Het bericht dat zes miljoen varkens sterven nog voor de slacht |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport van Stichting Varkens in Nood «Varkenshouderij anno 2016; Zes miljoen varkens sterven nog voor de slacht» waarover de NOS bericht?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport?
Ik verwijs uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
Is het Wageningse rapport naar alternatieve methoden om zieke en gewonde dieren op de boerderij te kunnen doden bekend op het ministerie?2 Zo ja, sinds wanneer is het rapport bekend en waarom is het niet naar de Kamer gestuurd? Bent u bereid het rapport alsnog naar de Kamer te sturen?
Ja, het bedoelde rapport van Wageningen UR is gebruikt door de expertgroep die gevraagd is advies uit te brengen over het euthanaseren op het primaire bedrijf door niet-dierenartsen. Zodra besluitvorming heeft plaatsgevonden zal ik dit besluit, vergezeld van het advies van de expertgroep en het rapport van Wageningen UR, aan uw Kamer zenden.
Waarom worden de sterftecijfers van Rendac niet meer gepubliceerd? Bent u bereid deze cijfers voortaan te publiceren en de ongepubliceerde cijfers van de afgelopen jaren alsnog bekend te maken? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan de Kamer informeren?
Rendac is niet verplicht deze gegevens te publiceren. Via het I&R-systeem beschikt het Ministerie van Economische Zaken zelf over deze cijfers. Ik bezie momenteel de mogelijkheden om deze op te nemen in de dierrapportage die RVO.nl jaarlijks openbaar maakt op haar website.
Vindt u het doodslaan van biggen op de boerderij acceptabel? Zo nee, wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Uiteraard vind ik het doodslaan van biggen niet acceptabel.
In Verordening (EG) nr. 1099/2009 worden voorschriften gesteld ter bescherming van het dierenwelzijn bij het doden van dieren die gefokt of gehouden worden voor de productie van levensmiddelen, wol, huiden, pelzen of andere producten.
De voorschriften van de verordening hebben geen betrekking op het doden van dieren op het primaire bedrijf die niet (meer) bestemd zijn voor de productie van dierlijke producten.
De houder van de dieren dient bij het doden en de daarmee verband houdende activiteiten de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden te besparen op basis van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren.
Door het ministerie is een advies aan een expertgroep gevraagd over welke dodingsmethoden verantwoord kunnen worden toegepast op het primaire bedrijf door niet-dierenartsen, en onder welke voorwaarden, indien de houder van het dier besluit tot het euthanaseren van het dier. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van een literatuurstudie en experimenteel onderzoek dat door Wageningen UR is uitgevoerd. Dit advies wordt momenteel bestudeerd en besproken met onder andere de betrokken sectororganisaties. Besluitvorming over het stellen van nadere regels hieromtrent dient nog plaats te vinden. De regels omtrent het doden van deze dieren kunnen bij ministeriële regeling gesteld worden zodra de grondslag hiervoor is opgenomen in Besluit houders van dieren.
Vindt u het grote aantal biggen dat sterft voor de slacht (18%) acceptabel? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik verwijs uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
Wat is er gebeurd met de Stuurgroep Bigvitaliteit?
Ik verwijs uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
Onderschrijft u dat biggen en varkens die ziek zijn of gewond zijn door een dierenarts geholpen moeten worden? Welke cijfers en rapporten zijn u bekend over de mate waarin dat al dan niet daadwerkelijk gebeurt?
Ja, dat onderschrijf ik. De varkenshouder is middels de Wet dieren, onder het Besluit houders van dieren, primair verantwoordelijk voor de verzorging van zijn dieren. Indien een dier ziek of gewond lijkt te zijn, dient het dier onmiddellijk op passende wijze verzorgd te worden. Als blijkt dat deze verzorging geen verbetering in de toestand van het dier brengt, dient de dierenarts te worden geraadpleegd. Ik ben niet bekend met cijfers en/of rapporten over de mate waarin dit al dan niet daadwerkelijk gebeurt.
Onderschrijft u dat fokken op grote aantallen (kleine) biggen per zeug bijdraagt aan het hoge sterftecijfer onder biggen?
De varkenshouderij heeft in 2009 beloofd dat ze de sterfte van biggen zou terugdringen. De vertegenwoordigers van de sector is gevraagd om een verklaring voor deze stijging en met hen is besproken hoe ze de beloofde daling alsnog gaan realiseren. In elk geval moet er een einde komen aan het steeds verder vergroten van het aantal biggetjes dat per keer geboren wordt. Uitgangspunt is dat biggen bij hun eigen moeder kunnen drinken.
Biggensterfte heeft niet alleen te maken met het aantal biggen dat een zeug werpt. Er zijn vele factoren die meespelen bij sterfte van biggen in de zoogperiode, zoals; het geboortegewicht, biestopname door biggen, voeding van zeug en biggen, huisvesting (o.a. stalklimaat en stalinrichting) en management. Biest is bijvoorbeeld belangrijk, omdat het de pasgeboren biggen van energie en van afweerstoffen tegen ziekten voorziet en onderkoeling voorkomt. Daarnaast is goede voeding van de zeug tijdens de dracht belangrijk voor de vitaliteit van de biggen voor een vlot geboorteproces, goede biestvoorziening na het werpen en de melkgift voor de zoogperiode erna. Ook heeft management van de veehouder rondom de geboorte en tijdens de zoogperiode invloed op de vitaliteit van de biggen en het voorkomen van sterfte.
Het percentage sterfte van biggen wordt beïnvloed door een samenspel van de verschillende factoren waarvan het aantal geboren biggen er één is. Het is de verantwoordelijkheid van de varkenshouder om op bedrijfsniveau hier goed mee om te gaan. Uitgangspunt zal hierbij moeten zijn dat een zeug zelfstandig vitale biggen ter wereld brengt en deze ook zelfstandig kan groot brengen tot aan het spenen. Om de bigvitaliteit te verbeteren en de biggensterfte te verminderen zal toegewerkt moeten worden naar het optimaliseren van alle factoren die hierop van invloed zijn.
Verder verwijs ik uw Kamer naar de standvanzakenbrief over dierenwelzijn die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb gestuurd.
In hoeverre is bij Rendac intern bekend of de opgehaalde kadavers van dieren door geweld, ziekte of verwonding zijn omgekomen? Welke mogelijkheden zijn er om Rendac te laten controleren of de kadavers door ziekte, geweld of verwonding zijn omgekomen?
De varkenshouder is volgens de Wet Dieren, Regeling dierlijke bijproducten, verplicht dode dieren te melden en de kadavers op te laten halen. Bij deze melding wordt niet aangegeven waarom dieren zijn dood gegaan.
Er zijn geen mogelijkheden om Rendac te laten controleren of de kadavers door ziekte, geweld of verwonding zijn omgekomen. Om daadwerkelijk de oorzaak van overlijden te achterhalen, is vaak pathologie (sectie en nader onderzoek) op deze kadavers vereist, waarbij ook niet altijd de doodsoorzaak kan worden vastgesteld. Los van de kosten van deze onderzoeken liggen de kadavers vaak een tijd in de koeling op een bedrijf, waardoor ontbinding van de kadavers plaatsvindt en daarmee de doodsoorzaak nog lastiger wordt om vast te stellen
Bent u bereid Rendac te laten bijhouden hoe vaak levende dieren in de kadaverton aangetroffen worden? Wat is de procedure indien levende dieren worden aangetroffen? Wordt bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit of de betreffende boer ingeseind?
Tussen het Ministerie van Economische Zaken en het verwerkingsbedrijf Rendac B.V. zijn sinds 2009 afspraken gemaakt met betrekking tot het aantreffen van levende dieren bij het ophalen van kadavers bij veehouders. Deze afspraken behelzen het extra alert zijn van de Rendac B.V.-chauffeurs bij het ophalen van kadavers bij de veehouders en, indien een nog levend dier wordt aangetroffen, het onmiddellijk inlichten van de veehouder en de NVWA. De NVWA doet dan een vervolgonderzoek bij de veehouder. Het levende dier wordt door Rendac B.V. niet meegenomen.
Sinds 2009 is het aantal meldingen per jaar van voor destructie aangeboden levende dieren van Rendac B.V. gedaald van 35 naar 18 in 2015, hiervan betroffen 7 meldingen nog levende biggen aangetroffen in kadavertonnen.
Dit op een jaarlijks aantal meldingen van ca. 650.000 die Rendac B.V. ontvangt om kadavers op te halen. Veehouders die dit overkomt reageren over het algemeen geschokt en geven aan dat ze een beoordelingsfout hebben gemaakt en in de toekomst beter zullen opletten.
De getroffen maatregelen lijken hun uitwerking te hebben en uiteraard wordt gestreefd naar het voorkomen van het aanbieden van levende dieren ter destructie.
De antwoorden op de vragen over de onrust bij zzp’ers in de media over de Wet DBA |
|
Mei Li Vos (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het antwoord op vraag 3 uit de eerdere vragen over de onrust bij zzp’ers in de media over de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (Wet DBA)?1
Ja.
Klopt het dat bij de beantwoording van deze vragen gesteld wordt dat binnen de Wet DBA voor opdrachtgevers het werken via tussenpersonen niet aantrekkelijker wordt gemaakt, doordat de verantwoordelijkheden tussen de partijen weer in balans worden gebracht, en niet langer sprake is van een ongeclausuleerde vrijwaring van de opdrachtgever?
Ja. De Wet DBA bewerkstelligt in alle situaties een betere balans in verantwoordelijkheden. De extra verantwoordelijkheid voor de opdrachtgever geldt in dezelfde mate voor tussenpersonen.
Kunt u nader toelichten hoe de opdrachtgevers die via tussenpersonen werken nu binnen de Wet DBA medeverantwoordelijkheid krijgen, aangezien de zzp’er alleen met de tussenpersoon een modelovereenkomst heeft afgesloten en niet met de opdrachtgever?
Opdrachtgevers die via tussenpersonen werken zijn medeverantwoordelijk voor de verkregen zekerheid vooraf van het algemene tussenkomstmodel of van een beoordeelde overeenkomst die hierop gebaseerd is. De tussenkomstovereenkomst is zo opgezet dat de dienstbetrekking, de uitzendovereenkomst en de fictieve dienstbetrekking van tussenkomst onder voorwaarden niet aan de orde zijn. In de overeenkomst is daartoe onder meer opgenomen dat de opdrachtnemer niet onder leiding en toezicht van de opdrachtgever mag werken. Leeft de opdrachtgever deze bepaling onvoldoende na dan kan er aan de overeenkomst van tussenkomst niet de zekerheid worden ontleend dat de inhouding en voldoening van loonheffingen achterwege kan blijven. Het is primair aan de tussenpersoon om te zorgen dat de opdrachtgever deze bepalingen naleeft. De partij die de Belastingdienst verantwoordelijk houdt indien een opdrachtnemer of opdrachtgever niet heeft gewerkt volgens de overeenkomst voor tussenkomst, zal namelijk in eerste instantie de tussenpersoon zijn. De opdrachtnemer staat dan in fictieve dienstbetrekking tot de tussenpersoon. Daarmee zorgt de tussenpersoonconstructie er dus niet voor dat het risico kleiner wordt.
Bent u bekend met het feit dat meerdere aanbieders van payroll-constructies en tussenpersonen, zoals K+V, Tentoo en Source, adverteren dat opdrachtgevers door deze bemiddelingsbureaus in te huren het volledige risico van een mogelijke naheffing van sociale premies bij deze tussenpersoon kunnen neerleggen? Hoe beoordeelt u een dergelijk aanbod? Is dat de bedoeling van de Wet DBA dat tussenpersonen het risico van een naheffing op zich nemen?2 3 4
Ja, ik ben met het geschetste verschijnsel bekend. Acquisitie is in elke sector toegestaan, dus ook bij intermediaire dienstverlening. Afschaffing van de VAR maakt op geen enkele manier het werken met tussenpersonen vanzelfsprekender. Voor een eventuele tussenpersoon gelden dezelfde eisen aan het werken buiten dienstbetrekking als voor een opdrachtgever. Elke zekerheid over de arbeidsrelatie die in een tussenkomstsituatie kan worden verkregen, kan ook verkregen worden zonder intermediair. Wordt er overeenkomstig een beoordeelde overeenkomst gewerkt dan is er geen risico op een naheffingsaanslag voor de opdrachtgever.
Deelt u de zorgen dat op deze manier geld dat eigenlijk bedoeld is voor de beloning van zzp’ers wordt afgeroomd door bemiddelingsbureaus? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke partij zal de Belastingdienst verantwoordelijk houden indien de zzp’er niet heeft gewerkt volgens de modelovereenkomst voor tussenkomst, de opdrachtgever of de tussenpersoon?
Zie antwoord vraag 3.
Richt de voorlichtingscampagne zich ook in voldoende mate op de opdrachtgever, aangezien opdrachtgevers een centrale rol hebben binnen de Wet DBA? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De voorlichtingscampagne richt zich op zowel de opdrachtnemer als de opdrachtgever. Beiden zijn partij bij het sluiten van overeenkomsten. Er wordt op grote schaal door de Belastingdienst en door de Belastingdienst samen met verschillende organisaties naar opdrachtgevers en opdrachtnemers gecommuniceerd om zo onduidelijkheden en misverstanden weg te nemen. Dit gebeurt via voorlichtingsbijeenkomsten die de Belastingdienst in samenwerking met belangenorganisaties en brancheorganisaties organiseert. Voorlichtingsbijeenkomsten zijn ook online te volgen in de vorm van webinars voor opdrachtgevers en opdrachtnemers om een zo groot mogelijk bereik te creëren. Er staat informatie op de website van de Belastingdienst, maar ook op websites van partnerorganisaties als rijksoverheid.nl, Ondernemersplein.nl en KVK.nl en op die van de organisaties voor opdrachtgever en opdrachtnemers. De Belastingdienst publiceert met regelmaat nieuwsberichten om opdrachtgevers, opdrachtnemers en fiscaal intermediairs te attenderen op de veranderingen. Zzp’ers met een VAR hebben van de Belastingdienst een brief ontvangen. Voor opdrachtgevers heeft de Belastingdienst een digitale attenderingscampagne gedaan. Hierbij is bijvoorbeeld gebruikgemaakt van direct mail, advertorials in nieuwsbrieven van relevante websites en online advertenties. Daarnaast kunnen vragen gesteld worden via de Belastingtelefoon en Twitter. Ook de verschillende organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers communiceren actief via hun eigen kanalen en beantwoorden vragen. Hierdoor ontstaat een groot bereik.
De onthulling in de Panama Papers dat een Rotterdams notariskantoor mee heeft gewerkt aan dubieuze financiële constructies |
|
Michiel van Nispen , Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nederlandse hulp bij opzetten dubieuze constructies», waaruit blijkt dat een Rotterdams notariskantoor mee heeft geholpen dubieuze constructies op te zetten voor buitenlandse bedrijven en vermogende particulieren?1
Bent u van mening dat, als de beschreven handelwijze van deze notaris klopt, de betreffende notaris de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een notaris verwacht mag worden? Zijn hier mogelijk wetten en regels overtreden?
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar notarieel recht Van Mourik dat een notaris zich zou moeten onthouden van dit soort «juridisch cowboygedrag», zoals bijvoorbeeld het enkel gebruiken van een Nederlandse BV als doorgeefluik in het kader van een transactie die vraagtekens op zou moeten roepen, en dat er in minstens één casus ook sprake is van een economisch delict? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat deze publicatie over de handelwijze van dit Rotterdamse notariskantoor in ieder geval voldoende aanwijzingen bevat onderzoek in te stellen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat deze handelwijze wordt getoetst?
Vindt u het in het algemeen een taak van een notaris om mee te helpen geld weg te sluizen en buiten het zicht van de belastingdienst te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De notaris heeft als taak om afspraken in akten vast te leggen en daarmee een soepel verlopend rechtsverkeer en de rechtszekerheid te bevorderen. Daarbij is de notaris onafhankelijk en onpartijdig. Het is vanzelfsprekend geen taak van het notariaat om mee te helpen onrechtmatig geld weg te sluizen om het buiten het zicht van de fiscus te houden, dat is strafbaar. De notaris is onder meer gehouden zijn dienst te weigeren als zijn werkzaamheden zouden leiden tot strijd met het recht of er met zijn handeling een ongeoorloofd doel of gevolg wordt beoogd. De notaris is bovendien altijd gebonden – ook als hij geen ambtelijke werkzaamheid verricht – aan de beroepsethische regels die voortvloeien uit de KNB-verordeningen.
Deelt u de mening dat dergelijk «juridisch cowboygedrag» slecht is voor het vertrouwen in het notariaat?
Zie antwoord vraag 5.
Is er naar uw mening aanleiding om breder onderzoek in te laten stellen, al dan niet met behulp van de Panama Papers, naar de betrokkenheid van Nederlandse advocaten en notarissen bij rechtshandelingen die als doel hebben in strijd met wetten en regels zo min mogelijk belasting te betalen? Zo nee, waarom niet?
De opmerking van Blatter dat het WK-bid van Nederland en België altijd kansloos is geweest |
|
Rudmer Heerema (VVD), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Blatter nu: WK-bid Nederland en België kansloos»?1
Ja.
Wat vindt u van deze uitspraak? Heeft u al overleg met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) gehad om de uitspraken te verifiëren en te kijken welke mogelijkheden er zijn om de kosten die Nederland en België gemaakt hebben terug te vorderen? Zo ja, wat is de uitkomst van het gesprek? Zo nee, wanneer gaat u dit gesprek met de KNVB aan?
Ja ik heb met de KNVB hierover gesproken. Mochten de uitspraken van de heer Blatter waar zijn, dan voelt de KNVB zich misleid. Mede omdat de KNVB nooit eerder een signaal heeft ontvangen dat het HollandBelgium bij voorbaat kansloos was. Daarnaast staat in het bid-requirement van het WK 2018 dat het geen enkel probleem is als twee landen zich gezamenlijk kandideren voor het WK.
Het is nu wel de vraag of de uitspraak van dhr. Blatter klopt en de organisatie van het Holland-Belgium bid daadwerkelijk bij voorbaat geen kanshebber was voor de organisatie van het WK voetbal in 2018.
Momenteel loopt in opdracht van de KNVB het onderzoek door een extern accountant naar de betaling aan Diallo bij het Nederlands-Belgisch WK-bid. De verwachting is dat dit onderzoek medio juni zal zijn afgerond. De KNVB wil eerst de uitkomsten van dit lopende onderzoek afwachten voordat zij zich samen met partners beraadt over mogelijke vervolgacties, bijvoorbeeld richting de FIFA. In het kader van transparantie en openheid vindt de KNVB het belangrijk dat eerst het Nederlands-Belgisch WK-bid vrij is van eventuele beschuldigingen.
Tevens lopen er momenteel andere Zwitserse en Amerikaanse onderzoeken naar mogelijke frauduleuze handelingen van officials van de FIFA bij de toewijzing van de WK’s van 2018 aan Rusland en 2022 aan Quatar. Het is nog niet bekend wanneer deze onderzoeken zijn afgerond. Mocht uit deze onderzoeken blijken dat er bij de processen rondom de gunning van WK’s sprake van corruptie is geweest, dan ligt er meer concreet bewijs om eventueel te kunnen handelen.
Na de afronding van het onderzoek naar de betaling aan Diallo en verder als er uit de Zwitserse en Amerikaanse onderzoeken blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van misleiding of van eventuele corruptie rondom de toewijzing van WK’s, zal de KNVB zich beraden om te bezien of gezamenlijk met alle Nederlandse en Belgische partners de geleden financiële schade kan worden verhaald. Ik sta achter een dergelijk initiatief en zal hierin gezamenlijk optrekken met de KNVB.
In hoeverre acht u het mogelijk om de kosten van 10 miljoen euro die gemaakt zijn om het WK-bid te kunnen uitbrengen terug te vorderen? In hoeverre gaat u zich inspannen om dit geld terug te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien een terugvordering succesvol is, op welke manier wordt dit dan in de begroting verwerkt? Zijn dit middelen waarover de Kamer opnieuw een besluit kan nemen?
Begrotingstechnisch is deze terugvordering een ontvangstenmeevaller die terugvloeit naar de Schatkist van het Rijk.
Is deze wijze van handelen van de Fédération Internationale de Football Association (FIFA) een onderwerp dat u tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap nog kan agenderen in Europa, bijvoorbeeld in het kader van integriteit en bestrijding van corruptie?
Ik heb integriteit van de sport op de agenda gezet tijdens het Nederlands Voorzitterschap van de EU. Hierbij streef ik ernaar om toewijzing van grote sportevenementen zo transparant mogelijk te maken en te laten verlopen volgens principes van goed bestuur. Dit doe ik door raadsconclusies op te stellen over dit thema. Het betreft hier alle fasen van het proces, van haalbaarheidsstudie en bidprocedure tot voorbereiding, organisatie en legacy van grote sportevenementen. Daarnaast ben ik in overleg met internationale sportorganisaties om te bezien of we vanuit het kader van deze raadsconclusies afspraken kunnen maken om de integriteit rondom sportevenementen te verbeteren. De sportorganisaties zijn uiteraard zelf verantwoordelijk voor toewijzing van evenementen, maar het is wel van belang dat dit transparant en volgens principes van goed bestuur plaatsvindt.
Drones bij Schiphol |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Drone vliegt rakelings langs landende vliegtuigen Schiphol»1?
Ja.
Deelt u de gedachte dat de ramp niet te overzien zou zijn geweest indien een van de genoemde vliegtuigen in botsing was gekomen met de drone en dat daarom strengere regels nodig zijn? Zo ja, wat zijn uw voornemens op dat gebied en op welke termijn zouden strengere regels kunnen gelden?
In Nederland bestaan al stringente regels die gericht zijn op het voorkomen van botsingen tussen vliegtuigen en drones. Het is verboden voor de dronesvlieger om binnen het gecontroleerde luchtruim rond een burgerluchthaven (de zogenoemde CTR) en binnen een afstand van drie kilometer van een ongecontroleerde luchthaven te vliegen zonder toestemming van respectievelijk LVNL en de exploitant van de luchthaven (zie ook antwoord op vraag 6). Het is vooral van groot belang te zorgen dat deze regels nageleefd worden door een brede bekendheid van de regels onder het publiek. Daarnaast overleg ik binnenkort met de grootste producenten van recreatieve drones om met hen te spreken over de mogelijkheden van vrijwillige toepassing van technologie om vliegen in de buurt van luchthavens onmogelijk te maken (de zogeheten «geofencing»). Voor verdere acties verwijs ik u naar mijn brief van 22 april 2016 met de beantwoording van de vragen van het Schriftelijk Overleg drones.
Deelt u de gedachte dat er nog veel onbekendheid is met de regels die gelden voor het gebruik van drones? Zo ja, wat zijn uw voornemens om dat te veranderen en bent u ook van mening dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren?
De regels voor het recreatief vliegen met drones zijn bij het grote publiek nog onvoldoende bekend. Daarom start ik op zeer korte termijn een intensivering van de communicatie over de regelgeving voor het recreatief vliegen met drones. Ik verwijs u daarvoor ook naar mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u de campagne «Veilig vliegen met drones», waarover u na de berichtgeving twitterde2, geslaagd? Is er door die campagne ruim voldoende aandacht ontstaan voor de regels? Kunt u aangeven wat er sinds de start van de campagne op het gebied van voorlichting is gedaan? Mag verondersteld worden dat iedereen op de hoogte is van de regels en deze ook kent door de campagne? Hoe groot is de reikwijdte van de campagne tot nu toe geweest?
Drones zijn een relatief nieuw fenomeen. Mensen die met een drone vliegen moeten de regels inhoudelijk ook kennen. Er is in de campagne nauw samengewerkt met de sector. De publieksvoorlichting bestaat uit ondermeer een apart dossier op rijksoverheid.nl/drones. Er zijn materialen gedeeld als posters, flyers, banners via diverse kanalen en via een mailing naar speelgoedwinkels, importeurs, belangenverenigingen en de luchtvaartsector. Om een breder publiek te bereiken, zet ik de komende periode meer kanalen in, zoals radio en advertenties in bladen en op abri’s.
De resultaten van mijn inzet op communicatie worden gemeten. Uit een publieksonderzoek begin 2016 blijkt dat ruim zeven op de tien bezitters en potentiële kopers van een drone denken dat het vliegen met drones aan regels gebonden is: 87% van hen denkt bijvoorbeeld dat je met een drone niet zo hoog mag vliegen als je zelf wilt en dat je niet overal mag vliegen. Als we kijken naar de kennis van specifieke regels, dan zien we over de hele linie een groep tussen de 7–28% die niet weet of bepaalde regel geldt of niet. Omdat het kennisniveau nog niet toereikend is, zet ik in op de intensivering van de publiekscampagne.
Vindt u de campagne «Veilig vliegen met drones» die het Rijk in 2015 is gestart, nog actueel, gelet op de enorme gevaren van het gebruik van drones in de buurt van vliegvelden? Bent u bereid de campagne te actualiseren en een brede publiekscampagne te starten om de gevaren van dronegebruik en de bijbehorende regels expliciet onder de aandacht van gebruikers te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de publieksvoorlichting wordt nu al veel aandacht besteed aan de regels voor het vliegen met drones in de buurt van vliegvelden, zoals Schiphol, maar ik intensiveer deze campagne om ervoor te zorgen dat de regels bij nog meer dronevliegers bekend worden.
Heeft de politie de gebruiker van de drone uit bovengenoemd bericht kunnen opsporen en kunnen verbaliseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maximumstraffen kunnen aan hem/haar worden opgelegd?
De melding op 1 april jl. heeft niet tot een heterdaadsituatie geleid. Wel zijn op 12 april jl. twee dronebestuurders aangehouden in recreatiegebied Spaarnwoude, door goede samenwerking tussen de politie en de boswachters in de omgeving van Schiphol. Onderzocht wordt of dit ook de bestuurders zijn die op 1 april nabij Schiphol vlogen met een drone.
Het recreatief vliegen met een drone in het gecontroleerde luchtruim (CTR) rond een luchthaven (zoals Schiphol) is verboden op grond van de Regeling modelvliegen, tenzij LVNL toestemming heeft verleend. Het beroepsmatig vliegen met een drone in de CTR is verboden op grond van de Regeling op afstand bestuurbare luchtvaartuigen, met uitzondering van de buitenste ring van de CTR beneden de 45 meter. Bovendien is het op grond van artikel 5.3 van de Wet luchtvaart verboden om op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dat daardoor personen of zaken in gevaar worden of kunnen worden gebracht. Overtreding kan bestraft worden met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van ten hoogste 8.200 euro. In geval van het opzettelijk in gevaar brengen van het luchtverkeer is er op grond van het Wetboek van Strafrecht een veel hogere straf mogelijk.
Bent u bereid om de bestaande regels beter te handhaven en een strenger opsporingsbeleid te bepleiten bij uw ambtsgenoot zodat de pakkans aanmerkelijk wordt vergroot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten op welke manier u van plan bent dat te doen?
Ik heb hierover contact gehad met de Minister van Veiligheid en Justitie, die verantwoordelijk is voor de handhaving. Zowel de politie als de Koninklijke Marechaussee zijn zeer alert op incidenten met drones op en rond Schiphol. De Koninklijke Marechaussee is verantwoordelijk voor de politietaak op de luchthaven Schiphol, deze taak omvat mede de beveiliging van de burgerluchtvaart. De regionale politie-eenheid Noord-Holland oefent de politietaak uit in het gebied rondom Schiphol en het district Kennemerland van deze politie-eenheid heeft in het kader van de beveiliging burgerluchtvaart een speciaal team voor de buitenbewaking van Schiphol. De Koninklijke Marechaussee en de politie werken op dit gebied intensief samen. Er wordt regelmatig gesurveilleerd in binnen- en buitengebied van Schiphol en meldingen van drones op of rond Schiphol worden met grote spoed opgepakt, om de kans op een heterdaadsituatie te vergroten. Ook is er goede samenwerking met bijvoorbeeld de boswachters in het gebied rond Schiphol. Verder krijgen politiemedewerkers extra instructie hoe om te gaan met overtredingen van de regelgeving op het gebied van drones.
Meldingen van drones op of rond Schiphol komen ook terecht bij de afdeling Luchtvaarttoezicht van de dienst Infra van de Landelijke Eenheid, die gestationeerd is op Schiphol-Oost. Gezamenlijk zijn de diensten dus zeer alert op dergelijke incidenten, vooral nu het gebruik van drones toeneemt en de kans op incidenten daarmee groter wordt. Overigens is het in de afgelopen twee jaar slechts één keer eerder voorgekomen dat er een melding kwam van een drone rond Schiphol. De bestuurder van de drone is destijds aangehouden en geverbaliseerd.
Een BTW- constructie bij de schadeafwikkeling van aardbevingsschade in Groningen |
|
Farshad Bashir , Eric Smaling |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «NAM trekt BTW af bij aankoop panden»?1
Ja
Is er bij de afwikkeling van de Groningse bevingsschade sprake van een vorm van btw-integratielevering? Of is er sprake van een andere vorm van een btw-deal bij de afwikkeling van de bevingsschade in Groningen? Zo ja, hoe is deze tot stand gekomen en hoe ziet deze afspraak eruit?
Nee, de integratielevering is afgeschaft per 1 januari 2014.
De vraag of sprake is van een andere vorm van een afspraak met de inspecteur over de afwikkeling van de bevingsschade in Groningen kan ik vanwege de fiscale geheimhoudingplicht van art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet beantwoorden.
Wat is de reden dat bij de te vergoeden schade voor bijvoorbeeld de nieuwbouw van een woning, bedongen wordt dat dit niet wordt gestort op de rekening van de gedupeerde, maar op rekening van een door de Nederlandse Aardolie Maatschappij BV (NAM) gekozen notaris?2
Het past mij als bewindspersoon niet om uitlatingen te doen over de bedoelingen van partijen in bepaalde overeenkomsten die in de praktijk worden gesloten.
Bent u bereid de eerdere vragen te voorzien van een antwoord, uitgaande van gebruikmaking van de ontheffing van de geheimhoudingsplicht door lid 3 artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarbij u zich beroept op het maatschappelijk belang van een correcte afwikkeling van bevingsschade in Groningen?3 Bent u tevens bereid genoemde vragen alsnog apart te beantwoorden en daarbij bij beantwoording niet te verwijzen en te bundelen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de fiscale geheimhoudingsplicht is het niet mogelijk aan u informatie over een specifieke belastingplichtige te geven. In dit kader hecht ik groot belang aan het feit dat een belastingplichtige er op moeten kunnen vertrouwen dat de Belastingdienst niet meewerkt aan het openbaar maken van zijn gegevens. Ik ben dan ook niet bereid om in dit geval gebruik te maken van de mogelijkheid om deze vragen te beantwoorden met een ontheffing van de geheimhouding.
Kunt u bevestigen dat de door de NAM betaalde schadevergoeding niet tegenover een aan de NAM verrichte dienst staat? Mag de NAM dan de btw terugvragen indien de dienst niet verricht is aan de NAM?
Gelet op de fiscale geheimhoudingsplicht is het niet mogelijk om antwoord te geven op deze vraag.
Kunt u in zijn algemeenheid toelichten hoe wettelijk rekening gehouden moet worden met btw bij schikkingsbedragen en schadevergoedingen?
Ja, in zijn algemeenheid is geen btw verschuldigd over schikkingsbedragen en schadevergoedingen, die een derde betaalt aan particulieren vanwege schade die deze derde veroorzaakt aan de eigendommen van die particulier.
Op wie drukken in het algemeen de – wettelijk gezien – herinrichtingskosten, tuinkosten, leges en de huur van vervangende woonruimte? Is dit de partij die schade heeft geleden of de partij die de schade heeft veroorzaakt? Hieraan gekoppeld, op wie moet de btw drukken die ondernemers in rekening brengen over een met btw belaste prestatie? Vindt u in het algemeen dat de veroorzakende partij van schade via een constructie de btw terug mag vragen?
Op basis van het Burgerlijk Wetboek is de NAM als exploitant van het Groningen-gasveld aansprakelijk voor schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit dit veld. Schade is er in allerlei soorten en maten. De NAM is wettelijk verplicht die kosten voor schade te dragen die in een rechtstreeks verband staat met aardbevingen die veroorzaakt wordt door gaswinning. Dat zijn niet alleen de kosten voor fysieke schade, maar dit kunnen ook kosten zijn voor andere soorten schade. Uiteraard moeten deze kosten dan wel een rechtstreeks verband houden met de bodembeweging.
Voor de aftrek van btw op kosten die een ondernemer maakt is in ieder geval noodzakelijk dat de ondernemer de rechtsbetrekking met de leverancier of dienstverrichter is aangegaan op basis waarvan de prestatie wordt verricht. De Hoge Raad heeft dit vereiste in zijn arrest van 1 mei 2015, nr. 13/06113, zo uitgelegd dat uitsluitend deze rechtsbetrekking meebrengt dat een dienst aan de ondernemer is verricht met wie deze rechtsbetrekking is aangegaan. Daaraan doet niet af dat een of meer anderen dan de ondernemer belang (kunnen) hebben of gebaat zijn bij de desbetreffende levering of dienst. Dit algemene rechtskader brengt mee dat niet kan worden gezegd dat de veroorzakende partij of de schadelijdende partij de btw terug mag vragen. Het recht op teruggaaf hangt af van de vraag wie de rechtsbetrekking met de schadehersteller is aangegaan om de schade te herstellen of andere werkzaamheden te verrichten. Voor de volledigheid merk ik op dat ik in mijn besluit van 25 november 2011, nr. BLKB2011/641M (Stcrt. 2011, nr. 21834) een goedkeuring heb getroffen voor de situatie dat de schadelijdende partij de btw in aftrek kan brengen, maar niet beschikt over een factuur, omdat deze is uitgereikt aan de schadeveroorzaker. Het Hoge Raad arrest van 1 mei 2015 heeft het aan dit goedkeurende beleid ten grondslag liggende uitgangspunt achterhaald, dat degene die schade lijdt de afnemer van de hersteldienst is.
Ik zal deze goedkeuring dan ook bij een eerstvolgende actualisering van het genoemde besluit intrekken. De goedkeuring is niet meer nodig omdat degene die voor het herstellen van de schade de rechtsbetrekking is aangegaan met de schadehersteller kwalificeert als afnemer van de prestatie. In een voorkomend geval kan dit dus ook de schadeveroorzaker zijn.
Aan wiens naam moeten in het algemeen de facturen gericht zijn van (onder)aannemer(s), adviseurs en andere leveranciers? Moeten dit de namen zijn van de partij die de schade geleden heeft en opdrachten heeft gegeven aan (onder)aannemer(s), adviseurs en andere leveranciers om de schade te herstellen of mag dit ook de naam van de partij zijn die de schade heeft veroorzaakt en die de btw terug kan vragen, ook al is de veroorzakende partij zelf geen opdrachtgever voor herstel van de schade? Hoe is dit wettelijk geregeld?
In algemene zin geldt de factureringsplicht in de btw alleen voor prestaties van ondernemers aan ondernemers of rechtspersonen (art. 34c van de Wet op de omzetbelasting 1968). Voor prestaties aan particulieren geldt op enkele uitzonderingen na geen factureringsplicht in de btw. Ingeval de factureringsplicht van toepassing is, moet de afnemer op de factuur worden vermeld (art. 35, lid 1, onder e, van de Wet op de omzetbelasting 1968). De afnemer is de partij met wie de ondernemer de overeenkomst tot het verrichten van zijn prestatie heeft gesloten.
Mag in het algemeen iemand aan de (onder)aannemer(s), adviseurs en andere leveranciers eisen om een andere naam op de factuur te laten vermelden dan de naam van de werkelijke opdrachtgever? Indien dit toch gebeurt, is hier dan sprake van valsheid in geschrifte of (belasting-)fraude? Hoe is de verantwoordelijkheid van anderen hierin geregeld? Wanneer is wie medeplichtig?
In het algemeen mag iemand aan de (onder)aannemer(s), adviseurs en andere leveranciers, die voor een bepaalde prestatie een factureringsplicht hebben, niet eisen om een andere naam op de verplicht uit te reiken factuur te laten vermelden dan de naam van de werkelijke afnemer. Het is wel mogelijk dat een factuur naar het adres van een andere persoon wordt gestuurd.
Er geldt fiscaal geen vereiste voor de adressering van de factuur. Vereist is en blijft wel dat de afnemer en diens adres op een factuur moet zijn vermeld waarvoor de factureringsverplichting geldt (art. 35a, lid1, onder e, van de Wet op de omzetbelasting 1968). Voor prestaties aan particulieren geldt op enkele uitzonderingen na geen factureringsplicht in de btw. De ondernemer die een fout maakt in de oorspronkelijk uitgereikte factuur kan deze herstellen. Ieder document of bericht dat wijzigingen aanbrengt in, en specifiek en ondubbelzinnig verwijst naar de oorspronkelijke factuur, geldt als factuur (art. 34f van de Wet op de omzetbelasting 1968). In de praktijk komt het ook regelmatig voor dat facturen volledig worden gecrediteerd/teruggenomen, en dat daarna een nieuwe factuur wordt uitgereikt. Wanneer een factuur in de zin van de btw-regelgeving uiteindelijk onjuist wordt uitgereikt is dat een fiscaal strafbaar feit (art. 68, lid 1, onder g,van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
De bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht over deelnemingsvormen zijn ook van toepassing op fiscale delicten. Of er in een specifieke casus sprake is van medeplichtigheid, wordt door het Openbaar Ministerie (en uiteindelijk de rechter) beoordeeld op grond van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden waarbij u bij vragen 6 t/m 9 de beantwoording in het algemeen doet zonder in te gaan op welke specifieke casus dan ook?
Ja.
Onterechte huren boven de liberalisatiegrens |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Daling huurprijs van gemiddeld 40 procent mogelijk voor helft huurders in vrije sector»?1
Ja
Klopt de analyse in het artikel dat in bijna 50% van de uitspraken van de Huurcommissie tussen januari 2010 en februari 2016 over huurcontracten met een aanvangshuur boven de liberalisatiegrens de uitspraak luidde dat het contract onterecht geliberaliseerd is en er een forse verlaging van de huur moet volgen? Zo nee, wat klopt er niet aan deze analyse?
Ik heb de huurcommissie verzocht om een analyse. De huurcommissie heeft daarop het volgende aangegeven. Van alle zaken over de aanvangshuur die bij de huurcommissie zijn ingediend, had 19 tot 23% per jaar betrekking op een zelfstandige woning waarbij de aanvangshuur boven de liberalisatiegrens van dat betreffende jaar lag. Voor dit segment van 19 tot 23% werd in 53 tot 63% van de zaken de huurprijs verlaagd tot een bedrag onder de liberalisatiegrens. De gemiddelde huurverlaging lag in die gevallen de afgelopen vier jaar tussen de 286 en 375 euro.
Deelt u de mening dat de bij de Huurcommissie afgedwongen verlagingen van de aanvangshuur waarschijnlijk het topje van de ijsberg zijn, als het gaat om onterecht geliberaliseerde huurcontracten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beschikt u over gegevens over het aantal onterecht geliberaliseerde huurcontracten?
Ik heb niet de mening dat er sprake is van het topje van de ijsberg als het gaat om de huurprijsverlagingen door de huurcommissie in het geval van geliberaliseerde huurcontracten. Het is nog steeds zo, dat een beperkt aantal woningen is geliberaliseerd, terwijl op grond van het puntenaantal veel meer liberalisatie mogelijk is.
Ik beschik niet over gegevens over mogelijk onterecht geliberaliseerde huurcontracten. Uitgangspunt van de regelgeving is, dat de aanvangshuurprijs bepalend is voor de vraag of een huurprijs is geliberaliseerd. Dit betekent dat een huurder zelf bewust kan instemmen met een geliberaliseerde huurprijs. Er kan dus niet zondermeer gesproken worden van een onterecht geliberaliseerde huurprijs enkel omdat de woning te weinig punten zou hebben om een geliberaliseerde huurprijs te rechtvaardigen.
De huurprijsregelgeving biedt de huurder wel de mogelijkheid om zich tot de huurcommissie te wenden om te toetsen of de woning te weinig punten zou hebben voor een geliberaliseerde huurprijs, en of een huurverlaging aan de orde is. Uit de analyse van de huurcommissie volgt dat dit een effectieve methode is.
Deelt u de mening dat het voor een goed werkend systeem van huurprijsbescherming essentieel is dat huurders hun rechten weten, dat ze weten hoe ze de juistheid van de huurprijs kunnen controleren en binnen welke termijn ze de aanvangshuur kunnen laten toetsen door de Huurcommissie? Zo ja, wilt u verplicht stellen dat verhuurders hierover bij het aangaan van een huurcontract volledige informatie verstrekken?
Ik deel de mening dat het voor een goed werkend systeem van huurprijsbescherming essentieel is dat huurders hun rechten weten, dat ze weten hoe ze de juistheid van de huurprijs kunnen controleren en binnen welke termijn ze de aanvangshuur kunnen laten toetsen door de huurcommissie.
Hierin wordt voorzien door informatieverstrekking via www.rijksoverheid.nl en via de website van de huurcommissie. Deze website bevat tevens een huurprijscheck waarmee huurders worden geholpen bij de bepaling van het puntenaantal van de woning. Daarmee kunnen zij bepalen of een huurcommissieprocedure voor hen een goede kans biedt om te komen tot een huurprijsverlaging.
Daarnaast kan een huurder aan informatie komen via het Juridisch Loket, organisaties als de Nederlandse Woonbond en via lokale huurteams.
Gelet op de genoemde informatiemogelijkheden acht ik het onnodig om verhuurders een informatieplicht op te leggen bij het aangaan van een huurcontract.
Wat doet de belastingdienst om de ontduiking van de verhuurderheffing op te sporen die plaatsvindt door het onterecht liberaliseren van huurcontracten? Hoeveel overtredingen van de verhuurderheffing zijn er de afgelopen jaren geconstateerd, welke sancties staan hierop en hoe vaak worden ze opgelegd?
Voor de vraag of er sprake is van een overtreding van de verhuurderheffing is enkel de feitelijke huurprijs relevant. De Belastingdienst toetst dus niet of de huurprijs al dan niet in strijd is met de geldende huurregelgeving. Het is ook niet de taak van de Belastingdienst om voor alle woningen de huurprijs te toetsen aan het woningwaarderingsstelsel. Dit is ook niet nodig, gezien het feit dat via de huurcommissie een dergelijke toets op de huurprijs mogelijk is.
Leidt de opsporing van fraude met de verhuurderheffing tot de logische gevolgtrekking dat de bijbehorende huur ook verlaagd moet worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kunnen huurders doen, die na de eerste zes maanden ontdekken dat hun huurcontract waarschijnlijk onterecht geliberaliseerd is, mede gezien de aanzienlijke verlagingen die in dergelijke gevallen door de Huurcommissie opgelegd worden? In hoeverre is het hierbij mogelijk om de huurverlaging met terugwerkende kracht af te dwingen, als de huur zoveel hoger is dan maximaal redelijke huur en er eigenlijk sprake is van misleiding?
Huurders kunnen zich in beginsel tot de rechter wenden indien zij na de eerste zes maanden menen dat het woningwaarderingsstelsel tot te weinig punten leidt om de woning te verhuren met een geliberaliseerde huurprijs.
Zo kan de rechter beoordelen of er sprake is van een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. Artikel 6: 230 BW bepaalt dat de rechter op verlangen, van een der partijen, de gevolgen van de overeenkomst kan wijzigen ter opheffing van het nadeel. Of dit kan leiden tot het afdwingen van huurverlaging met terugwerkende kracht zal de rechter dus per concrete situatie bepalen.
Ziet u, mede met het oog op het te verwachten aantal onterecht geliberaliseerde huurcontracten, voldoende redenen om eenmalig de mogelijkheid te bieden om de liberalisering van huurcontracten te toetsen en daarmee de ontduiking van verhuurderheffing en inning van te hoge huren te beperken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u deze toetsing van liberaliseringen vormgeven?
In algemene zin zie ik dat er beperkt gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot liberalisatie. Waar het gaat om liberalisatie door toegelaten instellingen zal deze onderdeel gaan uitmaken van de in te voeren huursombenadering zodat toegelaten instellingen liberalisatie beperkter zullen toepassen. Dit verbetert de mogelijkheden om de doelgroep te huisvesten.
De cijfers van de huurcommissie bevestigen mij voorts dat het huidige systeem voldoende toetsingsmogelijkheden biedt inzake huurprijsliberalisatie. Ik zie dan ook geen reden om een verdergaande toetsing van huurprijsliberalisering in te voeren.
Het bericht dat de subsidie-imam angst zaait |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Waarom zaait subsidie-imam Elforkani angst?1
Ja
Deelt u de zorgen over de maatschappelijke angstbeelden en verontrusting die op grond van het originele bericht zijn ontstaan? Zo ja, wat gaat u op grond hiervan ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u feitelijk en onderbouwd ingaan op het realiteitsgehalte van de waarschuwingen van de subsidie-imam, specifiek met betrekking tot de beweringen «dat de terroristische netwerken klaar staan» en «dat er binnen maximaal anderhalf jaar een aanslag in Amsterdam plaatsvindt, indien er niks gebeurt»?2
Is het door de subsidie-imam omschreven dreigingsbeeld en de door hem omschreven termijn van anderhalf jaar waarheidsgetrouw? Zo ja, op welke feiten heeft hij deze opmerking volgens u gebaseerd? Zo nee, wat vindt u van de onjuistheid van de beweringen en bent u bereid om het valse dreigingsbeeld door middel van een actief communicatiebeleid recht te zetten?
Heeft de subsidie-imam de informatie waarop hij zijn dreigingsbeelden baseert gedeeld met de autoriteiten? Zo ja, welke informatie is er gedeeld? Zo nee, deelt u dan de mening dat het niet delen van deze informatie, indien deze informatie bestaat, uiterst onverantwoord is?
Deelt u de mening dat het middels de voorpagina van een krant uiten van de waarschuwingen door de subsidie-imam een geval is van «gevaarlijke angstzaaierij»?3 Zo nee, waarom niet?
Wat waren volgens u de motieven van de subsidie-imam om zijn uitingen op de voorpagina van krant te doen?
Kunt u aangeven of de omschrijving van de subsidie-imam, namelijk dat «veel mensen in de wijken ervan (van jongeren in terroristische netwerken) weten, maar ervoor kiezen om hun mond te houden en deze jongeren te beschermen» juist is? Zo ja, waar is dit op gebaseerd en wat gaat u op grond hiervan doen? Zo nee, deelt u dan de mening dat dit een kwalijke verdachtmaking van welwillende Nederlanders betreft die niks van doen wensen te hebben met terrorisme?
Acht u het verantwoord dat overheidspartijen samenwerken met een partij4 die ongefundeerde waarschuwingen de wereld in helpt via de media en tevens gangbare sociologische wetenschappelijke theorieën met betrekking tot de oorzaken van radicalisering van tafel veegt2? Zo ja, waarom wel? Zo nee, bent u bereid om de samenwerking als rijksoverheid met deze partij te staken en om gemeenten op te roepen om hetzelfde te doen?
Zowel voor de aanpak jihadisme als vanuit de bredere integratieonderwerpen wordt intensief samengewerkt met organisaties, vertegenwoordigers en sleutelfiguren uit de verschillende gemeenschappen.
Sommige organisaties krijgen binnen de geldende subsidiekaders ondersteuning voor de uitvoering van activiteiten die passen binnen de agenda integratie of de verschillende Actieplannen en -programma’s, zoals discriminatie, zelfbeschikking en aanpak Jihadisme. Ook krijgen verschillende organisaties opdrachten binnen de daarvoor geldende inkoopregels. Het gaat hier dan met name om kennis, expertise en netwerken die niet binnen de nationale of lokale overheid beschikbaar zijn. Ik ga hier verder niet in op individuele opdrachtverleningen.
Kunt u een overzicht geven van de projecten, en de bedragen die daarmee gepaard gingen, die de rijksoverheid (direct en indirect) heeft laten uitvoeren door de subsidie-imam en zijn bedrijven? Zo ja, wat hebben deze projecten opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het thema radicalisering en de terroristische dreiging door sommigen met onzuivere intenties worden aangegrepen om subsidiegelden en daarmee inkomsten te verwerven? Zo ja, classificeert u dit ook als een «radicaliserings- en terrorisme industrie», maakt de subsidie-imam hier deel van uit en wat doet u hiertegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of de «radicaliserings- en terrorisme industrie» wordt gefaciliteerd door de expertise-unit sociale stabiliteit? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het budget van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (hierna: ESS) maakt onderdeel uit van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In totaal is 2016 is een bedrag van 2 mln begroot; het gaat daarbij met name om apparaatskosten en deels om programmabudget. Het betreft momenteel een inzet van 10 FTE. Dit aantal wordt nog uitgebreid zoals aangekondigd in de TK brief Versterking Veiligheidsketen d.d. 27 februari 2015.
In de voortgangsrapportages over het integraal actieprogramma Jihadisme, is genoemd wat ESS aan resultaten heeft geleverd (o.a. TK, 2015–2016, 29 754, nr. 326). Dit zijn onder andere:
Door de ESS worden geen subsidies verstrekt voor de uitvoering van projecten. Wel is er een beperkt aantal opdrachten gegeven, onder andere op het gebied van gespreksbemiddeling, organisatie van de werkconferentie, het samenstellen van lokale sociale kaarten, doorontwikkeling van trainingen en organisatieontwikkeling. De omvang van de externe inhuur bedroeg in 2015 ca. € 150.000,–
Wat is het financiële budget van de expertise-unit sociale stabiliteit en voor hoeveel fte is er personeel aanwezig?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een overzicht geven van de projecten die de expertise-unit sociale stabiliteit heeft uitgevoerd en van de middelen die aan deze projecten zijn besteed?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een lijst verschaffen met een overzicht van de externe inhuur van personeel door de expertise-unit sociale stabiliteit en bij welke projecten er gebruik is gemaakt van externe inhuur?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven en (maatschappelijke) organisaties die bij de werkzaamheden en projecten van de expertise-unit sociale stabiliteit zijn betrokken?
Voor wat betreft projecten die door middel van externe inhuur zijn uitgevoerd, zie vraag 14. Naast organisaties die via externe inhuur betrokken zijn, werkt de Expertise-unit Sociale Stabiliteit samen met een netwerk van sleutelfiguren en organisaties op basis van vrijwillige inzet.
Hoe is de wervingsprocedure voor het personeel van de expertise-unit in zijn werk gegaan?
Conform toezegging aan de Kamer6 zijn in eerste instantie de vacatures bij de ESS opengesteld voor de medewerkers van FORUM. Aansluitend bij de taakopdracht van ESS (kennisversterking onder gemeenten, professionals en gemeenschappen m.b.t. maatschappelijke spanningen en radicalisering, en versterken van vroegsignalering op deze terreinen) is in de selectieprocedure gericht gekeken naar verschillende functieprofielen die noodzakelijk zijn. Zo is gericht gezocht naar inhoudelijke kennis van sociale spanningen en radicalisering, relevante netwerken in gemeenschappen, gemeenten, en professionals en expertise op het terrein van communicatie, trainingen en professionals (onderwijs, hulpverleners).
Is er bij deze wervingsprocedure sprake geweest van het uitzetten van vacatures via een publiekelijk toegankelijk kanaal? Zo ja, bij hoeveel van de geworven personeelsleden betreft het een dergelijke procedure? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 17 is aangegeven zijn in eerste instantie vacatures bij de ESS opengesteld voor de medewerkers van FORUM. Er zijn 4 oud-medewerkers van FORUM bij de ESS aangesteld. De expertise die in aanvulling hierop is aangetrokken is niet ingevuld via vacatures uitgezet via publiek toegankelijke kanalen. Het betreft hier specifieke functieprofielen waarvoor voor de eerste lichting medewerkers in de verschillende netwerken onder gemeenten, professionals en gemeenschappen gericht geworven is om een optimale aansluiting op deze netwerken te garanderen. In 2016 is in aanvulling daarop een tweetal profielen via www.werkenvoornederland.nl gepubliceerd.
Is er gewerkt met een functieprofiel? Zo ja, welk functieprofiel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Is er sprake geweest van het benaderen van potentieel personeel in het kader van de werving en is er gebruik gemaakt van wervingsbureaus? Zo ja, bij hoeveel van de geworven personeelsleden betrof het een dergelijke procedure?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er doelbewust personen uit (maatschappelijke en politieke) organisaties door de expertise-unit sociale stabiliteit geworven? Zo ja, welke organisaties betreft het, met welke reden is dit gedaan en is er hiermee afgeweken van de standaardprocedure?
Er zijn geen leden doelgericht uit «maatschappelijke» noch «politieke» organisaties geworven. Alle huidige medewerkers van de ESS zijn geworven op basis van de profielen die zijn opgesteld. Deze profielen zijn gebaseerd op competenties, expertise en netwerk van de personen in kwestie.
Het bericht 'Leidse Greentower is in 2018 klaar' |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD), Jasper van Dijk , Harm Beertema (PVV), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Leidse Greentower is in 2018 klaar»?1
Ja.
Kunt u zonder slagen om de arm bevestigen dat er geen kwartje van het reddingsgeld dat u bij andere roc's2 heeft weggehaald in het plein dan wel een garage met fietsenstalling nabij ROC Leiden wordt gestoken?
Zoals ik in het debat van december jl. reeds heb aangegeven gaat het hier om een erfenis uit het verleden. Ook heb ik in het debat van december jl. aangegeven dat deze afspraak onderdeel is van een onverantwoorde vastgoeddeal.
Het betreft hier een lastige en complexe situatie die onderdeel is van de ontwikkeling van het gebied waarin het gebouw van het ROC is gelegen. In het Uitvoeringsbesluit Woontoren Bètaplein van maart 2016, waar het genoemd artikel betrekking op heeft, wordt een definitieve oplossing geboden voor het realiseren van de fietsenstalling ten behoeve van de studenten van ROC Leiden en de leerlingen van vmbo Da Vinci. Dit vindt zijn oorsprong in de afspraak die in 2006 is gemaakt over het realiseren van een fietsenstalling die in het oorspronkelijke plan, uit 2006, geplaatst zou worden op het gedeelte van het stadsplein waarop de gebouwen van een voormalige garage nog steeds staan. In 2006 was de afspraak dat de gemeente Leiden een bedrag van maximaal € 788.000 exclusief btw zou betalen aan ROC Leiden, de beoogde bouwer van de fietsenstalling.
Toen het gebouw Lammenschans in 2011 in gebruik genomen is door ROC Leiden en vmbo Da Vinci is gekozen voor de aanleg van een tijdelijke fietsenstalling op het voorlopige plein. Deze tijdelijke fietsenstalling was nodig in verband met het onteigeningsconflict tussen de gemeente Leiden en de eigenaar van de garage. De onteigening is nodig voor het ontwikkelen van het stadsplein. ROC Leiden is geen partij in dit conflict.
Toen bleek dat de afspraak uit 2006 geen doorgang kon vinden en ROC Leiden niet de fietsenstalling gaat bouwen, is in 2014 een overeenkomst getekend door ROC Leiden en de gemeente Leiden. De definitieve fietsenstalling wordt nu gebouwd in opdracht van Green Real Estate en in 2014 is overeengekomen dat de gemeente Leiden en ROC Leiden ieder een gelijke financiële bijdrage zullen leveren aan de totale kosten die verbonden zijn aan het realiseren van de fietsenstalling met dien verstande dat de bijdrage van ROC Leiden een bedrag van € 788.000, exclusief btw, peildatum overeenkomst, niet te boven zal gaan. Wil het zo zijn dat het bedrag boven de € 788.000 komt, dan zal de gemeente Leiden dit verschil bijbetalen. De exacte omvang, inrichting en kosten van de te bouwen fietsenstalling zijn nog niet bekend. Hierover wordt nog onderhandeld door de gemeente Leiden, ROC Leiden en Green Real Estate.
De afspraak uit 2014 heeft er voor gezorgd dat het risico om eventuele hogere kosten op te vangen, boven € 788.000, niet meer bij ROC Leiden ligt. Dit risico ligt nu bij de gemeente Leiden.
Er is dus geen sprake van een bijdrage aan het schoolplein, zoals in de berichtgeving genoemd is, maar van een reeds afgesproken maximale bijdrage van ROC Leiden in de kosten van de definitieve fietsenstalling, in lijn met de afspraken uit 2006.
Het bedrag dat nodig is voor de realisatie van de fietsenstalling zal ook gedekt moeten worden door ROC Leiden, een fietsenstalling is ook onderdeel van een school, maar heeft geen gevolgen voor de maximale steun van € 40 miljoen. Er lopen nog onderhandelingen over de daadwerkelijke bijdrage van ROC Leiden. De inzet van ROC Leiden is om het te betalen bedrag zo laag mogelijk te houden.
Hoe verhouden de garage inclusief fietsenstalling zich met de problematiek die eerder rond het schoolplein was ontstaan en waarnaar door de Kamer op verschillende momenten is gevraagd? Betreft dit een en dezelfde casus?
Zie het antwoord op vraag 2.
Eerder stelde u dat, inclusief 21% btw, het ROC Leiden maximaal € 950.000 zou bij betalen aan het plein; is dat bedrag nu verlaagd naar € 788.000 of is dit het bedrag exclusief btw? Of staan de bedragen los van de bouw van de garage met fietsenstalling? Graag een toelichting
Dit is inderdaad hetzelfde bedrag. Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verklaart u het dat in het bovenstaande artikel wordt gerept over afspraken uit 2014 waaruit zou blijken dat het ROC de helft zou betalen aan de garage met fietsenstalling en u eerder in de plenaire zaal sprak over een document uit 2006?3 Zijn dit twee verschillende afspraken? Graag een toelichting.
Zie het antwoord op vraag 2.
Was het tot op het einde van de onderhandelingen de inzet van het ROC Leiden om de bijdrage aan het schoolplein te reduceren tot nul zoals u eerder in de Kamer aangaf? Is het bestuur van het ROC Leiden tevreden met deze uitkomst? Kunt u deze zienswijze onderschrijven? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, heeft u het ROC Leiden aangespoord om een beter onderhandelingsresultaat te bereiken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op 17 december 2015 gaf u in de Kamer aan dat u de Kamer zou informeren over de ontwikkelingen die in het bijzonder met het plein te maken hebben4; waarom heeft u dat tot op heden niet gedaan? Krijgt de Kamer spoedig informatie over de gesloten deal?
Op dit moment lopen de onderhandelingen nog. Zodra ik hier duidelijkheid over heb, zal ik u hierover informeren. Wel wil ik van de gelegenheid gebruik maken om u te melden dat wooncorporatie Ymere ROC Leiden definitief € 7,6 miljoen moet betalen voor de verkoop van de grond en gebouwen aan de Leidsedreef in Leiderdorp. Na de verkoop wilde Ymere van de deal af en volgde een juridisch traject waarbij ROC Leiden uiteindelijk bij de Hoge Raad in het gelijk is gesteld.
Bent u wel tevreden over de uitkomst van de onderhandelingen? Graag een toelichting.
Aangezien de onderhandelingen nog lopen, kan ik nog geen oordeel geven over de uitkomst.
Het opkrikken van de huurprijs door gesjoemel met de energie-index |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Staat u na het zien van de uitzending van De Monitor «Huizen op papier zuiniger gemaakt om de huur op te krikken» nog steeds achter uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1 2
Ja.
Bent u van mening dat de verhuurder op verzoek van de huurder verplicht moet worden om de energie-index en de gegevens waarop deze is gebaseerd te overleggen? Zo ja, wanneer gaat u dit instellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet voor deze verplichting.
Zoals ik in mijn antwoord op eerdere vragen over dit onderwerp heb aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1916) vind ik het een normale zaak dat de verhuurder duidelijkheid biedt over de gegevens op basis waarvan de Energie-Index is vastgesteld.
Waarom stelt u dat huurders bij twijfel over de energie-index naar de Huurcommissie kunnen stappen, aangezien dit haaks staat op de bevindingen van ervaringsdeskundigen, zijnde een jurist, een woningcorporatiedirecteur en een wijksteunpunt voor huurders?3
Ik kan niet treden in de wijze waarop de genoemde personen tot hun conclusie zijn gekomen. De Huurcommissie toetst de juistheid van de gevraagde huur. Als de huurder met argumenten de Energie-Index betwist, én een eventuele wijziging van de Energie-Index heeft invloed op de huurprijs, dan kan de Huurcommissie een «Eigen Oordeel» zetten tegenover het oordeel van de medewerker van het bedrijf dat de Energie-Index heeft bepaald.
Als de afwijking dermate groot is dat de gevraagde huur te hoog is, dan staat de gang naar de Huurcommissie open. Cruciaal is dat een eventuele aanpassing van de Energie-Index tot een lagere huurprijs zou moeten leiden dan de verhuurder in rekening brengt. In gevallen waar de verhuurder niet de maximale huur in rekening brengt, hoeft een aanpassing van de Energie-Index niet te leiden tot een lagere huurprijs.
Bent u van mening dat een steekproef van slechts 2% van de afgegeven energie-indexen voldoende is om te stellen dat het systeem werkt en niet aangepast hoeft te worden? Zo nee, hoe gaat u de controle en het systeem verbeteren? Wat vindt u van de marge van 8%, is dat niet 8% te veel?4
De kwaliteit van de Energie-Index is een zaak van het gecertificeerde systeem. Kwaliteitsborging dient daar ook plaats te vinden. Overigens loopt er sinds vorig jaar op initiatief van schemabeheerder Kwaliteit van Installaties Nederland (KvINL) een doorlichting van de kwaliteit van de bepaling van de Energie-Index.
Bent u bereid om de Autoriteit woningcorporaties een rol te geven voor huurders die twijfels hebben over de energie-index, om op die manier het recht van huurders op transparantie van de huurprijs beter te waarborgen, te voorkomen dat de slager zijn eigen vlees keurt in de vorm van een stichting die naast beheer ook de keuring van energie-index doet en te voorkomen dat de energie-index wordt gejuridificeerd? Zo nee, waarom niet?
Geschillen over de hoogte van de huur als gevolg van de energie-index zijn een zaak van huurder en verhuurder. Indien er veel klachten zijn over de vaststelling van de Energie-Index, dan zouden opdrachtgevers en opdrachtnemers in deze gecertificeerde sector zelf kunnen overwegen om een klachtencommissie voor huurders open te stellen.
Het bericht dat een Curaçaose loterij het ook goed doet in Nederland |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Curaçaose loterij doet het ook goed in Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat loten van loterijen uit Curaçao, Aruba en Sint Maarten illegaal verkocht worden op Nederlands grondgebied? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat er over het prijzengeld van de in Nederland verkochte loten alsnog kansspelbelasting moet worden betaald? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Welke handhavingsmogelijkheden zijn er in Nederland? In hoeverre worden die ook toegepast?
In Nederland wordt zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk gehandhaafd. Overtredingen van de Wet op de kansspelen (Wok) worden primair bestuursrechtelijk gehandhaafd door de onafhankelijke toezichthouder, de Kansspelautoriteit. De Kansspelautoriteit heeft de volgende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking:
Op de website van de Kansspelautoriteit treft u een overzicht aan van het gebruik van deze handhavingsinstrumenten. Gelet op de mogelijkheid tot zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke handhaving, is op 15 november 2012 een handhavingsprotocol tussen de Kansspelautoriteit en het Openbaar Ministerie in werking getreden.
Welke handhavingsmogelijkheden zijn er in Caribisch Nederland? Zijn deze toereikend? In hoeverre worden die ook toegepast?
De Kansspelautoriteit is een zelfstandig bestuursorgaan en prioriteert of zij zal handhaven op basis van haar publieke doelen. Om de Wok zo goed mogelijk te handhaven en consumenten de mogelijkheid te bieden in een betrouwbare omgeving aan een kansspel deel te nemen, wisselt de Kansspelautoriteit informatie uit met collega-handhavingsinstanties. Dat heeft er toe geleid dat de Kansspelautoriteit meerdere meldingen over Curaçaose loterijen die illegaal in Nederland loten aanbieden heeft onderzocht. Het ging hier niet om grootschalige illegale kansspelen die leiden tot grote sociale of maatschappelijke problemen.
Het onderzoek van de Kansspelautoriteit heeft geleid tot interventie en tot het beëindigen van de overtredingen. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavingsinstrumenten, zoals een waarschuwing.
In hoeverre zal de Kansspelautoriteit alsnog overgaan tot handhaving?
De Kansspelautoriteit vindt handhaving van de Wok en de bestrijding van illegale kansspelen belangrijk om zodoende consumenten de mogelijkheid te bieden in een betrouwbare omgeving aan een kansspel deel te nemen. Daartoe wisselt de Kansspelautoriteit informatie uit met collega-handhavingsinstanties. Dat heeft ertoe geleid dat de Kansspelautoriteit meerdere meldingen over Curaçaose loterijen die illegaal in Nederland loten aanbieden heeft onderzocht. Het gaat hier niet om grootschalige illegale kansspelen die leiden tot grote sociale of maatschappelijke problemen.
Het onderzoek van de Kansspelautoriteit heeft geleid tot interventie en tot het beëindigen van de overtredingen. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavingsinstrumenten, zoals een waarschuwing.
Bent u bereid deze kwestie aan te kaarten bij uw ambtsgenoten uit Curaçao en de Kamer over de afwikkeling hiervan te informeren? Zo neen, waarom niet?
Ja. Evenals bij het vorige Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) zal de Minister van Veiligheid en Justitie bij het JVO in juni as. bij zijn ambtsgenoot van Curaçao aandacht vragen voor gedegen toezicht op het internet gokken.
Wordt er ook overgegaan tot handhaving richting de verkopers van de loten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Op grond van de Wok is het niet toegestaan om gelegenheid te geven tot deelname aan kansspelen, zonder dat daarvoor een vergunning is verleend door de Kansspelautoriteit. De Kansspelautoriteit prioriteert zelfstandig of zij zal handhaven, op basis van haar publieke doelen.
De zorgen van waterschappen over de verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Botlek |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zorgen van betrokken waterschappen over de aanstaande verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Botlek?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo veel als mogelijk moet worden gepoogd negatieve effecten van de verdieping (verzilting, gevolgen primaire waterkeringen en grondwater) te mitigeren, in plaats van (elders) te compenseren? Worden, zoals eerder in het advies van Rijkswaterstaat (RWS) bepleit, de brongerichte en de compenserende maatregelen nog naast elkaar in beeld gebracht? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt geborgd dat effecten die zich pas voordoen op lange termijn worden gemitigeerd of, indien dit niet mogelijk is, gecompenseerd?
Ik deel deze mening als algemene ambitie, in dit geval zijn bronmaatregelen niet realistisch. Het Havenbedrijf Rotterdam heeft in haar verkenning van mogelijke maatregelen er op ingezet om negatieve effecten van de verdieping zo veel mogelijk te voorkomen, te mitigeren en/of te compenseren. In de milieueffectrapportage (MER) zijn zowel mogelijke brongerichte als compenserende maatregelen beschouwd conform het richtlijnenadvies van Rijkswaterstaat (RWS) als bevoegd gezag. In de praktijk blijken er volgens de MER momenteel geen bronmaatregelen te zijn waarvan de haalbaarheid en effectiviteit voldoende is onderbouwd. De Commissie voor de MER heeft een positief advies over de MER gegeven. De verdieping is relatief beperkt en leidt daarom – ook in worst-case analyses – naar verwachting tot geringe extra effecten op verzilting en grondwater.
De Commissie vindt het daarom navolgbaar dat in de MER het onderzoek is gericht op het benoemen van risicogebieden, goede monitoring en het in beeld brengen van mogelijke mitigerende maatregelen. Om voorbereid te zijn op extra toekomstige verziltingsopgaven is het wenselijk dat nadere kennis over bronmaatregelen beschikbaar komt. Dit geheel zorgt ervoor dat de effecten voor zowel de korte als de lange termijn goed in beeld worden gebracht om indien nodig aanvullende maatregelen te treffen.
Bent u van mening dat de vele aspecten die te maken hebben met de verdieping van deze vaargeul (zoet water, scheepvaart, waterveiligheid, waterkwaliteit etc.) voldoende in samenhang worden bezien? Hoe wordt dit geborgd?
Ja, een brede afweging van belangen is voorzien onder de Ontgrondingenwet, alsmede in de daarin te stellen voorwaarden en voorschriften voor de betreffende onderwerpen. De mogelijkheden voor inspraak en beroep zijn juridisch geborgd onder de Algemene wet bestuursrecht. De procedure loopt nog, er is op dit moment nog geen onherroepelijke vergunning.
Bent u voornemens de gedeelde verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer voor het integrale Rijn-Maassysteem op lange termijn onderdeel van de vergunningvoorschriften te laten worden?
In het milieueffectrapport en de onderliggende onderzoeken is ook gekeken naar de mogelijke effecten in 2050 voor de brede Rijn-Maasmonding. Daartoe zijn de totale effecten van autonome ontwikkelingen en het voor verzilting meest ongunstige scenario van het Deltaprogramma meegewogen. Met die kennis worden ook mogelijke langetermijneffecten meegewogen voor het opstellen van de vergunningvoorschriften.
Bent u voornemens het herstellen van de hydraulische weerstand van de bodem van de Nieuwe Waterweg als vergunningsvoorschrift op te nemen? Zo nee, welke andere vereisten ten aanzien van de waterkwaliteit stelt u in de vergunning?
De vergunning zal voor de verschillende mogelijke negatieve effecten van de verdieping voorwaarden en voorschriften bevatten. Daarbij worden de belangen van de waterschappen en gemeenten betrokken, zoals de effecten op grondwater en waterkwaliteit. Over de afwegingen en de te stellen voorschriften zijn deze organisaties geconsulteerd. Dat traject wordt nu zorgvuldig afgerond en daarom kan en wil ik niet vooruitlopen op de nog te publiceren ontwerpbeschikking die Rijkswaterstaat als bevoegd gezag zal afgeven.
Hoe beoordeelt u de vrees van de waterschappen dat «bij de benadering van de gevolgen van de verdieping de focus al te zeer op (financiële) compensatie [zal zijn] gericht, terwijl volgens de milieueffectrapportage (MER) wel degelijk bronmaatregelen mogelijk blijken»?2
Rijkwaterstaat zal als bevoegd gezag een afweging maken over de te treffen maatregelen voor de verschillende mogelijke geringe extra effecten van de verdieping en dit vertalen in voorwaarden en voorschriften in de Ontgrondingenwetvergunning. Het oordeel van de Commissie voor de MER wordt hierin betrokken. Volgens de MER is van de onderzochte bronmaatregelen tegen verzilting de effectiviteit en haalbaarheid onvoldoende aangetoond, zodat deze niet als maatregelen kunnen worden ingezet. Het vergunningentraject wordt nu zorgvuldig afgerond en daarom kan en wil ik niet vooruitlopen op de door Rijkswaterstaat nog te publiceren ontwerpbeschikking.
Op welke wijze komt u tegemoet aan de zorgen van de waterschappen dat onvoorziene gevolgen en onzekerheden in de MER onvoldoende zijn afgedekt? Bent u voornemens meer concrete maatregelen te beschrijven ten aanzien van verzilting en de gehele Rijn-Maasmonding te monitoren met aandacht voor de gevolgen in de morfologie en verzilting?
De MER en het onderliggende onderzoek is uitgebreid. Dit verkleint de kans op onvoorziene gevolgen maar deze zijn natuurlijk niet uit te sluiten. Het vergunningentraject wordt nu zorgvuldig afgerond en daarom kan en wil ik niet vooruitlopen op de door Rijkswaterstaat nog te publiceren ontwerpbeschikking. Het ligt bij een project van deze omvang in de rede dat de vergunning zal voorzien in verplichtingen voor monitoring alsmede de beoordeling van de effectiviteit van maatregelen. De waterschappen zijn betrokken bij gesprekken over de voorgenomen opzet en invulling van monitoring. Ik verwacht dat aan de zorgen van de waterschappen tegemoet kan worden gekomen.
Acht u het eerder door de waterschappen geformuleerde uitgangspunt «geen extra verslechtering door de verdieping» realistisch? Zo nee, waarom niet?
De MER beschrijft mitigerende en compenserende maatregelen die er voor kunnen zorgen dat de zoetwaterbeschikbaarheid voor de regionale watersystemen op peil blijft voor de daarvan afhankelijke gebruiksfuncties.
In hoeverre is inzichtelijk wat de gevolgen zijn van de verdieping voor de zoetwatervoorziening van de land- en tuinbouw in de Zuidplaspolder en bij Greenport Boskoop?
In het MER en de onderliggende onderzoeken is uitgebreid gekeken naar de effecten op de beschikbaarheid van zoetwater voor het zoetwaterinlaatpunt Gouda. Dit is het inlaatpunt voor het regionale watersysteem waar de land- en tuinbouw in de Zuidplaspolder en Greenport Boskoop van afhankelijk zijn. De verdieping van de Nieuwe Waterweg leidt tot enige toename in het aantal dagen dat het inlaatpunt Gouda bij droogte niet gebruikt kan worden. Door gemiddeld 1 keer in de 8 jaar de aanvoer van zoet water via de zogeheten Kleinschalige Wateraanvoerroute te verlengen, kan ook in die situaties deze regio van voldoende zoetwater worden voorzien. De bekostiging van deze verlenging heeft de aandacht in het lopende vergunningsproces.
Welke maatregelen worden getroffen om het indringen van zout water landinwaarts als gevolg van de verdieping tegen te gaan? In hoeverre acht u de aanleg van een zoetwaterscherm haalbaar?
De vergunning zal in gaan op de maatregelen voor de verschillende mogelijke extra effecten van de verdieping en dit vertalen in voorwaarden en voorschriften. Hierbij wordt het eerder genoemde oordeel van de Commissie voor de MER betrokken. In de MER zijn de technisch bronmaatregelen beschouwd. Een zoetwaterscherm (bellenscherm) is eerder in het Deltaprogramma al beoordeeld als complex en onzeker voor wat betreft effectiviteit. Daarnaast zijn de investeringskosten en operationele kosten zeer hoog. Ik zie dit daarom nu niet als haalbaar alternatief.
De verzending per post van persoonsgegevens in combinatie met het Burgerservicenummer |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de norm voor het per post verzenden van een aanmaning waarin naam, adres en woonplaatsgegevens (NAW) én het Burgerservicenummer (BSN) worden vermeld?
Overheidsorganisaties bepalen, uitgaande van de taak die zij uitvoeren, welke gegevens voor de vervulling van hun taak nodig zijn en in welke gevallen die per reguliere post aan de burger gevraagd of verzonden dienen te worden. Het uitgangspunt is dat in de communicatie tussen de overheid en de burger herkenbaar moet zijn voor de burger wat er van hem verwacht wordt en dat de burger uit de brief een aantal essentiële zaken moet kunnen destilleren. Daartoe is in de regel noodzakelijk om de identificerende gegevens (naam, adres en woonplaats, BSN) van de burger op te nemen. Naast de NAW gegevens van de burger, gebruikt de overheid het BSN om het contact met de burger zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en persoonsverwisseling uit te sluiten. Het BSN is in dat contact een belangrijk gegeven voor de burger, om te kunnen controleren of post echt voor hem is bestemd.
Overheidsorganisaties streven er overigens naar om steeds minder papieren brieven naar de burger te sturen. Dit heeft te maken met de digitalisering van de overheidsdienstverlening. Geleidelijk aan wordt steeds meer gebruik gemaakt van beveiligde digitale kanalen, zoals de Berichtenbox op MijnOverheid en persoonlijke domeinen bij overheidsorganisaties.
In hoeverre mag een overheidsinstantie in de (papieren) correspondentie het BSN én de NAW-gegevens op één formulier vermelden?
Het gebruik van het BSN als identificerend nummer door overheidsorganisaties is geregeld in de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Voor NAW-gegevens is dit geregeld in de Wet basisregistratie personen. Er zijn geen wettelijke beperkingen die het gebruik van een combinatie van deze gegevens in correspondentie van of met de overheid verbieden.
Deelt u de mening dat het vermelden van BSN en NAW-gegevens op een per post te verzenden stuk bij vermissing misbruik in de hand kan werken, omdat de gegevens in de verkeerde handen kunnen vallen? Zo nee, waarom niet?
De Postwet biedt waarborgen voor een betrouwbare verzending en bezorging van alle post, ook indien daarin gevoelige gegevens zijn opgenomen. Het is desondanks niet volledig uit te sluiten dat post in verkeerde handen valt, waardoor bijvoorbeeld de bescherming van persoonsgegevens in het geding kan zijn. Zodra zich risico’s manifesteren rondom de postbezorging is het aan het postbedrijf maatregelen te nemen om zijn verplichtingen op grond van de Postwet jegens de betreffende overheidsorganisatie na te komen. Daarnaast dienen postbedrijven er onder meer in hun aannamebeleid en gedurende de gehele verdere arbeidsrelatie op toe te zien dat hun personeel integer, betrouwbaar en zorgvuldig is. Daarnaast zal de (uitbestedende) overheidsorganisatie zich ervan moeten vergewissen dat het postbedrijf adequate maatregelen in stand houdt om betrouwbare verzending van post te garanderen. In voorkomend geval zal de betrokken overheidsorganisatie nadere maatregelen dienen te treffen, zoals aangetekende verzending of verzending per koerier, het maken van nieuwe (contractuele) afspraken of nog meer gebruik maken van beveiligde elektronische postbezorging zoals de Berichtenbox op MijnOverheid of via persoonlijke domeinen bij overheidsorganisaties.
Welke maatregelen treft u om misbruik bij vermissing van brieven die overheidsinstanties, in het bijzonder gemeenten, versturen te voorkómen?
Zoals in antwoord 3 is aangegeven, is het primair aan het postbedrijf om maatregelen te nemen om risico’s bij postbezorging te voorkomen, en om zijn verplichtingen jegens de desbetreffende overheidsorganisatie na te komen. Daarnaast zal de (uitbestedende) overheidsorganisatie zich ervan moeten vergewissen dat het postbedrijf adequate maatregelen in stand houdt. Indien nodig zijn er verschillende maatregelen ter beschikking zoals andere vormen van postbezorging.
Hoe gaat u gemeenten erop wijzen dat het vermelden van BSN en NAW-gegevens in de correspondentie risico van misbruik met zich meebrengt?
Hier is geen aanleiding voor; zoals in antwoord 3 is aangegeven biedt de Postwet waarborgen voor een betrouwbare verzending en bezorging van alle post, ook indien daarin gevoelige gegevens zijn opgenomen. Er zijn verder geen indicaties dat overheidsorganisaties nalaten om een zorgvuldige afweging te maken tussen de hoeveelheid gegevens die verzonden worden en of verzending per reguliere post de daartoe geëigende methode is.
Ziet u in dit verband de noodzaak van de motie-Oosenbrug/Van der Linde (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 23) over het ontkoppelen van het BTW-identificatienummer en de BSN voor zzp’ers? Zo ja, is dit voor u een aansporing om de uitvoering ervan ter hand te nemen? Zo nee, waarom niet?1
In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 9 juli 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 31 066, nr. 210, blz. 3) is uiteengezet waarom uitvoering van de motie Oosenbrug geen begaanbare weg is. De toen gegeven argumenten gelden nog steeds, ook wat betreft de impact van het vervangen van de huidige BTW-identificatienummers door andere nummers in de ICT-systemen voor BTW-heffing en afhandeling van intracommunautaire transacties. Zoals in de eerdergenoemde brief is aangegeven, leidt de introductie van een apart nummer naast het BSN voor één en dezelfde persoon tot zodanige foutrisico’s in de genoemde processen dat daardoor de (massale) uitvoering en handhaving van omzetbelasting niet meer kan worden gewaarborgd en ook ondernemers zelf daarvan onevenredig veel last zouden ondervinden.
Het onderzoek dat er op wijst dat thuisbevallingen voor vrouwen met een lagere sociaal economische status onveiliger zijn |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel in medisch contact «Thuisbevalling riskanter in arm gezin»?1
Ja.
Wat is uw mening over de (meer)waarde van dit onderzoek dat factoren die van invloed kunnen zijn op het risico op perinatale sterfte uitsluit, door een econometrische analyse toe te passen?
Vooropgesteld dat ik geen wetenschapper ben, lijkt het mij dat onderzoek vanuit een ander onderzoeksperspectief, zoals in dit geval de econometrie, een meerwaarde kan hebben naast andere typen van onderzoek.
Wat is uw mening over de conclusie van dit onderzoek dat voor de groep vrouwen met een lagere sociaaleconomische achtergrond de thuisbevalling onveiliger is dan een (poli) klinische bevalling, terwijl thuisbevallingen wel veilig lijken te zijn voor vrouwen met een hogere sociaaleconomische status?
Het is aan de beroepsgroepen in de geboortezorg om dit onderzoek nader te bestuderen en naast andere onderzoeken te betrekken bij richtlijnontwikkeling.
Wat vindt u van de suggestie van de onderzoekers dat de communicatie met de verloskundige bij vrouwen met een lagere sociaaleconomische status moeilijker verloopt, en dat daardoor risicoselectie minder goed plaatsvindt? Welke andere onderzoeken zijn er die wijzen op een verband tussen onvoldoende scherpe risicoselectie en perinatale sterfte? Welke gevolgen voor uw beleid verbindt u hieraan?
Goede communicatie is essentieel in de zorg en dus ook in de verloskundige zorg. Zorgverleners moeten continu hun communicatie afstemmen op degene die voor hen zit. Laaggeletterdheid is daarbij een bekend probleem. Verloskundigen kunnen hiervoor een speciale training (effectief communiceren met laaggeletterden) volgen. Zoals het artikel ook al aangaf zijn er veel methodologische problemen die het erg lastig maken om definitief bewijs te vinden voor een adequate risicoselectie. Met name sociaal-psychologische factoren (vrouwen in achterstandsituaties) zijn waarschijnlijk belangrijk, maar nog onvoldoende onderzocht of nog in onderzoek. Er lopen bij ZonMw verschillende onderzoeken in Nederland waarbij instrumenten worden getest en ontwikkeld die de risicoselectie zouden kunnen verbeteren. Voor zover mij bekend, loopt er in Nederland geen onderzoek naar een verband tussen onvoldoende scherpe risicoselectie en perinatale sterfte. Mocht blijken dat in het veld deze behoefte leeft, dan ligt het voor de hand om een dergelijke vraag in een (vervolg)programma zwangerschap en geboorte bij ZonMw aan de orde te laten komen. Dit vervolgprogramma is nog in ontwikkeling.
Onderschrijft u de conclusie van de onderzoekers dat gezocht moet worden naar innovatievere onderzoeksmethoden om tot duidelijke conclusies te komen ten aanzien van de discussie over de veiligheid van de thuisbevalling of poliklinische bevalling, en de vraag voor welke groepen deze veilig is? Zo ja, op welke manier kunt en gaat u dit vervolgonderzoek stimuleren?
Goed en vernieuwend onderzoek is altijd belangrijk en zal zijn weg kunnen vinden via de diverse onderzoeksprogramma’s en geldstromen. Ik heb ZonMw gevraagd om, in samenwerking met het College Perinatale Zorg (CPZ) en de betrokken partijen, te komen met een vervolg op het programma Zwangerschap en Geboorte. Ik wacht dat voorstel af.
Bent u het eens met de stelling dat het verstandig is conservatiever te zijn bij vrouwen met een zwakkere sociaaleconomische achtergrond, bij hen eerder aan zorg aan de tweede lijn te denken, en eerder op een poliklinische bevalling aan te sturen dan op een thuisbevalling? In hoeverre denkt de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) hier ook zo over? Bent u bereid in overleg met de KNOV dit punt nadrukkelijk te bespreken, en daar ook afspraken over te maken?
Specifieke en intensieve aandacht voor vrouwen uit achterstandssituaties is één van de zeven aanbevelingen van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte uit 2010. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft zowel in 2013 als in 2015 gekeken in hoeverre deze aanbeveling in de praktijk is geïmplementeerd. Het laatste onderzoek van de inspectie (maart 2016) laat zien dat de plannen voor de zorg voor zwangeren in achterstandsituaties in veel verloskundig samenwerkingsverbanden (VSV’s) nog definitief moeten worden ingevoerd. De inspectie verwacht dat alle VSV’s in 2016 hun beleid hebben vastgesteld en dit zullen uitvoeren. Het beleid rondom zwangeren in achterstandsituaties is uiteraard veel breder dan alleen de keuze voor een bevallingslocatie. Ik ben voorstander van integrale geboortezorg en ik vind een integrale aanpak voor alle zwangeren en met name voor zwangeren in achterstandsituaties van belang. De KNOV is zich eveneens goed bewust van de kwetsbare zwangere en is een multidisciplinair project «Kwetsbare zwangere» gestart. Er is regelmatig contact tussen ambtenaren van VWS en medewerkers van de KNOV. Ik blijf het onderwerp «kwetsbare zwangere» in dat gremium aan de orde laten stellen.
Deelt u de mening dat, gezien de conclusie van dit onderzoek, een eigen bijdrage voor poliklinische bevalling ongewenst is, omdat juist vrouwen met een lagere sociaaleconomische status hierdoor eerder voor een thuisbevalling kiezen, terwijl dat in hun situatie juist onveiliger lijkt te zijn?
Voor de poliklinische bevalling in het ziekenhuis is geregeld dat naast (strikt) medisch-inhoudelijke criteria ook zorggerelateerde criteria gelden die meewegen bij de indicatie voor poliklinisch bevallen voor rekening van de Zorgverzekeringswet. Bij die zorggerelateerde criteria gaat het bijvoorbeeld om langere afstand tot het ziekenhuis of een onhygiënische plaats voor thuisbevalling. Deze zorggerelateerde criteria heeft het College Perinatale Zorg samen met het veld opgesteld en deze zijn begin 2014 gepubliceerd. Deze criteria bieden een oplossing voor vrouwen in achterstandssituaties. Ik ben het daarom ook niet eens met de stelling dat er geen gelijke kans is voor vrouwen met een lagere sociaal economische status om een gezonde bevalling te hebben. Overigens is al het stuurgroepadvies van de stuurgroep Zwangerschap en Geboorte (2010) geconstateerd dat er meer aandacht moet zijn voor vrouwen in een kwetsbare positie. Door Zorgverzekeraars Nederland is een «businesscase» opgesteld met betrekking tot dit onderwerp. Ik heb het Zorginstituut gevraagd mij hierover te adviseren. Ik verwacht de reactie van het Zorginstituut voor augustus 2016 te ontvangen en zal uw Kamer dan nader informeren.
Deelt u voorts de mening dat dit onderzoek aangeeft dat de eigen bijdrage voor bevalling in het ziekenhuis zonder medische indicatie betekent dat vrouwen met een lagere sociaaleconomische status geen gelijke kans hebben op een gezonde bevalling en een baby met een goede start? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de eigen bijdrage voor bevallen in het ziekenhuis zonder medische indicatie nu af te schaffen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dan tenminste de indicatie te verruimen door ook een sociale indicatie te laten gelden voor een bevalling in het ziekenhuis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht “Grote Nederlandse bedrijven houden miljarden in hun zak” |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote Nederlandse bedrijven houden miljarden in hun zak»?1
Ja
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat de Nederlandse fiscus jaarlijks 1,5 miljard euro aan belastinginkomsten misloopt door belastingontwijking door grote bedrijven? Deelt u de mening dat dit een aanzienlijk bedrag is?
De conclusie van het onderzoek is naar mijn mening niet dat de Nederlandse fiscus 1,5 miljard euro aan belasting misloopt door belastingontwijking door grote bedrijven.
Het onderzoek berekent het verschil tussen de belasting die grote Nederlandse bedrijven op grond van het statutaire tarief verschuldigd zouden zijn en de belasting die zij daadwerkelijk betalen. Dat verschil bestaat volgens het onderzoek niet alleen uit belastingontwijking, maar ook uit het effect van fiscale prikkels die door overheden zijn ontwikkeld. Het onderzoek doet geen uitspraak over de omvang van die twee effecten.
Voor het gemiddelde statutaire tarief dat van toepassing zou zijn op winsten die buiten Nederland zijn behaald en belast, gaat het onderzoek uit van statutaire tarieven in 114 landen, gewogen naar de grootte van hun BBP. Daarbij lijkt geen rekening te zijn gehouden met de mate waarin Nederlandse bedrijven daadwerkelijk actief zijn in de verschillende landen.
Voor het statutaire tarief dat van toepassing zou zijn op winsten die in Nederland zijn behaald en belast, gaat het onderzoek uit van het statutaire tarief van 25% en houdt geen rekening met winsten die, bijvoorbeeld in de innovatiebox, tegen een lager tarief belast zijn.
Hoe verhouden de conclusies van het onderzoek van SOMO zich tot de analyse van de ontwikkeling van de inkomsten uit vennootschapsbelasting die u op 12 februari 2015 naar de Tweede Kamer stuurde?2 In die analyse wordt gesteld dat de ontwikkeling van de vennootschapsbelastinginkomsten in lijn is met wat op grond van tarief en grondslag verwacht mocht worden; staat u nog altijd achter deze bevindingen? Hoe verklaart u de conclusies van SOMO dat tevens opbrengsten verloren gaan aan belastingontwijkingsmogelijkheden zoals de België-route?
Heeft de Belastingdienst inzicht in hoeverre Nederlandse multinationals gebruik maken van vennootschappen in belastingparadijzen? In hoeverre staan dit soort vennootschappen onder verscherpt toezicht van de Belastingdienst?
Het toezicht op belastingplichtigen door de Belastingdienst vindt risicogericht plaats. Aan de hand van diverse risico-indicatoren wordt beoordeeld welke handhavingstrategie wordt toegepast. Als bepaalde problematiek zich voordoet, kan door de inspecteur voor vaktechnische ondersteuning een beroep worden gedaan op specifieke kennisgroepen en coördinatiegroepen binnen de Belastingdienst, waaronder de coördinatiegroep taxhavens en concernfinanciering. Tot de taken van de coördinatiegroep taxhavens en concernfinanciering behoren het ontwikkelen van beleid voor die gevallen waarin de grondslag van de Nederlandse vennootschapsbelasting wordt uitgehold of de dividendbelasting wordt ontgaan alsmede de coördinatie en ondersteuning van de uitvoering van het ontwikkelde beleid. Daarnaast wordt er een team opgericht binnen de Belastingdienst die de country-by-country rapporten (landenrapporten) welke zullen worden ingediend door de door multinationals die daartoe verplicht zijn gaat analyseren. In het country-by-country report staat onder andere in welke landen het bedrijf zijn winst maakt.
Kunt u een reactie geven op de aanbevelingen zoals geformuleerd in hoofdstuk 6 van het onderzoek?
SOMO formuleert, kort weergegeven, drie aanbevelingen:
De aanbevelingen die SOMO doet zie ik als een ondersteuning van het kabinetsbeleid, waarbij Nederland zich inzet om in internationaal verband bindende afspraken te maken die er toe leiden dat winst daar belast wordt waar waarde wordt gecreëerd. In dat beleid neemt de inspanning om meer transparantie te bevorderen een belangrijke plaats in.
Het bericht ‘Neder-Betuwe wil geld zien voor stroomkabels’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Neder-Betuwe wil geld zien voor stroomkabels»?1
Ja
Bent u van mening dat het onwenselijk is, ook in het licht van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel op het gebied van precarioheffing, dat de gemeente Neder-Betuwe met terugwerkende kracht precario wil heffen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de gemeente Neder-Betuwe heeft geleerd dat het bericht in de Gelderlander gebaseerd is op de bespreking van een aangenomen gemeenteraadsmotie die op 31 maart 2015 heeft plaatsgevonden in de gemeenteraad. Er zijn geen daadwerkelijke voornemens om deze motie ook uit te voeren. De vergadering ging vooral over de mogelijke consequenties van het uitvoeren van de motie. Overigens gaat de motie om het alsnog opleggen van een belasting waarvoor de grondslag al in 2014 in de verordening stond. In die zin is er geen sprake van terugwerkende kracht, enkel van het later opleggen van de belastingaanslag. Het is in dit specifieke geval dus ook juridisch mogelijk om alsnog de aanslag precariobelasting op te leggen voor de elektriciteitskabels voor het belastingjaar 2014 omdat er op dat moment al een grondslag bestond, die echter nog niet tot een aanslag heeft geleid. De aanslag kan tot 3 jaar na het ontstaan van de belastingplicht worden opgelegd. Dit hoeft dus niet gelijk bij aanvang van het belastingjaar waarvoor de verordening geldt.
Kunt u aangeven of het juridisch mogelijk is om met terugwerkende kracht precario te heffen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, indien het juridisch mogelijk blijkt om met terugwerkende kracht precario te heffen, stappen te ondernemen om het onmogelijk te maken voor gemeenten om met terugwerkende kracht precario te gaan heffen? Zo ja, welke?
Zoals reeds hierboven is aangegeven gaat het in deze casus niet om een heffing met terugwerkende kracht. Bovendien is de gemeente vooralsnog niet voornemens ook daadwerkelijk over te gaan tot heffing. Er is dan ook geen noodzaak om stappen te ondernemen.
Het herzien van de wijze waarop het ministerie van Infrastructuur en Milieu inbreng levert in onderzoeken en het onafhankelijk onderzoek naar de aanschaf van de Search and Rescue (SAR) helikopters |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen wat u eerder in een brief aan de Kamer heeft medegedeeld, namelijk dat het Ministerie van Infrastructuur en Milieu zich in maart-april 2012 beter bewust had moeten zijn van en zich in deze periode terughoudender had moeten opstellen in het uitoefenen van invloed op het onderzoek «Analyse Nederlands statiegeldsysteem PET-flessen» van de Wageningen Universiteit (WUR) en dat de invloed van het ministerie op het onderzoek expliciet aan de Kamer had moeten worden vermeld?1
Ik verwijs u naar de door u genoemde brief van de Staatssecretaris van IenM.
Kunt u bevestigen dat u naar aanleiding hiervan en om te voorkomen dat in de toekomst onduidelijkheid over de rol van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu kan ontstaan, afspraken gaat maken over de wijze waarop het ministerie inbreng levert in onderzoeken, aangezien er vooralsnog geen sprake is van expliciete formele bepalingen die van toepassing zijn op onderzoeken die worden gebruikt bij de beleidsvoorbereiding of evaluatie en die zijn opgesteld in opdracht van of door derden/bedrijven, en dat u dit ook aan de orde gaat stellen in het Interdepartementaal Platform Integriteitsmanagement Rijk, dat verantwoordelijk is voor de actualisatie van de Gedragscode Rijk?
Ja.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is op deze twee punten? Zijn er inmiddels voor het Ministerie van Infrastructuur en Milieu afspraken vastgelegd? Zo ja, kunt u de kern van deze afspraken omschrijven? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit wel gebeuren? Is deze kwestie daarnaast al in het Interdepartementaal Platform Integriteitsmanagement Rijk aan de orde gesteld? Zo ja, kunt u uiteenzetten of en zo ja hoe er binnen dit platform gevolg aan wordt gegeven, wellicht in het kader van de actualisatie van de Gedragscode Rijk? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit wel gebeuren?
Binnen het ministerie is aan de directeuren uitleg gegeven over het gewenste gedrag rond het omgaan met onderzoeken die in opdracht van derden worden uitgevoerd. De leidinggevenden bespreken met de medewerkers hoe te voorkomen dat de schijn van ongewenste beïnvloeding van onderzoek in opdracht van derden wordt gewekt.
Als kennisintensief ministerie is het omgaan met onderzoek en met onderzoekers van groot belang om tot goede beleidsbeslissingen te komen. Daarbij is zorgvuldigheid nodig in de rolvastheid van het ministerie en transparantie in de betrokkenheid in onderzoeken door derden.
Het onderwerp is inmiddels ingebracht in het Interdepartementaal Platform Integriteitsmanagement. Het IPIM is een voorportaal van het beraad van Secretarissen Generaal (SGO). Het IPIM bereidt Rijksbreed gedragen adviezen voor waarover in het SGO besluiten worden genomen. In opdracht van dit Platform is een werkgroep ingesteld om tot voorstellen te komen voor een Rijksbrede gedragscode.
Mag de Kamer aannemen dat de bovengenoemde voornemens onverkort betrekking hebben op het gehele ministerie, inclusief de daarbij horende uitvoeringsinstanties, zoals Rijkswaterstaat (RWS) (hierna gemakshalve gezamenlijk aangeduid als «ministerie»), met andere woorden dat er bij ieder onderzoek opgesteld in opdracht van of door derden/bedrijven sprake is van duidelijkheid over de precieze rol/betrokkenheid van het ministerie, transparantie in de communicatie over die rol/betrokkenheid van het ministerie richting de media en via eigen kanalen en duidelijke vermelding van de rol/betrokkenheid van het ministerie bij een onderzoeksrapport wanneer dat aan de Kamer wordt aangeboden? Zo ja, kunt u bevestigen dat beide bewindspersonen nut en noodzaak van deze drie punten inzien en verantwoordelijkheid nemen voor het maken van verbeterslagen op deze drie punten? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van IenM maakt geen onderscheid in de organisatieonderdelen en kent een eenheid in leiding. Het aanscherpen van de gedragsregels geldt zodoende voor het hele ministerie.
Kunt u bevestigen dat u in uw aanbiedingsbrief van het naar aanleiding van de motie Hachchi (D66) over de geschiktheid van reddingshelikopters voor de SAR-taak2 uitgevoerde onafhankelijke onderzoek naar de geschiktheid van de nieuw aangeschafte helikopters voor de Search and Rescue (SAR) taak (hierna SAR-helikopters) niets heeft vermeld over de vraag of en zo ja hoe het ministerie betrokken is geweest bij dit onderzoek, uitgevoerd door het Nederlandse Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR)? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de heldere voornemens die hierboven zijn besproken, namelijk voorkomen dat er ook maar enige onduidelijk kan bestaan over de rol/betrokkenheid van het ministerie bij een onderzoek?
Uw Kamer heeft mij via de motie Hachchi gevraagd een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de geschiktheid van de SAR helikopters. Mijn ministerie is verantwoordelijk voor de Maritieme Noodhulp op zee en vanuit die hoedanigheid ook opdrachtgever voor het onderzoek. Afwijkend van het onderwerp bij de vragen 1 t/m 4, betreft dit geen onderzoek van derden, dus vanzelfsprekend is mijn ministerie betrokken.
Kunt u, zonder dat hierbij de integriteit van de onderzoekende instantie in twijfel wordt getrokken, aangeven hoe u tot de keuze bent gekomen om het NLR het onderzoek naar de SAR-helikopters te laten uitvoeren en welke voor- en nadelen u heeft gewogen ten opzichte van andere partijen? Zo ja, kunt u uw overwegingen uiteenzetten en beargumenteren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb Rijkswaterstaat gevraagd na te gaan welke organisaties de kennis hebben om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren. Hierbij is gekeken naar partijen die niet bij het aanbestedingstraject waren betrokken. Na overleg met het Ministerie van Defensie en Kustwacht kwam het Netherlands Aerospace Centre (NLR) als eerste keuze naar voren. NLR is betrokken geweest bij meerdere aanbestedingen van helikopters van overheidsdiensten, waaronder politie en defensie. Vanwege de ervaring is de keuze op NLR gevallen.
Is er voorafgaand aan het formeel verlenen van de opdracht voor het onderzoek contact geweest tussen het ministerie/RWS met het NLR en/of andere partijen die u op het oog had? Zo ja, waaruit bestond dit contact precies? Is er contact geweest over bijvoorbeeld de onderzoeksvraag alvorens formeel is besloten de opdracht te verlenen aan het NLR en niet aan een andere partij? Zo ja, kunt u alle correspondentie die er is geweest tot het moment van formele opdrachtverlening aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Eind december 2015 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden met NLR om te bezien of NLR beschikte over de relevante kennis en tijd vrij kon maken voor deze opdracht. In januari 2016 heeft Rijkswaterstaat een toelichting gegeven over de aanleiding (motie Hachchi) en de inhoud van de opdracht. In dat kader is alle revelante documentatie behorend bij de aanbesteding toegestuurd.
Ook heeft een zogenaamde intake plaatsgevonden, zodat vooraf duidelijk was, wat wel en niet door het NLR werd meegenomen.
NLR heeft daarop een offerte opgesteld en Rijkswaterstaat heeft de opdracht verleend. In antwoord 5 ben ik ingegaan op het feit dat dit een andere casus betreft dan aangegeven in vraag 1. Desondanks stuur ik u hierbij de ter zake doende stukken. Het intake formulier, de offerte van NLR en de opdrachtbrieven zijn toegevoegd3. Tevens is een overzicht van de opmerkingen van Rijkswaterstaat op het conceptrapport toegevoegd.
Is het ministerie/RWS ná de formele verlening van de opdracht op enige wijze nader betrokken geweest bij dit onderzoek, waarbij te denken valt aan de formulering van de onderzoeksopdracht, het vaststellen van welke derde partijen (experts, belangenorganisaties, etc.) de onderzoeksinstantie wel of niet ging/mocht horen, medewerking dan wel dienstverlening aangaande het uitgevoerde praktijkonderzoek? Zo ja, waarom achtte u dat nodig? Kunt u alle correspondentie die er is geweest met het NLR vanaf het moment van formele opdrachtverlening aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Er is een aanvulling op de oorspronkelijke opdracht geweest, waarbij het ging om de volledigheid van het onderzoek. Tevens is in het kader van het onderzoek, op verzoek van NLR door Rijkswaterstaat deelgenomen aan het locatiebezoek in Den Helder. Zoals afgesproken tijdens de opdrachtverlening is het concepteindrapport voorgelegd aan NHV en Rijkswaterstaat, waarop een schriftelijke reactie is gegeven aan NLR.
Kunt u nader uitleg geven over het feit dat RWS zowel opdracht heeft gegeven aan het NLR als tegelijkertijd klaarblijkelijk intensief betrokken is geweest bij het onderzoek, door bijvoorbeeld samen met het NLR het programma van eisen (PvE) voor de helikopters door te nemen, door bij een aantal van deze eisen zelfs nader toe te lichten hoe deze geïnterpreteerd dienden te worden, door een tussenrol in te nemen wanneer gegevens van de helikoptermaatschappij Noordzee Helikopters Vlaanderen (NHV) werden gedeeld met het NLR en door aanwezig te zijn bij de bezoeken van het NLR aan de NHV-vestiging op Den Helder Airport waarbij de helikopters zijn geïnspecteerd? Kunt u nader uitleg geven over het feit dat RWS inzage is gegeven in diverse documenten en dat zijn vragen zijn beantwoord? Zo nee, waarom niet?
Rijkswaterstaat heeft volledige medewerking verleend aan het onderzoek en alle beschikbare informatie gedeeld met de onderzoeker van NLR. Daarbij is tevens toegelicht hoe bepaalde eisen tot stand zijn gekomen en welke informatie relevant is om mee te nemen bij de beoordeling. Daarbij moet gedacht worden aan openbare verslagen van de inlichtingensessies tijdens de aanbestedingsprocedure en eerdere auditrapporten en brieven aan uw Kamer. Deze stukken bevatten relevante informatie over de aanbesteding. Met deze handelwijze is bijgedragen aan een gedegen onderzoek. Daarnaast is het aan NLR als onafhankelijke instantie om te bepalen in hoeverre gebruik wordt maakt van beschikbaar gestelde documentatie.
Herinnert u zich de berichtgeving uit september 2015 in het NRC3 op basis waarvan de Kamer deze kwestie in het vragenuur4 aankaartte? Herinnert u zich voorts dat er in deze en tevens in latere berichtgeving juist grote vraagtekens werden gezet bij de rol/betrokkenheid van RWS bij de aanbesteding? Deelt u voorts de mening dat het, wanneer er door de Kamer middels een motie5 wordt gevraagd om een onafhankelijk onderzoek om zo een einde te maken aan de twijfels die zijn gerezen over de geschiktheid van de helikopters, verbazingwekkend is dat RWS klaarblijkelijk op een intensieve manier betrokken is geweest bij het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Nee, die opvatting deel ik niet. Ik ben verantwoordelijk voor de maritieme en aeronautische noodhulp op zee en vanuit die hoedanigheid ook opdrachtgever voor de aanbesteding van de SAR helikopters. Voor een gedegen extern onderzoek is het van belang dat alle relevante informatie ter beschikking wordt gesteld. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de uitvoeringsaspecten van de Maritieme Noodhulp binnen mijn departement en heeft tevens de aanbesteding van de SAR helikopters begeleid. Met het oog op deze verantwoordelijkheid is het in mijn ogen vanzelfsprekend dat Rijkswaterstaat het onderzoek heeft begeleid.
Kunt u per in vraag 9 genoemd aspect van de betrokkenheid van RWS uitleggen waarom u van mening bent dat dit niet de onafhankelijkheid van het onderzoek in gevaar heeft gebracht? Zo nee, waarom niet?
NLR is een onafhankelijk instituut en heeft op geen enkele wijze aangegeven dat Rijkswaterstaat of wie dan ook het uitvoeren van het onderzoek heeft belemmerd, dan wel op enigerlei wijze de onafhankelijkheid van het onderzoek in gevaar heeft gebracht.
Kunt u alle correspondentie tussen het ministerie en RWS die betrekking heeft op de in vraag 9 genoemde aspecten inzake de betrokkenheid van de RWS bij het onderzoek aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Mijn toezegging aan u wordt zoals gebruikelijk toegewezen aan het daarvoor verantwoordelijke organisatie onderdeel, in dit geval Rijkswaterstaat. Hierover heeft geen verdere correspondentie plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat de rol/betrokkenheid van RWS op zijn minst ter sprake had moeten komen in de aanbiedingsbrief aan de Kamer en dat u deze rol had moeten toelichten, gezien de achtergrond van dit dossier, waarin de rol van RWS ook al ten zeerste in twijfel is getrokken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betreft hier een onderzoek van mijn eigen ministerie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Scheepvaart voorzien op 21 april 2016?
Ja.
Het niet melden van een calamiteit en het mogelijk betalen van zwijggeld aan nabestaande(n) door Tergooi Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de vaststellingsovereenkomst tussen het Tergooi Ziekenhuis en nabestaanden doen toekomen vóór aanstaande donderdag 12:00 uur in verband met het Algemeen overleg IGZ voorzien op 7 april a.s.? Zo neen waarom niet? Wanneer kan dan het oordeel van de IGZ worden verwacht?1
Het Tergooi Ziekenhuis heeft de vaststellingsovereenkomst tussen het ziekenhuis en nabestaanden van de overleden 21 jarige patiënt overgelegd aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Na een nadere toelichting van het ziekenhuis en de advocaat van de nabestaanden oordeelt de inspectie dat sprake is van een civielrechtelijke, minnelijke schikking tussen het ziekenhuis en nabestaanden ten aanzien van vergoeding van materiële schade zonder erkenning van aansprakelijkheid en onder de voorwaarde dat deze nabestaanden zullen afzien van alle verdere juridische mogelijkheden. In deze overeenkomst is voorts opgenomen dat beide partijen zich zullen onthouden van contacten met de media.
Ten eerste ben ik van mening dat een dergelijke schikking er uiteraard niet toe mag leiden dat de zorgaanbieder de wettelijke meldplicht niet naleeft of dat de patiënt over wat is gebeurd niet meer zou mogen spreken. Het belang van openheid en transparantie over tekortkomingen in de zorgverlening vind ik zeer groot. Hierover heb ik uw Kamer vanaf 2012 meerdere keren geïnformeerd, laatstelijk met mijn brief van 25 januari 2015 over «Zwijgcontracten in de zorg». Ook de IGZ acht het niet wenselijk dat partijen die een vaststellingsovereenkomst aangaan daarin opnemen zich zullen onthouden van contacten met de media. Ook al zijn in de onderhavige casus betrokken partijen dit overeengekomen. Afgesproken is dat als de IGZ op de hoogte is van een zwijgcontract of vermoedens heeft daartoe, dat zij dit als een signaal beschouwt om nader onderzoek in te stellen naar de kwaliteit van zorg en/of patientveiligheid. Naar beide aspecten doet de IGZ momenteel onderzoek bij het Tergooi ziekenhuis.
Uit de overeenkomst strekt, volgens de IGZ, niet zo ver dat het ziekenhuis en/of de nabestaanden zich jegens niemand meer zouden mogen uitlaten over de gebeurtenissen rond hun overleden familielid. De IGZ heeft vastgesteld dat het ziekenhuis conform de in artikel 10 lid 3 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) opgenomen verplichtingen, voldoende openheid heeft betracht richting de nabestaanden over de aard en de toedracht van het gebeurde. Voor de IGZ is van belang dat door de overeenkomst de meldplicht bij calamiteiten en de openheid richting de inspectie niet wordt geschaad. De kwaliteit van zorg dient namelijk te allen tijde toetsbaar te zijn in een bepaalde situatie.
De IGZ plaatst voorts kanttekeningen bij de voorwaarden waarvan de nabestaanden dienen af te zien van alle verdere juridische mogelijkheden. Ik ben met de IGZ van mening dat de uitsluiting voor de nabestaanden om (alsnog) tucht- en/of strafrechtelijke stappen tegen het ziekenhuis en/of de betrokken beroepsbeoefenaren te ondernemen zeer onwenselijk is. Dergelijke procedures hebben immers (mede) tot doel de kwaliteit van zorg te bewaken en te bevorderen.
Ik benadruk overigens dat het bestaan van de in dit geval gesloten overeenkomst geen enkele invloed heeft op de aan de IGZ ter beschikking staande mogelijkheden om in deze zaak handhavend op te treden. Zo heeft de IGZ het ziekenhuis verbetermaatregelen opgelegd die zij de komende tijd zal monitoren, zal de IGZ overgaan tot het treffen van een bestuursrechtelijke handhavingsmaatregel voor het niet tijdig melden van de calamiteit en stapt de IGZ naar de tuchtrechter om het handelen van de betrokken longarts tuchtrechtelijk te laten toetsen. Voorts hebben het Openbaar Ministerie (OM) en de IGZ conform hun samenwerkingsprotocol overleg gehad over de casus en zullen zij ook het vervolg nader afstemmen.
Het in een vaststellingsovereenkomst opnemen van dergelijke uitsluitingen van alle verdere juridische mogelijkheden is niet verboden en om die reden kan de IGZ daar op dit moment dan ook niet tegen optreden. De IGZ heeft aangegeven dit echter wel wenselijk te vinden en ik deel die mening. Ik zal dan ook bezien of het mogelijk is dit via een bepaling in de Wkkgz te regelen opdat zorgaanbieders daar in een voorkomend geval door de inspectie op aangesproken kunnen worden. Dit komt de nazorg aan patiënten en nabestaanden ten goede maar in algemene zin ook de kwaliteit van zorg.
De nabestaanden hebben zich bij de overeenkomst laten bijstaan door een advocaat. Deze had tot taak om de eventuele consequenties van de overeenkomst voor de nabestaanden goed te bewaken en met hen te bespreken. De IGZ heeft aangegeven geen reden te zien om aan te nemen dat dit niet afdoende is gebeurd en is van oordeel dat er sprake is van een vrijwillig getroffen minnelijke schikking.
Het opgelaaide geweld om Nagorno-Karabach |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Tientallen soldaten omgekomen bij geweld Azerbeidzjan»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij recente gewelddadigheden aan de grens van de regio Nagorno-Karabach ten minste dertig soldaten zijn omgekomen? Welke gegevens zijn u bekend over deze gewelddadigheden?
Volgens opgave van de Armeense en Azerbeidjaanse autoriteiten hebben de recente gevechten aan de frontlinie tot tenminste dertig dodelijke slachtoffers geleid.
Is u bekend wat de aanleiding is voor dit militaire geweld?
Tot op heden is nog onduidelijk wat de aanleiding was voor het oplaaien van het conflict in de nacht van 1 op 2 april. Armenië en Azerbeidzjan wijzen voor wat betreft de verantwoordelijkheid daarvoor naar elkaar.
Bent u bereid de strijdende partijen per direct op te roepen zich te houden aan de eerder overeengekomen wapenstilstand?
Ja. Zoals u weet heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger Federica Mogherini op 2 april jl., mede namens Nederland, een verklaring uitgebracht. In deze verklaring worden beide partijen opgeroepen de vijandelijkheden onmiddellijk te stoppen en het staakt-het-vuren te respecteren. Verder roept de Nederlandse regering Armenië en Azerbeidzjan in diplomatieke contacten op om zich in te spannen voor het bereiken van een duurzame vredesregeling.
In de Raad Buitenlandse Zaken van 18 april jl. werd tevens gesproken over de escalatie van het conflict in Nagorno-Karabach. Nederland wees daarbij op de noodzaak van versterkte inzet om tot een oplossing te komen en sprak steun uit voor de OVSE Minsk Groep en voorstellen in dat kader voor aanwezigheid van onafhankelijke waarnemers.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is wat betreft de pogingen van de Minsk Groep van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) om te komen tot een vreedzame beslechting van het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan om de regio Nagorno-Karabach? Ziet u mogelijkheden om dit diplomatieke overleg een nieuwe impuls te geven?
De Nederlandse regering steunt de inspanningen van de OVSE Minsk Groep. De OVSE Minsk Groep is opgericht in 1992 en staat onder co-voorzitterschap van Frankrijk, de Russische Federatie en de Verenigde Staten. De OVSE Minsk Groep streeft naar een vreedzame, eerlijke en duurzame oplossing van het Nagorno-Karabach conflict. Na de recente oplaaiing van het conflict heeft Duitsland als fungerende voorzitter van de Minsk-Conferentie van de OVSE op 5 april jl. een speciale Permanente Raad van de OVSE bijeengeroepen met de drie co-voorzitters om de situatie omtrent Nagorno-Karabach verder te bespreken. Op 6 april jl. brachten de co-voorzitters van de OVSE Minsk Groep een bezoek aan Bakoe en Jerevan. De Nederlandse regering is ervan overtuigd dat de sleutel tot een vreedzame en duurzame oplossing van het conflict ligt in dialoog tussen de partijen onder auspiciën van de OVSE Minsk Groep.
Het Amnesty-rapport 'WK Voetbal Qatar: FIFA negeert uitbuiting arbeidsmigranten' |
|
Michiel Servaes (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «The ugly side of the beautiful game. Exploitation of migrant workers on a Qatar 2022 World Cup Venue» van Amnesty International, waarin wordt aangetoond dat bij de bouw van het Khalifa International Stadium en andere faciliteiten sprake is van ernstige vormen van uitbuiting en in sommige gevallen zelfs van dwangarbeid?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. Het rapport van Amnesty draagt in belangrijke mate bij aan het debat over de situatie van arbeidsmigranten in Qatar. Zoals bekend is het kabinet bezorgd over de positie van arbeidsmigranten in Qatar en zet het zich actief in om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren. Het rapport, gebaseerd op interviews over een langere periode, reflecteert onze zorgen. Het kabinet onderkent dat er, ondanks een aantal positieve maatregelen genomen door de overheid van Qatar in het afgelopen jaar en de verbeteringen die zijn ingezet, nog steeds schrijnende gevallen van slechte behandeling, misbruik en dwangarbeid zijn, zoals dit rapport ook laat zien. Het kabinet zal zich daarom in de gesprekken met Qatar en het bedrijfsleven blijven inzetten voor de verbetering van de positie van arbeidsmigranten.
Hoe beoordeelt u de houding van de Fédération Inyernationale de Football Association (FIFA) die al vijf jaar lang belooft stappen te zullen ondernemen om schendingen van mensenrechten van arbeiders aan te pakken, maar tot dusver geen enkele maatregel heeft genomen die arbeidsmigranten tegen misbruik beschermt? In hoeverre acht u de FIFA verplicht om zich op zijn minst in te spannen voor naleving van mensenrechten bij activiteiten waar de wereldvoetbalorganisatie de eindverantwoordelijkheid voor draagt?
De FIFA geeft aan dat er in het kader van mensenrechten en arbeidsrechten frequent contact is met Qatar. Het kabinet hecht aan transparantie en goed bestuur binnen internationale sportbonden, inclusief tijdens alle fasen van het proces rondom grote sportevenementen, van haalbaarheidsstudie en bidprocedure tot voorbereiding, organisatie en legacy. Nederland zet zich in om vanuit de Europese Unie druk uit te oefenen om toewijzing en organisatie van sportevenementen zo transparant mogelijk te maken en te laten verlopen volgens principes van goed bestuur, waarbij ook aandacht is voor criteria ten aanzien van onder andere mensenrechten. Het kabinet vindt dat sportbonden hierin een eigen verantwoordelijkheid hebben. Het is een goede ontwikkeling dat bij verschillende internationale sportkoepels steeds duidelijker wordt onderkend dat zij een verantwoordelijkheid hebben als het gaat om mensenrechten. Zo heeft de FIFA onlangs John Ruggie, opsteller van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, in de arm genomen voor advies over verdere integratie van mensenrechtenaspecten in FIFA-beleid en -praktijk.2 De heer Ruggie heeft aanbevelingen gedaan aan de FIFA om schendingen van mensenrechten tegen te gaan. Het kabinet vindt het van belang dat deze maatregelen vervolgens ook daadwerkelijk worden geïmplementeerd. Het Ministerie van Volksgezondheid, Sport en Welzijn voert, nu mede in het kader van het EU-voorzitterschap, regelmatig gesprekken met sportorganisaties waaronder FIFA over integriteit waarin dit onderwerp ook wordt besproken. In deze gesprekken zullen de vragen hieromtrent worden meegenomen.
Deelt u de aanbevelingen die Amnesty in het genoemde rapport doet richting de FIFA (en andere sportfederaties), zoals het opstellen van due diligence-procedures en het uitvoeren van onafhankelijke inspecties? Zo ja, bent u bereid om de FIFA, bilateraal of in EU-verband, aan te spreken op het overnemen van deze aanbevelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de aanbevelingen die Amnesty in het genoemde rapport doet richting de Qatarese autoriteiten, zoals het drastisch hervormen van het sponsorship systeem? Zo ja, bent u bereid om Qatar, bilateraal of in EU-verband, aan te spreken op het overnemen van deze aanbevelingen?
Het kabinet onderkent dat er, ondanks een aantal positieve maatregelen genomen door de overheid van Qatar in het afgelopen jaar en de verbeteringen die zijn ingezet, nog steeds schrijnende gevallen van slechte behandeling, misbruik en dwangarbeid zijn. Het systeem waarbij werknemers sterk afhankelijk zijn van hun sponsor draagt daar mede aan bij. Nederland zet zich actief in om de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te verbeteren en onderhoudt hierover regelmatig op politiek en hoog-ambtelijk niveau contact met Qatarese autoriteiten. Binnen het klachtenmechanisme van de International Labour Organization (ILO) handelt Nederland in de klachtzaak tegen Qatar met name in EU-verband om verdere verbeteringen en volledige naleving van de ILO-verdragen door Qatar te verzekeren. Daarnaast organiseerde de ambassade op 9 mei dit jaar in het kader van het EU-voorzitterschap een ronde tafel-bijeenkomst met Europese bedrijven en hun lokale partners om de uitwerking van de internationale principes inzake mensenrechten en bedrijfsleven in de praktijk te verbeteren. De bijeenkomst werd bijgewoond door vertegenwoordigers van de Qatarese overheid en het bedrijfsleven.
Hoe verhouden de bevindingen van Amnesty zich tot de antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er in het afgelopen jaar een «aantal positieve maatregelen» is genomen door de overheid van Qatar?2
Zoals in eerdere beantwoording van Kamervragen over gebrekkige arbeidsomstandigheden in Qatar van 15 februari 2016 met kenmerk 2015.713301 is aangegeven, is er een aantal maatregelen genomen door de overheid van Qatar om de positie van arbeidsmigranten te versterken. De Qatarese overheid heeft vooruitgang geboekt op verschillende terreinen, zoals de nieuwe wet die december 2016 van kracht wordt en als vervanging dient van het zogenaamde «Kafala» (sponsor)systeem. Daarnaast is er een elektronisch betalingssysteem t.b.v. de uitbetaling van salarissen ingevoerd, is de arbeidsinspectie versterkt en het klachtensysteem voor arbeidsmigranten toegankelijker gemaakt.4 Een adequate handhaving zal, zoals het rapport ook aangeeft, een aanzienlijke verbetering opleveren voor de positie van arbeidsmigranten in de bouwsector in Qatar. De mentaliteitsverandering die nodig is om de situatie en positie van arbeidsmigranten te verbeteren kost echter tijd. Nederland voert hierover samen met andere EU-landen het gesprek met Qatar.
Heeft de in de beantwoording van dezelfde vragen aangekondigde high-level missie van de International Labour Organization (ILO) naar Qatar inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de bevindingen van deze missie en hoe zullen deze worden opgevolgd?
De ILO-missie naar Qatar, die volgde uit de klachtzaak tijdens de 325ste Beheersraad van de ILO, vond plaats van 1 tot 5 maart jl. De missie bestond uit vertegenwoordigers van overheden, werkgevers- en werknemersorganisaties. In het rapport van de missie worden verscheidene positieve maatregelen onderkend die door de Qatarese autoriteiten zijn genomen waaronder het in lijn brengen van de nationale wetgeving met de ILO-verdragen. Tegelijkertijd stelt het rapport dat huishoudelijk personeel niet onder de nieuwe wetgeving valt en dus niet beschermd wordt. Ook wordt er op gewezen dat de nieuwe wetgeving pas eind 2016 van kracht wordt en er dus nog niets gezegd kan worden over de implementatie.5
Naar aanleiding van het rapport van de missie, werd de klachtzaak tegen Qatar in de Beheersraad van de ILO besproken op 22 maart jl. Nederland sprak, als EU-voorzitter, namens de Unie en alle lidstaten in deze discussie en drong aan op samenwerking van Qatar met de ILO en op verdere maatregelen van de overheid om de arbeidsomstandigheden van migranten te verbeteren.6
Uiteindelijk heeft de Beheersraad besloten de klachtzaak tegen Qatar – en de opvolging van de bevindingen van de missie – niet af te sluiten maar verder te bespreken tijdens de volgende ILO-Beheersraad in november 2016.
Heeft u inmiddels invulling gegeven aan uw voornemen om in het kader van het EU-voorzitterschap met de sportministers van de EU-lidstaten en de sportwereld «een krachtig gezamenlijk signaal af te geven dat de integriteit van de sport verbeterd dient te worden»? Zo ja, wanneer en op welke wijze is dit gebeurd? Zo nee, wat zijn uw concrete voornemens?
Het kabinet richt zich tijdens het Nederlands Voorzitterschap van de Europese Unie inderdaad op de versterking van de integriteit binnen de sport en geeft daar op meerdere manieren invulling aan. Zo wordt het EU-Sportforum en de DG Sportbijeenkomst benut om draagvlak te verwerven bij de verschillende lidstaten en sportorganisaties voor deze Nederlandse prioriteit. Nederland spant zich in voor toetreding van de EU en de EU-lidstaten tot het Verdrag ter bestrijding van de manipulatie van sportcompetities. Ook stimuleert het kabinet de integere en transparante toewijzing, uitvoering en verantwoording van grote sportevenementen via raadsconclusies met aanbevelingen aan lidstaten, Europese Commissie, lokale overheden en sportorganisaties voor het bevorderen van integriteit en legacy bij grote sportevenementen.
Het kabinet overlegt met internationale sportorganisaties om te bezien of vanuit het kader van raadsconclusies afspraken gemaakt kunnen worden om de integriteit rondom sportevenementen te verbeteren. Zo wordt op 31 mei tijdens de OJCS-raad een debat gevoerd over de rol van overheden bij het verbeteren van de transparantie en goed bestuur bij sportorganisaties. Tenslotte wordt op 15 juni een dopingconferentie georganiseerd. Hiermee zet Nederland integriteit van de sport prominent op de Europese agenda.