Het bericht dat jeugdzorginstellingen miljoenen euro's kwijt zijn aan bureaucratie |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat, sinds de transitie van de jeugdzorg, miljoenen euro’s verspild worden aan bureaucratie?1
De bureaucratische last voor cliënt en professionals in de vorige stelsels was de reden om te komen tot een integrale Jeugdwet. Met het afschaffen van de indicatiestelling voor jeugdzorg en het slechten van de schotten tussen de Zvw, Awbz, Wjz en Wmo zijn er voor cliënten veel administratieve lasten verdwenen. Ook professionals hoeven in hun aanbod niet meer gehinderd te worden door de oude financiële kaders. De keerzijde van lokaal maatwerk is dat aanbieders te maken kunnen krijgen met meer financiers, de 390 gemeenten.
Het is zaak de overbodige bureaucratie als gevolg van verschillen bij de contracten, verantwoording, etc. zoveel mogelijk aan te pakken. Merkbaar minder regeldruk levert méér tijd voor jeugdhulp op.
Hoe kan het dat, ondanks alle maatregelen die u heeft afgekondigd en toezeggingen die u heeft gedaan, jeugdzorginstellingen keer op keer blijven aangeven dat de kosten die zij aan administratie kwijt zijn sinds de transitie veel hoger zijn dan in de situatie van voor de transitie?
Waar in 2015 de transitie centraal stond, begint nu de transformatie op gang te komen. Het aantal productcodes bijvoorbeeld daalt aanzienlijk. Verder heeft het programma ISD van aanbieders en gemeenten drie uitvoeringsvarianten gemodificeerd die een bijdrage gaan leveren aan het verminderen van de lasten.2 Via het CBS krijgen aanbieders uniforme spiegelrapporten over de hulp die zij per gemeente hebben geleverd.3 Ik moedig aanbieders aan om deze rapporten aan gemeenten ter beschikking te stellen en gemeenten om deze rapporten te gebruiken. Dit kan een effect sorteren bij de inkoopafspraken in 2016 en veel meer effect bij de inkoopafspraken in 2017. Kortom, administratieve lasten moeten bij iedere inkoopronde worden verminderd. Als aanbieders en gemeenten niet zelf hun verantwoordelijkheid nemen, onderzoek ik de mogelijkheid om zelf nadere regels te kunnen stellen.
Kunt u concreet aangeven hoeveel miljoen euro er nog aan bureaucratie verspild mag worden in plaats van aan zorg voordat naar uw mening de systeemverandering te lang duurt? Zo nee, hoe gaat u dan vaststellen dat de systeemverandering te lang duurt?
Veel wetenschappers benadrukken dat een grote transitie en transformatie als de Jeugdwet 3 tot 5 jaar nodig heeft om zich in te regelen. De winst voor een grote jeugdhulpinstelling die meer cliënten helpt door het afschaffen van de indicatiestelling en de schotten tussen de Zvw, Awbz, Wjz en Wmo in de Jeugdwet, kan ruimschoots opwegen tegen de lasten van met meer gemeenten afspraken maken. Dit laat onverlet dat op dit moment de administratieve lasten te hoog zijn.
Welke acties heeft u al in gedachten om in gang te zetten wanneer de systeemverandering te lang duurt?
Ik overweeg nadere regels te stellen als aanbieders en gemeenten niet zelf hun verantwoordelijkheid nemen.
Gaat u in de voortgangsrapportage inzichtelijk maken hoeveel instellingen voor gespecialiseerde hulp aan kinderen met (zware) psychische problemen een beroep hebben moeten doen op de beleidsregels bijzonder subsidiëring transitiekosten om het hoofd boven water te houden? Zo nee, bent u bereid dit dan alsnog te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Van de ruim 2.200 jeugdhulpaanbieders hebben er tot 30 mei 2016 24 een subsidie aangevraagd via de beleidsregels bijzondere subsidiering transitiekosten.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen (betere) zorg hadden kunnen krijgen als alle miljoenen euro’s, die nu extra besteed moeten worden aan bureaucratie, geïnvesteerd hadden kunnen worden in (betere) zorg? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden 1 tot en met 3.
Bent u van mening dat gemeenten op een juiste wijze invulling geven aan de jeugdhulpplicht wanneer kinderen bij instellingen op de wachtlijst worden geplaatst, omdat er onvoldoende zorg voor hen is ingekocht?
Gemeenten hebben een zorgplicht en moeten bij ernstige gevallen voor een directe oplossing zorgen. In mijn gesprekken met aanbieders en gemeenten hoor ik dat zij dit in onderling overleg ook actief oppakken en samen naar oplossingen zoeken.
Kunt u als stelselverantwoordelijke garanderen dat, ondanks de miljoenen euro's kostende bureaucratie er geen kind of gezin tussen wal en schip is gevallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Jeugdhulp vorzien op 30 juni aanstaande beantwoorden?
Ja.
De onafhankelijkheid van deurwaarders en de verwevenheid met incassobureaus |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de onafhankelijkheid van deurwaarders en de verwevenheid met incassobureaus?1
Ja.
Op welke manier wordt er gehandhaafd op de verordening onafhankelijkheid voorafgaand aan en sinds de onthouding van goedkeuring aan de gewijzigde verordening? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De Verordening onafhankelijkheid gerechtsdeurwaarders kent in artikel 8 een meldplicht op grond waarvan iedere gerechtsdeurwaarder gehouden is om opgave te doen bij het bestuur van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) omtrent zaken als deelnemingen en aandeelhouders en opdrachtgeverschap. Indien een gerechtsdeurwaarderskantoor niet voldoet aan de eisen die voortvloeien uit deze verordening is de aldaar werkzame gerechtsdeurwaarder gehouden om een herstelplan, erop gericht om binnen een redelijke termijn alsnog te voldoen aan de verordening, voor te leggen aan het bestuur van de KBvG. Dat is in voorkomende gevallen ook gebeurd en op de uitvoering van die plannen is door het bestuur in de loop der jaren, conform de regels, toezicht gehouden.
Met het onherroepelijk worden van de uitspraak van de Raad van State inzake het onthouden van goedkeuring aan de gewijzigde KBvG-verordening is duidelijk geworden dat de huidige verordening vooralsnog blijft gelden. Ondertussen is met de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet per 1 juli 2016 het onafhankelijkheidsbeginsel voor de gerechtsdeurwaarder wettelijk verankerd in een nieuw artikel 12a. De geldende verordening past ook binnen het kader van deze nieuwe wettelijke bepaling, zoals ik in mijn antwoord2 van 11 april jl. heb uiteengezet.
Het belang van het behoud van zeggenschap binnen de eigen gerechtsdeur-waardersorganisatie wordt hiermee onderstreept. Situaties die op gespannen voet staan met die zeggenschapseis laten zich echter met het oog op het belang van de continuïteit van de desbetreffende onderneming niet eenvoudig en snel omvormen. Daarom heeft de KBvG ervoor gekozen, alvorens te handhaven, eerst het interne debat in de beroepsgroep aan te gaan naar aanleiding van de ontstane situatie waarin de gewijzigde verordening niet is goedgekeurd. De KBvG inventariseert daarom momenteel ook welke partijen stappen dienen te ondernemen om (geheel) te voldoen aan de (gewijzigde) verordening.
Waarom wordt aangegeven dat rechtsbijstandsverzekeraar DAS belangen in een aantal deurwaarderskantoren heeft van 49%, terwijl uit hun jaarverslag 2014 op pagina 32 blijkt dat dit minstens 70% betreft? In hoeverre kan hier nog worden gesproken over een zekere verwevenheid? Wat is uw oordeel hierover?
In zijn algemeenheid geldt dat de gerechtsdeurwaarder er zorg voor draagt dat deelnemingen in de vennootschap door personen die geen gerechtsdeurwaarder zijn gezamenlijk slechts een minderheidsbelang vormen, dat personen die geen gerechtsdeurwaarder zijn op geen enkele wijze een doorslaggevende invloed verwerven in het bestuur of in vergaderingen van aandeelhouders, leden of vennoten, alsmede dat de deelnemer niet direct of indirect betrokken is bij opdrachten aan het kantoor. Dit zijn voor de belangentoets cumulatieve vereisten.
«Deelneming» in de zin van de KBvG-verordening omvat niet alleen de mate van zeggenschap in de gerechtsdeurwaardersorganisatie. In geval van een deelneming door middel van aandelen zullen steeds aandelen voor minimaal 51% van het geplaatste kapitaal bij gerechtsdeurwaarders moeten berusten, wil aan de verordening worden voldaan.
De vaststelling en de beoordeling van feitelijke verwevenheid in een individueel geval is aan de KBvG, het Bureau Financieel Toezicht en eventueel uiteindelijk de tuchtrechter die oordeelt naar aanleiding van een klacht. In mijn antwoord3 van 11 april jl. heb ik mijn opvatting uiteengezet over de verwevenheid van incasso-organisaties en gerechtsdeurwaarders in het algemeen, waarnaar ik hier kortheidshalve verwijs.
Hoe en door wie wordt opgetreden tegen incassobureaus die de indruk wekken bevoegdheden te hebben die zij niet hebben? Welke rol hebben onder andere de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Nederlandse Vereniging van gecertificeerde Incasso-ondernemingen (NVI) en de Nederlandse Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) hierbij en hoe wordt gezorgd voor een dekkend stelsel van toezicht en controle? Wat zijn de resultaten van uw gesprekken met onder andere de ACM over haar bevindingen dat incassobureaus zich niet aan de regels houden?2
Schuldenaren mogen niet misleid worden doordat een incasobureau bevoegdheden suggereert die het niet heeft. Zoals aangegeven in antwoord5 op eerdere vragen van de leden Van Nispen en Karabulut (beiden SP), pakken de ACM en de AFM de in het rapport «Een onderzoek naar handelspraktijken van incassobureaus» geconstateerde problemen in onderling overleg aan, elk vanuit de eigen bevoegdheden. Als sprake is van kredietverstrekking door incassobureaus – en dat is het geval als er een betalingsregeling wordt afgesproken met hoge kosten -moeten deze bureaus een vergunning hebben van de AFM. De AFM kan handhaven als er misstanden zijn. Voorts ziet de AFM er op toe dat banken en (andere) kredietaanbieders met incassobureaus, waarmee zij samenwerken, duidelijke afspraken maken over de benadering en bejegening van klanten. Dit bevordert de inschakeling van bonafide incassobureaus. Kredietaanbieders blijven verantwoordelijk voor hun klanten en het daarbij behorende incassotraject, inclusief de in rekening te brengen kosten.
De ACM is handhavingsonderzoeken gestart naar incassobureaus waarover zij (veel) negatieve signalen krijgt. Daarbij kijkt de ACM zowel naar de werkwijze van het incassobureau (zoals het berekenen van te hoge kosten, dreigen met bevoegdheden die zij niet hebben en het innen van onterechte vorderingen) als naar de werkwijze van opdrachtgevers. In het belang van het onderzoek doet de ACM verder geen uitspraken over de voortgang daarvan. De ACM zal later dit jaar, in samenwerking met de AFM, een voorlichtingscampagne starten. Consumenten moeten daardoor beter in staat zijn om eventuele problemen met een incassobureau te herkennen en op te lossen.
De NVI ontwikkelt een (verplicht) opleidingstraject dat naar verwachting in 2017 operationeel zal zijn. Verder werkt de NVI naar aanleiding van het ACM-rapport aan de aanscherping van het controle- en sanctiebeleid en aan de verbetering van de inhoud van het Incasso Keurmerk door duidelijke, werkbare en toetsbare criteria. De NVI streeft er naar dit alles eind 2016 gereed te hebben.
Incassowerkzaamheden van gerechtsdeurwaarders tenslotte vallen onder het in de Gerechtsdeurwaarderswet geregelde toezicht en tuchtrecht.
Het aantal slachtoffers van sextortion dat explosief groeit |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Steeds meer slachtoffers seksafpersing»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre u het oordeel van Arda Gerkens, directeur van Help Wanted (landelijke meldpunt van online seksueel misbruik) deelt, dat het zorgelijk is dat het aantal slachtoffers van seksafpersing explosief groeit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Uit de cijfers van het meldpunt volgt dat in 2015 in totaal 721 maal melding bij het meldpunt werd gedaan van afpersing met seksueel getinte beelden. In iets meer dan de helft van deze gevallen (368 maal) gaat het om het in het artikel genoemde specifieke vorm van afpersing, waarbij jongens en mannen via een chatsite of facebook worden verleid tot webcamseks met een buitenlands «meisje». In 2014 lag het aantal meldingen van deze laatste, specifieke vorm van afpersing nog iets hoger (427). Op basis van deze cijfers kan dan ook niet geconcludeerd worden dat de afgelopen periode het aantal slachtoffers explosief is gegroeid.
De hulplijn Help Wanted geeft de melders advies en tips over welke stappen in hun specifieke situatie het beste gezet kunnen worden, zoals bijvoorbeeld hoe zij belastende beelden van het internet kunnen laten verwijderen. Het is een goede zaak dat de slachtoffers van deze vorm van afpersing de hulplijn goed weten te vinden.
Kunt u een verklaring geven voor de explosieve groei van seksafpersing, die voornamelijk plaats vindt onder mannen? Zo nee, waarom kunt u dit niet? Bent u eventueel bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bereid slachtoffers van seksafpersing steun te bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen op welke manier?
De inspanningen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn erop gericht om er voor te zorgen dat slachtoffers naar eigen behoefte zo goed mogelijk worden beschermd en ondersteund. Dat kan vóór, tijdens of na een strafrechtelijk onderzoek en/of een strafproces zijn.
Allereerst moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat slachtoffers opnieuw slachtoffer worden of dat door het strafproces secundaire victimisatie optreedt. De implementatie van de Europese Richtlijn «minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers» zal een belangrijke verbetering betekenen voor de bescherming van slachtoffers. Het wetsvoorstel tot implementatie van deze richtlijn is aanhangig in de Eerste Kamer.
De beoordeling van de kwetsbaarheid van slachtoffers en de te nemen maatregelen wordt op termijn geconcretiseerd met de introductie van het instrument van de individuele beoordeling in de strafrechtsketen. In twee politieregio’s wordt thans met dit instrument geëxperimenteerd. Het instrument van de individuele beoordeling vloeit voort uit bovengenoemde richtlijn en moet de professional in de strafrechtsketen beter in staat stellen om de beschermingsbehoefte van slachtoffers in kaart te brengen en te koppelen aan de inzet van onder andere (privacy-) beschermende maatregelen.
Op welke manier bent u voornemens het stigma en taboe rondom seksafpersing te doorbreken? Welke rol ziet u hier weggelegd voor voorlichting?
Voorlichting is uiteraard van groot belang, niet alleen om het stigma en taboe te doorbreken maar ook om mensen weerbaar te maken als het gaat om zaken als sextortion en sexting. Het kabinet investeert daarbij vooral in de weerbaarheid van jongeren.
Sinds december 2012 zijn seksualiteit en seksuele diversiteit als kerndoelen voor het onderwijs ingevoerd, wat betekent dat scholen verplicht zijn hier aandacht aan te besteden. Bij het onderdeel seksualiteit gaat het ook om seksuele weerbaarheid en het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bevordert via het programma «mediawijsheid» van Mediawijzer.net dat zowel opvoeders, scholen als kinderen zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie rondom het gebruik van media om zo bewust, kritisch, veilig en verstandig mediagebruik te bevorderen.
Het Nederlands Jeugdinstituut krijgt steun voor onderzoek en voorlichting aan (professionele) opvoeders. Met het project «Mediaopvoeding» wordt het huidige aanbod in kaart gebracht en worden nieuwe producten, materialen en diensten voor professionals ontwikkeld om de ontwikkeling van kinderen te versterken en de risico’s van onveilig mediagebruik tegen te gaan.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat iedereen zonder schaamte en stigma aangifte zou moeten kunnen doen van seksafpersing? Zo ja, wat is uw reactie op de verschillen tussen de cijfers van Interpol en het aantal aangiftes van seksafpersing in de praktijk?
Ja, ik deel die mening. Het Openbaar Ministerie registreert niet specifiek op gevallen waarbij sprake is van dwang of afpersing met een seksueel motief. Een vergelijking met eventuele cijfers van Interpol is derhalve niet mogelijk.
Kunt u toelichten wat u voornemens bent te doen om de criminele organisaties, die volgens Roeland van Zeijst, cyber-expert van de Landelijke Recherche en digital crime officer bij Interpol, vaak achter gevallen van seksafpersing zitten, aan te pakken?
Het aanpakken van de genoemde criminele organisaties, die doorgaans buiten Europa zijn gevestigd, gebeurt via gecoördineerde Interpol-operaties waarin ook de Nederlandse politie participeert. Hierbij wordt gewerkt vanuit zowel het perspectief van zeden- als cybercrime. Op de inhoudelijke kant van dergelijke Interpol-operaties kan ik niet verder ingaan.
Binnen Nederland investeert de politie in het geven van voorlichting en het aanmoedigen van slachtoffers om aangifte of melding te doen, alsmede om nooit te betalen of op eisen in te gaan.
Kunt u uiteenzetten welke juridische mogelijkheden er zijn om de criminele organisaties, of personen die zich schuldig maken aan seksafpersing, te vervolgen en te veroordelen? Zijn deze maatregelen voldoende om tot vervolging en/of veroordeling te komen? Zo nee, waarom niet?
Graag wijs ik uw Kamer erop dat mijn ambtsvoorganger, naar aanleiding van schriftelijke Kamervragen op 24 november 2014 gesteld door het lid Rebel (PvdA), op grond van het auteursrecht, burgerlijk recht en strafrecht een uitvoerig overzicht heeft gegeven van de huidige juridische mogelijkheden om op te treden tegen «wraakporno» dan wel «seksafpersing».2
Voorts worden met het wetsvoorstel computercriminaliteit III (CCIII) nieuwe strafbaarstellingen geïntroduceerd op grond waarvan het strafbaar wordt om vertrouwelijke gegevens van personen, zoals seksueel getint beeldmateriaal, te kopiëren of gegevens die door misdrijf zijn verkregen voorhanden te hebben of bekend te maken. Daarnaast heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 29 februari 2016 over zedenmisdrijven3 aangegeven dat «sextortion» dan wel «seksafpersing» momenteel niet strafbaar is gesteld als zedendelict. Ik ben voornemens om in het kader van de modernisering van de zedentitel de mogelijkheid te onderzoeken of seksuele afpersing met een seksueel motief strafbaar gesteld kan worden als zedendelict.
Kunt u aangeven op welke artikelen in het Wetboek van Strafrecht een beroep gedaan kan worden bij het bestrijden van de daders van seksafpersing?
Zie antwoord vraag 8.
De nieuwe Europese richtlijn pensioenen, IORP-2 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de Minister van Financiën op 15 juni 2016 stelde dat er bijna een deal was over de nieuwe Europese richtlijn pensionen, IORP-2?1
Ja
Kunt u aangeven of er in de triloogvergadering op 15 en 16 juni 2016 een akkoord gesloten is en kunt u de notulen van de zesde triloog aan de Kamer doen toekomen?
Op 15 juni 2016 heeft de laatste politieke triloog tussen het Europees parlement, de Raad (onder voorzitterschap van Nederland) en de Europese Commissie plaatsgevonden. Van deze triloogbijeenkomsten zijn geen notulen opgesteld. Het onderhandelingsresultaat van deze bijeenkomst is vervolgens verder uitgewerkt in een technische bijeenkomst op 20 juni jl. en daarna aan de lidstaten voorgelegd door middel van een zogenaamde stilteprocedure. Als lidstaten gedurende deze procedure geen bezwaar maken tegen het voorliggende compromisvoorstel, kan het onderhandelingsresultaat ter instemming worden gelegd aan de Raad. Deze stilteprocedure is ondertussen afgelopen en niet doorbroken door lidstaten, waardoor het onderhandelingsresultaat op 30 juni a.s. in Coreper, het voorportaal van de Raad, ter instemming kan worden voorgelegd. Ook het Europees parlement en de Europese Commissie bezien of het onderhandelingsresultaat voor hen aanvaardbaar is. In de Kamerbrief die ik uw Kamer vandaag heb toegezonden wordt u nader geïnformeerd over de inhoud van dit resultaat. Het kabinet acht dit het best mogelijke onderhandelingsresultaat dat kon worden bereikt met het Europees parlement en de Europese Commissie. In het onderhandelingsresultaat is aan de zorgen van de Tweede Kamer en het kabinet tegemoet gekomen en aan de moties invulling gegeven.
Klopt het dat er een concept-overeenkomst is, die door de verschillende politici bestudeerd wordt?2
Zie antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de publicatie van deze richtlijn expres opgerekt wordt tot na het referendum over de Brexit?3
Voor deze richtlijn was het, zoals in het antwoord op vraag 2 wordt aangegeven, noodzakelijk het resultaat van de onderhandelingen in de triloogfase nog technisch uit te werken en vervolgens door middel van een stilteprocedure van enkele dagen ter instemming aan de lidstaten voor te leggen. Dit betreft een gebruikelijke procedure.
Herinnert u zich nog dat het behandelvoorbehoud op het EU-voorstel inzake bedrijfspensioenfondsen COM (2014) 167 (Kamerstuk 33 931, nr. 5) op 24 juni 2014 is opgeheven onder de volgende voorwaarden:
Ja
Kunt u een overzicht geven wanneer u de Kamer geinformeerd heeft over de voortgang van de onderhandelingen en wanneer u specifiek bent ingegeaan op de punten genoemd in vraag 5, onder 1?
Ik heb uw Kamer verschillende malen per brief geïnformeerd over de stand van zaken van de onderhandelingen over de herziening van de IORP-richtlijn:
Daarnaast is de stand van zaken van de onderhandelingen meerdere malen aan bod gekomen tijdens de verschillende AO’s Pensioenen en is uw Kamer op 14 juni jl. in een vertrouwelijke briefing geïnformeerd over de laatste stand van zaken van de onderhandelingen.
Wilt u zo spoedig mogelijk een rapportage sturen met de stand van zaken op alle punten genoemd in vraag 5, onder 1?
In de brief die ik vandaag aan uw Kamer heb toegezonden wordt ingegaan op het onderhandelingsresultaat en in hoeverre dit voldoet aan de punten genoemd in vraag 5, onder 1.
Herinnert u zich dat u in het Algemeen overleg op 8 juni 2016 over pensioenonderwerpen meedeelde dat u de richtlijn nog onder Nederlands voorzitterschap wilde goedkeuren in de Raad?
Ja
Is er in de Ecofinraad van 17 juni 2016 gesproken over deze richtlijn? Zo ja, kunt u dan precies verslag doen van deze gesprekken?
De herziening van de IORP richtlijn was geen bespreekpunt op de Ecofinraad. Onder het agendapunt AOB wordt standaard stilgestaan bij alle lopende dossiers op het terrein van financiële diensten. In dat kader heeft Minister Dijsselbloem opgemerkt dat er goede voortgang is gemaakt in de trilogen over IORP en heeft hij zijn vertrouwen uitgesproken dat de onderhandelingen de komende weken kunnen worden afgerond. Commissaris Hill (FISMA) beaamde dit.
Bent u ervan de hoogte dat ook het tweede deel van de in vraag 5 bedoelde afspraken, namelijk een tijdige toezending van een conceptbesluit voordat Nederland in de Coreper en de Raad een standpunt inneemt, van groot belang is?
Ja, ik heb u daarom zo spoedig mogelijk na het aflopen van de stilteprocedure in de Raad per brief geïnformeerd over het onderhandelingsresultaat van de triloogfase zodat dit beschikbaar is voordat hierover in Coreper besloten wordt.
Wat is het tijdpad dat voorzitter Nederland voor ogen heeft voor deze uiterst belangrijke richtlijn, waar de Nederlandse Tweede Kamer eerder de gele kaart voor uitdeelde?
De triloogfase is afgerond en er is een voorlopig compromis gesloten tussen de drie instituties. De Raad, het Europees parlement en de Europese Commissie gaan nu bezien of het compromis aanvaardbaar is. Aan de kant van de Raad is de verwachting van het Nederlands voorzitterschap dat het resultaat op 30 juni a.s. in Coreper, het voorportaal van de Raad, ter instemming kan worden voorgelegd. Dan zal de Commissie, naar verwachting, ook aangeven het compromis te kunnen steunen. Dit is tevens de laatste kans om dit dossier af te ronden onder het Nederlandse voorzitterschap. De geconsolideerde tekst van het onderhandelingsresultaat zal vertrouwelijk voorgelegd worden aan Coreper en vanaf begin volgende week als zogeheten «limite document» beschikbaar zijn. Deze is door uw Kamer in te zien via het Extranet van de Raad van de EU. Na aanname in Coreper zal de tekst van de herziene IORP-richtlijn publiek beschikbaar worden. Het Europees parlement zal naar verwachting op de dag van Coreper de Raad en de Commissie informeren akkoord te kunnen gaan met het resultaat. In het najaar zal het Europees parlement dit naar verwachting formeel bevestigen tijdens een plenaire stemming. De officiële publicatie van het compromis en dus de herziene richtlijn zal waarschijnlijk eind dit jaar dan wel begin volgend jaar plaatsvinden.
Wil u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op donderdag 23 juni 2016 om 12.00 uur één voor één beantwoorden?
Ik heb u de beantwoording op deze vragen zo spoedig als mogelijk toegestuurd.
Verzekeraar Ennia op de Antillen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat volgens een rapport van De Nederlandsche Bank uit 2015 over Ennia Caribe het resort Mullet Bay op Sint-Maarten is ingebracht voor 240 miljoen Antilliaanse gulden?1
Als gezegd heeft Ennia haar zetel in Curaçao en valt daarmee onder het prudentieel toezicht van de CBCS. Voor zover bij DNB toezichtinformatie beschikbaar is over Ennia, geldt dat DNB op grond van artikel 1:20 van de Wfm BES een geheimhoudingsplicht heeft. Dat betekent ook dat ik als systeemverantwoordelijk Minister van DNB geen toezichtinformatie ontvang over individuele financiële instellingen. Om die redenen beschik ik niet over informatie om deze vragen te kunnen beantwoorden.
Of klopt het dat, zoals Ennia zelf beweert, het genoemde resort is ingebracht voor 571 miljoen gulden en getaxeerd zou zijn op 771 miljoen?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens uw inschatting een reële huidige waarde van Mullet Bay?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de volgens «Het Financieele Dagblad» door De Nederlandsche Bank getrokken conclusie over mogelijke conflicten van belangen binnen Ennia? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de conclusie dat «balletje-balletje» is gespeeld met geld tussen Ennia Leven (eigenaar Hushang Ansary), Mullet Bay (Ansary) en S&S (Ansary)? Deelt u de conclusie dat dit tot een in de verzekeringsindustrie ongekend concentratierisico leidt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de CEO dat Ennia financieel gezond is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de conclusie van extern account KPMG dat Ennia financieel en organisatorisch gezond is?
Zie antwoord vraag 1.
Sinds wanneer worden de jaarrekeningen door het externe accountantsbureau KPMG geaudit?
Uit het publiek beschikbare jaarverslag van Ennia («financial highlights» zoals via de website van Ennia vindbaar) maak ik op dat Ennia in ieder geval is geaudit door KPMG in de jaren 2010 tot en met 2014. Ik beschik niet over informatie over audits en het accountantsbureau in de periode voorafgaand aan 2010.
Welke mogelijkheden hebben gedupeerde Ennia-cliënten, mocht blijken dat de externe accountant de boeken van Ennia niet adequaat controleert?
Zie in dit verband mijn antwoorden op de vragen 1, 2, 3, 5, 8 en 9 van de leden De Vries en Bosman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3409). Gedupeerde cliënten zouden Ennia of de betrokken accountant – indien deze zijn taak niet naar behoren heeft uitgevoerd – in rechte kunnen betrekken. Hoe precies, hangt af van het toepasselijke recht. Het Burgerlijk Wetboek BES kent in ieder geval de mogelijkheid om een actie op grond van een onrechtmatige daad in te stellen (Burgerlijk Wetboek Boek 6, Artikel 162 e.v.).
Wie was eindverantwoordelijk voor de screening van de persoon Hushang Ansary, toen deze rond 2005 zijn intrede deed in de financiële wereld in de voormalige Nederlandse Antillen?3
Ten tijde van het land Nederlandse Antillen (tot 10 oktober 2010) was de Bank Nederlandse Antillen (BNA), de rechtsvoorganger van de CBCS, verantwoordelijk voor het toezicht op financiële instellingen op alle eilanden in het Caribisch deel van het Koninkrijk, uitgezonderd Aruba. Aangenomen kan worden dat de BNA op grond van de Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen ter regulering van de financiële sector verantwoordelijk was voor de screening van bestuurders en houders van een gekwalificeerde deelname in een financiële instelling te Curaçao. Voor de BNA ben ik niet verantwoordelijk geweest; welke rol de BNA had en hoe zij haar verantwoordelijkheid nam, is mij niet bekend. DNB had destijds geen formele toezichtrol in het land Nederlandse Antillen.
Welke rol had de Bank Nederlandse Antillen (BNA) destijds in deze screening en hoe is deze verantwoordelijkheid genomen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke rol had De Nederlandsche Bank (DNB) destijds in deze screening en hoe is deze verantwoordelijkheid genomen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke rol had het Ministerie van Financiën in Nederland destijds in deze screening en hoe is deze verantwoordelijkheid genomen?
Het Nederlands Ministerie van Financiën had en heeft geen rol bij de toetsing van bestuurders van financiële ondernemingen in het Koninkrijk der Nederlanden, dus niet in het Europese deel van Nederland, niet op de BES-eilanden en ook niet in de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de betrokken regelgeving en houdt toezicht op afstand op de toezichthouders onder zijn verantwoordelijkheid. Dat wil zeggen dat ik mij niet meng in individuele toezichtbeslissingen, waaronder individuele toetsingen.
Hoe kunt u de bezorgde klanten van Ennia op Aruba, Bonaire, Curaçao en Sint-Maarten verzekeren dat De Nederlandse Bank in samenwerking met de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten adequaat toeziet op deze verzekeraar?
Zie in dit verband mijn antwoorden op de vragen 1, 2, 3, 5, 8 en 9 van de leden De Vries en Bosman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3409).
Hoe kunt u garanderen dat de mensen op Aruba, Bonaire, Curaçao en Sint Maarten volledig en zonder zorg verzekerd kunnen zijn van hun polissen en pensioenen? Zo nee, welke mogelijkheden staan hen ter beschikking om de verzekeraar, de externe accountant en hun toezichthouders aan te spreken?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat Philadelphia 30.000 euro per maand betaalt voor de beveiliging van kasteel Beverweert |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverlener Philadelphia (via de stichting Vegetarisch Centrum) sinds anderhalf jaar 30.000 euro per maand betaalt voor de beveiliging van kasteel Beverweert?1
Philadelphia heeft mij laten weten dat het naar aanleiding van verschillende incidenten, waaronder brandstichting en dreigementen, heeft besloten het terrein te beveiligen. Het terrein bestaat niet enkel uit een kasteel, maar tevens uit gebouwen van een voormalige kostschool.
De kosten van de beveiliging van de locatie zijn – zo heeft de organisatie mij gemeld – circa € 50.000,– per maand. Philadelphia is zeer ongelukkig met deze situatie. De kosten van de beveiliging zijn hoog omdat het pand een monument is het landgoed openbaar toegankelijk moet zijn.
Voor mij is primair van belang dat Wlz-cliënten de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben om hun leven te leiden op een manier die bij hen past. Daaraan mogen geen concessies worden gedaan. Voor de wijze waarop die zorg en ondersteuning wordt georganiseerd, is Philadelphia – net als iedere andere zorgaanbieder – zelf verantwoordelijk. Een zorginstelling verkrijgt in zijn algemeenheid inkomsten uit de contracten met respectievelijk het zorgkantoor, de klant, de gemeente of de verzekeraar. Partijen spreken een prestatie af en als die wordt geleverd, wordt daarvoor betaald. Deze inkomsten mag een zorginstelling naar eigen inzicht inzetten om de prestatie te leveren. Daarbij geldt de gebruikelijke controlestructuur. Indien in zijn algemeenheid een instelling om redenen van veiligheid grote bedragen zou moeten inzetten, is dat betreurenswaardig.
In het toezicht op de uitgaven spelen de opdrachtgevers respectievelijk het zorgkantoor, de klant, de gemeente of de verzekeraar ook een rol. Zij kunnen lagere prijzen afspreken of andere contractuele eisen stellen, als zij ontevreden zijn over de geleverde prestatie of als zij van mening zijn dat een instelling inefficiënt werkt of bedragen uitgeeft aan zaken waar dat niet zou moeten.
Wat is de aanleiding voor Philadelphia geweest om Dogs on Duty in te schakelen?2
Zie antwoord vraag 1.
Wordt de beveiliging van kasteel Beverweert betaald vanuit zorggeld? Zo ja, om hoeveel gaat het, en vindt u dit ook niet schandalig? Zo nee, uit welke potjes wordt de beveiliging dan wel betaald?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er door Philadelphia nog steeds kosten worden gemaakt voor kasteel Beverweert? Zo ja, wat zijn de bedragen die Philadelphia iedere maand moet betalen voor kasteel Beverweert, daarin onder andere meegenomen de beveiliging van het kasteel, energiekosten, onroerendzaakbelasting enz.? Kunt u een totaal kostenoverzicht geven vanaf 2008 tot en met heden?
Voor de kosten en redenen van de kosten van de beveiliging verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 3. Ik beschik niet over (gedetailleerde) informatie over de overige historische kosten specifiek samenhangend met kasteel Beverweert.
Klopt het dat kasteel Beverweert reeds in 2008 volledig is afgeschreven? Zo ja, wat vindt u er dan van dat het de zorgorganisatie alsnog tonnen euro's per jaar kost?
Uit de jaarrekening van Philadelphia over 2015 maak ik op dat kasteel Beverweert nog niet geheel is afgeschreven. Philadelphia heeft mij bevestigd dat het nog voor € 4.500.000 «in de boeken» staat. De waardering in de jaarrekening ultimo 2015 is gebaseerd op een taxatie.
Philadelphia is net als iedere andere zorgaanbieder zelf verantwoordelijk voor het beheer van haar vastgoed. Voor het vervreemden van zorgvastgoed is goedkeuring nodig van het College Sanering Zorginstellingen (CSZ). Het CSZ toetst daarbij de transparantie van het vervreemdingsproces. Ook wordt op basis van tenminste één onafhankelijke taxatie gekeken naar de marktconformiteit van de huur of verkoopprijs.
Philadelphia heeft mij laten weten nog geen koper te hebben gevonden die een reële prijs wil betalen voor de onroerende zaken. Wel hebben zich belangstellenden gemeld die het onroerend goed voor een symbolisch bedrag willen kopen, hetgeen niet reëel is volgens Philadelphia.
Was het niet al lang de bedoeling dat Philadelphia dit vastgoed zou vervreemden? Waarom is dit kasteel nog steeds niet verkocht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er wel degelijk partijen zijn die kasteel Beverweert willen verwerven? Waarom houdt Philadelphia de verkoop van het kasteel tegen?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het na al die jaren niet eens tijd om in te grijpen, of bent u nog steeds van mening dat de vervreemding van het kasteel de verantwoordelijkheid van de zorgorganisatie is?3
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat een voormalig bestuurder van Philadelphia aandelen heeft in het gecontracteerde beveiligingsbedrijf? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Bij navraag informeerde Philadelphia mij dat deze relatie er niet is.
Huishoudelijke hulpen die vaker zwart werken |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huishoudelijke hulpen werken vaker zwart»?1
Ja
In hoeverre onderschrijft u de conclusie van PGGM dat huishoudelijke hulpen steeds vaker zwart werken?
Van zwart werk in het kader van de Regeling dienstverlening aan huis (RDaH) is sprake als de huishoudelijke hulp de inkomsten uit huishoudelijk werk niet opgeeft aan de Belastingdienst en, als de huishoudelijke hulp een uitkering geniet, ook niet opgeeft aan de uitkeringsinstantie.
Wij herkennen het beeld uit de PGGM-enquête dat wie niet in aanmerking komt voor huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015 en toch gebruik wil maken van huishoudelijke hulp, dat vaak zelf op de particuliere markt regelt. Of hierbij sprake is van zwart werk, is ons niet bekend.
Bent u het met de FNV eens dat er nauwelijks gebruik gemaakt wordt van de Regeling Dienstverlening aan Huis (RDaH)? Zo ja, kunt u toelichten welke initiatieven u heeft genomen om de bekendheid met deze regeling te vergroten en welke resultaten dit heeft opgeleverd? Zo nee, kunt u onderbouwen of er in de afgelopen jaren een significante toename is van het gebruik van de RDaH?
De Commissie dienstverlening aan huis constateert in haar rapport van 27 maart 2014 dat de bekendheid met de RDaH beperkt is.2 Daarom is het kabinet in de periode van 5 oktober 2015 – 18 oktober 2015 een voorlichtingscampagne gestart om werkgevers te wijzen op hun plichten. Deze campagne bestond uit een heldere beschrijving van de regels op de relevante overheidswebsite (rijksoverheid.nl/hulpinhuis) en het ontwikkelen van modelcontracten, die eenvoudig via deze website kunnen worden gedownload. Mensen werden actief verwezen naar deze informatie door middel van een radiospotje (uitgezonden op verschillende radiostations) en door de inzet van Google Search, zowel banners als tekstadvertenties. Daarnaast is er ook op de facebookpagina van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) aandacht besteed aan het onderwerp. De inzet van deze communicatiemiddelen heeft erin geresulteerd dat 22.037 keer de landingspagina rijksoverheid.nl/hulpinhuis is bezocht. Het modelcontract werd in de campagneperiode 1975 keer gedownload. Via Google search zijn 31.551 mensen in contact gekomen met de campagne. Het SZW Facebook bericht werd aan 35.582 mensen getoond in de tijdlijn, waarvan 455 hebben doorgeklikt naar de landingspagina.
Kunt u toelichten waarom er een verschil in rechtspositie is tussen werknemers die minder dan vier dagen per week diensten verrichten ten behoeve van het huishouden van particulieren en collega’s die vier dagen of meer dezelfde werkzaamheden verrichten?
De rechtspositie van werknemers die vallen onder de RDaH verschilt van die van andere werknemers. De vormgeving en maatvoering van de Regeling berust op een afweging van het belang van de persoonlijke dienstverleners bij inkomensbescherming met het algemene belang van persoonlijke dienstverleners en hun particuliere opdrachtgevers bij bevordering van werkgelegenheid in de markt voor persoonlijke dienstverlening door het verlagen van de administratieve en financiële lasten voor particuliere werkgevers.
Deelt u de mening dat de rechtspositie van huishoudelijke hulpen die minder dan vier dagen per week werkzaamheden verrichten voor particulieren verbeterd dient te worden door middel van goede arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid? Zo ja, kunt u aangeven hoe u de rechtspositie van deze huishoudelijke hulpen kan verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De hiervoor genoemde commissie heeft in haar rapport verschillende beleidsvarianten voor de markt van de dienstverlening aan huis onderzocht, daarbij aansluitend bij voorbeelden in andere Europese landen. Bij brief van 17 oktober 20143 is uw Kamer geïnformeerd over het kabinetsstandpunt met betrekking tot dit rapport. Kern van deze reactie is dat de RDaH vooralsnog voor de private markt voor dienstverlening aan huis in stand zal blijven, omdat afschaffing van de Regeling zonder aanvullend subsidiesysteem in de praktijk geen verbetering oplevert voor de rechtspositie van huishoudelijke werkers. Verder richt het kabinet zich op het voorkomen van oneigenlijke alfahulpconstructies. Daartoe is een wetsvoorstel in voorbereiding dat erop ziet dat gemeenten niet langer alfahulpconstructies inzetten bij algemene voorzieningen in het kader van de Wmo 2015.
Bent u bereid om de rechtspositie van Nederlandse huishoudelijke hulpen in Europees perspectief te bezien? Zo ja, kunt u aangeven hoe de rechtspositie van huishoudelijke hulpen in andere Europese landen verankerd is en welke voor- en nadelen dergelijke regelingen kennen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten hoeveel gemeenten de Huishoudelijke Hulp Toeslag aanbieden? Wat zijn de redenen van gemeenten om af te zien van de Huishoudelijke Hulp Toeslag?
Gemeenten besluiten zelf of zij gebruik willen maken van de Huishoudelijke Hulptoelage (HHT). Bijna alle gemeenten hebben een aanvraag ingediend en toegekend gekregen. Na de gemeentelijke herindelingen per 1 januari 2015, blijkt dat door 393 gemeenten in totaal 390 aanvragen zijn ingediend in 2015. Welke gemeenten in 2015 een HHT hebben aangevraagd, vindt u in de Meicirculaire gemeentefonds 2015 en de Septembercirculaire gemeentefonds 2015, in het bijzonder de bijlagen 4.2.3 decentralisatie-uitkering HHT. Voor het jaar 2016 treft u het antwoord aan in de Septembercirculaire gemeentefonds 2016, bijlage 4.2.3.
Bij brief van 4 december 2015 over de langdurige zorg en ondersteuning is uw Kamer erover ingelicht dat het bedrag voor de decentralisatie-uitkering HHT beschikbaar is voor gemeenten om reguliere werkgelegenheid, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning te realiseren.4 Gemeenten hebben hiermee de ruimte in de overgangssituatie concrete op de lokale situatie afgestemde afspraken te maken waarmee cliënten, medewerkers en aanbieders worden ondersteund in de transitie. Daar waar acute problematiek leidt tot risico’s voor de continuïteit van ondersteuning en de relatie hulpverlener-cliënt, biedt dit gemeenten tevens de ruimte om lokaal en regionaal afspraken te maken die deze continuïteit ten goede komen. De aangenomen motie over de thuiszorg onderstreept tevens de beleidsruimte die gemeenten hebben om in relatie tot het gemeentelijk Wmo-beleid en bovengenoemde afspraken tot besteding van deze gelden te komen.5
De fiscale behandeling van zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
In hoeverre vindt u dat het Ministerie van Financiën, het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) en de Belastingdienst het goede voorbeeld moeten geven door zelf al direct in hun processen te borgen dat er op geen enkele wijze sprake is van een dienstbetrekking als het gaat om zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en daarbij geen gebruik te maken van de implementatietermijn, zodat andere opdrachtgevers en opdrachtnemers hieruit lering kunnen trekken?1
Het Ministerie van Financiën, de Belastingdienst en het UWV moeten, net als andere opdrachtgevers, in hun processen borgen dat er ook feitelijk geen sprake is van een dienstbetrekking bij de inhuur van zzp’ers.
Maken het Ministerie van Financiën, het UWV en de Belastingdienst gebruik van het deels betalen via de g-rekening bij de inhuur van zzp-ers via brokers?
In artikel 66 van de ARBIT2 (voor de inhuur van ICT-krachten) is een passage over het gebruik van een g-rekening opgenomen, maar het Ministerie van Financiën vraagt in de overeenkomsten die hieronder worden afgesloten de leverancier niet om een g-rekening te openen. In de ARVODI3 (voor diensten) en ARIV4 (voor leveringen) zijn geen bepalingen opgenomen over g-rekeningen.
De Belastingdienst maakt geen gebruik van betalingen via g-rekeningen bij de inhuur van zzp’ers via brokers. Het UWV huurt geen zzp’ers in via brokers5.
Denkt u ook, nu een inlener zichzelf kan vrijwaren van aansprakelijkheden (in het kader van loonheffing en sociale lasten) bij de inhuur van een zzp-er door deels te storten op een g-rekening van een broker, meer opdrachtgevers zzp-ers alleen nog zullen gaan inhuren via een dergelijke tussenpersoon? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hier op ingaan?
Een opdrachtgever kan zzp’ers inhuren via een tussenpersoon. Er is dan geen sprake van inlening van personeel. Vrijwaring van de fiscale inlenersaansprakelijkheid is dan ook niet aan de orde. In uw eerdere Kamervragen over de fiscale behandeling van zzp’ers, stelde u de vraag of storting op de g-rekening in zo’n geval oneigenlijk gebruik oplevert van de g-rekening6. Dat hoeft niet zo te zijn omdat de opdrachtgever niet altijd op de hoogte is van de precieze inhoud van de overeenkomst en er bovendien sprake kan zijn van een combinatie van inlening van personeel en inhuur van zzp’ers via dezelfde tussenpersoon. De vraag naar vrijwaring van aansprakelijkheid is een andere vraag dan die naar oneigenlijk gebruik van de g-rekening.
Op uw vraag of meer opdrachtgevers zzp’ers alleen nog zullen inhuren via een tussenpersoon die beschikt over een g-rekening in plaats van het rechtstreeks inhuren van zzp’ers door opdrachtgevers vanwege risicobeperking ga ik hierna in. Bij het rechtstreeks inhuren van een zzp’er, die het werk bovendien volledig zelf uitvoert, kan de opdrachtgever zekerheid krijgen dat er geen loonheffingen hoeven te worden ingehouden en afgedragen op basis van de Wet DBA en de gebruikte (model)overeenkomsten. De opdrachtgever die gebruik maakt van de diensten van een tussenpersoon kan ook zekerheid krijgen op basis van de Wet DBA, maar hij loopt mogelijk een aanvullend risico op aansprakelijkstelling op grond van de fiscale inlenersaansprakelijkheid of -ketenaansprakelijkheid. Door te storten op een g-rekening van een tussenpersoon kan de opdrachtgever dit aanvullende risico weer beperken. In beide situaties kunnen fiscale risico’s worden beperkt waardoor er in mijn ogen geen sprake is van oneigenlijke marktwerking.
In hoeverre kan de Belastingdienst, indien een broker een bedrag heeft gedeblokkeerd met instemming van de Belastingdienst, alsnog loonheffing en sociale lasten gaan verhalen bij dezelfde broker indien de Belastingdienst op een later moment van mening is dat er mogelijk toch sprake was een fictieve dienstbetrekking?
Het vrijgeven van het tegoed op de g-rekening, het zogenoemde deblokkeren, vindt plaats door de ontvanger als er op dat moment geen belastingschulden zijn en ook geen belastingschulden zijn te verwachten op korte termijn. Dit neemt niet weg dat in een later stadium naheffingsaanslagen kunnen worden opgelegd door de inspecteur, bijvoorbeeld omdat er een (fictieve) dienstbetrekking wordt geconstateerd. Voor de inning van die naheffingsaanslagen kunnen invorderingsmaatregelen worden genomen, hiervoor staan alle gebruikelijke invorderingsinstrumenten aan de ontvanger ter beschikking. Een eerdere deblokkering door de ontvanger staat daar niet aan in de weg.
In hoeverre is er sprake van oneigenlijke marktwerking nu het inhuren van zzp-ers via een tussenpersoon minder risico’s met zich mee kan brengen dan bij het rechtstreeks zaken doen met een zzp-er?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u in overweging nemen het gebruik van een g-rekening door een zzp-er mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zou dit kunnen?
Ik wil het gebruik van de g-rekening door een zzp’er in overweging nemen. Deze gedachte wordt meegenomen in een bredere oriëntatie op de toekomst van de g-rekening. Na het staken van het project depotstelsel7 was het noodzakelijk om de g-rekening aan te passen aan de eisen van deze tijd. Het noodzakelijke onderhoud was niet gepleegd in afwachting van het depotstelsel. Inmiddels is de g-rekening versie 1.5 ontwikkeld die voldoet aan de SEPA-standaarden. Dit is echter een minimale variant van de g-rekening waarbij uitbreiding van de doelgroep aan g-rekeninghouders niet mogelijk is. Er is nog steeds veel handmatig werk bij de banken en de Belastingdienst rondom de g-rekening. Voor een uitbreiding van de doelgroep aan g-rekeninghouders is verdere modernisering van de g-rekening noodzakelijk. Modernisering vergt een een aanzienlijke investering in de vorm van tijd, geld en automatiseringscapaciteit bij de Belastingdienst en banken. Pas na doorontwikkeling kan worden gedacht aan uitbreiding van de doelgroep van g-rekeninghouders. Op dit moment loopt het onderzoek naar de mogelijkheden tot doorontwikkeling in overleg met de banken. In de volgende Halfjaarsrapportage Belastingdienst zal ik uw Kamer nader informeren over de stand van zaken.
Huuropzegging wegens langdurig verblijf in het buitenland |
|
Albert de Vries (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Te veel in Marokko? Dan hier je huis uit»?1
Ja.
Bent u van mening dat de term woonfraude onjuist is, omdat die kwade opzet suggereert waarvan lang niet altijd sprake zal zijn? Zo ja, wat wilt u doen om rond deze situaties de zweem van bewust onwettig handelen weg te nemen?
Het begrip woonfraude is een kwalificatie die door de verhuurder aan het niet (zelf) bewonen van een huurwoning wordt gegeven. Dit heeft geen zelfstandige juridische consequentie.
Op welke gronden kunnen woningcorporaties een huurcontract ontbinden als er geen sprake is van overlast, criminaliteit of wanbetaling?
Ontbinding wegens wanprestatie is mogelijk wanneer de huurder handelt in strijd met hetgeen contractueel is overeengekomen. Uiteraard toetst de rechter of de betreffende overtreding dermate zwaarwegend is dat deze ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
Welke regels gelden er ten aanzien van de minimale bewoning per jaar van een (sociale) huurwoning? Waar zijn deze regels vastgelegd en welke verschillen bestaan er tussen gemeenten en woningcorporaties?
Er gelden geen wettelijke regels ten aanzien van de minimale bewoning per jaar van een (sociale) huurwoning. Verhuurders bepalen vaak contractueel dat de huurder in de door hem gehuurde woning zijn hoofdverblijf dient te houden. Zij beoordelen in eerste instantie zelf of dit het geval is, en in voorkomende gevallen zal de rechter zijn oordeel op dit punt geven.
Op welke wijze worden mensen voorgelicht over de regels, bijvoorbeeld ten aanzien van minimale bewoning van hun sociale huurwoning? Vindt u dat daarmee ondubbelzinnig duidelijk is welke consequenties langdurig verblijf buiten de woning kan hebben? Zo ja, hoe verklaart u dan de voorbeelden van mensen die geheel onverwacht geconfronteerd worden met de vordering hun huurcontract te beëindigen? Zo nee, hoe wilt u de voorlichting over rechten en plichten verbeteren?
Het is aan verhuurders om hun huurders te informeren welke invulling zij geven aan het begrip goed huurderschap en aan het begrip hoofdverblijf. Het is uiteraard raadzaam dat zij dit zodanig doen dat huurders vooraf weten hoe zij dienen te handelen.
Het zal overigens nooit zo zijn dat verhuurders een opzeggings- of ontbindingsprocedure starten zonder overleg te hebben gehad over de geconstateerde overtreding. Ook in het onderhavige geval heb ik van de woningcorporatie vernomen dat aan de opzegging een periode van huisbezoeken, briefwisseling en overleg vooraf is gegaan.
Gelden voor langdurig verblijf op een ander adres in Nederland, bijvoorbeeld een vakantieverblijf, dezelfde regels als voor verblijf in het buitenland? Zo ja, is dit even goed te controleren? Zo nee, waarom niet?
Bij het vaststellen of de huurder de woning als hoofdverblijf gebruikt is het niet relevant in welk land deze huurder verblijft wanneer hij niet in de gehuurde woning verblijft.
Vindt u het ook kwetsbaar dat handhaving vrijwel uitsluitend mogelijk is door signalen van buren, waardoor ongewenste en eenzijdige sociale controle in de hand gewerkt worden? Zo ja, wat kunnen woningcorporaties doen om een klikcultuur te voorkomen?
Bij het beoordelen of een huurder zijn woning als hoofdverblijf gebruikt zal een verhuurder, net als bijvoorbeeld bij woonoverlast, vrijwel altijd afhankelijk zijn van signalen uit de omgeving. Een verhuurder kan nu eenmaal niet voortdurend controleren of al zijn huurders in hun respectieve woningen verblijven.
Welke jurisprudentie is er over het beëindigen van het huurcontract omdat de huurders langere tijd in het buitenland verblijven? Is deze jurisprudentie in uw ogen eenduidig?
Er is uitgebreide jurisprudentie over het beëindigen van de huur in relatie tot het houden van hoofdverblijf in een woning. Daarbij beoordeelt de rechter aan de hand van diverse factoren of er sprake is van hoofdverblijf, en vervolgens of het niet houden van hoofdverblijf een opzegging of ontbinding rechtvaardigt. Hierbij vindt een belangenafweging plaats. Omdat hier de casuïstiek een belangrijke rol speelt geeft de jurisprudentie een wisselend beeld.
Hoe wordt, met de verschillen in regels en de lastige handhaving, voorkomen dat er sprake is van willekeur in de benadering van mensen die gedurende langere periodes buiten hun sociale huurwoning verblijven? Ziet u redenen en mogelijkheden om nadere regels te maken?
Het is aan individuele verhuurders hoe zij willen omgaan met het wel of niet (zelf) bewonen van (sociale) huurwoningen. Ik acht het wel van belang dat zij hun huurders vooraf duidelijk informeren over wat er op dit punt van hen verwacht wordt. Ik zie geen noodzaak om op dit punt met nadere regelgeving te komen.
De arrestatie van een mensenrechtenactivist in Bahrein |
|
Harry van Bommel (SP), Kees van der Staaij (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Activist Bahrein opnieuw gearresteerd»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat mensenrechtenactivist Nabeel Rajab in Bahrein opnieuw is gearresteerd?
Het kabinet kan bevestigen dat Nabeel Rajab op 13 juni jl. is gearresteerd.
Waarvan wordt de activist verdacht? Zijn er aanklachten tegen hem ingediend? Indien ja, welke?
Nabeel Rajab is beschuldigd van «het publiceren en verspreiden van onjuist nieuws dat de prestige van de staat ondermijnt». Het is nog onduidelijk waar deze aanklacht op is gebaseerd.
Deelt u de zorgen van Amnesty International over de arrestatie van de heer Rajab, namelijk dat dit blijk zou geven van het «zero-tolerance» beleid van Bahrein ten opzichte van vreedzame activisten?2 Indien neen, hoe kijkt u naar de arrestatie van mensenrechtenactivist Rajab?
De Bahreinse autoriteiten hebben de afgelopen weken een aantal repressieve maatregelen genomen tegen de oppositie en mensenrechtenverdedigers, waaronder de arrestatie van Nabeel Rajab. Het kabinet acht deze ontwikkelingen zeer zorgwekkend.
Bent u bereid met spoed contact op te nemen met uw collega’s in Bahrein om opheldering te vragen over de arrestatie van Nabeel Rajab en aan te dringen op een eerlijk proces of, bij afwezigheid daarvan, op vrijlating? Indien neen, waarom niet?
De Europese Unie zal op korte termijn in Manama een demarche uitvoeren bij de Bahreinse autoriteiten om de recente druk op mensenrechtenverdedigers en de oppositie aan te kaarten. Hierbij zal de zorg over de arrestatie van Nabeel Rajab worden overgebracht en om opheldering worden gevraagd ten aanzien van de aanklacht tegen hem.
Een Saoedische delegatie dat op uitnodiging van de Koninklijke Marine een Nederlandse wapenbeurs bezoekt |
|
Jasper van Dijk (SP), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat een Saoedische delegatie op uitnodiging van de Nederlandse Koninklijke Marine aanwezig zal zijn op de MAST wapenbeurs in de RAI in Amsterdam?
Neen, er is geen Saoedische delegatie aanwezig geweest op de Maritime/Air Systems & Technologies (MAST) 2016.
Kunt u verklaren waarom de Saoedi's zijn uitgenodigd voor het bijwonen van een wapenbeurs in Nederland terwijl sprake is van schending van humanitair oorlogsrecht door Saoedi-Arabië in Jemen en de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië onverminderd slecht is?
Het kabinet heeft tijdens het VAO Wapenexport van 8 maart jl. de motie Servaes omschreven als ondersteuning van beleid en blijft een zeer strikt wapenexportbeleid naar Saoedi-Arabië hanteren. Voor iedere export van militaire goederen uit Nederland met als eindbestemming Saoedi-Arabië moet, evenals voor aanvragen met andere eindbestemmingen en ongeacht de aanleiding ervan, een uitvoervergunning worden aangevraagd. Vergunningaanvragen voor Saoedi-Arabië worden zeer strikt en op een case-by-case basis getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportbeleid. Daarbij wordt in het bijzonder kritisch beoordeeld of, aan de hand van de aard van de goederen, de eindgebruiker en het eindgebruik, de betreffende uitvoer geen negatieve invloed kan hebben op de mensenrechtensituatie in het bestemmingsland of de naleving van het internationaal humanitair recht door dat land.
Zoals gesteld in de Kamerbrief van 13 januari jl.1 is het zeer onwaarschijnlijk dat er de komende tijd door Nederland nog vergunningen voor wapenexporten naar Saoedi-Arabië worden goedgekeurd. Alleen als onomstotelijk vaststaat dat goederen niet kunnen worden ingezet in Jemen of bij mensenrechtenschendingen wordt toekenning overwogen. In 2016 is tot nu toe geen enkele vergunning verleend voor de uitvoer van militaire goederen of dual-use goederen met militair eindgebruik naar Saoedi-Arabië. Het Nederlands wapenexportbeleid richting Saoedi-Arabië is hiermee één van meest strikte van alle EU-lidstaten.
Hoe verhoudt de uitnodiging van een Saoedische delegatie voor een Nederlandse wapenbeurs zich tot de motie Servaes (Kamerstuk 22 054, nr. 273) waarin het kabinet wordt verzocht geen vergunningen voor wapengoederen naar Saoedi-Arabië goed te keuren zolang er sprake blijft van het risico dat militaire en dual-use goederen kunnen worden ingezet voor schendingen van mensenrechten en van het humanitair oorlogsrecht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de uitnodiging van een Saoedische delegatie voor een Nederlandse wapenbeurs zich tot de Resolutie van het Europees parlement op 25 februari 2016 waarin de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini oproept een initiatief te lanceren om te komen tot een Europees wapenembargo tegen Saoedi-Arabië?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de uitnodiging aan de Saoedische delegatie per direct in te trekken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Verwijsproblemen van Brabantse huisartsen |
|
Henk Leenders (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat huisartsen in Brabant grote problemen ondervinden bij de verwijzing van patiënten met een Meticilline Resistente Staphylococcus Aureus bacterie (MRSA-bacterie)?
Ik heb in de regio navraag gedaan of er sprake is van grote problemen. Het is juist dat het bestuur van de huisartsenkring Zuid Oost Brabant een brief geschreven heeft aan de voorzitter van het netwerk acute zorg Brabant. In deze brief wordt aangegeven dat meer en meer huisartsen in Noord-Brabant grote problemen ondervinden bij het verwijzen van patiënten met MRSA en ESBL naar een ziekenhuis. Tevens wordt aangegeven dat ziekenhuizen een opname weigeren van patiënten waarvan bekend is dat deze bijvoorbeeld een varkenshouderij hebben. In de brief staat dat er vaak moet worden uitgeweken naar België omdat daar een soepeler MRSA-beleid wordt gehanteerd. Echter, zowel de huisartsenkring als de specifieke huisarts die de huisartsenkring had benaderd, konden geen concrete voorbeelden geven. Het zijn vooral vermoedens dat dit gebeurt. Wel is er sprake geweest van één incident waarbij een patiënt met MRSA buiten kantooruren niet in een bepaald ziekenhuis adequaat geholpen kon worden. Deze patiënt is toen doorverwezen naar een ander ziekenhuis in de regio. Er is hierover geen melding gedaan bij de Inspectie voor Gezondheidszorg (IGZ). Ook is er geen officiële klacht ingediend bij het betreffende ziekenhuis hierover.
Wat vindt u ervan, dat ziekenhuizen «nee» verkopen zodra een huisarts er melding van maakt dat de patiënt die hij wil doorsturen een varkenshouderij heeft?
Uiteraard is dat geen goede zaak als dat zou gebeuren. Echter, bij navraag is gebleken dat de ziekenhuizen in Brabant zich hierin niet herkennen, maar ook huisartsen kunnen geen concrete voorbeelden geven.
Wat vindt u ervan, dat huisartsen vervolgens naar Belgische ziekenhuizen moeten verwijzen, omdat men daar een soepeler MRSA-beleid heeft?
Ik heb geen concrete aanwijzingen gekregen waaruit blijkt dat huisartsen naar Belgische ziekenhuizen moeten verwijzen. De huisartsenkring Zuid Oost Brabant heeft een melding gedaan bij de voorzitter van het netwerk acute zorg over de eventuele problemen die er zijn bij de verwijzing van patiënten. De voorzitter agendeert deze brief voor de eerstvolgende bestuursvergadering. Er is met de voorzitter van het netwerk acute zorg afgesproken dat hij ons op de hoogte stelt van hetgeen wordt ondernomen om na te gaan of er werkelijk problemen zijn.
Wat vindt u ervan, dat patiënten met een varkenshouderij al niet meer proberen om in een Brabants ziekenhuis te komen, en zelf alvast naar België gaan voor behandeling?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is het u bekend dat als iemand met een beroerte binnenkomt, er binnen 6 uur een behandeling moet plaatsvinden? Is het u bekend dat er situaties zijn geweest dat dit niet is gelukt wegens het niet beschikbaar zijn van geïsoleerde MRSA-verpleegplaatsen in ziekenhuizen? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is en kunt u aangeven hoe dit kan worden voorkomen?
Indien iemand met een beroerte binnen komt, zal snel onderzoek en eventueel behandeling plaats moeten vinden. Ziekenhuizen in Brabant herkennen zich niet in problematiek die wordt geschetst. Er zijn op dit moment voldoende verpleegplaatsen voor patienten die drager zijn van MRSA in ziekenhuizen. Wel is er sprake geweest van één incident bij een ziekenhuis in een acute situatie. Ik verwijs hiervoor naar vraag 1.
Zijn er richtlijnen of normen voor het aantal geïsoleerde verpleegplaatsen ten behoeve van dit type patiënten? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of er niet zo'n norm moeten komen?
De procedures voor het isoleren van patiënten zijn vastgelegd in de richtlijnen van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP). Bij ziekenhuisopname wordt elke patiënt, die mogelijk MRSA heeft, geïsoleerd verpleegd en er worden kweken afgenomen. Totdat bekend is of deze patiënt wel of geen MRSA heeft, blijft de patiënt geïsoleerd verpleegd.
Er zijn geen richtlijnen of normen voor het aantal geïsoleerde verpleegplaatsen ten behoeve van dit type patiënten, ziekenhuizen schatten zelf in hoe zij de zorg voor geïsoleerde patiënten inrichten. De IGZ ziet erop toe dat de zorg voor geïsoleerde patiënten goed georganiseerd wordt.
De eenheid van regeringsbeleid ten aanzien van het raadgevend referendum |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u het eens met de stellingen:
Ten aanzien van het Oekraïne-referendum heeft de Minister-President tijdens het vragenuur van de Tweede Kamer op 14 juni 2016 gewezen op het complexe speelveld waarop het kabinet op een verstandige manier probeert om te gaan met de uitslag van het referendum. Daarnaast heeft hij opgemerkt dat zijn uitlating over referenda (in algemene zin) een persoonlijke opvatting is.
Ten aanzien van de Wet raadgevend referendum heeft Minister Plasterk tijdens de parlementaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel dat tot die wet heeft geleid, namens het kabinet, neutraal geadviseerd. Daarbij heeft hij opgemerkt dat de regering het wetsvoorstel zal bekrachtigen indien het door beide Kamers wordt aangenomen (Handelingen I 2013/14, nr. 26, item 8, blz. 16). Dat heeft de regering op 30 september 2014 ook gedaan (Stb. 2015, 122). Overigens wijs ik erop dat de wet een evaluatiebepaling bevat.
Wat is het standpunt van de regering op beide onderwerpen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze beschouwt u de uitslag van het Oekraïne-referendum als desastreus, zoals verwoord in de eerste stelling?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de tweede stelling zich tot het door u gegeven neutrale advies in de Eerste Kamer over zowel het raadgevende als het correctieve referendum?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt met de uitlatingen van de Minister-President de eenheid van het regeringsbeleid bevorderd?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van de begrotingsstaat van onder meer het Ministerie van Algemene Zaken voor het jaar 2016 is uiteengezet hoe invulling wordt gegeven aan de bevordering van de eenheid van het regeringsbeleid, bedoeld in artikel 45, derde lid, van de Grondwet (Kamerstuk 34 300-III, nr. 2, blz. 22–23). Uit deze uiteenzetting blijkt dat individuele bewindspersonen zich mogen uitlaten over onderwerpen van algemeen regeringsbeleid indien uit de aard van de situatie waarin dergelijke uitlatingen zijn gedaan volgt dat de eenheid van beleid niet aan de orde kan zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer sprake is van beschouwingen over de langere termijn. Daarvan is in het onderhavige geval sprake. Zoals ik hiervoor heb opgemerkt, heeft het kabinet in 2014 immers neutraal geadviseerd over het initiatiefwetsvoorstel dat tot de Wet raadgevend referendum heeft geleid, en heeft het dit wetsvoorstel later ook bekrachtigd. Bovendien is er, afgezien van de voorbereiding van de wettelijk voorgeschreven evaluatie van de Wet raadgevend referendum en die van het referendum dat op 6 april jl. heeft plaatsgevonden, geen sprake van ontwikkeling van beleid of regelgeving door het kabinet ten aanzien van referenda.
Wat vindt u ervan dat de Minister-President zijn privé en/of partijopvatting verkondigt tijdens een speech voor internationale parlementariërs in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van Nederland en de Nederlandse regering?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Kamer voor de begrotingsbehandelingen een notitie te doen toekomen waarin geschetst wordt wanneer publieke uitlatingen van ministers, in welke vorm, op welk moment of via welk medium dan ook, geacht moeten worden een uiting te zijn van het regeringsbeleid – mede in het licht van artikel 45 Grondwet – en wanneer hun uitlatingen als privé of partij-uiting gekwalificeerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De inzet van professionele tolken |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg Nivel dat op verzoek van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) is uitgevoerd naar de inzet van professionele tolken?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat artsen drie keer vaker behoefte hebben aan de inzet van professionele tolken dan nu mogelijk is?
Het rapport laat zien dat er zeer diverse reacties zijn gegeven op de vraag over het verschil tussen behoefte aan een professionele tolk en de daadwerkelijke inzet daarvan. Er heerst onduidelijkheid over de financiering, er is te weinig tijd, er is onbekendheid bij zorgverleners, er is sprake van patiëntvoorkeuren en de beschikbaarheid van een tolk speelt een rol. Over deze punten ga ik met de KNMG in gesprek.
Deelt u de zorgen dat, als bij 16% van de patiënten een professionele tolk noodzakelijk is en deze maar bij 5% kan worden ingezet, dit een negatief effect op de zorg heeft?
De communicatie tussen zorgverlener en patiënt is een essentieel onderdeel van goede zorg. Als een zorgverlener en een patiënt onvoldoende met elkaar kunnen communiceren in een voor beiden begrijpelijke taal, dan kunnen zij elkaar niet goed informeren. Dit kan mogelijk een negatief effect hebben op de zorg. Om dergelijke mogelijke negatieve effecten te voorkomen, vind ik het van belang dat patiënten Nederlands spreken.
Wat is uw reactie op de bevinding dat de beperkte inzet van professionele tolken een negatief effect heeft op de zorg, en dat het leidt tot extra zorggebruik?
Ik vind het zorgelijk als er (om welke reden dan ook) sprake is van onnodig extra zorggebruik. De ene patiënt is de andere niet en sommige patiënten hebben meerdere of langere consulten/spreekuren nodig dan anderen.
Bent u nu wel bereid de beschikbaarheid van professionele tolken in de zorg te verruimen door de inzet van tolken breder toe te staan dan alleen voor slachtoffers van mensenhandel, asielzoekers in opvangcentra en vrouwen in de maatschappelijke opvang? Zo nee, waarom niet?
Er is in beginsel geen tolkenvergoeding in de zorg omdat het uitgangspunt is dat men Nederlands spreekt. Er is een uitzondering gemaakt voor de drie door u genoemde specifieke groepen omdat van hen niet kan worden verwacht dat zij (al) Nederlands spreken. Er springt uit het onderzoek niet direct heel duidelijk een vierde specifieke groep naar voren waarvoor het evident zou zijn om ook een uitzondering te maken. Het onderzoek laat evenwel een aantal knelpunten in de praktijk zien. Over die knelpunten ga ik in gesprek.
Bent u bereid de aanbeveling van het Nivel dat de tolkenvoorziening toegankelijker moet worden door ruimere vergoedingsmogelijkheden op te volgen? Zo nee, welke maatregelen bent u wel bereid te nemen om goede zorg aan anderstalige patiënten te garanderen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de politiebaas grif tekende |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «politiebaas tekende grif»?1
Ik ben bekend met het bericht. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Hoe ver rijkt het onderzoek naar de Centrale Ondernemingsraad (COR) van de Nationale Politie? Gaat dit enkel over de financiën of is het onderzoek breder? Wie doet dit onderzoek en gebeurt dit onafhankelijk?
Het betreft een oriënterend onderzoek naar de besteding en verantwoording van het budget dat door de korpschef, als ondernemer in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden, aan de COR is verstrekt. Gedurende het oriënterende onderzoek zijn er feiten geconstateerd die de korpschef hebben doen besluiten een intern onderzoek naar de reeds afgetreden voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad in te stellen. Deze onderzoeken worden verricht door het organisatieonderdeel Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Dit organisatieonderdeel is specifiek bedoeld en geëquipeerd om dit soort onderzoeken op vertrouwelijke en onafhankelijke wijze uit te voeren. VIK rapporteert over voorliggend onderzoek direct aan de korpschef.
Wat was de rol van de oud-korpschef in de uitgaven van de COR? Klopt het dat de oud-korpschef op de hoogte was van het exacte uitgavenpatroon van de COR en dit ook heeft gefiatteerd?
De korpschef, als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden, stelt aan de COR de voor hun taak benodigde middelen ter beschikking. Afspraken hierover zijn opgenomen in een ondernemingsovereenkomst. Begin dit jaar zijn deze afspraken herzien. Voor de volledigheid heb ik de ondernemingsovereenkomst en het addendum hierop bij de beantwoording van deze vragen bijgevoegd2. Hangende het onderzoek kan ik uw Kamer op dit moment niet nader informeren.
Klopt het dat het hier gaat om overschrijdingen van tonnen door de COR en dat deze gelden zijn besteed aan onder andere chice partyboten?
De COR beschikte in 2015 over een budget van 1,6 miljoen euro. Dit budget is dat jaar overschreden met 226.067,68 euro. Hangende het onderzoek kan ik uw Kamer op dit moment niet nader informeren.
In hoeverre was u hiervan op de hoogte?
Ik ben begin juni door de korpschef geïnformeerd over de noodzaak van en de opdracht tot het instellen van een onderzoek naar de bestedingen van de COR.
Wanneer bent u hierover geïnformeerd?
Ik ben begin juni door de korpschef geïnformeerd over de noodzaak van en de opdracht tot het instellen van een onderzoek naar de bestedingen van de COR.
Wanneer informeert u de Kamer hierover?
Ik informeer de Kamer hierover zo spoedig mogelijk na afronding van de onderzoeken.
Indien er inderdaad sprake zou zijn van ruilhandel tussen de oud-korpschef en de COR, om bijvoorbeeld steun te krijgen bij «netelige beleidskwesties», in hoeverre is dan volgens u de besluitvorming en goedkeuring over de Nationale Politie zuiver tot stand gekomen?
Gegeven het feit dat voornoemd onderzoek momenteel wordt uitgevoerd, kan en wil ik op dit moment geen uitspraken doen over mogelijke uitkomsten van dit onderzoek en eventuele consequenties daarvan.
Bent u bereid om ook in het lopende onderzoek te kijken of de besluitvorming en goedkeuring van belangrijke stukken en stappen voor de Nationale Politie voldoende zuiver tot stand zijn gekomen?
Indien uit het onderzoek feiten blijken die aanleiding geven om nader onderzoek te verrichten, dan wel de scope van het onderzoek uit te breiden dan zal de korpschef daartoe een aanvullende opdracht verstrekken.
Wilt u deze vragen alle separaat beantwoorden?
Ja.
De stijging van het aantal ernstige ongevallen bij Defensie |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal meldingen ernstige ongevallen bij Defensie stijgt»?1
Bij het melden van voorvallen gerelateerd aan bedrijfsveiligheid hanteert Defensie de volgende driedeling:
Het aantal ongevallen (categorie 3) tijdens de diensturen is toegenomen, terwijl het aantal bedrijfs- en dienstongevallen met een zwaarder fysiek aspect (categorie 4) tijdens de diensturen nagenoeg gelijk is gebleven.
De stijging van het aantal meldingen hangt onder meer samen met de verbeterde meldingscultuur bij Defensie. Er is meer aandacht voor het melden van voorvallen. Bovendien is het melden van voorvallen gebruikersvriendelijker geworden en krijgt de melder een bericht over wat er met de melding is gedaan.
Kunt u de stukken waarover nu.nl beschikt aan de Kamer doen toekomen? Zo niet, kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven hoeveel meldingen er zijn van ernstige ongevallen bij Defensie, per jaar, in de jaren 2010–2015? Kunt u daarbij tevens aangeven wat voor soort letsel het betreft en om wat voor soort ongevallen het gaat?
De stukken zijn als bijlage bij deze brief gevoegd2 en openbaar gemaakt op: www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/06/08/besluit-wob-verzoek-over-incidenten-medewerkers-defensie en www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2015/08/02/besluit-wob-verzoek-ongevallen-defensie.
Kunt u een toelichting en verklaring geven ten aanzien van het feit dat het aantal meldingen van ernstige ongevallen bij Defensie stijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de bezuinigingen van de afgelopen jaren de oorzaak zijn van een stijging van aantal meldingen van ernstige ongevallen bij Defensie?
Er is geen sprake van een stijging van het aantal meldingen van ernstige ongevallen bij Defensie.
Op welke wijze wilt u het aantal ernstige ongevallen bij Defensie verminderen? Welk beleid wordt daartoe gevoerd?
Het bedrijfsveiligheidsbeleid bij Defensie is erop gericht om de risico’s op schade, letsel en verzuim zoveel mogelijk te reduceren en om de bedrijfsveiligheid doorlopend te verbeteren. Hiertoe verrichten de defensieonderdelen risico-inventarisaties en evaluaties. Vorig jaar is geconstateerd dat er achterstanden waren (Kamerstuk 34 300 X, nr. 10 van 1 oktober 2015). Deze worden inmiddels ingelopen. Op grond van deze risico-inventarisaties en evaluaties worden maatregelen genomen. Ernstige ongevallen en incidenten worden altijd onderzocht om te bezien welke lessen hieruit kunnen worden getrokken om herhalingen te vermijden.
De verscherpte Stempelplicht Opvarenden van de Zeehavenpolitie Rotterdam |
|
Lutz Jacobi (PvdA), John Kerstens (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Zeehavenpolitie Rotterdam onlangs de Schengen Grenscode strikter toepast waardoor de verblijfsduur van buitenlandse bemanningsleden aanzienlijk wordt ingekort en reders niet meer vrij zijn hun eigen bemanning in te zetten? Zo ja, kunt u toelichten waarom de bestaande praktijk is losgelaten?
De Zeehavenpolitie Rotterdam past de Schengengrenscode niet strikter toe dan voorheen. Als betrokkenen voldoen aan de wet, werd en wordt er uitgestempeld. Er is echter onduidelijkheid bij de sector over de uitvoering, dat licht ik in de beantwoording op de volgende vragen toe.
Is het waar dat de Zeehavenpolitie Rotterdam in 2016 zeevarenden heeft geweigerd uit te stempelen? Zo ja, kunt u toelichten om hoeveel personen het gaat en welke redenen ten grondslag liggen aan deze weigeringen?
Op grond van artikel 11 van de Schengengrenscode worden reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij in- en uitreis van Nederland systematisch afgestempeld. Dit geldt ook voor bemanningsleden van schepen die het Schengengebied inreizen via de luchthaven en daarna doorreizen naar de haven om daar aan te monsteren.
In de praktijk ontvangen bemanningsleden bij aankomst, bij de grensdoorlaatpost op een luchthaven een inreisstempel in hun reisdocument van de Koninklijke Marechaussee. Vervolgens wordt hun reisdocument bij de grensdoorlaatpost in Rotterdam door de zeehavenpolitie uitgestempeld als zij aangeven dat zij aanmonsteren op een schip en de intentie hebben om op korte termijn met dit schip Nederland te verlaten.
Het uitstempelen van bemanningsleden is alleen mogelijk als het schip ook op afzienbare termijn vertrekt en de betreffende bemanningsleden ook met het schip vertrekken.
Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, en er dus ook geen sprake is van uitreis, kan geen uitreisstempel worden geplaatst. In de praktijk komt het voor dat buitenlandse werknemers onderhoudswerkzaamheden plegen aan schepen in de Rotterdamse haven en het schip niet vertrekt op de korte termijn maar pas na een aantal maanden. Ook komt voor dat de betreffende bemanning niet mee vaart, maar weer uitreist via de luchthaven.
Nu dit schip de haven niet verlaat en daar vooralsnog de intentie niet toe heeft, is er geen sprake van uitreis. In de Nota van Toelichting bij het Vreemdelingenbesluit1 is aangegeven dat in de scheepvaart sprake is van uitreis vanaf het moment waarop de kennisgeving van afvaart door de gezagvoerder van het schip is gegeven en het schip ook daadwerkelijk vertrekt. In die zin is er geen sprake van een gewijzigd inzicht of nieuwe lezing van de Schengengrenscode.
De zeehavenpolitie houdt zich aan Europese regels (Schengen) en heeft in deze situatie bij circa 300 personen geen uitreisstempel geplaatst.
In hoeverre wijkt de toepassing van de Schengen Grenscode door Nederland af van andere landen binnen de Schengenruimte?
De Schengengrenscode is een Europese verordening die rechtstreekse werking heeft in de lidstaten. In artikel 11 van de Schengengrenscode is vastgelegd dat derdelanders bij in- en uitreis in het Schengengebied een stempel krijgen in hun reisdocument. De lidstaten zijn dus verplicht om zich aan deze regelgeving te houden.
Kunt u het belang en de omvang van de maritieme sector voor de Rotterdamse haven aangeven?
Rotterdam Rijnmond is volgens de laatste havenmonitor van december 2015 (havenmonitor.nl) goed voor € 12,94 miljard directe en € 7,86 miljard indirecte toegevoegde waarde (totaal € 20,8 miljard) en 1.486 bedrijfsvestigingen. Daarbij is sprake van 93.862 directe en 83.505 indirecte banen (177.367 totaal).
Deelt u de zorg dat de maritieme sector, door de strikte toepassing van de Schengen Grenscode, uitwijkt naar andere Schengenlanden waardoor dit bijvoorbeeld negatieve effecten heeft op de Nederlandse werkgelegenheid? Zo ja, hoe gaat u dit vraagstuk oplossen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 is opgemerkt, is de Schengengrenscode een Europese verordening die rechtstreekse werking heeft in de lidstaten. Daardoor is het niet waarschijnlijk dat de maritieme sector zal uitwijken naar andere Schengenlanden. Omdat er bij de sector onduidelijkheid was over de uitvoering inzake de stempelplicht in het kader van de Europese regelgeving zullen we de periode tot 1 oktober gebruiken om samen met de sector tot een zorgvuldige en efficiënte wijze van uitvoering van de controles te komen, die werkbaar is voor alle partijen, binnen het bestaande juridische kader.
De berichten “Antilliaanse verzekeraar leeg getrokken”, “Balletje-balletje op de Antillen met reserves van verzekeraar Ennia” en “Spin in het Antilliaanse web verschijnt in vizier van DNB” |
|
André Bosman (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de bovenstaande berichten uit Het Financieele Dagblad van 10 juni 2016?1 Wat vindt u van deze berichten? Wat zijn de gevolgen als een verzekeraar zoals Ennia op Curaçao omvalt (ook in financiële zin)?
Wij kennen de berichten en vinden deze zorgelijk. Het is belangrijk dat verzekeraars die actief zijn op de BES-eilanden financieel gezond zijn zodat ze de aanspraken van hun polishouders kunnen nakomen. Over de gevolgen van het omvallen van een verzekeraar op Curaçao wil ik niet speculeren en bovendien zijn de eventuele gevolgen van een dergelijk omvallen doorgaans moeilijk van tevoren te voorspellen.
Het prudentieel toezicht op banken en verzekeraars op Curaçao en Sint Maarten wordt uitgevoerd door de CBCS. Verzekeraar Ennia heeft haar zetel op Curaçao en valt onder toezicht van de CBCS. Het toezicht op banken en verzekeraars op Aruba wordt uitgevoerd door de Centrale Bank van Aruba (CBA). De CBCS valt onder de verantwoordelijkheid van de landsbesturen van Curaçao en Sint Maarten. De CBA valt onder de verantwoordelijkheid van het landsbestuur van Aruba.
Curaçao en Sint Maarten zijn, net als Nederland, autonome landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden die verantwoordelijk zijn voor hun eigen landsbestuur en wet- en regelgeving. De BES-eilanden zijn openbare lichamen en functioneren als bijzondere gemeenten van Nederland. Ze vormen een eigen jurisdictie, met eigen wet- en regelgeving die alleen op de BES geldt en niet in het Europese deel van Nederland. Nederlandse wetten zijn, behoudens een beperkt aantal expliciet gemaakt uitzonderingen, in de BES niet van toepassing. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de BES-eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland. In het Statuut van het Koninkrijk is daarom bepaald dat er voor de BES specifieke regels kunnen worden gesteld of maatregelen kunnen worden getroffen.
DNB is aangewezen als verantwoordelijke voor de goede werking van het betalingsverkeer en voor het (prudentieel en integriteits-)toezicht op financiële instellingen met een zetel op de BES. Daarnaast is de AFM aangewezen als verantwoordelijke voor het gedragstoezicht op financiële instellingen met een zetel op de BES en voor het toezicht op de integriteit van adviseurs en bemiddelaars. Waar het gaat om financiële instellingen met zetel in het buitenland is de AFM verantwoordelijk voor het gedragstoezicht op de activiteiten die deze instellingen in of vanuit de openbare lichamen verrichten.
Op de BES zijn vooral bijkantoren gevestigd van financiële instellingen die hun zetel hebben op Curaçao en Sint Maarten.2 Prudentieel toezicht op bijkantoren is primair de verantwoordelijkheid van de toezichthouder van het land waar de zetel is gevestigd (de hometoezichthouder). Voor de bijkantoren op de BES van financiële instellingen met zetel op Curaçao en Sint Maarten is dat dus de CBCS. DNB heeft als toezichthouder van het land van ontvangst (hosttoezichthouder) slechts beperkte mogelijkheden om op de financiële positie van bijkantoren op de BES-eilanden toe te zien. Het prudentieel toezicht door DNB is beperkt tot de governance(beheerste en integere bedrijfsvoering) van deze bijkantoren met betrekking tot hun activiteiten op de BES. Daarnaast is DNB belast met het integriteitstoezicht op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering BES (Wwft BES) en de Sanctiewet. Alleen voor zover een bank of verzekeraar zijn zetel heeft op de BES-eilanden, houdt DNB het volledige prudentiële toezicht. Er is op dit moment één bank met zetel op de BES gevestigd. Er zijn geen verzekeraars met zetel op de BES-eilanden.
Over de kwaliteit van het lokale toezicht door CBCS merk ik op dat DNB in de Staat van het Toezicht 2015 haar zorgen heeft geuit over het functioneren en de integriteit van de CBCS.3 In het licht van die zorgen vroeg DNB om een explicitering van haar informatiebevoegdheden als hosttoezichthouder op de bijkantoren die primair onder CBCS toezicht vallen. De wetgever heeft die wens tot ruimere informatiebevoegdheden ten aanzien van buiten de BES gelegen hoofdkantoren gehonoreerd (zie verder antwoord op vraag 6 en 7).
Ik ben niet bekend met eventuele bepalingen in de regelgeving voor de financiële sector van Curaçao, Sint Maarten of Aruba die toezien op het redden van lokale financiële instellingen met belastinggeld. De Nederlandse overheid staat hiervoor niet garant en draagt ook geen verantwoordelijkheid in geval van faillissement van een financiële instelling met zetel op Curaçao, Sint Maarten of Aruba. Indien een verzekeraar of bank met zetel op Curaçao of Sint Maarten faalt, kan dit echter wel gevolgen hebben voor de BES-eilanden indien de betrokken financiële instelling door middel van een bijkantoor of via grensoverschrijdende dienstverlening klanten heeft op de BES. Polis- of rekeninghouders op de BES zouden in dat geval ook worden gedupeerd. Daarom hecht ik belang aan adequaat financieel toezicht op instellingen die actief zijn op de BES-eilanden zodat zij financieel gezond zijn en de aanspraken van hun polis- en rekeninghouders kunnen nakomen.
Wie houdt toezicht op de verzekeraar Ennia, maar natuurlijk ook op andere verzekeraars en banken op Curaçao, Aruba en Sint Maarten? Wat is de kwaliteit van de lokale toezichthouders op Curaçao, Aruba en Sint Maarten, zoals de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS)? Welke gevolgen kan slechte kwaliteit van de lokale toezichthouders voor Nederland hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de exacte rollen en verantwoordelijkheden van De Nederlandsche Bank (DNB) bij het financieel toezicht en dit soort kwesties op Curaçao, maar ook op Aruba en Sint Maarten? Welke bevoegdheden heeft DNB, bijvoorbeeld om in te grijpen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat DNB onderzoek heeft gedaan naar de verzekeraar Ennia op Curaçao? Zo ja, waarom? Klopt het dat DNB een vernietigend rapport heeft geschreven over de verzekeraar Ennia? Van welke datum is dit rapport? Klopt het dat DNB in 2011 al is gewaarschuwd voor problemen bij de verzekeraar Ennia? Waarom is er toen niet iets mee gedaan?
Als hiervoor uitgelegd, is de verantwoordelijkheid van DNB voor het toezicht op Ennia zeer beperkt. Ennia heeft haar zetel op Curaçao en daarmee is de CBCS, net zoals zij dat in 2011 was, verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht op Ennia. Toezicht door DNB is beperkt tot integriteit, governance en bedrijfsvoering en heeft alleen betrekking op de activiteiten op of vanuit de bijkantoren op de BES.
DNB heeft, vanuit haar beperkte toezichttaak en -verantwoordelijkheid richting de polishouders op de BES, naar aanleiding van signalen over problemen bij Ennia in het najaar van 2013 bij de CBCS informatieverzoeken gedaan. Vervolgens is DNB met de CBCS in overleg getreden over de toezichtaanpak, wat uiteindelijk heeft geresulteerd in een onderzoek bij Ennia. In juni 2015 heeft DNB haar bevindingen in een vertrouwelijk rapport aan Ennia verzonden. DNB heeft op grond van artikel 1:20 van de Wet financiële markten BES (Wfm BES) een geheimhoudingsplicht. Vanwege onder meer deze geheimhoudingsplicht van DNB – die als doel heeft om eventuele schadelijke gevolgen voor de betrokken instelling te beperken – en vanwege mijn systeemverantwoordelijkheid als Minister – waarbij geldt dat ik in principe geen informatie over individuele onder toezicht staande instellingen van DNB ontvang – is het voor mij niet mogelijk om de vragen over de inhoud van het rapport en over eventuele eerdere waarschuwingen en acties te beantwoorden.
Wat betekent dit uiteindelijk allemaal voor de verantwoordelijkheid van Nederland voor de financiële instellingen op Curaçao, Aruba en Sint Maarten? Wat betekent dit voor Nederland en de Nederlandse belastingbetaler in het geval een financiële instelling, bijvoorbeeld een bank of verzekeraar, op Curaçao, Aruba en/of Sint Maarten dreigt om te vallen of omvalt door wanbeheer en/of falend toezicht van de (lokale) toezichthouder? In hoeverre zou Nederland deze financiële instelling dan moeten redden? Deelt u de mening dat dit volstrekt onwenselijk en ondenkbaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre zorgen de in het artikel genoemde extra bevoegdheden voor DNB en uitbreiding van haar mandaat ook direct dan wel indirect voor extra verantwoordelijkheden voor Nederland en welke gevolgen heeft dit? Hoe was de verantwoordelijkheid van Nederland anders geweest?
In het licht van de zorgen die DNB uitte over het functioneren en de integriteit van de CBCS, heeft de wetgever de wens van DNB met betrekking tot explicitering van informatiebevoegdheden ten aanzien van buiten de BES gelegen hoofdkantoren (zetels) gehonoreerd. Per 1 april 2016 is, met inwerkingtreding van de Wet financiële markten 2016, artikel 3:20, eerste lid, van de Wfm BES gewijzigd. Met die wijziging is geëxpliciteerd dat DNB op grond van de Wfm BES bevoegd is om bij het hoofdkantoor van die bank of verzekeraar (ook als dat hoofdkantoor buiten de BES ligt) informatie op te vragen. DNB is daardoor niet in alle gevallen volledig afhankelijk van informatie die beschikbaar wordt gemaakt door die hometoezichthouder. Deze explicitering van de bevoegdheid van DNB verandert niets aan de verdeling van de verantwoordelijkheden in het prudentieel toezicht; deze blijft zoals die was en betekent voor DNB dat DNB alleen beperkt prudentieel toezicht kan uitoefenen ten aanzien van de bijkantoren op de BES.
Wat wordt bedoeld met de passage in het DNB-jaarverslag 2015: «In het licht van toenemende zorgen hieromtrent heeft DNB gevraagd om uitbreiding van haar prudentiële toezichtbevoegdheden. Inmiddels is de wens tot ruimere informatiebevoegdheden door het Ministerie van Financien gehonoreerd.»? Wanneer heeft DNB die bevoegdheden gekregen, van wie en in welk kader?
Zie antwoord vraag 6.
Is er op Curaçao, Aruba en/of Sint Maarten wet- en regelgeving voor de financiële sector, om er net als in Nederland en Europa, voor te zorgen dat de financiële instellingen niet langer gered hoeven te worden door de belastingbetaler? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Indien er een risico bestaat dat Nederland financiële instellingen moet redden op Curaçao, Aruba en/of Sint Maarten, wat doet u dan om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat de Nederlandse belastingbetaler niet (meer) gaat opdraaien voor falende financiële instellingen op Curaçao, Aruba en/of Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is een en ander geregeld voor de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), die bijzondere gemeenten zijn van Nederland? Wat zijn de daar de rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden? Vallen deze onder alle wet- en regelgeving van Nederland en onder de Nederlandse toezichthouder? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Eisen die aan pasfoto’s worden gesteld |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het Fotomatrix Model 2007?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat steeds meer controlepunten gebruik maken van gezichtsherkenningstechnologie ter controle of de foto in het paspoort overeenkomt met degene die het paspoort toont?
Ja.
Deelt u de mening dat pasfoto’s, mede uit oogpunt van veiligheid, in alle gevallen geschikt moeten zijn voor digitale gezichtsherkenning?
Ja. Dit is de reden dat de foto’s moeten voldoen aan de gestelde criteria uit de Fotomatrix. Als ze hieraan voldoen zijn ze namelijk geschikt voor digitale gezichtsherkenning.
In hoeverre bent u ervan op de hoogte dat gemeenten, ondanks de matrix, eigen regels hanteren waarbij sommige gemeenten pasfoto’s, waarop bijv. de persoon in kwestie een bril draagt, afkeuren, terwijl de bril volgens de fotomatrix wél gewoon op de foto gedragen dient te worden, en pasfoto’s bovendien regelmatig ten onrechte goedkeuren?
De acceptatiecriteria voor de pasfoto in de Nederlandse reisdocumenten zijn vastgelegd in het Fotomatrix Model 2007. Deze acceptatiecriteria zijn voor alle gemeenten bindend voorgeschreven op grond van artikel 28, tweede lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001. De eisen waaraan de foto in de reisdocumenten moet voldoen vloeien voort uit een ISO standaard (ISO/IEC 19794–5: 2005). Het gebruik van deze standaard is verplicht krachtens een Europese verordening1 en een daarop gebaseerde beschikking van de Europese Commissie.2
Wat betreft het dragen van een bril op een foto (vraag 4), volgt uit onderdeel 7 van de Fotomatrix 2007 dat dat is toegestaan. Bij het dragen van een bril moeten de ogen wel volledig zichtbaar zijn op de foto. Dat wil zeggen dat het montuur en/of de glazen, de ogen op geen enkele wijze mogen afdekken. Verder moet reflectie in de brillenglazen of op het montuur zoveel mogelijk worden voorkomen. Is het niet mogelijk om verstorende reflectie te voorkomen of zijn de ogen niet goed zichtbaar, dan moet de bril worden afgezet.
Wat betreft het gezicht (vragen 5, 6 en 7), volgt uit de onderdelen 1 en 4 van de Fotomatrix dat dit inderdaad volledig zichtbaar dient te zijn en de zijkanten onbedekt. Om de breedte van het gezicht vast te stellen, moet de ooraanzet kunnen worden bepaald. Om dat te kunnen doen is het niet noodzakelijk dat de oren zelf zichtbaar zijn. Verder hoeft een haarlok langs de wenkbrauw in beginsel niet te leiden tot het afkeuren van de foto. Dat is anders als het haar over de ogen valt, dan wel anderszins de volledige zichtbaarheid van het gezicht verstoort. Dan moet de foto worden geweigerd.
De Fotomatrix heeft uiteraard ook tot doel om een uniforme wijze van toepassing te bewerkstelligen. Daarom bevat de matrix verschillende voorbeeldfoto’s. In de praktijk moeten duizenden ambtenaren, verspreid over honderden locaties, deze voorschriften toepassen. Het is daarom niet uit te sluiten dat er verschillen optreden in de toepassing van de voorschriften. Dat laat onverlet dat ik de juiste toepassing van de acceptatiecriteria voortdurend onder de aandacht breng bij gemeenten. Ik verwijs op dit punt naar het antwoord op vraag 12. Ten overvloede wijs ik erop dat belanghebbenden de mogelijkheid hebben om, in het uiterste geval, in bezwaar en te beroep gaan als zij het niet eens zijn met het besluit over de acceptatie van een foto.
Bent u op de hoogte van de regel dat het gezicht voor digitale gezichtsherkenning volledig zichtbaar dient te zijn en de zijkanten onbedekt dienen te zijn, zodat een meting van ooraanzet tot ooraanzet plaats kan vinden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u signalen ontvangen dat, in geval van haarlokken langs de wenkbrauwen, een foto vrijwel altijd wordt afgekeurd, terwijl bij een gelaatsbedekking in verband met een levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging wél wordt toegestaan dat gezichtbedekkende kleding langs de wenkbrauwen loopt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat bij het dragen van gelaatsbedekkende kleding op grond van religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging de ooraanzet vaak niet zichtbaar is en deze foto’s regelmatig tóch worden goedgekeurd aan het gemeenteloket? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat mensen, naast de toegestane permanente tatoeages in het gezicht, ook tijdelijke tatoeages in het gezicht kunnen hebben (bijvoorbeeld henna) die het aanzien van het gezicht tijdelijk kunnen beïnvloeden, maar dat ook foto’s met dit soort tatoeages vaak worden toegestaan?
De Fotomatrix, die zoals hierboven is betoogd stoelt op internationale criteria, bevat geen specifieke criteria voor tijdelijke noch permanente tatoeages. Bepalend is dat de persoon die op de foto is afgebeeld, gelijkend is aan de persoon die het document aanvraagt. Of dat zo is wordt beoordeeld door de ambtenaar van de gemeente. Het is mij overigens niet bekend dat tatoeages een probleem zouden vormen bij het controleren van de foto (visueel of door middel van digitale gezichtsherkenning). Ik heb geen voornemen om tatoeages in het gezicht te verbieden.
Bent u bereid tijdelijke tatoeages in het gezicht te verbieden op een pasfoto die gebruikt wordt voor het verkrijgen van officiële documenten zoals een paspoort, identiteitskaart of rijbewijs? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u gegevens over de bijdrage van pasfoto-automaten aan het percentage foto’s dat niet voldoet aan de eisen van de fotomatrix? Wat zijn die gegevens?
Nee.
Bent u bereid de eisen voor pasfoto’s aan te scherpen zodanig dat pasfoto’s aan alle eisen voldoen voor elektronische gezichtsherkenning? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
De Fotomatrix bevat reeds alle eisen die internationaal gelden voor (digitale) gezichtsherkenning. Er is daarom geen reden voor het aanpassen van de Fotomatrix. Ik wijs er verder op dat Nederland op dit punt bovengenoemde Europese verordening moet volgen.
Bent u tevens bereid de informatievoorziening bij gemeenten en fotografen zodanig te versterken, dat het aantal onterecht goedgekeurde dan wel afgekeurde pasfoto’s tot een minimum wordt beperkt? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Ik zet mij blijvend in om gemeenten, burgers en fotografen te informeren over de juiste toepassing van de Fotomatrix.
In dit verband wijs ik erop dat de Fotomatrix grootschalig beschikbaar is gesteld aan zowel gemeenten als fotografen. Ook zijn de fotocriteria raadpleegbaar via de website van de rijksoverheid en die criteria worden via de website ook veelvuldig geraadpleegd.3 In onderstaand overzicht treft u het aantal weergaven van de website aan in de afgelopen drie maanden.
Maart 2016
43.546
41.570
April 2016
22.529
21.408
Mei 2016
47.692
45.364
Verder heb ik in de tweede helft van 2015 via een nieuwsbrief de aandacht van gemeenten gevraagd voor de naleving van de kwaliteit van foto’s voor identiteitsdocumenten en acceptatie door gemeenteambtenaren. Ik heb daarbij samengewerkt met het Ministerie van I&M (RDW), verantwoordelijk voor de afgifte van rijbewijzen.4
Het bericht dat Turkse Grijze Wolven door de straten van Arnhem marcheren |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de extreemrechtse Turkse Grijze Wolven door de straten van Arnhem marcheerden?1
Er was sprake van een Turks festival met bijbehorende optocht van circa 300 personen, waarvoor een evenementvergunning is aangevraagd en verstrekt door de gemeente Arnhem. De optocht had een folkloristisch karakter. Tijdens de optocht zijn, zo bleek later, enkele personen waargenomen die het gebaar maakten dat geassocieerd wordt met de Grijze Wolven. De Grijze Wolven staan bekend om hun (Turks) ultranationalistische gedachtegoed dat de potentie heeft om de toch al sterk gepolariseerde verhoudingen te verslechteren. Wij zijn ons ervan bewust dat dergelijke gebaren als provocerend en intimiderend kunnen worden ervaren en met geweld geassocieerd worden. Mensen zouden zich verantwoordelijker moeten gedragen, omdat ze weten dat dit gebaar als provocerend en intimiderend wordt ervaren. Het importeren van buitenlandse spanningen is onacceptabel en het oproepen tot geweld is strafbaar.
Klopt het dat een Nederlandse moskee de Arnhemse Hoca Ahmed Yesevi vereniging (organisator van optocht en festival) huisvesting biedt en zij verbonden zijn aan de extreemrechtse Turkse politieke partij MHP (Partij van de Nationalistische Beweging, Turks:Milliyetçi Hareket Partisi, MHP) en Grijze Wolven? Welke relatie heeft de gemeente Arnhem met deze organisaties? Welke relatie heeft de moskee met de vereniging en met de Turkse overheid?2
De Türkiyem moskee valt onder de Diyanet koepel. Diyanet is verbonden aan het Turkse Directoraat voor Godsdienstzaken in Ankara. Verder is het inderdaad zo dat deze moskee huisvesting biedt aan de Arnhemse Hoca Ahmed Yesevi vereniging. Een andere relatie tussen de moskee en de vereniging, dan die van facilitator voor de huisvesting van de vereniging is de gemeente niet bekend.
De gemeente heeft, behoudens het festival, geen verdere relatie met de genoemde vereniging.
Deelt u de mening dat de MHP en Grijze Wolven een onschuldige club is, te vergelijken met de VVD?3
Zoals ik eerder heb geschreven in de beantwoording van de Kamervragen over de blijdschap op social media na de arrestatie van journaliste Ebru Umar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2897) is vrijheid er voor iedereen, ook voor mensen die meningen uiten die sommigen van ons misschien verbasend of zelfs schokkend vinden. De vrijheid van meningsuiting is er niet alleen maar voor welgevallige of prettige meningen. In dit land bestrijden we elkaar met woorden, niet met daden. In Nederland beoordelen wij mensen op hun gedragingen, niet op hun gedachten.
De vrijheid om je mening te geven kent wel grenzen. Wat niet kan, is elkaars vrijheid beperken. Juist omdat we een ruime vrijheid hebben moeten mensen zich verre houden van agressieve, bedreigende en intimiderende uitingen naar anderen. Ten alle tijden moet gehandeld worden binnen de kaders van de Nederlandse rechtstaat.
Vindt u het acceptabel dat Grijze Wolven zich openlijk manifesteren tijdens een optocht door Arnhem? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is uw advies aan de gemeente Arnhem en desbetreffende organisaties?
Zie antwoord vraag 3.
Waren de autoriteiten op de hoogte van de aanwezigheid van Grijze Wolven op het Türk Festivali? Zo ja, vindt u het een goede zaak voor de integratie dat de gemeente deze clubs en verenigingen faciliteert? Zo nee, waarom niet?
De vergunning was aangevraagd en verleend voor een Turks cultureel festival waarbij een eventuele link met Grijze Wolven niet op voorhand bekend was c.q. voor de hand lag. De gemeente Arnhem wil in alle opzichten «Samen in Arnhem» uitstralen en niet meewerken aan welke vorm van polarisering in de samenleving dan ook.
Klopt het bericht dat de gemeente Arnhem met een kraampje was vertegenwoordigd op het Turks nationalistisch festival? Vindt u dit wenselijk?
Het is aan de gemeente Arnhem om te bepalen of zij vertegenwoordigd willen zijn in een multicultureel evenement in hun gemeente. Ook is het aan hen om de mate te bepalen waarin zij in contact blijven met de verschillende groepen binnen de samenleving. Desgevraagd heeft de gemeente Arnhem laten weten dat de aanwezigheid van de gemeente met een standje op het Turks festival in het beleid van de gemeente past vanuit het oogmerk nog nadrukkelijker samen met de bewoners van wijken op te trekken.