn bij een geschilleninstantie die tot taak heeft om geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening te beslechten. Representatief te achten (branche-)organisaties van zorgaanbieders hebben de keuze om zelf samen met cliëntenorganisaties een dergelijke geschilleninstantie op te richten dan wel om aansluiting te zoeken bij een bestaande geschilleninstantie.
Kunt u aangeven hoeveel geschillencommissies op dit moment al een officiële erkenning hebben gekregen, zodat ze vanaf 1 januari 2017 van start kunnen?
Op dit moment heb ik nog geen erkenning verleend voor een dergelijke geschilleninstantie.
Heeft u signalen ontvangen vanuit het veld dat de tijd begint te dringen, en er nog geen geschillencommissies erkent zijn?
Ik heb begrepen dat het veld druk bezig is met het inrichten van geschilleninstanties op basis van de Wkkgz. Zo hebben verschillende brancheorganisaties en cliëntenorganisaties recent een programma van eisen opgesteld voor de inrichting van geschilleninstanties. Het is nu aan de betrokken partijen om de opties voor daadwerkelijke instelling van geschilleninstanties te verkennen. De partijen hebben nog een half jaar de tijd. Naar verwachting zullen de komende maanden de benodigde erkenningen worden verleend.
In hoeverre kunt u toezeggen dat de uitvoering van de wet naar behoren zal verlopen, en verzekerden en patiënten vanaf 1 januari 2017 laagdrempelig bij een geschillencommissie terecht kunnen?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat partijen vanaf 1 januari 2017 niet aan deze verplichting zouden kunnen voldoen.
Onduidelijkheid over hoofdverblijf bij huurwoningen |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Herkent u de situatie uit de column waarin wordt beschreven hoe een familie die al jarenlang een woning huurt uit huis wordt gezet vanwege verblijf in het buitenland? 1
De situatie in de column betreft een huuropzegging door woningcorporatie Pré Wonen. Deze zaak is nog onder de rechter. Men is nog in afwachting van de uitspraak in hoger beroep.
Hoeveel ontruimingsverzoeken vanwege een verblijf in het buitenland zijn er de afgelopen drie jaar gedaan, en hoeveel daarvan hebben daadwerkelijk tot een ontruiming geleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over informatie over het aantal ontruimingsverzoeken door woningcorporaties vanwege verblijf in het buitenland: uit gegevens van Aedes, vereniging van woningcorporaties, blijkt dat in 2015 275 huishoudens zijn uitgezet wegens woonfraude. Dit betreft 5 procent van in totaal 5.550 huisuitzettingen. Het niet gebruiken als hoofdverblijf is één van de zaken die onder de noemer woonfraude wordt geregistreerd. Nadere cijfers zijn niet bekend.
Hoe is het mogelijk dat de familie, zoals beschreven in de column, haar huurhuis moet verlaten als nergens duidelijk staat aangegeven wanneer of na hoeveel weken een verblijf in het buitenland wordt gezien als hoofdverblijf?
Of betreffende familie de woning dient te verlaten is nog niet bekend, de zaak is immers nog onder de rechter. Een verhuurder kan de huur ondermeer opzeggen wanneer hij vindt dat de huurder zich niet als een goed huurder gedraagt2. De rechter zal dan moeten beoordelen of de huurder de woning als hoofdverblijf gebruikt en of, wanneer dit niet het geval is, een vordering tot beëindiging van de huur op die grond wordt toegewezen.
Wat is de definitie van «hoofdverblijf», aan welke voorwaarden moet een huurder voldoen om te laten zien dat de huurwoning het hoofdverblijf is, en waarom is er nog steeds onduidelijkheid hierover?
De inhoud van het begrip «hoofdverblijf» is niet wettelijk vastgelegd. In de wet is ook geen verplichting tot het houden van hoofdverblijf opgenomen.
In de jurisprudentie is aan dit begrip wel nadere invulling gegeven. Bij de beoordeling van de vraag of iemand in een bepaalde woning zijn hoofdverblijf houdt spelen blijkens de jurisprudentie diverse, met name feitelijke, omstandigheden een rol, waaronder de feitelijke aanwezigheid van de huurder, het ingeschreven zijn in de gemeentelijke basisregistratie, de plaats waar de huurder de nacht doorbrengt, de aanwezigheid van meubilair en aansluiting op voorzieningen en andere factoren. Het is aan de rechter om hierin een oordeel te geven.
Het verdient daarnaast aanbeveling dat de verhuurder, wanneer hij in het huurcontract de verplichting tot het houden van hoofdverblijf in het gehuurde opneemt, verduidelijkt wat hij hieronder verstaat.
In hoeveel huurovereenkomsten is opgenomen dat het gehuurde pand het hoofdverblijf dient te zijn, en bij hoeveel huurcontracten is dit niet het geval?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. Volgens de informatie van Aedes is in haar huidige modelhuurovereenkomst een bepaling opgenomen die ziet op het gebruik als hoofdverblijf.
Op basis van welke wet- en regelgeving kan een huurovereenkomst worden beëindigd wanneer de huurder in het buitenland verblijft en aan welke voorwaarden moet de bewijslast van de verhuurder dan voldoen?
De verhuurder kan de huur opzeggen op grond van artikel 7:274 lid 1 onder a BW (huurder gedraagt zich niet als een goed huurder). Ook kan hij ontbinding van de huurovereenkomst vorderen wegens wanprestatie, wanneer de huurder een contractueel verbod overtreedt. De verhuurder die de huurovereenkomst wil beëindigen zal aannemelijk moeten maken dat de huurder geen hoofdverblijf in het gehuurde houdt. Zoals hierboven aangegeven kunnen bij de beoordeling hiervan diverse factoren een rol spelen.
Waarom en onder welke voorwaarden kan een verblijf in het buitenland als woonfraude worden gezien, aangezien ook huurders recht hebben op vakantie?
Het begrip woonfraude is geen juridische term maar een kwalificatie die door verhuurders aan het niet (zelf) bewonen van een huurwoning wordt gegeven. Wanneer en onder welke voorwaarden zij menen dat hiervan sprake is kan ik niet beoordelen.
Is er een verschil in woonfraude te constateren tussen gebieden waar de woningnood groter of kleiner is? Bent u van mening dat huurders die in een regio wonen met kortere wachttijden, langer of vaker op vakantie mogen dan huurders die in een regio wonen met lange wacht- en zoektijden voor een sociale huurwoning?
Ik kan mij voorstellen dat met name sociale verhuurders eerder overgaan tot opzegging of ontbinding van de huurovereenkomst wegens het niet (zelf) bewonen van een sociale huurwoning in regio’s met meer schaarste.
Op welke wijze en op welke termijn gaat u woningcorporaties en huurders duidelijk maken wat onder een hoofdverblijf wordt verstaan, zodat er geen onnodige uitzettingen hoeven plaats te vinden met alle gevolgen van dien?
Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of sprake is van hoofdverblijf of niet. Het is uiteraard wel raadzaam dat woningcorporaties aan hun huurders, liefst al bij het afsluiten van de huurovereenkomst, duidelijk aangeven wat zij onder goed huurderschap en onder hoofdverblijf verstaan, zodat huurders vooraf weten wanneer zij een opzeggings- of ontbindingsprocedure riskeren.
Bent u van mening dat het verstandiger zou zijn wanneer woningcorporaties hun tijd en middelen gebruiken om betaalbare huurwoningen te bouwen, in plaats van kostbare procedures op te starten om mensen die op vakantie gaan hun huis uit te zetten? Hoe gaat u woningcorporaties hierop wijzen?
Woningcorporatie hebben als taak het beschikbaar stellen van betaalbare huurwoningen aan huishoudens met lage inkomens en huishoudens die door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting. Ook dienen zij bij te dragen aan de leefbaarheid van hun woongelegenheden en hierbij speelt een rol dat de woning gebruikt wordt als hoofdverblijf. Op welke wijze zij invulling aan deze taken geven is aan henzelf.
Het bericht “Van slachtoffer naar schuldige” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Van slachtoffer naar schuldige»?1
Ja.
Kunt u het cijfer bevestigen dat vier op de tien mensen in de afgelopen twee jaar te maken hebben gehad met bankpas- of creditcardfraude? In hoeveel gevallen leidde dit daadwerkelijk tot schade?
Ik beschik niet over exacte cijfers om te kunnen bevestigen of ontkennen dat dit cijfer klopt, maar aangezien het enkel ontvangen van phishing e-mails in het onderzoek ook meetelt als bankpas- of creditcardfraude, komt dit cijfer mij niet vreemd voor. Veel consumenten en bedrijven ontvangen incidenteel tot geregeld phishingsmails in hun e-mailbox. Gelukkig herkent de overgrote meerderheid van hen dergelijke e-mails als phishing, gaan zij hier niet op in en verwijderen zij deze e-mails. Al jarenlang wijzen banken hun klanten er met de publiekcampagne Veilig Bankieren op dat banken nooit per e-mail, telefoon of SMS zullen vragen om inlog-, verificatie-, pincodes of creditcardgegevens, of bijvoorbeeld de klant verzoeken de betaalpas naar de bank terug te sturen.
Fraude in het betalingsverkeer kan ingrijpend zijn voor gedupeerden en brengt ongemak en onzekerheid met zich mee. Gelukkig doen banken en betaalinstellingen er alles aan om het risico hierop te minimaliseren. De totale directe fraudeschade in het betalingsverkeer is de laatste jaren flink gedaald, van 81,8 miljoen euro in 2012 naar 17,9 miljoen euro in 2015. In 2015 bedroeg de directe schade als gevolg van betaalpasfraude 8,3 miljoen euro en als gevolg van creditcardfraude 3,3 miljoen euro.2 Deze cijfers kunnen worden afgezet tegen het aantal betalingen en betaalpassen. In Nederland waren er in 2015 circa 26,2 miljoen betaalpassen en 6,2 miljoen creditcards in omloop. Met de betaalpas werd in 2015 3,2 miljard keer voor in totaal 92,5 miljard euro afgerekend. Met de creditcard was dit 45 miljoen keer voor in totaal 5 miljard euro.3
In antwoord op eerdere vragen2 stelde u dat u geen inzicht had in het percentage van fraudegevallen waarbij de bank de schade heeft gecompenseerd en het percentage van nog lopende zaken, terwijl de Consumentenbond nu stelt dat in 30% van de gevallen de bank niet of nauwelijks vergoedde; kunt u deze cijfers bevestigen?
Ik beschik niet over cijfers die inzichtelijk maken welk deel van de opgetreden fraudeschade als gevolg van betaalpas- en creditcardfraude de banken aan de gedupeerden hebben vergoed. Ik ga ervan uit dat banken de schade door betaalpas- en creditcardfraude vrijwel altijd aan hun gedupeerde klanten vergoeden. Ik baseer dit op een analyse van de geschillen waarover het Klachtinstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) de afgelopen jaren uitspraak heeft gedaan5. In een periode van viereneenhalf jaar (van januari 2012 tot en met medio juni 2016) heeft het Kifid zich relatief weinig hoeven uitspreken in geschillen waar betaalpasfraude (circa 70 geschillen) of creditcardfraude (circa 15 geschillen) een rol speelde. In circa driekwart van deze geschillen wees het Kifid de claim van de consument op de bank volledig af, omdat Kifid van mening was dat hierbij sprake was van grove nalatigheid of opzettelijk handelen van de betreffende consumenten.
Deelt u de mening dat die 30% een veel te hoog percentage is, temeer daar banken beweren dat zij alleen bij uitzondering en bij grove nalatigheid niet vergoeden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ingaan op de voorbeelden uit het artikel, en dan met name of u in die gevallen sprake acht van grove nalatigheid? Waarom krijgt niet iedereen die niet grof nalatig handelde of opzettelijk fraude pleegde gewoon zijn of haar geld terug? Hoe kan het dat van een oude mevrouw werd verwacht dat zij regelmatig haar rekeningsaldo bekijkt? Wordt er niet teveel voorbijgegaan aan mensen die nog helemaal digitaal kunnen of willen bankieren?
Of er bij de in het artikel geschetste voorbeelden sprake was van grove nalatigheid is niet aan mij om te bepalen maar kan bij geschillen uiteindelijk worden voorgelegd aan de rechter. Ik deel de mening dat iedereen die naar eer en geweten handelt erop moet kunnen vertrouwen dat geld op de bankrekening veilig is en dat het risico van diefstal niet op mensen moet worden afgewenteld. Dit is ook wettelijk zo geregeld via de Europese richtlijn betaaldiensten (PSD)6.
De PSD, die in Nederland in het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op het financieel toezicht (Wft) is geïmplementeerd, schrijft voor dat betaaldienstverleners in beginsel verplicht zijn om de schade te dragen van ongeautoriseerd gebruik van een betaalinstrument. Als de niet-toegestane betaaltransacties voortvloeien uit het gebruik van een verloren of gestolen betaalinstrument, heeft de betaler een eigen risico van 150 euro (artikel 7:528 BW). Vanaf 13 januari 2018 wordt dit eigen risico, als gevolg van de implementatie van de herziene Europese richtlijn betaaldiensten (PSD2)7 naar beneden bijgesteld naar 50 euro. Het eigen risico geldt in beginsel ook voor de situatie waarin de niet-toegestane betaaltransactie plaatsvindt doordat een klant onzorgvuldig is omgesprongen met de persoonlijke codes die nodig zijn om het betaalinstrument te kunnen gebruiken (artikel 7:529, lid 1 en 3, BW). Verder is relevant dat de (veiligheids)voorwaarden die banken en betaalinstellingen aan hun klanten stellen niet onredelijk bezwarend mogen zijn (artikel 6:233 BW).
Wanneer de betaler zelf fraudeert of grof nalatig is, moet hij het verlies volledig zelf dragen (artikel 7:529, lid 2, BW). Deze regel is in lijn met het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. Ook van een klant mag worden verwacht dat hij op een verantwoordelijke manier met zijn betaalinstrumenten en persoonlijke veiligheidscodes om gaat. Zo komt het bijvoorbeeld nog steeds wel eens voor dat pashouders hun betaalpas en/of creditcard op een plek samen met de bijbehorende pincode bewaren. De banken en Betaalvereniging continueren de eerdergenoemde publiekscampagne Veilig Bankieren. Dit om consumenten nog weerbaarder te maken – en te houden – tegen verschillende vormen van betaalfraude.
De bewijslast dat een klant opzettelijk of met grove nalatigheid zou hebben gehandeld, ligt bij de bank (artikel 7:527 BW). Banken beoordelen op grond van de specifieke omstandigheden, naar redelijkheid en billijkheid of zij menen dat de klant al dan niet grof nalatig zou hebben gehandeld. Indien dit het geval is, zijn banken niet wettelijk verplicht om de schade aan hem te vergoeden. Vergoedt een bank desalniettemin uit coulance alsnog de gehele of gedeeltelijke schade, dan is dit een eigen en vrijwillige keuze van de bank in kwestie. Als de bank het standpunt van de consument – volgens laatstgenoemde ten onrechte – afwijst, dan kan de consument het geschil voorleggen aan het Kifid voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting, of aan de rechter.
In 83% van de gevallen wijst het Kifid schadeclaims af; al eerder werd gesignaleerd dat grote waarde werd gehecht aan de veiligheidsregels die door de banken zijn opgesteld, terwijl wettelijk het vereiste van grove nalatigheid of opzet doorslaggevend is; heeft u hierin een verandering waargenomen in de jurisprudentie van het Kifid en heeft u in de afgelopen twee jaar een gedragsverandering bij de banken waargenomen?
Betaalvereniging Nederland en de Consumentenbond zijn enkele jaren geleden, mede op mijn aandringen, uniforme veiligheidsregels overeengekomen voor elektronisch bankieren en betalen.8 Consumenten die het slachtoffer zijn van fraude waarbij er zonder toestemming geld van hun rekening is gehaald, kunnen er zeker van zijn dat zij de schade vergoed krijgen als zij de uniforme veiligheidsregels hebben nageleefd.
In mijn antwoorden op Kamervragen9 van de heer Nijboer uit 2012 gaf ik aan een tendens waar te nemen dat banken kritischer keken of er bij gedupeerde klanten sprake is van opzet of grove nalatigheid. Ik heb sindsdien geen aanwijzingen waargenomen dat deze tendens ertoe heeft geleid dat banken minder vaak de opgetreden betaalfraudeschade zouden hebben vergoed.
Deelt u de mening dat iedereen die naar eer en geweten handelt erop moet kunnen vertrouwen dat geld op de bankrekening veilig is en dat het risico van beroofd worden door gewiekste criminelen niet op mensen moet worden afgewenteld?
Graag verwijs ik u naar mijn beantwoording bij vraag 5.
Deelt u de mening dat geld binnen een maand op de rekening moet zijn gestort door banken? In welke mate gebeurt dit momenteel?
De door de heer Nijboer genoemde termijn van één maand, waarbinnen de bank het ontvreemde bedrag op de rekening zou moeten terugstorten, komt mij niet onredelijk voor, mits er geen sprake is van opzettelijk (fraudeleus) of grof nalatig handelen van de consument. Ik merk hierbij op de herziene Europese richtlijn betaaldiensten (PSD2), die uiterlijk op 13 januari 2018 in de Nederlandse wetgeving moet zijn verwerkt, de termijn waarbinnen de betalingsdienstaanbieder van de betaler een niet-toegestane betalingstransactie terug moet betalen aan de gedupeerde, nader specificeert dan ten opzichte van de oorspronkelijke richtlijn (PSD). De betaaldienstverlener dient uiterlijk de eerstvolgende werkdag het bedrag aan de betaler te hebben terugbetaald, nadat de betaaldienstverlener de niet-toegestane transactie heeft ontdekt of daarop is geattendeerd. Tenzij de betaaldienstverlener van de betaler redelijke gronden heeft om fraude te vermoeden.
Het bericht dat de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (VN) is gechanteerd door Saudi-Arabië |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Saudi-Arabië chanteerde VN-chef om zwarte lijst»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen in het Children and Armed Conflict report2, maar ook in eerdere rapporten zoals die van het UN Panel of Experts on Yemen van 22 januari3 en in onderzoeken van organisaties als Amnesty4, dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië verantwoordelijk is voor een groot gedeelte van de kinderslachtoffers in Jemen, onder meer door het bombarderen van scholen en ziekenhuizen?
Het kabinet vindt de bevindingen in de aangehaalde rapporten zeer verontrustend. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van de gevolgen die de oorlogvoering in Jemen, door zowel de door Saoedi-Arabië geleide coalitie als de Houthi/Saleh alliantie, heeft voor kinderen en beschermde burgerobjecten, zoals scholen en ziekenhuizen.
Deelt u de mening dat het in het licht van bovengenoemde bevindingen onvoorstelbaar is dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië wordt geschrapt uit de lijst van kinderrechtenschenders? Zo nee, waarom niet?
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) publiceert jaarlijks een rapport over de wereldwijde situatie rondom kinderen in gewapend conflict. De Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN voor Kinderen en Gewapend Conflict, Leila Zerrougui, stelt dit rapport op, op basis van haar onafhankelijke mandaat. Bij het rapport wordt een «zwarte lijst» als annex opgenomen, waarin landen en organisaties genoemd worden die volgens de VN ernstige schendingen begaan tegen kinderen in gewapend conflict.
Dit jaar is de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië opgenomen in de zwarte lijst behorend bij het definitieve, door de SGVN vastgestelde rapport, vanwege de daarin geschetste gevolgen die de luchtbombardementen in Jemen voor kinderen hebben. Na publicatie van het rapport is de coalitie alsnog van deze zwarte lijst verwijderd, hangende een nader feitenonderzoek.
De SGVN noemde het uitvoeren van onafhankelijk onderzoek een vanzelfsprekend en noodzakelijk onderdeel van het werk van de VN en noemde het «onaanvaardbaar» dat lidstaten hierop buitensporige politieke druk uitoefenen.
Het kabinet onderschrijft deze uitspraken van de SGVN en keurt elke politieke druk van landen om niet opgenomen te worden in de zwarte lijst af. Dit soort situaties ondermijnt de geloofwaardigheid van de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN en de neutraliteit van de VN. Het kabinet benadrukt het belang van onafhankelijke informatievergaring en rapportage over schendingen begaan tegen kinderen in conflictsituaties. Het onafhankelijke mandaat van de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN, op basis waarvan het rapport wordt opgesteld, is noodzakelijk om tot deze informatievergaring en rapportage te komen.
Het kabinet overlegt binnen de EU en met partners binnen de Group of Friends on Children and Armed Conflict op welke wijze gezamenlijk op deze situatie te reageren en publiekelijk steun uit te spreken voor het onafhankelijke mandaat van de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië is geschrapt uit de lijst van kinderrechtenschenders na politieke druk vanuit Saudi-Arabië en haar bondgenoten? Kunt u bevestigen dat dit het geval is? Zo nee, kunt u aangeven wat dan de reden is van de schrapping?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het buitengewoon slecht is voor de geloofwaardigheid van de VN dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië is geschrapt van de lijst, en zeker wanneer dit inderdaad het resultaat is van politieke chantage? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om, dan wel namens Nederland dan wel in uw rol als EU-voorzitter, bij de VN te benadrukken dat schrapping van de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië uit de lijst met kinderrechtenschenders onacceptabel is, en te pleiten voor handhaving van de oorspronkelijke lijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat banken maar beperkt inzetten op rechten van werknemers in hun relaties met grote bedrijven |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «banken doen te weinig aan arbeidsrechten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de bankwijzer dat banken zich in de praktijk minder inzetten voor rechten van werknemers dan dat zij hebben toegezegd?
Het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer richt zich op de vraag in hoeverre de tien grootste bankgroepen in Nederland in hun relaties met klanten of bij de keuze van hun investeringen aandacht besteden aan de risico’s op schending van mensenrechten en arbeidsrechten in de toeleveringsketens van bedrijven in de elektronicasector en kledingsector. Dit onderzoek laat zien dat de meeste bankengroepen een ruim voldoende tot uitstekend scoren wat betreft hun beleggingsbeleid voor de kleding- en elektronicasector. En dat vier van de negen bankengroepen een ruim voldoende tot uitstekend scoren op de uitvoering van dat beleid.
De Eerlijke Bankwijzer constateert voorts dat bankgroepen in hun rol als kredietverstrekker en belegger ertoe kunnen bijdragen de rechtspositie van werknemers te verbeteren door bedrijven op hun verantwoordelijkheid te wijzen dat kostenefficiency niet ten koste mag gaan van naleving van fundamentele arbeidsrechten en mensenrechten. Dit betekent dat «vakbondsvrijheid en betaling van een leefbaar loon integraal onderdeel dienen te zijn van het verantwoord kredietbeleid en verantwoord beleggingsbeleid, en niet pas de aandacht krijgen bij controverses». Ik steun de oproep aan de bankgroepen hier verdere actie op te ondernemen en heb er vertrouwen in dat zij hun duurzaamheidsbeleid en -uitvoering continueren.
Ik verwelkom in dit verband dan ook het initiatief van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) om samen met de Eerlijke Bankwijzer tot een methodologie te komen die informatieverstrekking en onderlinge vergelijkbaarheid tussen banken ten goede komt.
Wat is uw reactie op de constatering dat de drie grote banken, ABN AMRO, ING en Rabobank, niet genoeg doen om grote bedrijven waarmee zij zaken doen aan te sporen beter met arbeidsrechten om te gaan? Wat is uw reactie op de constatering dat Delta Lloyd en Aegon nog minder presteren?
Het onderzoeksrapport constateert «in algemene zin dat bankgroepen de screening van bedrijven baseren op een adequate analyse van risicosectoren, risicolanden en de daarmee samenhangende risicofactoren op het gebied van mensenrechten en arbeidsrechten». Daarbij wordt aangetekend dat bankgroepen «in hun communicatie meer dan nu het geval is hun invloed kunnen gebruiken om deze rechten (…) onder de aandacht te brengen». In de beoordeling van het verantwoord beleggingsbeleid van bankgroepen onderscheidt de Eerlijke Bankwijzer voorlopers, middenmoters en achterblijvers. Tot de voorlopers horen ASN Bank, Triodos en SNS Bank (Actiam). Het zou mooi zijn als het de andere bankgroepen zou lukken – voor zover mogelijk – een voorbeeld te nemen aan de beleidsontwikkeling èn -uitvoering van de koplopers. De scores van de middenmoters en achterblijvers kunnen blijkens het rapport al verbeteren als de beleidsuitvoering kan worden aangetoond met praktijkvoorbeelden. Die waren niet altijd voorhanden en dat heeft negatieve invloed gehad op de eindscore.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen SNS en ABN AMRO?
In de beoordeling van het verantwoord beleggingsbeleid van de vermogensbeheerders van bankgroepen valt SNS Bank (Actiam) in de categorie van voorloper en ABN Amro in die van middenmoter. Hierover wordt in het rapport opgemerkt: «ABN Amro heeft een goed risicomanagementsysteem voor de beoordeling van duurzaamheidsbeleid van bedrijven en hun toeleveringsbeleid. De beoordeling omvat een scala aan internationale arbeidsnormen, waaronder de voor dit praktijkonderzoek belangrijke arbeidsrechten vakbondsvrijheid en leefbaar loon. ABN Amro liet echter weinig concrete voorbeelden zien van engagementprocessen ten aanzien van kledingbedrijven en elektronicabedrijven. Dit resulteert in een 6.» Dit is een afweging van de bank geweest.
Is er in de sector wel werk gemaakt om te voldoen aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zoals toe opgeroepen in de motie Schouten/Nijboer?2 Of blijven de prestaties van een aantal grote partijen ook daar achter?
De bancaire sector neemt zijn verantwoordelijkheid om aan OESO-richtlijnen en de UN-Guiding Prinicples (UNGPs) te voldoen door deel te nemen aan het IMVO-convenant. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is, evenals maatschappelijke organisaties, ngo’s en de overheid, partij bij dit convenant. De in de motie genoemde OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen betreffen een speerpunt van het convenant.
Deelt u de inschatting dat de kledingindustrie nu meer aandacht krijgt naar aanleiding van de afschuwelijke incidenten in die sector? Op welke manier kunnen banken worden aangespoord om ook juist preventief aandacht aan sectoren te schenken, ook als in het recente verleden zich daar geen incidenten hebben voorgedaan?
Ik onderschrijf aanbeveling 3 van de Eerlijke Bankwijzer waarmee de banken worden opgeroepen om «hun krediet- en investeringsportefeuilles actief te beheren en niet pas in actie te komen wanneer zich een misstand bij een bedrijf of in diens toeleveringsketen heeft voorgedaan». Dat doet de bancaire sector door deelname aan het imvo-convenant.
Met zogenoemde «costumer due diligence» (ken-uw-cliënt) methoden worden banken geëquipeerd om mogelijke mensenrechtenschendingen in hun financieringsketens te signaleren en daarop te acteren.
Bent u bereid om de banken aan te sporen zich in te zetten om hun toezeggingen na te komen?
Mijn ministerie is op verschillende plekken en manieren met de banken in dialoog over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals binnen de context van het convenantentraject.
Digitale platforms voor verhuur van woningen aan toeristen, zoals Airbnb en Wimdu |
|
Farshad Bashir , Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Amsterdamse burgemeester Van der Laan, dat ook een sociale huurwoning in aanmerking moet komen voor Airbnb?1
Woningcorporaties hebben de wettelijke taak om mensen met een laag inkomen te voorzien van passende huisvesting. Om te kunnen voorzien in deze taak hebben zij instrumenten tot hun beschikking, onder meer om daar waar dat nodig is een lagere huurprijs te vragen dan marktconform. De huurders van deze woningen profiteren van een lage huurprijs van sociale woningen. Daarom ligt het niet in de rede om deze woningen voor toeristische verhuurdoeleinden te gebruiken. Ik vind het dan ook niet passend indien een woningcorporatie in zijn beleid de mogelijkheid biedt om sociale huurwoningen voor toeristische verhuurdoeleinden in te zetten. Overigens heeft de burgemeester slechts aangegeven dat hij verwacht dat deze discussie de komende jaren gevoerd zou kunnen worden. Het verandert niets aan het beleid van zowel gemeente als de Amsterdamse woningcorporaties om toeristische verhuur van sociale huurwoningen niet toe te staan.
Als een huurder voor langere tijd naar het buitenland wil, wat zijn dan de wettelijke mogelijkheden tot onderhuur of tijdelijke verhuur aan een andere huurder? Wat zijn de verschillen hierbij tussen een sociale huurwoning en een vrije sector huurwoning?
Op grond van het huurrecht voor woonruimte mag een huurder zijn woning niet onderverhuren zonder toestemming van de verhuurder. Of de huurder een gereguleerde of geliberaliseerde huurovereenkomst heeft, doet niet ter zake. Onderverhuur van een kamer in een zelfstandige woning waar de huurder zijn hoofdverblijf heeft (hospitaverhuur) mag wettelijk gezien wel, maar de (hoofd)verhuurder kan dat contractueel verbieden. In vrijwel alle gevallen is in huurovereenkomsten van woningcorporaties onderverhuur van zowel een gedeelte als van de hele woning verboden, behoudens met goedkeuring van de corporatie. Indien een huurder alsnog zonder toestemming van de verhuurder zijn woning onderverhuurt, kan dit een reden zijn om de huurovereenkomst te beëindigen. Aan dat verbod is vaak ook een boetebeding verbonden.
Klopt het dat de Amsterdamse woningcorporatie De Key een pilot met Airbnb gaat uitvoeren? Hoe gaat deze pilot eruit zien en aan welke regels moeten woningcorporaties, huurders en digitale platforms zoals Airbnb voldoen?2
De Key heeft onderzocht of er draagvlak is bij de huurdersorganisatie voor een pilot waarbij studenten met een gereguleerde huurovereenkomst in 1 specifiek complex hun huurwoning maximaal 30 dagen mogen verhuren aan toeristen via digitale platforms. De door de gemeente gestelde voorwaarden voor toeristische verhuur zijn daarbij leidend. De deelnemende studenten zouden binnen de ruimte van het experiment melding moeten maken bij De Key wanneer en hoelang zij hun woning onderverhuren. Er zijn volgens De Key geen afspraken gemaakt met Airbnb. De Key heeft aangegeven dat het experiment niet doorgaat omdat er momenteel onvoldoende draagvlak is voor toeristische verhuur in sociale huurwoningen.
Wat bedoelde u concreet toen u zei dat Airbnb en andere short-stay verhuurmogelijkheden «fatsoenlijk moeten gebeuren» en welke concrete voorwaarden of regels heeft u daaraan gekoppeld om overlast te beperken en de (ver)huurder te beschermen tegen misbruik?3
In gemeenten waar sprake van schaarste is op de markt voor goedkope huurwoningen, is vaak een huisvestingsverordening van kracht waarin een verbod is opgenomen tot het onttrekken van woonruimte aan de woonruimtevoorraad. Indien een woning gedurende langere tijd wordt verhuurd via Airbnb of andere platforms, kan dit worden aangemerkt als een vorm van onttrekking. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening nadere regels stellen wanneer er daadwerkelijk sprake is van onttrekking. Ik wijs u vervolgens ook op mijn antwoord op vragen 8 en 9.
Bent u nog steeds van mening dat publieke belangen – zoals veiligheid, leefbaarheid en eerlijke concurrentie – niet in het geding zijn gezien de stijging van bijna 475% in overnachtingen via Airbnb in Amsterdam?4 5
De cijfers in het rapport van Colliers International en Hotelschool The Hague zijn verzameld met behulp van een computertechniek waarbij informatie van webpagina’s wordt verzameld. De in het rapport genoemde toename van bijna 475% aan hotelovernachtingen in januari 2016 is niet feitelijk. Voorts zit er altijd ruis in de data omdat er ook B&B’s en short-stays worden meegeteld die het hele jaar mogen verhuren. Uiteraard kunnen risico’s ten aanzien van veiligheid en leefbaarheid ontstaan wanneer er sprake is van illegale verhuur aan toeristen.
Bent u inmiddels bereid een meldplicht in te voeren voor huurders die hun huis tijdelijk willen verhuren, via digitale platforms bij hun gemeente, zodat gemeente en verhuurder snel kunnen ingrijpen bij overlast en de huurder beter is beschermd?6
Het kabinet is van mening dat alle belangen voldoende zijn geborgd in bestaande wet- en regelgeving. Het is aan de gemeenten om op basis hiervan te handhaven.
Een meldplicht zou een beperking kunnen vormen voor de gastvrijheidseconomie.
Ik ga op korte termijn in nader overleg met de gemeente Amsterdam, omdat die haar voorstel voor een meldplicht doet vanuit de stelling dat het huidig juridisch instrumentarium aanpassing behoeft om afdoende te kunnen handhaven. Voorts is het standpunt van het kabinet dat de nadruk moet liggen op lokale samenwerking waarbij ook digitale platformen hun verantwoordelijkheid moeten nemen in de bestrijding van illegale toeristische verhuur.
Op welke andere manieren ondersteunt u gemeenten als het gaat digitale platforms voor de tijdelijke verhuur van woningen aan toeristen? Kunt u er bijvoorbeeld voor zorgen dat digitale platforms hun informatie delen met gemeenten, zodat er geen illegale hotels ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Amsterdam is met Airbnb een Memorandum of Understanding (MOU) overeengekomen met diverse regels gericht op handhaving. In dit MOU hebben Airbnb en de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt over voorlichting, samenwerking ten behoeve van preventie en betaling van toeristenbelasting. De Minister van Economische Zaken en ik achten dit een verstandige werkwijze. Het Rijk faciliteert op dit moment gesprekken tussen een aantal grote gemeenten en Airbnb teneinde te komen tot een overeenkomst. In verband met de privacy is er op dit moment geen mogelijkheid om Airbnb te verplichten de gegevens van aanbieders of gebruikers van hun diensten aan de overheid te verstrekken. Zo een verplichting is enkel te rechtvaardigen voor zover die bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Tevens moet de inbreuk op de privacy proportioneel zijn ten opzichte van het ermee te dienen algemeen belang en mogen er geen andere minder ingrijpende middelen zijn om dit te realiseren. Op dit moment wordt wel onderzocht of het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing kan worden gewijzigd in verband met de toeristenbelasting, waarbij digitale platforms verplicht kunnen worden gesteld om verhuurgegevens te verstrekken aan gemeenten ten behoeve van de toeristenbelasting. Deze informatie mag dan uitsluitend voor dat doel worden gebruikt.
Bieden bestaande wetten, met name de Huisvestingswet en de Wet ruimtelijke ordening, voldoende aanknopingspunten om illegale hotels aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals reeds eerder aangegeven, bieden de Huisvestingswet 2014, de Woningwet en Wet Ruimtelijke Ordening voldoende mogelijkheden om de uitwassen van toeristische verhuur en illegale hotels tegen te gaan. Bij het verlenen van een onttrekkingvergunning op basis van de Huisvestingswet 2014, is naast schaarste de druk op de woonomgeving en de leefbaarheid een afwegingsgrond. Indien woonruimte gedurende langere periode wordt ingezet voor toeristische verhuur, kan een gemeente met schaarste dus op basis van de Huisvestingswet 2014 dit aanmerken als een onttrekking waarvoor een vergunning verplicht is. Tevens kan het college van burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan zo een vergunning, die bij niet-naleving tot het intrekken ervan kunnen leiden. Eveneens is bestuursdwang of een bestuurlijke boete mogelijk. Indien de toeristische verhuur de vorm aanneemt van permanente logiesverstrekking gelden er andere regels op basis van onder meer het Bouwbesluit. De Woningwet biedt in gevallen waarbij een gevaar voor de gezondheid of veiligheid is, bij herhaaldelijke overtreding zelfs de mogelijkheid om het pand in beheer te geven aan een derde. Naast de Huisvestingswet 2014 en de Woningwet kan het gebruik van de woning voor permanente logiesverstrekking ook in strijd zijn met de bestemming als bedoelt in de Wet op de ruimtelijke ordening. Ook dit kan gehandhaafd worden met bestuursdwang. Het is aan de gemeente om deze instrumenten zo effectief mogelijk in te zetten afhankelijk van de plaatselijke situatie.
Is het juridisch mogelijk om een maximum aantal dagen van verblijf te hanteren in het geval van tijdelijke verhuur via een digitaal platform? Zo nee, wilt u dit mogelijk maken?
Op grond van de Huisvestingswet 2014 kan de gemeente een huisvestingsverordening uitvaardigen. In zo'n huisvestingsverordening kan het onttrekken van een woning aan de woningvoorraad vergunningsplichtig worden gemaakt. Het is aan de gemeente zelf om te bepalen wanneer er sprake is van woningonttrekking en dus welk maximum aantal dagen de woonruimte mag worden gebruikt voor toeristische verhuur.
Is er inzicht hoe Verenigingen van Eigenaren (VVE's) omgaan met vakantieverhuur via digitale platforms in hun (gemengde) complex? En lopen VvE’s tegen andere knelpunten aan?
Een landelijk inzicht in de wijze waarop VvE’s omgaan met vakantieverhuur via digitale platforms is er niet. In de modelreglementen van VvE’s zijn geen specifieke bepalingen opgenomen over vakantieverhuur. Het is echter mogelijk dat het reglement van een VvE het toestaat dat eigenaren hun appartement voor vakantieverhuur mogen verhuren. In de specifieke splitsingsakten van VvE’s kunnen echter ook verbodsbepalingen zijn opgenomen, bijvoorbeeld ten aanzien van de exploitatie van privégedeelten als pension- of kamerverhuurbedrijf.
Indien een woonruimte stelselmatig gebruikt wordt voor toeristische verhuur kan dit consequenties hebben voor de leefbaarheid en de veiligheid. Deze mogelijke gevolgen gelden zowel voor huurwoningen als koopwoningen en evenzeer voor VvE’s. Meer in algemene zin heb ik u over knelpunten bij VvE’s geïnformeerd in mijn brief van 3 maart 2016 over het functioneren in gemengde complexen (TK, 2015–2016, 27 926, nr. 253).
De risico’s op privacyproblemen en identiteitsfraude door de verspreiding van het Burger Servicenummer (BSN) bij paspoortkopieën en door de koppeling aan het BTW-nummer |
|
Mei Li Vos (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kevin Goes liet zijn paspoort kopiëren en had ineens twee huurhuizen»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op vragen over het bericht «BTW-nummer moet wel op website, ook voor de zzp’er»?2
Ja.
Ziet u de grote risico’s voor identiteitsfraude door vermelding van het Burger Servicenummer (BSN) in het paspoort? Zo ja, hoe kan, anders dan het advies om het BSN door te halen bij afgifte van een kopie van het paspoort, identiteitsfraude worden voorkomen?
Het vermelden van het Burger Servicenummer (BSN) op reisdocumenten draagt geen grotere risico’s mee dan het vermelden van de andere persoonsgegevens op reisdocumenten. Risico’s voor identiteitsfraude liggen hoofdzakelijk in het combineren van het BSN met andere persoonsgegevens uit andere bronnen. Meldingen van identiteitsfraude op dit terrein gaan over situaties waarin het BSN samen is gebruikt met andere gegevens en documenten, zoals een werkgeversverklaring of bankafschrift. Het onleesbaar maken van het BSN op een kopie van een reisdocument zorgt ervoor dat de beschikbare gegevens onvolledig zijn en zo minder gevoelig voor fraude. Daarnaast kan de burger ook andere gegevens onleesbaar maken wanneer deze niet noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor de gegevens van een reisdocument worden gebruikt. Identiteitsfraude kan voorkomen worden door zorgvuldig te handelen waar een combinatie van gegevens afkomstig van het reisdocument en andere bronnen wordt gebruikt. Het als borg afgeven van een reisdocument moet in elk geval worden voorkomen.
Met oog daarop zal op korte termijn een gesprek plaatsvinden met de ANWB en brancheorganisaties in de horeca- en recreatiesector. Doel van dit gesprek is te bereiken dat organisaties die daar geen verplichting of bevoegdheid voor hebben burgers niet langer vragen om hun identiteitsgegevens achter te laten.
Binnenkort start bovendien weer een voorlichtingscampagne over identiteitsfraude als gevolg van het kopiëren van paspoorten en identiteitsbewijzen, om het bewustzijn bij burgers over het zorgvuldig omgaan met hun identiteitsgegevens – en bewijzen verder te versterken.
Deelt u de mening dat, gezien het toenemende aantal zelfstandigen, het risico op identiteitsfraude en privacyschending toeneemt, omdat voor zelfstandigen gekozen is voor koppeling van het BSN aan het BTW-nummer en zij verplicht zijn het BTW-nummer openbaar te maken? Zo ja, welke consequenties trekt u daaruit?
Bij de Belastingdienst zijn geen gevallen bekend waarbij identiteitsfraude het directe gevolg is van de koppeling tussen BTW-nummer en BSN en verplichte vermelding van dit nummer op documenten. Het lijkt in dat licht ook niet reëel om een relatie te leggen tussen toename van het aantal zelfstandigen en het risico op identiteitsfraude op basis van het BTW-nummer.
Waarom hanteert de Belastingdienst een BTW-nummer dat gekoppeld is aan het BSN, terwijl dat in strijd is met art. 24 Wet bescherming persoonsgegevens en dus geen wettelijke basis heeft?3
Artikel 10 Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) bepaalt dat overheidsorganen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik kunnen maken van het burgerservicenummer. Een van de taken van de Belastingdienst is het heffen van omzetbelasting. Om ondernemers te identificeren ten behoeve van het uitvoeren van deze taak kan dus het BSN worden gebruikt. De Belastingdienst doet dat voor de ondernemers die als natuurlijke persoon hun onderneming drijven.
De Wabb staat er niet aan in de weg dat aan het BSN elementen worden toegevoegd, bijvoorbeeld voor de bruikbaarheid van het nummer in systemen, of voor het voldoen aan Europeesrechtelijke verplichtingen, in geval van het BTW-identificatienummer het voldoen aan de specificatie van dat nummer in de BTW-richtlijn 2006 (zie artikel 214 en 215 van Richtlijn 2006/112/EG (PbEU 2006, L347)).
Het BTW-identificatienummer voldoet in dit licht ook aan de eisen in artikel 24 Wet bescherming persoonsgegevens, in de zin dat het een nummer is dat bij de Wet op de omzetbelasting is voorgeschreven en door de Belastingdienst voor bij die wet voorgeschreven doeleinden wordt gebruikt.
Deelt u de mening dat het praktische belang van de Belastingdienst niet opweegt tegen de omvangrijke privacyproblemen die voortvloeien uit de koppeling van het BSN aan het BTW-nummer? Zo ja, welke maatregelen treft u? Zo nee, bent u bereid zelfstandigen die te maken krijgen met identiteitsfraude of privacyproblemen te compenseren?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zijn bij de Belastingdienst geen gevallen bekend van identiteitsfraude die direct gerelateerd zijn aan het feit dat het BTW-nummer gebaseerd is op het BSN. Van een omvangrijk privacyprobleem lijkt dan ook geen sprake. Ik ben in dat licht van mening dat de praktische onmogelijkheid van het vervangen van het BTW-nummer van zelfstandigen opweegt tegen hun belangen uit oogpunt van gegevensbescherming.
Indien zich onverhoopt gevallen mochten voordoen waarin mensen aantoonbaar schade leiden als direct gevolg van de koppeling tussen BSN en BTW-nummer én de verplichting om het BTW-nummer te vermelden op documenten, ben ik bereid te onderzoeken of zij voor eventueel geleden nadeel kunnen worden gecompenseerd.
De gevolgen van extreme weersomstandigheden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Tourstart Utrecht kostte vier ton meer dan gedacht»1, «Tientallen gewonden door bliksem bij Rock am Ring»2, «Kelders onder water, straten blank door noodweer»3, «Regen en onweer veroorzaken overlast in zuidoost-Nederland»4, «De oplossing voor wateroverlast? De regenpijp afzagen»5 en «Er is een oplossing voor wateroverlast in de stad»6 en herinnert u zich het interview met de Minister van Infrastructuur en Milieu in het NOS-journaal?7
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze u de KNMI-klimaatscenario’s 2014 die wijzen op een toename van extreme weerspatronen heeft betrokken in beleidsontwikkeling en welke maatregelen u daarop heeft ingezet?
Voor het komen tot de deltabeslissingen waterveiligheid, zoetwater en ruimtelijke adaptatie binnen het Deltaprogramma (september 2014) is gebruikt gemaakt van de destijds geldende KNMI-scenario’s. Na het uitkomen van de KNMI-scenario’s 2014 zijn deze deltabeslissingen vorig jaar gecheckt op eventuele wijzigingen; deze bleken binnen de bandbreedte te vallen van de verwachte toekomstige ontwikkelingen. De deltabeslissingen en bijbehorende voorkeursstrategieën zijn dus nog steeds een goede basis voor de nadere uitwerking en uitvoering van de benodigde maatregelen. Ook dienen de KNMI-klimaatscenario’s 2014 als basis voor de Nationale Adaptatie Strategie welke in het najaar naar de kamer zal worden gezonden.
Bent u ermee bekend dat nog niet de helft van de gemeenten klimaatrisicoanalyses heeft gedaan en dat bij gemeenten vooral wateroverlast in beeld is, maar andere risico’s als hitte, droogte en insectenplagen veel minder?8
Ik ben bekend met het door het Klimaatverbond uitgevoerde onderzoek. Een door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu zelf uitgevoerde monitor laat een vergelijkbaar beeld zien.
Toch zijn naast wateroverlast ook andere risico’s in beeld bij lokale overheden. Het RIVM heeft de taak om de verschillende (branche)organisaties in de zorg, waaronder de lokale GGD, te adviseren over onder meer de risico’s op het gebied van hitte en insectenplagen.
Deelt u de mening dat overheden en uitvoerende diensten, zoals de veiligheidsregio’s en de GGD’en, zich met de huidige klimaataanpassingsmaatregelen tot nu toe onvoldoende hebben voorbereid op de gevolgen van klimaatverandering?
Door het ondertekenen van het bestuursakkoord Deltaprogramma in 2014 hebben gemeentes, provincies, waterschappen en het Rijk zich gecommitteerd aan de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën zoals beschreven in het Deltaprogramma 2015. De ambitie hierbij is dat in 2020 klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten een integraal onderdeel van hun beleid en handelen is, zodat Nederland in 2050 ook daadwerkelijk klimaatbestendig is ingericht. Ik zie nog wel een grote opgave om dit doel in 2020 te behalen.
Daarnaast is er de algemene Intentieverklaring Ruimtelijke adaptatie. Deze is door een aantal marktpartijen, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en individuele overheden ondertekend, waaronder ook GGD-GHOR Nederland. Door het ondertekenen van de intentieverklaring vormen zij samen een «coalition of the willing» rondom klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van het stedelijk gebied. Zij gaan voor de periode van 2015 tot 2020 een inspanningsverplichting aan en spreken de bereidheid uit om met anderen te komen tot uitvoeringsafspraken rondom dit thema.
Op dit moment wordt een evaluatie voorbereid die eind 2016 gereed moet zijn. In deze evaluatie wordt gekeken naar de voortgang van de in de Deltabeslissing afgesproken maatregelen.
Ter voorbereiding op de gevolgen van klimaatverandering voert het Ministerie van Veiligheid en Justitie in samenwerking met het veiligheidsberaad (de 25 voorzitters van de veiligheidsregio’s) en de waterpartners (verenigd via de Stuurgroep Management Watercrises en Overstromingen) het project «Water en Evacuatie» uit. Water en Evacuatie» is één van de projecten van de Strategische Agenda Versterking Veiligheidsregio’s van het Veiligheidsberaad. In de Strategische Agenda zijn prioriteiten opgenomen voor de veiligheidsregio’s met als doel het tegengaan van maatschappelijke ontwrichting door de crisis- en risicobeheersing te versterken.
Wat is volgens u de verklaring dat zoveel gemeenten nog onvoldoende zijn voorbereid? Zijn de beperkte landelijke middelen voor capaciteitsontwikkelingen bij gemeenten voor klimaatadaptatie hiervoor een verklaring? Bent u ermee bekend dat gemeenten in het onderzoek van het Klimaatverbond ook aangeven dat gebrek aan capaciteit een belangrijke reden is waarom geen actie is ondernomen?
Ik zie dat er veel initiatieven in gemeentes, provincies en waterschappen ontstaan. In de door het ministerie uitgevoerde monitor wordt door gemeenten aangegeven dat ze een gebrek aan capaciteit voor klimaatadaptatie als barrière ervaren. De capaciteitsinzet van lokale overheden is echter de verantwoordelijkheid van de lokale overheid.
Bent u bereid om bovenop de inspanningen in het Deltaprogramma extra middelen beschikbaar te stellen welke decentrale overheden en andere betrokken overheidsdiensten in staat zal stellen om in samenwerking met relevante organisaties zich beter voor te bereiden op extremen in ons weerpatroon?
Binnen het huidige, tot 2017 lopende, stimuleringsprogramma is er veel aandacht voor projecten op het gebied van klimaatbestendige stad, waterrobuust inrichten, vitale en kwetsbare objecten en slimme combinaties voor meerlaagsveiligheid. In de op dit moment in voorbereiding zijnde evaluatie zal worden meegenomen hoe de samenwerking tussen de betrokken overheidsdiensten en relevante organisaties wordt ervaren.
Bent u voorts bereid het stimuleringsprogramma ruimtelijke adaptatie te verbreden tot een stimuleringsprogramma adaptatie waarin naast ruimtelijke ordeningsoplossingen voor wateroverlast ook gezondheid en veiligheid worden meegenomen?
Het stimuleringsprogramma ruimtelijke adaptatie maakt onderdeel uit van het Deltaprogramma en loopt tot 2017. Na afloop van deze periode zal moeten worden bezien of en hoe er vervolg wordt gegeven aan het stimuleringsprogramma.
Bent u bereid in overleg te gaan met veiligheidsregio’s en organisatoren van grote evenementen over de vraag hoe beter geanticipeerd kan worden op extreme weersomstandigheden bij evenementen?
Ik zie de laatste tijd veel voorbeelden van een goede samenwerking tussen evenementenorganisatoren en lokale overheden om overlast door weersomstandigheden tijdens het festival zoveel mogelijk te beperken. Bij evenementen ligt de verantwoordelijkheid voor de veiligheid bij het lokale bestuur. Bij de beoordeling van een evenementenvergunning is de veiligheid een belangrijke factor.
Het bericht ‘Schikking over derivaten stuit op onwil banken’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schikking over derivaten stuit op onwil banken»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de voorgestelde oplossing van de commissie? Zo ja, weet u of de genoemde afkoopsommen voor ING, ABN Amro en Rabobank van respectievelijk 300 miljoen euro, 800 miljoen euro en bijna twee miljard euro kloppen? Weet u hoe hoog de geschatte afkoopsommen voor andere betrokken banken zijn?
Begin maart jl. heb ik de heren Schimmelpenninck, Knüppe en Kocken als onafhankelijke deskundigen aangesteld om een uniform herstelkader op te stellen en overeen te komen met de banken. Het herstelkader zal voorschrijven hoe de herbeoordelingen moeten worden uitgevoerd en welke herstelacties banken in specifieke situaties moeten uitvoeren. De drie deskundigen voeren hiervoor gesprekken met zowel de banken als met vertegenwoordigers van het MKB. Concrete voorstellen zijn niet met mij gedeeld. Ik kan derhalve niet reageren op de bedragen zoals genoemd. De verwachting van de onafhankelijke deskundigen is dat zij het herstelkader uiterlijk volgende week zullen vaststellen. Op dat moment zullen zij mij hierover informeren.
Klopt het dat de commissie voorstelt om de schade collectief af te wikkelen in plaats van elk geval opnieuw te bekijken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een aantal Nederlandse banken dreigt om de door de commissie voorgestelde oplossing in de rentederivaten affaire af te wijzen? Zo ja, om welke banken gaat het?
Banken hebben aangegeven nog in gesprek te zijn met de onafhankelijk deskundigen.
Wat vindt u van de uitspraak van de bestuursvoorzitter van ABN Amro dat hij het advies van de commissie als «niet bindend» beschouwt? Wat vindt u van deze houding? Deelt u de mening van de leden van de PvdA-fractie dat, gezien de ernst van deze affaire en de schade die is geleden door ondernemers, de betrokken banken aan het voorstel van de commissie moeten meewerken?
De banken hebben zich gecommitteerd aan een traject waarin een uniform herstelkader wordt overeengekomen. Ook Deutsche Bank heeft zich na gesprekken met de deskundigen hieraan gecommitteerd. Op dit moment zijn de onafhankelijke deskundigen nog bezig met opstellen van dit herstelkader. Hierbij spreken zij in onafhankelijkheid met de banken en belangenbehartigers van het MKB. Dit traject is nog gaande. Het is mogelijk dat een bank zich uiteindelijk niet committeert aan het uitvoeren van het herstelkader. Ik acht dit echter zeer onwenselijk. Het is in ieders belang dat er passende oplossingen worden gevonden voor de gedupeerde MKB-ondernemingen.
Welke mogelijke vervolgstappen overweegt u om ervoor te zorgen dat de banken zich aan het voorstel van de commissie houden?
Zie antwoord vraag 5.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) nam stevig positie in de slechte afhandeling door banken van de verkochte derivaten; wat is het oordeel en de rol van de AFM over de houding van de banken? Heeft de AFM voldoende bevoegdheden om de banken te dwingen tot fatsoenlijk gedrag en redelijke compensatie voor schade van ondernemers?
Als gedragstoezichthouder ziet de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toe op de naleving van zorgplichtvereisten die uit de Wet Financieel Toezicht (Wft) volgen. In het rentederivatendossier heeft de AFM wegens het niet nakomen van die verplichtingen in 2015 ook een boete opgelegd. In juli 2014 heeft zij de banken opgeroepen een herbeoordeling van de derivatendossiers uit te voeren en waar nodig passende oplossingen te bieden. In december 2015 heeft de AFM geconstateerd dat er onjuistheden en onvolledigheden zaten in de herbeoordelingen van de betrokken banken. De AFM heeft geen wettelijke mogelijkheid om herstel van schade door de banken af te dwingen. Om deze reden heeft de AFM mij op 1 maart 2016 geadviseerd onafhankelijke deskundigen aan te stellen om een herstelkader met de banken overeen te komen. De deskundigen stellen het herstelkader in onafhankelijkheid op. De banken hebben aangegeven daar waar fouten zijn gemaakt in de herbeoordeling en klanten niet op juiste wijze zijn gecompenseerd, ervoor te zorgen dat klanten op juiste wijze worden gecompenseerd. De AFM acht het met mij van groot belang dat klanten worden gecompenseerd voor geleden schade en gaat er dan ook vanuit dat de banken zich aan het herstelkader committeren.
Het wel produceren van rapporten maar niet repareren van de schade |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het Centrum Veilig Wonen (CVW), die wel rapporten produceren, maar de schade niet repareren?1
Ja.
Is het waar dat er voor 25.000 euro aan rapporten is geproduceerd, terwijl de informatie over het desbetreffende huis al voorhanden was?
Het past mij als Minister niet om uitgebreid in te gaan op de details van een individueel schadegeval. Wel kan ik u mededelen dat in deze zaak inmiddels overeenstemming is bereikt waardoor de herstelwerkzaamheden van start kunnen gaan. Verder merk ik in algemene zin op dat het CVW, naar aanleiding van signalen uit de regio, werkt aan verbetering van de werkwijze, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan verbetering van de communicatie.
Is het waar dat dit bedrag hoger is dan de daadwerkelijke schade?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de NAM, het CVW en Arcadis zelden of nooit terugbellen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunt u of de Nationaal Coördinator Groningen ervoor zorgen dat voor dit soort reparaties sneller groen licht wordt gegeven?
De gemiddelde tijd die schadeafhandeling in beslag neemt is sinds de oprichting van het CVW al sterk teruggedrongen. De snelheid waarmee een specifieke schademelding kan worden afgehandeld is echter mede afhankelijk van de complexiteit van de herstelwerkzaamheden.
Het bericht Jumbo haalt sigaretten uit het zicht |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jumbo haalt sigaretten uit het zicht, maar heeft dat zin»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat de rookwaar bij Jumbo achter deuren van matglas komt te liggen, waarop met grote letters «tabak» te lezen valt?
Ik omarm initiatieven van verkooppunten die tabaksproducten niet langer in het zicht plaatsen. Tegelijkertijd blijven de regels voor reclame van toepassing. Voorop staat namelijk dat er geen ongeoorloofde reclame plaatsvindt. Als dat wordt geborgd, kan het positieve resultaat van een display ban worden gehaald.
De NVWA houdt er toezicht op dat de presentatie van tabakswaren niet tot ongeoorloofde reclame leidt. Ik wacht het onderzoek van de NVWA naar de klacht af.
Wat is uw mening over de reden («De verpakkingen op sigarettenpakjes veranderen. Daar komen afschrikwekkende plaatjes op. Dus we zaten er mee in onze maag dat de klant geconfronteerd wordt met een muur van afschrikwekkende plaatjes, want we hebben veel tabaksproducten. Vandaar deze deuren») van Jumbo volgens Ed van de Weerd, commercieel directeur van Jumbo, om over te gaan tot matglazen deuren?
Ik moedig supermarkten en andere verkooppunten aan om een display ban in te voeren, omdat we daarmee jongeren kunnen beschermen. Ik vind het positief dat Jumbo haar verantwoordelijkheid neemt en in zeer korte tijd in alle Jumbo winkels tabak uit het zicht haalt. Ik verwacht dat dit initiatief andere verstrekkers ook stimuleert tot stappen, zolang dit maar gebeurt binnen de regels uit de Tabaks- en rookwarenwet. De reden waarom Jumbo tot het afschermen van tabakswaren is gekomen, is aan Jumbo.
Kent u het onderzoek «Impact on smoking of England's 2012 partial tobacco point of sale display ban: a repeated cross-sectional national study»2, waaruit blijkt dat afdekken zinvol is? Is het afdekken van rookwaar met matglas even effectief als het volledig uit het zicht halen van rookwaar, zoals naar voren komt uit dit onderzoek? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, deelt u de mening dat deze vorm van afdekken van de rookwaar met matglas er in de meest ongunstige situatie er toe kan leiden dat het beoogde effect van de nieuwe verpakkingsmaatregels wordt ondermijnd, en gelijktijdig de voordelen van een afgedekte display, zoals vermeld in het onderzoek, niet worden behaald?
De supermarkten hebben tot 1 juli de tijd gekregen om met een convenant te komen. Ik ben me ervan bewust dat er meerdere factoren een rol spelen om een convenant te sluiten, zoals de juridische houdbaarheid en het creëren van een gelijk speelveld met andere verkooppunten. Dit neemt niet weg dat ik ervan uitga dat supermarkten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en zich zullen inzetten voor een convenant waarin ze afspreken dat ze tabakswaren niet langer in het zicht zullen plaatsten. Dit betekent dat kleuren noch contouren van tabakswaren zichtbaar zijn. Pas dan wordt een displayban bereikt.
Het maakt dan ook niet uit met welk instrument het verkooppunt de tabakswaren afschermt, zolang maar aan die voorwaarden wordt voldaan. Ik heb bij de Jumbo gezien dat dit ook kan lukken met matglas, waardoor het positieve resultaat uit het onderzoek «Impact on smoking of England's 2012 partial tobacco point of sale display ban: a repeated cross-sectional national study» mogelijk blijft.
Wat is uw mening over het feit dat «tabak» in grote letters bij Jumbo op deuren van matglas staat? Vindt u het wenselijk indien «tabak» op de deuren staat om de consument aan te spreken, dan wel de consument eraan te herinneren dat er ook rookwaar gekocht kan worden? Wat is uw mening over de bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit ingediende klacht dat de deuren van matglas voor de rookwaar met daarop in grote letters «tabak» bij Jumbo een overtreding van het reclameverbod uit de Rookwarenwet is?
Zie antwoord vraag 2.
Ondermijnt de tekst en de grootte daarvan op het matglas de positieve resultaten die te behalen zijn met een afgedekte display, zoals vermeld in het onderzoek «Impact on smoking of England's 2012 partial tobacco point of sale display ban: a repeated cross-sectional national study»? Zo ja, bent u van mening dat het afdekken van een display zonder vermelding van de achterliggende rookwaar de juiste vorm van afdekken is? Zo nee, waar blijkt dit uit?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat voor 1 juli a.s. het convenant over een displayban voor rookwaar wordt gesloten conform de motie Volp/Dik-Faber3 en de motie Volp4? Zo ja, met welke minimum voorwaarden bent u tevreden? Zo nee, waarom niet? Wanneer wordt het convenant wel gesloten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat er met amv’ers wordt gesleept |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat 28 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv'rs) moeten verhuizen1?
Ja.
Staat het Nidos vrij een uitzondering te maken op haar beleid van kleinschalige opvang? Zo ja, waarom wordt in het geval van Purmerend vastgehouden aan het beleid terwijl de meer grootschalige opvang bij de betrokken partijen goed bevalt?
Met ingang van 1 januari 2016 is – mede op verzoek van uw Kamer – het nieuwe opvangmodel voor amv’s in werking getreden. Kleinschaligheid staat hierin voorop waarmee invulling wordt gegeven aan het belang van het kind. Amv’s tot en met 14 jaar worden in het nieuwe model opgevangen in opvanggezinnen onder verantwoordelijkheid van Nidos. In de begeleiding van amv’s wordt rekening gehouden met hun perspectief: integratie als er een vergunning is verleend of terugkeer als de aanvraag is afgewezen. In het nieuwe model worden amv’s die een verblijfsvergunning hebben gekregen door Nidos in gezinsverband geplaatst om vanuit deze context aan hun inburgering te werken. Als er geen opvanggezin beschikbaar is voor een amv met verblijfsvergunning, vangt Nidos hen in kleinschalige woonvoorzieningen op. Kleinschaligheid is een belangrijke voorwaarde bij begeleiding naar een zelfstandige positie in de Nederlandse maatschappij. De amv’s die in Nederland mogen blijven, verblijven dus niet langer in de opvang bij amv’s in procedure of voor wie de aanvraag is afgewezen. Hiermee beoog ik meer duidelijkheid en eenduidigheid te creëren over het toekomstperspectief van amv’s voor hen zelf en hun omgeving. Bij de geboden opvang wordt dus onderscheid gemaakt naar leeftijd en perspectief.
Ik vind het belangrijk dat de implementatie van het nieuwe opvangmodel volledig tot zijn recht komt. Nidos dient uiterlijk op 1 juli 2016 alle amv’s met een vergunning conform het nieuwe AMV opvangmodel overgenomen te hebben van het COA.
Nidos maakt gebruik van kleinschalige opvanglocaties (maximaal 12 personen) via lokale contractpartners waarbij dus wordt gewerkt aan de integratie en zelfstandigheid van de amv.
Ik kan u melden dat gemeente Purmerend, Nidos en de betrokken contractpartners intensief met elkaar in overleg zijn getreden om te bezien wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot de huidige opvanglocatie voor amv’s. De betrokken partijen hebben de samenwerking als constructief ervaren en zijn tot goede afspraken over passende huisvesting gekomen die aansluiten bij het beleid.
Kunt u uiteenzetten wat de voor- en nadelen zijn van dit beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk het beleid zo aan te passen dat indien jongeren toch uit een locatie moeten vertrekken er opvang voor hen in dezelfde stad of regio gezocht wordt?
Uiteraard is dit de inzet van Nidos. Helaas blijkt het niet altijd mogelijk om opvang in dezelfde stad of regio te realiseren.
Staat het Nidos vrij een uitzondering te maken en jongeren die 18 worden langer in opvang voor amv’ers te houden waardoor zij in dezelfde omgeving en groep kunnen blijven, bijvoorbeeld totdat zij een eigen huurwoning krijgen?
Nee. In het bestuursakkoord van november 2015 en herbevestigd in het uitwerkingsakkoord van 28 april jl., is, mede op verzoek van gemeenten, afgesproken dat amv’s met een vergunning kleinschalig in de gemeenten worden opgevangen. Onderdeel van deze afspraak is dat amv’s meetellen voor de taakstelling en zodra ze 18 jaar worden in de gemeente worden gehuisvest. Nidos en VNG werken op dit moment aan een protocol om de goede overdracht van amv’s te borgen, de benodigde informatie te delen over wie welke begeleiding nodig heeft en gemeenten handelingsperspectief te bieden hoe begeleiding aan te bieden aan diegenen die dat nodig hebben.
Deelt u de mening dat een hoog aantal verhuisbewegingen voorkomen moet worden en dat daartoe uitzonderingen op formele regels gemaakt moeten worden in voorkomende gevallen? Is dat ook in het geval van Purmerend het geval?
Het aantal verhuisbewegingen van minderjarige kinderen is in 2015 toegenomen.
Ook ik vind dit een onwenselijke situatie. Tegelijkertijd constateer ik dat de toename voor een groot deel te wijten is aan het openen van tijdelijke opvanglocaties in het kader van de hoge asielinstroom. Zoals ook in Purmerend het geval is geweest. Hierdoor is het wel gelukt om elke asielzoeker een bed te kunnen bieden. Zoals ook recent richting diverse maatschappelijke organisaties is aangegeven tijdens een bijeenkomst over kinderen in de opvang, zal nader worden gekeken naar het aantal verhuisbewegingen. Hierbij is het van belang om de divers aspecten te wegen.
De beperking van de vrijheid van meningsuiting in India |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Stifling Dissent – The Criminalization of Peaceful Expression in India» van Human Rights Watch en de juridische analyse van VN-rapporteur Maina Kiai over de Indiase wet die buitenlandse giften aan Indiase organisaties reguleert?1
Ja
Deelt u de analyse van het rapport van Human Rights Watch dat de Indiase autoriteiten routinematig vaag geformuleerde, te brede wetten als politieke wapens gebruiken om critici het zwijgen op te leggen en te intimideren, en die van de VN-rapporteur dat de wet niet in overeenstemming is met het internationaal recht en met internationale richtlijnen en normen en de regering ruime discretionaire bevoegdheden geeft die op willekeurige en onvoorspelbare wijze kunnen worden toegepast?
Het kabinet is niet van mening dat Indiase autoriteiten routinematig vaag geformuleerde wetten gebruiken om critici het zwijgen op te leggen. De vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in de Indiase Grondwet en India kent een democratisch gekozen parlement, een democratisch gekozen regering en een onafhankelijke rechtspraak. Daarnaast is er sprake van een levendig maatschappelijk middenveld. Ook spelen diverse nationale media in India een belangrijke rol in maatschappelijke discussies en stellen zij misstanden aan de orde.
Wetgeving kan niettemin mogelijk beperkend zijn voor de vrijheid van meningsuiting, zoals de wet die vrijheid van meningsuiting kan beperken op internet (Information Technology Act). Ook de Indiase wet die buitenlandse giften aan Indiase organisaties reguleert, kan beperkend werken t.a.v. de financiering van het maatschappelijk middenveld. De Nederlandse overheid deelt de zorgen van VN-rapporteur Maina Kiai over de wet m.b.t. buitenlandse giften zoals beschreven in «Analysis on International Law, Standards and Principles applicable to the Foreign Contributions Regulation Act 2010 and Foreign Contributions Regulation Rules 2011». Dergelijke wetgeving kan in India door de rechter worden getoetst aan de Grondwet. Zo heeft het Hooggerechtshof in India in maart 2015 ingegrepen omdat zij van mening was dat Section 66A van de Information Technology Act incompatibel was met het recht op vrijheid van meningsuiting zoals in de Grondwet is vastgelegd.
Bent u bereid deze zeer zorgelijke ontwikkelingen bij de Indiase regering aan te orde te stellen? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten en de rol van non-gouvernementele organisaties, hetzij bilateraal, hetzij in EU en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van een breed en vocaal maatschappelijk middenveld voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. Een kritisch maatschappelijk middenveld dat vrij is om zijn mening te geven, draagt bij aan het maatschappelijk debat over actuele ontwikkelingen en het functioneren van de overheid. Meest recent heeft Nederland dit onderwerp aan de orde gesteld tijdens de hoog ambtelijke bilaterale consultaties op 1 juni jl. in Delhi.
Bent u bereid in het kader van het Nederlandse voorzitterschap deze kwestie in EU-verband aan de orde te stellen met als doel dat de EU de ontwikkelingen indringend bij de Indiase regering aan de orde stelt?
Nederland maakt zich er waar mogelijk sterk voor dat in EU-verband deze aspecten als onderdeel van bredere gesprekken aan de orde worden gesteld. Tijdens de EU-India Top op 30 maart jl, voorgezeten door de EU Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, is het bevorderen en naleven van mensenrechten eveneens besproken.
Bent u bereid – mede gezien één van de aanbevelingen in het HRW-rapport – de sterk tekortschietende vrijheid van meningsuiting in India tijdens India’s Universal Periodic Review in 2017 aan de orde te stellen en India aan te moedigen om de VN Speciale Rapporteur voor de bevordering en bescherming van vrijheid van meningsuiting voor een feitenonderzoek uit te nodigen?
Het kabinet is bereid in de dialoog die gevoerd zal worden met India in het kader van de Universal Periodic Review eveneens aandacht te vragen voor het belang van de vrijheid van meningsuiting.
Wat vindt u van de conclusie in het HRW-rapport dat wetten ter bestrijding van terrorisme disproportioneel gebruikt worden tegen religieuze minderheden en gemarginaliseerde groepen zoals Dalits? Bent u bereid dit nadrukkelijk te betrekken bij uw overleg met de Indiase regering?
Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat wetten ter bestrijding van terrorisme in India disproportioneel worden ingezet tegen minderheden. Vanzelfsprekend zal het kabinet ontwikkelingen in India blijven volgen.
Het bericht dat het COA mensen op straat laat slapen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) mensen als straf de nacht op straat heeft laten doorbrengen?1
Ja.
Is het waar dat de betreffende mensen na een vechtpartijtje de keuze kregen tussen voorgelegd tussen drie weken geen toelage of acht dagen op straat?
Is het landelijk beleid van het COA om mensen te sanctioneren door middel van ontzegging van toegang tot de opvang?
Zijn er meerdere gevallen bekend waarbij vluchtelingen de nacht op straat moesten doorbrengen als straf? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en hoe lang duurde dit verblijf op straat?
Deelt u de mening dat zwervende mensen op straat niet bevorderlijk zijn voor onder andere het gevoel van veiligheid, voor de publieke gezondheid en voor de samenleving in zijn geheel?
Deelt u de mening dat in geen enkel geval de sanctie mag zijn dat vluchtelingen de nacht op straat doorbrengen? Zo nee, in welke gevallen mag dit volgens u wel en wie zou hiertoe mogen besluiten? Zo ja, hoe gaat u om met meldingen van incidenten waarbij dit toch gebeurd is?
Het antiracisme advies van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI) |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI)?1
Ja.
Wat heeft u met de eerdere aanbevelingen van de ECRI uit 2013 gedaan? Kunt u dit specificeren aan de hand van de drie kritiekpunten die de ECRI in haar nieuwste rapport noemt? Deelt u de mening dat er nog te weinig met de aanbevelingen uit het rapport van de ECRI uit 2013 is gedaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschouwt het ECRI rapport als een waardevol instrument om de bescherming van burgers tegen discriminatie te verbeteren.
Op 15 oktober 2013 verscheen de vierde ECRI-rapportage over Nederland, die de stand van zaken per 22 maart 2013 beschrijft. In de kabinetsreactie van 18 november 2013 op het vierde ECRI rapport over Nederland is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop Nederland al dan niet voldoet aan de aanbevelingen uit dit rapport2. Het tussentijdse ECRI-rapport dat op 7 juni 2016 is verschenen beschrijft de stand van zaken per 4 november 2015. Het tussentijdse rapport gaat derhalve niet in op het nieuwe nationale actieprogramma tegen discriminatie dat begin dit jaar aan uw Kamer is aangeboden3. In januari 2017 ontvangt de Kamer een rapportage over de voortgang van dit actieprogramma. Op de drie kritiekpunten van ECRI (ontwikkelen nationaal beleid tegen racisme en rassendiscriminatie, racisme als strafverzwaringsgrond en uitbuiting uitzendkrachten), wordt nader ingegaan in de beantwoording op vragen 4, 5 en 7.
Wat vindt u van de aanbeveling uit het rapport van de ECRI dat racisme in het strafrecht moet worden opgenomen als verzwarend motief? Waarom is racisme niet als strafverzwaringsgrond in het Wetboek van Strafrecht opgenomen?
De Nederlandse rechter beschikt over de bevoegdheid om – enkel begrensd door de wettelijke maximumstraf waarmee een strafbaar feit wordt bedreigd – bij de straftoemeting rekening te houden met het feitelijke delictsscenario en de persoon van de verdachte, inclusief diens motieven. De officier van justitie kan met zijn strafeis sturing geven aan de afwegingen die de rechter in het kader van de straftoemeting maakt. De hoogte van de strafeis van de officier van justitie wordt bepaald aan de hand van de Aanwijzing discriminatie (Stcrt. 2007, 233; aangepast in Stcrt. 2011, 19256) en de Strafvorderingsrichtlijn discriminatie (Stcrt. 2015, 4225). In de Aanwijzing discriminatie is bepaald dat voor delicten gepleegd met een discriminatoir motief de eis met 50% of 100% moet worden verzwaard en dat dit in het requisitoir uiteengezet wordt. De beschreven systematiek van straftoemeting geeft naar het oordeel van het kabinet uitvoering aan hetgeen met de aanbeveling van het Comité wordt beoogd. Het kabinet ziet dan ook geen toegevoegde waarde in het in strafwetgeving opnemen van een racistisch of discriminatoir motief als strafverzwarende omstandigheid bij het plegen van strafbare feiten.
Zijn de niet-bindende regels zoals het strafrecht nu kent in beginsel voldoende om strafverzwaring op te leggen in zaken waarin een delict is gepleegd op basis van een racistisch motief? In hoeveel zaken op basis van een racistisch motief maken rechters gebruik van deze mogelijkheid om een zwaardere straf op te leggen? Als er geen gebruik van wordt gemaakt van deze niet-bindende regels om strafverzwaring op te leggen, wat is hier dan de reden van? Gezien het aantal zaken waarin gebruik wordt gemaakt van niet-bindende regels om strafverzwaring op te leggen, zijn deze regels dan nog steeds voldoende? Ziet u redenen om racisme alsnog in het Wetboek van Strafrecht als strafverzwaringsgrond op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een nationale strategie tegen discriminatie en racisme noodzakelijk is? Is er geëvalueerd of een algemeen anti discriminatieprogramma zoals dat nu wordt ontwikkeld effectiever is in de preventie en aanpak van discriminatie en racisme dan een strategie die specifiek gericht is op racisme en discriminatie op basis van ras? Zo ja, wat was de uitkomst van deze evaluatie? Zo nee, bent u bereid tot een dergelijke evaluatie?
Het kabinet is van mening dat de aanpak van racisme bijzondere en herkenbare aandacht verdient. Dit impliceert echter niet dat er een apart actieprogramma voor dient te worden opgesteld. Het kabinet hecht juist aan een breed antidiscriminatieprogramma dat alle gronden, waaronder ras, bestrijkt omdat er veel overeenkomsten zijn in de onderliggende mechanismes die ten grondslag liggen aan het ontstaan van vooroordelen en discriminatie. De aanpak van discriminatie op grond van afkomst, religie en huidskleur, heeft nadrukkelijk specifieke attentie gekregen in het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie.
Zijn er naar uw mening voldoende middelen om de huidige aanpak van discriminatie en racisme te monitoren en te evalueren, ook buiten de middelen die bestaan om de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie te monitoren? Zo ja, hoe monitort u de effecten van de aanpak van discriminatie en racisme op andere gebieden? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat de resultaten van dit beleid inzichtelijk worden?
De kritiek van de ECRI dat er geen goede strategie is om discriminatie en racisme aan te pakken, delen wij niet. Uw Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de uitvoering van het nationale actieprogramma tegen discriminatie. Daarnaast vindt monitoring op verschillende terreinen plaats, bijvoorbeeld in toezicht van onderwijsinspectie op een veilig schoolklimaat, de evaluatie van de aanpak van horecadiscriminatie in 2017 en het aangekondigde onderzoek naar functioneren van de ADV’s. Ook vindt periodiek onderzoek plaats naar ervaren discriminatie, om een volledig beeld te krijgen t.a.v. het voorkomen van discriminatie naast het overzicht op basis van meldingen en aangiftes. Voorts wordt door regelmatig contact met diverse sleutelfiguren en organisaties bekeken of nog de juiste inzet op de goede thema’s plaatsvindt.
Wat vindt u van de aanbeveling van het rapport om de vergunning van uitzendbureaus die schuldig zijn bevonden aan uitbuiting van buitenlandse uitzendkrachten in te trekken? Welke maatregelen heeft u genomen om de uitbuiting van buitenlandse uitzendkrachten aan te pakken? Zijn deze maatregelen voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen zijn nog meer denkbaar om de uitbuiting van buitenlandse uitzendkrachten aan te pakken? Bent u voornemens nogmaals naar de aanbeveling van de ECRI te kijken om vergunningen van uitzendbureaus die schuldig zijn aan uitbuiting in te trekken?
Op 12 mei 2014 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak van malafide uitzendbureaus (AMU). Hierin is opgenomen dat een vergunning niet voldoende effectief bleek om fraude en malafide praktijken aan te pakken. Daarnaast legde het beperkingen op aan de werking van de arbeidsmarkt en bracht het veel administratieve lasten met zich mee. Daarom is er gekozen voor een systeem van zelfregulering door de uitzendbranche met een keurmerk van de Stichting Normering Arbeid in combinatie met publiek-private samenwerking.
Deelt u de kritiek van de ECRI dat u geen goede, nationale strategie heeft om discriminatie en racisme aan te pakken? Bent u bereid de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over hoe u discriminatie en racisme verder gaat aanpakken? Zo ja, op welke termijn bent u bereid de Kamer over de verdere invulling van dit beleid te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het onder verscherpt toezicht stellen van Veilig Thuis Drenthe |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het onder verscherpt toezicht stellen van Veilig Thuis Drenthe?1
De Inspecties voor de Jeugdzorg en de Gezondheidszorg (IJZ en IGZ) hebben geconstateerd dat de situatie bij Veilig Thuis in Drenthe nog onvoldoende is verbeterd. Ik vind dat zorgelijk omdat een goed werkend Veilig Thuis cruciaal is voor de aanpak van mishandeling en geweld tegen kinderen, volwassenen en ouderen. Het is goed dat de Inspecties nu nog scherper gaan volgen dat de verbeteringen bij Veilig Thuis Drenthe tot stand komen. De wethouders van Assen en Emmen hebben publiekelijk hun verantwoordelijkheid genomen om Veilig Thuis Drenthe snel op orde te brengen.
Zijn de zorgen die u tijdens het debat over de nieuwe aanpak van huiselijk geweld aangaf te hebben over de wachtlijsten bij Veilig Thuis naar aanleiding van dit verscherpt toezicht toegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze wachtlijsten gaan verdwijnen?2
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor Veilig Thuis. De Inspecties houden toezicht op de Veilig Thuis organisaties. Mede als gevolg van de inspectieronde is bij het overgrote deel van de gemeenten een groter gevoel van urgentie ontstaan voor een goed functionerend Veilig Thuis. Veel gemeenten hebben hun verantwoordelijkheid genomen door extra financiële middelen beschikbaar te stellen om de wachtlijsten weg te werken. Professionals bij Veilig Thuis zetten alles op alles om te allen tijde zicht te houden op de veiligheid van de mensen die wachten.
Ook ontwikkelen gemeenten in regio’s een gezamenlijke bestuurlijke visie over de plaats van Veilig Thuis in de regionale aanpak van geweld in huiselijke kring en de plek van Veilig Thuis in de keten. Deze visie is een noodzakelijke voorwaarde voor een goed functionerend Veilig Thuis.
Om dit proces verder te ondersteunen en alle Veilig Thuis organisaties (=VT-organisaties) op orde te brengen hebben mijn collega van Veiligheid en Justitie en ik samen met de VNG begin januari 2016 de heer Sprokkereef gevraagd om het programma Veilig Thuis – de basis op orde, uit te voeren. In dit programma is prioriteit gegeven aan de aanpak van de wachtlijsten. Bovendien is met voorrang ingezet op de zeven regio’s die als niet voldoende werden beoordeeld door de Inspecties. Veilig Thuis Drenthe is één van die regio’s.
Het programma Veilig Thuis – de basis op orde stelt dat Veilig Thuis Drenthe nog niet voldoende functioneert omdat een gezamenlijke bestuurlijke visie op Veilig Thuis ontbreekt en omdat de interne organisatie van Veilig Thuis, als onderdeel van de GGD, gebreken vertoont. Het programma Veilig Thuis- de basis op orde stimuleert de bestuurders van de Drentse gemeenten in hun visievorming. Voor de verbetering van de interne organisatie heeft Veilig Thuis Drenthe een extern deskundige ingeschakeld die de organisatie zal doorlichten en verbeterpunten zal formuleren.
De Inspecties zullen tijdens het verscherpt toezicht nauwkeurig monitoren of de aangekondigde verbetermaatregelen worden uitgevoerd en geborgd. De Inspecties zullen in deze periode tevens aangekondigde en onaangekondigde bezoeken brengen. Verder verwachten de Inspecties voortgangsrapportages over de ingezette verbetermaatregelen.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen u tot op heden heeft genomen om de wachtlijsten bij Veilig Thuis in het algemeen, en bij Veilig Thuis Drenthe in het bijzonder terug te dringen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u van deze maatregelen aangeven of, en zo ja welk effect zij hebben gehad op de wachtlijsten? Zo nee, bent u bereid dit effect te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord onder de vragen 2 en 3 heb aangegeven, heeft de inzet van de Inspecties en van het programma Veilig Thuis – basis op orde geleid tot actie bij de verantwoordelijke gemeenten. Dat is een eerste stap. Tegelijkertijd stel ik vast dat we er zeker nog niet zijn. Daarom is begin dit jaar het eerder genoemde programma Veilig Thuis – de basis op orde gestart. Onder leiding van de VNG is het programma hard aan het werk om de VT-organisaties en gemeenten te helpen om de noodzakelijke verbeteringen in kaart te brengen en te realiseren. In mijn antwoord op vraag 8 ga ik in op de werkwijze van het programma Veilig Thuis – de basis op orde.
Door de rapportages van de Inspecties en die van het programma Veilig Thuis – de basis op orde, krijgen gemeenten en Rijk inzicht in de effecten van de verbeteringen die doorgevoerd worden. In de volgende voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties die u voor het Algemeen Overleg hierover ontvangt, bericht ik hierover.
Kunt u, met concrete feiten onderbouwd, garanderen dat van de 63 casussen die niet gemeld stonden er geen enkel kind of gezin in gevaar is geweest, zoals de vicevoorzitter van de GGD Drenthe stelt? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de veiligheid alsnog gegarandeerd kan worden?3
De veiligheid van het kind staat voor mij centraal. De genoemde bewering van de vicevoorzitter van de GGD Drenthe kan ik niet onderbouwen of weerleggen. Ik heb echter geen reden om zijn bewering in twijfel te trekken. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u uitgebreid toelichten hoe het met de veiligheid van kinderen en gezinnen in de andere Veilig Thuis regio’s gesteld is na de schokkende inspectierapporten die halverwege 2015 zijn verschenen?
Wij zijn allemaal bezorgd over de veiligheid van kinderen, volwassenen en ouderen waarbij vermoedelijk sprake is van mishandeling. Gebrekkig zicht op de veiligheid van kinderen die wachten, is daarom onaanvaardbaar.
De afgelopen periode is gebleken dat de oorzaken van de wachtlijsten divers zijn. Ze hebben te maken met het ontbreken van een gemeentelijke visie op Veilig Thuis en met een goede afstemming met organisaties op lokaal niveau en de politie.
Het programma Veilig Thuis – de basis op orde (zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 3) beoordeelt of in de regio goed zicht is op de omvang van de wachtlijst, of voldoende actie wordt ondernomen om op korte termijn de wachtlijsten weg te werken, of wordt gewerkt aan een duurzaam voorkomen van wachtlijsten en of het zicht op de veiligheid van de wachtenden is gegarandeerd. Hier houdt het programma zicht op. Zo nodig adviseert de heer Sprokkereef de VT-organisaties over de wijze waarop de wachtlijst weggewerkt kan worden.
De heer Sprokkereef is nog volop bezig met de bezoeken en het adviseren van de regio’s. De rapportage met het complete beeld is nog niet beschikbaar.
In de eerder genoemde voortgangsrapportage GIA ontvangt u de rapportage van het programma. Daarin wordt ook nader ingegaan op de aard en omvang van de wachtlijsten.
Wanneer kan de Kamer de rapporten van de hertoets bij de overige Veilig Thuis organisaties verwachten? Zijn er op dit moment signalen dat er nog meer organisaties onder verscherpt toezicht gesteld zullen gaan worden?
De Inspecties voeren een hertoets uit bij zeven VT-organisaties.
Onlangs hebben de Inspecties de rapporten van de hertoetsen 1e fase uitgebracht voor de regio’s Kennemerland, Groningen en Drenthe. De rapporten over de hertoetsten bij de VT-organisaties in de Gooi- en de Vechtstreek en Zuidoost Brabant en Hollands-Midden worden uiterlijk eind juli 2016 verwacht. De VT-organisatie Gelderland-Zuid is onder verscherpt toezicht geplaatst. De reeds beschikbare rapporten zijn gepubliceerd op www.inspectiejeugdzorg.nl.
Kunt u voor alle regio’s inzichtelijk maken wat hun wachtlijsten op dit moment zijn, en hoe zij zich ontwikkeld hebben sinds het instellen van Veilig Thuis? Zo nee, bent u bereid dit te inventariseren, en dit aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de veiligheid van de kinderen en gezinnen die op dit moment gemeld zijn bij Veilig Thuis, los van informatie over de wachtlijsten, garanderen? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dit kunt garanderen? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit alsnog te garanderen?
Het nemen van maatregelen voor kinderen en gezinnen bij wie de veiligheid in het geding kan zijn, is de verantwoordelijkheid van de gemeente.
In de beantwoording van deze vragen heb ik uiteengezet welke maatregelen ik heb genomen om de veiligheid van kinderen en gezinnen zo goed mogelijk te doen laten borgen.
Ziet u in de oproep van Veilig Thuis Drenthe voor 1,2 miljoen euro extra budget een appèl om het budget voor Veilig Thuis in het geheel op te hogen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Nee. Er is geen algemene standaard voor het benodigde geld van een Veilig Thuis organisatie. De omvang van het benodigde budget is afhankelijk van de grootte van het verzorgingsgebied en van de visie van de verantwoordelijke gemeenten op de taken van Veilig Thuis in relatie tot de gehele veiligheids- en zorgketen.
Kunt u deze vragen voor het Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 30 juni 2016 beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Ophoping kernafval Petten door falende apparatuur»,1 waarin een klokkenluider zich uitspreekt over de falende apparatuur waardoor de radioactieve inhoud van de vaten nucleair afval die staan opgeslagen in Petten niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, en het bericht «De onverwachte drone-aanval op Petten»?2
Ja.
Klopt het dat de ontworpen installatie in juni 2013 is geïnstalleerd en nog nooit goed heeft gewerkt? Hoeveel is er inmiddels geïnvesteerd in deze apparatuur en hoeveel kost het als er zou worden besloten tot aanschaf van een nieuw systeem?
NRG heeft in 2012 besloten om de bestaande VINISH-installatie aan te passen en deze geschikt te maken voor het karakteriseren van hoogactief afval, alphahoudend afval en splijtstofafval. In juli 2015 leek de VINISH-installatie technisch gereed voor gebruik maar de nauwkeurigheid van de metingen voldeed nog niet aan de eisen van NRG en COVRA voor het sorteren van het radioactieve afval.
In totaal heeft NRG één a twee miljoen euro geïnvesteerd in de modernisering van de bestaande VINISH-installatie en het bouwen van een tweede VINISH-installatie.
Het is niet bekend wat de ontwikkeling en aanschaf van een nieuw systeem kost.
Kunt u aangeven of de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) op de hoogte was van het feit dat de apparatuur en de software waarmee de radioactieve inhoud van de in Petten opgeslagen vaten nucleair afval gemeten moet worden op dit moment niet voldoen aan de moderne eisen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien de ANVS hiervan op de hoogte was, hoe lang is dit reeds bij deze inspectiedienst bekend en welke actie heeft deze hierop genomen richting de exploitant van de kernreactor, de Nuclear Research and consultancy Group (NRG)?
De ANVS is sinds het voorjaar 2015 op de hoogte van het feit dat de nauwkeurigheid van de VINISH-installatie op dat moment niet voldoende was om de met COVRA afgesproken karakterisering te realiseren. De ANVS heeft maandelijks overleg met NRG over de voortgang van het project en hieruit is gebleken dat het gereedkomen van de VINSH-installatie nog niet op het kritieke tijdspad ligt van het project.
Waarom heeft u hier voorts geen melding van gemaakt in het Algemeen overleg Nucleaire veiligheid d.d. 24 mei 2016, toen door meerdere woordvoerders grote zorgen werden geuit omtrent de veiligheid van de in Petten opgeslagen vaten, de inhoud daarvan en de plannen die er zijn om te komen tot de adequate verwerking en afvoer van deze vaten, terwijl u de Kamer wel kon verzekeren dat de veiligheid van de installaties in Petten op orde is en de veiligheid van de installatie voor u de hoogste prioriteit heeft?
Ik heb niet apart melding gemaakt van de problemen met de VINISH-installatie omdat het niet optimaal functioneren van deze installatie op dit moment niet op het kritieke tijdspad ligt.
Wel heb ik op basis van de informatie van de ANVS, aangegeven dat het afval veilig is opgeslagen in de pluggenloods en dat er binnen het project geen sprake was van ontwikkelingen waardoor de veiligheid in het geding zou zijn en dat de veiligheid van de installatie voor mij de hoogste prioriteit heeft en dat deze verzekerd is.
Kunt u aangeven wat de gevolgen kunnen zijn van het niet precies kunnen meten van wat er in de vaten nucleair afval zit op de veiligheid van de opslag van nucleair afval in Petten en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom dit daar geen gevolgen voor zou hebben? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De VINISH-installatie is van belang voor de karakterisering van het afval, dat wil zeggen de vaststelling van welke radioactieve stoffen zich erin bevinden. De COVRA accepteert alleen afval als een zeer nauwkeurige karakterisering van het afval heeft plaatsgevonden. Zo lang de VINISH-installatie niet voldoende nauwkeurig functioneert, kan het afval niet afgevoerd worden naar de COVRA en blijft het veilig opgeslagen in Petten in de pluggenloods.
NRG zoekt naar een oplossing voor de gesignaleerde problemen. Voorlopig kan het meest tijdsintensieve deel van het werk doorgaan. Dit betreft het uitsorteren van het afval naar laag, laag middelactief en hoog middelactief afval in de zogenoemde hotcells. Om het tijdpad tot aan 2022 te halen is het noodzakelijk dat de problemen met de VINISH-installatie op een termijn van enkele maanden (eind 2016) worden opgelost.
Kunt u zich herinneren dat op de eerder (in het algemeen overleg) gestelde vraag over hoe de ANVS weet wat er in de vaten zit u heel precies kon antwoorden dat er sprake zou zijn van 1647 vaten historisch afval, en dat uit een audit uit 2015 was gebleken dat 500 van deze vaten mogelijk alphahoudend zijn? Zo ja, kunt u nogmaals aangeven hoe u zich er zeker van kunt stellen dat de ANVS inderdaad weet wat er precies in deze vaten zit nu blijkt dat al langer bekend was dat de apparatuur waarmee dit gemeten wordt niet betrouwbaar is? Kunt u voorts aangeven wat er nu precies in welk aantal vaten zit?
Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven is het aantal vaten bekend (1647), en ook dat ongeveer 500 daarvan mogelijk alphahoudend afval bevatten. Deze informatie is afkomstig uit de inventarisatie die in 2012 door NRG is afgerond en waarover de ANVS beschikt. Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van administratiegegevens over de herkomst van het afval en metingen met de nog niet gemoderniseerde VINISH-installatie, die voor dit doel wel de benodigde nauwkeurigheid had.
Om de precieze inhoud van de vaten vast te kunnen stellen en dus om te bepalen welke radioactieve stoffen er in de afvalvaten zitten, is sortering van het afval in de hotcells en een nauwkeurige meting noodzakelijk. De hierbij beoogde nauwkeurigheid wordt thans met de VINISH-installatie nog niet gehaald.
Nu kan dus nog niet gezegd worden wat er precies in welke vaten zit. Pas na de sortering van het afval in de hotcells en karakterisering met een goed werkende VINISH-installatie zal bekend zijn wat de inhoud is van de vaten die naar de COVRA afgevoerd worden.
Kunt u aangeven welke actie de NRG sindsdien ondernomen heeft om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit bestaat deze actie en bent u van mening dat NRG adequaat en binnen een acceptabele tijdsspanne heeft gehandeld?
NRG is sinds 2013 bezig met verbeteringen en aanpassingen aan de VINISH-installatie zodat deze geschikt wordt voor de karakterisering van het afval ten behoeve van de afvoer naar de COVRA. In het RAP-maandrapport van NRG dat eind mei 2016 aan de ANVS is gestuurd, geeft NRG aan dat er momenteel prioriteit gegeven wordt aan een «goed» werkende VINISH-installatie. De status en de verbeterpunten van de VINISH-installatie worden in kaart gebracht door alle beschikbare NRG -experts.
Voor de beantwoording van de vraag of NRG adequaat heeft gehandeld verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Is er wat u betreft aanvullende actie nodig van de kant van de inspectie en/of de NRG om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo ja, waaruit bestaat deze actie? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het project ligt bij de vergunninghouder, te weten NRG. De ANVS houdt de vinger aan de pols door maandelijks overleg en het houden van inspecties op de locatie. Tot dusver is de conclusie dat NRG binnen zijn mogelijkheden voldoende prioriteit aan dit project geeft (zie ook antwoord op vraag 11).
Deelt u de mening dat de nieuwe informatie die hierboven gevraagd wordt relevant is voor de Kamer om deze in staat te stellen een goede inschatting te kunnen maken over de vraag die in het eerdergenoemde debat voorlag, namelijk of de verwerking, opslag en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen wel adequaat zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor zowel uw Kamer als voor mij is de nucleaire veiligheid van groot belang. Binnen het project dat nu loopt om te komen tot de afvoer van het historisch radioactief afval is het belangrijk dat dit op een zorgvuldige wijze gebeurt waarbij de veiligheid voorop staat, tegenslagen binnen het project worden opgelost en het kritieke tijdpad in de gaten wordt gehouden. Indien er ontwikkelingen zijn die een negatieve invloed hebben op de veiligheid en/of het kritieke tijdpad van het project dan zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Welke andere redenen zijn er volgens de NRG voor de opgelopen vertraging van de berging? Zijn deze andere redenen voorafgaand aan het debat van 24 mei 2016 richting uw ministerie gecommuniceerd door de NRG?
Voordat het afval door COVRA wordt geaccepteerd, moet dit, volgens de afspraken tussen COVRA en NRG, worden gesorteerd, gekarakteriseerd en (een deel ervan) worden voorbewerkt. Dit is een zeer complex proces dat geen voorbeelden elders op de wereld kent. Dat betekent dat er speciale apparatuur voor dient te worden ontworpen, speciale transportcontainers en een installatie waar de genoemde voorbewerking kan worden verzorgd. Een dergelijk uniek project is omgeven door vele onzekerheden waarbij een veilige uitvoering steeds voorop dient te staan. Dit is de afgelopen maanden in brieven aan uw Kamer (bijvoorbeeld Kamerstuk 25 422, nr. 126 en Kamerstuk 25 422, nr. 141) aangegeven. Tijdens het debat op 24 mei 2016 heb ik aangegeven dat het een complex project is, waarbij inderdaad de afgelopen jaren meerdere keren vertragingen zijn opgetreden, dat NRG er nu alles aandoet om de voortgang er in te houden en dat voor mij veiligheid gaat boven snelheid.
Volgens NRG heeft ook een aantal andere factoren geleid tot vertraging waardoor de datum van eind 2017 niet wordt gehaald. In het bijzonder heeft het «Return 2 Service» programma, dat eind 2013 is gestart, ingrijpende gevolgen gehad. Hierdoor werden alle nucleaire installaties van NRG tijdelijk uit bedrijf genomen om de technische staat en de veiligheidsaspecten te valideren. Het afvalscheidingsproces is als gevolg hiervan bijna 1 jaar stopgezet geweest. Daarnaast kostten onder andere de reorganisatie bij NRG, de Europese aanbestedingen, de contractovereenkomst met Belgoprocess (die de voorbewerking van een deel van het afval uitvoert) en de oplevering van de speciale Rotabel-container, meer tijd dan eerder voorzien.
Bij de goedkeuring van de nieuwe plannen van aanpak heeft de ANVS kennis genomen van deze redenen. De ANVS heeft geoordeeld dat de nieuwe plannen voldoende zijn onderbouwd, maar ook dat er nog vele onzekerheden in zitten. Aan de goedkeuring van de plannen van aanpak is daarom een aantal voorwaarden verbonden met het oog op de geconstateerde onzekerheden, de veiligheid, de financiële situatie en de overzichtelijkheid. De plannen zijn goedgekeurd tot medio 2017; daarvóór zal NRG inzicht moeten geven in de situatie.
Kunt u gespecificeerd onderbouwen hoe de NRG komt tot minimaal vijf jaar uitstel van de berging van het afval bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA)?
Zie antwoord op vraag 11.
Houdt de COVRA een precieze boekhouding bij van al het aangeboden kernafval, naar soort, stralingsintensiteit, afkomt, aanbieder datum van aanleveren?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de directeur van de COVRA zegt in de gegevens over 1996 en 1997 niet precies te kunnen achterhalen om welk afval het gaat en zegt dat het «waarschijnlijk» om eigen afval gaat?
Op basis van informatie uit de aanvoergegevens, heeft COVRA aan de ANVS meegedeeld dat er in 1996, en mindere mate 1997, meer afval is afgevoerd vanuit Petten naar COVRA dan gebruikelijk was. Het gaat in totaal om ruwweg een gemiddelde jaarafvoer extra vanuit NRG. Deze hogere afvoer betreft waarschijnlijk afval dat in de jaren 1993 en 1994 in Petten is ontstaan. Toen verhuisde COVRA van Petten naar Nieuwdorp in de gemeente Borsele en kon COVRA in Nieuwdorp tijdelijk geen afval aannemen. Dat afval is in de jaren daarna alsnog afgevoerd.
Dit lijkt mij een redelijke verklaring.
Welk «eigen« afval produceerde de COVRA eigenlijk?
In dit geval werd met «eigen afval» bedoeld afval dat in Petten is ontstaan, in 1993 en 1994. Zie ook antwoord op vraag 14.
Kunt u inzicht geven in de precieze hoeveelheden radioactief afval – naar herkomst, soort en datum van aanleveren – die nu aanwezig is bij de COVRA?
Jaarlijks rapporteert COVRA over de in dat jaar ontvangen en de totale hoeveelheden radioactief afval per soort. Daarnaast geeft de afvalinventaris, die uitgevoerd is ten behoeve van het nationaal programma, inzicht in de herkomst, de productie, de opgeslagen hoeveelheden en de verwachtingen naar de toekomst. Zowel de jaarrapportages als de afvalinventaris zijn verkrijgbaar via de website van COVRA(http://www.covra.nl/downloads).
Klopt het dat de lening van 82 miljoen euro (gedeeltelijk) aangewend is om de problemen bij afvalverwerking op te lossen en/of te financieren in plaats van voor het op peil houden van de productie van medische isotopen en wetenschappelijk onderzoek? Was u hiervan op de hoogte en komt hierdoor de productie van medische isotopen in gevaar?
In oktober 2014 heeft het kabinet besloten (Kamerstuk 25 422, nr. 112), na een doorrekening van de business case, om onder voorwaarden een rentedragende lening met een hoofdsom van maximaal € 82 miljoen ter beschikking te stellen aan Energieonderzoek Centrum Nederland en haar dochter de Nuclear Research and consultancy Group (hierna: ECN/NRG). Het krediet is gericht op het dekken van een tijdelijk financieel tekort bij ECN/NRG dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van ECN/NRG, waaronder ook de productie van medische radioisotopen, in gevaar bracht. Het krediet wordt gebruikt voor de totale bedrijfsvoering van ECN/NRG waar het herstelplan voor de Hoge Flux Reactor en het opruimen van het historisch radioactief afval in Petten een integraal onderdeel van zijn. Besteding van het krediet aan het historisch radioactief afval dat in Petten ligt opgeslagen is dan ook conform de opzet van het krediet en brengt de productie van medische isotopen niet in gevaar.
Hoe wordt de lening van 82 miljoen euro terugbetaald?
De voorwaarden waaronder het krediet is verleend zijn vastgelegd in een leningsovereenkomst. Daarin is onder meer een terugbetalingschema vastgelegd waaraan minimaal voldaan dient te worden. Volgens dat terugbetalingschema start de aflossing uiterlijk medio 2018 en dient het gehele krediet inclusief rente uiterlijk medio 2023 geheel afgelost te zijn. Dat is anderhalf jaar voor afloop van de business case (tot eind 2024) die aan het krediet ten grondslag ligt.
Kunt u een financieel overzicht geven met daarin in ieder geval de hieronder staande informatie? 1. Hoeveel er inmiddels is geïnvesteerd in de overbrenging van het afval van de NRG naar de COVRA 2. Hoeveel vaten in dat verband inmiddels zijn verhuisd 3. Hoeveel geld er nog nodig is voor het afronden van deze operatie 4. Hoeveel vaten er nog moeten worden verhuisd
Het Rijk heeft in het verleden bijgedragen aan de voorziening voor de dekking van de kosten voor het afvoer van het radioactief afval in de vorm van leningen en subsidies ter hoogte van € 74,8 miljoen.
Vaten worden niet één op één naar de COVRA overgebracht. De inhoud van de vaten wordt op activiteit gesorteerd, herverpakt en gekarakteriseerd. In Petten lagen in 2013 1647 vaten waarvan er thans 210 zijn gesorteerd.
De sortering van de genoemde 210 vaten heeft geresulteerd in 36 herverpakte vaten met laag radioactief afval die van Petten naar COVRA zijn afgevoerd. De afvoer van het overige herverpakte afval is verder aangehouden in afwachting van oplossing van de problemen met de VINISH-installatie.
Overeenkomstig de raming van ECN/NRG van vorig jaar zal er voor de sortering, herverpakking, eventuele bewerking en afvoer van alle vaten uit de WSF in totaal circa 82,9 mln euro nodig zijn.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag b zitten er thans nog 1437 ongesorteerde vaten in de pluggenloods en een aantal vaten waarin gesorteerd afval zit. Het proces van sortering en herverpaking gaat thans verder. Een deel van deze herverpakte vaten zal, nadat de VINISH-installatie is aangepast, rechtstreeks naar COVRA worden afgevoerd, de rest van de vaten zal eerst naar België gaan voor nadere bewerking.
De overbrenging van het historische afval naar de COVRA maakt deel uit van het radioactive Waste Management Program (RWMP). Het RWMP omvat naast de vaten in de pluggenloods ook nog overig afval dat dient te worden afgevoerd. Het gaat bijvoorbeeld om afval dat ontstaat bij de ontmanteling van de Lage Flux Reactor. De raming van NRG uit 2015 van de resterende kosten voor het RWMP bedroeg 109 miljoen euro. Eerder was al 17 miljoen aan dit programma uitgegeven. De totale kosten van het RWMP zijn 40% hoger dan een eerdere raming uit 2012.
Hoe de huidige raming zich verhoudt tot de oorspronkelijke begroting?
Ik onderschrijf de visie dat er op nationaal niveau overzicht dient te zijn over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid van (de verwerking van) radioactief afval. In Nederland is dit ook het beleid en daarom dient het radioactieve afval op een centrale plek te worden opgeslagen bij COVRA in Zeeland.
Deelt u de mening dat er in Nederland geen enkele onduidelijkheid mag bestaan over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid omtrent (de verwerking van) nucleair afval, te meer aangezien Nederland deze mate van helderheid ook van andere landen verwacht wanneer het gaat over hoe zij omgaan met (de verwerking van) nucleair afval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de onduidelijkheid die er is gerezen zo spoedig mogelijk weg te nemen?
De genoemde signalen zijn mij bekend. De signalen zijn en worden door de ANVS onderzocht. Daarbij heeft de ANVS in haar reguliere toezicht extra aandacht voor de veiligheidscultuur binnen NRG. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Wat is uw reactie op het signaal van de klokkenluider dat er sprake zou zijn van een «angstcultuur» bij de NRG? Bent u op grond van deze nieuwe informatie bereid opnieuw onderzoek te doen naar de vraag of er een angstcultuur heerst bij de NRG?
Ik ben van mening dat binnen een nucleaire installatie een goede veiligheidscultuur onontbeerlijk is. In de afgelopen periode heeft de ANVS, naar aanleiding van signalen over veiligheidscultuur, inspecties uitgevoerd op dit punt en ook voor de komende tijd staan er inspecties gepland. Op verzoek van de ANVS (en conform een voorschrift in de vergunning) zal het IAEA nog dit jaar opnieuw een internationale missie in Petten uitvoeren waarbij de veiligheidscultuur een van de aandachtspunten is. Daarnaast zal er begin volgend jaar een tweede IAEA-missie zich volledig richten op de veiligheidscultuur bij NRG.
Deelt u de mening dat dit een zorgwekkend signaal is en dat ten aanzien van installaties met een dermate hoog risicogehalte er te allen tijde sprake moet zijn van een werkklimaat waarbinnen misstanden gemeld en/of andere problemen/risico’s aan de orde gesteld kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er volgens u gebeuren om een dergelijk klimaat bij de NRG te borgen?
De structuur van de stralingshygiënische zorg van NRG wordt beschreven in het rapport Stralingshygiënische zorg NRG. Deze bestaat uit circa twaalf onafhankelijke, gekwalificeerde en gecertificeerde stralingsdeskundigen. De leiding daarvan berust bij de algemene stralingsdeskundige en zijn of haar vervanger. Zij zijn onder andere eindverantwoordelijk voor interne toestemmingen om handelingen met radioactieve stoffen te verrichten en voor het stralingshygiënisch toezicht. Omdat de vergunninghouder verantwoordelijk is voor de stralingsbeschermingseenheid is het gebruikelijk dat de genoemde functionarissen op de loonlijst van het eigen bedrijf staan. Het Besluit stralingsbescherming (Bs) bevat verschillende verplichtingen die ertoe moeten leiden dat deze dienst zich binnen het bedrijf onafhankelijk kan opstellen. Artikel 12 van het Bs geeft in het tweede lid, onder c, aan dat de stralingsbeschermingseenheid «functioneel en organisatorisch gescheiden is van productie- en technische eenheden». De algemene coördinerend stralingsdeskundige heeft een wettelijke taak om toe te zien op de naleving van de wettelijke bepalingen van de Kernenergiewet (artikel 2.4 van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming) en heeft daartoe een rechtstreekse lijn naar de directie van NRG.
Ondanks dat de algemene coördinerend stralingsdeskundige op basis van de Kernenergiewet een eigen verantwoordelijkheid heeft en er toezicht wordt uitgevoerd door de ANVS, ben ik mij ervan bewust dat een dergelijke structuur alleen functioneert indien er sprake is van een goede veiligheidscultuur binnen een bedrijf. Daarom houdt de ANVS hierop ook zorgvuldig toezicht (zie ook beantwoording van vraag 22).
Hoe verhoudt zich bovenstaande tot het feit dat de stralingscontroleurs bij de NRG eveneens op de loonlijst staan van de NRG? Kunt u ingaan op de stelling dat dit wellicht niet bevorderlijk is voor het hierboven beschreven werkklimaat? Zo nee, waarom niet?
Beide worden gelijktijdig aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal worden aangeboden.
Kunt u deze vragen gelijktijdig met de andere reeds gestelde vragen over dit onderwerp beantwoorden?
Het bericht ‘Kwart zorgbestuurders boven Balkenendenorm’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het feit een kwart van de bestuurders in de ouderenzorg boven de Balkenendenorm verdient?1
Het kabinet wil ook voor bestuurders in de ouderenzorg een maatschappelijk acceptabel en verantwoord niveau van inkomens. Normen voor bezoldiging zijn daarom vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). De hogere salarissen van deze bestuurders zijn te verklaren doordat zij onder overgangsrecht vallen. Dit overgangsrecht vloeit voort uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het overgangsrecht houdt in dat bestaande bezoldigingsafspraken, boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum, gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de wet worden gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging worden teruggebracht tot het voor die topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum.
Zodra er echter sprake is van een overtreding van de WNT treedt de toezichthouder in de zorg, het CIBG, handhavend op.
Kunt u uitleggen dat u enerzijds hard bezuinigt in de ouderenzorg (huishoudelijke zorg, wijkverpleging én instellingszorg), waardoor veel zorgverleners hun inkomen en/of baan verliezen, en dat anderzijds de bestuurders in de ouderenzorg met fluwelen handschoentjes wordt gevraagd of ze hun salaris willen minderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de ontslagvergoeding van 426.113 euro, wat ruim 5,5 keer zoveel is als het maximum in de Wet normering topinkomens, dat is betaald aan de voormalig directeur van zorginstelling Driezorg in Zwolle?2
Normen voor bezoldiging en ontslagvergoedingen zijn vastgelegd in de WNT. Voor afspraken van voor de inwerkingtreding van de wet, die meer bedragen dan de toepasselijke norm, geldt overgangsrecht. Deze afspraken zullen voor de duur van het overgangsrecht moeten worden gerespecteerd. Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders bij de toepassing van de wet overigens niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Vindt u het een goed signaal dat een bestuurder van een instelling die door de Inspectie voor de Gezondheidszorg voor langere tijd onder verscherpt toezicht is geplaatst, omdat de zorg op de elf locaties ernstig te kort schoot, een dergelijke ontslagvergoeding krijgt?3
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat het aantal mensen dat zich aan de Balkenendenorm houdt snel genoeg bereikt wordt als een derde in 2014 en een kwart in 2015 er nog boven zat?4
Dit is het gevolg van het overgangsrecht dat voortvloeit uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders bij de toepassing van de wet overigens niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Wat is het beeld van de beloningen in andere zorgsectoren? Is het daar «beter» of «slechter» verdienen voor bestuurders?
In de sectoren zorg en jeugdhulp geldt sectorale regelgeving met verlaagde maxima, afhankelijk van de klasse waarin de instelling valt. Voor grotere, complexere rechtspersonen of instellingen is een hoger bezoldigingsmaximum van toepassing dan voor kleinere, eenvoudige rechtspersonen of instellingen. De maxima variëren tussen € 98.000 tot het algemene bezoldigingsmaximum van € 179.0005. Na afloop van het overgangsrecht zal de bezoldiging aan deze maxima moeten voldoen.
Bent u bereid met noodwetgeving te komen om te zorgen dat de bestuurders volgend jaar allemaal hun salaris hebben «gematigd» tot aan de Balkendenorm?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Het beeld Terrorismebestrijding Turkije: ISIS door draaideur, academici in de cel |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat Turkije zeven verdachte ISIS-terroristen heeft vrijgelaten, onder wie de vermoedelijk leider van ISIS in Turkije, Halis Bayancuk?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving en de aanklachten. Aangezien het kabinet geen inzage heeft in de onderzoeksdossiers is het niet mogelijk een oordeel te vellen over de Turkse rechtsgang in deze zaken.
Klopt het dat daarmee in totaal alle 94 verdachte ISIS-terroristen in Turkije op vrije voeten zijn, hangende de strafzaak tegen hen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van de ernstige aanklachten van het Turkse openbaar ministerie, die onderbouwd zouden zijn met concrete bewijzen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de vermeende leider van ISIS in Turkije al vier keer gearresteerd is2 en nu dus voor de vierde keer weer vrijgelaten? Hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van eerdere aanklachten tegen hem, zoals onthoofding van een priester in Syrië, het kidnappen van een Turkse journalist en het beramen van een aanslag op de Amerikaanse president Obama?3
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de documentaire4 van de Duitse omroep ARD over slavenhandel door ISIS via een kantoor in de provincie Gaziantep in Turkije?
Uit deze documentaire blijkt dat Turkije nog altijd serieuze problemen heeft met de activiteiten van ISIS op Turks grondgebied, zoals de afgelopen maanden ook is gebleken uit meerdere door ISIS gepleegde aanslagen in Turkije.
Is het waar dat alle verdachten in de strafzaak die volgde na één rechtszitting zijn vrijgelaten, wegens «gebrek aan bewijs»? Hoe beoordeelt u dit en de geschokte reactie van de Association of Progressive Women (IKD)5 op deze vrijlating?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn er de afgelopen jaren, sinds 2014, opgelegd en ten uitvoer gebracht in Turkije aan leden van ISIS? Klopt het dat veel terroristen de «draaideur» doorgaan, wegens gebrek aan bewijs worden vrijgelaten of vrijgesproken? Hoe beoordeelt u dit?
Het zou gaan om meerdere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen; het kabinet heeft niet de beschikking over de exacte aantallen. Net als in Nederland verplicht de Turkse rechtsgang om verdachten waar onvoldoende bewijs tegen bestaat vrij te laten dan wel vrij te spreken.
Wat vindt u ervan dat Turkije terrorisme-wetgeving niet of nauwelijks inzet tegen terroristen, maar wel, in toenemende mate, tegen kritische journalisten, advocaten, gewone burgers en zelfs academici die oproepen tot vrede met de Koerden?
De Turkse terrorisme-wetgeving wordt actief ingezet tegen terroristische organisaties zoals de PKK, TAK, DHKP/C, ISIS en Al Qaida.
Het kabinet heeft al eerder zijn zorgen uitgesproken over de situatie rondom persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije. Nederland blijft Turkije hier op aanspreken. Tijdens mijn gesprek met de Turkse Minister van Europese Zaken op 10 juni jl. heb ik dit punt wederom nadrukkelijk aan de orde gesteld. Hetzelfde geldt voor de EU: de Commissie heeft onomwonden aangegeven dat de reikwijdte van de terrorismewetgeving zal moeten worden ingeperkt om te voldoen aan benchmark 65 van de Roadmap visumliberalisatie. Het kabinet onderschrijft dit standpunt van de Commissie.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen van de Koning van Jordanië (http://www.middleeasteye.net/news/jordans-king-accuses-turkey-sending-terrorists-europe-1687591648) dat Turkije – terroristen richting Europa exporteert – gelooft in een radicaal-islamitische oplossing voor de regio – strategisch niet aan onze kant staat in de strijd tegen ISIS – jihadistische groeperingen steunt in Syrië, Libië en Somalië en – buitenlandse jihadisten richting Syrië laat reizen? Bent u bereid de vele beschuldigingen en bewijzen over de dubieuze rol van Turkije eindelijk eens serieus te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het kabinet bekend met de verschillende berichten over vermeende Turkse steun, op verschillende manieren, aan jihadistische organisaties. Zoals eveneens eerder meegedeeld, is de situatie aan de Turkse grens uitermate complex. De samenstelling van gewapende groeperingen is fluïde en verandert continu. Het valt in dit diffuse beeld niet uit te sluiten dat vanuit Turks grondgebied steun wordt verleend aan groeperingen die jihadistische uitgangspunten of -wortels hebben.
Het kabinet blijft op dit punt bij het standpunt zoals vervat in eerdere antwoorden op vragen hierover. Turkije is net als Nederland actief in de anti-ISIS coalitie en heeft de organisaties Jabhat al-Nusra en ISIS al geruime tijd op de nationale terrorismelijst staan. Tevens worden vaker dan voorheen bij binnenkomst in Turkije personen, waaronder uit Nederland, tegengehouden die voornemens zijn zich aan te sluiten bij terroristische groeperingen in Syrië.
Turkije maakt zich al langere tijd zorgen over mogelijke terroristische activiteiten op eigen grondgebied. De herhaalde aanslagen in onder andere Suruç, Ankara en Istanbul hebben deze zorgen bevestigd. Turkije werkt in dit verband aan een verdere versterking van de grens: zo is Turkije overgegaan tot het beter bewaken van een deel van de zuidgrens door hekken en een betonnen muur te plaatsen en door intensief te patrouilleren, zowel fysiek als met technologische middelen. Het kabinet tekent daarbij aan dat verdere versterking van Turkse inspanningen in de strijd tegen ISIS gewenst blijft.
Klopt het dat de Turkse geheime dienst MIT volgens de Turkse wet samen mag werken met terroristische organisaties? Wat vindt u daarvan, ook in het licht van de vele aanwijzingen voor steun van Turkije aan ISIS en andere jihadistische groeperingen?
De wetgeving van Turkije die in 2014 is aangenomen is aangepast naar aanleiding van andere dreigingen dan toen de oude wet van kracht werd in 1983. Door deze herziene wet beschikt de MIT over ruimere bevoegdheden op het terrein van buitenlandse veiligheid, terrorismebestrijding en de nationale veiligheid. Herziening was volgens de Turkse regering noodzakelijk om een rechtsbasis te bieden voor het stoppen van de terroristische organisatie PKK. De MIT kan dan ook met hen contact onderhouden, op uitdrukkelijke voorwaarde dat dit noodzakelijk is voor het beschermen van de nationale veiligheid. Wat betreft uw vraag over steun van Turkije aan ISIS en andere jihadistische groeperingen wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 8.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving6 dat de MIT bij wet de bevoegdheid zou krijgen om clandestien wapens het land in en uit te voeren? Worden hiermee dus ook wettelijk clandestiene wapenleveranties naar terroristische groeperingen mogelijk gemaakt?
Op 24 mei jl. is de Turkse wetgeving aangepast waardoor het niet langer in alle gevallen verplicht is dat de MIT roerende goederen registreert. Het hoofd van de MIT is aangewezen als persoon om per geval nader te bepalen of het niet-registreren van dergelijke goederen in openbare lijsten van belang is voor het beschermen van de nationale veiligheid. Wat betreft uw vraag over wapenleveranties aan terroristische groeperingen wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 8.
Hoe beoordeelt u de weigering van de Turkse president Erdogan7 om de terrorisme-wetgeving aan te passen conform de eisen van de EU om in aanmerking te komen voor visumliberalisering?
Het gesprek over aanpassing van de Turkse terrorismewetgeving tussen Turkije en de Commissie is nog gaande. Het feit dat beide partijen samen werken aan een oplossing stemt het kabinet positief.
Turkije heeft serieuze en legitieme veiligheidszorgen getuige de vele terroristische aanslagen van het afgelopen jaar en het feit dat het land grenst aan conflictgebied in Irak en Syrië. Tegelijkertijd is het zo dat het visumliberalisatieproces strikte voorwaarden kent in de vorm van benchmarks in de Roadmap visumliberalisatie. Deze voorwaarden zijn helder aan Turkije gecommuniceerd bij de formele start van het visumliberalisatieproces in december 2013. Turkije zal dus ook aan benchmark 65 moeten voldoen wil het voor visumliberalisatie in aanmerking komen.
Acht u de eisen van de EU op het gebied van terrorisme een zeer gewichtige kwestie waar onder geen enkele voorwaarde mee gemarchandeerd mag worden als het gaat om visumliberalisering?
Ja.
Hoe beoordeelt u de «vorderingen» die Turkije maakt om zijn wettelijk kader inzake de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad beter in lijn brengen met Europese standaarden? Deelt u de opvatting dat Turkije terrorismebestrijding gebruikt als alibi om de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering te beperken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Acht u het gezien alle bovengenoemde ontwikkelingen denkbaar dat de EU, met uw steun, binnen afzienbare tijd overgaat tot visumliberalisering voor Turkije?
Conform de afspraken uit de Roadmap visumliberalisatie zal Turkije aan alle 72 criteria – inclusief de benchmark over terrorismewetgeving – moeten voldoen voordat tot visumliberalisatie kan worden overgegaan. De Commissie oordeelde in haar voortgangsrapportage van 15 juni jl. over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring dat hier nog geen sprake van is. Daarmee is visumliberalisatie voor Turkije op dit moment niet aan de orde.
De Commissie zal een rapport uitbrengen zodra Turkije alle benchmarks heeft vervuld. Het kabinet wacht dit oordeel van de Commissie af. Besluitvorming hierover in de Raad en het Europese parlement is pas aan de orde zodra dit positieve oordeel op tafel ligt.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 20 juni a.s. te beantwoorden?
De vragen zijn z.s.m. beantwoord.
De website www.werkenmetwajong.nl |
|
Marith Volp (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website http://www.werkenmetwajong.nl/? Zijn er naar uw weten nog andere sites gericht op Wajongers die soortgelijke manieren van bijverdienen promoten?
Ja. Ik ben door «Meldpunt Kinderporno op Internet» geïnformeerd over het bestaan van deze website. Ik ben niet bekend met andere sites die expliciet gericht zijn op het aanbieden van soortgelijke bijverdiensten aan Wajongers. Wel leert een korte rondgang op internet dat de teksten van de betreffende website terugkomen op meerdere websites.
Deelt u de mening dat het adres van de genoemde site de indruk wekt dat het hier gaat om een overheidssite, een site die gelieerd is aan de overheid of een site met algemene informatie over overheidsbeleid betreffende de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat mensen die op zoek zijn naar officiële informatie over manieren om bij te verdienen als Wajonger eenvoudig op deze site terecht kunnen komen? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De naamgeving van de website verwijst niet naar een overheidsinstantie en de website oogt door de gebruikte opmaak en foto's als een commerciële website. Daarom ben ik van mening dat de genoemde site niet de indruk wekt dat het hier gaat om een overheidssite. De website maakt onderdeel uit van het openbare domein. Het is daarom zeer goed mogelijk dat personen op deze site terecht komen. Ik constateer echter op basis van een steekproef dat de website met een algemene zoekopdracht naar werk voor Wajongers niet op de eerste twee tot drie pagina’s naar voren komt.
Kunt u nadere uitleg geven over de passage op de site dat de gepromote activiteiten plaats vinden «in overleg met de uitkeringsinstantie»? In hoeverre vinden deze activiteiten om bij te verdienen in de Wajong plaats in overleg met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Deelt u de mening dat deze passage en andere links op de site naar UWV, de sociale dienst en de rijksoverheid de indruk wekken dat het hier gaat om officiële overheidsinformatie of dat de site een band heeft met deze overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u richting deze site nemen om deze indruk weg te nemen?
De website adviseert Wajongers om in overleg te treden met UWV over de mogelijkheden van bijverdienen en het effect daarvan op de uitkering. Het staat Wajongers vrij om op vrijwillige basis een baan te accepteren of op andere manieren geld te verdienen. Wajongers zijn echter op basis van de wet verplicht om UWV te informeren over feiten of omstandigheden die van invloed zijn op het recht en de hoogte van hun uitkering. Ik deel uw mening niet dat het enkele feit dat de website links bevat naar overheidsinstanties de indruk wekt dat het gaat om officiële overheidsinformatie. Met nadruk meld ik dat de rijksoverheid geen partner van deze website is, al stond de link naar de site van de rijksoverheid onder het kopje «Partners». Mijn departement heeft daarom schriftelijk contact opgenomen met de beheerder van de website met het verzoek om de link naar www.rijksoverheid.nl te verwijderen. De beheerder heeft aan deze wens voldaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als mensen die zoeken naar officiële informatie over bijverdienen in de Wajong terecht komen op deze site? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat er een site over bijverdienen in de Wajong is die zich enkel toespitst op de manieren van bijverdienen die op werkenmetwajong.nl gepromoot worden? Zo ja, welke consequenties heeft dat? Zo nee, waarom niet?
Ik besef dat de website betrekking heeft op «functies» binnen een maatschappelijk omstreden bedrijfstak. Met uw Kamer hebben we daarom ook uitgesproken dat werkzoekenden deze functies ook niet aangeboden krijgen als passend werk. UWV biedt functies uit deze bedrijfstakken niet aan. De website geeft an sich juiste informatie en werft Wajongers boven de 18 jaar voor legale werkzaamheden. Wajongers mogen derhalve dit werk aanvaarden. Bemiddelen naar deze banen mag zolang er geen sprake is van dwang of opzettelijk profiteren van het onvermogen van iemand om een bewuste beslissing te nemen.
Er zijn geen harde juridische belemmeringen voor deze website om zich in het algemeen voor de werving van sekswerkers te richten op Wajongers als doelgroep, maar het schuurt wel. Wajongers vormen een kwetsbare groep. Meer dan 75% van de Wajongers heeft vanwege een ontwikkelstoornis of een psychiatrisch ziektebeeld een Wajong-uitkering. De website «verleidt» deze groep om (op zich legaal) thuiswerk te verrichten, terwijl niet duidelijk is of zij zich realiseren dat het om een maatschappelijk omstreden bedrijfstak gaat. Ik heb daarom UWV verzocht om intern UWV medewerkers die te maken hebben met Wajongers hierover actief te informeren, zodat zij alert zijn op deze vorm van bijverdiensten en indien Wajongers vragen hebben of melden dat zij gaan werken in deze branche Wajongers over de potentiële risico’s behorende bij deze werkzaamheden kunnen informeren.
Daarnaast heeft mijn ministerie de beheerder van de website schriftelijk verzocht de activiteiten van deze website, specifiek gericht op Wajongers, te staken. De beheerder heeft de verwijzing naar de rijksoverheid verwijderd, maar zag geen reden om de activiteiten te staken.
Hoe beoordeelt u het risico dat Wajongers met een (verstandelijke) beperking via deze site ongewild in de (online) seksindustrie of prostitutie terecht komen? Welke actie gaat u ondernemen om dit risico bij deze site en mogelijke vergelijkbare andere sites te ondervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat het op de site duidelijker wordt dat de beschikbare informatie geen officiële overheidsinformatie is? Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat mensen die op zoek zijn naar officiële overheidsinformatie over bijverdienen als Wajonger op de juiste plaats terecht komen en niet op deze site? Bent u bereid om hierover met de site in overleg te treden en te pleiten voor aanpassingen in bovengenoemde richting?
Zie antwoord vraag 4.